FAQ Archeologische vergunningen
-
Moet een vergunningsaanvraag aangetekend verzonden worden? o Ja, dat staat zo in de wetgeving o Je kan een aanvraag echter ook afgeven tegen ontvangstbewijs op de Afdeling Beheer van het agentschap Onroerend Erfgoed (Phoenixgebouw, Koning Albert II-laan 19, Brussel, 1ste verdieping)
-
Mag je meerdere aanvragen in één zending opsturen? o Neen, iedere aanvraag dient apart (aangetekend) verzonden te worden.
-
Moet een aanvraag een originele handtekening dragen of mag dat ook in kopie of in print? o Een aanvraag moet origineel gehandtekend zijn door de aanvrager, anders is ze niet geldig. o Ook het luik metaaldetectie moet een originele handtekening van de aanvrager dragen.
-
Moeten alle documenten in bijlage een originele handtekening dragen? o Neen, voor de overeenkomst met de eigenaar en gebruiker, de toezegging voor wetenschappelijke begeleiding en de garanties voor steunwetenschappen volstaat een kopie.
-
Kan ik een opgraving en een prospectie samen aanvragen? o Neen, de wetgeving maakt een duidelijk onderscheid tussen archeologische opgraving en prospectie met ingreep in de bodem. Je kunt ze dus niet samen aanvragen door twee vakjes aan te kruisen. Je moet steeds kiezen tussen opgraving of prospectie. o Een vergunning voor metaaldetectie daarentegen dient altijd te kaderen binnen een vergunde opgraving of prospectie. Daar is het dus juist verplicht om ze samen aan te vragen met een prospectie of opgraving.
-
Wat is het verschil tussen een prospectie met ingreep in de bodem en een opgraving? o Het archeologiedecreet stelt dat een prospectie als doel heeft om archeologische sporen bloot te leggen. Een opgraving heeft als doel deze bloot te leggen én te onderzoeken. o Naar de praktijk vertaald, betekent dit dat een prospectie zich beperkt tot het blootleggen van een selectie van het terrein (proefsleuven of proefputten), waarbij een selectie van de aangetroffen sporen verder onderzocht wordt. Op deze manier heeft een prospectie tot doel na te gaan of er archeologische sporen aanwezig zijn, en na te gaan wat de waarde en bewaringstoestand ervan is. Op basis van deze informatie kan vervolgens bepaald worden wat er nodig is voor een vervolgonderzoek (personeel, termijn, budget, onderzoeksvragen, uitvoeringswijze, analyses, …) of voor een behoud in situ. Bij een opgraving wordt het door vernieling bedreigde terrein opengelegd (of althans de zone waar zich sporen bevinden), en worden alle sporen volledig onderzocht.
-
Wat is een archeologische begeleiding? o De wetgeving kent de term “archeologische begeleiding” of “begeleiding van de werken” niet. o Indien deze begeleiding tot doel heeft om als archeoloog bouwwerkzaamheden op te volgen en alle sporen die daarbij vrij komen te registreren, dan voer je een opgraving uit. o Indien deze begeleiding tot doel heeft om een afgegraven oppervlak (bv. een rioleringstracé) te controleren en na te gaan of er sporen aanwezig zijn, zonder deze evenwel daadwerkelijk op te graven, dan is deze controle en vlakregistratie een prospectie. Het opengelegde vlak kan dan beschouwd worden als de proefsleuf. Voor het echte onderzoek van de sporen dient vervolgens een opgravingsvergunning bekomen te worden.
-
Wat is het nummer van mijn vergunning? o Het nummer van je vergunning staat bovenaan de vergunning en bestaat uit het jaartal, gevolgd door een schuine streep en een driecijferig volgnummer (bv. 2011/789).
-
Moet je ook de deelgemeente invullen op het aanvraagformulier als je onderzoek plaatsvindt in de hoofdgemeente zelf? o Dit is niet verplicht. Je kunt uiteraard gewoon de hoofdgemeente herhalen bij het vakje deelgemeente. o Indien het onderzoek plaatsvindt in een deelgemeente, dien je die wel in te vullen.
2/15
-
Het onderzoeksgebied is niet aan een straat gelegen. Wat vul ik in als adres? o Indien het terrein niet aan een straat gelegen is (bv. te ontwikkelen binnengebied), dan vul je de straat in vanwaar het terrein toegankelijk is of de straten die het terrein omringen.
-
Hoe worden kadastrale gegevens omschreven? o De kadastrale aanduiding van een perceel bestaat uit vier gegevens: de gemeente, de afdeling, de sectie en het perceelsnummer. o De gemeente is op het aanvraagformulier reeds eerder opgegeven. Dit dient dus niet herhaald te worden. o De kadastrale afdeling bestaat uit een cijfer (van 1 tot …). Indien achter dit cijfer nog een plaatsnaam aangegeven is, dient deze niet meegegeven te worden. o De kadastrale sectie bestaat uit een letter (A-Z). Deze wordt in hoofdlettervorm weergegeven. o Het perceelsnummer valt uiteen in 4 delen: het grondnummer, het bisnummer, de exponent en de macht. Het grondnummer is een getal van maximaal vier cijfers (0001-9999) Het bisnummer is een getal van maximaal twee cijfer (00-99). Het wordt gescheiden van het grondnummer door een schuine streep, om het afzonderlijk te kunnen lezen van het grondnummer. Indien het bisnummer 00 is, wordt het meestal niet meegenomen in de uiteindelijke voorstelling van het perceelsnummer. De exponent is een letter (A-Z). Deze volgt zonder scheiding op het bisnummer of op het grondnummer wanneer het bisnummer “00” is. Voor de duidelijkheid wordt deze best in hoofdlettervorm geschreven. De macht is een getal van maximaal drie cijfers (000-999). Het volgt zonder scheiding op de exponent. Een volledig perceelsnummer kan dan bv. 1234/67A890 zijn. 1234 is het grondnummer, 67 het bisnummer, A de exponent en 890 de macht. Vaak bestaat een perceelsnummer enkel uit een grondnummer en een macht, bv. 123A. o Wanneer slechts een deel van een perceel binnen het onderzoeksgebied valt, wordt dit aangegeven door achter het perceelsnummer tussen haakjes “deel” of “partim” te plaatsen, bv. 123A (partim). o Geef in je oplijsting van de percelen ook steeds het volledige nummer weer. Indien je meerdere percelen met hetzelfde grondnummer maar met andere exponenten wil aanvragen, dien je steeds het grondnummer opnieuw te noteren. Dus niet: 123A, B, C, D. Wel: 123A, 123B, 123C, 123D.
-
Welke perceelsgegevens moet je gebruiken? o Gebruik steeds de meest recente kadastrale gegevens. Op een vergunning dienen immers actueel bestaande percelen te staan. Het is namelijk niet mogelijk een vergunning te verlenen voor een perceel dat niet meer bestaat.
3/15
o
Het is aan de aanvrager om correcte kadastrale gegevens aan te geven op de aanvraag. Het is niet de taak van de overheid om verouderde gegevens om te zetten in recente gegevens.
-
Waar kan ik kadastrale gegevens verkrijgen? o Bij de administratie van het kadaster, een federale overheidsdienst, kan je uittreksels uit het kadaster aanvragen. Deze informatie is steeds de actuele situatie. o Ook landmeters beschikken over kadastrale gegevens.
-
Wat is een topografische kaart en waar vind je die? o Een topografische kaart wordt in de volksmond ook wel een “stafkaart” genoemd. o Topografische kaarten zijn een weergave op schaal van het Belgische grondgebied die de nadruk leggen op kenmerken van het terrein (reliëf, bodemgebruik, hydrografie, opvallende elementen in het landschap, …). Ze worden uitgegeven door het Nationaal Geografisch Instituut en bestaan in verschillende schalen. De meest courante schalen zijn 1/20.000 en 1/50.000. De kaart bij de aanvraag dient op schaal 1/10.000 weergegeven te worden. o Op de topografische kaart moet ook (in een kleur die onderscheidbaar is van de lijnen op het plan) de exacte afbakening van het onderzoeksgebied aangegeven worden. o
Een stadsplan, wegenatlas, luchtfoto (GoogleEarth, BingMaps, …) enz. volstaan niet als topografische kaart. Ze mogen steeds als bijkomende informatie bij de aanvraag gevoegd worden, maar voldoen niet als vervanging van de vereiste topografische kaart op schaal 1/10.000.
-
Waaraan dient het bijgevoegde kadasterplan te voldoen? o Een kadasterplan in bijlage bij de aanvraag dient duidelijk te zijn in de weergave van de perceelsgrenzen en de perceelsnummers. Deze laatste dienen duidelijk leesbaar te zijn. Er wordt evenwel geen specifieke schaal vereist voor het bij te voegen kadastrale plan. o Op het plan moet ook (in een kleur die onderscheidbaar is van de lijnen op het plan) de exacte afbakening van het onderzoeksgebied aangegeven worden. o De perceelsnummers op het plan dienen overeen te komen met de nummers die op het aanvraagformulier zijn weergegeven, zowel qua nummers als qua afbakening.
-
Kunnen meerdere aanvragers één vergunning aanvragen? o Neen, de wet stelt dat een vergunning op persoonlijke naam staat van de leidinggevend archeoloog, en dat deze niet kan overgedragen worden. Eenzelfde vergunning op naam van diverse personen is dus niet mogelijk.
4/15
-
Welk adres moet je invullen? o Vul het adres in van de instantie waarvoor je werkt (bedrijf, dienst, …). o Indien je om praktische redenen liever hebt dat de correspondentie verzonden wordt naar een ander adres, geef dit dan bijkomend aan.
-
Wat moet er op het CV in bijlage staan? o Je naam en adres zoals ze op je identiteitskaart staan. o Je verblijfsadres indien dit afwijkt van je officiële adres. o Je telefoonnummer en e-mailadres. o Je geboortedatum. o Een overzicht van je universitaire studies, met jaartal van afstuderen, specialisatierichting en onderwerp van thesis of paper(s). o Een overzicht van je archeologische ervaring met telkens: de site, het aantal gepresteerde dagen, je functie binnen het onderzoek (stagestudent, opgravingsleider, junior-archeoloog, …), de naam van de leidinggevend archeoloog, het soort onderzoek (prospectie, opgraving, booronderzoek, …) en het tijds- of regiokader van de site (Romeins, stadscontext, prehistorie, …) en eventuele andere gegevens die in de bijzondere voorwaarden worden gevraagd.
-
Wat houdt “zes maanden terreinervaring” in? o De wetgeving maakt niet duidelijk of het gaat om zes maanden in kalenderdagen, dan wel in werkdagen. Wetteksten spreken echter meestal over kalenderdagen, dus wordt dit ook hier zo geïnterpreteerd. Daarom wordt de “zes maanden” vertaald naar 120 werkdagen. o Het gaat hier evenwel om terreindagen die relevant zijn voor het opdoen van ervaring als archeoloog. Verwerkingsperiodes worden niet meegeteld.
-
Wat moet er juist in de overeenkomst met de eigenaar staan? o De wetgeving stelt dat de volgende zaken minimaal dienen opgenomen te worden: betredingstoestemming, regeling voor schade en bestemming van de vondsten. Betredingstoestemming: toestemming van de eigenaar aan de uitvoerder om zijn terreinen te betreden en er het onderzoek uit te voeren Regeling van schade: een regeling voor schade die zou ontstaan door het archeologisch onderzoek. Dit kan een artikel zijn waarin bepaald wordt dat de eigenaar geen schade zal verhalen, een artikel waarin staat dat de uitvoerder de schade die hij veroorzaakt zal vergoeden, of een eenzijdige verklaring van de uitvoerder waarin hij stelt verzekerd te zijn voor de schade die hij veroorzaakt. Bestemming van de vondsten: aangezien de eigenaar van het terrein tevens eigenaar is van de vondsten, heeft hij het beslissingsrecht over de bestemming van de vondsten. De eigenaar dient dan ook overeen te komen met de uitvoerder of hij de vondsten in eigendom wenst te houden, of hij ze wenst af te staan aan een derde, of hij ze zelf in
5/15
o
bewaring zal houden, dan wel dat ze in bewaring worden gegeven bij een derde (de uitvoerder, een museum, een depot, …). In de bijzondere voorwaarden kan opgenomen worden dat nog andere zaken dienen geregeld te worden in een overeenkomst met de eigenaar.
-
Moet dit echt een geschreven en ondertekende overeenkomst zijn of volstaat een mail ook? o Dit moet wel degelijk een schriftelijke overeenkomst zijn. Dat staat namelijk ook zo in de wetgeving. Een mail heeft geen juridisch bindende kracht, en zeker niet als er een disclaimer onder staat.
-
Moet je ook met de gebruiker een overeenkomst sluiten? o Indien de eigenaar gemachtigd is om ook voor de gebruiker een verbintenis af te sluiten, dan moet dit niet. De overeenkomst met de eigenaar geldt dan ook voor de gebruiker. o Indien de eigenaar niet namens de gebruiker kan optreden, is een afzonderlijke overeenkomst nodig. Deze moet bepalingen omvatten wat betreft de vergoeding voor eventuele schade, en de toestemming op het terrein te betreden. Over de vondsten dien je geen overeenkomst te sluiten met de gebruiker. Die zijn namelijk volgens het Burgerlijk Wetboek eigendom van de grondeigenaar.
-
In welke gevallen volstaat een overeenkomst met de gebruiker? o De enige uitzondering op de wettelijke bepaling dat de grondeigenaar tevens eigenaar is van de vondsten, bevindt zich in het principe van de erfpacht. Bij een erfpacht oefent de erfpachthouder de rechten van de grondeigenaar tijdelijk uit. Hij is dan ook eigenaar van de vondsten die tijdens zijn erfpacht opgegraven worden. o Bij de uitvoering van openbare werken is het opdrachtgevende bestuur eigenaar van de vondsten. Dit volgt uit het principe dat het openbaar domein beheerd wordt door de overheden.
-
Waar kan je de bestemming van een terrein vinden en waar kan je zien of het gaat om een beschermd monument? o Het agentschap voor geografische informatie Vlaanderen (Agiv) biedt via zijn geoloketten (www.agiv.be) informatie rond bestemmingen van terreinen (gewestplan en gewestelijke RUP’s). Voor bestemmingen die vastgelegd zijn in provinciale RUP’s kan je terecht bij het provinciebestuur. Voor gemeentelijke RUP’s, algemene en bijzondere plannen van aanleg kan je terecht bij het gemeentebestuur. Voor beschermingen als monument, landschap en archeologische zone kan je terecht in de databank van beschermd onroerend erfgoed in Vlaanderen op https://beschermingen.onroerenderfgoed.be.
6/15
-
Moet je bovenop je archeologische vergunning nog een extra machtiging hebben als je in een beschermd monument of landschap een onderzoek uitvoert en hoe krijg je die? o Er zijn grosso modo vier mogelijkheden: Je onderzoek kadert in een ontwikkelingsproject waar een stedenbouwkundige vergunning voor verleend is, en in deze vergunning is de machtiging voor het uitvoeren van alle werken die nodig zijn voor de realisatie van het project al vervat: dan heb je geen bijkomende machtiging nodig. Die zit immers al vervat in de stedenbouwkundige vergunning. Je onderzoek kadert in een ontwikkelingsproject waar een stedenbouwkundige vergunning voor is afgeleverd, maar de machtiging voor de werken in een beschermd monument of landschap zit niet in die vergunning vervat: dan heb je een bijkomende machtiging nodig. Indien de stedenbouwkundige vergunning niet geldt als machtiging voor de werken, dan wordt dit er ook expliciet in vermeld. Je onderzoekt kadert niet in een ontwikkelingsproject en er is geen stedenbouwkundige vergunning verleend die een machtiging inhoudt: dan heb je wel een machtiging nodig. Je onderzoek kadert in een goedgekeurde restauratie of landschapsherstel: de goedkeuring hiervan houdt ook de goedkeuring van der werken in het restauratie- of landschapshersteldossier in. Je hebt geen bijkomende machtiging nodig. o Een machtiging voor het uitvoeren van werken in een beschermd monument of een beschermd landschap kan je aanvragen door het daartoe bestemde formulier in te vullen en te verzenden naar de provinciale afdeling van Onroerend Erfgoed. De formulieren zijn te vinden op de website van Onroerend Erfgoed, en op de formulierenwebsite van de Vlaamse Overheid. De behandelingstermijn bedraagt maximaal 30 dagen.
-
Moet je voor een archeologische opgraving ook een stedenbouwkundige vergunning hebben? o Neen, een archeologische opgraving is expliciet vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunning op twee voorwaarden. Ofwel wordt binnen de twee jaar na aanvang van de opgraving een start genomen met de uitvoering van stedenbouwkundig vergunde werken, ofwel wordt het terrein binnen twee jaar na start van de opgraving weer in oorspronkelijke staat hersteld. Uiteraard heb je wel steeds een opgravings- of prospectievergunning nodig. Voor bepaalde werken (rooien van bomen, afbreken van constructies, …) die nodig zijn als voorbereiding op je archeologisch onderzoek maar die geen onderdeel uitmaken van het onderzoek zelf geldt deze vrijstelling uiteraard niet.
-
Wat wordt bedoeld met de archeologische waarde en het vroeger onderzoek? o De archeologische waarde van het terrein wordt bepaald door de gegevens en waardestellingen die reeds gekend zijn uit rapporten en/of publicaties van
7/15
o
evaluerend onderzoek (bijvoorbeeld vroeger uitgevoerde prospecties met ingreep in de bodem, studieopdrachten in functie van een archeologische bescherming, vroeger uitgevoerde archeologische opgravingen). Het gaat hier niet over het onderzoek zelf dat hier vroeger werd uitgevoerd (dat komt bij “vroeger onderzoek”), maar wel om de waarde die hieruit afgeleid kan worden. Bv. geen waarden gekend, aangetoonde aanwezigheid van een Romeinse nederzetting , Potentiële waarden vinden in deze rubriek ook hun plaats (hoge potentie omwille van landschappelijke ligging, Romeinse site aanwezig, …). Voor deze potentiële waarden is vooral de CAI een waardevolle bron. Het vroegere onderzoek op het terrein dient duidelijk te maken welke onderzoeksdaden er reeds voor het terrein of de directe omgeving werden gesteld. Het kan gaan om desktop-onderzoek, landschapsonderzoek, boringen, kartering, reeds uitgevoerd proefsleuvenonderzoek, … Hierbij wordt tevens verwezen naar eventuele publicaties. De resultaten hiervan bepalen mede de archeologische waarde. Indien geen onderzoek werd uitgevoerd bestaat het antwoord uit “geen”.
-
Wat vul je in bij de aard van de bedreiging? o Geef hier aan welk werkzaamheden of activiteiten het (mogelijk) aanwezige bodemarchief bedreigen. Het kan bv. gaan om de aanleg van wegenis, de ontwikkeling van een industrieterrein of verkaveling, bouw van appartementen, … Geef ook aan wat de impact van deze werken zal zijn op het (eventueel) aanwezige bodemarchief.
-
Wat is het onderzoeksprogramma en wat is het verschil met de wijze van uitvoering? o Het onderzoeksprogramma dient de doelstellingen van het onderzoek te omschrijven. Wat tracht dit onderzoek te bereiken? Welke onderzoeksvragen worden er gesteld? Het kan bv. gaan om het evalueren van een terrein op aanwezigheid van archeologische sporen en deze sporen te waarderen. Specifieke onderzoeksvragen kunnen bv. gaan over de relatie van de site tot gelijkaardige sites in de omgeving, … o De wijze van uitvoering omschrijft hoe het onderzoeksprogramma gerealiseerd zal worden en hoe de onderzoeksvragen beantwoord zullen worden. Gaat het om een prospectie door middel van proefputten of proefsleuven? Is het een stratigrafische opgraving? Hier dient ook aangegeven te worden op welke wijze de sporen blootgelegd, geregistreerd, bemonsterd, enz. zullen worden. Je zou kunnen stellen dat dit luik vraagt naar een plan van aanpak. o Wanneer het gaat om een complex project kan in bijlage een uitgebreide omschrijving van deze punten gevoegd worden. Het volstaat dan om op het formulier te verwijzen naar de bijlage in kwestie.
-
Moet je per se kalenderdagen invullen bij de tijdsduur van de ingreep? o Ja. Omschrijvingen als “na het rooien der aardappelen” zijn misschien een omschrijving van een gebeuren in de toekomst, maar dit is een gebeuren dat
8/15
o
o
niet vast staat. De wetgeving stelt dat een vergunning wordt afgeleverd voor een bepaald terrein voor een welbepaalde periode. Kalenderdagen zijn dus verplicht. De vermelding “einde der werken”, “halverwege winter” zijn even vaag als bepaalde landbouwactiviteiten. Ook hier is geen welbepaalde periode omschreven. Je kan wel een ruimere periode nemen waarbinnen je het onderzoek zal uitvoeren. Wanneer je bv. een kort onderzoek van enkele dagen wil uitvoeren binnen een bepaalde maand, maar de exacte data nog niet gekend zijn, dan kan je een vergunning aanvragen voor de hele maand. Geef in dat geval wel steeds aan hoeveel werkdagen er juist voorzien zijn voor de uitvoering van dat onderzoek.
-
Kan je meerdere vergunningen tegelijk laten lopen? o In principe kan dit niet. Als vergunninghouder moet je immers tijdens de uitvoering van het onderzoek op het terrein aanwezig zijn. De vergunning staat namelijk op jouw persoonlijke naam en de wet stelt dat je steeds aanwezig dient te zijn. o Het is uiteraard wel mogelijk dat een overlapping slechts in theorie bestaat, maar niet in praktijk. Een typisch voorbeeld is het uitvoeren van twee proefsleuven onderzoeken binnen eenzelfde maand, maar zonder de exacte data van beide onderzoeken al te kennen. Wanneer je voor beide vergunningen de uitvoeringstermijn over de hele maand laat lopen, lijkt het alsof deze overlappen. In praktijk gaat het echter om een beperkt aantal dagen in die maand. Wanneer bij de aanvraag duidelijk wordt aangegeven op welke manier beide onderzoeken niet zullen overlappen, kan dit geen probleem vormen. o Het effectief uitvoeren van twee onderzoeken op eenzelfde tijdstip is niet mogelijk. Zo kan je als vergunninghoudend archeoloog niet “toezicht houden” op twee opgravingen of proefsleuven onderzoeken tegelijk. Je moet immers zelf steeds aanwezig zijn. Ook het tijdelijk stil leggen van een opgraving om tussendoor een ander onderzoek uit te voeren kan niet. Dit maakt een effectief toezicht en handhaving onmogelijk, en is nadelig voor het stilgelegde onderzoek. De enige uitzondering hierop is wanneer de uitvoering van het project van bij de aanvang als meerfasig was opgevat (bv. tijdelijke stop wegens aanleg wegenis).
-
Wat wordt bedoeld met logistieke middelen en maatregelen tegen vandalisme en diefstal? o In dit luik wordt nagegaan of de werktuigen en infrastructuur die voorzien worden wel voldoende zijn om de uitvoeringswijze te kunnen realiseren. Het gaat hier om machines als graafmachine, bemaling, meetapparatuur, maar ook om kleiner materieel. o De maatregelen tegen vandalisme en diefstal zijn verplicht vanuit de bepaling dat archeologisch erfgoed beschermd moet worden tegen vernieling en beschadiging. Er moeten dan ook maatregelen getroffen worden om te zorgen dat het bodemarchief tijdens het onderzoek op adequate wijze hiertegen
9/15
beschermd is. Het gaat dan vooral om de wijze waarop de toegang tot het terrein aan derden ontzegd zal worden, de wijze waarop sporen beschermd zullen worden tegen illegale metaaldetectie, de wijze waarop gezorgd zal worden dat de opgravingsdocumentatie niet kan teniet gaan, enz. -
Moet je een concreet bedrag invullen bij het financieringsplan? o Niet noodzakelijk. Er moet evenwel voldoende garantie zijn dat er genoeg middelen voorzien zijn om het onderzoek tot een goed einde te brengen. Een goedgekeurde offerte in bijlage, zonder eindbedrag, kan bv. ook volstaan. De posten op de offerte maken duidelijk dat alles voorzien is, en de goedkeuring ervan door de opdrachtgever garandeert dat de uitvoering ervan ook geëist zal worden. Indien geen offerte bijgevoegd kan worden, dient wel een overzicht van de voorziene posten en hun begroting gegeven te worden, evenals de herkomst van de fondsen. Het dient steeds duidelijk te zijn wie het onderzoek zal betalen, en dat het voldoende begroot is om op een degelijke manier uitgevoerd te worden.
-
Wat is het onderscheid tussen de verschillende personeelscategorieën? Wetenschappelijk personeel: hieronder vallen de archeologen, maar eventueel kunnen ook bepaalde specialisten die aan het onderzoek deelnemen hier aangegeven worden (bv. bodemkundige, fysisch antropoloog, …) Geschoolde technici: in deze categorie valt personeel dat geen wetenschappelijke functie in het onderzoek uitoefent, maar wel een bepaalde opleiding heeft genoten om een specifieke taak uit te voeren. Je kan denken aan de kraanbestuurder, de landmeter, een bachelor archeologie die optreedt als tekenaar, … Arbeiders: Dit zijn personeelsleden die geen specifieke opleiding hebben genoten, en vooral worden ingezet voor het fysieke graafwerk. Van hen wordt geen inhoudelijke inbreng in het onderzoek verwacht. Vrijwilligers: Deze mensen werken niet bezoldigd voor het onderzoek. Zij nemen eraan deel uit eigen initiatief, en hun inzet is ook niet gegarandeerd. In die zin vormen ze een “surplus” op de bezetting van het team, maar worden ze niet als structureel in rekening gebracht. Gezien ze niet met een contract verbonden zijn, is hun aanwezigheid niet gegarandeerd. Indien de basisploeg (dus zonder vrijwilligers mee te rekenen) te klein is om het onderzoek volledig uit te voeren kan dan ook niet gegarandeerd worden dat dit wel degelijk zal gebeuren.
-
Moet je de nationaliteit van de personeelsleden opgeven bij “herkomst”? o Neen. De overheid voert een beleid van gelijke kansen en beschouwt het land van herkomst niet als een relevant criterium om een aanvraag te beoordelen. o Je moet wel invullen wie deze personeelsleden zal voorzien. Het kan hier gaan om je eigen bedrijf of dienst, maar evenzeer om personeel dat je huurt bij een ander bedrijf in onderaanneming, bij een interimkantoor, om stagestudenten
10/15
van bij een bepaalde universiteit, enz. Het gaat hem dus om de organisatie waar deze mensen bij tewerkgesteld zijn. -
Wanneer kan je vrijwilligers inzetten? o De archeologische wetgeving bevat geen verbod op het inzetten van vrijwilligers. Een uitvoerder moet evenwel rekening houden met de wetgeving rond arbeidsvoorwaarden en de wetgeving rond het vrijwilligersstatuut. Zo is het voor een bedrijf niet mogelijk om vrijwilligers in te zetten voor zijn activiteiten. Een vzw, openbaar bestuur of universiteit kan dat dan weer wel. Het gegeven of de opdracht wordt uitgevoerd met het doel winst te behalen maakt hier niet uit. Daar kom je in de fiscale wetgeving terecht. Voor meer informatie rond het statuut, de rechten en de plichten van vrijwilligers en hun inzet kan je terecht bij het Steunpunt Vrijwilligerswerk.
-
Wanneer moet je wetenschappelijke begeleiding inzetten en is hier steeds een bewijs van nodig? o Je kiest zelf of je meent dat je als leidinggevend archeoloog nood hebt aan bijkomende wetenschappelijke begeleiding, tenzij dit expliciet wordt opgelegd via een plan van eisen, een bestek of bijzondere voorwaarden. Dan is het wel verplicht. o Je hebt geen gehandtekend bewijsstuk nodig indien de begeleider werkzaam is binnen je eigen organisatie of bedrijf. Dit gegeven zou voldoende garantie moeten zijn dat er effectief beroep kan gedaan worden op de expertise. o Indien je echter externe expertise aanzoekt (universiteit, wetenschappelijke instelling, regiospecialist, …) moet je wel een ondertekend toezeggingsstuk in bijlage voegen. Ook hier volstaat een mail niet. De toezegging mag wel in kopie bijgevoegd worden. Dit stuk is nodig om te garanderen dat ook effectief beroep gedaan kan worden op de begeleiding, en tevens om na te gaan of de begeleider wel akkoord is met de taak die hem of haar gevraagd wordt.
-
Moet ik iedere betrokken specialist of laboratorium opgeven? o In principe moet je voor iedere analyse die je zal laten uitvoeren of iedere steunwetenschap die betrokken zal worden de gegevens opgeven en een ondertekend toezeggingsstuk bijvoegen. In praktijk is echter vaak niet geweten welke specialisten nodig zullen zijn en kan dit nog niet opgegeven worden. o Indien vereist wordt door een bestek, plan van eisen of bijzondere voorwaarden dat bepaalde analyses dienen uitgevoerd te worden, dan moet je wel aangeven waar dit zal gebeuren. Je weet immers op voorhand dat het nodig zal zijn. Geef dan minstens de naam en adres op van de persoon of instelling die deze zaken zal uitvoeren. Geef ook telkens de termijn op waarbinnen je de resultaten verwacht te ontvangen.
-
Wat is het verschil tussen een interim rapport en een eindverslag? o Een interim rapport bespreekt de voorlopige resultaten van het onderzoek, zonder dat alle gegevens reeds verwerkt zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om
11/15
o
eerste aanbevelingen na een prospectie, of een voorlopig verslag in afwachting van de resultaten van analyses die op zich laten wachten. Ook een conceptrapport of een tussentijds verslag bij een langdurig onderzoek kan hieronder vallen. Een eindverslag geeft de resultaten van het onderzoek volledig weer. Het bevat alle gegevens die uit de opgraving voortkomen. Dit betekent niet per se dat het hoeft te gaan om een volledige wetenschappelijke uitwerking van een onderzoek. Het kan ook gaan om een zgn. “basisrapport”.
-
Is een interimverslag steeds nodig? o Neen, tenzij het vereist is volgens een bestek, plan van eisen of bijzondere voorwaarden.
-
Wat wordt verstaan onder datum en plaats van publicatie? o De datum van publicatie is de datum waarop men verwacht het verslag in te leveren. Van ieder verslag dient immers een exemplaar aan de administratie bezorgd te worden. Ook hier kan het niet gaan om “X dagen na het afronden van het veldwerk” of “tegen einde van de zomer”. Een kalenderdatum is vereist, hoewel je hierbij steeds de nodige marge kan nemen voor onvoorziene omstandigheden. o De plaats van publicatie verwijst niet naar de geografische locatie waar het verslag geproduceerd of uitgegeven zal worden. Ze verwijst evenwel naar het medium waarin het verslag vervat zal zitten. Denk hierbij aan een alleenstaand rapport, een bijdrage in een tijdschrift of reeks, een boek enz.
-
Volstaat het om gewoon een exemplaar van het verslag op te sturen of te mailen? o Neen. Er wordt sowieso verwacht dat er twee exemplaren bezorgd worden. Een exemplaar hoort bij het dossier van de vergunning en dient als bewijs dat voldaan is aan de wettelijke verplichting tot het opstellen en inleveren van een verslag. Het andere exemplaar wordt gebruikt om de informatie in te voeren in archeologische inventarissen, bibliografieën, onderzoeksbalans, enz. o De beide exemplaren worden bovendien niet alleen in papieren versie verwacht, maar eveneens op een vaste digitale gegevensdrager (een CD of DVD). Deze drager dient minstens een digitaal exemplaar van het rapport te bevatten zoals het werd afgedrukt. Daarnaast kunnen extra bestanden als inventarissen, databanken, foto’s, plannen, enz. meegegeven worden. Deze digitale bestanden worden opgeslagen op een server om hun voortbestaan te garanderen. o Ieder verslag dient volgens de archeologische wetgeving ook gepubliceerd te worden. o Er worden steeds minimaal twee exemplaren van het verslag verwacht. Via bijzondere voorwaarden of bestekken kunnen echter meer exemplaren gevraagd worden.
12/15
-
Welke omschrijving wordt verwacht van de bewaarplaats van het opgravingsarchief en de vondsten? o Deze omschrijving dient zo volledig mogelijk te zijn. Louter de naam van de bewarende instantie of de vermelding “opdrachtgever” volstaan niet. Er wordt verwacht dat ook het adres vermeld wordt. o De datum vanaf wanneer de vondsten en/of opgravingsarchief op de desbetreffende locatie zullen bewaard worden wordt uitgedrukt in een (vermoedelijke) kalenderdatum. Gezien enige speling mogelijk is door een langdurigere of uitgestelde uitvoering van het onderzoek kan ook hier een marge genomen worden.
-
Welke omschrijving van kwalificaties wordt verwacht bij de metaaldetectie? o De aanvrager dient aan te tonen dat hij of zij beschikt over voldoende kennis om de metaaldetectie tot een goed einde te brengen. Dit kan door een oplijsting te geven van eerder verkregen vergunningen voor metaaldetectie, gevolgde opleidingen of workshops, behaalde diploma’s, opgravingservaring, enz.
-
Moet de metaaldetectie steeds samen met de opgravingsaanvraag verzonden worden? o Neen. Een vergunning voor het gebruik van een metaaldetector is een aparte vergunning. De metaaldetectie moet echter steeds plaatsvinden in het kader van een vergunde opgraving of prospectie. Om die reden werd het luik metaaldetectie opgenomen in het aanvraagformulier voor een opgraving. o Een vergunning voor het gebruik van een metaaldetector kan ook aangevraagd worden nadat de vergunning voor prospectie of opgraving verleend is. In dat geval dient de aanvrager het luik metaaldetectie in te vullen, te ondertekenen en aangetekend te verzenden naar Onroerend Erfgoed, voorzien van de nodige bijlagen (bv. kwalificaties, start- en einddatum indien deze afwijken van de opgravingsvergunning). Indien de aanvrager van de metaaldetectie niet dezelfde persoon is als de houder van de opgravingsvergunning moet deze laatste ook tekenen voor akkoord.
-
Kan je een verleende vergunning wijzigen (verlengen, overzetten, extra percelen toevoegen, …)? o De wetgeving heeft geen voorzieningen getroffen voor het wijzigen van een vergunning. In principe zou je een nieuwe vergunning kunnen aanvragen met de gewijzigde modaliteiten. Aangezien het echter om relatief beperkte aanpassingen gaat, streeft Onroerend Erfgoed ernaar om de administratieve last te verlichten door een eenvoudigere procedure. In de meeste gevallen volstaat een brief, ondertekend door de vergunninghouder, waarin aangegeven wordt wat men wenst te wijzigen met opgave van de redenen en met het bijvoegen van eventuele stukken. Hieronder volgen enkele klassieke voorbeelden. o Verlenging. Een verlenging van de uitvoeringstermijn voor het terreinwerk kan je aanvragen door een ondertekend schrijven aan Onroerend Erfgoed te richten waarin je aangeeft welke nieuwe einddatum je onderzoek zal kennen en wat het
13/15
o
o
uitstel veroorzaakt heeft. Indien nodig voeg je in bijlage een nieuwe overeenkomst met de eigenaar(s) en/of gebruiker(s). Het is namelijk mogelijk dat deze overeenkomst beperkt was tot een bepaalde geldigheidsduur die overschreden zou worden door de verlengde termijn. Let op: je kan geen verlenging meer aanvragen op het ogenblik dat de einddatum van de vergunning overschreden is. In dat geval dien je een nieuwe aanvraag in. De wet bepaalt immers dat een vergunning slechts geldig is voor een welbepaalde termijn. Hou ook rekening met een redelijke behandelingstermijn. Bijkomende percelen. Indien tijdens het onderzoek blijkt dat een bijkomend perceel ook onderzocht dient te worden, dan ben je verplicht een nieuwe vergunningsaanvraag in te dienen. De wet bepaalt immers dat een vergunning slechts geldig kan zijn voor een welbepaald archeologisch monument of zone. Overzetten. Een vergunning wordt steeds verleend ten persoonlijken titel van de opgravingsleider. Indien deze persoon echter om dwingende reden (ziekte, langdurige afwezigheid, …) niet meer in staat is om het onderzoek te leiden zou de opgraving moeten stoppen tot een nieuwe vergunning is aangevraagd. Om te vermijden dat dit tot schade zou leiden van het aanwezige archeologische erfgoed aanvaardt Onroerend Erfgoed dat de vergunning overgedragen wordt aan een andere archeoloog. Dit kan door een schrijven te richten aan Onroerend Erfgoed, ondertekend door beide archeologen: zowel de huidige vergunninghouder als de persoon die de leiding wenst over te nemen. In deze brief wordt de reden vermeld waarom de vergunninghouder niet meer in staat is het onderzoek te voltooien en vanaf welke datum het onderzoek zou overgenomen worden. De huidige vergunninghouder dient zich bovendien akkoord te verklaren dat een ander zijn onderzoek verder zet, en de nieuwe vergunninghouder dient zich akkoord te verklaren diens verplichtingen en engagementen over te nemen. In bijlage wordt het CV gevoegd van de nieuwe vergunninghouder. Hieruit moet blijken dat deze persoon voldoet aan de kwalificatievereisten zoals gesteld. Indien Onroerend Erfgoed akkoord gaat wordt een nieuwe vergunning opgemaakt en verstuurd naar de nieuwe vergunninghouder.
-
Wat als ik geen gediplomeerd archeoloog ben? o De wetgeving stelt een aantal voorwaarden voorop waaraan men moet voldoen om een opgravingsvergunning te kunnen verkrijgen. Een daarvan is het beschikken over een universitair diploma in de archeologie. Om tegemoet te komen aan de vrijetijdsarcheologen heeft de wetgever echter een uitzondering voorzien. Indien men niet beschikt over een diploma archeologie volstaat het beschikken over voldoende kennis inzake opgravingstechnieken- en methoden door zelfstudie of opleiding (los van de andere voorwaarden).
-
Mag ik alvast beginnen nog voor ik de vergunning ontvangen heb? o Neen. De wetgeving stelt duidelijk dat men in het bezit moet zijn van de vergunning vooraleer men van start kan gaan met het onderzoek. Zoniet is men strafbaar omwille van het opgraven zonder vergunning. De bijzondere
14/15
voorwaarden bij de vergunning stellen bovendien dat de vergunning aanwezig moet zijn op het terrein tijdens de uitvoering van het onderzoek. -
Volstaat een kopie van de vergunning op het terrein? o Neen. De bijzondere voorwaarden bij de vergunning stellen dat deze in origineel exemplaar op het terrein aanwezig moet zijn tijdens het onderzoek.
15/15