Familie van nu Voorstellen tot aanpassing van het personen-, familie-, erf- en schenkrecht 1. Uitgangspunten (niet amendeerbaar) Toelichting Sinds de oprichting staat D66 voor de vrijheid van het individu. Persoonlijke autonomie en zichtbaar jezelf kunnen zijn, door het versterken van keuzevrijheid en zelfbeschikking van mensen, stond en staat daarbij steeds centraal. D66 krijgt signalen dat de huidige wettelijke kaders van het personen-, familie-, erf- en schenkrecht niet meer overeenkomen met de praktijk. Mensen nemen, ongeacht juridische kaders, de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een dierbare, zoals een kind, partner of goede vriend. De huidige wettelijke kaders bieden niet altijd ruimte voor erkenning en bescherming van die relatie. In die situaties is het niet mogelijk de feitelijke relatie, de leefvorm, te formaliseren. Op de eerste plaats leidt dat tot onbegrip bij mensen, en kan het tot onrechtvaardige situaties leiden. Daarnaast leidt dit ertoe dat als er een conflict ontstaat, de zwakkere partij, bijvoorbeeld het kind, niet is beschermd. Op Congres 101 is deze thematiek onder de noemer ‘familie van nu’ behandeld. Tijdens deze behandeling is geconstateerd dat de diversiteit aan leefvormen sterk is toegenomen. Het Congres heeft het Landelijk Bestuur per motie opgeroepen in samenwerking met de Tweede en Eerste Kamerfractie concrete voorstellen te presenteren middels een resolutie op Congres 102, gericht op het oplossen van de knelpunten in huidige wettelijke kaders van het personen-, familie-, erf- en schenkrecht. Resolutie Constaterende dat:
De diversiteit aan leefvormen is toegenomen; Het personen-, familie-, erf- en schenkrecht geen gelijke tred heeft gehouden met de toegenomen diversiteit aan leefvormen.
Overwegende dat:
Het Congres bijeen op 18 april 2015 in Rotterdam per motie heeft uitgesproken dat hier onvrijheden en onrechtvaardigheden uit voortkomen; D66 sinds de oprichting pleit voor keuzevrijheid en zelfbeschikking.
Spreekt uit dat: 1. Iedereen in vrijheid zijn of haar leefvorm kan kiezen en invullen, en roept politieke vertegenwoordigers van D66 op de komende jaren oplossingen na te streven voor de knelpunten in de huidige wettelijke kaders: a. Voorlichting over leefvormkeuze b. Regeling voor juridisch meerouderschap en –gezag c. Automatisme in ouderlijk gezag na de erkenning van het kind
1
d. e. f. g. h. i. j.
Keuzevrijheid voor samenlevers Borging van de volwaardige scheiding Meer inzicht in de verandering in het contact tussen het kind en de uitwonende ouder Liberalisering van het naamrecht Beschikkingsvrijheid over de erfenis Regeling voor voordelig nalaten en schenken aan dierbaren voor alleenstaanden Erkenning van de leefvorm in de burgerlijke stand
2. Voorstellen (Amendeerbaar)
A. Voorlichting over leefvormkeuze Toelichting D66 streeft naar oplossingen voor knelpunten in het huidige personen-, familie-, erf- en schenkrecht, zodat iedereen in vrijheid zijn of haar leefvorm kan kiezen en er invulling aan geven. Dat vooronderstelt dat mensen goed zijn geïnformeerd over de mogelijkheden die zij hebben als zij hun leefvorm juridisch willen regelen. Mensen die een relatie aangaan of een kind krijgen zijn niet altijd goed op de hoogte van wat de wet regelt en wat zij zelf kunnen regelen. Uit een grootschalige enquête onder notarissen is gebleken dat ongehuwde samenlevers die naar de notaris gaan voor een samenlevingscontract, zich vaak niet bewust zijn dat het samenleven zonder samenlevingscontract en/of testament geen vermogensrechtelijke aanspraken ten opzichte van elkaar in het leven roept.1 Uit onderzoek blijkt tevens dat ook gehuwden niet altijd weten welke keuzes zij hebben (gemaakt) voor het inrichten van de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk.2Ditzelfde geldt voor andere leefvormthema’s, zoals ouderschap. Uit de rechtspraktijk blijkt bijvoorbeeld dat ongehuwde partners regelmatig pas na de scheiding ontdekken dat zij hebben nagelaten het ouderlijk gezag aan te vragen.3 Zij realiseren zich niet dat zij daardoor juridisch niet bevoegd zijn om het kind op te voeden en te verzorgen. Resolutie Constaterende dat:
Juridisch maatwerk belangrijk is om mensen de ruimte te geven om hun leefvorm in te vullen; Uit onderzoek en rechtspraktijk blijkt dat veel mensen uit onwetendheid nalaten hun relatie naar eigen inzicht juridisch vorm te geven.
Overwegende dat:
Er op dit moment veel mensen geen bewuste keuze maken in het juridisch regelen van hun leefvorm;
1
Petra Kuik, Prof. dr. Wendy Schrama en Prof. dr. Leon Verstappen, 'Samenlevingsovereenkomsten in de notariële praktijk', F&R (november 2014). 2 Dit blijkt uit het onderzoek ‘Hoe zijn we nu eigenlijk getrouwd’, dat in 1996 is uitgevoerd door de vakgroep sociologie van de Universiteit Utrecht. Zie: M.J.A. van Mourik en L.C.A. Verstappen, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding (Deventer 2006) 256-257. 3 E.C.C. Punselie, ‘Kinderen van (ex-)samenwonenden’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht (november 2007).
2
Het niet juridisch beschermen van de relatie verstrekkende gevolgen kan hebben voor alle personen die onderdeel uitmaken van de leefvorm, onder wie de kinderen. Het toegang hebben tot kwalitatieve informatie een belangrijke voorwaarde voor het uitoefenen van zelfbeschikking is.
Spreekt uit dat: 1. De overheid met de rechtspraktijk een geïntegreerde aanpak ontwikkelt voor neutrale leefvormvoorlichting. B. Regeling voor juridisch meerouderschap en –gezag Toelichting Steeds meer kinderen groeien op met feitelijk drie of vier ouders. Soms ontstaat dit meeroudergezin na de geboorte van het kind. Bijvoorbeeld omdat de juridische ouders uit elkaar gaan en samen met een nieuwe partner – de stiefouder, ook wel de ‘sociale ouder’ genoemd – het kind opvoeden. We spreken dan over ‘niet-intentioneel meerouderschap’. Het aantal stiefgezinnen is toegenomen van 115 duizend in 1998 tot 149 duizend in 2007. Soms ontstaat dit meeroudergezin voor de verwekking van het kind. Drie of vier ouders besluiten om samen het kind te verwekken en na de geboorte op te voeden; twee wensmoeders met een donorvader en eventueel zijn partner, of twee wensvaders met een draagmoeder en eventueel haar partner. We spreken dan over ‘intentioneel meerouderschap’. Intentioneel wil zeggen dat bewust de keuze is gemaakt om gezamenlijk een kind te verwekken met de intentie het kind gezamenlijk op te voeden. Het aantal intentionele meeroudergezinnen is niet bekend. In 2009 woonden er in Nederland ruim 55 duizend paren van gelijk geslacht samen. Bij ongeveer 10 procent woonden een of meer kinderen in huis. 4 Uit onderzoek blijkt dat kinderen die opgroeien met drie of vier ouders geen voor- of nadeel hebben ten opzichte van kinderen die opgroeien met twee ouders.5 In het afstammingsrecht wordt geregeld wie de juridische ouder is van het kind. Meestal hebben de juridische ouders ook (gezamenlijk) het ouderlijk gezag. Toch is juridisch ouderschap iets anders dan ouderlijk gezag. De juridische ouder heeft niet altijd ouderlijk gezag en de gezagsdrager is niet altijd de juridische ouder. Door het juridische ouderschap ontstaat onder meer de onderhoudsplicht, het recht op omgang, informatie en consultatie na een scheiding en zijn ouder en kind elkaars wettelijke erfgenamen. Het gezag is relevant voor verzorging en opvoeding van het kind, het bewind over zijn vermogen en de verantwoordelijkheid voor alles wat het kind doet (burgerlijke handelingen). In het Nederlandse afstammingsrecht is het niet mogelijk dat meer dan twee personen juridisch ouder zijn van het kind.6 Ook het ouderlijke gezag wordt door maximaal twee personen uitgevoerd. In een meeroudergezin is de band tussen het kind en de derde en vierde ouder juridisch niet beschermd. Resolutie
4
Zie: M.V. Antokolskaia et al, Meeroudergezag: een oplossing voor kinderen met meer dan twee ouders? (Den Haag 2014), 118, 122; A. de Graaf, ‘Gezinnen in cijfers’, in: Gezinsrapport (Den Haag 2011), 40-41; L. Steenhof, ‘Schatting van het aantal stiefgezinnen, Bevolkingstrends 4e kwartaal 2007; A. de Graaf, ‘Gezinnen in beweging’, Bevolkingstrends 2e kwartaal 2011, 85. 5 S. Golombok, Modern families: parents and children in new family forms (Cambridge 2015). 6 Dit uitgangspunt staat niet expliciet in het personen- en familierecht, maar volgt uit de artikelen over erkenning (1:204 BW) en gerechtelijke vaststelling ouderschap (1:207 BW).
3
Constaterende dat:
Steeds meer kinderen opgroeien met feitelijk drie of vier ouders; Onderscheid bestaat tussen ‘intentioneel meerouderschap’ en ‘niet-intentioneel meerouderschap’ (zie toelichting); Het Nederlandse afstammingsrecht niet toestaat dat meer dan twee personen juridisch ouder zijn van het kind, noch meer dan twee personen het ouderlijk gezag hebben over het kind.
Overwegende dat:
Ouders en vooral ook het kind een groot belang hebben bij de juridische erkenning en bescherming van de feitelijke leefvormsituatie; Juridisch ouderschap in beginsel ontstaat als gevolg van de keuze een kind te verwekken; De basisprincipes van het ouderlijk gezag als doel hebben dat ouders in onderlinge overeenstemming het gezag uitoefenen; Drie of vier personen die de beslissing nemen samen een kind te verwekken met de intentie het gezamenlijk op te voeden en te verzorgen, op dezelfde manier kiezen voor de gevolgen van ouderschap als twee personen die deze beslissing nemen; De sociale ouder (zie toelichting) die betrokken raakt bij de opvoeding en verzorging van het kind samen met de juridische ouders op dezelfde manier het gezag kan uitoefenen als twee ouders, indien beide juridische ouders instemmen met het ouderlijk gezag voor de sociale ouder.
Spreekt uit dat: 1. Een regeling tot stand komt voor juridisch ouderschap voor drie of vier personen die samen de beslissing nemen het kind te verwekken met de intentie het samen op te voeden en te verzorgen; 2. Een regeling tot stand komt voor meeroudergezag: a. Drie of vier personen die intentioneel via de regeling voor meerouderschap het juridische ouderschap verkrijgen, in beginsel ook het gezamenlijk ouderlijk gezag krijgen; b. De sociale, niet-intentionele ouder die betrokken raakt bij de opvoeding en verzorging van het kind samen met de juridische ouders het ouderlijk gezag krijgt, mits de juridische ouders hiermee instemmen; 3. Bestaande regelingen waarmee het kind de rechter kan verzoeken om een uitspraak over ouderlijk gezag en omgang analoog van toepassing zijn op meeroudergezinnen; 4. Uit onderzoek moet blijken of een verdere juridische versterking van de positie van het kind in een intentioneel en/of niet-intentioneel meeroudergezin nodig is. C. Automatisme in ouderlijk gezag na de erkenning van het kind Toelichting Steeds meer kinderen worden buiten het huwelijk geboren. In 2000 werden ruim 51 duizend kinderen buiten het huwelijk geboren: bijna een kwart van alle kinderen die in dat jaar werden geboren. In 2011
4
werden bijna 82 duizend kinderen buiten het huwelijk geboren: 45 procent van alle in 2011 geboren kinderen.7 Ongemerkt is een historisch keerpunt bereikt. Eind jaren zeventig werden vrijwel alle kinderen binnen het huwelijk geboren. In 2012 werd voor het eerst meer dan de helft van de eerstgeborenen buiten het huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren, ook omdat steeds meer mensen ervoor kiezen pas na de geboorte van het eerste kind te trouwen.8 Als we alleen kijken naar paren die samen een kind krijgen, blijkt dat in 2012 ongeveer 56 procent van alle geboren kinderen wordt in een gezin met gehuwde ouders, tegenover een derde in een gezin met ongehuwd samenwonende ouders.9 Ook hier geldt: het percentage kinderen dat in een gezin met gehuwde ouders wordt geboren daalt en het percentage dat in een gezin met ongehuwde ouders wordt geboren stijgt. Resolutie Constaterende dat:
Een steeds groter percentage kinderen wordt geboren in een gezin met ongehuwde ouders; Ongehuwde ouders na gezamenlijke erkenning van het kind een verzoek bij de rechtbank moeten indienen om gezamenlijk ouderlijk gezag aan te vragen, terwijl aan gehuwde ouders en geregistreerde partners het gezamenlijk gezag van rechtswege wordt toegekend; De juridische ouder zonder ouderlijk gezag niet bevoegd is te beslissen over de opvoeding van het kind of op te treden als zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger.
Overwegende dat:
De wetgever onderscheid maakt tussen gehuwde en geregistreerde partners en ongehuwde partners; De wetgever hiermee de minderheid van ongehuwde ouders die na de gezamenlijke erkenning van het kind niet gezamenlijk het ouderlijk gezag willen uitoefenen faciliteert en voor de meerderheid van ongehuwde ouders die na de gezamenlijke erkenning van het kind wel gezamenlijk het ouderlijk gezag willen uitoefenen een procedure inricht, in plaats van omgekeerd; Uit de rechtspraktijk blijkt dat als ongehuwde ouders uit onwetendheid hebben nagelaten het gezamenlijk ouderlijk gezag aan te vragen, de kans dat de ongehuwde partner het gezag alsnog krijgt toegekend na een relatiebreuk klein is10; Dit kan leiden tot de situatie dat een juridisch ouder die tot dat moment het kind heeft opgevoed en verzorgd, niet (langer) bevoegd is het kind op te voeden en te verzorgen.
Spreekt uit dat: 1. Ongehuwden na de erkenning van het kind met instemming van de geboortemoeder van rechtswege het gezamenlijk ouderlijk gezag krijgen toegekend, op basis van een nieuw artikel in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; 7
CBS StatLine, Serie Erkenningen en buitenechtelijk geborenen. S. Loozen, M. Pool en C. Harmsen, ‘In wat voor gezinnen worden kinderen geboren?’, Bevolkingstrends 2e kwartaal 2014, 1-2. 9 Ibid., 3. 10 E.C.C. Punselie, ‘Kinderen van (ex-)samenwonenden’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht (november 2007). 8
5
2. Een uitzonderingsprocedure tot stand komt voor ongehuwde partners die het niet eens zijn met het automatisch toekennen van het gezamenlijk ouderlijk gezag na de erkenning. D. Keuzevrijheid voor samenlevers Toelichting Het aantal gehuwde paren, waaronder begrepen geregistreerde paren, is bijna vier keer zo groot als het aantal ongehuwde paren: 3,3 miljoen tegenover 917 duizend in 2014. Het verschil neem echter af. In 1995 waren er bijna 3,5 miljoen gehuwde paren tegenover 518 duizend ongehuwde.11 De groep ongehuwde samenlevers is divers samengesteld. Een gedeelte van de groep ongehuwde samenlevers, bijna driehonderdduizend paren, beschouwt het samenleven als volwaardig alternatief voor het huwelijk.12 Ook voor de groep gehuwde samenlevers geldt dat deze meer divers wordt. In 2001 is het huwelijk en geregistreerd partnerschap opengesteld voor paren met een latrelatie door het vervallen van de samenwoonplicht. In dat jaar werd ook het huwelijk ook opengesteld voor paren van hetzelfde geslacht. Een steeds groter deel van de ongehuwde paren heeft kinderen: van 19 procent in 1995 naar 42 procent in 2014. In 2012 werd 56 procent van alle geboren kinderen met gehuwde ouders, tegenover 33 procent met ongehuwd samenwonende ouders.13 Ter vergelijking: in 1970 werd 98 procent van de kinderen geboren met gehuwde ouders. Het is aannemelijk dat de verschillen tussen gehuwde samenlevers met kinderen en ongehuwde samenlevers met kinderen niet groot zijn.14 Het huwelijk (en geregistreerd partnerschap) bestaat uit verschillende bepalingen die in wetsartikelen zijn vastgelegd. Een gedeelte van deze bepalingen is regelend recht: gehuwde en geregistreerde partners mogen afwijken van deze artikelen. Een gedeelte is dwingend recht: gehuwde en geregistreerde partners mogen niet afwijken van deze bepalingen, zelfs niet als een bepaling evident niet op hen van toepassing is omdat zij een latrelatie hebben. Voorbeelden van dwingendrechtelijke bepalingen voor gehuwden zijn de getrouwheid die echtgenoten elkaar verschuldigd zijn en de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de ander gemaakte kosten voor de gewone gang van het huishouden. Ongehuwde partners kunnen afspraken over hun relatie vastleggen in een samenlevingscontract. Het samenlevingscontract is in beginsel vormvrij; ongehuwde partners kunnen iedere bepaling opnemen, mits niet in strijd met de wet. De wet staat thans niet toe dat ongehuwde partners bepaalde wettelijke regelingen die gelden voor gehuwde en geregistreerde partners van overeenkomstige toepassing op hun relatie verklaren. Dit is met name het geval als regelingen derden raken, bijvoorbeeld schuldeisers, zoals de wettelijke regeling van de gemeenschap van goederen. In verband hiermee staat dat het niet mogelijk is het notariële samenlevingscontract in te schrijven in het huwelijksgoederenregister. Als dat mogelijk zou worden, bestaat niet langer het bezwaar ongehuwde samenlevers dergelijke regelingen op hun relatie van toepassing te verklaren. Iedereen kan er immers via het register kennis van nemen. 11
CBS StatLine, Serie Huishoudens; typering naar grootte. Zie: J. Latten, ‘De schone schijn van de burgerlijke staat’, Bevolkingstrends 4e kwartaal 2004, 46-60; A. de Graaf, ‘Gezinnen in cijfers’, in: Gezinsrapport (Den Haag 2011), 45-46. 13 S. Loozen, M. Pool en C. Harmsen, ‘In wat voor gezinnen worden kinderen geboren?’, Bevolkingstrends 2e kwartaal 2014, 3. 14 Zie: Petra Kuik, Prof. dr. Wendy Schrama en Prof. dr. Leon Verstappen, 'Samenlevingsovereenkomsten in de notariële praktijk', F&R (november 2014). 12
6
Resolutie Constaterende dat:
De wetgever juridisch onderscheid maakt tussen gehuwde en geregistreerde partners en ongehuwde samenlevers, terwijl dit onderscheid in de praktijk vaak niet bestaat;
Overwegende dat:
Samenlevers ongeacht hun leefvorm de vrijheid moeten hebben om regelingen te treffen voor hun relatie die aansluiten op hun feitelijke situatie en persoonlijke wensen; Gehuwde samenlevers meer vrijheid hebben om regelingen te treffen voor hun relatie die aansluiten op hun feitelijke situatie en persoonlijke wensen, als er zo min mogelijk dwingendrechtelijke bepalingen zijn; Ongehuwde samenlevers meer vrijheid hebben om regelingen te treffen voor hun relatie die aansluiten op hun feitelijke situatie, als zij alle regelingen voor gehuwden kunnen neerleggen in een notarieel samenlevingscontract;
Spreekt uit dat: 1. Dwingendrechtelijke bepalingen die niet aansluiten op de hedendaagse praktijk van het huwelijk worden geschrapt of veranderd in regelend recht; 2. Ongehuwde samenlevers regelingen voor gehuwden van overeenkomstige toepassing kunnen verklaren op hun relatie, door een wetswijziging die mogelijk maakt dat een notarieel samenlevingscontract wordt ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. E. Borging van de volwaardige scheiding Toelichting Alle Nederlanders hebben recht op de ontbinding van het huwelijk. In 1971 is het schuldbeginsel afgeschaft; partners hoeven geen oorzaak meer te geven voor een scheiding. In de praktijk is dit recht niet voor iedereen toegankelijk. Er zijn gemeenschappen waarin een scheiding maatschappelijk niet door iedereen wordt geaccepteerd. Dit zijn vaak gemeenschappen met een niet-westerse herkomst, maar ook bepaalde Joodse en orthodox christelijke gemeenschappen. In sommige gemeenschappen worden vrouwen onder druk gezet om niet te scheiden; zij blijven onder dwang getrouwd. Ook vrouwen die voor de Nederlandse wet de scheiding doorzetten, kunnen gevolgen ondervinden omdat de ex-man en diens familie de scheiding niet accepteren; de vrouwen zijn in het huwelijk gevangen. Vaak speelt mee dat het wettelijke of religieuze huwelijk in het land van herkomst, bijvoorbeeld het shariahuwelijk, niet is ontbonden. Als in het land van herkomst geen gelijkwaardigheid is tussen man en vrouw, kan de man de scheiding aldaar tegenhouden. Het huwelijk is alleen voor de Nederlandse wet ontbonden en daarom niet volwaardig. We spreken over ‘huwelijksdwang’ als vrouwen onder dwang getrouwd blijven en over ‘huwelijkse gevangenschap’ als vrouwen enkel voor de Nederlandse wet zijn gescheiden.15 Vrouwen in huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap kunnen te maken krijgen met agressie, geestelijke of lichamelijke mishandeling, chantage, vrijheidsberoving, depressie en/of financiële 15
Eliane Smits van Waesberge et al, Zo zijn we niet getrouwd: een onderzoek naar omvang en aard van huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap (augustus 2014), 27.
7
problemen.16 Het komt ook voor dat vrouwen in een sociaal isolement terechtkomen en, vooral bij huwelijkse gevangenschap, geen contact meer hebben met de kinderen. Over de omvang en de oorzaken van huwelijkse gevangenschap in het bijzonder is nauwelijks onderzoek beschikbaar. Op basis van antwoorden van ongeveer 500 hulpverleners is in 2014 een schatting gemaakt: 674 tot 1.914 vrouwen leven in Nederland in huwelijksdwang en 447 tot 1.687 vrouwen in huwelijkse gevangenschap.17 Resolutie Constaterende dat:
Het recht op een (volwaardige) scheiding niet voor iedereen in Nederland in de praktijk is geborgd; Er nauwelijks onderzoek is over de omvang en de oorzaken van huwelijkse gevangenschap.
Overwegende dat:
Het recht op een (volwaardige) scheiding fundamenteel is voor de vrijheid van leefvormkeuze; De strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang volgens maatschappelijke en kennisorganisaties in het veld niet effectief is zonder voorlichting en hulpverlening; Het erg lastig is vrouwen in huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap te bereiken met voorlichting en hulpverlening.
Spreekt uit dat: 1. Het probleem wordt erkend en onderkend door onderzoek uit te voeren naar de omvang en de oorzaken van huwelijkse gevangenschap, met aandacht voor culturele verschillen tussen gemeenschappen, en op basis van de onderzoeksresultaten effectievere interventies te ontwikkelen voor voorlichting en hulpverlening; 2. De overheid in afwachting van onderzoeksresultaten in overleg met maatschappelijke en kennisorganisaties in het veld, de voorlichting en hulpverlening aan vrouwen in huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap verbetert. F. Meer inzicht in de verandering in het contact tussen het kind en de uitwonende ouder Toelichting In 2007 waren 34,7 duizend minderjarige kinderen betrokken bij 32,6 duizend echtscheidingen.18 Het aantal kinderen dat het uiteenvallen van een niet-gehuwde relatie meemaakte, werd in 2005 door het CBS geschat op 18 duizend.19 Steeds meer minderjarige kinderen maken een breuk tussen de ouders door. Het hebben van kinderen is steeds minder een reden voor ouders om bij elkaar te blijven. In het midden van de jaren negentig was het aandeel scheidingen waarbij minderjarige kinderen waren betrokken ongeveer 45 procent; in
16
Ibid., 64. Ibid, 71-73. 18 A. Sprangers en N. Steenbrink, ‘Bijna 33 duizend echtscheidingszaken afgehandeld in 2007’, Bevolkingstrends 3e kwartaal 2008, 16. 19 A. de Graaf, ‘Scheiden: motieven, verhuisgedrag en aard van de contacten’, Bevolkingstrends 4e kwartaal 2005. 17
8
de jaren voor de economische crisis schommelde dit percentage tussen 55 en 60 procent.20 Een scheiding hoort voor veel kinderen bij de familie van nu. Ongeveer 20 procent van deze kinderen verbreekt na de ontbinding van de relatie van de ouders het contact met de uitwonende ouder.21 Er is een verband met de mate van ouderlijk conflict in de periode van uit elkaar gaan; vaak is er sprake van een zogenaamde vechtscheiding. Eén op de vijf scheidingen is een vechtscheiding.22 Resolutie Constaterende dat:
Procentueel en absoluut steeds meer kinderen betrokken zijn bij de ontbinding van de partnerrelatie van de ouders; Een aanzienlijke minderheid van de kinderen na de ontbinding van de partnerrelatie van de ouders het contact met de uitwonende ouder verbreekt; De verslechterende relatie tussen het kind en de uitwonende ouder mede lijkt te worden veroorzaakt door de mate van conflict tussen de ouders in de periode van uit elkaar gaan.
Overwegende dat:
De mate van conflict tussen de ouders er niet toe mag leiden dat een kind zich gedwongen voelt het contact met de uitwonende ouder te verbreken of juist te houden; Het kind en de uitwonende ouder na de ontbinding van de partnerrelatie in beginsel recht hebben op omgang met elkaar, op basis van het in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vastgelegde universele mensenrecht op een familieleven; Er niet voldoende kennis is over de oorzaken van verandering in het contact met de uitwonende ouder om met zekerheid te kunnen zeggen of interventies nodig zijn en effectief zijn.
Spreekt uit dat: 1. Het probleem wordt erkend en onderkend door onderzoek uit te voeren; 2. Dit onderzoek inzicht geeft in: a. de exacte omvang van deze groep kinderen en het percentage kinderen dat na de ontbinding van de partnerrelatie het contact met de uitwonende ouder verbreekt; b. de verschillen tussen een scheiding en de ontbinding van de relatie van ongehuwde ouders voor het contact tussen het kind en de uitwonende ouder; c. de oorzaken van veranderingen in het contact van het kind met de uitwonende ouder. d. De sociaal-emotionele gevolgen voor het kind voor het al dan niet hebben van contact met de uitwonende ouder. G. Liberalisering van het naamrecht Toelichting
20
A. de Graaf, ‘Gezinnen in cijfers’, in: Gezinsrapport (Den Haag 2011), 53-54. E. Spruijt, Scheidingskinderen: overzicht van recent sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren (Amsterdam 2007). 22 Dit blijkt uit onderzoek dat TNS NIPO in augustus 2015 heeft uitgevoerd in opdracht van vFAS. De resultaten zijn online raadpleegbaar via: http://www.verder-online.nl/vechtscheidingen-nemen-explosief-toe. 21
9
Ouders in Nederland hebben voor de keuze van de achternaam die zij het kind geven twee opties: de achternaam van de moeder of de achternaam van de vader. Het is niet mogelijk om het kind de achternaam van de moeder en de vader te geven. De werkgroep liberalisering naamrecht heeft in 2009 aanbevolen de keuzemogelijkheden te verruimen, door ouders de mogelijkheid te geven om naast de geslachtsnaam van de vader of die van de moeder te kiezen voor een combinatie van de geslachtsnamen.23 Resolutie Constaterende dat:
Het Nederlandse naamrecht niet toestaat dat het kind de achternaam van de moeder en de achternaam van de vader krijgt; In landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België recent door de wetgever hetzelfde recht is toegekend aan ouders;
Overwegende dat:
De dubbele geslachtsnaam beide ouders de mogelijkheid biedt de band met het kind te bevestigen; De toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het voorstel van de Werkgroep liberalisering naamrecht om de dubbele achternaam te introduceren in het Nederlandse naamrecht ter kennisgeving heeft aangenomen.
Spreekt uit dat: 1. Het debat over de liberalisering van het naamrecht alsnog in de Tweede Kamer wordt gevoerd. H. Beschikkingsvrijheid over de erfenis Toelichting In het Nederlandse erfrecht hebben afstammelingen van de erflater, zoals het kind, een dwingendrechtelijke aanspraak op de nalatenschap. Dit recht wordt de ‘legitieme portie’ genoemd.24 De legitieme portie is de helft in waarde van het erfdeel waar het kind recht op zou hebben gehad op basis van het versterfrecht, oftewel: de helft van het versterfdeel. Het versterfrecht regelt de vererving van de nalatenschap, als de erflater geen testament heeft opgemaakt. Als de erflater een afstammeling die recht heeft op de legitieme portie per testament heeft onterfd, dan heeft deze afstammeling toch recht op de helft van het versterfdeel in waarde van de nalatenschap. Bijvoorbeeld: een erflater met twee juridische kinderen benoemt in het testament een goed doel of stiefkind tot enige erfgenaam. De juridische kinderen hebben in dit geval een vordering op het goede doel of het stiefkind van ieder een kwart van de waarde van de nalatenschap uitgedrukt in geld. De legitieme portie wordt vermeerderd met de helft in waarde van giften die de erflater bij leven heeft geschonken. Het is hierdoor in beginsel niet mogelijk door middel van giften de legitieme portie te verkleinen. Als de erflater in het bovenstaande voorbeeld voor overlijden teveel aan het goede doel of
23 24
Werkgroep liberalisering naamrecht, Bouwstenen voor een nieuw naamrecht (april 2009). De legitieme portie is vastgelegd in artikel 63 t/m artikel 92 in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.
10
stiefkind heeft geschonken, dan moet het goede doel of stiefkind de schenking terugbetalen als de kinderen ieder na het overlijden van de erflater de legitieme portie claimen. Het Nederlandse erfrecht heeft zogenaamde noodvoorzieningen om te voorkomen dat een erflater zijn verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld de zorgverplichting voor minderjarige en jongmeerderjarige kinderen, kan ontlopen door onterving in het testament.25 Deze noodvoorzieningen vormen een belangrijk vangnet als de legitieme portie wordt afgeschaft. Hiernaar verwijst het woord “zorgvuldig” in het dictum van de resolutie. Resolutie Constaterende dat:
De legitieme portie (zie toelichting) de testeer- en schenkingsvrijheid beperkt.
Overwegende dat:
De legitieme portie een ongerechtvaardigde inbreuk is op de vrijheid van de mens om over zijn vermogen bij testament of bij leven door middel van giften te beschikken; De legitieme portie de mens beperkt in het invulling geven aan de waarde van sociale contacten.
Spreekt uit dat: 1. De legitieme portie zorgvuldig (zie toelichting) wordt afgeschaft. I. Voordelig nalaten en schenken aan dierbaren voor alleenstaanden Toelichting Het fiscale erf- en schenkrecht kent een structuur van vrijstellingen en tarieven, waardoor mensen belastinggunstig kunnen nalaten en schenken aan partners en bepaalde verwanten. De rechtvaardiging voor deze structuur wordt gevonden in het draagkracht- en het buitenkansbeginsel.26 Op basis van het draagkrachtbeginsel wordt een erfenis vanaf € 121.296 zwaarder belast. Het buitenkansbeginsel stelt naast het partnerschap de juridische verwantschapsgraad centraal. De redenering is: kinderen of partners die erven zullen dat minder als een buitenkans ervaren dan een neef. Daarom geldt voor een neef een lagere vrijstelling en een hoger tarief dan voor een kind of partner. Voor erfgenamen die geen nabije juridische verwant zijn van de erflater, bijvoorbeeld een goede vriend, geldt de laagste vrijstelling en het hoogste tarief. Mensen zonder partner en (pleeg-, stief- of gezag)kinderen, alleenstaanden, hebben in de huidige tarief- en vrijstellingenstructuur van de successie- en schenkbelasting niet de mogelijkheid naar lager tarief en met hogere vrijstelling na te laten of te schenken. Het aantal alleenstaanden neemt toe. In 2012 waren er 2,2 miljoen alleenstaanden van 30 jaar of ouder. In 2060 zijn er naar verwachting 3,2 miljoen alleenstaanden.27
25
Dit zijn de “andere wettelijke rechten” zoals vastgelegd in afdeling 2 van titel 3 in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. 26 Zie: kabinetsstandpunt over het rapport van de werkgroep Moltmaker. Tweede Kamer, vergaderjaar 20002001, 27 789, nr. 1. 27 C. van Duin, L. Stoeldraijer en J. Garssen, ‘Huishoudensprognose 2013-2060: sterke toename oudere alleenstaanden’, Bevolkingstrends 3e kwartaal 2013, 13.
11
Resolutie Constaterende dat:
Mensen zonder partner en kinderen niet de mogelijkheid hebben om voordelig na te laten of te schenken.
Overwegende dat:
De huidige structuur van tarieven en vrijstellingen geen oog heeft voor de waarde die mensen zelf aan sociale relaties toekennen; De wetgever hiermee mensen zonder partner en kinderen onrechtvaardig behandelt.
Spreekt uit dat: 1. De tarief- en vrijstellingenstructuur van de erf- en schenkbelasting herijkt wordt op basis van de waarde die mensen zelf aan sociale relaties toekennen, zodat ook mensen zonder partner en kinderen voordelig kunnen nalaten en schenken aan dierbaren. J. Erkenning van de leefvorm in de burgerlijke staat Toelichting De burgerlijke staat is de formele positie van een persoon waarbij wordt verwezen naar het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. De vier hoofdcategorieën zijn: ongehuwd, gehuwd, verweduwd en gescheiden. Ongehuwde samenlevers hebben de ongehuwde burgerlijke staat, net als alleenstaanden. Na een scheiding heeft een persoon de burgerlijke staat gescheiden, tenzij hij of zijn hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat. Resolutie Constaterende dat:
De burgerlijke staten ‘ongehuwd’ en ‘gescheiden’ sterk uiteenlopende leefvormsituaties kunnen beslaan.
Overwegende dat:
De burgerlijke staten ‘ongehuwd’ en ‘gescheiden’ niet altijd recht doen aan de leefvorm zoals deze zelf door mensen wordt ervaren; Voor uiteenlopende handelingen naar de burgerlijke staat wordt gevraagd.
Spreekt uit dat:
Onderzocht wordt hoe de registratie van de burgerlijke staat kan worden herijkt, waarbij het huwelijk niet het uitgangspunt is voor de categorieën, om deze beter te laten aansluiten bij de diversiteit aan leefvormen.
12