Famagusta (Turks: Mağusa; Grieks: Αμμόχωστος, Ammochostos) is een stad aan de oostkust van Cyprus. In juli 1974 zijn de oorspronkelijke bewoners door Turkse bezetters uit de stad verdreven. De stad heeft sinds die tijd geen menselijke inwoners meer gehad (uitgezonderd het noordoostelijk deel, dat nu onderdeel is van de alleen door Turkije erkende Turkse Republiek Noord-Cyprus). De hele wijk Varosha (de kustwijk) is nu omgeven door een hek en wordt beschouwd als niemandsland, dat voor geen van beide partijen toegankelijk is. Hotels, huizen en kerken, alsmede een ziekenhuis, zijn compleet leeg. Alleen het betonnen skelet staat er nog en het hele gebied (ook wel de dodenstad genoemd) wordt nu bewaakt door het Turkse leger. De reden waarom dit gedeelte bewaakt wordt en er deels nog staat is: mocht er ooit schot komen in de onderhandelingen tussen het Turkse Noorden en het Griekse Zuiden, dan is dit het gedeelte, dat als eerste teruggegeven wordt aan de Grieks-Cyprioten. De reden hiervan: vóór 1974 (voor de opsplitsing) was Famagusta de belangrijkste stad van Cyprus, met aantrekkelijke stranden, vier- en vijfsterrenhotels, en een groot uitgaansgebied. Dit was het geval totdat in juli 1974 een Engelse generaal een groen potlood nam en de scheidingslijn tekende. Noord-oostelijk Famagusta behoort sinds die tijd toe aan de Turken. Voetbalclub Anorthosis Famagusta speelt nu vanuit de stad Larnaca. Mağusa Türk Gücü SK speelt nog steeds in de stad. Geschiedenis van de stad Famagusta. De stad Famagusta was oorspronkelijk een kleine commerciële haven en vissersdorp. De naam van de stad luidt in het Turks Gazimagusa, en in het Grieks, Ammokhostos. De naam Famagusta is een Frankische verbastering van de Griekse naam. De stad ligt aan de oostelijke kust van Cyprus in een baai tussen capes Greco en Eloea, en is de diepste haven van Cyprus. Een groot deel van de geschiedenis van de stad is onduidelijk, aangezien er geen geschreven verslagen voor handen zijn en onze enige bron de informatie is van de zijde van reizigers en verder de rekeningen van de handelaren op doorreis. Men gelooft dat de stad ligt op dezelfde plek van de oude stad van Arsinoë. Ten noorden van Famagusta liggen de ruïnes van Salamis. Deze stad wordt verondersteld te zijn gesticht in de 11de eeuw voor Christus en werd verlaten in het jaar 648 na Chr. na de gecombineerde catastrofes van aardbevingen en de invallen door Arabische piraten. De bevolking van Salamis verhuisde vervolgens naar Famagusta. In 1291 volgde een toevloed van christelijke vluchtelingen uit Palestina na de val van de stad Akko in Palestina. Hiermede veranderde Famagusta van een klein dorpje in een van de rijkste steden in het bestaan van het christendom. Tegen het jaar 1300 was de stad een van de belangrijkste markten in het oostelijke Middellandse Zeegebied en het hoofdkwartier van veel christelijke religieuze ordes, zoals te zien is aan de vele kerken van verschillende denominaties die nog kunnen worden gezien op de dag van vandaag. In 1372 werd de haven in beslag genomen door de Genuezen. De rivaliteit tussen de Genuezen en de Venetianen zorgde voor een wankele vrede, maar het eiland Cyprus als geheel was nog steeds onder het bewind van de Lusignans. Dit kwam tot een einde toen het laatste Lusignan-koning overleed op de leeftijd van één jaar, waardoor er geen erfgenamen meer waren. Zijn moeder was een Venetiaanse adelijke dame werd
overgehaald om het koninkrijk in handen te geven van de Venetianen en in 1489 hadden de Venetianen de volledige controle over het eiland. De nieuwe hoofdstad werd Famagusta in plaats van Nicosia. De Venetianen zagen Cyprus als een militaire basis, en brachten in hun tijd op het eiland vele versterkingen aan in de grote steden. De uitvinding van het buskruit en het gebruik van het kanon maakten de bestaande beschermingsmaatregelen verouderd en de Venetianen verbouwden de verdedigingswerken geschikt voor het gebruik van artillerie. De middeleeuwse vierkante torens werden vervangen door ronde, en langs de wanden en burchten werden patrijspoorten aangebracht om kanonnen te kunnen gebruiken bij de verdediging. Het grootste deel van deze forten is nog steeds te zien, zoals hier in Famagusta. De betrekkingen tussen de Venetianen en de Ottomanen waren stressvol op zijn zachtst gezegd. De Venetiaanse inbeslagname van de Turkse schepen, de inzet door de Venetianen van de Turkse piraten was in strijd met het Ottomaans-Venetiaanse-Verdrag, en de voortdurende aanwezigheid van de Maltese piraten in de Venetiaanse havens, die moslim-pelgrims lastigvielen en het zich mengen in het algemeen handelsverkeer, was uiteindelijk de oorzaak van de Sultan van de Ottomanen om in te grijpen en de stad en het eiland Cyprus in te nemen in 1571. Door oorlog en aardbevingen werd de stad Famagusta soms zwaar getroffen, maar de oude ommuurde stad is nu nog gedeeltelijk bewoond en bevat enkele van de mooiste voorbeelden van middeleeuwse en militaire architectuur. Eeen voorbeeld hiervan is de nog steeds bestaande 14de-eeuwse gotische Sint-Nicolaas kathedraal, nu een moskee. In 2007 werd Famagusta vermeld als een bedreigd erfgoed door het World Monument Fund. Kerk van St. George van de Grieken, Famagusta, Noord-Cyprus. St Georgekerk van de Grieken is te vinden in het zuidoosten van Famagusta. Cyprus was een van de eerste gebieden die zich bekeerden tot het christendom.Later, na 1054 gingen velen van de bevolking over tot een vorm van het christendom, dat de orthodoxe ritus volgde. Er waren een aantal fundamentele leerstellige verschillen tussen de orthodoxe vorm van het christendom, die zich onder het gezag van de Patriarch van Constantinopel schaarden en verder schaarden zich ook velen tot het gezag van het christendom van de Latijnse Kerk van Rome. De twee kerken begonnen verder uiteen te drijven vanwege de cultuur- en taalverschillen. Omdat de westerse cultuur geleidelijk getransformeerd werd door een toevloed van Germaanse volkeren, zette men in het oosten de ononderbroken traditie van het hellenistische christendom voort. In 1043 werd Michaël Cerularius Patriarch van Constantinopel. In een reactie op tussenkomst van de paus van Rome in zaken van de Byzantijnse kerken in Zuid-Italië begon de Patriarch van Constantinopel een campagne tegen de Latijnse kerken in zijn eigen stad Constantinopel door ze uiteindelijk te sluiten. Vervolgens werd in 1054 kardinaal Humbert door de paus van Rome naar Constantinopel gestuurd om te gaan spreken over dit probleem. Het antwoord dat kardinaal Humbert van de paus van Rome overbracht aan de Patriarch van Constantinopel was dat zijn collega's en bij implicatie, de hele Griekse kerk, door de Latijnse Kerk van Rome werd geexcommuniceerd. Dit leidde tot het schisma tussen de Byzantijnse Kerk en de Latijnse
Kerk. Na een paar dagen reageerde de Patriarch van Constantinopel hierop in natura. Latere gebeurtenissen, zoals de plundering van Constantinopel in 1204, tijdens de 4de kruistocht, bevestigden de breuk tussen Rome en Constantinopel en de inspanningen om het te helen zijn echter nooit succesvol geweest, hoewel de wederzijdse excommunicaties werden geannuleerd door Paus Paulus VI en Patriarch Athenagoras I in 1965, als onderdeel van een poging om de kerken dichter bij elkaar te brengen. Toen de Lusignans (die, natuurlijk Franse katholieken waren) het gezag over het eiland overnamen in 1191, erfde ze een eiland dat voornamelijk de oosters-orthodoxe ritus van het christendom aanhing. Ze sterk verminderde de macht van de Oosterse Kerk door het terugbrengen van het aantal bisschoppen van 14 naar 4 en ze te plaatsen onder het gezag van de katholieke bisschop, die vervolgens werd aangesteld voor het gebied van Cyprus. De zuidoostelijke hoek van Famagusta werd de Griekse wijk, waar nog verschillende kerken overgebleven zijn, of restanten van die Orthodoxe kerken. Eén van die bewuste kerken is de St. George van de Grieken, niet te verwarren met de gelijknamige St Georgekerk van de Latijnen. De St. Georgekerk van de Grieken is de tweede grootste kerk in Famagusta en fungeerde tijdens de middeleeuwen als de kathedraal voor de Grieks-orthodoxe gemeenschap. De kerk werd gebouwd rond 1300, ten westen van een veel vroegere kerk gewijd aan St. George. Omstreeks dezelfde tijd werd de de Latijnse Sint-Nicolaas kathedraal (nu de Lala Mustafa Pasha Moskee) gebouwd. Hoewel er een perfect onderhouden kathedrale kerk voor de Griekse gemeenschap stond, de kleine Sint Simeon, langs de Kerk van St. George van de Grieken, wilde men voor de orthodoxe kerkgemeenschap bouwen, die de Latijnse kathedraal evenaarde. Deze kerk werd vervolgens gebouwd in de stijl van een Latijnse kerk, met een breed middenschip, twee zijbeuken en enorme kolommen, die het gewelf van het kerkschip droegen. Er wordt zelfs gesuggereerd dat dezelfde bouwers beide kathedralen hebben gebouwd. Tijdens de Ottomaanse belegering van de stad in de periode van 1570-1571, was de kerk een van de blikvangers van de stad Famagusta, die hoog boven de stadsmuren uittorende. Dit maakte de kerk tot een verleidelijk doelwit voor de belegeraars en je kunt nog steeds de schade zien die door kanonbeschietingen werden aangebracht met name aan de zuid-oost kant van de kerk, naar de zijde van het Canbulat bastion, waar de Ottomaanse artillerie was gecentreerd. Kijk goed naar de schade en je zult nog steeds enkele van de kanonskogels op die plaatsen zien. Lala Mustafa Pasha Moskee (voormalige St. Nicolaas Kathedraal), Famagusta, Noord-Cyprus. De voormalige Kathedraal van Sint Nicolaas voor de Latijnse kerkgemeenschap van Famagusta is een van de meest indrukwekkende gebouwen in Franse Gotische stijl, die momenteel nog te vinden zijn in het Nabije Oosten. De bouw van de kerk begon rond 1300, maar het is mogelijk dat dit voormalige kerkgebouw staat op de resten van een vroegere kerk. In stijl het lijkt dit voormalige kerkgebouw op de kathedraal van Reims, maar ook op de voormalige Sint Sophiakathedraal in Nicosia en de Bellapais abdij. De hoofdingang van de kathedraal ligt aan de westkant, aan de oostelijke kant van het Namik Kemal-plein. De meest opvallende kenmerken zijn de twee vier-zijdige klokkentorens. Dit gebouw had ooit mooie ramen, maar het maaswerk is nu zo goed als
verdwenen. Als je goed kijkt, kun je nog zien welke schade veroorzaakt werd door de Ottomaanse bombardement in 1570 - 1571. Na de val van de stad Famagusta werd een minaret toegevoegd aan de noordelijke toren en werd de kerk omgebouwd tot een moskee. Er zijn drie ingangen aan de westkant, en boven elk van hen is een sokkel te vinden, waarvan wordt verondersteld dat deze sokkels bedoeld waren voor een beeld van een heilige. Boven de hoofdingang is een groot rond raam met decoratief maaswerk. Dit is een gemeenschappelijk kenmerk van kerkgebouwen van die tijd en het is algemeen bekend als een roosvenster. Bij de ingang staat een oude boom, een vijgen-moerbei. Het is naar verluidt de oudste boom op Cyprus, die geplant werd rond dezelfde tijd dat de kathedraal werd gebouwd. Na de val van Jeruzalem in 1291 werden de Lusignan-koningen in de kathedraal van Nicosia gekroond tot koning van Cyprus. Daarna kwam de nieuwe koning van Cyprus naar deze kathedraal in Famagusta om hier te worden gekroond tot koning van Jeruzalem. Het was ook hier dat de laatste heerser van de dynastie van de Lusignans, Koningin Caterina Cornaro, gezwicht is voor de druk van de Venetianen en afstand van de troon van Cyprus deed. Binnen in de moskee werden volgens de islamitische praktijk alle beelden van de menselijke vorm verwijderd en de fresco's op de muren bedekt met een gipslaag. De Ottomaanse leider, Lala Mustafa, vernietigde in 1571 de beelden van de heiligen en liet de kathedraal ombouwen tot een moskee. Glas in lood werd vervangen door helder glas of helemaal niet vervangen. Hij verwijderde de grafstenen en zelfs menselijke resten werden verwijderd, inclusief de stoffelijke resten van de laatste twee Lusignan-koningen van Cyprus. Zoals in alle moskeeën werd de vloer van de kerk bedekt met een tapijt. Er is een mogelijkheid, dat sommige grafstenen zijn blijven liggen hieronder. Een grafsteen kan men echter nog zien. In de noordwestelijke hoek is het graf van de bisschop van Famagusta. Deze bisschop staat er op afgebeeld met zijn staf. Deze bisschop werd gewijd in 1360 en stierf in 1365. De apsis, nu zonder een altaar dat werd bekroond door een vorm van corona, die niet alleen de kroon van Christus als koning van de hemel voorstelde, maar ook de kroon van de Lusignan-koningen van Jeruzalem. De bleef in gebruik tot 1954, toen werd de moskee werd omgedoopt en kreeg de naam van Lala Mustafa Pasha moskee. Lala Mustafa Pasha werd geboren in de Ottomaanse provincie van Bosnië, in het dorp Sokolovic, en kwam naar het hof in Istanbul tijdens de regeerperiode van Sultan Selim I. Vervolgens werd hij bevorderd tot de functie van chef-verzorger van de keizerlijke stallen van Sultan Suleyman in 1555. Hij werd een vizier (een hoge politieke adviseur) onder het bewind van Sultan Selim II, die hem benoemd tot opper-bevelhebber van de Ottomaanse strijdkrachten op het eiland Cyprus. Hij stierf in 1580.
Venetiaans paleis te Famagusta, Noord-Cyprus.
Aan de westkant van Namik Kemal-plein, vindt u de resten van het Venetiaanse gouverneurspaleis (Palazzo del Proveditore). Toen de Venetianen het bewind op Cyprus overnamen ging dit niet gepaard met geweld, maar was het een eindresultaat van intriges gepleegd gedurende vele jaren. In 1468 stelde ze een huwelijk (bij volmacht) voor tussen de Lusignan-koning James II, en Catherine Cornaro, de 18-jarige dochter van een van de meest adellijke families van Venetië. Binnen een jaar stierf de koning onder mysterieuze omstandigheden, zonder erfgenaam, maar een zwangere koningin. De nieuwe koning, James III, stierf binnen een jaar na zijn geboorte, zodat zijn moeder erfgename was en koningin van Cyprus werd. Ze probeerde onafhankelijk van Venetië te regeren, maar zij kreeg "adviseurs" toegewezen van de Venetiaanse heersers, die haar er van afhielden om opnieuw in het huwelijk te treden en te zorgen voor een erfgenaam. In 1489 werd Catherine "overgehaald" om afstand te doen van de troon van Cyprus en terug te keren naar Venetië. De Venetianen begon onmiddellijk met het ombouwen van de stad vanuit een Franse middeleeuwse bouwstijl naar een aan Italiaanse renaissancestijl. Als nieuwe hoofdstad van Cyprus werd Famagusta uitgekozen in de plaats van Nicosia en rond 1550 bouwde men er het paleis van de Venetiaanse gouverneur op de ruïnes van een 13e eeuws paleis van de dynastie van de Lusignan. Dat Lusignan-paleis werd voorheen gebruikt als woonruimte voor de koningen van Cyprus tot 1369, maar het werd verwoest door aardbevingen. Het Venetiaanse paleis werd grotendeels verwoest door de Ottomanen, maar wat er nog overblijft is indrukwekkend. Het meest opvallende deel is de ingang met de drie bogen aan de ene kant van Namik Kemal Square. Het weerspiegelde de triomfantelijke bogen van het oude Rome. De bogen waren zelfs gebouwd met echte Romeinse zuilen die geborgen waren uit de voormalige stad Salamis. Tot voor kort werd het paleis gebruikt als parkeerplaats. Maar het is nu geplaveid en wordt vaak gebruikt als locatie voor openluchtconcerten. De Lusignan-dynastie. De Lusignan familie heeft haar wortels in de regio Poitou-Charentes in de omgeving van Lusignan in het westen van Frankrijk aan het begin van de 10e eeuw. Tegen het einde van de 11de eeuw, waren ze gestegen naar de meest prominente kleine heren in de regio van hun kasteel in Lusignan. In de late 12e eeuw verkregen de Lusignans door huwelijken en erfenissen steeds meer invloed. De Lusignans behoorden tot de groep van Franse edelen die grote carrière hadden gemaakt tijdens de kruistochten. Een tak van de familie Hugh II verkreeg de heerschappij over de Koninkrijken van Jeruzalem en van Cyprus, terwijl in het begin van de 13e eeuw zij door een huwelijkspolitiek de graafschappen van de La Marche en Angoulême in hun beheer kregen. Mede om het feit dat zij kruisvaarders-vorsten waren in het Latijnse Oosten, hadden ze al snel goede connecties met de Hethumis-vorten van het Koninkrijk van Cilicië. Door een huwelijk erfden de Lusignan-vorsten in het midden van de 14e eeuw vervolgens ook nog het Koninkrijk van Cilicië.
De Armeense en de Cypriotische takken van de familie werden uiteindelijk samengevoegd en de dynastie stierf tenslotte uit na de Ottomaanse verovering van hun Aziatische koninkrijken. Het Chateau de Lusignan, in de buurt van Poitiers, was de hoofdzetel van de Lusignans. Dit chateau werd verwoest tijdens de godsdienstoorlogen, en alleen de fundamenten blijven nog over van het kasteel in Lusignan. Guy de Lusignan of Guido van Lusignan (ca. 1150 – Nicosia, 18 juli 1194) was een ridder uit Poitou, Aquitanië, Frankrijk. Hij was een zoon van Hugo VIII van Lusignan, graaf van Poitou en Bourgogne van Racon- Tallibourg. Poitou ligt in Aquitanië en was in die tijd in handen van de Engelse koningen. Hij werd door koningin Eleanora van Engeland verbannen, samen met zijn broers Godfried en Almarik, omdat hij in 1168 Patrick van Salisbury, de eerste graaf van Salisbury, had (laten) vermoord(en). Tussen 1174 en 1180 moet hij naar het “Heilige Land” getrokken zijn. Daar werd hij door middel van zijn huwelijk met Sibylla van Jerusalem, Koning van Jeruzalem, na een paleisrevolutie en leidde hij de strijd tijdens de val van het koninkrijk van Jerusalem in bij de slag van Hattin (4 juli 1187). Guy, zijn broer Geofrey en Reynauld werden gevangen genomen door Saladin. Zijn broer Reynauld werd persoonlijk het hart doorboord door Saladin. Na deze slag viel Jeruzalem ook snel. De bevolking koos voor strijd en wees Balian d’ Ibelin van Sidon aan als leider, achter de rug van koningin Sibylla om. Onder leiding van deze twee wisten de christenen nog enkele dagen stand te houden, ondanks het feit dat in Jeruzalem geen ridders meer aanwezig waren. Op 2 oktober 1187 viel de stad Jerusalem na 88 jaar weer in moslimhanden. Daarna kwam tussen 1187 en 1192 kwam steeds meer grondgebied van het koninkrijk van Jerusalem opnieuw in handen van de moslims. Sibylla schreef wanhopig een brief aan Saladin om haar man Guy vrij te laten. Dit gebeurde ook na enkele maanden en de twee trokken naar Tirus, de enige stad die nog in christenhanden was dankzij Koenraad, de jongere broer van Willem van Monferrato. Sibylla en haar dochters overleden in korte tijd in een tentenkamp aan verspreide ziekten rond 1190. Guy bleef daarna volhouden dat hij de koning van Jeruzalem was. Maar de grote groep baronnen en edelen besliste dat Isabelle van Jeruzalem de rechtmatige troonopvolgster was. Koningin Isabella van Jerusalem trouwde voor een vierde keer, dit keer trouwde Isabella met Almarik de Lusignan, een oudere broer van Guy de Lusignan. Almarik was ook de koning van Cyprus, hij werd dat na dat zijn jongere broer Guy was overleden. Toen Almarik met Isabell was getrouwd was hij ook Koning-consort van Jeruzalem. Voortaan werd hij Almarik II van Jeruzalem genoemd. Een goeie daad als koningsconsult van Jeruzalem was dat hij samen met de zoons van Saladin tot een vijf jarige wapenstilstand kwam. Isabella en Almarik kregen drie kinderen twee dochters en één zoon genaamd: Sybille, Melisende en Amalrik. Isabella en Almarik overleden allebei 1205 aan heersende ziektes ook hun zoon Almarik overleed in 1205 door ziektes. Maria van Montferat nam het regentschap over van haar moeder. De Lusignan-dynastie als koningen van Cyprus. Tijdens de 3e kruistocht veroverden de kruisvaarders onder leiding van Richard Leeuwenhart, die onderweg was naar het Heilige Land, het eiland Cyprus, dat tevoren tot het Byzantijnse Rijk behoorde. Enige tijd werd het eiland bezet door de tempeliers die, nadat Guy de Lusignan was aangewezen als Heer van Cyprus, het eiland weer verlieten. Guy de Lusignan kreeg deze titel, omdat hij zeer gewaardeerd werd door Richard
Leeuwenhart, en die het als compensatie zag voor het verlies van Guy van het koningschap van Jeruzalem. Cyprus werd in het begin echter niet gezien als een koninkrijk en zo werd Guy de Lusignan benoemd tot Heer van Cyprus. Hij heeft twee jaar op Cyprus geleefd en overleed op 18 juli 1194 in Nicosia. Hij werd in de tempelierskerk in Nicosia begraven. Maar de dynastie die hij stichtte regeerde over Cyprus als een onafhankelijk koninkrijk voor meer dan drie eeuwen. In religieuze zaken was Guy de Lusignan tolerant ten opzichte van de Cypriotische toetreding tot de Orthodoxie, maar zijn broer Almarik, die hem opvolgde, toonden geen dergelijke vrijgevigheid en het Land van Cyprus was voor een langere tijd in strijd, die de eerste helft van de Lusignan-periode heeft gedomineerd. Aan de orde was de voorrang van de Rooms-Katholieke Kerk voor de Orthodoxe Kerk. Het gezag om tienden te verzamelen werd verleend aan de Latijnse Kerk. De hardheid waarmee de Latijnse geestelijkheid probeerde om de controle over de Kerk van Cyprus te krijgen verergerde de ongemakkelijke relatie tussen Franken en Cyprioten. In 1260 werd door Paus Alexander IV de Bulla Cypria uitgegeven, waarbij de Latijnse kerk de officiële kerk van Cyprus zou worden. Hiermede verkreeg de Cypriotische Latijnse geestelijkheid het recht om eden af te nemen van gehoorzaamheid, en claimenden zij het recht op alle tienden. De dominantie van de Latijnse kerk werd officieel nog voortgezet tot het midden van de 15de eeuw, maar Cyprioten volgden het voorbeeld van hun eigen geestelijken en weigerden het opleggen van regels door hun westerse leiders als vorm van het christendom te aanvaarden. In de dertiende eeuw probeerden de koningen van Cyprus, in het bijzonder Hugh III (regeerde 1267-1284), de Latijnse christenen van de Syrische vasteland bij te staan in hun laatste pogingen om hun geloof te kunnen behouden. Met de val van Akko in 1291 werden de resterende christelijke posities opgegeven en de Frankische heren en kooplieden trok zich terug op Cyprus. Een eeuw na de val van Akko had Cyprus een invloedrijke positie en het belang van Cyprus als een macht in het Middellandse Zeegebied ging veel verder dan dat wat zo'n klein koninkrijk normaal zou kunnen genieten. Als enig overgebleven koninkrijkje in het oostelijke Middellandse Zeegebied bloeide het eiland op in welvaart en de koningen hadden aan belang gewonnen onder de heersende families van Europa. Het feodale systeem van de Lusignans had tot gevolg dat van de welvaart volop werd genoten door de Franken. De inheemse Cyprioten genoten er in het geheel niet van. Die waren meestal slaven en profiteerde weinig of helemaal niet van deze welvaart. De welvaartsperiode van Cyprus was een periode van grote architectonische prestatie omdat de Frankische heren de bouw regisseerden van prachtige kastelen en paleizen en de Latijnse geestelijkheid de opdracht gaf tot de bouw van prachtige kathedralen en kloosters. De welvaart van het eiland trok avonturiers, kooplieden en ondernemers aan. Maar twee Italiaanse stadsstaten, de Republieken Genua en Venetië, hadden ook belangstelling voor de welvaart op Cyprus. Door middel van intriges, geweld, en financiële macht, kregen de twee Italiaanse republieken steeds meer privileges en op een gegeven moment in de veertiende eeuw werd de stad Famagusta afgestaan aan Genua, die souvereiniteit uitoefende op de bloeiende haven van Famagusta voor periode van eenennegentig jaren. Het vermogen van de Lusignans om het Cypriotische culturele, economische en politieke leven te beheersen daalde snel in de eerste helft van de vijftiende eeuw. De situatie was bijzonder wanhopig na de gevangenname van koning Janus I door de Mamelukken in 1426. De ontvoerders eisten een enorm bedrag aan losgeld. Dit bracht Cyprus weer in de
positie van het betalen van eerbetoon aan Egypte. Koning Janus I werd opgevolgd door zijn zoon Jan II, wiens regering werd gekenmerkt door verdeeldheid en intrige. De belangrijkste gebeurtenis in de regering van Jan II was zijn huwelijk met Helena Palaeologos, een Griekse, die een kleindochter was van een Byzantijnse keizer en een aanhanger van het orthodoxe geloof. Koningin Helena was sterker in karakter dan haar man en nam de leiding van het koninkrijk op zich en bracht de Griekse cultuur uit de vergetelheid, waarin het had weggekwijnd gedurende drie eeuwen. Haar acties ten voordele van het Orthodoxe geloof en de Griekse cultuur waren natuurlijk een doorn in het oog van de Franken. De Franken zagen in haar doen en laten een gevaarlijke vijand, maar Helena was te machtig geworden om aangevallen te worden. De Grieks-Cyprioten hebben altijd koningin Helena als een grote heldin geëerd vanwege haar stoutmoedigheid. Jan II en Helena zijn overleden binnen een paar maanden na elkaar in het jaar 1458 en werden opgevolgd door hun zeventienjarige dochter Charlotte, maar de opvolging werd betwist door de onwettige zoon van Janus II. Na zes jaren van verraad en samenzweringen (zelfs met de Mamelukken). James verdreef zijn halfzus en besteeg de troon van Cyprus als James II. Hij is algemeen bekend als James de Bastaard en was bekend om zijn politieke immoraliteit. Na jaren van blijvende roofzuchtige speurtochten door de buurlanden, werd het verzwakte Koninkrijk van Cyprus gedwongen zich te wenden tot zijn bondgenoot Venetië om zichzelf te redden van de ondergang. In 1468 traden Jacobus II en Caterina Cornaro, dochter van een Venetiaanse adellijke familie met elkaar in het huwelijk en was het koninklijk huis van Cyprus formeel verbonden met de Republiek Venetië. James stierf in 1473, waarna het eiland Venetiaanse controle kwam te staan. Koningin Caterina regeerde nog als een boegbeeld tot het jaar 1489, waarna Venetië het Koninkrijk Cyprus formeel inlijfde. Hiermede eindigde het 300-jarig bestaan van het Lusignan tijdperk. Voor de gewone Cyprioten was deze verandering van het gezag van de Lusignans tot de Venetiaanse overheersing was nauwelijks merkbaar. De Venetianen waren al even onderdrukkend als hun voorgangers en waren gericht op het zoveel mogelijk profiteren van hun nieuwe aanwinst. Een verschil was, dat de rijkdom, die op het eiland bewaard was gebleven door de Frankische heersers werd meegenomen naar Venetië. Cyprus was slechts een voorpost van het wijdvertakte Venetiaanse commercieel imperium. De koningen van Cyprus werden gekroond in de kathedraal van Nicosia (nu een moskee) en werden vervolgens als koningen van Jerusalem gekroond in de kathedraal van Famagusta (ook nu een moskee). Tweede huis van Lusignan: koningen van Jeruzalem en Cyprus: Hugh III (1267-1284); Jan I (1284-1285); Hendrik II (1285-1324); Amalrik (1306-1310), de overweldiger; Hugh IV (1324-1359); Peter I (1359-1369); Peter II (1369-1382); James I (1382-1398); Janus (1398-1432); Jan II (1432-1458); Charlotte (1458-1464); James II, de Bastaard (1464-1473); James III (1473-1474). Na het overlijden van Koning Leo V van het Koninkrijk van Cilicië (regeerde van 1374 tot 1375) in 1393 werd de titel van koningen van dit Armeense koninkrijk overgenomen door de Cypriotische Lusignans in het jaar 1393.Echter zij hebben deze titel slechts gevoerd in naam, want het Koninkrijk van Cilicië werd in 1375 veroverd door de Mammeluken. De laatste Koning van Cilicië (Leo V, uit het geslacht van de Lusignan) vluchtte naar Frankrijk, alwaar hij in 1393 overleed in Calais.
Catherine Cornaro (Italiaans: Caterina), werd geboren in een adelijk geslacht te Venetië op 25 november 1454 en gestorven op 10 juli 1510 te Venetië, was koningin van Cyprus 1474-1489. Ze trouwden in Venetië op 30 juli 1468, bij volmacht, toen ze nog maar 14 jaar oud was. Ze reisde naar Cyprus en trouwt in eigen persoon in Famagusta in oktober of november van het jaar 1472 met James II, bekend als de Bastaard, koning van Cyprus en titel-koning van Jerusalem. James stierf kort na de bruiloft als gevolg van een plotselinge ziekte, en volgens zijn wil werd Catherine, die op dat moment zwanger was, zijn opvolgster en zo trad zij vervolgens op als regentes voor hun zoontje James III. Zo werd Catherine vervolgens Koningin van Cyprus, toen hun zoontje James III stierf in augustus 1474, nog voor zijn eerste verjaardag. Het kind James III stierf onder verdachte omstandigheden. Op 14 februari 1489 werd Catherine gedwongen af te treden door de Venetianen en de macht over het land te verkopen aan de Republiek Venetië. George Boustronios vehaalt daarna hierover: "Op 14 maart 1489 ging de koningin in het zwart gekleed en vergezeld van de baronnen en hun dames te paard om te vertrekken. Zes ridders hielden haar paard bij de teugels. Op het moment, dat ze weg ging, waren haar ogen vol tranen. Na haar vertrek was de hele bevolking diep bewogen" Na te zijn afgezet in februari 1489 werd Catherine uiteindelijk verplicht door de Venetiaanse machthebbers om het eiland Cyprus te verlaten op 14 mei 1489. Zij vertrok naar Venetië, waar zij stierf op 10 juli 1510. Venetiaans paleis te Famagusta, Noord-Cyprus. Aan de westkant van Namik Kemal-plein, vindt u de resten van het Venetiaanse gouverneurspaleis (Palazzo del Proveditore). Toen de Venetianen het bewind op Cyprus overnamen ging dit niet gepaard met geweld, maar was het een eindresultaat van intriges gepleegd gedurende vele jaren. In 1468 stelde ze een huwelijk (bij volmacht) voor tussen de Lusignan-koning James II, en Catherine Cornaro, de 18-jarige dochter van een van de meest adellijke families van Venetië. Binnen een jaar stierf de koning onder mysterieuze omstandigheden, zonder erfgenaam, maar een zwangere koningin. De nieuwe koning, James III, stierf binnen een jaar na zijn geboorte, zodat zijn moeder erfgename was en koningin van Cyprus werd. Ze probeerde onafhankelijk van Venetië te regeren, maar zij kreeg "adviseurs" toegewezen van de Venetiaanse heersers, die haar er van afhielden om opnieuw in het huwelijk te treden en te zorgen voor een erfgenaam. In 1489 werd Catherine "overgehaald" om afstand te doen van de troon van Cyprus en terug te keren naar Venetië. De Venetianen begon onmiddellijk met het ombouwen van de stad vanuit een Franse middeleeuwse bouwstijl naar een aan Italiaanse renaissancestijl. Als nieuwe hoofdstad van Cyprus werd Famagusta uitgekozen in de plaats van Nicosia en rond 1550 bouwde men er het paleis van de Venetiaanse gouverneur op de ruïnes van een 13e eeuws paleis van de dynastie van de Lusignan. Dat Lusignan-paleis werd voorheen gebruikt als woonruimte voor de koningen van Cyprus tot 1369, maar het werd verwoest door aardbevingen. Het Venetiaanse paleis werd grotendeels verwoest door de Ottomanen, maar wat er nog overblijft is indrukwekkend. Het meest opvallende deel is de ingang met de drie bogen aan de ene kant van Namik Kemal Square. Het weerspiegelde de triomfantelijke bogen van het
oude Rome. De bogen waren zelfs gebouwd met echte Romeinse zuilen die geborgen waren uit de voormalige stad Salamis. Tot voor kort werd het paleis gebruikt als parkeerplaats. Maar het is nu geplaveid en wordt vaak gebruikt als locatie voor openluchtconcerten.
De green line in Cyprus. (de Verenigde Naties Buffer Zone op Cyprus). De Verenigde Naties Buffer Zone in Cyprus loopt voor meer dan 180,5 kilometers (112,2 km) langs wat bekend staat als de Groene Lijn en heeft een oppervlakte van 346 vierkante kilometer (134 vierkante mijl). De zone verdeelt het eiland Cyprus in een zuidelijke gebied, gecontroleerd door de regering van de Republiek Cyprus en het noordelijke gebied, dat gecontroleerd wordt door het Turkse leger. De term Groene Lijn verwijst naar de “staakt het vuren lijn”. Deze Groene Lijn verdeelt het eiland Cyprus in twee gedeelten en loopt dwars door de hoofdstad Nicosia. Deze zgn. Groene Lijn werd voor het eerst voorgesteld in 1964, toen generaalmajoor Peter Young de commandant was van een "vredesmacht", die een voorloper was van het huidige UNFICYP. Nadat zijn troepen gestationeerd waren op verschillende plaatsen in Nicosia, trok generaalmajoor Peter Young deze “staakt-het-vuren lijn” op de kaart met een donker groene potlood. Later zou dit bekend worden onder de naam de "Groene Lijn". De Green Line werd een definitieve scheidingslijn tussen de twee bevolkingsgroepen na de juli 1974-invasie door de ingreep van het Turkse leger. De aanleiding was een coup van de zijde van de Grieks-Cypriotische bevolkingsgroep. Met de self-proclamatie van de internationaal niet-erkende Turkse Republiek van Noord Cyprus werd tenslotte de Groene Lijn de zuidelijke grens van het vermeende Turkse gedeelte. Deze lijn wordt ook wel aangeduid als de Attila Line op sommige kaarten, genoemd naar de Turkse code-naam voor de in 1974 gepleegde militaire interventie: Operation Atilla. Verkeer over de bufferzone was zeer beperkt tot 2003, toen het aantal overtochten en de regels daarvoor werden versoepeld. De zone strekt zich uit over 180 km van het westelijk deel van het eiland in de buurt Kato Pyrgos aan de oostkant tot net ten zuiden van Famagusta. Het snijdt dwars door het centrum van de oud-stad van Nicosia. Er is ook een bufferzone rond de Kokkina exclave in het westen van Cyprus. De breedte van de zone varieert van 3,3 meter (11 ft) in het centrum van Nicosia, tot 7,4 kilometer (4,6 mijl) in het dorp van Athienou. Er is geen bufferzone langs de gemeenschappelijke grens tussen de oostelijke Britse Sovereign Base Area en het gebied onder Turks-Cypriotische controle. De bufferzone wordt bewaakt door de VN-vredesmacht in Cyprus. Turkse troepen bouwde een barrière op de noordelijke zone aan de kant, voornamelijk bestaande uit prikkeldraad hekwerk, betonnen muur segmenten, wachttorens, anti-tank sloten en mijnenvelden. De bufferzone is de thuishaven van zo'n 10.000 mensen en er zijn verscheidene dorpen en boerderijen daar binnen. Het dorp Pyla is bekend als het enige dorp op Cyprus, waar de Grieken en Turken vreedzaam naast elkaar leven. Andere dorpen in de bufferzone zijn Dhenia, Mammari, Athienou, en Troulli, terwijl Lymbia gedeeltelijk binnen de bufferzone ligt. Een "veiligheidszone" werd opgericht na de tripartiete conferentie van Genève in juli 1974.
Op grond van de VN-Veiligheidsraad Resolutie +353 (+ 1.974 duizend), van de ministers van buitenlandse zaken van Griekenland , Turkije en het Verenigd Koninkrijk, bijeengeroepen te Genève, Zwitserland op 25 juli 1974. Voor de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie, waren er beperkingen op de Green Line betreffende overtochten door buitenlanders opgelegd door de Republiek Cyprus. Maar deze werden afgeschaft voor EU-burgers door de EU-regelgeving 866/2004. Over het algemeen wordt burgers van een land toegestaan om de lijn te overschrijden, met inbegrip van Griekse en Turkse Cyprioten. Paspoorten zijn vereist voor de toegang tot Noord-Cyrpus, maar ze worden niet voorzien van een visumstempel. In augustus 1996 werd door Grieks-Cypriotische vluchtelingen een mars gehouden tegen het Turkse leger op het bezette deel van Cyprus. De betogers eisten de volledige terugtrekking van de Turkse troepen en de terugkeer van de Grieks-Cypriotische vluchtelingen naar hun huizen en eigendommen in het bezette gebied. Op 11 augustus van hetzelfde jaar 1996 stak een Grieks-Cypriotische demonstrant, Tassos Isaac , over door de bufferzone, maar kwam daar oog in oog te staan met de Turkse tegendemonstranten en werd daar vervolgens doodgeslagen. Een andere man, Solomos Solomou, werd neergeschoten door Turkse troepen tijdens dezelfde protesten op 14 augustus 1996. Solomos Solomou, 26 jaar oud, was een van de vele rouwenden, die meededen aan betogingen bij de Buffer Zone drie dagen na de begrafenis van Tassos Isaac op 14 augustus 1996 en had het doel een krans te leggen op de plek waar Tassos Isaac drie dagen eerder was doodgeslagen. Solomou werd beschoten door Turkse soldaten op een korte afstand toen hij in een vlaggemast klom. Een onderzoek uitgevoerd door de autoriteiten van de Republiek Cyprus toonde aan dat als verdachten werden aangemerkt Kenan Akin en Erdan Emanet. Er werd vervolgens een internationale juridische procedure ingeleid en er werden arrestatiebevelen voor beide verdachten uitgevaardigd via Interpol.