Factsheet
februari 2012
Wet Werken naar Vermogen en het effect op de pensioenen van werknemers in de Sociale Werkvoorziening Effecten Het Regeerakkoord heeft geleid tot een uitwerking op hoofdlijnen van de nieuwe Wet Werken naar Vermogen (WWNV). De Wet voegt per 1 januari 2013 de WWB, WSW, WAJONG en WIJ samen tot één regeling. De circa 100.000 mensen die momenteel beschut in de sociale werkvoorziening (SW) werkzaam zijn, kunnen dit blijven doen. Ook onder de WWNV, zullen er mensen blijven die een indicatie krijgen voor een beschutte werkplek. Het aantal plaatsen voor een beschutte werkplek zal echter de komende jaren fors afnemen omdat het aantal is gebudgetteerd op 30.000. Het kabinet wil werken met een systeem van loondispensatie, waarbij een werknemer met een afstand tot de arbeidsmarkt bij een reguliere werkgever aan het werk gaat. De werknemer ontvangt een salaris over zijn zogenaamde loonwaarde, zijn productieve deel. Over dit salaris wordt pensioen opgebouwd bij het pensioenfonds van de reguliere werkgever en dus niet (meer) bij het PWRI. De werknemer krijgt vervolgens een aanvullende uitkering (zonder pensioenopbouw) van de gemeente. WWNV leidt op pensioengebied voor de sector sociale werkvoorziening tot drie belangrijke effecten: 1. De WWNV leidt tot een fors verminderde instroom in beschutte werkplekken en zal in combinatie met natuurlijk verloop door pensionering en overlijden van deelnemers, leiden tot een teruggang van het aantal actieve deelnemers in ons pensioenfonds. Dat heeft voor het fonds grote financiële gevolgen. 2. De pensioenvoorziening komt onder druk te staan waardoor de financiële afhankelijkheid van de overheid toeneemt. 3. Werknemers met een loondispensatie gaan meebetalen aan de pensioenen van hun collega’s zonder beperking, hetgeen dus omgekeerde solidariteit geeft. Grote financiële gevolgen voor PWRI De verwachting is dat het PWRI door WWNV de komende jaren een sterk verlaagde instroom van deelnemers heeft; voor elke 3 mensen die de sector verlaten, komt er één persoon de sector in. Dat zorgt ervoor dat de gemiddelde leeftijd van de deelnemers stijgt. Het PWRI zal dus vergrijzen.
Februari 2012 1
In de volgende grafiek geeft de roze lijn de gemiddelde leeftijd bij het huidige aantal deelnemers van ongeveer 100.000 aan en de blauwe lijn in het scenario van het kabinet dat naar een aantal deelnemers gaat van 30.000.
Gemiddelde leeftijd 50,0 49,0 48,0 Gemiddelde leeftijd (op peil)
47,0 Gemiddelde leeftijd (30.000)
46,0 45,0 44,0
Grafiek 1
Als pensioenfonds hebben wij uitgerekend dat het scenario waarbij er nog 30.000 beschutte werkplekken zijn, rond jaar 2045 wordt bereikt. In grafiek 1 kunt u op basis van onze berekeningen zien dat minder instroom de komende 15 jaar leidt tot een vergrijzing/veroudering van het leeftijdsbestand. Dit leidt ertoe dat er per werknemer meer geld nodig is omdat pensioen duurder is naarmate mensen ouder worden. Onderstaande grafiek 2 laat duidelijk zien dat de kosten van pensioen met het stijgen van de leeftijd, sterk toenemen.
Grafiek 2
Februari 2012 2
Uit de stijgende gemiddelde leeftijd en de wetenschap dat pensioenpremies daarmee stijgen, zal voor dezelfde pensioenregeling daardoor een hogere premie per werknemer betaald moeten worden, terwijl de achtergebleven deelnemers en de werkgevers daar zelf niets aan kunnen doen. Als de hogere premie niet op te brengen is, zal hun pensioenregeling sterker versoberd moeten worden dan voor groepen werkenden die geen veroudering ondervinden. Dit verouderingseffect hebben wij gekwantificeerd door de kosten van de hogere gemiddelde leeftijd en de daaraan samenhangende hogere pensioenlasten te berekenen. Het blijkt dat dit bedrag tijdens de geleidelijke daling naar 30.000 deelnemers in totaal € 350 miljoen bedraagt. Dit bedrag komt op dit moment overeen met 7% van de dekkingsgraad. Met andere woorden; als de hogere lasten door onszelf opgebracht moeten worden, levert dat ons fonds (dat nu een dekkingsgraad heeft van 97%) een dekkingsgraad op van 90%, alleen door dit verouderingseffect. Een daling van de dekkingsgraad is nadelig en zeker voor een fonds als het onze dat zich al in een dekkingstekort bevindt. Onze dekkingsgraad is lager dan deze volgens de vereisten van DNB moet zijn. Wij hebben in 2009 een herstelplan ingediend bij DNB. Wij zullen met het beoogde scenario onder het ingecalculeerde groeipad terecht kunnen komen waardoor wij zeker moeten gaan korten.
Cummulatieve schade (x1000) 350.000
300.000
250.000
200.000
150.000
100.000
50.000
-
Grafiek 3 Als het fonds door werkgevers en werknemers gevrijwaard moet worden voor deze nadelige effecten, kost dat in de periode tot 2045 gemiddeld 1% loonruimte. Met andere woorden; naast alle verslechteringen die de doelgroep al bereiken, zal het op peil houden van het eigen pensioenfonds zeker 1% van het loon kosten. Dit verslechtert de koopkracht voor deze toch al kwetsbare groep.
Februari 2012 3
De groep sw-ers van ná 1998 harder geraakt door WWNV Binnen de doelgroep van de sociale werkvoorziening is als gevolg van een herziening in de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) in 1998 een verschil ontstaan tussen de mensen die vóór 1998 in de SW terecht zijn gekomen en de groep van na 1998. Sinds 1 januari 1998 geldt binnen de SW een andere, strengere indicering waardoor de nieuwe doelgroep naar verhouding sterker beperkt is. Daarnaast kent de nieuwe doelgroep een lager inkomen op niveau van het wettelijk minimum loon, terwijl de groep van vóór 1998 vaak een inkomen kent van gemiddeld 120 tot 125% WML. De verwachte verdeling tussen de groep van vóór 1998 en daarna is ongeveer fifty-fifty. De effecten van de WWNV zullen de groep na 1998 harder treffen. Zij vallen onder het regime van herindicatie en hebben relatief al weinig pensioen opgebouwd vanwege hun lage inkomen. Loongedispenseerden missen bij WWNV pensioenmaatwerk
De SW-populatie is bijzonder en zorgt ervoor dat de communicatie-eisen die wij aan onze pensioenboodschappen stellen hoog zijn. Het PWRI biedt hierin maatwerk. De communicatie wordt vooraf getest door onze klankbordgroep zodat wij een zo goed mogelijk op onze doelgroep afgestemde boodschap versturen. Wij wonnen met deze aanpak in 2009 zelfs een belangrijke communicatieprijs. De SW-populatie is ook bijzonder in het feit dat zij duidelijk lagere overlevingskansen kent dan de rest van de Nederlandse Bevolking. De levensverwachting van deelnemers aan een ‘normaal’ pensioenfonds is vaak hoger dan de levensverwachting van de Nederlandse bevolking. Dat komt onder andere doordat mensen met de slechtste gezondheid een zekere drempel ondervinden naar werk, terwijl werkende mensen doorgaans een selectieproces doorlopen. Verder is aangetoond dat de levensverwachting hoger is naarmate de economische standaard en sociale status van mensen toeneemt. Binnen de ‘normale’ pensioenfondsen wordt daarom gewogen met de verzekerde bedragen hetgeen die hogere verwachting voor de economisch welgestelden zwaarder laat wegen. De levensverwachting van de PWRI-populatie daarentegen is juist veel lager dan die van de gemiddelde bevolking, laat staan die van de gemiddelde pensioenfondsdeelnemers. In hun aard zijn de PWRI-deelnemers lichamelijk of geestelijk in meer of mindere mate beperkt. Dit heeft ook invloed op gedrag en langs andere wegen op levensverwachting. Dat nemen wij binnen het PWRI ook waar, zoals blijkt uit de volgende grafiek en cijfers:
Februari 2012 4
Levensverwachting 65-jarige
88 86 84 Levensverwachting PWRIpopulatie
82 80
Levensverwachting gemiddeld pensioenfonds
78
Levensverwachting gehele Nederlandse bevolking
76 74
Levensverwachting Wajongpopulatie
72 70 68 66 Man
Vrouw
Grafiek 4
(steeds uitgaande van een 65-jarige)
Man
Vrouw
Levensverwachting WAJONG
75,988
78,617
Levensverwachting PWRI-populatie
82,253
85,303
Verschil met gehele Nederlandse Bevolking
2,303
2,202
Levensverwachting gehele Nederlandse bevolking
84,556
87,505
Verschil met gemiddeld pensioenfonds
1,701
1,361
Levensverwachting gemiddeld pensioenfonds
86,257
88,866
Totaal lagere levensverwachting PWRI-populatie dan gemiddeld 4 jaar pensioenfonds
3,5 jaar
Binnen het PWRI wordt bij de vaststelling van de premie rekening gehouden met die lagere levensverwachting. De premie is bij een lagere levensverwachting lager. Voor de mensen die nu deelnemen aan het PWRI, maar die straks als loongedispenseerden in het bedrijfsleven aan de slag gaan, wordt dat maatwerk gemist. Het gevolg is dat voor hen de pensioenpremie nodeloos hoog wordt vastgesteld, doordat rekening wordt gehouden met een voor hen veel te hoge levensverwachting. Wij verwachten dat dezelfde pensioenregeling voor onze doelgroep in een regulier pensioenfonds een hogere premie vergt, omdat het maatwerk wordt gemist. Anders gezegd: als de loongedispenseerden bij het PWRI ondergebracht worden, tegen de bij het PWRI geldende premiestelling, beperkt dit de loonkosten voor hen.
Februari 2012 5
Dit kan mede van invloed zijn op de bereidheid van bedrijven loongedispenseerden aan te trekken. Als de loongedispenseerden in de reguliere stroom van de pensioenregeling opgaan van het bedrijf waar zij gaan werken, vraagt dit juist een te hoge premie. Daardoor wordt dan dus een loonbesparende maatregel voor deze mensen gemist. Als vanuit een budget gedacht wordt voor een plaats voor een loongedispenseerde gaat dan een deel van het budget indirect naar het pensioen van hun collega’s met een hoger salaris. Bij het PWRI wordt de door die lagere levensverwachting ontstane premieruimte benut om al vanaf een heel laag salaris pensioen op te bouwen. Dat pensioen wordt vervolgens vooral gebruikt om eerder met pensioen te kunnen gaan dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Zo hebben de deelnemers van PWRI een pensioenperiode die iets meer in de buurt komt van de Nederlanders met een hogere levensverwachting. Door de WWNV zullen de nieuwe werknemers onder die regeling langs twee kanten hun pensioensituatie zien veranderen. Ten eerste zullen zij geen pensioen meer opbouwen bij het PWRI, maar nemen zij deel aan de regeling van het bedrijf of de bedrijfstak waar zij gaan werken. Ten tweede gaan zij volgens de plannen de pensioenopbouw over hun loondispensatie missen. Beide invloeden werken wij uit. Het feit dat de wwnv’er in een andere regeling gaat deelnemen brengt in veel gevallen met zich mee dat de regeling niet op maat gesneden is. In grafiek 5 is de ABP-regeling getoond en de Metaalregeling. De ABP-regeling lijkt erg op de PWRI-regeling, zodat er in dat geval geen schade optreedt. De Metaalregeling daarentegen heeft een aanmerkelijk hogere franchise. Dat is juist voor de altijd laagbetaalde wwnv-ers nadelig voor de pensioenopbouw. De wwnv-er wordt op een bepaalde verdiencapaciteit geschat; voor slechts die verdiencapaciteit hoeft de werkgever salaris te betalen en bijbehorend pensioen op te bouwen, alsof het een parttime werknemer betreft. Voor het deel dat de wwnv-er geen verdiencapaciteit heeft kan (eventueel) een rechtstreekse uitkering gelden in de vorm van loondispensatie. Hierover wordt in de huidige plannen geen pensioen opgebouwd. De huidige sw-ers krijgen over hun gehele inkomen pensioen. In de nieuwe situatie gaat afhankelijk van de verdiencapaciteit - een belangrijk deel van de pensioenopbouw verloren, zelfs als de pensioenregeling gelijk is aan de huidige regeling (voorbeeld ABP en PWRIregeling exclusief opbouw over loondispensatie). In de grafiek is het effect getoond voor een verdiencapaciteit van 75% (volgens SZW een straks gangbaar percentage) en voor 50% (verwachtingen uit de sector als een gangbaar percentage) bij 30 jaar dienstverband. In bijlage 1 zijn de uitkomsten bij 15 en 30 jaar weergegeven in tabelvorm.
Februari 2012 6
2.500,00
2.000,00
1.500,00
1.000,00
500,00
Metaal
ABP
WRI-zonder pensioenopbouw over loondispensatie
Beschut w erken of huidige SW' ers
100% verdiencapaciteit 75% verdiencapaciteit 50% verdiencapaciteit
Grafiek 5 Een oplossing zou kunnen zijn dat loongedispenseerden hun pensioen zullen opbouwen bij het PWRI, zodat een op maat gestelde premie aangehouden kan worden. Op die manier kan ook een volledig pensioen worden gerealiseerd over het loondeel Op die manier blijft de gemiddelde leeftijd van de PWRI-populatie op peil en ontstaan niet de eerder geschetste effecten voor ons fonds. Rapport Commissie Westerlaken De VNG en Cedris hebben naar aanleiding van de kabinetsplannen voor de Sociale Werkvoorziening een onafhankelijke commissie ingesteld om voorstellen te doen voor de toekomstige inrichting van de sociale werkvoorziening. Deze commissie bracht op 15 september 2011 advies uit. De commissie doet onder andere de aanbeveling de sociale werkvoorziening te splitsen in twee domeinen, een detacheringsfaciliteit en een faciliteit Beschermd Werk (het huidige beschutte werk). Voor de PWRI-deelnemers biedt dit advies een goed perspectief. Via de detacheringsvariant kunnen onze deelnemers bij ons fonds aangesloten blijven. Veel van de in deze factsheet beschreven effecten doen zich dan niet voor. Bovendien neemt de detacheringsvariant veel onrust en zorg over het wisselen van werkgever en pensioenfonds bij de deelnemers weg. Het PWRI behartigt sinds 1990 de pensioenbelangen van deze bijzondere groep mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wij zien vanuit de door ons opgedane expertise de volgende voordelen in het voortzetten van pensioenopbouw bij PWRI:
Februari 2012 7
-
-
In het PWRI wordt gerekend met de voor de doelgroep van toepassing zijnde afwijkende levensverwachting, waardoor deze kwetsbare groep niet meebetaalt aan de kosten van de hogere levensverwachting van een ander pensioenfonds; De organisatie van PWRI is specifiek ingericht voor de SW sector; De communicatie is volledig afgestemd op deze doelgroep; De uitvoeringsorganisatie is ingericht op de behoeften van deze doelgroep; De problematiek rondom arbeidsongeschiktheid en pensioen is ingebed in de pensioenregeling en de communicatie; Gecentraliseerde pensioenopbouw bij een één fonds is overzichtelijker voor deze doelgroep Waardeoverdracht voor de deelnemers wordt voorkomen. Het PWRI is een herkenbaar instituut binnen de doelgroep;
Conclusie: In dit factsheet tonen wij u de aanzienlijke financiële effecten op het PWRI als direct gevolg van de Wet Werken naar Vermogen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vindt dat het effect op het PWRI niet de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid is. Als het PWRI zijn wij van mening dat de rijksoverheid deze verantwoordelijkheid wel heeft. Tot en met 1997 was de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betrokken bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden voor de Sociale werkvoorziening en is deze rol vastgelegd in Koninklijke besluiten en ministeriële regelingen. In deze rol heeft het ministerie in 1991 de pensioenregeling voor de sociale werkvoorziening in het leven geroepen. Pas vanaf 1997 is deze rol verschoven van de Minister naar de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de vakbonden, waarbij overigens de rijksoverheid verantwoordelijk is gebleven voor de financiering van de Sociale werkvoorziening. Het Pensioenfonds Werk en (re) integratie (PWRI) is het bedrijfstakpensioenfonds voor de Sociale werkvoorziening. Daarnaast voert het PWRI de pensioenregeling uit voor de WIW, de Wet inschakeling Werkzoekenden en de AOV, de aanvullende oudedagsvoorziening. Contactgegevens: De heer C.J. (Kees) Bethlehem: voorzitter Pensioenfonds Werk en (re) Integratie – 06 51662544 Mevrouw J. (José) Meijer: secretaris Pensioenfonds Werk en (re) Integratie - 06 51340311 De heer F. (Frans) Prins: directeur bestuursbureau – 06 53284717 Mevrouw A.J. (Annemarie) de Beun: Bestuurssecretaris bestuursbureau – 030 2360557 of 06 23344153
Kerngegevens PWRI
2010
2009
2008
Werkgevers WIW
157
165
178
Werkgevers SW
109
106
105
Aantallen
Februari 2012 8
Deelnemers WIW
3.636
4.297
5.044
Deelnemers SW
100.465
99.846
100.633
Inactieven WIW
34.994
36.292
35.993
Inactieven SW
35.317
35.401
34.135
Pensioengerechtigden WIW
1.961
1.758
1.525
Pensioengerechtigden SW
35.517
33.881
32.428
Deelnemers AOV
35.938
38.534
40.771
Financiële gegevens (bedragen x € 1.000,-) Voorziening pensioenverplichtingen
4.352.988
3.674.861
3.519.327
Premie-inkomsten
317.446
311.599
300.553
Pensioenuitkeringen
136.137
128.655
117.667
Premie SW over pensioengevend salaris*) 16,00%
16,00%
16,00%
Premie SW over pensioengrondslag
29,93%
29,56%
-
Premie WIW
5,10%
5,10%
5,10%
Franchise SW
10.481
10.309
10.097
Franchise WIW
15.140
14.885
14.604
Toeslagverlening pensioenen SW
0%
0%
1,71%
Toeslagverlening pensioenen WIW
0%
0%
2,50%
Dekkingsgraad volgens FTK
100,3%
100,0%
91,40%
Vereiste dekkingsgraad
114,2%
115,8%
111,00%
Belegd vermogen tegen actuele waarde
4.679.878
3.988.749
3.451.166
Opbrengst beleggingen
551.568
368.414
-283.255
Z-score
0,58%
0,54%
-2,86%
Performancetoets
0,07%
0,26%
-1,57%
Beleggingen (bedragen x € 1.000,-)
Februari 2012 9
Benodigd rendement op Technische Voorziening
11,6%
-1,56%
27,50%
Totale rendement
14,5%
8,2%
-6,68%
Winst op beleggingen
2,90%
6,64%
-34,20%
Februari 2012 10
Bijlage 1 Maatman berekening (30 jaar diensttijd) Bedragen bruto per jaar
Beschut werken cq huidige situatie
WRI zonder pensioenopbouw over loondispensatie
ABP
Metaal
Salaris
18.460,22
18.460,22
18.460,22
18.460,22
Franchise
10.667,00
10.667,00
10.700,00
15.275,00
7.793,22
7.793,22
7.760,22
3.185,22
30
30
30
30
2,05%
2,05%
2,05%
2,20%
100%: 4.792,83 100%: 4.792,83 100%: 4.792,83
100%: 4.792,83 75%: 3.594,62 50%: 2.396,42
100%: 4.772,54 75%: 3.579,40 50%: 2.386,27
100%: 2.102,25 75%: 1.576,69 50%: 1.051,12
Pensioengrondslag Dienstjaren Opbouwpercentage Ouderdomspensioen per jaar bij verschillende verdiencapaciteiten
Maatman berekening (15 jaar diensttijd)
Salaris Franchise Pensioengrondslag Dienstjaren Opbouwpercentage Ouderdomspensioen per jaar bij verschillende verdiencapaciteiten
Beschut werken cq huidige situatie
WRI zonder pensioenopbouw over loondispensatie
ABP
Metaal
18.460,22
18.460,22
18.460,22
18.460,22
10.667
10.667,00
10.700,00
15.275,00
7.793,22
7.793,22
7.760,22
3.185,22
15
15
15
15
2,05%
2,05%
2,05%
2,20%
100%: 2.396,42 100%: 2.396,42 100%: 2.396,42
100%: 2.396,42 75%: 1.797,31 50%: 1.198,21
100%: 2.386,27 75%: 1.789,70 50%: 1.193,13
100%: 1.051,12 75%: 788,34 50%: 525,56
Februari 2012 11