Inhoud Inleiding................................................................................................................................2 Hoofdstuk 1. Definities, organisaties en theoretische kaders...........................................15
1.1 Definities..................................................................................................................15 1.1.1 Federal Bureau of Investigation........................................................................16 1.1.2 Central Intelligence Agency.............................................................................19 1.2 Theoretische Kaders.................................................................................................21 1.2.1 Kader Vertrouwen & Legitimiteit.....................................................................21 1.2.2 Kader High Policing ........................................................................................24 1.2.3 Kaders Ethiek....................................................................................................27 Hoofdstuk 2. Binnenlandse radicaliserende groeperingen...............................................30
2.1 Binnenlandse radicaliserende groeperingen............................................................30 2.2 Black Nationalist Hate Groups................................................................................33 2.2.1 Black Panther Party...........................................................................................34 2.3 New Left..................................................................................................................39 2.3.1 Students for a Democratic Society & the Weathermen....................................40 2.4 Conclusie..................................................................................................................49 Hoofdstuk 3. Federal Bureau of Investigation & Cointelpro..............................................52
3.1 Cointelpro................................................................................................................53 3.2 Het Black Nationalist Hate Groups programma......................................................54 3.3 Het New Left programma .......................................................................................58 3.3 Conclusie..................................................................................................................61 Hoofdstuk 4. Commissies..................................................................................................63
4.1 Commissies..............................................................................................................64 4.2 Church commissie....................................................................................................66 4.3 Conclusie..................................................................................................................72 Hoofdstuk 5. Conclusie & Academische discussie...........................................................75
5.1 Conclusie..................................................................................................................75 5.2 Academische discussie.............................................................................................83 Overzicht van geraadpleegde werken...............................................................................90
Inleiding
In 1974 werd de Amerikaanse burger opgeschrikt door de onthullingen van journalist Carl Stern over verschillende counterintelligence programma’s van het Federal Bureau of Investigation (FBI). Via deze counterintelligence programma’s (cointelpro’s) probeerde de FBI verschillende binnenlandse groeperingen en organisaties te laten desintegreren, omdat zij, volgens de FBI, gezagsondermijnend waren. Carl Stern bracht verschillende rapporten over deze programma’s via de Today Show van de National Broadcasting Company in de openbaarheid, nadat hij zich beriep op de Freedom of Information Act.1 Daarnaast werd er in hetzelfde jaar in de New York Times een artikel gepubliceerd door Seymour M. Hersh over de productie en in gebruik name van tienduizend geheime rapporten over Amerikaanse burgers door de Central Intelligence Agency (CIA). Deze ontdekkingen kwamen zeer ongelegen voor toenmalig president Gerald Ford, omdat Amerika zich in een roerige periode bevond door het afzetten van zijn voorganger Richard Nixon na het Watergate schandaal. De cointelpro’s van de FBI waren in beginsel in het leven geroepen om de macht van verschillende communistische groeperingen te beteugelen, maar de programma’s strekten zich later uit over allerlei, als subversief aangeduide, groeperingen en organisaties. In deze scriptie worden twee binnenlandse radicaliserende groeperingen onderzocht en de cointelpro’s die op hen van toepassing waren. Deze groeperingen zijn de Black Panther Party (BPP) en de Students for a Democratic Society (en later de Weathermen) en de cointelpro’s die op hen van toepassing waren, respectievelijk, het Black Nationalist Hate Groups programma en het New Left Programma. Na de publieke ontdekking van de cointelpro programma’s werden er verschillende commissies in het leven geroepen om de werking van de Amerikaanse inlichtingen- en veiligheidsdiensten te onderzoeken. Deze commissies kwamen met handreikingen en aanbevelingen om de werking van deze diensten te verbeteren en de Amerikaanse burger te beschermen tegen onrechtmatige inbreuk op haar privacy. De Church commissie was één van deze in het leven geroepen commissies die zich boog over de handel en wandel van verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten en dan met name de CIA en de FBI. De Church commissie hield zich vooral bezig met de 1
De Freedom of Information Act (FOIA) werd in 1966 door toenmalig president Lyndon B. Johnson geïnitieerd. Deze wet zorgde ervoor dat federale, statelijke en gouvernementele diensten de toegang tot hun opgeslagen archieven en dossiers (gedeeltelijk) vrij moesten geven na opvraag door derden.
2
excessen van de FBI en de CIA tijdens binnenlandse operaties en zal daarom onderzocht worden in deze scriptie. Historiografie Binnen deze scriptie komen drie hoofdthema’s aan bod, namelijk binnenlandse radicaliserende groeperingen, counterintelligence programma’s en de Church commissie. Daarnaast worden, om deze thema’s uit te diepen, vier theoretische kaders gebruikt. De keuze voor deze kaders wordt besproken binnen pagina 10 en 11 en paragraaf 1.2. De literatuur zal aan de hand van de gebruikte theoretische kaders besproken worden. Binnen de bestaande literatuur wordt er gebruik gemaakt van meer dan de, in deze scriptie gebruikte, theoretische kaders en beschrijvingen van bovenstaande thema’s. Deze kaders en beschrijvingen spitsen zich over het algemeen toe op een ethische of praktische beschrijving van de radicalisme en terrorisme en het gebruik van undercover tactieken om deze radicalen en terroristen af te stoppen, danwel in te dammen. Zo beschrijven Cyrille Fijnaut en Gary T. Marx binnen hun boek Undercover: Police surveillance in comparative perspective de historie die politie- en opsporingsdiensten hebben doorlopen met betrekking tot het gebruik van undercover tactieken om criminaliteit te bestrijden. Ze geven hierbij aan wanneer het gebruik van undercover tactieken moreel verantwoord is. Daarnaast worden de hedentendage gebruikte surveillance tactieken besproken in de zogenaamde ‘maximum security society’, oftewel een samenleving waarin alles te achterhalen en in de gaten te houden is via de moderne techniek. Mary de Rosa spreekt ook over de moderne geautomatiseerde maatschappij waarin wij leven en waarin nieuwe regels gesteld zouden moeten worden voor de bescherming van privacy van burgers binnen een natiestaat. Dit doet zij in het artikel ‘Privacy in the age of terror’. Hetzelfde doet James Sheptycki binnen zijn artikel ‘High policing in the security control society’, waarbinnen hij inhaakt op het, binnen deze scriptie gebruikte, theoretische kader van Brodeur. Zowel de Rosa als Sheptycki zullen aangehaald worden binnen de academische discussie (par. 5.2). Er wordt binnen de bestaande literatuur veelal ingehaakt op terrorismebestrijding. Bruno S. Frey en Simon Leuchinger bespreken binnen hun artikel ‘Terrorism: Deterrence may backfire’, waarin zij aangeven dat terrorisme, de uiteindelijke vorm van radicalisme, niet goed te bestrijden is via de deterrence politiek. De deterrence politiek houdt in dat er
3
zoveel mogelijk schade wordt toegebracht aan de potentiële radicaal of terrorist, zodat diegene zich bewust is van de gevaren die hij/zij loopt bij het ondernemen van een terroristische daad. John Mueller haakt hier binnen zijn artikel ‘Blip or step function?’ op in door aan te geven dat het, zogenaamde, war image van Amerika averechts werkt bij de bestrijding van radicalisme en terrorisme. Volgens hem kan de strijd tegen radicaliserende groeperingen en terroristen beter vorm gegeven worden als een campagne tegen criminaliteit in tegenstelling tot het voor te doen als een oorlog. Bovenstaande auteurs geven over het algemeen een recent beeld van terrorisme of radicalisatiebestrijding die niet gebruikt zal worden binnen het verdere verloop van deze scriptie, omdat deze scriptie zich toespitst op het bestrijden van radicalisering in de jaren zestig en zeventig. Daarnaast spitsen de theoretische kaders zich niet specifiek genoeg toe op de drie hoofdthema’s die besproken worden binnen deze scriptie, maar hebben zij het meer over de algemene voorwaarden waaraan voldaan moet worden om te komen tot een goede terrorisme en radicalisatiebestrijding op moreel en praktisch gebied in de huidige geautomatiseerde informatiemaatschappij waarin wij leven in tegenstelling tot de maatschappij in de jaren zestig en zeventig, waarin, bijvoorbeeld, het gebruik van internet en computers nog niet aan de orde was. Hieropvolgend zullen de drie hoofdthema’s besproken worden aan de hand van de gebruikte theoretische kaders en zullen deze thema’s geplaatst worden in de gebruikte literatuur. Binnen het eerste thema worden twee binnenlandse radicaliserende groeperingen besproken, namelijk de BPP en de SDS. Zij worden besproken in hun historische context en zij worden ontrafeld aan de hand van het kader vertrouwen & legitimiteit, zoals opgesteld door Slootman en Tillie. Dit kader geeft de stappen aan van een individu of groepering van een standaard burger van een samenleving of een door de heersende interne orde geaccepteerde (politieke) groepering tot aan het overgaan tot daadwerkelijke terroristische acties en denkgang van dit individu of deze groepering tegen deze heersende interne orde. Dit kader verscheen in het artikel ‘Processes of radicalisation: Why some Amsterdam Muslims become radicals’ en wordt binnen dit artikel gebruikt als theoretisch kader om de radicalisatie van Amsterdamse moslims van een standaard burger binnen een moderne democratie tot aan een terroristische dissident te beschrijven. Dit kader is nog niet eerder gebruikt om andere binnenlandse radicaliserende groeperingen te onderzoeken. Dit kader geeft een praktische beschrijving van het radicaliseringsproces van burgers en groeperingen binnen een
4
moderne democratie en zal binnen de academische discussie (par. 5.2) gebruikt worden om de interactie te laten zien met de andere gebruikte theoretische kaders binnen deze scriptie. Het kader van Slootman en Tillie is nog niet eerder gebruikt met betrekking tot de BPP en de SDS en via dit kader is het mogelijk om te achterhalen of deze groeperingen ook daadwerkelijk bestempeld kunnen worden als radicaal. Daarnaast doorliep de SDS alle stappen binnen het kader vertrouwen & legitimiteit, terwijl de BPP een stap oversloeg binnen dit kader, zodat het vergelijken van deze groeperingen in hun radicaliseringsproces nuttig en interessant is. De SDS (en de Weathermen) zullen uitgebreider aan bod komen als de BPP, omdat er meer materiaal beschikbaar is over deze groeperingen. Daarnaast was de SDS qua aantal deelnemende personen veel groter dan de BPP en waren er veel meer gelieerde groeperingen aan de SDS. Ook het feit dat de SDS alle stappen doorliep in het kader vertrouwen & legitimiteit, in tegenstelling tot de BPP, draagt bij aan een langere benodigde uitleg. Daarnaast is er binnen deze scriptie gekozen voor de SDS en de BPP, omdat beide bewegingen daadwerkelijk over gingen tot geweld jegens de Amerikaanse regering, danwel Amerikaanse instanties. Dit in tegenstelling tot de andere door cointelpro in de gaten gehouden groeperingen en bewegingen. Binnen de bestaande wetenschappelijke literatuur over deze groeperingen wordt er vooral gekeken naar de historische ontwikkeling en zijn de bronnen uit de eerste hand en dus geschreven door personen die daadwerkelijk hebben deelgenomen aan deze groeperingen. Hierdoor is de literatuur vaak gekleurd. Een historisch metende vergelijking van het radicaliseringsproces van deze groeperingen ontbreekt. Zo schreef James Miller historische beschrijvingen over de SDS en Weathermen, waarvan het boek Democracy is in the streets: From Port Huron to the siege of Chicago veelvuldig gebruikt zal worden om een goede historische context van de SDS te creëren. Daarnaast zal voor de historische context van de SDS Todd Gitlin veelvuldig aangehaald worden. Todd Gitlin was zelf één van de grondleggers van de SDS. In zijn boek The sixties: Years of hope, days of rage wordt een goede historische en kritische blik gegeven op de SDS en de Weathermen. De boeken over de BPP zijn over het algemeen geschreven door ex-BPP leden of mensen die zich nog afficheren met het BPP gedachtegoed, zoals Abu-Mumia Jamal, Bobby Seale en Kathleen Cleaver. Zo was Abu-Mumia zelf betrokken binnen de BPP en zit hij hedentendage vast voor het vermoorden van een politieagent. Zijn boek We want freedom: A life in the Black Panther Party schetst een beeld van hoe het dagelijkse leven er van een BPP lid uitzag en geeft daarnaast inzicht in de denkgang van een BPP
5
lid. Bobby Seale was één van de grondleggers van de BPP en beschrijft de opkomst en ondergang van de BPP in zijn boek Seize the time: The story of the Black Panther Party and Huey P. Newton. Kathleen Cleaver is de dochter van voormalig prominent BPP lid Eldridge Cleaver. Zij houdt de BPP enigszins in leven door regelmatig artikelen en boeken te publiceren over de, volgens haar, nog niet verloren gegane gedachtegang van de BPP. Haar boek Liberation, Imagination and the Black Panther Party: A new look at the Panthers and their legacy geeft een goed beeld van de reden van ontstaan van de BPP en haar nalatenschap. Daarnaast zal het boek Takin’ it to the streets van Alexander Bloom en Wini Breines veelvuldig gebruikt worden, omdat dit boek een verzameling van pamfletten en flyers van de BPP en de SDS bevat. Deze flyers en pamfletten zijn onaangepast gepubliceerd en geven zo een goed historisch beeld van het taalgebruik en de manier van handelen binnen de voornoemde groeperingen. Het tweede thema binnen deze scriptie zijn, de door de FBI, gelanceerde counterintelligence programma’s ter bestrijding van voornoemde groeperingen. De FBI lanceerde tussen 1956 en 1968 vijf geformaliseerde counterintelligence programma’s die van toepassing waren op een hele reeks aan binnenlandse (politieke) groeperingen en organisaties, uiteenlopend van burgerrechtenbewegingen tot communistische partijen. Binnen deze scriptie worden twee van deze programma’s, het Black Nationalist Hate Groups programma en het New Left programma, ontrafeld aan de hand van het high policing kader van Brodeur. Deze programma’s waren van toepassing op de BPP en de SDS en via het kader van Brodeur is te bekijken of de FBI op een, door Brodeur goedgekeurde manier, omging met haar counterintelligence taken betreffende de bestrijding van voornoemde groeperingen. Het high policing kader van Brodeur verscheen in eerste instantie in zijn artikel ‘High policing and low policing: Remarks about policing political activities’ en kreeg een vervolg in het artikel ‘High policing and low policing in post-9/11 times’, na kritiek op zijn high policing kader door andere academici. Binnen dit kader wordt namelijk beargumenteerd dat het politieke werk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten een kern van haar taken is. Om dit te bewerkstelligen binnen deze diensten moeten vaak de heersende wetten binnen een democratie opgerekt worden, aldus Brodeur. Zijn kader is eerder in verband gebracht met cointelpro, maar dit was niet toegespitst op de cointelpro’s die van toepassing waren op de BPP en SDS. Daarnaast is de beschikbare literatuur betreffende het Black Nationalist Hate Groups programma en het New Left programma en hun relatie tot het high policing kader non-existent.
6
David Cunningham schreef enige boeken en artikelen, waarin hij het New Left programma vergeleek met het White Hate Groups programma en dan met name de verschillende aanpak van de groeperingen door de FBI die vielen onder deze programma’s, zoals te zien in zijn boek There’s something happening here: The New Left, the Klan, and FBI counterintelligence en het artikel ‘Understanding State responses to Left- versus Right-wing threats: The FBI’s respression of the New Left and the Ku Klux Klan.’ Een vergelijking van het Black Nationalist Hate Groups programma met het New Left programma in het kader van counterintelligence is niet eerder getracht. Hij beschrijft wel de relatie tussen FBI counterintelligence en alle groeperingen die binnen New Left vallen, waaronder de SDS, binnen het artikel ‘The patterning of repression: FBI Counterintelligence and the New Left’, maar een soortgelijk artikel betreffende de BPP ontbreekt. Het derde thema binnen deze scriptie is de Church commissie. Deze commissie onderzocht de excessen binnen binnenlandse operaties van inlichtingen- en veiligheidsdiensten en in deze hoedanigheid werden ook de cointelpro’s onderzocht. Na het onderzoek werden er verschillende rapporten door deze commissie vrijgegeven, waarin handreikingen werden gegeven voor de herstructurering van deze diensten. Deze handreikingen en verschillende uitkomsten binnen de Church commissie over de vermeende excessen binnen cointelpro worden langs twee theoretische kaders gelegd. ethische kaders zijn opgesteld door Robert Dahl en Bob Hoogenboom. Het kader van Dahl geeft een overzicht van de voorwaarden, waaraan een moderne democratie dient te voldoen. Zijn boek Democracy and its critics is vooral gebruikt voor het beoordelen van de mate van democratie die heerst binnen verschillende natiestaten en niet zozeer voor het beoordelen van de ethische grenzen, waaraan een inlichtingen- en opsporingsdienst, zoals de FBI, zich dient te houden om bestempeld te kunnen worden als democratisch verantwoord. Het gebruikte ethische kader van Hoogenboom geeft vooral een overzicht van de problemen die komen kijken bij wanneer een burger een doelwit wordt van inlichtingen- en veiligheidsdiensten als deze burger verdacht wordt van politieke dissentie. Het kader is dus een praktisch overzicht van welke fouten er gemaakt kunnen worden in dit proces. Hoogenboom is een aanhanger van het high policing kader van Brodeur, maar hij geeft er een eigen praktische invulling aan door aan te geven aan welke morele waarden een inlichtingen- of veiligheidsdienst dient te voldoen om te kunnen functioneren binnen een moderne democratie. Dit komt tot uiting in zijn artikel ‘Inlichtingenwerk en ethiek: Een wildernis van spiegels’. Door het algemene
7
overzicht van aan welke voorwaarden een moderne democratie dient te voldoen te combineren met de praktische problemen waar een inlichtingen- en veiligheidsdienst tegen aanloopt binnen deze democratie kan een verdieping worden gegeven aan de uitkomsten en handreikingen van de Church commissie. De verschenen literatuur over deze commissie spitst zich namelijk over het algemeen toe op hoe de besluitvorming binnen de commissie verliep en welke wettelijke handreikingen de commissie gaf in haar rapporten. De gebruikte werken over de Church commissie zijn vooral geschreven door academici en (voormalig) politici die daadwerkelijk deel hebben genomen aan deze commissie en over het algemeen een positief eindoordeel hadden over de uitwerking van deze commissie. Zo was Loch K. Johnson de assistent van voorzitter Frank Church tijdens de Church commissie. Hij schreef een artikel over de handel en wandel tijdens deze commissie en de nalatenschap van deze commissie getiteld ‘Congressional supervision of America’s secret agencies: The experience and legacy of the Church committee’. Daarnaast schreef hij een boek over de CIA, waarin de excessen van deze dienst in de in deze scriptie besproken periode en daarvoor behandeld worden, genaamd America’s secret power: The CIA in a democratic society. Voorts wordt er binnen deze scriptie gebruik gemaakt van een boek van John Eliff, eveneens een assistent van Frank Church tijdens de Church commissie, waarin hij de aangepaste regels beschrijft waaraan de FBI diende te voldoen na de Church commissie tijdens binnenlandse (counter)intelligence operaties, getiteld The reform of FBI Intelligence operations. Tenslotte worden de handreikingen die de commissie deed ten opzichte van de hervormingen van binnenlandse (counter)intelligence operaties gebruikt. Deze verschenen in verschillende rapporten, waarvan de twee die betrekking hadden op de FBI gebruikt zullen worden. Deze rapporten staan samen bekend als ‘The Final report of the Select Committee to study Governmental Operations with respect to Intelligence.’ Binnen de academische discussie (par. 5.2), waar de theoretische kaders binnen de huidige wetenschappelijke discussie geplaatst worden, is er voorts gebruik gemaakt van artikelen van Kent Pekel en Mary de Rosa. Kent Pekel, een professor aan de Minnesota University die gespecialiseerd is in de intelligence activiteiten van de CIA, schreef het artikel ‘Integrity, ethics, and the CIA’, waarin hij met handreikingen komt voor de implementatie van een morele basis binnen inlichtingendiensten. Deze handreikingen worden toegepast binnen de gaande acadmische discussie over de manier waarop de taken van een inlichtingen- en veiligheidsdienst kunnen worden gecombineerd met de wetten die gelden binnen een moderne democratie. Mary de Rosa beschrijft binnen haar
8
artikel ‘Privacy in the age of terror’ hoe inlichtingen- en veiligheidsdiensten moreel kunnen functioneren binnen de huidige geautomatiseerde informatiesamenleving. Probleemstelling Uit de bestaande literatuur is dus op te maken dat de BPP en de SDS radicale binnenlandse groeperingen waren, maar wordt er niet duidelijk welke stadia zij in dit radicaliseringsproces doorliepen en of de, door de FBI geïnitieerde, counterintelligence programma’s bijdroegen aan deze radicalisatie. Daarnaast is er een hiaat in de ethische verantwoording van de handreikingen en uitkomsten die de Church commissie deed naar aanleiding van onderzoek naar de voornoemde counterintelligence programma’s. Zodoende kwam ik tot de volgende probleemstelling: Welke stadia doorliepen de Students for a Democratic Society en de Black Panther Party aan de hand van de theoretische kaders en de voor deze binnenlandse radicaliserende groeperingen opgestelde counterintelligence programma’s van de FBI en de hierop volgende Church commissie tussen 1962-1976? Er is gekozen voor de periode van 1962 tot en met 1976, vanwege het feit dat in 1962 de SDS geformeerd werd via het Port Huron Statement (par. 2.3.1) en aanving met de eerste fase van haar radicaliseringsproces. 1976 is als einddatum verkozen vanwege het feit dat in dat jaar de rapporten van de Church commissie, naar aanleiding van de excessen tijdens binnenlandse operaties van, onder meer, de FBI verschenen (par. 4.2). Daarnaast zijn er binnen deze scriptie zes deelprobleemstellingen geformuleerd om de bovenstaande probleemstelling te beantwoorden: 1.) Welke theoretische kaders, begrippen en organisaties zijn benodigd om de probleemstelling te beantwoorden? Om tot een gegronde (historische) context te komen binnen deze scriptie is kennis vereist van enige (basis)begrippen en organisaties. Daarnaast worden er binnen deze scriptie vier theoretische kaders gebruikt die zullen worden uitgelegd en uitgediept aan de hand van deze deelprobleemstelling. De relevantie en meerwaarde van de verschillende theoretische kaders wordt besproken onder het kopje ‘Theoretische kaders’ op pagina 10 en 11. Na de uitleg van de verschillende theoretische kaders
9
binnen de bovenstaande probleemstelling kunnen deze ingepast worden in de hierop volgende deelprobleemstellingen. 2.) Welke binnenlandse radicaliserende groeperingen doorliepen alle stappen binnen het kader vertrouwen & legitimiteit? Het kader vertrouwen & legitimiteit van Slootman en Tillie zal binnen deze deelprobleemstelling gebruikt worden om het radicaliseringsproces te onderzoeken van de BPP en de SDS. Dit kader is nog niet eerder gebruikt in deze context en geeft een goed beeld van de onderliggende stappen van een normale burger (of geaccepteerde groepering) binnen een maatschappij tot een geradicaliseerde dissident (of een geradicaliseerde binnenlandse groepering). Het kader vertrouwen & legitimiteit is ontwikkeld om de radicalisatie van Amsterdamse moslimjongeren te meten, maar is nog niet eerder toegepast binnen de context van andersoortige binnenlandse radicaliserende groeperingen. Binnen deze deelprobleemstelling wordt het kader vertrouwen & legitimiteit op een analytisch beschrijvende manier gebruikt voor onderzoek naar de radicalisering van verschillende soorten groeperingen. 3.) Uit welke onderdelen van het high policing kader bestonden het Black Nationalist Hate Groups programma en het New Left programma, wanneer dit kader toegespitst wordt op de BPP, de SDS en de Weathermen? Na het onderzoek naar de radicalisatie van de bekeken binnenlandse groeperingen in de voorgaande deelprobleemstelling, worden zij binnen deze deelprobleemstelling bekeken aan de hand van de cointelpro’s, waaronder zij vielen. De desbetreffende cointelpro’s worden bekeken aan de hand van het high policing kader van Brodeur om te ontdekken of de FBI, in Brodeur’s optiek, over de scheef gegaan is tijdens de opgezette counterintelligence operaties jegens de BPP en de SDS. De besproken cointelpro’s zijn nog niet eerder bekeken aan de hand van het high policing kader en er kan op deze manier gemeten worden of de ondernomen counterintelligence operaties van de FBI jegens de BPP en SDS voldeden aan dit kader. Dit geeft een meerwaarde, omdat de cointelpro’s afgedaan zijn als een exces. Via het high policing kader kan op een historisch metende manier bekeken worden hoe dit kader zich verhoudt tot de daadwerkelijk ondernomen counterintelligence operaties van de FBI ten opzichte van de BPP, SDS en de Weathermen.
10
4.) Welke ethische grenzen werden door de FBI overtreden binnen cointelpro volgens het ethische kader van Dahl? Een moderne democratie moet volgens het ethische kader van Dahl voldoen aan bepaalde basisvoorwaarden. Binnen deze deelprobleemstelling worden deze basisvoorwaarden gestoeld aan de in de vorige deelprobleemstelling besproken cointelpro’s die van toepassing waren op de BPP en de SDS. Dit geeft een meerwaarde aan deze scriptie, omdat zo naast de praktische invulling die door het kader van Brodeur gegeven wordt aan counterintelligence operaties, zoals uitgevoerd door een inlichtingenen veiligheidsdienst (of in het geval van de FBI een opsporingsdienst met een inlichtingentak) zij ook worden gemeten aan de principes van een moderne democratie. Het ethische kader van Dahl is nog niet eerder gestoeld aan de cointelpro operaties van de FBI en is daarom een uitstekende graadmeter om te bekijken of deze operaties kunnen worden bestempeld als democratisch verantwoord. Dit alles wordt bekeken in het licht van de uitkomsten van de Church commissie die ingesteld werd om de excessen binnen binnenlandse operaties van inlichtingen- en veiligheidsdiensten te onderzoeken en te komen met handreikingen voor verbetering van toekomstige (counter)intelligence operaties. 5.) Welke ethische problemen had de FBI volgens het ethische kader van Hoogenboom? Het tweede ethische kader dat gebruikt wordt in het licht van de Church commissie bezien is die van Hoogenboom. Zijn ethische kader is meer toegespitst op de praktische invulling van (counter)intelligence in vergelijking met het kader van Dahl. Het kader van Dahl is vooral toegespitst op de algemene voorwaarden waaraan een moderne democratie dient te voldoen. Via de vergelijking van deze kaders is een goed verband te verkrijgen tussen de praktische invulling van de werkzaamheden tijdens een (counter)intelligence operatie en de problemen die daarbij komen kijken ten opzichte van bijvoorbeeld privacy en vrijheid van meningsuiting en de voorwaarden die geschept dienen te worden om een moderne democratie in stand te houden. Het kader van Hoogenboom haalt de Church commissie aan binnen het artikel waarin het verscheen, maar het geeft geen pasklare handreikingen voor de daadwerkelijke toepassing van het kader binnen operaties van een inlichtingen- of veiligheidsdienst. Binnen deze deelprobleemstelling wordt gekeken naar de toepassing van dit kader binnen de
11
uitkomsten van de Church commissie betreffende aanpassingen aan binnenlandse intelligence operaties naar aanleiding van de cointelpro’s. 6.) Hoe hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het speel- en spanningsveld van radicalisering geopereerd? Binnen de academische discussie (par. 5.2) wordt de bovenstaande deelprobleemstelling beantwoord aan de hand van de vier, binnen deze scriptie gebruikte, theoretische kaders. Zoals besproken binnen de academische discussie komen er uit bovenstaande deelprobleemstelling twee academische discussies voort, namelijk een ethisch analytische discussie en een praktisch analytische discussie. De theoretische kaders zijn nog niet eerder naast elkaar gelegd en onderzocht op overeenkomsten en verschillen op ethisch en praktisch gebied. Na het beantwoorden van de deelprobleemstelling worden er handreikingen gegeven voor verder onderzoek. Theoretische kaders Om de bovenstaande probleemstelling en deelprobleemstellingen te beantwoorden wordt, zoals eerder vermeld, gebruik gemaakt van vier theoretische kaders. Het eerste kader is het kader vertrouwen & legitimiteit, zoals opgesteld door Tillie en Slootman. Het tweede kader is het high policing kader, zoals opgesteld door Brodeur. Het derde kader en vierde kader zijn ethische kaders, zoals opgesteld door Dahl en Hoogenboom. De kaders zijn onder te verdelen in praktisch analytische kaders en ethisch analytische kaders. Het kader vertrouwen & legitimiteit is een praktisch analytisch kader, omdat het de onderliggende stappen beschrijft van een gemiddelde burger binnen een maatschappij tot aan het daadwerkelijk overgaan tot radicaal, of zelfs terroristisch, gedachtegoed en handelen. Op deze manier is dit kader prima te gebruiken als maatstaf voor de bepaling van mate van radicalisatie binnen de SDS en BPP. Dit geeft een meerwaarde, omdat dit kader nog niet eerder in dit verband gebruikt is. Het tweede kader, het zogenaamde high policing kader van Brodeur, is zowel ethisch als praktisch te gebruiken in de context van radicaliserende binnenlandse groeperingen en de manier waarop inlichtingendiensten hierop dienen te handelen. Het geeft namelijk een uitwerking van hoe het politieke werk binnen een land onderdeel is van de kerntaken van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zo kan dus moreel bepaald
12
worden of deze aanpak juist is en tevens worden de praktische handreikingen die Brodeur geeft om dit kader toe te passen gebruikt om te bekijken of de cointelpro’s voldeden aan zijn visie. Het kader van Dahl is een ethisch analytisch kader dat aangeeft aan welke regels een moderne democratie dient te voldoen. In combinatie met het ethische kader van Hoogenboom, dat deels praktisch van aard is door de morele dilemma’s waar een inlichtingen- of veiligheidsdienst tegen aanloopt tijdens haar werk aan te geven, kunnen de handreikingen die de Church commissie gaf ter verbetering van binnenlandse operaties van diezelfde diensten onderzocht worden op zowel de praktische als morele tekortkomingen en verbeteringen. De onderlinge verbanden tussen de kaders en tot welke meerwaarde dit leid wordt verder onderzocht binnen paragraaf 1.2. Uiteindelijk leid dit tot de academische discussie, waarin zowel de praktische als de ethische kant van binnenlandse operaties van inlichtingen- en veiligheidsdiensten ter bestrijding van binnenlandse radicaliserende groeperingen bekeken word. Hoofdstukindeling De scriptie is onderverdeeld in vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is een inleidend hoofdstuk waarin definities en belangrijke organisaties die benodigd zijn om een goed beeld te vormen van het onderwerp van deze scriptie worden uitgelegd en toegelicht. Zo wordt de eerste deelprobleemstelling beantwoord. Onder de begrippen vallen counterintelligence en binnenlandse radicaliserende groeperingen, terwijl de taken en historie van de FBI en CIA gegeven worden bij de uitleg van de benodigde organisaties. Daarnaast bevat dit hoofdstuk de vier theoretische kaders die benodigd zijn om de probleemstelling en deelprobleemstellingen te beantwoorden. Deze kaders worden uitgelegd en toegelicht. In het tweede hoofdstuk wordt de tweede deelprobleemstelling beantwoord. Om deze deelprobleemstelling goed te kunnen beantwoorden wordt de historie van de BPP en de SDS (en later de Weathermen) weergegeven en de stappen binnen het radicaliseringsproces die zij doorliepen aan de hand van het kader vertrouwen & legitimiteit. In het derde hoofdstuk wordt de derde deelprobleemstelling beantwoord. De twee cointelpro’s die van toepassing waren op de BPP en de SDS, de Black Nationalist Hate Groups cointelpro en de New Left cointelpro, worden binnen dit hoofdstuk langs
13
het high policing kader van Brodeur gelegd. Daarnaast wordt de historie van deze twee cointelpro’s gegeven. In het vierde hoofdstuk worden de vierde en vijfde deelprobleemstelling beantwoord. Binnen dit hoofdstuk worden de verschillende commissies die werden opgericht na het uitlekken van de informatie over excessen binnen inlichtingen- en veiligheidsdiensten besproken, met als voornaamste de Church commissie. Het onderzoek van de Church commissie betreffende de verschillende cointelpro operaties en de handreikingen die zij deed in het kader van verbetering van de binnenlandse operaties van inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden langs de ethische theoretische kaders van Dahl en Hoogenboom gelegd. Tenslotte zal hoofdstuk vijf bestaan uit de eindconclusie en de academische discussie. In de conclusie zal het antwoord op mijn probleemstelling volgen. Binnen de academische discussie wordt een beeld geschetst van het onderliggende verband en de onderlinge wrijvingen tussen de verschillende theoretische kaders en wordt dit geplaatst in de huidige wetenschappelijke discussie die gaande is wat betreft het onderwerp van deze scriptie. Aan de hand van deze discussie wordt de zesde deelprobleemstelling beantwoord.
14
Hoofdstuk 1. Definities, organisaties en theoretische kaders
De volgende deelprobleemstelling zal binnen deze paragraaf beantwoordt worden: Welke theoretische kaders, definities en organisaties zijn benodigd om de probleemstelling te beantwoorden? Verschillende begrippen zullen vele malen gebezigd worden in deze scriptie, waardoor achtergrondinformatie over en uitleg van deze termen noodzakelijk is. Daarnaast zullen er vier theoretische kaders losgelaten worden op de, te onderzoeken, periode in de Amerikaanse geschiedenis om te komen tot de beantwoording van de probleemstelling. In dit hoofdstuk worden eerst de belangrijkste termen besproken en uitgelegd, waarna de vier theoretische kaders uitvoerig zullen worden doorgrond. 1.1 Definities
De probleemstelling vraagt om uitleg van enige belangrijke basisbegrippen en termen. In de probleemstelling zelf staan twee begrippen en een organisatie die besproken zullen worden, te weten counterintelligence, binnenlandse radicaliserende groeperingen (en individuen) en de FBI. Daarnaast zal er aandacht besteedt worden aan de CIA en de overeenkomsten en tegenstellingen, alsmede de problemen tussen de FBI en de CIA. De CIA wordt ook besproken, vanwege het feit dat er drie commissies werden ingesteld na het verschijnen van een artikel van de gerenommeerde journalist Seymour M. Hersh in de New York Times in 1974. Dit artikel ging over de CIA en de productie en in gebruik name van tienduizend geheime rapporten over Amerikaanse burgers tijdens de jaren dat Richard Nixon president was. Na de verschijning van het artikel begon het balletje te rollen binnen de regering en bij de Amerikaanse burger wat betreft de gang van zaken binnen inlichtingen- en veiligheidsdiensten.2 Er werd een congressionele commissie ingesteld, de Church commissie, een commissie van het huis van afgevaardigden, de Nedzi commissie die later de Pike commissie zou worden en er werd een commissie door het Witte Huis geformeerd, de Rockefeller commissie.
2
Seymour M. Hersh, ‘Huge CIA operation in US against antiwar forces, other dissidents during Nixon years’, New York Times (22 december 1974) 1, 26.
15
De term counterintelligence wordt op de website van de FBI als volgt beschreven: ‘(…) identifying the research, information, and technologies that are targeted by our adversaries and establishing an ongoing dialogue and information exchange with partners to change behaviors and reduce opportunities that benefit the opposition’s efforts.’3 Counterintelligence behelst echter meer dan alleen het identificeren van potentiële gevaren en het inlichten van partners om deze gevaren in te dammen. Onder deze term wordt namelijk ook het ondernemen van acties door inlichtingendiensten om te voorkomen dat vijandelijke inlichtingendiensten, organisaties, personen en instituten succesvol informatie en/of inlichtingen inwinnen, danwel achterhalen, verstaan. Voorbeelden hiervan zijn het actief verspreiden van onbruikbare informatie, het infiltreren van een organisatie om deze van binnenuit te ondermijnen via het eerst genoemde voorbeeld en het achterhalen van de manier waarop vijandelijke inlichtingendiensten aan hun manier van inzamelen van informatie komen en deze in je eigen voordeel omzetten. Binnen de verschillende door de FBI opgezette Cointelpro programma’s werd counterintelligence door Cunningham4 als volgt beschreven: ‘(…) [to] expose, disrupt, miscredit, discredit, or otherwise neutralize the activities of protest groups and individual key activists that engage in actions that threaten the security of the U.S. government.’ 5 1.1.1 Federal Bureau of Investigation
Het Federal Bureau of Investigation (FBI) maakt gebruik van counterintelligence en heeft dit in de historie van de dienst al veel gedaan. De FBI ontstond in 1908 als het Bureau of Investigation (BOI) en werd in 1935 omgedoopt tot de FBI. Het bureau werd in het leven geroepen om te dienen als het primaire onderzoeksorgaan van het United States Department of Justice (DOJ) en in deze hoedanigheid te functioneren als zowel een federaal onderzoeksorgaan naar criminaliteit, alsmede een binnenlandse inlichtingendienst.
3
Federal Bureau of Investigation, ‘Counterintelligence Program’ op: http://www.fbi.gov/hq/ci/domain.htm (6 juni 2007). 4 Prof. Dr. David Cunningham is bijzonder hoogleraar sociologie aan de Brandeis University te Waltham, Massachusetts. Hij is gespecialiseerd in de ontwikkeling van Amerikaanse binnenlandse groeperingen en Cointelpro. 5 David Cunningham, ‘Understanding State responses to Left- versus Right-wing threats: The FBI’s repression of the New Left and the Ku Klux Klan’, Social Science History Magazine 27 (2003) 329.
16
Vlak voor en na de tweede wereldoorlog en tijdens de Koude Oorlog werd er door presidenten en procureur generaals op aangedrongen om bepaalde “gezagsondermijnende”, “communistische” en “terroristische” activiteiten van individuen en organisaties te onderzoeken, zelfs wanneer deze activiteiten geen federale wetten schonden. Dit leidde tot een explosieve groei binnen de FBI, zowel qua personeel als qua vrijheid van handelen. De FBI ging hierdoor persoonlijke activiteiten en politieke associaties van Amerikaanse staatsburgers monitoren die gezien werden als een potentieel gevaar voor de veiligheid van de interne orde. Zo werden in 1946 de vrijheden van de FBI betreffende de binnenlandse intelligence activiteiten uitgebreid om het communistische gevaar te beteugelen. ‘In February 1946, Assistant Director Ladd of the FBI Intelligence Division recommended reconsideration of previous restrictive policies and the institution of a broader program aimed at the Communist Party.’ 6 In de jaren vijftig werden deze vrijheden omgezet in formele programma’s, zoals Cointelpro. Zodoende groeide de rol van de FBI, van federaal onderzoeksorgaan naar criminaliteit naar een opsporingsdienst met een inlichtingentak die ook een missie had om de rol en invloed van radicale politieke activisten te limiteren, danwel te elimineren. Deze “containment” rol stuitte tijdens de jaren zeventig van afgelopen eeuw op veel publieke en politieke kritiek, wat leidde tot onderzoek door enige commissies en bekende journalisten naar het reilen en zeilen van de FBI tijdens “intelligence” operaties. Dit zorgde voor meer restricties, wat betreft de handelingsvrijheid van de FBI, en meer zicht op de manier van handelen van de FBI. Één van de taken van de FBI is het volgen en in de gaten houden van binnenlandse radicaliserende groeperingen, organisaties en individuen. Radicalisme kan worden omschreven als het streven naar verregaande hervormingen ten aanzien van belangrijke instituties (politieke, economische, culturele, religieuze of andere sociale instituties) en het aanvaarden van verreikende persoonlijke of maatschappelijke consequenties bij dat streven.7 In de jaren vijftig tot en met de jaren zeventig van de vorige eeuw ging het, in het geval van de FBI, om verschillende binnenlandse groeperingen en organisaties, uiteenlopend van de CPUSA (Communist Party of the United States of America) tot de KKK (Ku Klux Klan). Er werden speciale programma’s opgezet om, zogenaamde, radicale binnenlandse groeperingen en organisaties die een 6
Wayne Goldstein, ‘Counter-Intelligence in World War II’, National Counterintelligence Center Magazine II (2004) 9. 7 S. Harchaoui ed., Hedendaags radicalisme (Apeldoorn en Antwerpen 2006) 218.
17
bedreiging vormden voor de heersende politieke en sociale orde te marginaliseren, danwel te vernietigen. ‘In these programs, the Bureau went beyond the collection of intelligence to secret action defined to “disrupt” and “neutralize” target groups and individuals. The techniques were adopted wholesale from wartime counterintelligence, and ranged from the trivial (mailing reprints of Reader’s Digest articles to college administrators) to the degrading (sending anonymous poison-pen letters intended to break up marriages) and the dangerous (encouraging gang warfare and falsely labeling members of a violent group as police informers).’
8
Na tussenkomst van enige commissies werd de werkwijze in counterintelligence operaties en programma’s aangepast en werden bepaalde genomen vrijheden door de FBI sterk gelimiteerd.
8
Final report of the Select Committee to study Governmental Operations with respect to Intelligence: Supplementary detailed staff reports on Intelligence Activities and the right of Americans. United States Senate (Washington 1976) 1.
18
1.1.2 Central Intelligence Agency
De Central Intelligence Agency (CIA) werd, ondanks protesten vanuit de FBI en het leger, in 1947 opgericht door president Harry S. Truman als opvolger van de Office of Strategic Services (OSS) met als voornaamste taken het verzamelen en analyseren van informatie over regeringen in het buitenland. De CIA verzamelt en analyseert ook informatie van corporaties en personen in Amerika en het buitenland die verdacht worden van bepaalde onwettige handelingen. Daarnaast houdt de CIA zich bezig met het uitgeven van propaganda en het voeren van public relations ten behoeve van een positieve beeldvorming van de regering van de Verenigde Staten en het uitvoeren van geheime operaties en programma’s in opdracht van en onder leiding van de federale regering. Deze taak staat onder leiding van de president en wordt gecontroleerd door het congres.9 Het uitvoeren van geheime operaties en programma’s in opdracht en onder de leiding van de federale regering en het verzamelen en analyseren van informatie over bepaalde corporaties en personen binnen Amerika zorgen nogal eens voor problemen. Dit komt vanwege het feit dat het ‘overlap’ veroorzaakt met programma’s die door de FBI geïnitieerd zijn en, omdat deze operaties en programma’s in het verleden hebben gezorgd voor morele en juridische bezwaren vanuit het congres en de Amerikaanse samenleving.10 Van oudsher bestaat er een “culture clash” tussen de FBI en de CIA. Deze culture clash is te zien in de verschillende manieren waarop werknemers van beide diensten te werk gaan: ‘A CIA officer's best tip may come from splitting a bottle of scotch with an "asset" - someone the FBI would call an informer or a snitch - in a safe house halfway around the world. Meanwhile, the FBI's cops-and-robbers mission has been to put bad guys behind bars. The more cerebral CIA's raison d'etre has been to do virtually whatever it takes to keep policy makers - especially the president - well informed about foreign threats to U.S. national security. Those contrasting
9
United States Senate, ‘National Security Act of 1947’ (1947) 403. Athan G. Theoharis, The FBI: A comprehensive reference guide (Phoenix 1999) 37.
10
19
missions have attracted two very different kinds of people and produced two very different institutional cultures.’11 De ‘overlap’ tussen binnenlandse (counter)intelligence operaties van de FBI en de CIA en de werkwijze van de CIA in deze operaties kwam aan het licht door het, eerder aangehaalde, baanbrekende artikel van Hersh in de New York Times in 1974 aan de hand waarvan verschillende commissies werden ingesteld om het reilen en zeilen binnen de CIA en de FBI te analyseren en te komen met handvaten voor verbetering van de werking van deze twee organisaties. In hoofdstuk 4 zal er aandacht besteedt worden aan de verschillende commissies uit de jaren zeventig van de vorige eeuw die de gang van zaken binnen de FBI en CIA tegen het licht hielden.
11
Siobhan Gorman, ‘FBI, CIA remain worlds apart’, National Journal 1 (2003) 3.
20
1.2 Theoretische Kaders In deze paragraaf worden de vier theoretische kaders geïntroduceerd en uitgelegd. Deze theoretische worden gebruikt om de probleemstelling van deze scriptie te doorgronden. De volgende deelprobleemstelling zal binnen deze paragraaf beantwoord worden: Welke theoretische kaders worden gebruikt om de probleemstelling te beantwoorden? 1.2.1 Kader Vertrouwen & Legitimiteit
Het eerste theoretische kader is gebaseerd op een schema opgesteld door Slootman en Tillie.12 Dit schema geeft de tussenliggende stappen aan van een standaard burger van een samenleving tot aan het overgaan tot daadwerkelijke terroristische acties en denkgang (Samenleving tussenliggende stappen terrorisme). Het schema ziet er als volgt uit: 1. Crisis of confidence (vertrouwensbreuk) In de eerste stap wordt er door het individu getwijfeld aan de werkwijze en de uitgestippelde politiek van de regering in kwestie. Door middel van het ondernemen van stappen tegen deze regering op een democratische manier wordt geprobeerd deze werkwijze en uitgestippelde politiek te beïnvloeden. Dit kan op verschillende manieren bewerkstelligd worden, zoals door het oprichten van een eigen politieke partij en het oprichten van een organisatie om de eigen standpunten aan de man te brengen. Het bestaande vertrouwen in de heersende interne orde wordt op deze manier in twijfel getrokken en er kan sprake zijn van een conflict tussen een groep of individu met specifieke leiders binnen deze interne orde betreffende bepaalde heersende ideologieën of politieke besluiten. De kritiek op deze ideologieën of politieke besluiten wordt geformuleerd in ideologische terminologie en het ontwikkelen van aspecten van een counter-culture.13 Deze aspecten van een tegencultuur openbaren zich in het gebruik 12
Drs. Ir. Marieke Slootman en Dr. Jean Tillie zijn beiden verbonden aan het Institute for Migration and Ethnic Studies aan de Universiteit van Amsterdam en gespecialiseerd in radicaliserende Moslim jongeren.
21
van een eigen taal of specifieke woorden, bepaald gedrag en het hebben van bepaalde opinies en ideeën over hoe de interne orde zou moeten functioneren.14 2. Conflict of legitimacy (conflict met legitimiteitsgevoel) In de tweede stap zijn er grote twijfels over de handelswijze van de regering en / of de regerende autoriteit en wordt deze handelswijze ook openlijk bekritiseerd en aangevochten. Er wordt in deze stap begonnen met het initiëren van een zogenaamde ‘shadow-society’ (schaduwsamenleving). Een schaduwsamenleving houdt in dat de individuen in kwestie zichzelf buiten de maatschappij en samenleving plaatsen en hun eigen samenleving opzetten met eigen leefregels en wetten. In feite wordt de bestaande heersende interne orde in twijfel getrokken. De oppositie ontwikkelt een alternatieve ideologie en cultureel systeem en zet haar frustraties en boosheid over het bestaande systeem om in onwetmatige ideologieën.15 3. Crisis of legitimacy (legitimiteitsbreuk) De schaduwsamenleving komt tot wasdom. Binnen deze schaduwsamenleving wordt een eigen hiërarchie geschapen en er is een eigen structuur in aangebracht. Er wordt een openlijke of ondergrondse (‘covert’) strijd gestart tegen de heersende orde. De kritiek over het bestaande systeem wordt uitgebreid en toegepast op de burgers binnen dit systeem. Deze burgers worden gedehumaniseerd en beschouwd als minderwaardig. De activisten ontwikkelen zo een nieuwe en eigen moraal waarin zij zichzelf beschouwen als soldaten die vechten voor de goede zaak. De organisatie of beweging waar deze activisten zich bij hebben aangesloten kan overgaan tot geweld en isoleert zich van de buitenwereld en leeft in haar eigen realiteit.16 Binnen de voorgaande drie stappen kan op elk moment ‘recruitment’ (recrutering) plaatsvinden. Dit houdt in dat individuen die zich buitengesloten voelen binnen de 13
Een counter-culture (of tegencultuur) is een tegenreactie op de bestaande cultuur en heersende normen en waarden binnen een land en de ontwikkeling van een eigen cultuur met eigen normen, waarden en kledingdracht. 14 Marieke Slootman en Jean Tillie, Processes of Radicalisation: Why some Amsterdam Muslims become radicals (Amsterdam 2006) 16. 15 Slootman en Tillie, Processes, 16. 16 Slootman en Tillie, Processes, 16.
22
bestaande maatschappij waarin zij leven en de heersende orde daarom afwijzen zich aansluiten bij andere individuen die hetzelfde voelen. Daarnaast kan deze recrutering natuurlijk ook op een individu zelf van toepassing zijn als hij overgaat tot een ‘crisis of confidence’ jegens de heersende interne orde. Het kader vertrouwen & legitimiteit zal worden gebruikt in hoofdstuk 2 als theoretisch kader om te beschrijven waar in het kader de verschillende binnenlandse radicaliserende organisaties, groeperingen en individuen van bovengenoemde periode vallen. Het kader is interessant, vanwege het feit dat het de onderliggende stappen beschrijft van een gemiddelde burger binnen een maatschappij tot aan het daadwerkelijk overgaan op terroristische denkgang en manier van handelen van diezelfde burger. Het kader is daardoor goed toepasbaar op binnenlandse radicaliserende groeperingen, omdat het het proces laat zien van een algemene (politieke) groepering die deelneemt aan het democratische proces tot aan een groepering die aangeduid kan worden als radicaal of zelfs terroristisch. In hoofdstuk 2 worden twee groeperingen gevolgd in dit proces, namelijk de BPP en de SDS, en wordt er bekeken in hoeverre zij aangeduid kunnen worden als radicaal. Het schema van Slootman en Tillie is nog niet eerder gebruikt bij het onderzoek naar het radicaliseringsproces van de BPP en SDS en wordt over het algemeen gebruikt bij onderzoek naar terroristische groeperingen om zo te kijken hoe voorkomen kan worden dat groeperingen of individuen daadwerkelijk overgaan op terroristische daden en denkgang. De meerwaarde van het gebruik van dit kader om het radicaliseringsproces te bekijken ligt in het feit dat de onderliggende stappen in dit proces aangeduid worden en ontleed kunnen worden. Ook kan via het kader bekeken worden of een groepering een stap overslaat binnen het kader en vanwege welke feiten deze groepering deze stap overslaat. Daarnaast wordt er bekeken of een groepering daadwerkelijk aangeduid kan worden als radicaliserend of dat een groepering aangeduid kan worden als een algemene (politieke) groepering die aanvaardt wordt binnen het democratische systeem. Dit is van belang, omdat in hoofdstuk 3 via het high policing kader bekeken wordt of de counterintelligence programma’s die voor de eerder genoemde groeperingen gelanceerd werden door de FBI wel beschouwd konden worden als passend binnen een moderne democratie. Daarnaast wordt in hoofdstuk 4 via de kaders ethiek bekeken of de uitspraken in de Church commissie, die volgden op het uitlekken van deze counterintelligence programma’s, of de FBI niet buiten haar boekje ging wat betreft het in stand houden van
23
de heersende interne orde die Amerika zag als een moderne democratie. Uiteraard wordt dit allemaal bekeken binnen de historische context waarin deze groeperingen zich bewogen.
1.2.2 Kader High Policing
In het artikel High policing and low policing: Remarks about the policing of political activities maakt Brodeur17 onderscheid tussen twee manieren om naar de werking van inlichtingen- en veiligheidsdiensten te kijken. De eerste manier noemt Brodeur de ‘deviance approach’. Binnen veel academische literatuur wordt deze deviance approach gebruikt. Deze manier om naar inlichtingen- en veiligheidsdiensten te kijken richt zich primair op het onderscheid tussen actieve tactieken van interventie door inlichtingen- en veiligheidsdiensten die illegaal of, op zijn minst, moreel verwerpelijk zijn en ‘intelligence gathering’ operaties van diezelfde inlichtingen- en veiligheidsdiensten.18 Deze twee activiteiten zien vaak een ‘overlap’, zoals te zien bij de werking van de FBI in het cointelpro programma waar misleidende informatie over groepen, organisaties en personen werd vrijgelaten die gezien werden als een gevaar voor de interne orde. Daarnaast wordt er binnen deze aanpak een onderscheid gemaakt tussen legale activiteiten, zoals het analyseren van publicaties door voornoemde groepen, organisaties en personen en illegale operaties, zoals het criminaliseren van deze groepen, organisaties en personen. Brodeur is het niet eens met deze aanpak en beargumenteerdt dat het politieke werk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten een kern van haar taken is. Het zogenaamde ‘high policing’. High policing is de tweede manier om naar de werking van inlichtingen- en veiligheidsdiensten te kijken. High policing bestaat in Brodeurs visie uit 4 standaardonderdelen, waarvan de eerst genoemde de belangrijkste is:
1. High policing strekt zich uit over alle wetgevende- en machthebbende domeinen binnen een maatschappij. High policing probeert via het opslaan van intelligence en het inzetten van elke wetgevende- en machthebbende instantie de heersende binnenlandse interne orde te behouden en uit te breiden.19 17
Prof. Dr. Jean-Paul Brodeur is bijzonder hoogleraar criminologie aan de Université de Montréal en directeur van het International Centre of Comparative Criminology (ICCC). 18 Jean-Paul Brodeur, ‘High policing and low policing : Remarks about the policing of political activities’, Social Problems magazine 30 (1983) 508. 19 Brodeur, ‘High policing’, 513.
24
2. High policing zit niet vast aan het feit dat de wet nageleefd dient te worden en de regels binnen een land opgevolgd dienen te worden, omdat deze wetten en regels gemaakt worden door een op zichzelfstaande macht.20
3. Het beschermen van de maatschappij tegen overtreders van de wet is niet het doel van high policing. Het gebruik van criminelen om politieke gevaren in te dammen, danwel te vernietigen wordt gezien als een tactiek binnen high policing. High policing is dan ook meer bezig met criminaliteitsmanagement dan met het bestrijden van criminaliteit.21
4. High policing maakt veel gebruik van undercover agenten, betaalde informanten en agent provocateurs. Het gebruik hiervan wordt ook toegegeven. High policing gebruikt een dubbele strategie. Zo is er de daadwerkelijke infiltratie in een organisatie of politieke groepering en de maximalisatie van het toebrengen van onzekerheden binnen deze organisatie of politieke groepering door het verspreiden van informatie over het doordringende karakter van deze infiltratie binnen de voornoemde organisatie of politieke groepering.22 Door het steeds meer open karakter van samenlevingen, onder andere door internet, verdwijnt het traditionele karakter tussen wat publiek en privaat is. Hierdoor is het creëren van een permanente institutionele basis voor het uitvoeren van high policing nodig om onderscheid te maken tussen wat publiek is, wat wordt opgeslagen en opgenomen voor het gebruik van een inlichtingen- en veiligheidsdiensten en wat nog steeds privaat is. Low policing zijn de algemene taken van een politiemacht, zoals het arresteren van “normale” criminelen die door de wet verboden handelingen uitvoeren, oftewel rechtshandhaving, openbare ordehandhaving en hulpverlening. Deze scriptie spits zich toe op (counter)intelligence door de FBI en niet op de algemene taken van een opsporings- of politiedienst en deze term is daarom niet van toepassing in deze scriptie. Daarnaast wordt er binnen deze scriptie gekeken naar binnenlandse radicaliserende 20
Brodeur, ‘High policing’, 513. Brodeur, ‘High policing’, 513-514. 22 Brodeur, ‘High policing’, 514. 21
25
groeperingen die tegengewerkt werden door (counter)intelligence operaties geïnitieerd vanuit de inlichtingentak van de FBI. De behandelde groeperingen kunnen niet aangeduid worden als normale criminele organisaties, omdat ze politieke doelen nastreefden en niet, zoals bij normale criminaliteit, economisch gewin. De vier standaardonderdelen van high policing zullen worden gebruikt in hoofdstuk 3 als theoretisch kader om te omschrijven waar verschillende counterintelligence programma’s van de FBI zich in dit kader bevonden. Het high policing kader is interessant, vanwege het feit dat het laat zien hoe goede counterintelligence vergaard kan worden binnen een moderne democratie en dit ook daadwerkelijk praktisch toepast binnen deze democratie. In hoofdstuk 3 wordt bekeken in hoeverre de cointelpro’s binnen dit kader passen en waar ze, volgens Brodeur, buiten hun boekje gingen. De praktische toepassing sluit aan bij het kader vertrouwen & legitimiteit, omdat dit kader een praktische toepassing geeft over wanneer een groepering of individu te omschrijven valt als radicaliserend, danwel terroristisch. Deze praktische toepassing geeft een meerwaarde aan de manier waarop er gekeken wordt naar het handelen van de FBI binnen hun cointelpro’s, want er is nog niet eerder gekeken naar de praktische toepassing van (counter)intelligence jegens de BPP en SDS volgens het high policing kader van Brodeur. De BPP en SDS worden zo praktisch bekeken in het licht van hun radicalisering, alsmede de bestrijding van deze radicalisering. Na het bekijken van de BPP en de SDS in het licht van radicalisering wordt in hoofdstuk 3 bekeken of deze groeperingen door de FBI op de, door Brodeur voorgeschreven manier, bestreden werden. In hoofdstuk 4 wordt aan de hand van de ethische kaders bekeken of de cointelpro’s ook voldeden aan de democratische normen binnen Amerika volgens de Church commissie. Deze kaders worden in paragraaf 1.2.3 besproken.
26
1.2.3 Kaders Ethiek
Het derde en vierde theoretische kader die in deze scriptie gebruikt zullen worden zijn gebaseerd op het artikel ‘Inlichtingenwerk en ethiek: Een wildernis van spiegels’ van Hoogenboom23 en op het boek Democracy and its Critics van Dahl.24 In het artikel van Hoogenboom worden de ethische en morele dilemma’s die komen kijken bij het werk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten geanalyseerd. Er zijn volgens Hoogenboom vooral problemen met ethiek binnen inlichtingen- en veiligheidsdiensten wanneer één van deze diensten van een burger een doelwit maakt op grond van politieke dissentie. In het werkveld van inlichtingen- en veiligheidsdiensten komen deze problemen neer op: 1. Op welke grond wordt een burger een ‘target’ (doelwit)? 2. Het ‘zwaan-kleef-aan’-effect: Inlichtingenactiviteiten kregen een interne dynamiek als een burger éénmaal was aangemerkt als doelwit. De neiging om dan steeds meer nieuwe informatie toe te voegen aan het dossier nam toe. Bovendien was sprake van de toevoeging van informatie die niet direct iets met de oorspronkelijke doelstelling (politieke dissentie) te maken had.
3. Er ontstond (on)bewust een sterke druk om vervolgens de verzamelde informatie te gebruiken tegen het doelwit.25 In het boek van Dahl worden de kenmerken waaraan een goedfunctionerende ‘polyarchy’ moet voldoen geschetst. Hij noemt een politiek geavanceerd land een polyarchy, omdat democratie een term is die ook misbruikt wordt door dictatoriale en communistische regimes. Democratie is tegenwoordig een bijna universeel begrip geworden. In autoritaire landen wordt de term democratie vaak misbruikt om zo legitimiteit te geven aan het regime. Democratie wordt in deze landen simpelweg geherdefinieerd, zoals gebeurd is in de Sovjet Unie, Oost-Europa, Indonesië en op vele andere plaatsen.26 Een polyarchy is een politieke orde die moet voldoen aan twee 23
Prof. Dr. Bob Hoogenboom is hoogleraar Forensic Business Studies aan Universiteit Nyenrode te Breukelen. Daarnaast is hij gelieerd aan het Centre for Information and Research on Organised Crime (CIROC). 24 Prof. Dr. Robert Alan Dahl is hoogleraar Political Science aan de Yale University te New Haven, Connecticut. 25 Bob Hoogenboom, ‘Inlichtingenwerk en ethiek: Een wildernis van spiegels’, Justitiële verkenningen 30 (2004) 128. 26 Robert A. Dahl, Democracy and its critics (New Haven 1989) 233.
27
karakteristieken: Staatsburgerschap geldt voor een relatief hoog percentage van de volwassenen binnen een land. Dit staatsburgerschap geeft het recht om te stemmen. Daarnaast heb je als staatsburger het recht om oppositie te voeren tegen de leiders binnen een regering.27 Daarnaast zijn er binnen een polyarchy enkele goed functionerende grondbeginselen nodig die zorgen voor het nakomen van bovengenoemde karakteristieken. Verschillende van deze grondbeginselen zijn ook van belang voor het goed functioneren van een inlichtingen- en veiligheidsdienst, namelijk: 1. Staatsburgers hebben het recht op vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid van meningsuiting geldt ook voor politieke meningsuiting, waarbij ze kritiek mogen hebben op de regering en de werking van deze regering. Daarnaast mogen staatsburgers kritiek hebben op het bestaande politieke, economische en sociale systeem waarbinnen zij leven. 2. Staatsburgers hebben ook toegang tot alternatieve bronnen van informatie die niet gemonopoliseerd zijn door de regering of een andere groep machthebbers.
3. Tenslotte hebben staatsburgers het recht om autonome (politieke) groeperingen en/of organisaties te formeren of zich hierbij aan te sluiten. Deze groeperingen en organisaties hebben het recht om de regering te beïnvloeden door deelname aan verkiezingen of op andere vreedzame manieren.28 De ethische theoretische kaders van Hoogenboom en Dahl zullen worden gebruikt in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk wordt de Church commissie besproken en de uitspraken die zij deed betreffende de cointelpro’s van de FBI. De theoretische kaders van Hoogenboom en Dahl beschrijven de problemen die zich voordoen binnen het werkveld van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en de vrijheden die burgers hebben wat betreft meningsuiting, het formeren van politieke groepen en de toegang tot informatie. Deze zaken komen allen terug in de Church commissie betreffende haar onderzoek naar de handel en wandel van de FBI binnen (counter)intelligence operaties. Het ethische kader van Dahl is interessant, vanwege het feit dat het een algemene beschrijving geeft van hoe een moderne democratie dient te functioneren. Het ethische kader van Hoogenboom sluit hier goed op aan, omdat dit kader een praktische omschrijving geeft van de problemen die komen kijken binnen inlichten- en veiligheidsdiensten tijdens hun werkzaamheden binnen deze democratie. Het verband 27 28
Dahl, Democracy, 220-221. Dahl, Democracy, 233.
28
met het high policing kader van Brodeur in deze is dat ook Brodeur een beschrijving geeft over hoe deze diensten goed te werk kunnen gaan binnen een democratie en welke precedenten hiervoor geschapen dienen te worden. Hoogenboom geeft zo een praktische invulling aan hoe deze diensten kunnen functioneren binnen een democratie en waar ze rekening mee dienen te houden, terwijl Dahl een algemeen beeld geeft van hoe een perfecte moderne democratie eruit dient te zien. Het kader vertrouwen & legitimiteit van Tillie en Slootman geeft daarnaast aan hoe groepen en individuen kunnen radicaliseren en kunnen overgaan tot terrorisme binnen een democratie. Onderling botsen deze kaders op verschillende punten. Zo is onder andere het kader van Dahl nog niet gebruikt in het licht bezien van counterintelligencewerkzaamheden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze punten zullen in hoofdstuk 5 binnen de academische discussie besproken worden.
29
Hoofdstuk 2. Binnenlandse radicaliserende groeperingen
‘It was an age of courage and folly, of darkness and light, hope and despair. At marches and demonstrations around the world, the forces of order shot tear gas and bullets. The forces of disorder responded with bricks and Molotov cocktails. In Vietnam, a brutal war raged on; in the United States, killers stalked the tribunes of the people. Facing chaos, two presidents – Johnson in America, de Gaulle in France – flinched. Anarchy seemed the order of the day.’29 De jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was een roerige periode in de Amerikaanse geschiedenis. De Vietnam oorlog, studentenprotesten, de opkomst van militante ‘zwarte’ bewegingen en personen als Lyndon Johnson, Richard Nixon, Joseph McCarthy en John F. Kennedy zorgden voor een aardverschuiving in het denken en handelen van de Amerikaanse burger. In dit hoofdstuk zal een historische context van de radicaliserende binnenlandse groeperingen en organisaties van de periode 1956 tot en met 1971 gegeven worden en zullen enkele van deze aan de hand van het, in het vorige hoofdstuk besproken, kader vertrouwen & legitimiteit bekeken worden. Tenslotte zal er in de conclusie van dit hoofdstuk een opsomming volgen van de verschillende stappen die binnen het kader vertrouwen & legitimiteit doorlopen worden door de groeperingen en organisaties die hieronder besproken zullen worden. 2.1 Binnenlandse radicaliserende groeperingen
De volgende deelprobleemstelling zal binnen deze paragraaf beantwoord worden: Welke binnenlandse radicaliserende groeperingen doorliepen alle stappen binnen het kader vertrouwen en legitimiteit? In deze paragraaf zal ik de radicaliserende binnenlandse groeperingen bespreken die door de FBI via het cointelpro programma in de gaten werden gehouden om de deelprobleemstelling te beantwoorden. Cointelpro is een verzamelnaam voor verschillende door de FBI opgezette 29
James Miller, Democracy is in the streets: From Port Huron to the siege of Chicago (Cambridge en Londen 1994) 3.
30
counterintelligence programma’s in de periode van 1956 tot en met 1971. De reden dat deze programma’s waren opgezet was drieledig, namelijk het verdedigen van de binnenlandse orde en veiligheid, het voorkomen van geweld en het behouden van de bestaande sociale en politieke orde. Om dit te bereiken werden er technieken gebruikt die eerder gebruikt werden voor het neutraliseren van buitenlandse bedreigingen, vooral jegens vijandige buitenlandse agenten, binnen Amerika. De cointelpro programma’s waren ingedeeld in vijf segmenten van, door de FBI bepaalde, bedreigingen voor de binnenlandse orde: Communist Party USA programma (1956-1971), Socialist Workers Party programma (1961-1969), het White Hate Groups programma (1964-1971), het Black Nationalist Hate Groups programma (1967-1971) en het New Left programma (1968-1971). De titels van deze programma’s waren niet zo precies als de gegeven naam doet voorkomen, want er werden ook organisaties en individuen in de gaten gehouden en lastig gevallen die tegenwoordig niet zouden worden gecategoriseerd onder het desbetreffende programma. ‘Even the names of the later programs had no real definition. The Black Nationalist Program, according to its supervisor, included “a great number of organizations that you might not today characterize as black nationalist but which were in fact primarily black.” (…) Nor could anyone at the Bureau even define “New Left”, except as “more or less an attitude.” 30 De Black Panther Party (BPP), Students for a Democratic Society (SDS) en de Weathermen zullen worden getoetst aan de hand van het kader vertrouwen en legitimiteit, omdat deze bewegingen verschillende stappen binnen dit kader doorliepen en deze bewegingen over gingen tot geweld jegens de Amerikaanse regering, danwel Amerikaanse instanties. Daarnaast groeiden deze organisaties, ondanks de felle tegenwerking van de FBI. De BPP viel onder het Black Nationalist Hate Groups programma van de FBI, waar de SDS en de Weathermen onder het New Left programma vielen. Deze cointelpro programma’s zullen in hoofdstuk 3 besproken worden. De SDS en de Weathermen zullen uitgebreider aan bod komen als de BPP, omdat er meer materiaal beschikbaar is over deze groeperingen. Daarnaast was de SDS qua aantal deelnemende personen veel groter dan de BPP en waren er veel meer gelieerde groeperingen aan de SDS. Ook het feit dat de SDS alle stappen doorliep in het 30
Alexander Bloom en Wini Breines, Takin’ it the streets: A sixties reader (Oxford en New York 1995) 365.
31
kader vertrouwen & legitimiteit, in tegenstelling tot de BPP, draagt bij aan een langere benodigde uitleg. Vanwege het feit dat de Communist Party USA (CPUSA), de Socialist Workers Party (SWP) en de Ku Klux Klan (KKK) nog uit een zeer gering aantal leden bestond ten tijde van de instigatie van de cointelpro programma’s gericht tegen hen droeg bij aan de keuze voor het alleen onderzoeken van de BPP, SDS en de Weathermen aan de hand van het kader vertrouwen en legitimiteit. Daarnaast hadden de cointelpro programma’s effect op de CPUSA, de SWP en de KKK en daalde hun ledental sterk door deze programma’s. Ook droegen de anti-communistische tendensen na de tweede wereldoorlog bij aan de teloorgang van de CPUSA en de SWP, omdat deze tendensen een heksenjacht ontketenden op alles wat enigszins als communistisch aangeduid kon worden. Zo bestond de CPUSA uit ongeveer zesduizend leden toen het cointelpro Communist Party USA programma van start ging, terwijl de partij een ledental van ongeveer tachtigduizend had net na de Tweede Wereldoorlog.31 De SWP was al een zeer marginale partij van ongeveer vijfduizend leden toen het Socialist Workers Party programma van de FBI van start ging.32 De KKK kende wel een revival in het zuiden ten tijde van de opkomst van de burgerrechtenbeweging in de jaren zestig van de vorige eeuw, maar zij bleef een marginale en versplinterde beweging.33 Hedentendage bestaat de KKK uit een kleine, sterk gefragmenteerde groep met niet meer dan een paar duizend leden en zijn de verschillende KKK organisaties vooral in het zuiden te vinden.
31
Todd Gitlin, The sixties: Years of hope, days of rage (New York 1993) 72. Seymour Martin Lipset en Gary Marks, It didn’t happen here: Why socialism failed in the United States (New York 2000) 238. 33 David Chalmers, Backfire: How the Ku klux Klan helped the Civil Rights Movement (Lanham 2003) 3. 32
32
2.2 Black Nationalist Hate Groups
De herkomst van ‘Black Nationalist Groups’ is te vinden in het begin van de twintigste eeuw. Booker T. Washington was een zwarte academicus uit het zuiden die via speciale programma’s probeerde de zwarte bevolking te laten deelnemen aan de samenleving via hard werken, het verkrijgen van eigen bezit en het zo bewijzen van hun nut voor de diezelfde samenleving. Segregatie was in Amerika aan het begin van de twintigste eeuw aan de orde van de dag. Washington stond de ‘seperate-but-equal’ politiek voor, wat inhield dat zwarte Amerikanen meer vrijheden kregen, maar dat ze wel hun plaats moesten kennen binnen het publieke bestel. W.E.B. Du Bois, de eerste zwarte Amerikaan die een Ph.D. aan de Harvard universiteit verkreeg, ging hier tegenin: “The way for a people to gain their reasonable rights,” Du Bois asserted, “is not by voluntarily throwing them away.” Instead, blacks must agitate for what was rightfully theirs. Dissatisfied with Washington’s strategy, Du Bois believed that an intellectual vanguard of cultured, highly trained blacks, the “Talented Tenth,” could advance the race by using their skill to pursue racial equality. In 1909, he joined with white liberals who also were discontented with Washington’s accommodationism to form the National Association for the Advancement of Colored People (NAACP).’34 De NAACP vocht voor gelijke politieke en sociale rechten voor zwarte Amerikaanse burgers via de federale en nationale rechtbanken, maar in de jaren zestig kwamen er militantere bewegingen op voor de rechten van de zwarte bevolking. De verschillen tussen bevolkingsgroepen binnen de Amerikaanse samenleving werden groter in dit tijdsvlak. Bewegingen die opkwamen voor burgerrechten en gelijkwaardige behandeling van etnische minderheden werden sterker, luidruchtiger en radicaler. De burgerrechtenbeweging versplinterde toen vele jonge Afro-Amerikanen zich afkeerden van de tactieken die geweldloosheid voorstonden, integratie verruilden voor separatisme en haar eigen Afro-Amerikaanse cultuur omarmden.35 Één van deze militante bewegingen was de BPP. De BPP werd gesticht als de ‘Black Panther Party for SelfDefense’, maar deze naam werd later afgekort. De BPP werd in 1966 in Oakland, Californië geformeerd door Huey Newton en Bobby Seale en combineerde 34 35
Mary Beth Norton e.d., A People and a Nation: A history of the United States (Boston 2005) 581-582. Norton e.d., A People, 861.
33
communistische (Maoïstische) elementen met zwart nationalisme. De BPP wijdde zich aan de vernietiging van het kapitalisme en “the military arm of our oppressors,” zoals de politie in de ghetto’s genoemd werd. In tegenstelling tot eerdere burgerrechten activisten die geweldloosheid voorstonden en zich kleedden in maatpakken droegen de mannelijke BPP leden baretten en legerkleding en wapens. Ze spraken over het vermoorden van “pigs” en er werden inderdaad elf politieagenten vermoord tussen 1967 en 1970. 36 2.2.1 Black Panther Party
Binnen deze paragraaf zal de volgende deelprobleemstelling beantwoord worden: Welke stappen binnen het kader vertrouwen en legitimiteit doorliep de Black Panther Party? Onder de noemer Black Nationalist Hate Groups vallen vele organisaties, groeperingen en individuen. De meest zichtbare en bekende organisatie die onder deze noemer valt was de BPP en deze zal daarom besproken worden. Daarnaast was het de enige organisatie die een stap binnen het kader vertrouwen & legitimiteit oversloeg. Het was ook de organisatie die het meest onderzocht en in de gaten gehouden werd door de FBI binnen de Black Nationalist Hate Groups programma en ik zal me dus vooral toespitsen op de periode dat dit programma liep (1967-1971). De ‘Watts riots’37 was de druppel die de emmer deed overlopen voor Newton38 en Seale39. Zij besloten over te gaan tot de formering van een beweging die opkwam voor de burgerrechten van de zwarte bevolking in Amerika. Voor de formatie van de BPP werd er door Newton en Seale een ‘Ten Point Program’ opgezet om vast te leggen waar de BPP voor stond en om een soort van politieke gedachtegang in werking te stellen binnen de zwarte gemeenschap van Amerika. Deze gemeenschap was volgens hen ten 36
Norton e.d., A People, 848. Watts is een wijk in Los Angeles, Californië waar in augustus 1965 rellen uitbraken na de arrestatie van twee zwarte bewoners voor het rijden onder invloed. Deze bewoners werden aangehouden na een routine controle door de politie en na inmenging van de moeder van de twee verdachten, die ook ingerekend werd, braken er rellen uit onder de toegesnelde mensen uit de buurt. De rellen in Watts hielden zes dagen aan. Deze rellen volgden op meerdere rellen in verschillende steden, waaronder Rochester, Philadelphia en New York City, in overwegend zwarte wijken als reactie op hard politieoptreden jegens hen. 38 Dr. Huey P. Newton was de oprichter van de Black Panther Party te Oakland, Californië in 1966. Hij behaalde zijn Ph.D. aan de universiteit van Santa Cruz via werken over de repressie van de zwarte bevolking in Amerika en dan met name de BPP. Hij werd in 1989 vermoord door Tyrone Roberts, een drugdealer uit Oakland. 39 Bobby Seale was medeoprichter van de Black Panter Party en houdt zich hedentendage bezig met het opzetten van educatieve programma’s voor kansloze jongeren in ghetto’s. 37
34
prooi gevallen aan de gedachte dat blanken superieur waren en dat de eindeloze cirkel van onderdrukking en armoede niet te doorbreken was. Abu-Jamal40 beschreef de totstandkoming van de Black Panther Party als volgt: ‘The devastation and resistance of Watts sent a powerful signal to Huey and Bobby, two men in their early twenties, the Black folks were ready and willing to fight and, if need be, to die for their freedom. Huey would later write in his personal and political autobiography, Revolutionary Suicide: ‘One must relate to the history of one’s community and its future. Everything we had seen convinced us that our time had come. Out of this need sprang the Black Panther party. Bobby and I finally had no choice but to form an organization that would involve the lower-class brothers.’41 Door het opstellen van het Ten Point Program en het formeren van de BPP met haar eigen ideologische doelstellingen werd er aangevangen met het initiëren van een tegencultuur. Deze stappen kunnen gezien worden als een crisis of confidence, de eerste stap in het kader vertouwen en legitimiteit. Het bestaande vertouwen in de Amerikaanse overheid en, op kleinere schaal, haar politie apparaat begint af te brokkelen en er worden stappen ondernomen om te komen tot een democratische manier om dit aan te vechten. Deze manier was de oprichting van een eigen organisatie met eigen denkbeelden en idealen. Het Ten Point Program riep onder andere op tot het bewerkstelligen van een eigen zwarte gemeenschap. Daarnaast werd er opgeroepen tot het afwijzen van het Amerikaanse kapitalistische systeem, werd er om betere behuizing en educatie voor de zwarte gemeenschap gevraagd en werden politieagenten opgeroepen zich niet langer te bemoeien met deze zwarte gemeenschap.42 De kritiek op het bestaande systeem werd hiermee geformuleerd in ideologische termen en de BPP begon met de ontwikkeling en uitbreiding van haar eigen taal, gedrag en opinies. Er werd in de zomer van 1967 van start gegaan met een eigen krant, The Black Panther genaamd, waarin deze ideologische termen en het eigen taalgebruik verwoord werden. De Black Panther krant vertoonde de karakteristieke manier van handelen van de Black Panthers. De blazende zwarte kat als logo was één van de expressies van zwarte woede. Deze zwarte woede
40
Mumia Abu-Jamal (Wesley Cook) is een voormalig journalist en Black Panther Party lid uit Philadelphia. Hij zit een levenslange gevangenisstraf uit voor de moord op een politieagent in 1981. 41 Mumia Abu-Jamal, We want freedom: A life in the Black Panther Party (Cambridge 2004) 32. 42 Uit het ‘What We Want, What We Believe’ manifest (1966), zoals opgesteld door Huey Newton en Bobby Seale bij het formeren van de Black Panther Party. Bloom en Breines, Takin’, 164-166.
35
kwam ook terug in de toon waarop de krant geschreven was. In deze krant werd de heersende interne orde openlijk veroordeeld.43 De BPP doorliep de stappen in het kader vertrouwen en legitimiteit snel en de beargumentering dat na de crisis of confidence stap meteen werd overgegaan op de conflict of legitimacy stap wordt gedeeld door verschillende academici. De BPP organiseerde een ondergrondse vanaf haar eerste dagen. Deze ondergrondse tak werd geformeerd, omdat de BPP leiders wisten dat hun politieke activiteiten niet gewenst waren in het openbaar. De BPP voorzag een clandestiene guerrilla macht die zou gaan dienen als voorloper van de revolutie. In 1968 zei Newton: “When the people envision that it is no longer advantageous for them to resist by going into the streets in large numbers, and when they see the advantage of the activities in the guerrilla warfare method, they will quickly follow this example. When the vanguard group destroys the machinery of the oppressor by dealing with him in small groups of three and four, and then escapes the might of the oppressor, the masses will be overjoyed and will adhere to this correct strategy.”44 De grondleggers van de BPP opteerden van meet af aan voor een ondergrondse organisatie die via guerrilla tactieken de heersende orde kon verstoren en, daardoor, veranderen. Ook werden politieagenten gedehumaniseerd door ze systematisch ‘pigs’ te noemen wat een verdere indicatie is van een conflict of legitimacy. De BPP leden zagen zichzelf als strijders met de taak om de rechten van de zwarte bevolking van Amerika met hand en tand te verdedigen. Dit kwam terug in de manier waarop zij zich kleedden (baret, camouflage broek), maar vooral ook in de acties die zij vanaf het begin ondernamen. Één van de eerste acties die de BPP ondernam waren de ‘Police-alert Patrols’. Tijdens deze Police-alert Patrols volgden Black Panther leden politiewagens tijdens hun patrouilles in arme zwarte wijken. De BPP leden droegen hierbij wapens, bandrecorders, camera’s en wetboeken om de politieagenten, daar waar nodig, te wijzen op onwetmatig handelen.45 De BPP wilde de zwarte bevolking in de arme wijken mobiliseren via het initiëren van hulpprojecten en acties zoals de Police-alert Patrols. Op deze manier wilde de BPP
43
Jane Rhodes, ‘The Black Panther newspaper: Standard-bearer for modern black nationalism’, Media History 7 (2001) 153. 44 George N. Katsiaficas en Kathleen Cleaver, Liberation, Imagination and the Black Panther Party: A new look at the Panthers and their legacy (New York en London 2001) 6. 45 Abu-Jamal, We want freedom, 67.
36
deze ‘lumpen proletariat’, zoals ze door Fanon46 genoemd werden, recruteren voor hun zaak. Seale verwoordde deze recutering als volgt: “(…) what we needed to do was involve the black community. Huey understood the meaning of what Fanon was saying about organizing the lumpen proletariat first, because Fanon explicitly pointed out that if you didn’t organize the lumpen proletariat (…) the power structure would organize these cats against you.”47 Via zogeheten ‘community outreach’ programma’s werd geprobeerd de arme zwarte bevolking te bereiken en uiteindelijk te recruteren. Deze programma’s hielden ondermeer in dat de BPP voedsel en kleding uitdeelde, ontbijt aan kinderen gaf en ‘summercourses’ in lezen en schrijven aan analfabeten gaf. Het woord ‘cats’ slaat op de leden van de BPP en mensen die deelnamen aan de charitieve projecten van de BPP en kan gezien worden als een voorbeeld van het eigen taalgebruik binnen hun organisatie. Daarnaast is een zwarte blazende panther ook het logo van de BPP. Seale vond het lastig om summercourses te geven, omdat veel mensen die de deze colleges volgden amper konden lezen en schrijven, laat staan affiniteit hadden met de geschiedenis van de zwarte Amerikaanse gemeenschap. Seale zag het echter als zijn taak om deze gemeenschap bepaalde normen en waarden bij te brengen. Deze normen en waarden waren gerelateerd aan het gedachtegoed van de BPP.48 Hierin is goed te zien dat er na de crisis of confidence stap meteen werd overgegaan op de crisis of legitimacy stap, omdat er een eigen hiërarchie en structuur in de schaduw samenleving is aangebracht. De BPP hadden hun eigen samenleving geschapen binnen de bestaande samenleving in Amerika. Binnen deze schaduwsamenleving had de BPP haar eigen educatie ontwikkeld. In 1967 werd Newton gearresteerd en veroordeeld voor de moord op een politieagent. Na twee nieuwe rechtzaken verviel de aanklacht en werd Newton vrijgelaten in 1970. Deze periode was echter de doodsteek voor de BPP die haar ledental in verschillende grote steden sterk zag dalen. Ook de deelname van de FBI aan het tegenwerken van de BPP via het cointelpro programma en het tegenwerken van de community outreach programma’s door diezelfde FBI droeg bij aan het fragmentariseren en verkleinen van 46
Frantz Fanon (1925-1961), geboren op Martinique, was een auteur en revolutionair. Zijn werken waren vooral gebaseerd op kolonisatie en dekolonisatie en hebben vele anti-kolonialistische groeperingen beïnvloed. 47 Bobby Seale, Seize the time: The story of the Black Panther Party and Huey P. Newton (New York 1991) 30. 48 Bobby Seale, Seize the time, 44.
37
de BPP. Procureur generaal John Mitchell zei: “We will wipe out the Black Panther Party by 1969.” Mitchell was hoofd van het gouvernementele departement dat boven de FBI stond en zijn woorden waren niet aan dovemans oren gericht. J. Edgar Hoover gebruikte de enorme macht van zijn dienst om de woorden van Mitchell waar te maken.49 Over het cointelpro programma van de FBI zal verder uitgewijd worden in hoofdstuk 3.
49
Abu-Jamal, We want freedom,117.
38
2.3 New Left
‘The New Left’, oftewel nieuw links, is een term om een gedachtegoed te benamen en kan niet zozeer uitgedrukt worden in een enkele organisatie die dit gedachtegoed uitdroeg. De FBI zag nieuw links dan ook meer als een attitude en een manier van denken dan als een makkelijk aan te wijzen organisatie of beweging. Het manifest dat het nieuwe linkse denken inluidde was ‘The Port Huron Statement’, uitgegeven in 1962 door de ‘Students for a Democratic Society’ (SDS). Tijdens de bijeenkomst in Port Huron te Michigan schreven zij in dit statement: “We are people of this generation, bred in at least modest comfort, housed now in the universities, looking uncomfortably to the world we inherit.” Hun Port Huron Statement was tegen racisme, armoede ten midden van rijkdom en de Koude Oorlog. Zij spraken zich uit voor de zogeheten participatory democracy.50 Via deze participerende democratie wilde de SDS de macht weg halen bij grote corporaties, het leger en de politiek en deze terug geven aan “the people.” 51 Het nieuwe linkse denken kwam voort uit studentenprotest en vond haar volgelingen onder ontevreden academici, studenten, feministen en, over het algemeen, blanke Amerikaanse hoog opgeleide uit midden- en hogere klasse stammende mannen en vrouwen die het niet eens waren met de manier waarop de heersende orde in Amerika omging met kwesties als de Vietnam oorlog, gelijke rechten voor blanke en zwarte Amerikanen, vrouwenrechten en recht op vrije omgang. Zij probeerden een alternatieve manier van leven te bewerkstelligen, ook wel een tegencultuur genoemd. Deze manier van leven was vrij van competitief materialisme en vierde de vrijheid van plezier. “Sex, Drugs, and Rock ‘n Roll” werd een mantra voor deze “hippies” of “freaks”, zoals ze genoemd werden. Het was de weg naar een nieuwe bewustwording. Velen werkten hard om communes of internationale gemeenschappen te creëren, zowel in de stad als op het platteland.52 Het nieuwe linkse denken was ook een reactie op ‘The Old Left’, oftewel het oude linkse gedachtegoed. Het oude linkse denken, waaronder communisten en organisaties als de CPUSA en de SWP vielen, was niet in staat gebleken om een nieuwe interne orde te 50
Participatory democracy is het recht op deelname aan en medezeggenschap binnen de bestaande democratie voor elke volwassene binnen deze democratie. 51 Norton e.d., A People , 849. 52 Norton e.d., A People, 851.
39
bewerkstelligen. Daarnaast ging het oude linkse denken ten onder aan interne problemen over de te volgen koers en hield men zich te angstvallig vast aan oude stalinistische, trotskistische, marxistische en leninistische gedachtegangen die niet ten uitvoer te brengen waren in het Amerika van de jaren zestig. Het oude linkse denken was vernietigd door het McCarthyisme, de Koude Oorlog en de naoorlogse consensus ten opzichte van de afkeer jegens de Sovjet Unie. Vanwege deze redenen en vanwege het feit dat vele oude linkse partij leden en denkers niet buiten hun oude gedachtegoed durfden te denken en handelen zorgden ervoor dat er een “missing generation” op links was.53 2.3.1 Students for a Democratic Society & the Weathermen
De volgende deelprobleemstelling zal binnen deze paragraaf beantwoord worden: Welke stappen doorliepen de Students for a Democratic Society en de Weathermen binnen het kader vertrouwen en legitimiteit? In deze paragraaf zal ik me bezig houden met de SDS en de Weathermen54, de militante opvolger van de SDS, vanwege het grote aantal organisaties, bewegingen en individuen dat onder de noemer nieuw links te scharen valt. De FBI hield zich in haar cointelpro New Left programma vooral bezig met deze twee bewegingen. De SDS en the Weathermen zullen beschreven worden aan de hand van het kader vertrouwen & legitimiteit. Er heerste in de beginjaren van de jaren zestig van de afgelopen eeuw een ontevreden stemming onder veel studenten, academici en anderen met een links gedachtegoed. Oud links hield vast aan het communistische gedachtegoed en was volgens velen niet in staat om een omwenteling binnen de Amerikaanse politiek en samenleving te bewerkstelligen. Daarnaast was oud links ook gereduceerd door het anticommunistische gedachtegoed binnen Amerika van deze tijd. Het McCarthyisme en de Koude Oorlog waren hard geweest voor het oude linkse denken en vele volgelingen waren hierdoor afgehaakt. Er was behoefte aan een nieuwe stroming binnen links en een frisse opvatting over hoe dit gedachtegoed gestalte diende te krijgen. Vanuit verschillende studentenverenigingen, maar ook vanuit een kleine groep 53
Gitlin, The sixties, 5. De Weathermen zijn vernoemd naar de zin ‘You don’t need a Weathermen to know which way the wind blows’ uit het lied ‘Subterrenean Homesick Blues’ van Bob Dylan. 54
40
vakbondsactivisten en leiders van kleine socialistische partijen werd er een samenkomst georganiseerd in Port Huron, Michigan op 12 juni 1962. Deze samenkomst was gerealiseerd om een nieuw manifest op te stellen om de nieuwe politieke wegen die genomen dienden te worden binnen links vast te leggen. De samenkomst werd door Miller55 als volgt beschreven: “De meesten die de samenkomst bezochten waren jonge studenten, sommigen waren veteranen uit de burgerrechten beweging uit het zuiden. Een handjevol oudere vakbondsactivisten en leiders van de Socialist Party56 waren ook aanwezig. Zij waren tezamen gekomen om een manifest te produceren voor een organisatie die de Students for a Democratic society zou gaan heten.”57 Dit manifest werd The Port Huron Statement genoemd en zorgde voor landelijke bekendheid van de SDS en een splitsing binnen links. Nieuw links was geboren. De kritiek die de oprichters van de SDS hadden op de heersende interne politieke en sociale orde binnen Amerika werd via het Port Huron Statement in ideologische termen verwoord en kan gezien worden als een crisis of confidence (vertrouwensbreuk) jegens de heersende interne orde in Amerika. Het Port Huron Statement zorgde voor een intellectuele en analytische basis die vele studenten hielp om een politiek houvast te creëren te midden van hun gevoel van culturele vervreemding. Dit gedachtegoed werd algemeen bekend als “the New Left” en het was het eerste “homegrown” linkse denken in Amerika dat niet haar oorsprong vond in Europese ideologieën, maar binnen ontevredenheid en afkeer van de Amerikaanse manier van leven.58 De oprichting van een eigen organisatie via democratische weg is een andere aanwijzing van deze vertrouwensbreuk. Zoals eerder vermeld werd de kritiek geformuleerd in ideologische termen. Zo werd het idee van participerende democratie de definitie van nieuw links in de jaren zestig, doordat vele jonge mensen de democratie probeerden uit te testen door te gaan leven in communes en binnen kleine
55
Prof. Dr. James C. (Jim) Miller is hoogleraar Political Science en directeur van het Liberal Studies departement aan The New School for Social Research te New York. 56 The Socialist Party of America was een socialistische politieke partij in Amerika opgericht in 1901. In de jaren zestig was de partij onderling verdeeld in drie kampen; een kamp dat de traditionele linkse socialistische partij structuur wilden bewaren, een kamp dat wilde samenwerken met de democratische partij met behoud van de socialistische signatuur en een kamp dat pro president Lyndon Johnson en anticommunistisch was. De partij was onderling ook zeer verdeeld over hun standpunten betreffende ‘New Left’ en de partij zou begin jaren zeventig ten onder gaan aan de interne strubbelingen en versplinteren in allerlei obscure kleine politieke partijen. 57 Miller, Democracy, 13. 58 Kirkpatrick Sale, SDS (New York 1974) 8.
41
gemeenschappen.59 Participerende democratie werd gezien als een visie. Deze visie stond persoonlijke ontwikkeling voor die vorm gegeven werd via het opzetten van leefgemeenschappen die de nieuwe linkse visie voorstonden en politieke participatie en ontwikkeling die sociale veranderingen en verbeteringen met zich meebrachten. In het Port Huron statement stond dit als volgt beschreven: “We seek the establishment of a democracy of individual participation, governed by two central aims: that the individual share in those social decisions determining the quality and direction of his life; that the society be organized to encourage independence in men and provide the media for their common participation.” 60 Daarnaast werden er verschillende aspecten van een tegencultuur ontwikkeld voor en na de bekendmaking van het Port Huron statement. Deze aspecten waren te zien in taalgebruik, gedrag, keuze van kleding en afwijkende opinies, zoals beschreven in het boek The Sixties: Years of hope, days of rage van Gitlin61: “Styles followed to suit – long hair, let-it-hang-out rock music, public cursing, gestures of wild affection and disaffection.” 62 De SDS begon te groeien en er werden negen afdelingen opgezet in verschillende steden met een hoofdkwartier in New York. De zwarte burgerrechtenbeweging, bestaande uit verschillende organisaties en groepen, begon zich naast de SDS te ontwikkelen en om deze beweging tegemoet te komen werd een programma genaamd ‘ERAP’ (Economic Research and Action Project) door de SDS opgezet. ERAP had als doel blanken zonder baan te organiseren en ze te laten deelnemen aan charitieve projecten in achterstandswijken. In 1964 kwam het tot een splitsing binnen de SDS. Deze splitsing vond plaats tussen de studenten die vooral actief waren op de verschillende campussen en de ERAP leden. De oude garde binnen de SDS waren over het algemeen voorstanders van de ERAP, omdat uitvoerders van dit programma daadwerkelijk de straat opgingen en kleine hulpprojecten opstartten in achterstandswijken. Het aantal volgelingen van de SDS op de campussen bleven groeien en zij waren over het algemeen minder geïnteresseerd in de ERAP. Op 1 oktober 1964 kwam het echter tot een volgende stap binnen de radicalisering van nieuw links. De ‘Free Speech Movement’, geleid door SNCC (Student Nonviolent Coordinating Committee, één van de organisaties binnen de 59
Miller, Democracy, 13. Miller, Democracy, 14. 61 Prof. Dr. Todd Gitlin (1943) is docent journalistiek en sociologie aan de Columbia University te New York. Hij is tevens een politiek schrijver en voormalig president van de SDS. 62 Gitlin, The sixties, XVIII. 60
42
burgerrechtenbeweging) activist Mario Savio, hield een politiewagen tegen die een activist had gearresteerd. Zij werden hierbij ondersteund door drieduizend SDS leden en studentenactivisten. De Free Speech Movement was opgezet om het verbod op protest en vrije meningsuiting op de campus van de Universiteit van Californië in Berkeley op te heffen. De gearresteerde activist had een tafel op de campus opgezet om te protesteren tegen een verbod op het recruteren van mensen voor de SDS. Er werd een sit-in georganiseerd, wat inhield dat de activisten bleven zitten op de plaats van protest zonder te willen verplaatsen. Deze actie zorgde ervoor dat de politiewagen tweeëndertig uur vast zat. Honderden studenten die aan de sit-in en de daarop volgende demonstraties deelnamen werden gearresteerd en de heersende interne orde reageerde met ongeloof op de actie. Voor de rebellie op de campus in Berkeley gebruikte de SDS vooral petities, het opzetten van stakingsposten en vreedzame betogingen als manier om de onvrede te uitten. De Free Speech Movement was voor militantere manieren van protesteren, zoals de sit-in, het innemen van gebouwen op de campus en stakingen. Voor de jonge radicalen klonken deze nieuwe manieren van protesteren als muziek in de oren.63 Er gingen binnen de SDS steeds meer stemmen op voor harde protestacties en langzamerhand verschoof de manier om de ideologieën te verwezenlijken van vreedzaam protest naar revolutionair gedachtegoed en de daarbij behorende manier van protesteren. Thomas Hayden64 liet een totaal ander geluid horen vanuit de SDS dan tijdens het Port Huron Statement. Hij maakte de langzame progressie die geboekt werd door de vreedzame manieren van protesteren belachelijk en hij riep op tot “revolt”.65 Via het protest op de campus in Berkeley en daarop volgende protesten op andere campussen werd de legitimiteit van het politieke bestel van Amerika ter discussie gesteld. Alhoewel Hayden opriep tot “revolt” (in opstand komen) valt deze stap meer te zien als een conflict of legitimacy (een conflict met het legitimiteitsgevoel), vanwege het feit dat er een radicalisering onder de studenten plaatsvond op de verschillende campussen waar de SDS actief was, maar er nog niet duidelijk overgegaan werd op
63
Miller, Democracy, 223. Thomas Hayden (1939) was lid van de senaat in Californië voor de democratische partij. Hij was voormalig president en oprichter van de SDS en schrijver van het manifest van deze organisatie (‘The Port Huron Statement’). Hedentendage is hij een politiek schrijver en zit hij in een adviescommissie om progressieve politieke coöperatie binnen de democratische partij te bevorderen (‘Progressive Democrats of America’). 65 Miller, Democracy, 223-224. 64
43
geweld of hiertoe opgeroepen werd. De SDS ontwikkelde een nieuw systeem van protesteren om haar alternatieve denkwijze te profileren en zette haar frustratie en boosheid over de huidige interne orde binnen Amerika om in ideologieën die werden gezien als ongerechtvaardigd binnen de Amerikaanse maatschappij. Deze ontwikkeling kan ook gezien worden als een conflict of legitimacy. Er vond binnen deze conflict of legitimacy ook recruitment plaats op een andere manier als bij de crisis of confidence stap. Er meldde zich veel nieuwe leden aan bij de SDS. De meeste van deze nieuwe leden waren niet goed geïnformeerd over de wijze waarop de SDS te werk ging en hadden weinig affectie met de ERAP. Veel van de nieuwe recruten van de SDS waren ook militanter en eerder bereid tot het overgaan tot gewelddadigere protesten en acties. Een goed voorbeeld hiervan is Jeffrey Shero, een luchtmacht soldaat uit het zuiden, die de volgende woorden gebruikte om zijn deelname aan de SDS te verduidelijken: “In Texas,” he once explained, “to join SDS meant breaking with your family, it meant being cut off – it was like in early Rome joining a Christian sect – and the break was so much more total….Your mother didn’t say, “Oh, isn’t that nice, you’re involved. We supported the republicans in the Spanish Civil War and now you’re in SDS and I’m glad to see you’re socially concerned, it meant ‘You Goddamn Communist.“ 66 In 1965 intensiveerde de oorlog in Vietnam met de door president Lyndon Johnson goedgekeurde bombardementen in Noord-Vietnam. Er werd een grote mars richting Washington georganiseerd waaraan SDS ook deelnam en waarvan het één van de organisatoren was. Deze mars markeerde de opkomst van een grote anti-oorlogs beweging. Ook werd de term New Left geïntroduceerd door de media en ging men deze gebruiken voor de vele linkse organisaties die deelnamen aan de mars. De SDS bleef groeien en had in 1965 tweeënvijftig afdelingen verspreid over het hele land. Door de deelname van steeds meer studenten in het zuiden en het mid-westen veranderde ook langzamerhand de klederdracht en de insteek van de deelnemende studenten en leden. In de zuidelijke staten werd deelname aan de SDS gezien als landverraad en een verkapte vorm van communisme. Veel SDS-ers uit deze, van oudsher conservatieve en republikeinse, staten werden buiten de maatschappij geplaatst en werden op hun campus gezien als ‘outcasts’. Daarnaast ging SDS zich vereenzelvigen met alle 66
Miller, Democracy, 224-225.
44
revolutionairen wereldwijd en dus ook met de Vietnamese Trotskisten die een totaal andere insteek hadden voor een revolutie als de SDS. Één oppressie, Één revolutie was een veel gehoorde slogan binnen de SDS. Deze ondoordachte gedachtegang werd gemeengoed binnen nieuw links. De druk richting dit soort gedachtegoed en identificatie was groot binnen nieuw links. De nieuwe generatie die de SDS binnenkwam na de ‘March on Washington’ zorgde voor deze gedachtegang. Zij waren een stuk jonger dan de oude garde en kwamen over het algemeen uit het mid-westen en zuiden.67 In 1967 waren er protesten tegen de Dow Chemical Company. Een ‘recruiter’ van deze maatschappij in Wisconsin werd de toegang tot de universiteit in Wisconsin ontzegt. Dow produceerde onder andere napalm voor gebruik in de Vietnam oorlog en dit was tegen het zere been van de SDS. Dat najaar werden er veertig grote campus demonstraties georganiseerd tegen het leger en de recruiters van Dow. De helft van deze demonstraties probeerden actief de recruiters buiten de campus te houden wat zorgde voor interventie door de politie.68 De steeds harder wordende aanpak van de politie jegens de protestacties van de SDS en de daaropvolgende militantere manier van protesteren zorgde voor een escalatie in de manier van aanpak van protestacties binnen de SDS. De SDS bleef groeien en in 1969 vond de negende SDS conventie plaats in Chicago in het ‘Coliseum’. Deze conventie was een amalgaam van verschillende linkse protestanten variërend van Black Panthers tot Maoïsten en Marxisten. Tweeduizend mensen kwamen er op deze conventie af die gezien kan worden als een breekpunt in de historie van de SDS. De conventie zorgde voor een nieuwe stap in het radicaliseringsproces van deze organisatie binnen het kader vertrouwen en legitimiteit. Er was geen echte kans op een goede samenwerking tussen gelijkgestemden. Militante zwarte activisten hielden nieuw links in hun greep en hun manier van werken werd door vele SDS leden overgenomen: “(…) We were preoccupied with the hardening of official power and the question of our courage to meet it; across the country, in hundreds of late-night conversations, in small boasts and self-interrogations, we asked ourselves whether “when the time comes,” which might be tomorrow, we were ready to do “whatever it takes.” 69
67
Gitlin, The sixties, 186. Gitlin, The sixties, 254. 69 Gitlin, The sixties, 245-246. 68
45
Één van de aanwezige bewegingen bij de conventie in Chicago was de ‘Revolutionary Youth Movement’ (RYM), een aftakking van de SDS. De RYM was fel tegenstander van de ‘Progressive Labor Party’ (PLP). De PLP was een transnationale communistische vakbondsbeweging. De RYM was een tegenstander van de PLP vanwege haar aanmerkingen op de werkwijze van de Black Panther Party en de andere groeperingen die opkwamen voor achtergestelde etnische groepen. De belangrijkste nationale leiders van de SDS sloten zich aan bij de RYM, omdat ze bang waren voor een overname van de macht binnen de SDS door de PLP. Binnen de RYM vond ook een splitsing plaats, waardoor de RYM I en de RYM II ontstonden. RYM I had de meeste nationale leiders van de SDS als lid en werd later de Weathermen. RYM II was een maoïstische beweging die de directe en gewelddadige acties van de Weathermen afkeurden. Er ontstond een conflict of legitimacy (legitimiteitsbreuk) door de oprichting van de Weathermen. De leden van deze beweging zagen zichzelf als soldaten die streden voor een nieuwe binnenlandse orde en er werd overgegaan tot het gebruik van geweld. Ze plaatsten zichzelf buiten de maatschappij die ze zagen als volgevreten en voldaan door materiële welvaart. Politieagenten werden ‘pigs’ genoemd en gedehumaniseerd. Er werden vele slogans gebruikt in de documenten en manifesten van de Weathermen. De slogans en woorden die men gebruikte om de revolutie te verkondigen werden gezien als heilige en rituele zinsneden. Deze slogans en woorden waren de scheiding tussen de voorhoede van de revolutie, zoals de leden van de Weathermen zichzelf graag zagen en de onwetende massa. De Weathermen gingen snel over op het gebruik van simpele en uitdagende slogans, waarbinnen ze slogans als “kick ass” en “kill the pig” veelvuldig gebruikten.70 Ten eerste wilden de Weathermen jonge blanke Amerikanen uit de arbeidersklasse ervan overtuigen om deel te nemen aan ‘de Revolutie’. Er werden werkgroepen georganiseerd die arbeidersklasse scholen binnenstormden in Pittsburgh, Milwaukee, Boston en andere steden. Hierbij werden leraren geterroriseerd en vastgebonden terwijl er slogans als “Jailbreak!” geroepen werden. De studenten wisten niet wat ze overkwam en in Boston werd er zelfs een demonstratie door vijfhonderd studenten van de Northeastern universiteit gehouden tegen de revolutionairen.71
70 71
Gitlin, The sixties, 390. Gitlin, The sixties, 391.
46
Vlak na de oprichting van de Weathermen werden de ‘Days of Rage’ uitgeroepen via een pamflet met als slogan “Bring the war home!”: ‘But, after years of peace marches, petitions, and the gradual realization that this war was no “mistake” at all, one critical fact remains: the war is not just happening in Vietnam. (…) It is a war in which there are only two sides; a war not for domination but for an end to domination, not for destruction, but for liberation and the unchaining of human freedom. And it is a war in which we cannot “resist”; it is a war in which we must fight. On October 11, tens of thousands of people will come to Chicago to bring the war home. Join us.’72 De Weathermen wilden door chaos te veroorzaken de Amerikaanse burger ervan doordringen wat er elke dag in Vietnam en in de ghetto’s in Amerika gebeurde. De Days of Rage kwamen er ook daadwerkelijk in de maand oktober in 1969. Over een tijdspanne van vier dagen trokken ongeveer driehonderd Weathermen de straten op in Chicago en werden er winkelruiten ingegooid, auto’s vernield en politieagenten aangevallen. Vele Weathermen werden gearresteerd en anderen sloegen op de vlucht. De Days of Rage en andere ondernomen acties zorgden voor verbazing en onbegrip onder de Amerikaanse bevolking. De Weathermen hadden zich letterlijk buiten de bestaande maatschappij geplaatst. Veel Weathermen leden verbraken het contact met vrienden, familie en voormalige SDS-leden. Doordat ze zo niet blootgesteld werden aan argumenten die anders waren dan die van de Weathermen en doordat ze zich afsloten voor kritiek was het makkelijker om over te gaan op abstracte revolutionaire ideeën.73 De schaduw samenleving kwam tot wasdom, doordat de Weathermen zich buiten de bestaande maatschappij plaatsten en de omgang hiermee afsloten wat gezien kan worden als een volgende stap binnen het kader vertrouwen & legitimiteit. Er werd daarnaast over gegaan tot een ondergrondse oorlog jegens de Amerikaanse regering. De Weathermen werden steeds militanter en na de moord op Fred Hampton, een BPP leider, werd de oorlog verklaard aan de Amerikaanse regering en ging men ondergronds.74 De naam van de organisatie werd in Weathermen Underground Organization (WUO) veranderd. Er vond binnen deze stap in het radicaliseringsproces zelfrecrutering plaats, omdat de mensen die meegingen in de radicalisatie van de Weathermen ook ondergronds gingen.
72
‘Bring the war home!’ pamflet van de Weathermen. Bloom en Breines, Takin’, 449. Gitlin, The sixties, 395. 74 Miller, Democracy, 311. 73
47
Plannen werden gesmeed om over te gaan tot het plaatsen van bommen wat ook daadwerkelijk gebeurde in Greenwich Village, New York. Deze bom kwam per ongeluk tot ontploffing en was eigenlijk bedoeld voor Fort Dix te New Jersey, een kamp voor legerofficieren. De bom doodde drie WUO leden. De daarop volgende geplande bomaanslagen waren wel succesvol. Er werden bomaanslagen gepleegd op het Harvard Center for International Affairs, het hoofdkantoor van de gevangenissen in Californië en het Kapitool. De WUO gaf waarschuwingen uit over de geplande bomaanslagen. Deze werden bekend gemaakt aan plaatselijke autoriteiten via de telefoon om onschuldige slachtoffers te voorkomen. Er werd wel een student die werkte op het wiskundig laboratorium van het leger in Madison, Wisconsin gedood door een bomaanslag. Aan het eind van de jaren zeventig werd de WUO steeds meer een versplinterde, obscure beweging. Veel leden waren door de stress die het ondergrondse verzet met zich meebracht, de vele pogingen tot infiltratie van de FBI en de jacht die er op ze gemaakt werd door vele instanties, uit de WUO gestapt. Slechts enkele WUO leden belandden daadwerkelijk in de gevangenis, vanwege het illegaal verkregen bewijs tegen hen via het cointelpro programma van de FBI, waardoor de meeste WUO-leden vrijgesproken waren of zeer korte gevangenisstraffen opgelegd kregen. Dit programma wordt besproken in het volgende hoofdstuk.
48
2.4 Conclusie
Het kader vertrouwen & legitimiteit valt, zoals eerder besproken, in te delen in drie stappen. De vertrouwensbreuk (crisis of confidence), het conflict met het legitimiteitsgevoel (conflict of legitimacy) en de legitimiteitsbreuk (crisis of legitimacy). Deze stappen verlopen niet altijd chronologisch, zoals te zien is binnen de BPP, waar de vertrouwensbreuk meteen werd opgevolgd door de legitimiteitsbreuk. Het Ten Point program, zoals opgesteld door Newton en Seale bij de oprichting van de BPP in 1966 was een vertrouwensbreuk jegens de bestaande heersende interne orde van Amerika in die tijd. Via het formuleren van de te verwezenlijken ideologische doelstellingen en het formeren van een eigen organisatie werd deze vertrouwensbreuk bewerkstelligd. Er werd binnen deze stap ook begonnen met het instigeren van een eigen cultuur, de zogenaamde tegencultuur. Dit was te zien binnen de kledingdracht en het taalgebruik van de BPP leden. Na deze vertrouwensbreuk werd er meteen overgegaan tot een legitimiteitsbreuk, omdat de BPP van meet af aan opteerde voor een ondergronds bestaan. Via guerrilla tactieken wilde men een verandering bewerkstelligen ten goede van de zwarte bevolking binnen Amerika. Deze tactieken kwamen terug in verschillende door de BPP ondernomen acties, waarvan de Police-alert Patrols de bekendste was. Ook werden mensen binnen de bestaande maatschappij in Amerika gedehumaniseerd en dan met name de politie die systematisch aangeduid werden met de term ‘pigs’. Recrutering vond binnen de twee genomen stappen plaats via community outreach programma’s en het verspreiden van de eigen krant. De community outreach programma’s, waarbinnen educatie voor de eigen groep geïnstigeerd werd, en het formeren van een eigen krant, met haar eigen taalgebruik, logo en goedkeuring van de ondernomen acties door de BPP kunnen gezien worden als een verdere uitbreiding van de schaduwsamenleving waarbinnen de BPP zich bevond. De stappen binnen het kader vertrouwen & legitimiteit binnen de SDS verliepen anders ten opzichte van de BPP, maar vertoonden ook een gelijkenis betreffende de verdere radicalisatie die plaatsvond na de moord op BPP leider Fred Hampton in 1969. De vertrouwensbreuk vond binnen de SDS plaats na de oprichting van deze organisatie in 1962 via het Port Huron Statement. De kritiek op de bestaande heersende interne orde werd via dit statement geformuleerd in ideologische termen, waarvan de roep om
49
participerende democratie de belangrijkste was. Er ontstond ook een tegencultuur, waarin taalgebruik, gedrag en kledingdracht anders was als gebruikelijk in Amerika. De recrutering binnen de SDS vond plaats via stands op campussen, het uitdelen van pamfletten en via charitieve projecten. Na de protesten op de campus in Berkeley in 1964, waar een nieuwe en militantere manier van protesteren en het uitdrukken van de eigen idealen in woord en gebaar werden geïntroduceerd vond het conflict met het legitimiteitsgevoel plaats. Door de steeds grotere invloed van deelnemende studenten uit het zuiden en mid-westen van Amerika, die gezien werden als outcasts op hun campus, verschoof de manier van protesteren van ludiek en geweldloos naar minder intellectueel en gewelddadiger. Er vond ook een vereenzelviging met revolutionairen wereldwijd plaats, terwijl deze revolutionairen hele andere doelen en middelen konden voorstaan dan binnen de SDS gebruikelijk was. De SDS begon in zichzelf te keren en er werd begonnen met de formering van een schaduwsamenleving. De daadwerkelijke legitimiteitsbreuk vond plaats in 1969 tijdens een conventie in het Coliseum te Chicago. Er vond een breuk plaats binnen de SDS en de Weathermen werden een feit. Deze Weathermen riepen op tot geweld jegens de Amerikaanse regering en riepen de Days of Rage uit. Tijdens deze Days of Rage werd geweld gebruikt jegens politie die ook gedehumaniseerd werden door ze structureel ‘pigs’ te noemen. Na de Days of Rage gingen de Weathermen ondergronds en radicaliseerden zij daar verder, omdat ze van de maatschappij afgesloten waren. De naam werd veranderd in de Weathermen Underground Organization. Er werden bomaanslagen gepland en uitgevoerd. De recrutering van leden binnen de Weathermen en WUO verliep anders dan bij de SDS, omdat zij al een marginale en, later tijdens de WUO tijd, ondergrondse groepering waren. De recruten van de Weathermen kwamen dan ook uit de SDS en waren vooral leden die meegroeiden in het radicaliseringproces van de SDS. Dit gold ook voor de WUO, maar de leden van de WUO waren leden van de Weathermen die mee ondergronds gingen en daarmee meegingen in het radicaliseringsproces van de WUO. In het volgende hoofdstuk worden de door de FBI geïnitieerde counterintelligence programma’s bekeken die betrekking hadden op de BPP, SDS en de Weathermen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het high policing kader van Brodeur, waarmee bekeken kan worden hoe goede counterintelligence vergaard kan worden binnen een moderne democratie. Dit kader sluit aan op het in dit hoofdstuk gebruikte kader vertrouwen & legitimiteit, omdat het een praktische oplossing biedt voor het
50
bestrijden van radicaliserende groeperingen binnen een democratie. De BPP en SDS (en hieropvolgend de Weathermen) kunnen aangeduid worden als binnenlandse radicaliserende groeperingen volgens het kader vertrouwen & legitimiteit, zoals gebleken is in dit hoofdstuk. In het navolgende hoofdstuk wordt bekeken of zij op de juiste, door Brodeur beschreven manier, bestreden werden via de door de FBI opgezette formele cointelpro’s.
51
Hoofdstuk 3. Federal Bureau of Investigation & Cointelpro
‘(…) the Federal Bureau of Investigation’s actions during the 1960s – most prominently its counterintelligence programs (COINTELPROs) against suspected Communists, civil rights and black power advocates, Klan adherents, and antiwar activists – were an aberration, justified by the exceptional political and cultural volatility of the era.’75 In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw lanceerde de FBI verschillende counterintelligence programma’s onder de verzamelnaam cointelpro. De jaren zestig waren maatschappelijk, cultureel en politiek bewogen jaren. J. Edgar Hoover, de toenmalige FBI directeur, keurde verschillende counterintelligence programma’s goed. Via deze counterintelligence programma’s probeerde de FBI verschillende binnenlandse groeperingen te ontregelen, in de openbaarheid te brengen, te discrediteren, danwel te neutraliseren. Deze binnenlandse groeperingen werden gezien als een gevaar voor de toenmalige heersende interne orde. In dit hoofdstuk zal een historische context van cointelpro gegeven worden en zullen twee cointelpro’s aan de hand van het theoretische kader van Brodeur, het zogenaamde high policing kader, besproken worden. Deze cointelpro’s zijn het Black Nationalist Hate Groups programma (1967-1971) en het New Left programma (19681971). De deelprobleemstelling van dit hoofdstuk luidt dan ook als volgt: Uit welke onderdelen van het high policing kader bestonden het Black Nationalist Hate Groups programma en het New Left programma, wanneer dit kader toegespitst wordt op de Black Panther Party, de Students for a Democratic Society en de Weathermen? De historische context van de belangrijkste groeperingen (de BPP, SDS en de Weathermen) die binnen deze programma’s vielen zijn in het vorige hoofdstuk besproken. Tenslotte zal er in de conclusie van dit hoofdstuk een opsomming volgen van de verschillende onderdelen van het high policing kader die van toepassing waren op de BPP, SDS en de Weathermen. 75
David Cunningham, There’s something happening here: The New Left, the Klan, and FBI counterintelligence (Berkeley en Los Angeles 2004) XI.
52
3.1 Cointelpro
De vastgelegde hoofdmissie van de FBI is het beschermen van de Amerikaanse natie tegen gevaren voor haar politieke en economische macht en het anticiperen op eventuele bedreigingen van deze macht. ‘In short, Bureau agents need to react to illegal and politically illegitimate (e.g., threatening the status quo) activities, as well as to anticipate potential illegal or illegitimate threats.’76 Door de opkomst van verschillende binnenlandse groeperingen in de jaren zestig van de vorige eeuw en de reactie en uitbreiding van al bestaande groeperingen op deze tendens en de algehele politieke roerigheid van deze jaren besloot de FBI tot het initiëren van verschillende geformaliseerde counterintelligence programma’s om deze groeperingen te bestrijden. Doordat het hooggerechtshof in 1956 en 1957 vele veroordelingen die onder de Smith Act 77 vielen als onconstitutioneel beoordeelde werd de FBI sterk gelimiteerd in haar vrijheid om eventuele radicaliserende groeperingen te vervolgen. Er was binnen de Amerikaanse samenleving angst voor het zogenaamde rode gevaar. Deze angsten kwam voort uit de Koude Oorlog en waren vooral gericht op anti-communistische gevoelens. Als reactie op de genomen besluiten van het hooggerechtshof besloot de FBI over te gaan op een serie van geformaliseerde counterintelligence programma’s om het communisme in Amerika te bestrijden. Deze cointelpro’s hadden als doel het ontmaskeren, het uiteenrukken, het ontregelen, het discrediteren of neutraliseren van groepen en individuen die de FBI leiding had gecategoriseerd als gevaar voor het nationale belang.78 Door het opzetten van formele programma’s omzeilde de FBI de door het hooggerechtshof opgezette belemmeringen ten behoeve van het vervolgen van organisaties en groeperingen via (counter)intelligence operaties.
76
Cunningham, There’s something, 8. The Smith Act (1940), ook wel ‘the Alien Registration Act’ genoemd, is een statuut dat er voor zorgde dat iedereen die het omverwerpen van de Amerikaanse regering door middel van geweld aanhangt en/of ideeën verspreid om over te gaan tot het omverwerpen van de regering via geweld aangeklaagd en veroordeeld kan worden. 78 Kenneth O’Reilly, Hoover and the Un-Americans: The FBI, HUAC and the Red Menace (Philadelphia 1983) 289. 77
53
Door de omvangrijke hoeveelheid doelen die de FBI via cointelpro in de gaten hield is het moeilijk om precies te omschrijven waarom de cointelpro programma’s geïnitieerd werden: ‘The breadth of targeting and lack of substantive content in the descriptive titles of the programs reflect the range of motivations for COINTELPRO activity: protecting national security, preventing violence, and maintaining the existing social and political order by “disrupting” and “neutralizing” groups and individuals perceived as threats.’79 Wel is duidelijk welke programma’s geïnitieerd werden. De verschillende ondernomen counter-intelligence operaties waren onderverdeeld in vijf geformaliseerde programma’s, te weten: Het Communist Party USA programma (1956-1971), het Socialist Workers Party programma (1961-1971), het White Hate Groups programma (1964-1971), het Black Nationalist Hate Groups programma (1967-1971) en het New Left programma (1968-1971). Hieronder zullen het Black Nationalist Hate Groups programma, waaronder de BPP viel, en het New Left programma, waaronder de SDS en de Weathermen vielen, besproken worden. 3.2 Het Black Nationalist Hate Groups programma
In deze paragraaf zal de volgende deelprobleemstelling beantwoordt worden: Uit welke onderdelen van het high policing kader bestond het Black Nationalist Hate programma als deze toegespitst wordt op de Black Panther Party? J. Edgar Hoover, de directeur van de FBI en haar voorloper tussen 1924-1972, had een grote hekel aan Martin Luther King. King had namelijk aantijgingen jegens de FBI geuit en hij had banden met de CPUSA volgens Hoover.80 Volgens Hoover waren zwarte activisten te beïnvloeden door communisten en vonden er in de organisaties die opkwamen voor gelijke rechten voor de zwarte burger in Amerika infiltratie door communisten plaats. Ondanks de vele pogingen van de FBI om zwarte activisten als makkelijke prooi af te schilderen voor communistische oproerkraaiers duurde het tot 1967 voordat er een formele cointelpro tegen zwarte burgerrechtenbewegingen geïnitieerd werd. Tegen die tijd waren de opkomende militante en soms gewelddadige 79 80
Final report, United States Senate, 3. Cunningham, There’s something, 30.
54
neigingen van zwarte groeperingen genoeg om de FBI een formeel programma gericht tegen deze groeperingen te laten starten. De Black Nationalist Hate Groups cointelpro was geboren en de doelwitten die hieronder vielen werden gezien als gevaar voor de nationale veiligheid of ze nou verbonden waren met communistische activiteiten of niet.81 Er werd in augustus 1967 een memorandum verstuurd naar het nationale hoofdkwartier in Washington D.C. en 41 van de 59 FBI kantoren. Dit memorandum omvatte vijf primaire doelen en was de opzet van het Black Nationalist Hate Groups programma. Binnen de vijf doelen viel het voorkomen van een coalitie tussen zwarte nationalistische groeperingen en het voorkomen van de opkomst van een zwarte Messias die de verschillende zwarte nationalistische bewegingen kon unificeren en laten groeien. Daarnaast moesten de FBI agenten geweld voorkomen van de kant van de zwarte nationalistische groeperingen en voorkomen dat ze respect verkregen buiten hun zwarte gemeenschap. Tenslotte moest de groei op de lange termijn van militante zwarte nationalistische organisaties tegengegaan worden.82 Om deze doelen te bewerkstelligen gebruikte de FBI verschillende tactieken. Iets meer dan een kwart van alle goedgekeurde operaties binnen het Black Nationalist Hate Groups programma was bedoeld om factionalisering binnen en tussen groeperingen teweeg te brengen. Daarnaast was ongeveer een kwart van de operaties gericht op de creatie en het uitgeven van propaganda gericht tegen deze groeperingen. Andere operaties richtte zich vooral op het incorporeren van federale, statelijke en lokale machthebbers en actoren in het gebruik van selectieve wetshandhaving. Ook werd het gebruik (en misbruik) van gouvernementele processen en het uitgeven van misleidende informatie aan vrienden, familie en medewerkers van de in de gaten gehouden groeperingen aangemoedigd. Binnen de uitgifte van misleidende informatie werd onder andere het contacteren van werkgevers verstaan. Daarnaast werd het ontdekken van ‘communistische infiltratie’ en het gebruiken (en misbruiken) van organisaties die vijandig waren ten opzichte van de beweging die onderzocht werd om zo onderlinge animositeit te ontwikkelen en exploiteren gezien als bruikbare hulpmiddelen.83 Door het verspreiden van (valse) informatie onder vrienden, familie en medewerkers binnen de BPP door de FBI om de animositeit onderling en de animositeit van buitenaf toe te laten nemen jegens de BPP trad een onderdeel van het high policing kader van Brodeur in werking. Ook het feit dat de Black Nationalist Hate Groups cointelpro verder 81
Cunningham, There’s something, 31. Final report, United States Senate, 14. 83 Final report, United States Senate, 22-23. 82
55
ging dan alleen het verzamelen van informatie over de BPP, maar deze informatie ook daadwerkelijk tegen de BPP gebruikte op verschillende terreinen duidde op een stap binnen het high policing kader. De cointelpro strekte zich uit over verschillende domeinen. Onder deze domeinen vielen onder andere de FBI, de politiemacht, de federaal statelijke macht en lokale politici die allen gebruikt werden om de BPP te bestrijden. Dit is een volgende stap binnen het high policing kader. Een tactiek die veelvuldig gebruikt werd was het opstellen van brieven en propaganda om animositeit te bewerkstelligen binnen de BPP en de BPP in een kwaad daglicht te stellen bij de zwarte bevolking en andere zwarte groepen en organisaties. Ook de animositeit tussen zwarte organisaties en groepen onderling werd uitgebuit door de FBI of daadwerkelijk geïnstigeerd. Cunningham geeft hier een goed voorbeeld van in zijn boek There’s something happening here: The New Left, the Klan, and FBI counterintelligence: ‘(…) a Bureau-engineered conflict in Southern California between the Group and black cultural nationalist Ron Karenga’s U.S. organization resulted in the murder of four Panthers in an eight-month period in 1969 (which the Bureau’s San Diego field office listed as a positive “tangible result”).’
84
De BPP werd veelvuldig geïnfiltreerd door FBI agenten. Daarnaast werden BPP leden telefonisch lastig gevallen en werden de telefoons van BPP leden afgeluisterd. Ook werden veel BPP leden gearresteerd, zelfs als de aanklacht minimaal was. Een veel gebruikte tactiek was die van het schrijven van brieven waarin de FBI BPP leiders en andere BPP bondgenoten zwart maakte. Deze verstuurde de FBI naar vrienden, familie en bondgenoten van de BPP. De FBI trainde ook agent provocateurs en zorgde ervoor dat de agent provocateurs konden binnendringen binnen de BPP. Deze agent provocateurs konden de zwakkere BPP leden beïnvloeden en hen bewegen tot het ondernemen van taken die leidde tot de arrestatie van deze en andere BPP leden.85 Het gebruik van agent provocateurs is duidelijk een onderdeel van het high policing kader van Brodeur. In de hierop volgende paragraaf zal uitvoerig worden ingegaan op het begrip agent provocateurs.
84 85
Cunningham, There’s something, 33. Charles E. Jones, The Black Panther Party (reconsidered) (Baltimore 1998) 136-137.
56
Naast het gebruik van agent provocateurs werd er ook gebruik gemaakt van informanten binnen de BPP. Het bekendste geval van deze manier van werken is de zaak Hampton en Clark. Fred Hampton en Mark Clark waren de leiders van de BPP in Chicago. Zij werden op 4 december 1969 neergeschoten in hun hoofdkantoor bij een inval van de lokale politie. Deze missie werd georganiseerd in samenwerking met de FBI. William O’Neal was een informant van de FBI en de bodyguard van Fred Hampton. Hij had gezorgd voor een plattegrond van het huis waarin Hampton en Clark verbleven. Deze plattegrond werd gebruikt tijdens de inval van de politie.86 High policing maakt volgens Brodeur veelvuldig gebruik van informanten en undercover agenten, maar het geeft het gebruik van deze manier van werken ook daadwerkelijk toe aan de buitenwereld om zo de angst binnen de geïnfiltreerde organisatie te maximaliseren en animositeit tussen de leden van de geïnfiltreerde organisatie uit te buiten. De FBI gaf geen informatie prijs over de infiltratie van organisaties en de infiltratie van de BPP kwam dan ook pas aan het licht tijdens de Church commissie en de daarop volgende justitiële processen. De Church commissie wordt in hoofdstuk 4 besproken.
86
Cunningham, There’s something, 33.
57
3.3 Het New Left programma
In deze paragraaf zal de volgende deelprobleemstelling beantwoordt worden: Uit welke onderdelen van het high policing kader bestond het New Left programma als deze toegespitst wordt op de Students for a Democratic Society en de Weathermen? Nieuw links was, zoals eerder besproken, meer een attitude en levenswijze dan een direct aanwijsbare organisatie of beweging. William C. Sullivan, assistent directeur van de FBI en de architect van de New Left cointelpro, duidde nieuw links als volgt aan: “Activisten die oproepen tot een revolutie binnen Amerika en het terugtrekken van de Amerikaanse troepen in Vietnam”. 87 FBI agenten waren onderling verdeeld over de precieze invulling van wat nu nieuw links was. Sommige agenten typeerden nieuw links vooral functioneel door het te verbinden aan protesten en activisten, terwijl andere agenten nieuw links vooral definieerden als een filosofie en dan met name een antioorlogsfilosofie.88 De New Left cointelpro werd geïnitieerd op 10 mei 1968. Na ongeregeldheden op verschillende campussen tussen anti-oorlogs demonstranten en de lokale politie werd er een memorandum verstuurd naar alle deelnemende FBI kantoren waarin werd opgeroepen tot het verzamelen van informatie over nieuw links en het ondernemen van actie tegen nieuw links in vier categorieën. Zo moesten valse insinuaties van agressief politie optreden ontkracht worden en moesten FBI agenten pamfletten, artikelen en ander materiaal produceren die het zogenaamde immorele gedrag van nieuw links aanhangers aantoonde. Daarnaast moesten universiteitsdirecteuren en werknemers geronseld worden die de acties van nieuw links op campussen konden indammen of voorkomen en werd er binnen het memorandum opgeroepen om elke manier aan te grijpen om nieuw links in discrediet te brengen.89 Dit memorandum bevatte ook een opdracht tot het formeren van suggesties op welke manieren nieuw links het best bestreden kon worden. De suggesties werden teruggebracht tot zeven stappen en deze stappen vormden de basis voor het verdere 87
Cunningham, There’s something, 33. Final report, United States Senate, 15. 89 Final report, United States Senate, 16. 88
58
verloop van de New Left cointelpro. Binnen de zeven stappen vielen onder andere het voorbereiden van een pamflet om te laten zien dat de SDS en andere minderheids groeperingen niet spreken voor de meerderheid van de studenten op de universiteiten en het laten circuleren van artikelen uit publicaties van nieuw links die de verderfelijke aard van nieuw links aanhangers aantoonde. Daarnaast werd het produceren van strips, foto’s en anonieme brieven waarin nieuw links geridiculiseerd werd aangemoedigd. Ook werd het instigeren van conflicten en het exploiteren van bestaande conflicten tussen leiders binnen nieuw links en binnen radicale politieke organisaties die onder de nieuw links noemer vallen goedgekeurd.90 Deze zeven stappen werden vele malen uitgevoerd in de looptijd van de New Left cointelpro. Zo werd bijvoorbeeld binnen twee weken na het opstellen van het stappenplan al overgaan tot het plaatsen van een artikel in het Ohio newspaper dat ging over de lage graad van prestaties van studentenleiders van nieuw links op het Antioch college te Ohio. Later werd dit artikel ook verspreid door de FBI onder de ouders van de desbetreffende studenten en invloedrijke personen binnen de universiteit. Ook werd er een invloedrijk persoon van de universiteit in Delaware benaderd om er voor te zorgen dat de school de goedkeuring van de SDS op haar campus zou intrekken, alsmede de financiële steun die de school gaf aan de SDS. Daarnaast werden er pamfletten verspreid onder studenten, invloedrijke personen en ouders in verschillende steden over de zogenaamde sexuele losbandigheid en het gebruik van drugs door verschillende kopstukken binnen de SDS. Binnen het zeven stappen plan van de New Left cointelpro komt al duidelijk een onderdeel van het high policing kader van Brodeur tot uiting. Het verzamelen van informatie en het gebruik maken van deze informatie ter bestrijding van de SDS ging namelijk verder dat het alleen opslaan van deze informatie. De informatie werd gebruikt op vele terreinen om zo de heersende interne orde in het zadel te houden en de macht hiervan verder uit te breiden. Voordat de New Left cointelpro van kracht werd had de FBI al verschillende agenten die zich bezig hielden met nieuw links. Dit aantal werd flink opgevoerd na het memorandum met de te volgen stappen. De FBI had namelijk al drieenzestighonderd agenten die werkzaam waren binnen het veld dat te maken had met nieuw links. Hierbinnen vielen een onbekend, maar groot aantal infiltranten. De surveillance operaties werden flink uitgebreid na de instigatie van de New Left cointelpro. Zo werden 90
Cunningham, There’s something, 51.
59
studenten en faculteitsmedewerkers openlijk bezocht en werden leden van de administratie, werknemers en leden van de raad van bestuur binnen universiteiten met succes ingelijfd. Deze ingelijfde leden werden ingezet om te spioneren en zij schreven rapporten over radicalen op hun campus.91 Hierin komt duidelijk naar voren dat er gebruik werd gemaakt van infiltranten en informanten, maar de FBI was niet bereidwillig om dit toe te geven wat niet overeen komt met het high policing kader. Volgens het high policing kader is het verstandig om publiekelijk toe te geven dat bepaalde groepen worden geïnfiltreerd om zo het wantrouwen onderling binnen deze groepen uit te buiten en te maximaliseren. Wel vond er infiltratie plaats in de SDS met de intentie om onzekerheden binnen deze organisatie te maximaliseren via het verspreiden van (valse) informatie. Maar er werd geen informatie over deze infiltratie binnen de SDS verspreid om het doordringende karakter van deze infiltratie te laten gelden binnen de SDS om zo de animositeit onderling en van buitenaf te laten toenemen. Na de SDS conventie in het Coliseum te Chicago in 1969 en het ontstaan van de Weathermen kwam een derde onderdeel van het high policing kader tot ontplooiing. High policing is namelijk niet zozeer gebaseerd op het bestrijden van criminaliteit, maar meer het beheersen van criminaliteit en het managen hiervan. Om dit te bewerkstelligen wordt er gebruik gemaakt van agent provocateurs die crimineel gedrag stimuleren binnen een groep of organisatie, zodat leden binnen deze groep of organisatie overgaan tot criminele daden en gearresteerd kunnen worden. Deze extreme vorm van criminaliteitsexploitatie integreert alle aspecten van het high policing kader.92 Informanten die functioneerden als agent provocateurs werden ook ingezet binnen de Weathermen. Deze informanten hielpen om een opstand tegen de politie en het etablissement in Chicago te bewerkstelligen. De aan de hand hiervan uitgebroken demonstraties tussen 8 en 11 oktober 1968 werden bekend als de ‘Days of Rage’. Weathermen leiders werden gearresteerd door de politie van Chicago, precies zoals de FBI had gehoopt.93
91
Sale, SDS, 407. Brodeur, ‘High policing’, 514. 93 M. Wesley Swearingen, FBI secrets: An agents exposé (Cambridge 1995) 70. 92
60
3.3 Conclusie
Het high policing kader bestaat, zoals eerder besproken, uit vier onderdelen. Deze onderdelen zijn het actief verzamelen en opslaan van intelligence en deze opslag en verzameling van intelligence strekt zich uit over alle domeinen binnen een staat. Daarnaast zit high policing niet vast aan rigide wetten en het uitvoeren van deze wetten, omdat ze worden uitgevoerd door een op zichzelf staande macht. Ook wordt het gebruik van criminelen gezien als een onderdeel van high policing, omdat high policing meer bezig is met criminaliteitsmanagement dan met het bestrijden van criminaliteit. Tenslotte maakt high policing nadrukkelijk gebruik van undercover agenten, (betaalde) informanten en agent provocateurs en wordt dit ook duidelijk gemaakt aan de geïnfiltreerde organisatie om de schade te maximaliseren. Binnen het Black Nationalist Hate Groups programma kwamen al deze onderdelen tot uiting. Er werd actief informatie verzameld over de BPP en deze informatie werd, al dan niet aangepast, ingezet tegen de BPP. Zo werden vrienden, familieleden en medewerkers van BPP leden voorzien van valse informatie om de onderlinge animositeit binnen de BPP te vergroten. Deze valse informatieverspreiding strekte zich uit over alle (wetgevende en macht hebbende) domeinen binnen de Amerikaanse staat, want de politiemacht, de federaal statelijke macht en lokale politici werden hierbij ingezet. Daarnaast werden conflicten geïnstigeerd tussen verschillende zwarte burgerrechtenbewegingen, werden er agent provocateurs ingezet om de organisatie intern zwakker te maken en waren er betaalde informanten van de FBI actief binnen de BPP. De FBI liet echter niet weten aan de BPP dat er daadwerkelijk sprake was van infiltratie om zo de schade binnen de BPP te maximaliseren. Binnen het New Left programma kwamen alle onderdelen van het high policing kader ook tot uiting. Zo werden er onder andere brieven en pamfletten met valse informatie uitgegeven onder studenten op campussen, ouders en vrienden van SDS leden, belangrijke personen binnen de universiteiten waar de SDS actief was om de animositeit jegens de SDS en binnen de SDS zelf te vergroten of te bewerkstelligen. Daarnaast werden er in kranten, die ‘bevriend’ waren met de FBI, door de FBI opgestelde artikelen geplaatst over de vermeende losbandigheid en het gebruik van drugs binnen de SDS. Zo werd de vergaarde intelligence ook daadwerkelijk ingezet op
61
verschillende terreinen. Daarnaast werd de SDS beteugeld door het inzetten van deze intelligence binnen verschillende wetgevende en machthebbende domeinen. Denk hierbij aan het inzetten van de politiemacht om SDS protesten op campussen te onderdrukken. De inzet van informanten en agent provocateurs vond ook plaats binnen de SDS en de Weathermen. Tijdens de Days of Rage van de Weathermen werden deze agent provocateurs ingezet en werden belangrijke Weathermen kopstukken gearresteerd. Informanten werden vooral ingezet binnen universiteiten. Zo schreven belangrijke personen binnen universiteiten rapporten voor de FBI over vermeende SDS activiteiten op hun campus. De inzet van undercover agenten vond ook plaats binnen de SDS en Weathermen, maar dit was niet succesvol, omdat de FBI zich moeilijk kon verplaatsen in de gedachtegang van nieuw links. In het volgende hoofdstuk zal de Church commissie besproken worden, waarbinnen de verschillende cointelpro’s tegen het licht gehouden werden en waarin bekeken werd of deze FBI counterintelligence operaties wel binnen de wet opereerden. Hierbij worden de kaders ethiek gebruikt, zoals opgezet door Hoogenboom en Dahl. Het high policing kader van Brodeur sluit goed aan bij het ethische kader van Hoogenboom, omdat in beide kaders gekeken wordt naar de praktische toepassing van counterintelligence binnen een moderne democratie. Daarnaast laat het kader van Dahl een algemene beschrijving zien van waaraan een moderne democratie moet voldoen. De Church commissie bekeek de handel en wandel van de FBI cointelpro’s in het licht van de wetten die gelden binnen een democratie en dit sluit zo goed aan op de door Dahl opgestelde regels waaraan een democratie moet voldoen.
62
Hoofdstuk 4. Commissies
‘Senators on the Church committee found Cointelpro deeply troubling (…) Cointelpro stunned lawmakers for it went beyond even domestic spying. Internal FBI documents revealed that during 1956-71 the bureau had carried out smear campaigns against individuals and groups across the country, simply because they had expressed opposition to the war in Vietnam, criticized the slow pace of 94
the civil rights movement, or (quite the opposite) advocated racial segregation.’ In 1975 werd de United States Senate select Committee to study Governmental Operations with respect to Intelligence Activities, in de volksmond Church commissie, geformeerd om eventueel machtsmisbruik door de FBI en CIA te onderzoeken. De commissie kwam tussen 1975 en 1976 met veertien rapporten waarin dit eventuele machtsmisbruik uit de doeken werd gedaan en waarin aanbevelingen werden gedaan voor hervormingen binnen de FBI en CIA. In dit hoofdstuk zal een historische context van de Church commissie, de Nedzi/Pike commissie en de Rockefeller commissie gegeven worden en zal de Church commissie aan de hand van de theoretische kaders van Dahl en Hoogenboom, de zogenaamde ethische kaders, besproken worden. De deelprobleemstellingen die beantwoord worden in dit hoofdstuk luidden als volgt: Welke ethische grenzen werden door de FBI overtreden binnen cointelpro volgens het ethische kader van Dahl? en Welke ethische problemen had de FBI volgens het ethische kader van Hoogenboom? Tenslotte zal er in de conclusie van dit hoofdstuk een opsomming volgen van de verschillende onderdelen van de ethische kaders die van toepassing waren op de Church commissie.
94
Loch K. Johnson, ‘Congressional supervision of America’s secret agencies: The experience and legacy of the Church committee’, Public Administration Review 64 (2004) 4.
63
4.1 Commissies
Op 22 december 1974 verscheen in de New York Times het artikel ‘Huge C.I.A. operation reported in U.S. against antiwar forces, other dissidents in Nixon year.’ Dit door Seymour Hersh geschreven artikel sloeg in als een bom. Het leverde Hersh een Pulitzer op en het artikel was de reden dat Gerald Ford, toenmalig president van Amerika, aan CIA directeur William Colby vroeg een rapport op te stellen naar aanleiding van de aantijgingen. Na het verschijnen van dit rapport besloot Ford om een commissie in het leven te roepen die onderzoek deed naar de aantijgingen van Hersh. Deze commissie werd geleid door vice president Nelson Rockefeller. Daarnaast stelden de Senaat en het huis van afgevaardigden beiden een onderzoekscommissie in, omdat men bang was voor medeplichtigheid. Deze commissies bestudeerden de werking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen de Verenigde Staten. Binnen deze onderzoeken vielen zowel de CIA als de FBI.95 Ford was bang voor dezelfde problemen die zijn voorloper Richard Nixon had gehad tijdens het Watergate schandaal en hij wilde er dus zeker van zijn dat de risico’s zoveel mogelijk gespreid zouden worden. Ford volgde Nixon op naar aanleiding van dit schandaal en het artikel van Hersh volgde zeer snel op de uitkomsten hiervan. Tijdens de regeerperiode van Nixon werd er namelijk afluisterapparatuur in het Watergate hotel gebruikt om de Democratische nationale commissie af te luisteren nadat er door de CIA was ingebroken in dit hotel.96 Om te voorkomen dat zogenaamd machtsmisbruik door de verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot eenzelfde soort schandaal zou uitgroeien werden er drie commissies geformeerd om de aantijgingen van Hersh te onderzoeken. De eerste commissie was de door het huis van afgevaardigden geformeerde commissie die geleid werd door Lucien N. Nedzi, een democratische vertegenwoordiger van het huis van afgevaardigden in Michigan, en later door Otis G. Pike, een democratische vertegenwoordiger van het huis van afgevaardigden van New York. Deze commissie zocht op een agressieve manier naar hoe goed de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun werk deden, hoeveel dit de regering kostte en welke risico’s de aanpak van deze 95 96
Cunningham, There’s something, 190-191. Loch K. Johnson, America’s secret power: The CIA in a democratic society (Oxford en New York 1989)
3.
64
diensten met zich meebracht.97 De commissie van het huis van afgevaardigden hield zich dus vooral bezig met de kwaliteit van de informatieverzameling door de verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De tweede commissie werd geformeerd door de Senaat en geleid door Frank F. Church, een democratische senator uit Idaho. Johnson98 beschreef de hoofdmissie van de Church commissie als zijnde een onderzoek naar de aantijgingen van machtsmisbruik binnen de FBI en CIA, terwijl volgens hem de Pike commissie zich vooral bezighield met de kwaliteit van de verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten.99 De derde commissie werd geformeerd door het Witte Huis en, zoals eerder vermeld, geleid door vice-president Nelson Rockefeller. In een door de regering vrijgeven statement op 4 januari 1975 werd de creatie van de ‘Commission on CIA Activities within the United States’, beter bekend als de Rockefeller Commissie, bekend gemaakt.100 Deze commissie moest de CIA gaan monitoren om te kijken of zij niet buiten hun boekje waren gegaan bij verschillende (counter) intelligence operaties en zij moest erop toe zien dat de CIA voortaan binnen de wet opereerde. In 1976 verschenen de rapporten over het machtsmisbruik door de FBI van de Church commissie. Deze rapporten hadden grote invloed op de toekomstige handel en wandel van dit bureau. De tijd waarin de rapporten verschenen zorgde voor een grote klap qua verworven vrijheden voor de FBI. ‘The ensuing revelations of the Watergate scandal and cover-up, the Senate’s Church Committee report in 1976, and the amendments to the Freedom of Information Act, which opened up millions of FBI records to public inspection for the first time, were subsequent body blows to the once proud bureau.’ 101 De andere commissies hadden relatief weinig invloed op de FBI (en dan met name de cointelpro programma’s) vergeleken met de Church commissie en zullen buiten beschouwing gelaten worden in de navolgende paragraaf.
97
Cunningham, There’s something, 191. Dr. Loch K. Johnson is bijzonder hoogleraar Political Science aan de Universiteit van Georgia te Athens. Johnson was de assistent van Frank Church tijdens de Church commissie. 99 Johnson, ‘Congressional’, 10. 100 James Douglas Orton, ‘Enactment, sensemaking and decision making: Redesign processes in the 1976 reorganization of US intelligence’, Journal of Management Studies 37 (2000) 10. 101 Alexander Charns, Cloak and Gavel, FBI wiretaps, bugs, informers, and the Supreme Court (Urbana en Chicago, 1992) 124. 98
65
4.2 Church commissie
Frank Church, de voorzitter van de Church commissie, was een veteraan in de Senaat waar hij voorafgaand aan de commissie al twintig jaar werkte. Hij werd geïnteresseerd in het voorzitterschap van deze commissie door een artikel in de New York Times over CIA excessen in het buitenland. Dit was een vervolg artikel op het artikel van Hersh in dezelfde krant. Voor Church was dit interessant, vanwege zijn expertise op het gebied van buitenlandse betrekkingen. De mensen die hij om zich heen verzamelde bij de formering van de commissie waren vooral geïnteresseerd in de excessen van de FBI betreffende binnenlandse operaties.102 Van de elf senatoren in de commissie naast de democratische Church waren er zes democratisch en vijf republikeins. Door Church’s manier van werken verkreeg de commissie toegang tot belangrijke bronnen en documenten. Hij onderhandelde met de verschillende uitvoerende geledingen binnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in plaats van te dreigen met aanklagen, zoals de Pike commissie deed. Het nadeel van deze manier van werken was dat de commissie nooit de volledige documenten te zien kreeg, omdat ze vaak waren aangepast of belangrijke stukken binnen de documenten onleesbaar waren gemaakt. Dit haakt in op een belangrijk onderdeel van het ethische kader van Dahl, namelijk het recht van burgers om toegang te krijgen tot alternatieve bronnen van informatie die buiten het monopolie van de regering omgaan. De burgerrechten, antioorlogs en zwarte activisten en demonstranten produceerden hun eigen kranten, pamfletten en andere manieren van informatieverspreiding, maar kregen geen toegang tot de opgeslagen informatie van de FBI. Het niet vrij geven van dossiers over de verschillende organisaties waarin deze activisten zich bewogen kan als logisch gezien worden vanuit het perspectief van de FBI, vanwege het feit dat deze dossiers belastende informatie bevatte en de cointelpro operaties en de identiteit van de deelnemende FBI agenten in gevaar zou brengen. Nadat journalist Carl Stern zich beriep op de FOIA en zo in 1973 en 1974 een gedeelte van de rapporten van de cointelpro’s van de FBI verkreeg en deze openbaar maakte met behulp van Peter Camejo van de SWP en Syd Stapleton van de Young Socialist Alliance gebeurde dit echter wel. Deze dossiers waren echter wel aangepast. Zelfs de Church commissie 102
Johnson, ‘Congressional’, 3.
66
kreeg aangepaste gegevens, waarin de agenten van de FBI die hadden meegewerkt aan bepaalde onderzoeken en operaties met een markeerstift zwart waren gemaakt in de dossiers en daardoor dus onleesbaar waren geworden. Het onderzoek van de Church commissie bracht echter wel verschillende zaken over de FBI aan het licht. Naast andere bevindingen ontdekte de Church commissie de volgende zaken: •
Intelligence éénheden binnen de FBI creëerden dossiers over meer dan één miljoen Amerikanen.
•
De FBI voerde meer dan vijfhonderdduizend onderzoeken uit naar zogenaamde subversieve elementen binnen de maatschappij tussen 1960 en 1974 zonder één gerechtelijke vervolging.
•
FBI agenten hadden anonieme brieven geschreven om geweld binnen de zwarte gemeenschap te instigeren.
•
de FBI cointelpro’s zagen burgerrechten activisten en anti-oorlogs demonstranten als doelwitten, waardoor familie- en vriendschapsbanden kapot werden gemaakt.
•
De FBI probeerde Martin Luther King Jr. te chanteren en spoorde hem aan om zelfmoord te plegen.
•
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten braken in huizen en kantoren van verdachte subversieven in.103
Volgens het ethisch theoretische kader van Dahl hebben burgers altijd het recht op vrijheid van meningsuiting. Hij bedoelde hiermee vooral politieke meningsuiting, waarin het uitten van kritiek op de regering en het bestaande politieke, economische en sociale systeem en de dominante ideologie inbegrepen is. Door het monitoren en het proberen onschadelijk te maken van burgerrechten, anti-oorlogs en zwarte activisten en demonstranten en de inmenging in hun persoonlijke en publieke leven door de FBI werd dit grondrecht ernstig verstoord. Daarnaast heb je volgens het ethische kader van Dahl het recht om autonome (politieke) partijen en organisaties op te richten die het bestaande bestel ter discussie mogen stellen en mogen deelnemen aan verkiezingen en andere vreedzame democratische processen. Door de ingrepen van de FBI in verschillende groeperingen en organisaties, denk hierbij aan de SDS en de BPP, werd een gedeelte van dit grondrecht ontnomen aan deze organisaties. De FBI probeerde 103
Johnson, America’s secret, 5.
67
deze organisaties te factionaliseren en, daar waar mogelijk, te laten desintegreren via infiltratie, het inzetten van agent provocateurs en het verspreiden van valse informatie. Door de verschillende ingrepen in deze organisaties door de FBI was een militantere en gewelddadigere houding van deze organisaties jegens de bestaande orde slechts een kwestie van tijd. Dit gebeurde dan ook met bijvoorbeeld de SDS, die gefactionaliseerd werd en versplinterde in kleinere groeperingen en organisaties. De bekendste en meest militante groepering binnen deze factionalisatie waren de Weathermen en later de WUO. Uiteraard had de interne dynamiek die plaats vond door het kader van de tijd waarin de verschillende organisaties zich bevonden ook een grote invloed hierop, maar de manier van handelen van de FBI had hier zeker zijn weerslag op. Walter F. Mondale, een democratische senator uit Minnesota, was de vicevoorzitter van de Church commissie en kreeg een speciale taak. Church vroeg hem om een speciale sub-commissie te formeren en leidden die onderzoek moest doen naar de aanklachten over misbruik binnen binnenlandse spionage operaties.104 Hij hield zich vooral bezig met het onderzoek naar eventueel machtsmisbruik door de FBI binnen deze operaties en dan met name de rol van het cointelpro programma hierin. Hierdoor werd een groot gedeelte van de onderzoeken van de Church commissie gereserveerd voor de FBI en haar cointelpro operaties. De commissie spendeerde een volle week aan het onderzoek naar de counterintelligence activiteiten van de FBI. De Church commissie gebruikte de uitgebreide campagne om Martin Luther King Jr. zwart te maken als een case study. Vele leden van de commissie reageerden geschokt op de uitkomsten. Zo vergeleek Walter Mondale de FBI met de KGB.105 De commissie kwam volgens Eliff106 tot de volgende conclusie wat betreft de cointelpro programma’s: ‘In its staff report on COINTELPRO, the Church committee observed that the FBI’s disruptive measures were not “directed at specific criminal acts”; instead, the programs were aimed at “preventing possibly violent citizens from joining or continuing to associate with possibly violent groups.” It made no difference whether “the particular member [or] the group was violent at the time.”
107
FBI Directeur Clarence Kelley bracht hier tegenin dat stappen tegen opkomende bedreigingen voor de Amerikaanse samenleving van tevoren dienden te worden 104
Johnson, ‘Congressional’, 3. Cunningham, There’s something, 192-193. 106 Dr. John T. Eliff is special advisor for policy matters bij het Office of Intelligence van de FBI en was assistent tijdens de Church commissie met als doel onderzoek doen naar de FBI. 107 John T. Eliff, The reform of FBI Intelligence Operations (New Jersey 1979) 128. 105
68
genomen, voordat ze tot wasdom konden komen. De Church commissie was het hier ten dele mee eens, maar kwam wel met aanmerkingen op dit statement van Kelley: ‘Criticizing Director Kelley’s defense of COINTELPRO, the report noted, “affirmative legal steps to meet an imminent threat to life or property are, of course, quite proper. The difficulty with the Director’s statement…is that the threats COINTELPRO purported to meet were not imminent, the techniques used were sometimes illegal, and the purposes went far beyond the prevention of death and destruction.” 108 Volgens het ethisch theoretische kader van Hoogenboom zijn er een drietal problemen binnen het werkveld van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze problemen zijn onder te verdelen in: Op welke grond wordt een burger een doelwit?, het zwaan-kleef-aaneffect en de (on)bewuste sterke druk om vervolgens de verzamelde informatie tegen een doelwit te gebruiken. Er waren binnen de FBI geen duidelijke vastgestelde regels wat betreft het uitkiezen van een doelwit. De keuze om een burger tot een doelwit te laten verworden leek vaak gebaseerd op persoonlijke animositeit. Een goed voorbeeld is de zaak Martin Luther King Jr., waarmee Hoover een persoonlijke vete uitvocht. De commissie Church wijst in dit verband op de relatieve onbepaaldheid van begrippen als nationale veiligheid of subversie. Deze termen leidden ertoe dat relatief veel onschuldige burgers doelwit werden van counterintelligence activiteiten.109 Als er eenmaal een dossier was gemaakt van het doelwit ontstond het ‘zwaan-kleef-aan’-effect en kregen de inlichtingenactiviteiten een interne dynamiek. De neiging om dan steeds meer nieuwe informatie toe te voegen aan het dossier nam toe. Bovendien was er sprake van de toevoeging van informatie die niet direct iets met de oorspronkelijke doelstelling, namelijk politieke dissentie, te maken had. In de derde plaats ontstond (on)bewust een sterke druk om vervolgens de verzamelde informatie te gebruiken tegen het doelwit. 110 Het dossier was namelijk niet voor niets samengesteld. Zo moesten hooggeplaatste FBI agenten, zogenaamde SACs111, elk kwartaal een rapport opstellen waarin zij aangaven welke progressie er geboekt was betreffende een doelwit. Daarnaast moesten ze in dit rapport aangeven welke nieuwe counterintelligence acties ondernomen konden worden
108
Eliff, The reform, 128. Hoogenboom, ‘Inlichtingenwerk’, 128. 110 Hoogenboom, ‘Inlichtingenwerk’, 128. 111 Special Agent in Charge (of the office), elk van de 59 FBI kantoren verspreid over Amerika had een SAC in dienst die het kantoor leidde en direct verantwoordelijk was voor rapportage aan J. Edgar Hoover. 109
69
tegen dit doelwit en welke resultaten er al geboekt waren in vergelijking met het vorige rapport.112 Uiteindelijk kwam de Church commissie met zesennegentig hervormingsvoorstellen voor binnenlandse operaties van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waarvan de meeste door het congres werden overgenomen. De belangrijkste hervorming was de formering van een speciale senaatscommissie die toezicht moest gaan houden op binnenlandse en buitenlandse inlichtingenoperaties. Deze commissie was toegewijd aan het in de gaten houden van de FBI in haar dagelijkse beslommeringen en het onderzoeken van haar programma’s en budgetten.113 De Church commissie was het erover eens dat de twee primaire taken van de FBI betreffende binnenlandse veiligheid, namelijk het assisteren van toekomstige onderzoeken naar specifieke criminele organisaties en personen en het voorkomen van terroristische misdaad, het gebruik van binnenlandse intelligence noodzakelijk maakten. Aan dit gebruik werden echter wel bepaalde restricties verbonden door de commissie. Zo moesten er nieuwe wetten komen voor binnenlandse intelligence onderzoeken, hoewel de commissie aangaf dat de lage productiviteit van vroegere onderzoeken die gebaseerd waren op verouderde wetten en beleid geen indicator zijn voor het verbannen van toekomstige operaties om intelligence te verzamelen en voor het gebruik in het onderzoek naar toekomstige terroristische misdaden. Daarnaast moest de standaard voor het starten van binnenlandse veiligheidsonderzoeken de verzameling van intelligence limiteren tot groepen, hun leiders en personen die deelnemen aan groepsactiviteiten met een bewezen neiging tot terroristisch geweld. De FBI moest na deze bevindingen toestemming vragen aan de procureur generaal om een (counter) intelligence operatie te starten en bewijzen dat de te onderzoeken persoon en/of organisatie terroristisch van aard was, danwel terroristische daden kon gaan verrichten. Mocht dit niet bewezen zijn dan was crimineel onderzoek en vervolging genoeg.114 De staat van dienst wat betreft het daadwerkelijk rechterlijk vervolgen van terroristische personen en/of organisaties uit het verleden was geen reden om toekomstige (counter) intelligence operaties te verbieden. Ondanks het formeel stopzetten van alle cointelpro’s door J. Edgar Hoover in 1971 en daaropvolgend het formeren van verschillende commissies die onderzoek deden naar 112
David Cunningham, ‘The patterning of repression: FBI Counterintelligence and the New Left’, Social Forces Magazine 82 (2003) 213. 113 Johnson, ‘Congressional’, 8. 114 Eliff, The reform, 131-132.
70
deze operaties waren er aanwijzingen dat de operaties niet geheel gestopt werden, maar vaak onder een andere naam of geen naam doorgang vonden. De FBI continueerde haar discrediterende technieken en het lastig vallen van binnenlandse politieke groepen nadat haar controversiële counterintelligence programma was gestopt, volgens twee voormalige leidinggevenden binnen de FBI. “De FBI voerde counterintelligence missies uit, zowel voor 1956, toen het counterintelligence programma werd gestart als na april 1971 toen het programma officieel werd beëindigd door J. Edgar Hoover, de toenmalige FBI directeur”, aldus één van de voormalige FBI leidinggevenden. Deze beweringen van de twee voormalige FBI leidinggevenden staven de beweringen van drie voormalige FBI informanten die de New York Times vertelden over hun cointelpro-achtige manier van het discrediteren van een variëteit van radicale politieke groepen sinds 1971.’ 115 In de jaren tachtig van de vorige eeuw werden onder de republikeinse president Ronald Reagan veel van de doorgevoerde aanbevelingen van de Church commissie teniet gedaan. De politieke actoren, zowel in het kabinet van Reagan als in het Congres, probeerden de FBI “los te maken” om zo pro-actief doelwitten te kunnen neutraliseren, waarvan niet bewezen was dat ze deel hadden genomen aan illegale activiteiten.116 Daarnaast kregen enige veroordeelde FBI agenten die gewerkt hadden aan verschillende cointelpro operaties jegens de Weathermen en de BPP gratie van de president.
115
John M. Crewdson, ‘F.B.I. reportedly harassed radicals after spy program ended’, New York Times (23 maart 1975) 1. 116 Cunningham, There’s something, 198.
71
4.3 Conclusie
Het ethische kader van Dahl bestaat, zoals eerder besproken, uit drie onderdelen. Burgers hebben volgens Dahl het recht op (politieke) meningsuiting, waarbinnen ook kritiek op de leiders van een staat, de regering van een staat en het politiek, economische en sociale systeem binnen een land vallen. Binnen dit onderdeel van het ethische kader van Dahl overschreed de FBI haar eerste grens, omdat dit recht ernstig verstoord werd. Dit kwam omdat de FBI door middel van het monitoren en het proberen onschadelijk te maken van binnenlandse groeperingen die nog geen gewelddadig gedrag vertoonden of de intentie hadden dit te gaan vertonen het recht ontnam tot vrije politieke meningsuiting. Daarnaast moeten burgers van een land volgens Dahl het recht tot toegang op alternatieve bronnen van informatie hebben die niet het monopolie van een regering of welke andere belangengroep dan ook zijn. Volgens Dahl werd binnen zijn ethische kader hier de tweede grens door de FBI overschreden, omdat de BPP en SDS danwel hun eigen kranten, pamfletten en posters, produceerden, maar deze media werd door de FBI sterk in de gaten gehouden en daar waar mogelijk tegengewerkt. De Church commissie kreeg na aanvraag van de FBI cointelpro dossiers slechts informatie in handen die van tevoren aangepast was en waar de echt belangrijke deelnemende personen en informatie zwart gemarkeerd was. Tenslotte hebben burgers het recht om autonome (politieke) organisaties te formeren die mogen deelnemen aan verkiezingen en andere (vreedzame) manieren om de regering te beïnvloeden. De ethische grenzen werden door de FBI binnen dit onderdeel van het kader van Dahl overschreden. Dit kwam doordat er inderdaad autonome organisaties werden geformeerd, maar als ze binnen de, onduidelijk gedefinieerde termen, van een cointelpro vielen ze zodanig werden tegengewerkt dat radicalisatie of desintegratie slechts een kwestie van tijd was. Volgens het kader van Hoogenboom zijn er binnen een inlichtingen- of veiligheidsdienst een drietal problemen die kunnen leiden tot slechte ‘intelligence gathering’. Volgens Hoogenboom’s kader had de FBI verschillende ethische problemen. Zo moeten de gronden waarop een burger een doelwit wordt duidelijk gedefinieerd zijn. Deze gronden waren binnen de FBI niet duidelijk gedefinieerd. Persoonlijke animositeit speelde vaak een belangrijke rol in de keuze om van een burger een doelwit te maken. Daarnaast hield de FBI zich aan de termen die binnen een cointelpro gesteld waren
72
waaraan een groepering of organisatie moest voldoen om onder deze cointelpro te vallen. Deze termen waren onduidelijk gedefinieerd en ontoereikend. Daarnaast wijst Hoogenboom op het ‘zwaan-kleef-aan’-effect. Als er een dossier was aangemaakt van een doelwit ontstond er binnen de FBI een interne dynamiek. Medewerkers van de FBI moesten steeds met nieuwe informatie komen ook al had deze informatie niets met de veronderstelde politieke dissentie te maken. Tenslotte ontstond er een sterke druk om deze verzamelde informatie tegen het doelwit te gaan gebruiken. SACs moesten elke drie maanden met nieuwe acties komen om doelwitten te neutraliseren en zij moesten dit ook daadwerkelijk aan het hoofdkantoor rapporteren. De ethische kaders van Dahl en Hoogenboom interacteren op verschillende punten met elkaar. Volgens Dahl is het binnen een moderne democratie noodzakelijk om het recht op (politieke) meningsuiting te handhaven. Volgens Hoogenboom moeten er binnen een inlichtingen- en veiligheidsdienst duidelijk gedefinieerde gronden zijn waarop een burger een doelwit wordt, zodat een burger niet aangepakt wordt voor het geven van zijn (politieke) mening. Dit was binnen de cointelpro’s van de FBI onduidelijk gedefinieerd en berustte meer op de politieke standpunten die golden binnen deze dienst en de opinies die zij hadden, en dan met name die van J. Edgar Hoover, over bepaalde binnenlandse groeperingen. Zo werden vreedzame burgerrechtenactivisten tot doelwit gemaakt voor het geven van hun politieke mening tijdens demonstraties, terwijl zij niet de intentie hadden om over te gaan tot geweld. Daarnaast werd vaak het persoonlijke met het politieke verward, zoals te zien was in de campagne die gestart was om Martin Luther King Jr. te chanteren, omdat J. Edgar Hoover een hekel aan hem had. Duidelijk gedefinieerde gronden waarop een burger een doelwit wordt, vanwege bedreigend gedachtegoed en handelingen van deze burger zou kunnen voorkomen dat deze burger radicaliseert of, tenslotte, overgaat tot terrorisme. Dit gedachtegoed of deze politieke mening moet binnen de op dat moment heersende interne orde van de democratie getolereerd worden en niet buiten de grondwetten vallen. Daarnaast is Dahl van mening dat burgers het recht moeten hebben om autonome (politieke) organisaties te kunnen formeren zonder hierbij door de overheid te worden tegengewerkt. Door de onduidelijke definities van hoe een burger een doelwit kon worden binnen de verschillende cointelpro’s en het zwaan-kleef-aan-effect, nadat de burger daadwerkelijk een doelwit werd zorgde voor een beperking en bedreiging van de grondrechten die gelden binnen een moderne democratie.
73
Uiteindelijk probeerde de Church commissie via het instellen van een onafhankelijke senaatscommissie die toezicht moest gaan houden op binnenlandse- en buitenlandse inlichtingenoperaties de grondrechtelijke overtredingen van de FBI binnen de perken te houden. Deze oplossing, alsmede de aangenomen hervormingsvoorstellen bleken uiteindelijk te zwak te zijn om de FBI (counter)intelligence operaties een halt toe te roepen of daadwerkelijk te veranderen. Dit kwam mede door de conservatievere richting van de regering in de jaren tachtig die zorgde voor een rehabilitatie van veroordeelde FBI agenten. Daarnaast was deze conservatievere stroming voor meer vrijheden binnen (counter)intelligence operaties van de FBI. De aangenomen hervormingsvoorstellen werden dan ook bijna allemaal teruggedraaid of aangepast. In het navolgende hoofdstuk zal er een conclusie volgen door het beantwoorden van de probleemstelling en de deelprobleemstellingen. Daarnaast zal er worden gekeken naar de onderlinge verbanden en verschillen binnen de gebruikte theoretische kaders in de context van het onderwerp van deze scriptie en binnen het huidige wetenschappelijke debat. Het ethische kader van Dahl zal afgezet worden tegen de praktische kaders van Brodeur en Hoogenboom. De praktische toepassing van het kader van Slootman en Tillie zullen worden vergeleken met die van Brodeur en Hoogenboom. Dit zal gebeuren binnen de academische discussie.
74
Hoofdstuk 5. Conclusie & Academische discussie 5.1 Conclusie
Binnen deze scriptie staat de volgende probleemstelling centraal: Welke stadia doorliepen de Students for a Democratic Society en de Black Panther Party aan de hand van de theoretische kaders en de voor deze binnenlandse radicaliserende groeperingen opgestelde counterintelligence programma’s van de FBI en de hierop volgende Church commissie tussen 1962-1976? Om tot beantwoording te komen van deze probleemstelling zijn er in de vier voorgaande hoofdstukken vijf deelprobleemstellingen beantwoord. Binnen de eerste deelprobleemstelling staan de in deze scriptie gebruikte theoretische kaders centraal. De volgende deelprobleemstelling is hiervoor geformuleerd: Welke theoretische kaders, begrippen en organisaties zijn benodigd om de probleemstelling te beantwoorden? De benodigde begrippen en organisaties om tot beantwoording te komen van de probleemstelling komen uitgebreid aan bod in hoofdstuk 1. Binnen deze scriptie zijn daarnaast vier theoretische kaders gebruikt. Het eerste gebruikte theoretische kader, het zogenaamde kader vertrouwen & legitimiteit, van Tillie en Slootman geeft een stapsgewijs overzicht van hoe een standaard burger van een natiestaat kan radicaliseren en uiteindelijk kan overgaan tot terroristische acties en denkgang. Het tweede gebruikte theoretische kader, het zogenaamde high policing kader, van Brodeur geeft een overzicht van hoe een inlichtingen- of veiligheidsdienst haar (counter)intelligence operaties kan uitvoeren binnen een democratie. Het derde en vierde theoretische kader, de zogenaamde ethische kaders, zijn van de hand van Hoogenboom en Dahl. Het ethische kader van Hoogenboom geeft de mogelijke problemen aan van een inlichtingen- of veiligheidsdienst bij het vaststellen van een mogelijk doelwit dat verdacht wordt van (politieke) dissentie. Dit kader is dus vooral praktisch van aard. Het ethische kader van Dahl geeft de handvaten aan waaraan een goedfunctionerende en moderne democratie, een zogenaamde polyarchy, moet voldoen. Deze vier theoretische kaders zijn gebruikt binnen de vier hierop volgende deelprobleemstellingen.
75
In het tweede hoofdstuk wordt de volgende deelprobleemstelling beantwoord: Welke binnenlandse radicaliserende groeperingen doorliepen alle stappen binnen het kader vertrouwen & legitimiteit? Zoals te zien is binnen de deelprobleemstelling heb ik voor de beantwoording hiervan het theoretische kader van Tillie en Slootman gebruikt. Het kader vertrouwen & legitimiteit valt in te delen in drie stappen. De vertrouwensbreuk (crisis of confidence), het conflict met het legitimiteitsgevoel (conflict of legitimacy) en de legitimiteitsbreuk (crisis of legitimacy). De besproken binnenlandse radicaliserende groeperingen zijn in het geval van deze scriptie de SDS (en later de Weathermen) en de BPP. De SDS, en later de Weathermen, alsmede de BPP werden door de toenmalige heersende interne orde binnen Amerika beschouwd als “subversieve”, oftewel gezagsondermijnende groeperingen, maar waren in feite groeperingen die waren ontstaan door het politieke en sociale klimaat van de tijd waarin zij zich bewogen. Beide groeperingen doorliepen stappen binnen het kader vertrouwen en legitimiteit en gingen over tot het gebruik van geweld, maar beiden in een andere context. De SDS begon als een vreedzame studentenprotestbeweging die vooral op campussen gesitueerd was. De vertrouwensbreuk vond binnen de SDS plaats na de oprichting van deze organisatie in 1962 via het Port Huron Statement. De kritiek op de bestaande heersende interne orde werd via dit statement geformuleerd in ideologische termen, waarvan de roep om participerende democratie de belangrijkste was. Dit is de vertrouwensbreuk binnen het kader vertrouwen & legitimiteit. De beweging was vooral een reactie op oud links, dat niet meer functioneerde in de tijdsgeest van na de tweede wereldoorlog en te angstvallig vasthield aan haar communistische verleden. En het was een reactie op de conservatieve stroming van na de tweede wereldoorlog die er binnen Amerika heerste. Er ontstond een tegencultuur, waarin taalgebruik, gedrag en kledingdracht afweek van de norm. Na gewelddadig reageren van de politie op protestmarsen van de SDS en de intensivering van de Vietnam oorlog begon de SDS te radicaliseren. Ook door de recrutering van SDS leden uit het zuiden en mid-westen van Amerika, die binnen hun staat als paria werden gezien, het ontstaan van de New Left cointelpro en de vereenzelviging met revolutionairen wereldwijd zorgde ervoor dat de SDS steeds radicaler werd en meer in zichzelf begon te keren. Binnen deze stappen vond het conflict met het legitimiteitsgevoel plaats.
76
Dit culmineerde uiteindelijke in het ontstaan van de Weathermen en later, toen men ondergronds was gegaan na de Days of Rage, de Weathermen Underground Organization. Er ontstond een ondoorzichtige schaduwsamenleving en via het gebruik van geweld jegens eigendom van burgers en politie en het dehumaniseren van diezelfde politie werd aangevangen met de legitimiteitsbreuk. Deze breuk werd groter door het daadwerkelijk plannen en uitvoeren van bomaanslagen. De FBI kon niet goed grip krijgen op de SDS en de Weathermen, omdat ze zich niet goed konden inleven in de wereld van het linkse studentenprotest. De FBI had moeite om nieuw links te definiëren en zag het meer als een attitude en levenshouding, waardoor er zeer uiteenlopende groeperingen onder de nieuw links noemer geschaard werden. De bestrijding van de SDS en Weathermen verliep daardoor moeizaam in vergelijking met bijvoorbeeld de bestrijding van de Ku Klux Klan, waarmee de FBI veel meer culturele affiniteit had. Uiteindelijk gingen de Weathermen aan haar eigen ondoorgrondelijke ideologieën en de geweldsspiraal waarin zij verzeild was geraakt ten onder. De stappen binnen het kader vertrouwen & legitimiteit verlopen niet altijd chronologisch, zoals te zien is binnen de BPP, waar de vertrouwensbreuk meteen werd opgevolgd door de legitimiteitsbreuk. De BPP ging namelijk van meet af aan ondergronds, nadat het haar ideologieën had verwoord in het Ten Point Program. Via het formuleren van de te verwezenlijken ideologische doelstellingen en het formeren van een eigen organisatie werd deze vertrouwensbreuk bewerkstelligd. De BPP ging uit van guerrilla tactieken als basis voor haar ondernomen acties en men schuwde niet voor het gebruik van geweld wat zich uitte in de militante klederdracht, het dehumaniseren van politieagenten en het grote belang dat werd gehecht aan het dragen van wapens. Deze stap kan gezien worden als een legitimiteitsbreuk. De reactie van de politie en de FBI op de acties van de BPP was dan ook veel heftiger dan de ingrepen op de protestacties van de SDS. Zo werden conflicten geïnitieerd tussen verschillende zwarte nationalistische groeperingen, waarbij doden vielen. En werden de BPP leiders Fred Hampton en Mark Clark gedood door politieagenten na een inval waarbij gebruik was gemaakt van een FBI informant. Het ondergrondse en militante karakter, de strenge vervolging door de FBI en de arrestatie van één van de kopstukken van de BPP, namelijk Huey Newton, waren de doodsteek voor de BPP.
77
In het derde hoofdstuk wordt de volgende deelprobleemstelling beantwoord: Uit welke onderdelen van het high policing kader bestonden het Black Nationalist Hate Groups programma en het New Left programma, wanneer dit kader toegespitst wordt op de BPP, de SDS en de Weathermen? Zoals te zien is binnen de deelprobleemstelling heb ik voor de beantwoording hiervan het theoretische kader van Brodeur gebruikt. Het high policing kader bestaat uit vier onderdelen. Deze onderdelen zijn het actief verzamelen en opslaan van intelligence en deze opslag en verzameling van intelligence strekt zich uit over alle domeinen binnen een staat. Daarnaast zit high policing niet vast aan rigide wetten en het uitvoeren van deze wetten, omdat ze worden uitgevoerd door een op zichzelf staande macht. Ook wordt het gebruik van criminelen gezien als een onderdeel van high policing, omdat high policing meer bezig is met criminaliteitsmanagement dan met het bestrijden van criminaliteit. Tenslotte maakt high policing nadrukkelijk gebruik van undercover agenten, (betaalde) informanten en agent provocateurs en wordt dit ook duidelijk gemaakt aan de geïnfiltreerde organisatie om de schade te maximaliseren. Dit kader werd toegespitst op twee geformaliseerde (counter)intelligence programma’s, te weten het Black Nationalist Hate Groups programma en het New Left programma, die onder andere ter bestrijding van de BPP en SDS waren opgezet. Binnen de cointelpro Black Nationalist Hate Groups, waaronder de BPP viel, werden alle stappen van het high policing kader van Brodeur doorlopen. Er werd actief informatie verzameld over de BPP en deze informatie werd, al dan niet aangepast, ingezet tegen de BPP. Zo werden vrienden, familieleden en medewerkers van BPP leden voorzien van valse informatie om de onderlinge animositeit binnen de BPP te vergroten. Deze valse informatieverspreiding strekte zich uit over alle (wetgevende en macht hebbende) domeinen binnen de Amerikaanse staat, want de politiemacht, de federaal statelijke macht en lokale politici werden hierbij ingezet. Daarnaast werden conflicten geïnstigeerd tussen verschillende zwarte burgerrechtenbewegingen, werden er agent provocateurs ingezet om de organisatie intern zwakker te maken en waren er betaalde informanten van de FBI actief binnen de BPP. De FBI liet echter niet weten aan de BPP dat er daadwerkelijk sprake was van infiltratie om zo de schade binnen de BPP te maximaliseren. Binnen het New Left programma kwamen alle onderdelen van het high policing kader ook tot uiting. Zo werden er onder andere brieven en pamfletten met valse informatie uitgegeven onder studenten op campussen, ouders en vrienden van SDS
78
leden, belangrijke personen binnen de universiteiten waar de SDS actief was om de animositeit jegens de SDS en binnen de SDS zelf te vergroten of te bewerkstelligen. Daarnaast werden er in, met de FBI ‘bevriende’, kranten door de FBI opgestelde artikelen geplaatst over de vermeende losbandigheid en het gebruik van drugs binnen de SDS. Zo werd de vergaarde intelligence ook daadwerkelijk ingezet op verschillende terreinen. Daarnaast werd de SDS beteugeld door het inzetten van deze intelligence binnen verschillende wetgevende en machthebbende domeinen. Denk hierbij aan het inzetten van de politiemacht om SDS protesten op campussen te onderdrukken. De inzet van informanten en agent provocateurs vond ook plaats binnen de SDS en de Weathermen. Tijdens de Days of Rage van de Weathermen werden deze agent provocateurs ingezet en werden belangrijke Weathermen kopstukken gearresteerd. Informanten werden vooral ingezet binnen universiteiten. Zo schreven belangrijke personen binnen universiteiten rapporten voor de FBI over vermeende SDS activiteiten op hun campus. De inzet van undercover agenten vond ook plaats binnen de SDS en Weathermen, maar dit was niet succesvol, omdat de FBI zich moeilijk kon verplaatsen in de gedachtegang van nieuw links. In het vierde hoofdstuk wordt de volgende deelprobleemstelling beantwoord: Welke ethische grenzen werden door de FBI overtreden binnen cointelpro volgens het ethische kader van Dahl? Zoals te zien is binnen de deelprobleemstelling heb ik voor de beantwoording hiervan het theoretische kader van Dahl gebruikt. Het ethische kader van Dahl bestaat uit drie onderdelen. Burgers binnen een natiestaat hebben volgens Dahl het recht op (politieke) meningsuiting, waarbinnen ook kritiek op de leiders van een staat, de regering van een staat en het politiek, economische en sociale systeem binnen een land vallen. Daarnaast moeten burgers van een natiestaat volgens Dahl het recht tot toegang op alternatieve bronnen van informatie hebben die niet het monopolie van een regering of welke andere belangengroep dan ook zijn. Tenslotte hebben burgers het recht om autonome (politieke) organisaties te formeren die mogen deelnemen aan verkiezingen en andere (vreedzame) manieren om de regering te beïnvloeden. Er werden volgens Dahl verschillende ethische grenzen door de FBI overschreden binnen het verloop van cointelpro. De FBI overschreed deze grenzen door middel van het monitoren en het proberen onschadelijk te maken van binnenlandse groeperingen die nog geen gewelddadig gedrag vertoonden of de intentie hadden dit te
79
gaan vertonen. Deze groeperingen werd zo het recht ontnomen tot vrije politieke meningsuiting. Daarnaast konden de BPP en SDS wel hun eigen kranten, pamfletten en posters produceren, maar deze werden door de FBI echter sterk in de gaten gehouden en waar mogelijk tegengewerkt. De Church commissie kreeg na aanvraag van de FBI cointelpro dossiers slechts informatie in handen die van tevoren aangepast was en waar de echt belangrijke deelnemende personen en informatie zwart gemarkeerd was. Waardoor burgers en, zelfs, door de heersende interne orde goedgekeurde commissies het recht werd ontnomen op vrije toegang tot de informatievoorziening van de desbetreffende dienst. In het geval van de BPP en SDS leden is dit te billijken, maar door de interne dynamiek die ontstond na het opstellen van een dossier over een vermeende (politieke) dissident werden er ook gegevens in het dossier opgenomen die niks met de dissentie van doen had. Ook werden de autonome politieke organisaties, die de BPP en SDS waren, inderdaad geformeerd en toegelaten, maar als ze binnen de, onduidelijk gedefinieerde termen, van een cointelpro vielen werden ze zodanig tegengewerkt dat radicalisatie of desintegratie slechts een kwestie van tijd was. Daarnaast wordt er binnen het vierde hoofdstuk de volgende deelprobleemstelling beantwoord: Welke ethische problemen had de FBI volgens het ethische kader van Hoogenboom? Zoals te zien is binnen de deelprobleemstelling heb ik voor de beantwoording hiervan het theoretische kader van Hoogenboom gebruikt. Volgens het kader van Hoogenboom zijn er binnen een inlichtingen- of veiligheidsdienst een drietal praktische problemen die kunnen leiden tot slechte ‘intelligence gathering’. Zo moeten de gronden waarop een burger een doelwit wordt duidelijk gedefinieerd zijn. Daarnaast wijst Hoogenboom op het zwaan-kleef-aan-effect. Dit effect houdt in dat inlichtingenactiviteiten een interne dynamiek krijgen als een burger éénmaal is aangemerkt als doelwit en zo de neiging ontstaat om steeds meer nieuwe informatie toe te voegen aan het dossier ook al is deze informatie niet relevant. Tenslotte ontstond er een sterke druk om deze verzamelde informatie tegen het doelwit te gaan gebruiken. De gronden waarop een burger een doelwit werd waren door de FBI niet duidelijk gedefinieerd. De FBI hield zich aan de vastgestelde specificaties die binnen een cointelpro gesteld waren waaraan een groepering of organisatie moest voldoen om onder deze cointelpro te vallen. Deze termen waren onduidelijk gedefinieerd en
80
ontoereikend. Het ‘zwaan-kleef-aan’-effect was ook van toepassing op de verschillende cointelpro’s. Als er een dossier was aangemaakt van een doelwit ontstond er binnen de FBI een interne dynamiek en moesten medewerkers steeds met nieuwe informatie komen en werd er informatie toegevoegd die niets met de veronderstelde politieke dissentie te maken had. Tenslotte ontstond er een sterke druk om deze verzamelde informatie tegen het doelwit te gaan gebruiken. Na het aan het licht komen van de cointelpro’s van de FBI via de journalisten Stern en Hersh en het instellen van de Church commissie als reactie hierop werden er verschillende hervormingen binnen de FBI doorgevoerd. De belangrijkste hervormingen waren de invoering van een speciale senaatscommissie die toezicht moest gaan houden op binnenlandse en buitenlandse inlichtingenoperaties en het feit dat de FBI voortaan toestemming moest vragen aan een procureur generaal om een (counter)intelligence operatie op poten te zetten. Deze hervormingen werden in de jaren tachtig aan de hand van de Reagan administratie en de republikeinse meerderheid in de senaat weer grotendeels teruggedraaid. Beantwoording van de probleemstelling: Welke stadia doorliepen de Students for a Democratic Society en de Black Panther Party aan de hand van de theoretische kaders en de voor deze binnenlandse radicaliserende groeperingen opgestelde counterintelligence programma’s van de FBI en de hierop volgende Church commissie tussen 1962-1976? Er is binnen deze scriptie uiteengezet dat de SDS en de BPP verschillende fases van radicalisering doorliepen. Dit gebeurde aan de hand van vier theoretische kaders. Door de roerige politieke tijden, waarin Amerika zich bevond ten tijde van deze binnenlandse radicaliserende groeperingen en de extreme reactie van de heersende interne orde op de formering van deze groeperingen was radicalisatie slechts een kwestie van tijd. Voorts is er aangetoond dat de, door de FBI opgezette, geformaliseerde cointelpro’s ter bestrijding van verschillende binnenlandse groeperingen en organisaties bijdroegen aan het radicaliseren van voornoemde groeperingen. De radicalisering van de BPP en SDS verliepen in verschillende stadia’s en op verschillende manieren, zoals aangetoond in hoofdstuk 2. Door een verkeerde invulling van haar bevoegdheden binnen de cointelpro’s door de FBI, onder andere door onduidelijke definiëring van haar doelwitten en het vervolgen van groeperingen die nog geen gewelddadig gedrag vertoonden of de
81
intentie dit gaan te vertonen, droeg bij aan de verdere radicalisatie van de BPP en de SDS. Uiteindelijk legde de Church commissie de tekortkomingen bloot van de cointelpro’s en gaf zij handreikingen voor verbetering van de binnenlandse operaties van inlichtingenen veiligheidsdiensten. Reflectie van het onderzoek op de historiografie: Deze scriptie heeft bijgedragen aan de wetenschap op verschillende manieren. Ten eerste heeft deze scriptie op een historische metende manier de radicalisatie van de SDS en de BPP beschreven binnen het eerste hoofdstuk. Er is binnen de wetenschappelijke literatuur nog geen eerdere historische uiteenzetting geproduceerd van de radicalisatie van deze groeperingen. Ook een meting binnen een theoretisch kader van deze radicalisatie ontbrak, alsmede een vergelijking van de verschillende radicaliseringsfases die de BPP en de SDS doorliepen. Naast de historische meting van de radicalisatie van de BPP en de SDS draagt deze scriptie bij aan de verdere verdieping van de werking van cointelpro. Het Black Nationalist Hate Groups programma was nog niet vergeleken met het New Left programma binnen de context van een historische meting en een theoretisch kader. Zo konden de praktische invulling van deze cointelpro’s bekeken worden en de uitwerkingen van deze cointelpro’s op voornoemde organisaties binnen het tweede hoofdstuk. Tenslotte heeft deze scriptie bijgedragen aan het beter begrijpen van de werking van de Church commissie. Deze commissie is bezien vanuit twee ethische theoretische kaders om zo te kunnen achterhalen waar de cointelpro’s van de FBI ethisch gezien tekort schoten. De Church commissie is binnen de wetenschappelijke literatuur vooral bekeken vanuit juridisch oogpunt en niet eerder vanuit ethisch en praktisch oogpunt met betrekking tot cointelpro. Binnen de hieropvolgende paragraaf zal er apart aandacht besteedt worden aan de theoretische kaders. Deze kaders zullen binnen de huidige academische discussie, die gaande is over de praktische en ethische toepassing van deze kaders, geplaatst worden ter beantwoording van de zesde deelprobleemstelling.
82
5.2 Academische discussie
Binnen de academische discussie zal er gekeken worden naar de kruisvlakken, de verschillen en de interactie tussen de vier theoretische kaders om zo tot aanbevelingen voor verder onderzoek te komen. Uit de spanningsboog die onderling tussen de kaders aanwezig is komen twee academische discussies voort. Ten eerste komt er een ethisch analytische discussie voort uit deze kruisbestuiving die terug te voeren is op de onderlinge verschillen en overeenkomsten tussen de theoretische kaders van Hoogenboom en Brodeur aan de ene kant en die van Dahl aan de andere kant. Ten tweede komt er een praktisch analytische discussie voort uit deze kruisbestuiving die terug te voeren is op de onderlinge verschillen en overeenkomsten tussen de theoretische kaders van Tillie en Slootman aan de ene kant en Brodeur en Hoogenboom aan de andere kant. Tot slot zullen de twee analytische discussies verbonden worden om tot beantwoording van de volgende vraag te komen: Hoe hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het speel- en spanningsveld van radicalisering geopereerd? Binnen de ethisch analytische discussie moet volgens Hoogenboom en Brodeur high policing (ook wel ‘haute police’ genoemd naar de Franse vorm van high policing in de 18e eeuw, waarop de moderne vorm van high policing is gebaseerd) een wezenlijke rol gaan spelen in de toekomst van alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze vorm van ‘intelligence’ moet echter wel voldoen aan, van te voren, vastgestelde ethische en morele regels en daarnaast zeer precies uitgevoerd worden. Tegelijkertijd was, en is in de uitvoering van haute police behoefte aan chirurgische precisie. Cointelpro liet zien dat de professionals deze precisie uit het oog verloren. De precisie maakte plaats voor schieten met hagel: we kijken wel of we wat raken. Het is denkaar dat deze geschiedenis zich gaat herhalen.117 In Brodeur’s vervolgartikel ‘High and low policing in post 9/11 times’ (2007) op zijn uit 1983 stammende artikel ‘High policing and low policing: Remarks about political policing’ geeft hij commentaar op de actuele wetenschappelijke discussie die is ontstaan op zijn high policing standpunten en de veranderde omstandigheden voor inlichtingen- en 117
Hoogenboom, ‘Inlichtingenwerk’, 136.
83
veiligheidsdiensten na de 9/11 aanslagen. Hij geeft hierin aan dat high policing nog steeds een bruikbaar instrument kan zijn in de bestrijding van (binnenlandse) radicaliserende groeperingen en terroristische organisaties in een moderne democratie, zelfs in het huidige politieke klimaat. Hierin geeft hij aan dat het onderscheid maken tussen het beschermen van de constitutie van een moderne democratie en het institutionele framework van een natie die gezien kan worden als een totalitair regime van belang is. Amerika wordt aangehaald als voorbeeld, omdat volgens Brodeur hier een veel te rigide vrijheid is gecreëerd voor het bestrijden van radicalen en terroristen. ‘Under the US umbrella of a delusional state of war proclaimed by the George W. Bush administration, high policing combines all powers: it makes covert executive orders that supersede the law, keeps suspects in unlimited preventive custody, wants them tried by Star Chamber commissions and applies the sentence under the most punitive of conditions.’ 118 High policing schrijft voor dat een inlichtingen- of veiligheidsdienst een op zichzelf staande entiteit is binnen een democratie die in tijden van nood bepaalde vaststaande wetten kan overtreden in het belang van het in stand houden van de heersende interne orde en het bewaken van het democratische landsbelang. Er moet echter wel een duidelijk onderscheid bestaan tussen het bestrijden van radicalisatie of terrorisme door deze dienst via high policing en het in stand houden van de wettelijke vrijheden van burgers binnen een moderne democratie. Volgens Brodeur is Amerika na 9/11 deze distinctie uit het oog verloren. Tot deze conclusie kwam ook de Church commissie in het kader van de cointelpro operaties. De uiteindelijke rapporten van de Church Commissie onderschreven deze problemen namelijk. De commissie vond dat een inlichtingen- en veiligheidsdienst verschillende normen en waarden moet handhaven. Zo moeten fundamentele vrijheden van burgers worden gegarandeerd in het licht van inlichtingenen veiligheidstaken van de overheid, ondanks dat een balans in deze moeilijk te vinden is, kan en moet deze worden bereikt. Daarnaast verwierp de commissie het idee dat traditionele Amerikaanse principes van recht, rechtvaardigheid en fair play geen plaats zouden hebben in de strijd tegen de vijanden van de vrijheid.119 Volgens de Church commissie dreigden binnenlandse inlichtingenactiviteiten de democratische samenleving te ondergraven en haar karakter fundamenteel te veranderen. 118 119
Jean-Paul Brodeur, ‘High and low policing in post 9/11 times’, Policing 1 (2007) 33. Hoogenboom, ‘Inlichtingenwerk’, 126.
84
Het probleem is echter dat er zich een self-fulfilling prophecy voordoet als voornoemde diensten zich de door Brodeur toegeëigende bevoegdheden gaan uitbuiten in haar eigen voordeel. Dit was te zien in het geval van cointelpro waar onduidelijk gedefinieerde doelwitten en programma’s bijdroegen aan de radicalisatie van de vastgestelde binnenlandse groeperingen die door de FBI werden opgenomen in haar counterintelligence operaties. Volgens Dahl moet een moderne democratie voldoen aan een paar eisen, namelijk dat burgers binnen een land het recht op (politieke) meningsuiting, waarbinnen ook kritiek op de leiders van een staat, de regering van een staat en het politiek, economische en sociale systeem binnen een land vallen. Daarnaast moeten burgers van een land volgens Dahl het recht tot toegang op alternatieve bronnen van informatie hebben die niet het monopolie van een regering of welke andere belangengroep dan ook zijn en tenslotte hebben burgers hebben het recht om autonome (politieke) organisaties te formeren die mogen deelnemen aan verkiezingen en andere (vreedzame) manieren om de regering te beïnvloeden. Het vinden van een balans in de toepassing van de bevoegdheden en macht die het high policing kader met zich meebrengt binnen de voornoemde diensten enerzijds en het zich houden aan de regels en wetten die gelden binnen een moderne democratie anderzijds is de belangrijkste balans die gevonden dient te worden in de toekomst van inlichtingen-, opsporings- en veiligheidsdiensten. Bij verder onderzoek dient er voorts rekening gehouden te worden met de geautomatiseerde informatiesamenleving waarin wij hedentendage leven. Ten tijde van de cointelpro programma’s was informatieverzameling nog tijdrovend en arbeidsintensief. De Church commissie gaf al in haar rapporten aan dat het verzamelen van informatie in naam van nationale veiligheid vaak leidde tot irrelevante en onnodige informatieverzameling en vakdeformatie binnen deze informatie. Mary de Rosa pleitte in haar artikel ‘Privacy in the age of terror’ al voor duidelijke en vastgelegde regels waaraan medewerkers van inlichtingendiensten moeten voldoen bij het verzamelen van informatie over vermeende radicaliserende of terroristische elementen in de Amerikaanse samenleving. Bij de informatieverzameling moeten inlichtingendiensten volgens de Rosa rekening houden met de relevantie van de verzamelde informatie, de uitzaaiing van informatie, het verwijderen van irrelevante informatie of informatie die niet langer benodigd is en de betrouwbaarheid van de verzamelde informatie. Dit is te bewerkstelligen door middel van goede training van de medewerkers van de
85
verschillende diensten. Daarnaast is het integreren van extra controle op de werkzaamheden van de medewerkers en reflectie geven op hun werkzaamheden betreffende informatieverzameling van belang en moeten er periodieke rapporten verschijnen over de verrichte werkzaamheden die opgesteld zijn door superieuren.120 De laatste aanbeveling zorgt voor een systematische terugblik op verrichtte werkzaamheden en voorkomt zo vakdeformatie. Pekel pleit in het artikel ‘Integrity, ethics, and the CIA: The need for improvement’ voor bijna dezelfde maatregelen en pleit daarnaast voor het bespreekbaar maken van fouten en mislukkingen, het creëren en borgen van inspraak- en communicatieprocedures waarbinnen discussie kan worden gevoerd en openlijke kritiek kan worden geuit, de bevordering van functionarissen die blijk hebben gegeven van het innemen van ethische standpunten en/of een kritische bijdrage hebben geleverd en de implementatie van een ethiekprogramma voor alle medewerkers binnen een inlichtingen- en veiligheidsdienst.121 Al deze maatregelen dienen verder te worden onderzocht om ze mogelijk te maken. Implementatie van deze maatregelen op een goede manier zal zorgen voor een betere naleving van de door Dahl gestelde regels waar een moderne democratie aan moet voldoen binnen het werkterrein van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Naast de hierboven beschreven ethisch analytische discussie bestaat er een praktisch analytische discussie. Binnen deze praktisch analytische discussie hebben Tillie en Slootman een theoretisch kader ontwikkeld, het zogenaamde kader vertrouwen & legitimiteit, waarin de radicalisatie van Amsterdamse moslims stap voor stap aangegeven staat. Volgens Tillie en Slootman wordt radicalisatie als een proces gezien waarin in toenemende mate sprake is van verlies van legitimiteit voor de democratische samenleving, waarbij de uiteindelijke vorm van radicalisme, extremisme of terrorisme, gezien wordt als het tegenovergestelde van democratie. Als dit kader en het artikel ‘Processes of radicalisation: Why some Amsterdam Muslims become radicals’, waarin dit kader verscheen, doorgetrokken wordt naar het high policing kader van Brodeur en de actuele discussie betreffende radicalisatie van binnenlandse individuen en groeperingen dan valt op dat het behoud van de legitimiteit van het heersende systeem onder de burgers van een natiestaat het belangrijkste is in het voorkomen van radicalisatie. Om deze legitimiteit onder burgers van een natie te behouden moeten zij 120
Mary de Rosa, ‘Privacy in the age of terror’, The Washington Quarterly 26 (2003) 37, 38. K. Pekel, ‘Integrity, ethics, and the CIA: The need for improvement’ op: http://bss.sfsu.edu/fischer/IR %20360/Readings/Ethics.htm (17 september 2007). 121
86
vertrouwen hebben in het (politieke) systeem. Dit vertrouwen is gebaseerd op de perceptie van deze burgers over hoe de regering haar kerntaken uitvoert en hoe de regering bepaalde problemen binnen de natiestaat oplost. Daarnaast moet een groot deel van de populatie binnen een natiestaat de democratische waarden, minstens passief, ondersteunen. Onder deze democratische waarden vallen zaken als diversiteit, tolerantie, dialoog en het willen maken van compromissen.122 Binnen het high policing kader van Brodeur wordt er een praktische invulling gegeven aan hoe (politieke) dissentie binnen een natiestaat bestreden kan worden door inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Diegenen die bestreden moeten worden, omdat ze de legitimiteit van de bestaande democratische orde in twijfel trekken of deze daadwerkelijk bestrijden, kunnen op drie manieren aangepakt worden volgens Brodeur. De eerste manier is om diegenen die de legitimiteit van het bestaande systeem in twijfel te trekken te criminaliseren. Daarnaast kunnen betaalde informanten ingezet worden om aan de vraag van informatieverzameling te voldoen. Tenslotte wijst Brodeur erop dat dissidenten en gevaarlijke politieke delinquenten een gesloten web vormen, waarbinnen de gevaarlijke politieke delinquenten het centrum vormen, en de dissidenten de periferie van dat web vormen en zo gebruikt kunnen worden als onvrijwillige informanten.123 Het probleem is echter dat het criminaliseren en uitsluiten van dissidenten kan leiden tot verdere radicalisering, omdat dissidenten zo buitengesloten kunnen worden binnen het bestaande democratische systeem. Dit was goed te zien bij de BPP en de SDS. Deze groeperingen werden, gebaseerd op onduidelijk gedefinieerde gronden, tegengewerkt en aangezet tot het plegen van geweld jegens medestanders en anderen om zo aangeduid te kunnen worden als een criminele of radicale (politieke) organisatie. Vooral de willekeur bij het kiezen van haar doelwitten door de FBI, het opslaan van onnodige gegevens in dossiers van vermeende dissidenten en het aanzetten tot geweld tussen BPP en SDS leden onderling en tussen deze groeperingen en andere groeperingen zorgde voor een verdere afscheiding van voornoemde groeperingen van de toenmalige heersende interne orde. Volgens Hoogenboom moet er bij de praktische invulling van de bestrijding van (politieke) dissidenten door inlichtingen-, opsporings- en veiligheidsdiensten vooral heel precies gekeken worden door deze diensten naar wanneer een burger aangeduid kan worden als dissident. Hij geeft hier enkele handreikingen voor, zoals het voorkomen van 122 123
Slootman en Tillie, Processes, 15. Brodeur, ‘High policing’, 511.
87
beoordeling van burgers op basis van onbekende criteria, discriminatoire tendensen jegens bepaalde politieke voorkeuren van burgers binnen de voornoemde diensten voorkomen en nagaan of burgers inzage-, correctie- en beklagrecht hebben.124 Het in deze scriptie eerder aangehaalde zwaan-kleef-aan-effect en de mogelijkheid van doelverschuiving binnen binnenlandse operaties van inlichtingen- en veiligheidsdiensten spelen volgens Hoogenboom een nog te grote rol bij de huidige bestrijding van dissidenten. Door een goede balans te vinden tussen de toepassing van high policing en de stricte criteria die er dienen te zijn bij de selectie van doelwitten die verdacht worden van (politieke) dissentie kunnen inlichtingen-, opsporings- en veiligheidsdiensten fouten voorkomen die zich eerder hebben voorgedaan, zoals tijdens cointelpro. Bij de toepassing van high policing moet er rekening gehouden worden met de extra vrijheden die vrijkomen. Deze vrijheden zijn vaak in strijd met de regels en wetten die gelden binnen een moderne democratie, zoals te zien was binnen de ethisch analytische discussie. De voornoemde diensten dienen een balans te vinden tussen selectiecriteria, het toepassen van high policing en vastgelegde morele grenzen die er dienen te zijn binnen deze diensten. Verder onderzoek naar de precieze invulling van praktische bestrijding van (politieke) dissidenten en de hiervoor benodigde instrumenten binnen inlichtingen- en veiligheidsdiensten binnen hun binnenlandse intelligence operaties is benodigd, omdat de bestaande literatuur alleen handreikingen geeft of abstracte formuleringen van wat er daadwerkelijk onderzocht en uitgediept dient te worden. Binnen de voorgaande academische discussie worden er twee balansen gegeven ter beantwoording van de volgende deelprobleemstelling: Hoe hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het speel- en spanningsveld van radicalisering geopereerd? De eerste balans valt binnen de ethisch analytische discussie en behelst het vinden van een balans in de toepassing van de bevoegdheden en macht die het high policing kader met zich meebrengt binnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten enerzijds en het zich houden aan de regels en wetten die gelden binnen een moderne democratie anderzijds. De tweede balans valt binnen de praktisch analytische discussie en behelst het vinden van een goede balans tussen de toepassing van high policing en de stricte criteria die er dienen te zijn bij de selectie van doelwitten die verdacht worden van 124
Hoogenboom, ‘Inlichtingenwerk’, 136.
88
(politieke) dissentie, zodat inlichtingen-, opsporings- en veiligheidsdiensten fouten kunnen voorkomen die zich eerder hebben voorgedaan, zoals tijdens cointelpro. Voor het vinden van deze balansen binnen het huidige en toekomstige werk van inlichtingen-, opsporings- en veiligheidsdiensten op het terrein van bestrijding van binnenlandse radicaliserende groeperingen en het gebruik van (counter)intelligence dient echter meer onderzoek gedaan te worden naar het gebruik van de theoretische kaders van Brodeur, Hoogenboom en Dahl op ethisch vlak en het gebruik van de theoretische kaders van Brodeur, Hoogenboom, Tillie en Slootman op het praktische vlak. Dit is benodigd om uitglijders binnen voornoemde diensten, zoals gebeurd is in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, te voorkomen, alsmede de grote druk op de burgerrechten die inlichtingenwerk met zich meebrengt te onderzoeken.
89
Overzicht van geraadpleegde werken
Abu-Jamal, Mumia, We want freedom: A life in the Black Panther Party (Cambridge 2004). Adelson, Alan, SDS (New York 1972). Belknap, Michal R., Cold War political justice: The Smith Act, the Communist Party, and American Civil Liberties (Westport 1977). Blackstock, Nelson, COINTELPRO: The FBI’s secret war on political freedom (New York 1976). Bloom, Alexander en Wini Breines, Takin’ it to the streets (Oxford en New York 1995). Brodeur, Jean-Paul, ‘High policing and low policing in post-9/11 times’, Policing 1 (2007). Brodeur, Jean-Paul, ‘High policing and low policing: Remarks about the policing of political activities’, Social Problems magazine 30 (1983). Chalmers, David, Backfire: How the Ku Klux Klan helped the Civil Rights Movement (Lanham 2003). Charns, Alexander, Cloak and gavel: FBI wiretaps, bugs, informers, and the Supreme Court (Urbana en Chicago 1992). Crewdson, John M., ‘F.B.I. reportedly harassed radicals after spy program ended’, New York Times (23 maart 1975). Cumming, Alfred en Todd Masse, ‘Intelligence reform implementation at the Federal Bureau of Investigation: Issues and options for Congress’, Congressional Research Service (2005).
90
Cunningham, David, ‘The patterning of repression: FBI Counterintelligence and the New Left’, Social Forces Magazine 82 (2003). Cunningham, David, There’s something happening here: The New Left, the Klan, and FBI counterintelligence (Berkeley en Los Angeles 2004). Cunningham, David, ‘Understanding State responses to Left- versus Right-wing threats: The FBI’s repression of the New Left and the Ku Klux Klan’, Social Science History Magazine 27 (2003). Dahl, Robert A., Democracy and its critics (New Haven 1989). Daniels, Robert V., A documentary history of Communism: Communism and the World (Londen 1985). Doyle, Charles, ‘The US PATRIOT act: A sketch’, Congressional Research Service (2002). Eliff, John T., The reform of the FBI intelligence operations (New Jersey 1979). Federal Bureau of Investigation, ‘Counterintelligence Program’ op: http://www.fbi.gov/hq/ci/domain.htm (6 juni 2007) Fijnaut, Cyrille en Gary T. Marx, Undercover: Police surveillance in comparative perspective (Den Haag 1995). Frey, Bruno S. en Simon Luechinger, ‘Terrorism: Deterrence may backfire’, European journal of political economy 20 (2002). Gitlin, Todd, The sixties: Years of hope, days of rage (New York 1993). Goldstein, Wayne, ‘Counter-Intelligence in World War II’, National Counterintelligence Center Magazine II (2004).
91
Gorman, Siobhan, ‘FBI, CIA remain worlds apart’, National Journal 1 (2003). Hersh, Seymour M., ‘Anals of national security: The intelligence gap’, The New Yorker 75 (1999). Hersh, Seymour M., ‘Huge CIA operation in US against antiwar forces, other dissidents during Nixon years’, New York Times (22 december 1974). Harchaoui, S. e.d., Hedendaags radicalisme (Apeldoorn en Antwerpen 2006). Hoogenboom, Bob, ‘Inlichtingenwerk en ethiek: Een wildernis van spiegels’, Justitiële verkenningen 30 (2004). Johnson, Loch K., America’s secret power: The CIA in a democratic society (Oxford en New York 1989). Johnson, Loch K., ‘Congressional supervision of America’s secret agencies: The experience and legacy of the Church committee’, Public Administration Review 64 (2004). Jones, Charles E., The Black Panther Party (reconsidered) (Baltimore 1998). Katsiaficas, George N. en Kathleen Cleaver, Liberation, Imagination and the Black Panther Party: A new look at the Panthers and their legacy (New York en London 2001). Lipset, Seymour Martin en Gary Marks, It didn’t happen here: Why socialism failed in the United States (New York 2000). Martin, Kate, ‘Domestic intelligence and civil liberties’, SAIS Review XXIV (2004). Meuller, John, ‘Blip or step function?’, National Interest 3 (2002).
92
Miller, James, Democracy is in the streets: From Port Huron to the siege of Chicago (Cambridge en Londen 1994). Navasky, Victor S., Kennedy Justice (New York 1971). Norton, Mary Beth e.d., A People and a Nation: A history of the United States (Boston 2005). Pekel, K., ‘Integrity, ethics, and the CIA: The need for improvement’ op: http://bss.sfsu.edu/fischer/IR%20360/Readings/Ethics.htm (17 september 2007). Rhodes, Jane, ‘The Black Panther newspaper: Standard-bearer for modern black nationalism’, Media History 7 (2001). Rosa, Mary de, ‘Privacy in the age of terror’, Washington Quarterly 26 (2003). Sale, Kirkpatrick, SDS (New York 1974). Seale, Bobby, Seize the time: The story of the Black Panther Party and Huey P. Newton (New York 1991). Sheptycki, James, ‘High policing in the security control society’, Policing 1 (2007). Slootman, Marieke en Jean Tillie, Processes of Radicalisation: Why some Amsterdam Muslims become radicals (Amsterdam 2006). Stevens, Gina Marie, ‘Homeland Security Act of 2002: Critical infrastructure information act’, Congressional Research Service (2003). Theoharis, Athan G., The FBI: A comprehensive reference guide (Phoenix 1999). United States Senate, ‘Final report of the Select Committee to study Governmental Operations with respect to Intelligence’, Additional, Supplemental, and Separate Views II (1976).
93
United States Senate, ‘Final report of the Select Committee to study Governmental Operations with respect to Intelligence’, Supplementary detailed staff reports on Intelligence Activities and the right of Americans III (1976). United States Senate, ‘National Security Act of 1947’ (1947). Wesley Swearingen, M., FBI secrets: An agents exposé (Cambridge 1995).
94