English: are the big apes degenerated humans? Their DNA and embryo stages point at the possibility that the humans are the root, not a sideline of the hominidae branch of evolution and that earlier protohumans were there, and the apes are the ones that lost intelligence or use of fire and became specialized.
Evolutie: zijn apen onze afgedwaalde en gedegenereerde neven? pdf file De proto-human hypothese; waarom mensapen misschien van de mensen afstammen en niet omgekeerd De laatste tijd is wel duidelijk geworden, dat het neo-Darwinisme achterhaald is. De toevallige mutaties van het DNA en de dan volgende ‘survival of the fittest’ overlevers zijn onvoldoende gebleken om het tempo en de doelgerichtheid van de evolutie te verklaren. De epigenetische inzichten, imprinting en de doelgerichtheid van celinhouden en organismen vragen om een andere benadering, die overigens de verguisde J-B. Lamarck weer een ereplaats geeft. Maar dan kunnen we ook de evolutiemodellen, die we op basis van Darwin hebben aangenomen, weer eens tegen het licht houden.
Zijn apen gedegenereerde (voor)-mensen? Er wordt wel gesteld, dat de moderne mens (homo sapiens sapiens) het minst gespecialiseerd is en de meest flexibele opties heeft van alle dieren, qua beweging, ledematen en praktische zintuigen, en uiteindelijk zelfbewust denken. De meest ontwikkelde levensvorm, zou je kunnen zeggen, tenminste hier op aarde. We kunnen niet alles, maar zijn dan ook niet specifiek aangepast aan één biotoop, voedingsregime of klimaatzone. We kunnen ons wel aanpassen, en met onze hersens optimaal gebruik maken van ons lichaam. Dat komt niet door aanpassingen van ons DNA aan de omgeving, maar juist door de flexibiliteit van ons DNA en het epigenetisch beïnvloeden ervan door onze cellen en ons hele organisme. We passen ons wel wat aan aan de omstandigheden, zoals het voedsel of de hoeveelheid zon (meer zon, meer bruining), maar de mens zet toch voornamelijk de omgeving naar zijn/haar hand. Het beeld van de evolutie als een soort boom met de mens als hoogste uitloper en (eind-)doel zoals Ernst Haeckel dat in de negentiende eeuw schetste is verlaten. De evolutie afstammingsboom lijkt meer op een struik met allerlei takken en afsplitsingen. Door DNA onderzoek weten we de vertakkingen en nieuwe loten beter te plaatsen, maar het oude idee dat we allerlei functionaliteit
delen blijft overeind, ook zonder directe DNA overeenkomsten ontwikkelen zich soorten op vergelijkbare wijze, ook op verschillende continenten (development homologies). Ook de ontwikkeling van embryo’s laat veel overeenkomsten zien, al smokkelde Haeckel nogal toen hij dat uitbeeldde in 1874. Evolutie staat ook niet stil, er komen nog steeds nieuwe soorten, aanpassingen en ook ‘toevallige’ mutaties. Er is wel de gedachte gebleven, dat de mens zich ontwikkeld heeft uit de apen, of dat we toch tenminste gemeenschappelijke voorouders hebben. Die zouden dan primitiever (in de zin van intelligentie en zelfbewustzijn) zijn geweest en waaruit zich dan enerzijds de (mens-)apen en anderzijds de homo sapiens en onze huidige mens (sapiens sapiens) zouden hebben ontwikkeld, het klassieke evolutiestamboom plaatje. Steeds meer rechtop lopend en meer flexibel en met meer beheersing van de omgeving met minder kaak en meer hersenen. De missing link, de overgangsvorm van aap naar mens, is nooit gevonden, maar dat is eigenlijk ook het grote bezwaar tegen het Darwinisme. Tussenstapjes in de ontwikkeling van veel soorten zijn nooit gevonden, er zijn wel wat zogenaamde transitionele fossielen van dieren zoals van de Tiktaalic (tussen vissen en landdieren), de Puijila darwini (between seals and mammals) en Aurornis (tussen dino’s en vogels). De missing link tussen mens en aap vond men echter niet, wel zijn er oude werktuigen of wapens. De oudste gevonden aangescherpte stenen dateren nu van 3,3 miljoen jaar geleden (Lomekwi 3, West Turkana, Kenia). Steeds meer soorten hominine ‘mensachtigen’ zijn in beeld gekomen, tot wel 5 à 7 miljoen jaar terug, zoals de Ardipithecus of de ongeveer 3 miljoen jaar oude Homo Naledi ‘mensen’, die in 2015 werden ontdekt in een grot in Zuid-Afrika. Prof Chris Stringer of the Natural History Museum zei na die Naledi vondst:” "What we are seeing is more and more species of creatures that suggests that nature was experimenting with how to evolve humans, thus giving rise to several different types of human-like creatures originating in parallel in different parts of Africa. Only one line eventually survived to give rise to us." De Naledi, met een menselijk gebit maar kleinere hersenen, schijnen hun overledenen bij elkaar te hebben geplaatst en zouden dus ritueel gedrag kennen, iets wat overigens ook bij dieren voorkomt. Veel mensensoorten dus, in de evolutie waren er blijkbaar vaak doodlopende takjes en nooit grote aantallen mensen of voormensen. Pas rond de vrij recente Neanderthaler(200.000) en de CroMagnon mens, de European Early Modern Humans (EEMH) of eerste homo sapiens sapiens, 40.000 jr.) is er een duidelijk pad te vinden, ook op basis van DNA gegevens en zijn sprongen van groepsbewustzijn naar zelfbewustzijn aannemelijk. Ergens voor die tijd van de vroege mensachtigen, dus rond de 8-10 miljoen jaar terug was er ook de splitsing tussen chimpansee en de vroege mens: de CHLCA (chimpanzee-human last common ancestor) zou in dat tijdsgewricht hebben rondgezworven.
Proto-human hypothese Het idee, dat de stap van vier-potig naar twee-benig via het gebruik van knokkels (daarop lopen apen) is gegaan komt niet erg logisch over, maar wordt vrij klakkeloos aangenomen in de gebruikelijk evolutievisie, wij zijn een soort apen die verstandig werden. Ik denk, dat een alternatieve visie, waarbij een soort oermens, die veel meer ‘mens-achtige’ kenmerken vertoonde, de basis en
hoofdtak is van (tenmiste een deel van) de primatenstamboo m (ergens rond of voor de homininae splitsing), overweging verdient. Dat noem ik de ‘protohuman’ hypothese. Dan zouden de (mens-)apen afsplitsingen zijn en dus voortkomen uit het oermenselijke DNA met aanpassingen aan de omgeving en functionaliteit. Die oermens of protomens, had dus typisch menselijke kenmerken zoals lopen op twee benen, opponeerbare duim, omnivoor gebit (ook voor gekookt eten en dus afhankelijk van vuurbeheersing), positie van het achterhoofdsgat en relatief grote hersenen met een grote frontale kwab en waarschijnlijk ook het tot mensen beperkte (aan)-wijzen, apen doen dat niet. Die oermens vorm waar wij uiteindelijk van afstammen is niet noodzakelijkerwijs een van de fossiel gevonden mensachtigen zoals de Ardipithecus of Pitecantropus erectus (Javamens of Homo erectus javanicus), want er kunnen veel varianten zijn geweest, die vaak uitstierven of zich aanpasten aan omstandigheden zoals pygmeeën dat blijkbaar deden. De afgesplitste apen misten of verloren, door welke oorzaak dan ook, wat van die ‘menselijke’ kwaliteit en flexibiliteit en kunnen dus, vergeleken met de mensen, gedegenereerd genoemd worden. Denk aan het niet meer beheersen van werktuigen of vooral VUUR: dan moeten de kaken meer malen, is er minder energie voor de hersenen en dwingt de vertering en de grotere buik tot meer voorover gaan lopen. De biotoop, zoals leven in en bij bomen, dwingt ook tot aanpassingen in de handen, zoals het verliezen van de opponeerbare duim ten gunste van grijp- en hanghanden. Het verliezen van een kwaliteit of zelfs orgaan komt vaker voor, zo verloren de mensapen en de mens hun staart. Maar in deze visie verandert dus het beeld van de evolutie, we stammen niet af van de aap, maar de aap is een gedegenereerde en aangepaste variant van de mens en viel qua intelligentie en flexibiliteit terug en specialiseerde zich met aanpassingen aan voedsel en biotoop. De hominiden of proto-mensen zijn in dit perspectief dan de voorouders van de apen, niet een van de apen of voorapen afgesplitste tak, waar alleen de moderne mens de uitkomst van is; de stamboom der evolutie gaat er dan anders uitzien. Nu is deze visie drastisch verschillend van het gebruikelijke model, maar er zijn een aantal argumenten die er voor pleiten. Het ontbreken van een missing link en het overeenkomen van DNA wijst wel op een gemeenschappelijke voorouder, maar die zou dus eerder tweebenig, slim en vuurbeheersend moeten zijn geweest dan vierbenig en aap-achtig. We hebben die voormens (protohuman) niet gevonden, maar zouden paleontologen daar wel alert op zijn geweest? Je vindt vaak alleen wat je zoekt. Skeletten die modern menselijk zijn worden niet verder bestudeerd, die zijn te ‘jong’. Paleontologie is vooral giswerk op basis van een beperkt aantal vondsten. Bij vroege mensen en proto-apen moet men het soms doen met maar een paar botten, de tropische omgeving tast skeletten snel aan, in gematigde streken vinden we meer, zoals dinosaurusresten. DNA research, het
DNA van Neanderthalers is nu uitgeplust, biedt nieuwe aanknopingspunten, bijvoorbeeld over hun spraak-functies. De divergentie tussen apen en mensen is dus pas later dan de eerste (proto-)mensenrassen en eerder dan de mensachtigen ‘near-humans’ die gevonden zijn. Mensen en apen bestonden dus naast elkaar, maar de mens kwam eerst, niet de aap. Volgens paleontologen is de breuk tussen chimpansees en (pre-)hominiden zo’n 8 of zelfs 10 miljoen jaar geleden, gorilla’s en orang-oetangs wat eerder. De protomens in dit perspectief zou dus nog ouder moeten zijn, en dat zou dus een meer mensachtige kunnen zijn geweest, met attributen en cognitieve kwaliteiten die uitgingen boven wat we apen toeschrijven. De eerste mensachtige apen (anthropoids/simians) en dat zouden dus eerder aapachtige en gedegenereerde mensen zijn, die gevonden zijn, dateren van 35 miljoen jaar geleden of eerder (volgens K.C. Beard), maar hebben wel een gemeenschappelijke genetische voorouder, die dus meer mensachtig zou zijn geweest. We delen nogal wat DNA met onze apen-relaties. Humaan DNA komt voor 98.4% overeen met dat van huidige chimpansees. Als voorbeeld van gemeenschappelijke, maar meer menselijke afstamming kan ook het hemoglobine gen worden aangehaald, dat al in menselijke vorm terug te vinden is vóór de mensapen, rond de 45 miljoen jaar geleden. Er zijn ook andere aanwijzingen, helaas anekdotisch maar toch wel in voldoende aantallen, dat er veel langer geleden al mensen zouden zijn geweest. Soms vindt men heel oude werktuigen of sieraden in afzettingen die veel ouder zijn dan wat men aanneemt dat de periode van de bekende vroege mensen was. Vooral in steenkool en dat kan meer dan honderd miljoen jaar oud zijn, komt dat voor. Ook zijn er voetsporen en er is zelfs een fossiele schoenafdruk (triassic shoe) gevonden. Onverklaarbaar in de heersende visie op de evolutie, maar onmiskenbaar en iets te vaak voorkomend om het helemaal af te doen als toeval. In diverse geschiedbeelden en tradities (Theosofie, Maya, Atlantis mythen) is er ook sprake van eerdere mensenrassen, die verdwenen zouden zijn. De beste argumenten voor een andere ontwikkelingsgeschiedenis van de mens zijn echter te vinden in de embryologie en dan ook de vergelijkende embryologie, dus in de ontwikkelingsgeschiedenis van de reptielen, gewervelde dieren en zoogdieren, in vergelijking met hoe een menselijk embryo zich ontwikkelt. Dan zien we soms verrassende overeenkomsten, apen en mensen zijn qua embryo ontwikkeling niet veel verschillend. Er is, in de vroegere fases, grote gelijkenis en dat illustreert dat jonge apen veel meer op mensen lijken (er van afstammen) dan hun volwassen vorm aangeeft. Een pasgeboren chimpansee heeft bijvoorbeeld ook geen lichaamsbeharing en lijkt ook qua hoofdvorm op de mens, maar groeit daarna snel naar de gespecialiseerde en aan de biotoop aangepaste vorm van de volwassen chimpansee. Wel heeft onder meer Louis Bolk gewezen op de retardatie, tegenwoordig ook wel neotenie genoemd, de mens ontwikkelt zich langzamer en leeft langer, met name de ontwikkeling van het denken is niet alleen embryonaal, maar loopt door tot in de babyjaren en is pas klaar na de puberteit. Bolks foetalisatietheorie stelt dat een mens een geslachtsrijp geworden
foetale aap is, dus met kenmerken van de apen, niet zoals ik stel dat de apen een door aanpassingen aan de omstandigheden sneller tot rijpdom komende mens zijn. Mensen groeien minder weg van hun embryonale vorm dan andere dieren, we blijven min of meer trouw aan de (minder gedifferentieerde en dus meer flexibele) foetus/babyvorm en ons hoofd is ook relatief groot. Het is duidelijk een onderscheid tussen apen en mensen, waarbij uiteindelijk de mens in het hele proces van baarmoederlijke en jeugdontwikkeling veel meer embryonaal blijft dan andere dieren, en de baby veel langer zorg nodig heeft en later zelfstandig kan opereren. We blijven langer klein, onze hersenen groeien langer door en de hele ontwikkeling lijkt langzamer, maar staat wel meer verbreding en flexibiliteit toe. Onze hersenen blijven vrij zich te ontwikkelen, de automatismen van de reflexboog die bij dieren voor onmiddellijke reacties zorgt, wordt gematigd en laat door allerlei processen in de grotere neocortex interventie (contemplatie, vrije wil) toe. De discrepantie tussen seksuele rijpheid en geestelijke volwassenheid werd door onder meer Simon Weyl in 1956, in lijn met de Freudiaanse visie, gezien als de basis voor de psychologische ontwikkeling van ons ego. Onze hersenen krijgen meer de ruimte, in een grotere hersenpan die wel voor moeilijker bevallen zorgt (volgens de bijbel de straf voor het zelfbewustzijn dat de boom der kennis aan Adam en Eva bracht), maar ook omdat we heel ons leven blijven leren. Onze hersenen blijven flexibele werktuigen met een grote vrijheidsgraad, die anders dan men vroeger dacht, zichzelf ook vernieuwen. Die zogenaamde neuro-plasticiteit blijft ook in latere levensfasen en onze cognitieve flexibiliteit wordt gaandeweg groter van baby tot aan de volwassenheid. De wet van (Louis) Dollo stelt dat de evolutie maar één kant uit kan gaan, ‘Een organisme kan niet terugkeren, of gedeeltelijk terugkeren, naar een stadium dat door zijn voorouders werd bereikt ’. Die wet is onder meer aangevochten omdat er atavismen optreden, ondergesneeuwde genen kunnen later weer actief worden. Dat er ‘menselijke’ functionaliteit in apen- embryo’s zit, was wat lastig, men ging dat als een soort anticipatie verklaren. Maar wanneer we apen zien als ‘gedegenereerde’ mensen klopt Dollo dus weer wel, we moeten alleen het stamboomplaatje anders tekenen. De ontwikkeling van de embryo's (ontogenie) laat zien hoe de evolutionaire ontwikkeling verliep en maakt duidelijk dat er in ieder geval een gemeenschappelijke evolutiekoers is geweest, en dat de menselijke eigenschappen er al vroeg in zaten. Het leergedrag van apen, die blijken na wat voordoen en aanleren door mensen heel aardig met werktuigen, symboliek en zelfs taal om te kunnen gaan, wijst ook eerder op het verloren gaan van een vermogen dat gereactiveerd kan worden dan op een unieke menselijke kwaliteit. De aap als gedegenereerde of gespecialiseerde mens is dan een veel logischer ontwikkelingsmodel. In bijzondere omstandigheden (bijna-dood ervaringen, psychedelische trips, mystieke ervaringen) rapporteren mensen wel dat ze een weg terug in de evolutie ervaren, ze hebben het over eerdere stadia als reptielen of vissen of zelfs terug naar eencelligen of kosmische energie, maar je hoort zelden dat men het over aap-zijn heeft in dat verband. Nu bewijst dat op zich niet veel, onze geest maakt in zo’n situatie allerlei beelden aan uit herinneringen of denkbeelden die we eerder oppikten, maar het is opvallend.
Het idee, dat apen gedegenereerde (retrograde) of hybriede mensen zouden zijn, is overigens ter verdediging van een Bijbels scheppingsbeeld geopperd door George MG Price (1924 New Geology) en ook door Lord Monboddo en Ivan Sanderson verdedigd, maar die gingen uit van een heel andere tijdschaal, de letterlijke zes dagen uit de Bijbel.
Evolutie ook anders bekeken Wat is de grote lijn van de evolutie? Er is wel een trend naar grotere complexiteit te ontwaren en de afhankelijkheid van het milieu neemt af, organismen worden ‘vrijer’. De mens in die zin is behoorlijk vrij en heeft via hulpmiddelen en technische sensor-extensies ook toegang gekregen tot functies als vliegen, onderwaterzwemmen en tele-communicatie. De ontwikkeling is echter niet vloeiend, heel veel mensen-soorten hebben het blijkbaar niet gehaald of zijn ingehaald, blijkt uit paleontologische vondsten. De ontwikkeling van soorten gaat vaak met sprongen, de punctuated equilibrium theorie stelt dat soorten gedurende lange tijd niet of nauwelijks veranderen, dus stabiel blijven, mutaties worden door natuurlijke selektie uitgewied (er is een evenwicht of equilibrium), maar ook gedurende korte tijd (zoals bij de mens rond de 10.000 tot 12.000 jaar geleden) relatief sterk veranderen (punctuation), mogelijk door ecologische rampen. De Cretaceous–Paleogene (K–Pg) uitroeiingsramp zo’n 66 miljoen jaar geleden maakte een einde aan de dinosauriers en driekwart van de toen levende soorten planten en dieren. Maar het leven vocht terug, en nieuwe soorten ontstonden. Evolutie is blijkbaar geen kwestie van toeval, naast op basis van door straling veroorzaakte mutaties of ecologische omstandigheden zit er lijn in, zelfs voorbij het aanpassen aan de omgeving en omstandigheden en de epigenetische activatie of de-activatie van bepaalde genen die uiteindelijk in DNA adaptaties uitwerkt. Er is, in dit perspectief, blijkbaar een doelgerichtheid in de evolutie. Het leven (en misschien zelfs alle manifestatie) stevent ergens op af, wordt steeds complexer en in zekere zin vrijer en is duidelijk een anti-entropisch (negentropisch) fenomeen dat de tweede hoofdwet van de thermodynamica (alles vervlakt) tegenstreeft of misschien zelfs in balans houdt in een bredere multidimensionale context. Evolutie komt daarmee dus in een heel ander perspectief dan toevalsgeluk, meer als een soort sturing van de manifestatie van de materie (via allerlei stadia van toenemende anorganische en organische complexiteit) onder invloed van een kracht, veld, godheid, bewustzijn of dimensie die buiten de normale tijd-ruimte dimensies bestaat maar in alles aanwezig is. Een perspectief dat eerder spiritueel dan koud materialistisch is, de invloed van de toekomst accepteert en daarmee ook een bredere werkelijkheid waarin tijd en ruimte niet zo vast liggen als de wetenschap ons doet geloven. Doelgerichtheid kan inhouden dat er een soort superplan is (intelligent design) maar ook dat alles cyclisch verloopt of dat er een attractor of teleologisch eindpunt in de toekomst ligt, dat dus het heden beïnvloedt. In die laatste visie is het heden dus niet het resultaat van alleen het verleden, maar speelt de toekomst op een complexe manier mee, hetgeen eenduidige voorspellingen (profetie) bemoeilijkt. Als we dus in deze visie aannemen dat lineaire tijd niet de enige tijdsdimensie in een breder universum is (de modernste werkelijkheidsmodellen in de quantumfysica zoals de snaar-theorie gaan uit van meerdere dimensies en er is zelfs een teruglopende tijd nodig om bepaalde experimenten te verklaren), dan worden de wortels van het rationele wetenschapsdenken en de eenrichtingscausaliteit (oorzaak-gevolg) aangetast.
De observaties van Benjamin Libet over perceptie en wilsbesluiten (we reageren in onze hersenen op stimuli voordat die de hersenen bereiken, alsof we het voorvoelen) doen me ook al denken dat er naast lineaire tijd ook een andere (vrij wil) tijds-dimensie is, die ik de magische tijd noem. We kennen de toekomst, of in ieder geval een soort beeld ervan, en blijkbaar op een heel diep (genetisch of organisme) niveau nog beter dan bewust, want de toekomst voorspellen is heel wat minder zeker dan hoe een zaadje tot organisme groeit. Als in de ontwikkeling van het individu (ontogenie) en de soort (philogenie) sprake is van een voorvoelen van het doel, dan is de toekomst is dus op een of andere manier gespiegeld in het heden en resoneert met het heden. In die zin zou evolutie dus niet alleen een veldeffect zijn, in de zin van een morfogenetisch veld zoals Rupert Sheldrake dat ziet, maar een bewustwording van een toekomst, een groei ergens naar toe. Dat zou dus kunnen betekenen dat een zaadje ‘weet’ waar het naar toe groeit en het ‘vormveld’ dus niet tijdgebonden is, maar kunnen we dat in de evolutie van het leven en met name van de mens ook herkennen? Dan is misschien het idee van de proto-human als hoofdlijn en apen als afsplitsing en terugval niet zo vreemd meer. De ‘mens’lijn kan ook wel schokken, knikken of doodlopende takken vertoond hebben, met oude mensenrassen die verdwenen door bijvoorbeeld klimaatveranderingen of kosmische rampen zoals we dat voor de dinosauriërs aannemen, maar komt dus weer terug omdat het een hoofdlijn is. Jos Verhulst ziet dat als een uitdrukking van een gemeenschappelijke aanleg, waarvan kenmerken soms behouden blijven, soms zijn weggespecialiseerd. Arie Bos wijst er op dat in verschillende, naast elkaar ontwikkelde soorten apen zoals de Siamang, de Gibbon of de Ateles, steeds andere ‘menselijke’ eigenschappen opduiken. De mensvorm, die zo duidelijk in embryonale vorm ook bij de apen zichtbaar wordt, is niet het resultaat van aanpassingen, maar blijkbaar de meest ‘vrije’ en flexibele uitdrukking van de evolutie.
De consequenties Deze hypothese, die dus de mens een meer centrale rol geeft in de evolutionaire evolutie dan ‘de naakte aap’ en de aap tot ‘behaarde en minder intelligent geworden oermens of protohuman neef’ devalueert, heeft nogal wat consequenties voor ons mensbeeld. Er is blijkbaar meer doelgerichtheid en ordening dan past bij het idee van een toevallige schepping. Dat wijst niet zonder meer op intelligent design, creationisme of een religieus getinte goddelijke inspiratie, maar geeft wel te denken. De mens als (voorlopig) evolutionair eindproduct zat er
blijkbaar al in. De trend naar ‘antropogenesis’ zoals Jos Verhulst die ziet in de ontwikkeling van primaten is een andere manier om dit te schetsen, hij ziet de mens ook als de meest ‘primitieve’ ofwel oorspronkelijke primaat. Of de mens dus het ‘intrinsieke evolutionaire’ doel is, ‘prefigured in the prototypic structural plan’ en pas in de zelfbewuste mens ‘doorbreekt’ is lijkt echter meer op een antroposofische interpretatie, ik draai het liever om, de apen zijn weggespecialiseerd. Als evolutie een herinnering van de toekomst is (het herinneren dus wat breder zien, maar er is geen goed woord te vinden) dan betekent dat ook dat het leven voorvoelt waar het naar toe gaat, dat we dat een profetisch zintuig kunnen noemen dat in alle leven een rol speelt, mogelijk op DNA en celbiotoop (epigenetisch) niveau. Is het complex van DNA, RNA en celordening misschien een antenne die contact maakt met dat niet meetbare veld, de bewustzijnsdimensie of immateriële informatiedrager, die ook de moderne quantumfysica nodig heeft voor manifestatie, het inklappen van de waarschijnlijkheids-curve? Als die antenne op celniveau werkt, dan zijn er op organismeniveau gevolgen en betekent dat dan ook niet dat levende wezens ook door de toekomst beïnvloed worden, dat profetie niet helemaal onzinnig is, en de ‘bredere’ werkelijkheid wat ruimer is dan wat we met ons wetenschappelijk peuteren in het grote en allerkleinste kunnen vinden? Ir. Luc Sala, 17 nov. 2015 www.lucsala.nl
[email protected]
bronnen: R. Sheldrake, Arie Bos, A. Damasio, J. van der Wal, L. Bolk, J. Verhulst, R. Diogo, R.D. Martin, S. Weyl, S-J Gould. ref. Ritual, the magical perspective, 2014 by Luc Sala www.lucsala.nl/ritual