‘Even liefelijke als doeltreffende propaganda’ De kiesrechtboodschap van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913
scriptie in het kader van de bacheloropleiding geschiedenis Vrije Universiteit Amsterdam Irene Geerts studentnummer 0962627
Eerste begeleider: dr. A. Ribberink Tweede begeleider: dr. M. Huisman Juni 2013
Inhoud
Inleiding 3 Propaganda voor een breed publiek 3 Een extreme boodschap 4 Invloed 5 De tentoonstelling in de literatuur 6 De tentoonstelling in scripties 6 Probleemstelling 7 Opzet 8 Noten 8
1 De tentoonstellingstradities van de negentiende en vroege twintigste eeuw 11 De traditie van de wereldtentoonstellingen 11 De traditie van de vrouwententoonstellingen 13 Boodschappen van macht 14 1913: het hoogtepunt voorbij? 15 Conclusie 15 Noten 16
2 De tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 19 Architectuur 20 Omgang met het publiek 22 Retoriek 28 Noten 31
Conclusie 33
Literatuur 35
Bijlage 1 Plattegrond van de tentoonstelling 39 Bijlage 2 Impressie van een bezoek aan de Kiesrechtzaal 41
Inleiding “Een goede menner laat een schichtig paard het voorwerp van zijn schrik rustig en van nabij bezien. Zoo moesten wij, arbeidsters voor het Vrouwenkiesrecht, aan de door duizend-jarige vooroordelen instinctieve waanverbeeldingen nog beheerschte menigte zoo vaak kalm voorbijtrekken.” Elizabeth van der Hoeven in 19181 Voorjaar 1912. Een groep actieve vrouwen uit de vrouwenbeweging besluit op een bijzondere manier aandacht te vragen voor het vrouwenkiesrecht. In 1913 willen zij een grote tentoonstelling organiseren rond dat thema. Dat jaar bestaat het Koninkrijk der Nederlanden namelijk honderd jaar en er staan tal van herdenkingsactiviteiten op stapel. Daaronder zijn allerlei tentoonstellingen, maar geen daarvan besteedt aandacht aan de vrouw. Dus zorgen deze vrouwen daar zelf wel voor: onder leiding van de actieve feministen Mia Boissevain (1878-1959) en Rosa Manus (1881-1943) zullen zij in ongeveer een jaar de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 tot stand brengen.2 De initiatiefneemsters hebben hun boodschap duidelijk voor ogen: het kiesrecht moet ook voor vrouwen worden opengesteld. Op dat moment is dat het belangrijkste waar de vrouwenbeweging naar streeft. Natuurlijk heeft zij een bredere agenda, waarop bijvoorbeeld aanpassingen in het huwelijksrecht staan, een zedenwet die gelijk is voor mannen en vrouwen en hoger onderwijs voor vrouwen. Maar de gewenste veranderingen in deze ‘barbaarse rechtsorde’ worden volgens de feministen alleen mogelijk wanneer vrouwen stemrecht krijgen.3 En hoewel er sinds 1907 twee aparte organisaties zijn van vrouwen die hiervoor strijden, de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en de Bond voor Vrouwenkiesrecht, verschillen zij op dit punt niet of nauwelijks van mening.4 De vrouwenbeweging vraagt dus om gelijkwaardig burgerschap voor vrouwen, en ze beargumenteert dat door steeds het nut van de vrouw voor de samenleving aan te tonen.5 Propaganda voor een breed publiek In de late negentiende en vroege twintigste eeuw zijn tentoonstellingen een belangrijk medium om het grote publiek te bereiken: van indrukwekkende wereldtentoonstellingen tot eenvoudiger lokale en regionale varianten rond nijverheid, industrie, landbouw of kunst. Halverwege de negentiende eeuw pakt ook de ontluikende vrouwenbeweging het medium op en worden tentoonstellingen van nijverheid en arbeid van vrouwen georganiseerd. Een hoogtepunt is de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 in Den Haag. Deze laatste is een belangrijk voorbeeld voor de vrouwen van 1912, vooral in de zin dat het medium ook voor de vrouwenbeweging succesvol gebleken is om een boodschap te verspreiden naar een groot publiek. Maar het is niet een voorbeeld dat zij letterlijk willen navolgen. Was in 1898 het streven geweest de arbeid van vrouwen, oftewel de bijdrage die zij leveren, op de kaart te zetten, in 1913 zal de boodschap zijn dat de bijdrage van de vrouw aan de maatschappij het kiesrecht voor vrouwen rechtvaardigt.6 3
De boodschap van de feministen is op dat moment echter nog erg controversieel. Weliswaar krijgt het vrouwenvraagstuk, waar de strijd om het vrouwenkiesrecht deel van uitmaakt, steeds meer aandacht van een groeiend publiek, maar de tegenstanders van het vrouwenkiesrecht zijn nog altijd talrijk en sterk. Een journalist vat het als volgt samen: ‘ (...) dat de kiesrecht-begeerende vrouw in ons land nog steeds in de minderheid is, dat een overgroot aantal vrouwen noch van kiesrecht, noch van andere rechten weten wil en het geheel optreden der moderne vrouw in de maatschappij beschouwen als onvrouwelijk en gevaarlijk voor het algemeen welzijn.’7 In de politiek vindt het streven naar vrouwenkiesrecht nog te weinig weerklank om daadwerkelijke verandering in gang te zetten. Progressieve partijen gaan in het eerste decennium van de twintigste eeuw wel steeds meer zien in algemeen kiesrecht, ook voor vrouwen, maar de meeste kabinetten in die tijd zijn confesssioneel en conservatief. Zij slagen er niet in om tot een standpunt te komen over het kiesrecht, maar laten duidelijk blijken hoe zij over de vrouwenkwestie denken door wetten te realiseren die vrouwen uitsluiten van openbare functies en banen bij de overheid.8 Een extreme boodschap Vanaf het moment dat Boissevain, Manus en de overige leden van het tentoonstellingsbestuur de samenwerking beginnen te zoeken met andere vrouwen en organisaties, krijgen ze van velen nul op het rekest vanwege de extreme boodschap die zij met de tentoonstelling willen brengen. Katholieke vrouwen omdat het hen door de kerk verboden wordt, socialistische vrouwen omdat de socialisten vinden dat de klassenstrijd voorgaat, niet de strijd tussen de seksen.9 En last but not least: koningin Wilhelmina, die zich weliswaar van meet af aan belangstellend toont voor de tentoonstelling, verbindt aan haar medewerking wel de voorwaarde dat het vrouwenkiesrecht niet op de voorgrond komt te staan.10 Het bestuur besluit al snel tot een pragmatische benadering van dit probleem, zodat het de tentoonstelling toch van een zo groot mogelijk draagvlak kan voorzien. Ze maken ruimte voor alle standpunten die betrekking hebben op het ‘werken en streven der Nederlandsche vrouw in 1813 en 1913’.11 Bij de opening van de tentoonstelling op 2 mei 1913 op het voormalige buiten Meerhuizen aan de Amstel in Amsterdam verbloemt Boissevain het standpunt van het bestuur echter niet: ‘wij staan op het standpunt van kiesrecht voor de vrouw, doch het is uitdrukkelijk bij de opzet der tentoonstellling verklaard, dat er niet voor één denkbeeld en dan nog wel voor dat van het kiesrecht geijverd zou worden, maar dat integendeel alle richtingen, die de verbetering der maatschappelijke positie van de vrouw beoogen, vertegenwoordigd zouden zijn. Neutraal zouden wij zijn in de zin van veelzijdig.’12 De socialistische en katholieke vrouwen hebben ze met die koerswijziging niet alsnog voor de tentoonstelling kunnen winnen, maar wellicht is ermee voorkomen dat nog meer mensen zijn afgehaakt.
4
Invloed Tot de sluiting op 1 oktober passeren bijna 300.000 bezoekers de toegangspoort. In hoeverre de tentoonstelling dan het grote publiek heeft kunnen overtuigen van de noodzaak van het vrouwenkiesrecht is lastig vast te stellen. In de literatuur ben ik nauwelijks onderzoek naar die vraag tegengekomen. Van Eerd beoordeelt het succes van de tentoonstelling alleen vanuit het uitgangspunt van een algemene tentoonstelling over de vrouw, niet als politieke tentoonstelling, en stelt op basis daarvan dat ze als overzicht geslaagd is, maar verder geen noemenswaardige gevolgen heeft.13 In haar bijdrage aan het Encyclopaedisch Handboek, dat verschijnt in 1918, vindt Mia Boissevain het ook moeilijk te zeggen: ondanks dat dan inmiddels het passief kiesrecht voor vrouwen mogelijk is gemaakt, stelt ze dat de tentoonstelling nog te kort geleden is en dat een evaluatie van het effect bovendien bemoeilijkt wordt door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.14 Het verdere verloop van de kiesrechtstrijd geeft ook geen aanknopingspunten voor een antwoord op de vraag welke invloed de tentoonstelling op het vrouwenkiesrechtvraagstuk heeft. In de loop van de tentoonstelling hebben Tweede-Kamerverkiezingen plaatsgevonden – de organisatrices hebben die willen beïnvloeden door hun tentoonstelling ruim voor die tijd open te hebben15 – en de progressieve partijen, die allemaal het vrouwenkiesrecht in hun programma’s hebben staan, hebben gewonnen. Het zakenkabinet-Cort van der Linden (1913-1918) dat volgt, zet het realiseren van het vrouwenkiesrecht echter niet op de agenda. Het wil alleen de grondwettelijke belemmeringen daartegen uit de weg ruimen en het mannenkiesrecht algemeen maken.16 Begin januari 1914 bereikt een volkspetitionnement voor het vrouwenkiesrecht de regering, maar wanneer die zomer de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, schorten zowel het kabinet als de vrouwenbeweging al hun activiteiten op dit vlak op. Een jaar later wordt het thema weer opgepakt, maar dan komt ook de weerstand weer boven: meer dan vierduizend vrouwen dienen een adres in bij de Tweede Kamer waarin zij stellen dat vrouwenkiesrecht ‘in strijd [is] met haar Christelijke roeping en dat het gezinsleven, en mitsdien de natie, er de grootste schade door zou lijden’.17 Het kabinet-Cort van der Linden realiseert desondanks zijn voornemens. Er komt daarmee wel passief, maar geen actief kiesrecht voor vrouwen.18 Op de regering Cort van der Linden volgt het kabinet Ruys de Beerenbrouck (1918-1922) – opnieuw een kabinet dat niet van plan is het vrouwenkiesrecht in te voeren. Dan gaat het onverwacht toch heel snel: na de revolutiepoging van Pieter Jelles Troelstra in 1918 gaan de confessionelen overstag uit angst voor groter oproer, en in 1919 worden de noodzakelijke veranderingen in de Kieswet aangenomen die het actief kiesrecht voor vrouwen regelen. Dat geeft de strijdsters voor het vrouwenkiesrecht dubbele gevoelens: aan de ene kant blijdschap dat de strijd voorbij is, aan de andere kant ook teleurstelling dat de mannen in de politiek dit niet hebben geregeld uit een gevoel van rechtvaardigheid, maar uit een idee gedwongen te zijn door het revolutiegevaar.19
5
De tentoonstelling in de literatuur Naar de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 is nog maar weinig onderzoek gedaan, afgezien van enkele vrij beknopte passages in boeken over bredere onderwerpen die de vrouwenbeweging betreffen, en een handvol scripties. In Van moeder op dochter, een invloedrijke geschiedenis van de vrouwenbeweging en de positie van de vrouw die voor het eerst verscheen in 1948, wijdt Clara M. Meijers een hoofdstuk aan de tentoonstelling. Zij formuleert het doel ervan als ‘te getuigen, dat de Nederlandsche vrouw in haar strijd om vrijheid in de rij der Europeesche natiën niet achteraan komt’20 door de prestaties van vrouwen te benoemen. Aan het eind van haar korte beschrijving van het getoonde komt ze pas toe aan het benoemen van het kiesrechtaspect van de tentoonstelling: ‘Ten slotte sprak het in 1913 verder vanzelf dat een grote plaats was ingeruimd voor het vrouwenkiesrecht. De namen van dr. Mia Boissevain en Rosa Manus stonden daar borg voor. In haar gedachtengang was dit immers de eigenlijke aanleiding tot de tentoonstelling.’21 In Vrouwenstemmen (1994), het jubileumboek van de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap (voortgekomen uit de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en haar opvolgsters), besteedt Henriëtte Lakmaker ook enige aandacht aan de tentoonstelling van 1913. Zij noemt het ‘een vermetel plan: een tentoonstelling over de kiesrechtstrijd’22 maar staat er ook bij stil dat de tentoonstelling uiteindelijk een compromis was.23 Maria Grever en Berteke Waaldijk stippen de tentoonstelling van 1913 heel kort aan in hun boek Feministische openbaarheid, een veelomvattende studie uit 1998 van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid uit 1898. Ze benoemen enkele overeenkomsten en verschillen tussen de twee, maar gaan daarbij niet in op doel of boodschap. Wel plaatsen ze beide tentoonstellingen in dezelfde ‘feministische traditie van de eerste golf’, die ze afsluiten met de Tentoonstelling De Nederlandse Vrouw 1898-1948 in Den Haag.24 De tentoonstelling in scripties In scripties zijn aspecten van de tentoonstelling sinds de jaren tachtig wel behoorlijk diepgaand bestudeerd. De eerste scriptie die ik ken is Vrouwenwerk damesarbeid van Christine van Eerd uit 1987 over de tentoonstellingen van 1813 en 1913 in vergelijkend perspectief.25 Hoewel Van Eerd een accent legt op hoe vrouwenarbeid getoond wordt (een logisch uitgangspunt voor een vergelijking van de twee tentoonstellingen), is haar onderzoek vooral belangrijk omdat het een basis legt voor de beschrijving van de organisatie, realisatie en ontvangst van beide tentoonstellingen. Ze geeft ook kort de controverse rond de doelstellingen van de tentoonstelling van 1913 weer, en komt tot de slotsom dat het bestuur de beslissing om de tentoonstelling zo neutraal mogelijk te maken achteraf wel een beetje betreurt. ‘De tentoonstelling werd nu een doel op zich, en niet, zoals in 1898, een middel om de positie van de vrouw te verbeteren.’26 Daarmee suggereert Van Eerd dat er van de politieke boodschap niets zou zijn overgebleven. 6
Specifieker van invalshoek is de scriptie Na 80 jaar van Gerry Minderman uit 1994.27 Zij bestudeert interieurs van rond 1913, in het bijzonder de op de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 getoonde, maar laat dat voorafgaan door een uitgebreide algemene beschrijving van de tentoonstelling en haar totstandkoming.28 Interessant is haar benadering om met behulp van foto’s, plattegronden en beschrijvingen uit de pers de afdeling Huis 1913 van de tentoonstelling te reconstrueren en te analyseren. Suzanne Hautvast schrijft in 1996 een biografische studie van zo’n 35 vrouwen uit de organisatie van de tentoonstelling onder de titel Omdat de vrouw als mens vrij wil zijn.29 Het onderzoek geeft een prachtige inkijk in de burgerlijke elite die hier aan het werk is. Het laat ook zien dat er inderdaad zowel voorstandsters van het vrouwenkiesrecht als critici van de beweging en mensen die zich ver van de hele kwestie wensen te houden aan de organisatie deelnemen.30 Hautvast ziet het als een bewuste strategie van het bestuur dat voor belangrijke functies, met name in de commissie die de Historische Afdeling samenstelt en het erecomité (een soort comité van aanbeveling, essentieel voor de fondsenwerving) behoudende vrouwen worden gevraagd, en geen enkele bekende kiesrechtstrijdster. Tegelijkertijd zien zij erop toe dat in de historische afdeling impliciet wel degelijk de kiesrechtboodschap wordt verwerkt.31 Dat zet dus vraagtekens bij de conclusie van Van Eerd dat van die boodschap niets over zou zijn. Eva Midden gebruikt in haar scriptie Voor vrouw en vaderland uit 2004 de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid en de Tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 om de relatie tussen emancipatie en nationalisme te bestuderen.32 Volgens haar gaat het de feministen van het begin van de twintigste eeuw niet zozeer om emancipatie, als wel om integratie van de vrouw in de natie. Een belangrijke rol die ze voor zichzelf opeisen, is die van verbeteraarster van het lot van anderen, in het bijzonder inlandse vrouwen in de koloniën. Midden wijst op de tegenstrijdigheid dat de inlandse vrouwen door die opstelling van de feministen gedegradeerd worden tot tweederangsburgers, en zo juist uitgesloten van emancipatie.33 Dit jaar, in 2013, zal er ongetwijfeld meer over de tentoonstelling verschijnen: nu we het tweehonderdjarig koninkrijk gedenken, is ook het feit dat deze gedenkwaardige tentoonstelling honderd jaar geleden plaatsvond weer inspirerend, net zoals de tentoonstelling van 1898 dat in 1998 was. Zo heeft het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap al aangekondigd dat de tentoonstelling van 1913 het centrale thema van zijn najaarscongres zal zijn.34 Wellicht zal dat ook tot een publicatiegolfje leiden over de tentoonstelling en aanverwante thema’s, zoals in 1998 ook gebeurde.35 Probleemstelling Hoewel alle publicaties over de tentoonstelling benoemen dat haar doelstelling veranderde van propaganda maken voor het vrouwenkiesrecht in het geven van een algemeen overzicht van de positie van de vrouw, heeft alleen Christine van Eerd dit aspect enigszins geanalyseerd. Zij heeft zich daarbij geconcentreerd op de gevolgen die de tentoonstelling heeft gehad (of het gebrek daaraan), dus op hoe 7
de boodschap is ontvangen. Mij interesseert in deze scriptie vooral welke boodschap precies is uitgezonden: in hoeverre de vrouwenkiesrechtboodschap al dan niet toch in de tentoonstelling tot uitdrukking is gekomen. Weliswaar heeft het bestuur de oorspronkelijke boodschap officieel snel losgelaten, maar de studie van Hautvast doet vermoeden dat het ernaar bleef streven het pleidooi voor het vrouwenkiesrecht impliciet zoveel mogelijk overeind te houden. Als theoretisch kader voor mijn onderzoek gebruik ik het artikel ‘The exhibitionary complex’ van Tony Bennett uit 1994.36 Bennett laat zien hoe de wereldtentoonstellingen van de negentiende en vroege twintigste eeuw functioneren als educatieve middelen in handen van de maatschappelijke elites. Het publiek krijgt in een tentoonstelling boodschappen van macht voorgeschoteld, die de maatschappelijke verhoudingen bevestigen zoals de machthebbers die graag zien. Deze boodschappen zijn volgens Bennett te vinden in drie aspecten van een tentoonstelling: de architectuur, de omgang met het publiek en de retoriek. De tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 hoort thuis in deze tentoonstellingstraditie. Vanuit Bennetts gedachtegoed wil ik dan ook onderzoeken in hoeverre de kiesrechtboodschap naar voren komt uit de architectuur, de omgang met het publiek en de retoriek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913.37 De probleemstelling die ik met dit onderzoek wil beantwoorden is: In hoeverre wist het bestuur van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 zijn boodschap van kiesrecht voor vrouwen uit te dragen? Opzet In hoofdstuk 1 bespreek ik de literatuur over de traditie van de (wereld)tentoonstellingen in het algemeen en die van vrouwententoonstellingen in het bijzonder. In hoofdstuk 2 bekijk ik welke boodschappen expliciet en impliciet door de tentoonstelling worden uitgedragen. Met behulp van een theoretisch kader ontleend aan Bennett onderzoek ik plattegronden, foto’s en publicaties van en over de tentoonstelling op aanwijzingen. De Kiesrechtzaal van de tentoonstelling krijgt hierbij steeds speciale aandacht. In hoofdstuk 3, de conclusie, breng ik het verzamelde in hoofdstuk 1 en 2 bij elkaar om een antwoord te formuleren op de vraag in hoeverre de tentoonstelling er al dan niet toch in slaagde de boodschap van kiesrecht voor de vrouw voor het voetlicht te brengen.
Noten 1
Geciteerd in Henriëtte Lakmaker, ‘ “Van de uiterste suffragette tot de kalmste strijdster”, 1894-1919’ in: Marja
Borkus et al., Vrouwenstemmen. 100 jaar vrouwenbelangen, 75 jaar vrouwenkiesrecht (Utrecht 1994) 25. Citaat komt uit Gedenkboek bij het 25-jarig bestaan van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht 1894-1919 (Amsterdam 1919) 94. 2
Els Kloek (sam.), 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (Nijmegen 2013) 1226, 1244.
8
3
Hanneke Hoekstra, Het hart van de natie. Morele verontwaardiging en politieke verandering in Nederland 1870-
1919 (Amsterdam 2005) 147-148, 176. 4
Het onderzoek naar de verschillen tussen de twee organisaties is samengevat door Mineke Bosch in haar
biografie van Aletta Jacobs. Haar conclusie is dat de scheuring die in 1907 leidde tot de oprichting van de Bond naast de al sinds 1894 bestaande Vereeniging voortkwam uit de strijd om de macht in de vrouwenbeweging op dat moment, persoonlijke botsingen en (stands)verschillen. De Bond was weliswaar wat gematigder dan de Vereeniging, maar er was geen principieel verschil in opvattingen. Mineke Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam 2005) 414-420. 5
Eva Midden, ‘Voor vrouw en vaderland. Nationalisme en emancipatie in het begin van de twintigste eeuw’,
Historica, februari 2005, 9-11, aldaar 10. 6
Mia Boissevain, ‘De tentoonstelling De Vrouw 1813-1913’ in: C.H. Werker-Beaujon, Clara Wichmann en W.H.M.
Werker (red.), De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk. Encyclopaedisch handboek deel 2. (Amsterdam 1918) 325-332, aldaar 326; C.E. van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid. Vrouwenarbeid op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid en op de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1987) 37; Mineke Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid, 522. 7
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch Indië, 27 mei 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 34, 8-9. Ik ga ervan uit dat de
journalist met ‘ons land’ duidt op het gehele koninkrijk. 8
Ulla Jansz, Denken over sekse in de eerste feministische golf (Amsterdam 1990) 140; Werkgroep
Vrouwengeschiedenis Groningen, Vrouwen, kiesrecht en arbeid. Nederland 1889-1919 (Groningen 1977) 101. 9
Catalogus van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913) 20.
10
Midden, ‘Voor vrouw en vaderland’, 9; Suzanne Hautvast, Omdat de vrouw als mens vrij wil zijn. De vrouwen van
1913 (Utrecht 1996) 53. 11
SA archiefnr. 89, inv. nr. 25, Statuten p. 3.
12
Catalogus, 20.
13
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid.
14
Boissevain, ‘De tentoonstelling De Vrouw 1813-1913’, 326.
15
Notulen oprichtingsvergadering comité Kiesrecht 26 juni 1912. SA archiefnr. 89 inv. nr. 79.
16
Jansz, Denken over sekse, 146-148, Lakmaker, ‘Van de uiterste suffragette’, 61-66.
17
Lakmaker, ‘Van de uiterste suffragette’, 62.
18
Jansz, Denken over sekse, 146-148, Lakmaker, ‘Van de uiterste suffragette’, 61-66.
19
Jansz, Denken over sekse, 146-148, Lakmaker, ‘Van de uiterste suffragette’, 61-66, Werkgroep
Vrouwengeschiedenis Groningen, Vrouwen, kiesrecht en arbeid, 101. 20
Clara M. Meijers, ‘Intree in de maatschappij’ in W.H. Posthumus-Van der Goot en Anna de Waal (red.), Van
moeder op dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd (Nijmegen 1977)
9
151. Meijers was bij de organisatie van de tentoonstelling betrokken geweest als presidente van de afdeling Banken Verzekeringswezen. 21
Meijers, ‘Intrede in de maatschappij’, 151.
22
Lakmaker, ‘Van de uiterste suffragette’, 58.
23
Lakmaker, ‘Van de uiterste suffragette’, 59-60.
24
Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van
Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998) 278. 25
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid.
26
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid, 42, 46, 58.
27
Gerry Minderman, Na tachtig jaar. Een terugblik op het jaar 1913 en de tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913”
(Amsterdam 1994). 28
De scriptie van Van Eerd lijkt Minderman niet te kennen, zij noemt deze althans nergens en doet veel van Van
Eerds onderzoek over. 29
Hautvast, Omdat de vrouw.
30
Hautvast, Omdat de vrouw, 31, 35, 36, 45.
31
Hautvast, Omdat de vrouw, 54, 70.
32
Eva Midden, Voor vrouw en vaderland. Een onderzoek naar nationalisme en feminisme ten tijde van de eerste
golf in Nederland (Leiden 2004). 33
Midden, Voor vrouw en vaderland, 48, 100.
34
Zie www.knhg.nl/wpcontent/uploads/voorlopige-aankondiging-KNHG-Najaarscongres_08-11-2013.pdf,
geraadpleegd op 19 juni 2013. 35
Voor voorbeelden uit 1998 zie Anneke Ribberink, ‘Feminisme revisited’ in Bijdragen en Mededelingen
betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 115 (2000) 60-74. 36
Tony Bennett, ‘The exhibitionary complex’ in: Nicholas B. Dirks et al., Culture/power/history. A reader in
contemporary social theory (Princeton 1994) 123-154. 37
Omdat ik onderzoek in hoeverre de boodschap tot uitdrukking komt in de uitingsvormen van de tentoonstelling,
laat ik intern archiefmateriaal zoals notulen grotendeels buiten beschouwing en bestudeer ik alleen de externe communicatie.
10
1 De tentoonstellingstradities van de negentiende en vroege twintigste eeuw De traditie van de wereldtentoonstellingen Opkomst Tentoonstellingen zijn bij uitstek populair in de negentiende en vroege twintigste eeuw en maken in die periode een spectaculaire ontwikkeling door. De oorsprong van het medium wordt door onderzoekers verschillend geplaatst. James Gilbert ziet de vroegste wortels in middeleeuwse markten waar koopwaar wordt uitgestald om groothandelsorders te krijgen.1 Ook Asa Briggs en Peter Burke zoeken de oorsprong in handelsexposities, maar zien de tentoonstelling pas ontstaan tijdens de Franse Revolutie, wanneer het medium wordt bedacht als een manier om zowel objecten op hun mooist te tonen als om ideeën te verspreiden.2 Bennett plaatst de oorsprong van tentoonstellingen net als Briggs en Burke omstreeks 1800, maar verklaart hun wortels anders – ze komen in zijn optiek voort uit tentoonstellingen van verzamelingen die tot dan toe privé zijn gebleven en hooguit aan incidentele bezoekers op verzoek worden getoond. In deze tijd keert het medium zich naar buiten. Tentoonstellingen worden steeds meer voor het publiek toegankelijk.3 Briggs en Burke beschrijven hoe de Fransen op hun eerste tentoonstellingen zowel het eigen als het internationale publiek tonen hoe geavanceerd hun uitvindingen op militair en industrieel gebied zijn en hoezeer zij daarmee bijdragen aan de vrede. Opeenvolgende Franse machthebbers omarmen het medium vervolgens als wapen in de concurrentiestrijd om welke natie de grootste is: de Franse of de Engelse? Niet alleen Engeland volgt dit Franse spoor, ook andere West-Europese landen nemen het idee over, maar Frankrijk gaat decennialang voorop in de ontwikkelingen.4 Dan komen de Engelsen in 1851 met een verpletterend antwoord: de eerste wereldtentoonstelling in het speciaal daarvoor gebouwde Crystal Palace in Hyde Park in Londen. Het concept slaat nu in de hele westerse wereld aan. Binnen enkele decennia groeit het uit tot een internationale traditie waarbinnen naties elkaar de loef proberen af te steken met indrukwekkende voorbeelden van hun handel en industrie en de nieuwste prestaties op alle gebied – ‘a celebration of what so far had been achieved in science and industry throughout the world’.5 Beroemde wereldtentoonstellingen die Londen navolgen zijn bijvoorbeeld die van Parijs (1889), waarvoor de Eiffeltoren wordt gebouwd, en die van Chicago (1893), waarvoor als speciale attractie een gigantisch reuzenrad wordt uitgevonden. Tegen die tijd zijn de tentoonstellingsterreinen uitgegroeid tot steden in steden, met speciaal ontworpen grote gebouwen, straten en vervoermiddelen. Ontwikkeling De tentoonstellingen komen tot stand in een vroeg voorbeeld van publiek-private samenwerking: de initiatiefnemers zijn veelal particulieren uit het bedrijfsleven, en in de loop van de negentiende eeuw raakt de overheid er steeds meer bij betrokken.6 In Frankrijk worden tentoonstellingen zo echt een staatsaangelegenheid, elders moeten initiatiefnemers zich steeds weer inspannen om overheidsmedewerking te krijgen, alleen al omdat dat vanwege de hoge kosten noodzakelijk is.7 Andersom gaan tentoonstellingen een steeds belangrijkere rol spelen in de ontwikkeling van de 11
moderne staat. In tentoonstellingen worden macht en kennis uitgestald en uitvergroot voor het publiek, dat hier wordt opgevoed tot natiebesef.8 Ook in andere opzichten ontwikkelen tentoonstellingen zich sterk. De spektakels worden steeds groter, en ze trekken steeds omvangrijkere en minder exclusieve publieken. De samenleving wordt zelf ook steeds meer het spektakel: niet alleen uitvindingen, maar de hele wereld wordt langzamerhand de tentoonstellingen binnengebracht en daar overzichtelijk gemaakt. Dat overzichtelijk maken gebeurt door objecten te rangschikken volgens classificerende principes. Ze komen te staan in oplopende stadia van ontwikkeling, die uitmonden in het heden en vooruitwijzen naar de toekomst. Dit is echt een innovatie, ontleend aan het werk van historici en antropologen. Werden verzamelingen voorheen vooral gerangschikt op basis van de symmetrie van de objecten, nu vertellen ze echt een verhaal, een verhaal over de vooruitgang. De bezoeker loopt als het ware door de tijd heen van vroegere naar latere periodes, en vindt aan de horizon de glorieuze toekomst van zijn land. Op die manier wordt het verhaal van de natie verteld, zíjn natie, en ervaart de bezoeker zijn plaats in die allesomvattende orde.9 Vanuit dit vooruitgangsdenken ontstaan nog twee innovaties. In de loop van de tijd komt enerzijds steeds meer nadruk te liggen op historische aspecten en wordt anderzijds het groeiende imperialisme een belangrijke inspiratiebron.10 Er komen dan deeltentoonstellingen over ‘die goeie ouwe tijd’ en over overzeese gebiedsdelen en andere verre landen, bij voorkeur met speciaal ‘ingezonden’ inheemsen, die veel bekijks trekken. Dit laatste gebeurt voor het eerst op de vroegste Nederlandse wereldtentoonstelling, die van 1883 op het Museumplein in Amsterdam. Daar zijn de kampong – met echte Javanen uit Indië – en het Surinaamse dorp – met echte inboorlingen – de grootste attracties. Dit is ook de eerste wereldtentoonstelling waarop de koloniën centraal staan en niet slechts een deeltentoonstelling vormen. 11 De historische en de koloniale (deel)tentoonstellingen zijn een nieuwe manier om de vooruitgang te laten zien: van primitieve, niet-westerse mens naar beschaafde, westerse mens. Vooral het fascinerende aspect van het tentoonstellen van mensen in de negentiende en twintigste eeuw heeft in de geschiedschrijving veel aandacht gekregen, met in het verlengde daarvan ideeën over ras en imperialisme.12 Nederland Afgezien van de innovaties van de Amsterdamse wereldtentoonstelling van 1883 loopt Nederland op tentoonstellingsgebied helemaal niet zo voorop. Nederlanders maken via Franse invloeden al wel vroeg kennis met het fenomeen: omstreeks 1800. Koning Lodewijk Napoleon introduceert hier vanaf 1808 handel- en nijverheidstentoonstellingen. Ook na de Franse tijd worden door de hele negentiende eeuw heen met enige regelmaat tentoonstellingen georganiseerd, maar in hoeverre die draaien om het kweken van nationaal besef is onduidelijk. De Nederlandse overheid houdt in ieder geval lang afstand tot tentoonstellingsinitiatieven. Zo gaat ze de wereldtentoonstelling van 1883 pas in een laat stadium financieel steunen, en aanvaardt koning Willem III het beschermheerschap pas wanneer zeker is dat hij zich voor het resultaat niet zal hoeven schamen. 13
12
De traditie van de vrouwententoonstellingen Is er eigenlijk ook voor vrouwen een rol weggelegd in al dat tentoonstellingsgeweld? Niet in de mainstream. Vanaf 1860 komen er in Nederland wel speciale tentoonstellingen van de nijverheid van vrouwen, en in 1871 voor het eerst een tentoonstelling georganiseerd door vrouwen zelf: de Tentoonstellings-bazar van Vrouwelijke Nijverheid en Kunst in Delft. Mogelijk gestimuleerd door het succes van deze tentoonstelling wordt er vervolgens voor gepleit ruim baan te geven aan ‘vrouwenhandwerken’ op de Tentoonstelling van Kunst, toegepast op de Nijverheid in 1877 in Amsterdam. En in 1878 volgt opnieuw een initiatief van vrouwen zelf, de Tentoonstelling van Voorwerpen van Nijverheid en Kunst door Vrouwen vervaardigd in Leeuwarden.14 Met name de door vrouwen zelf georganiseerde tentoonstellingen zijn bedoeld om de verkoop van de nijverheid van vrouwen te stimuleren en dus ook de activiteiten van vrouwen op dat gebied en hun mogelijkheden om in hun eigen inkomen te voorzien. Is er in de beginjaren nog veel gedoe rondom het bewaren van de anonimiteit van de inzendsters omdat het vernederend is voor een vrouw om te moeten werken, de laatste tentoonstelling heeft als expliciet doel dat vooroordeel tegen te gaan. Daar worden niet alleen door vrouwen gemaakte handwerken, sieraden, tapijten, schilderijen en dergelijke getoond, maar ook het artsendiploma van Aletta Jacobs. Ook in het buitenland weten vrouwen tentoonstellingen te verwezenlijken, zowel geheel eigen tentoonstellingen zoals in Denemarken in 1895, maar ook belangrijke deelexposities zoals op de wereldtentoonstellingen van Wenen (1873), Philadelphia (1876), Chicago (1893) en St. Louis (1904). Ze tonen de ambities van vrouwen uit de middenklasse op het gebied van sociale, artistieke en politieke gelijkheid.15 Chicago wordt gezien als een hoogtepunt voor de internationale vrouwenbeweging. In het speciaal gebouwde Women’s Building wordt met statistieken uit zoveel mogelijk landen in de wereld een zo compleet mogelijk beeld gegeven van de arbeidssituatie van vrouwen. Het is een sensatie dat het werk van vrouwen op die manier inzichtelijk wordt gemaakt.16 De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid (1898) Het voorlopige hoogtepunt van de vrouwententoonstellingen in Nederland wordt bereikt in 1898 met de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in Den Haag. In het jaar van de inhuldiging van koningin Wilhelmina willen Nederlandse vrouwen uit diverse vrouwenorganisaties met een tentoonstelling pleiten voor uitbreiding van de werkkring van de vrouw. Al snel worden zij erop gewezen dat dat vooral een belang is van de middenklasse – voor vrouwen uit de lagere klasse is werken, veelal in slechte omstandigheden, al lang realiteit. Doordat bij de organisatie ook vrouwen betrokken raken die aandacht hebben voor de belangen van deze arbeidende klasse, wordt de doelstelling verbreed naar de lotsverbetering van deze groep, al blijft het grotendeels een ‘burgerlijke’ tentoonstelling.17 De tentoonstelling is ingedeeld in op zichzelf staande rubrieken, elk verzorgd door een zelfstandig werkende commissie.18 Bezoekers kunnen het feministische gedachtegoed in de tentoonstelling als eenheid in verscheidenheid ervaren.19 Vooral de demonstraties van beroepen en de koloniale afdelingen trekken veel aandacht, en de vele congressen die er worden gehouden vormen ook een belangrijk onderdeel van de tentoonstelling. 13
Het wordt een groot succes. In tweeënhalve maand komen 94.000 mensen, en er wordt winst gemaakt. Daarmee financieren de organisatrices de oprichting van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. De tentoonstelling zet de vrouw en de vrouwenbeweging op de kaart. Ze maakt voor het eerst een heikele feministische kwestie – een nieuwe invulling van werk voor vrouwen – in de openbaarheid bespreekbaar.20 Het idee van kiesrecht voor vrouwen krijgt ook een plaatsje, maar zeer in de marge: er hangen alleen een plakkaat van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en een in haar opdracht gemaakt schilderij dat er ook nog eens niet in slaagt de propagandaboodschap duidelijk te maken aan het publiek.21 Boodschappen van macht Al deze tentoonstellingen, groot en klein, dragen een boodschap uit. Toonaangevende onderzoekers van wereldtentoonstellingen, zoals Robert Rydell en Tony Bennett, hebben zulke boodschappen bestudeerd in termen van de machtsrelaties die erin tot uitdrukking komen.22 Hun werk, en dat van Bennett in het bijzonder, vormt de ruggengraat van het theoretisch kader waartegen ik de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 wil bekijken. Doel: opvoeden Rydell en Bennett analyseren het educatieve doel van de negentiende-eeuwse tentoonstelling diepgaand. Rydell noemt een tentoonstelling een ‘ideologisch coherent symbolisch universum’: er wordt een samenhangend beeld gepresenteerd van hoe de wereld van de bezoeker in elkaar zit. Door het zien van de tentoonstelling krijgen bezoekers het besef bijgebracht dat zij deel zijn van de getoonde samenleving – hun universum. Daarbij wordt duidelijk wat ieders plaats is: leiders uit het bedrijfsleven, de politiek en de wetenschap zetten de lijnen uit, en gewone mensen voegen zich daarbinnen.23 Een functie van de tentoonstellingen is dus de sociale wereld begrijpelijk maken. Het is echter ook duidelijk dat ze gemaakt zijn vanuit een bepaald klassenperspectief en dat het publiek door die bril de wereld bekijkt. In die zin zijn ze volgens Rydell ‘triomfen van hegemonie’: ze maken duidelijk wie de economische en politieke macht touwtjes in handen heeft en hoe, maar zonder dwang. Het doel van een tentoonstelling is juist de spontane ‘instemming’ van het publiek te krijgen met de machtsverhoudingen.24 Bennett bouwt voort op Rydell, maar formuleert het allemaal wat feller. De harten van de mensen moeten gewonnen worden, zodat zij zich vrijwillig zullen onderwerpen aan de macht van de staat, en sterker nog, zichzelf zullen reguleren. Dit is volgens Bennett nodig in een maatschappij die steeds democratischer moet worden gerund: de mensen moeten er in feite mee instemmen dat ze worden bestuurd. Het exhibitionary complex uit de titel van zijn artikel staat dan ook voor het complex van machtsrelaties dat tentoonstellingen in zich dragen. Een tentoonstelling is in zijn optiek een instrument waarmee machthebbers de massa zichzelf kunnen laten reguleren. Niet door pijn of dwang, maar door de orde van de dingen te organiseren en mensen een plek te geven in die orde. Het publiek wordt dus medeplichtig gemaakt in plaats van onderworpen.
14
Een belangrijke inspiratiebron voor Bennett is wat Michel Foucault geschreven heeft over macht. Annemieke van Drenth en Francisca de Haan verwoorden die ideëen helder in hun boek The rise of caring power.25 De essentie van macht is voor Foucault niet mensen overheersen en ze dwingen tot bepaald gedrag, maar ze verleiden en prikkelen om iets te doen of te laten.26 Dat is precies wat in de tentoonstellingen gebeurt. Marieke Bloembergen beoordeelt in haar proefschrift over Nederlandse koloniale tentoonstellingen Bennetts idee van de elite die in een tentoonstelling haar maatschappijbeeld oplegt aan de massa als te absoluut. Haar belangrijkste bezwaar is dat Bennett er automatisch van uitgaat dat het publiek de machtsboodschap van de elite opvat zoals die bedoeld is door de afzenders. Deze kritiek is buitengewoon terecht, maar omdat in deze scriptie niet de ontvangst van de boodschap maar de boodschap zelf centraal staat, ga ik er niet verder op in.27 1913: het hoogtepunt voorbij? Hoewel de traditie van tentoonstellingen met een boodschap tot op de dag van vandaag wordt voortgezet, ligt haar hoogtepunt in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het is dan de enige manier voor grote groepen mensen om kennis te nemen van zaken die zich buiten hun eigen omgeving afspelen, van ‘wat er allemaal te koop was in eigen land en het buitenland, hoe mensen in andere regio’s en verre streken leefden en dachten, wie de beste of grootste voorwerpen en gebouwen kon maken’.28 In de decennia daarna wordt ze langzaam maar zeker ingehaald door nieuwe massamedia en doordat er nieuwe, snellere vervoersmogelijkheden komen. Waaldijk en Grever betitelen het concept voor 1898 al als ‘beproefd en in sommige opzichten verouderd’.29 Zij stellen dat er al in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw een zekere tentoonstellingsmoeheid begint in te zetten, ook al worden er nog steeds veel gehouden.30 In de periodisering die Gilbert heeft gemaakt van de tentoonstellingstraditie valt de tentoonstelling van 1913 dan ook helemaal aan het eind van wat hij noemt de Victoriaanse fase, die loopt van 1851 tot direct na de Eerste Wereldoorlog. In deze fase gaat de machtsboodschap voorop.31 Conclusie In de eerste helft van de negentiende eeuw ontwikkelden de eerste openbare tentoonstellingen zich tot educatieve evenementen voor een steeds breder publiek. In de tweede helft van de eeuw, tot aan de Eerste Wereldoorlog, beleefden die hun hoogtijdagen in de steeds spectaculairdere wereldtentoonstellingen. In die laatste periode kwamen ook de vrouwententoonstellingen op: zowel zelfstandig als als onderdeel van meeromvattende tentoonstellingen. Negentiende- en vroeg-twintigste-eeuwse tentoonstellingen waren indrukwekkende instrumenten van educatie, ingezet door de politieke, economische en culturele leiders in de samenleving om de massa op te voeden in hun beeld van hoe de samenleving in elkaar zat. Tentoonstellingen brachten dus boodschappen van macht van de elite naar het volk. Het publiek kreeg een maatschappijbeeld voorgeschoteld dat als een feit en een ideaalbeeld werd gebracht, maar dat in wezen de interpretatie en het wensbeeld van de heersende klasse was. Door objecten te classificeren en te rangschikken presenteerde een tentoonstelling een beeld van de maatschappelijke 15
orde. De bedoeling was dat mensen zich vrijwillig schikten in deze orde, in plaats van dat hun medewerking met geweld werd afgedwongen. Ze werden dus medeplichtig gemaakt aan hun eigen regulering. Het Nederlandse aandeel in de tentoonstellingstraditie was over het algemeen bescheiden, afgezien van de innovatieve impuls die de Amsterdamse wereldtentoonstelling van 1883 op internationale schaal opleverde. Van de Nederlandse vrouwententoonstellingen was die van 1898 een hoogtepunt. De Nederlandse overheid bewaarde gewoonlijk lang afstand tot tentoonstellingsinitiatieven, van welke aard dan ook, alvorens medewerking toe te zeggen. Hier zullen het dus vooral de particuliere elites zijn geweest die de boodschap bepaalden, maar ze deden dat zodanig dat ze de overheid toch tot betrokkenheid konden overhalen. In 1913 was het fenomeen tentoonstelling beproefd en eigenlijk al enigszins belegen. Het had zich ontwikkeld tot een podium voor het vooruitgangsdenken. Door de samenleving in het hier en nu te vergelijken met het verleden en met ‘primitieve’ volken elders, verheerlijkten tentoonstellingen de prestaties van het eigen land en wezen ze vooruit naar een nog glorieuzere toekomst.
Noten 1
James Gilbert, ‘World’s fairs as historical events’ in: Robert W. Rydell en Nancy E. Gwinn (eds.), Fair
representations. World’s fairs and the modern world (Amsterdam 1994) 13-27, aldaar 13. 2
Asa Briggs en Peter Burke, A social history of the media. From Gutenberg to the Internet. (Cambridge/Malden
2009) 12. 3
Tony Bennett, ‘The exhibitionary complex’, 124, 137.
4
Briggs en Burke, A social history, 112; Marieke Bloembergen, De koloniale vertoning. Nederland en Indië op de
wereldtentoonstellingen (1880-1931) (Amsterdam z.j.) 24-25. 5
Briggs en Burke, A social history, 113.
6
Briggs en Burke, A social history, 112-114; Bennett, ‘The exhibitionary complex’, 129.
7
Bloembergen, De koloniale vertoning, 17, 25.
8
Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid.
9
Bennett, ‘The exhibitionary complex’, 130, 139; Midden, Voor vrouw en vaderland, 89.
10
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 21; Brigss en Burke, A social history, 113.
11
Bloembergen, De koloniale vertoning, 12; Ileen Montijn, Kermis van koophandel, De Amsterdamse
wereldtentoonstelling van 1883 (Bussum 1983) 35-42. 12
Montijn, Kermis van koophandel; Bloembergen, De koloniale vertoning; Teylers Museum en Museum Dr.
Guislain, De exotische mens. Andere culturen als amusement (Tielt 2009). 13
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 20, 22; Montijn, Kermis van koophandel, 10-12.
14
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 25-26.
15
Gilbert, ‘World’s fairs’, 21.
16
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 24-25.
16
17
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid, 17-18.
18
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid, 20; Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 71.
19
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 277.
20
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 11-12; Midden, Voor vrouw en vaderland, 31.
21
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 107.
22
Robert W. Rydell, All the world’s a fair. Visions of empire at American International Expositions, 1876-1916
(Chicago/London 1984); Bennett, ‘The exhibitionary complex’. 23
Rydell, All the world’s a fair, 2-3.
24
Rydell, All the world’s a fair, 2-3.
25
Annemieke van Drenth en Francisca de Haan, The rise of caring power. Elizabeth Fry and Josephine Butler in
Britain and the Netherlands (Amsterdam 1999). 26
Van Drenth en De Haan, The rise of caring power, 14.
27
Bloembergen, De koloniale vertoning, 24-25.
28
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 21.
29
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 20.
30
Grever en Waaldijk, Feministische openbaarheid, 23.
31
Gilbert, ‘World’s fairs’, 14.
17
18
2 De tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 In hoeverre is de vrouwenkiesrecht-boodschap uiteindelijk in de tentoonstelling terecht gekomen? Daarvoor moeten we eerst nagaan waar de boodschap van een tentoonstelling allemaal te vinden is. Bennett noemt drie ‘vindplaatsen’ voor de boodschappen van macht van tentoonstellingen: de architectuur, de omgang met het publiek en de retoriek van de tentoonstelling.1 Deze praktische handvatten gebruik ik in dit hoofdstuk om de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 mee te onderzoeken. Ze helpen om zowel aandacht te besteden aan de expliciete uitingen van de tentoonstelling, die vooral in tentoonstellingsteksten en -publicaties te vinden zijn, als aan impliciete uitingen die schuilgaan in aspecten als de indeling van de gebouwen, de routing en decoraties. Omdat Bennett de drie aspecten zelf niet apart toelicht, maar door zijn hele artikel heen verweven bespreekt, geef ik ze hieronder weer zoals ik ze begrijp, en vul ik ze enigszins aan. - De architectuur De architectuur vormt de basis voor het organiseren van de ruimte van een tentoonstelling. Het doel daarvan is volgens Bennett het mogelijk maken dat het publiek de opvoedende boodschap tot zich kan nemen. Met architectuur bedoelt Bennett dus niet de stijl van bouwen in artistieke zin, maar de ordening van de ruimte in praktische zin. Ik wil in dit licht kijken naar de plattegrond en foto’s van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913. Hoe is de tentoonstelling geordend? Welke plaats hebben de afdelingen ten opzichte van elkaar? In het bijzonder sta ik stil bij de plaats van de Kiesrechtzaal in het geheel. Het is verleidelijk hier ook de routing door de tentoonstelling op te nemen, maar die wordt niet uitsluitend en niet dwingend voorgeschreven door de ordening van de ruimtes – er leiden verschillende wegen naar Rome. Bennett volgend bespreek ik de routing daarom als onderdeel van de omgang met het publiek. - De omgang met het publiek Volgens Bennett wordt het publiek van een tentoonstelling niet behandeld als een geheel, maar als een verzameling individuen, die zodanig worden gereguleerd dat ze de boodschappen van macht zo goed mogelijk in zich op kunnen nemen. De objecten in de tentoonstelling worden dus zo geordend en gepresenteerd dat ze de boodschap van de tentoonstelling uitstralen. Om die boodschap zo goed mogelijk op het publiek over te brengen, worden de bezoekers bewust op een bepaalde manier door de tentoonstelling geleid. Ik wil daarom niet alleen kijken naar hoe de zalen waren ingericht en waarmee, maar ook naar hoe de bezoekers door de tentoonstelling geacht werden te lopen. Met verslagen uit de pers reconstrueer ik mogelijke routes en peil ik welke afdelingen de meeste aandacht trekken.2 Opnieuw zal ik in het bijzonder stilstaan bij de Kiesrechtzaal. - De retoriek De retoriek rond de tentoonstelling naar buiten toe vormt een belangrijke uitingsvorm van de boodschap. Bennett denkt hierbij vooral aan wat er gezegd wordt tijdens de openings- en 19
sluitingsceremonies, wat er geschreven wordt in verslagen in de pers en wat er aan de orde komt in extra pedagogische activiteiten voor het tentoonstellingspubliek door andere organisaties dan die van de tentoonstelling zelf. Ik wil daarom kijken in de Catalogus, de nieuwsbrieven en het Gedenkboek van de tentoonstelling naar wat de organisatie voor retoriek gebruikte bij deze gelegenheden. In afwijking van Bennett zie ik verslagen in de pers niet als uitingen van de retoriek van de tentoonstelling zelf, maar als secundaire weergaven daarvan. Ook kijk ik iets anders naar de extra activiteiten: die werden rond deze tentoonstelling door de organisatie zelf bestierd, wat een directere indruk van de retoriek oplevert. In aanvulling op Bennett sta ik ook stil bij de beeldretoriek in decoraties op de tentoonstelling. Architectuur Wat is er uit de architectuur van de tentoonstelling af te leiden over de kiesrechtboodschap? Om dit te beoordelen bestudeer ik uitvoerig de tentoonstellingsplattegrond: niet alleen die van de uiteindelijk gerealiseerde tentoonstelling, maar ook eerdere versies. Eerste ontwerpen In de gesprekken van het bestuur met de architect van de tentoonstellingsgebouwen, P. Molenaar uit Zaandam, ligt de nadruk aanvankelijk op de vrouwenkiesrecht-boodschap. Het idee is om midden op het terrein een paviljoen te laten verrijzen gewijd aan het kiesrecht.3 Dit idee is terug te zien op een schets van Molenaar gedateerd 15 mei 1912, waarop zo’n paviljoen is getekend als het centrum met alle andere tentoonstellingsgebouwen als een rechthoekig kader eromheen.4 Het archief bevat ook een ongesigneerde en ongedateerde andere schets in hetzelfde handschrift, die waarschijnlijk dus eveneens een ontwerp van Molenaar is. Daarop neemt de Kiesrechtzaal een iets minder centrale, maar nog steeds een heel prominente plek in: nu als onderdeel van het rechthoekige kader van gebouwen dat het binnenterrein omzoomt, direct grenzend aan de entreehal van het hoofdgebouw, met als even prominente overbuur een zaal Vrouwenarbeid.5 Geen van beide ontwerpen heeft de eindstreep gehaald. De plattegrond in de Catalogus (bijlage 1) toont wat Molenaar uiteindelijk heeft gebouwd. De Kiesrechtzaal heeft een aanzienlijk bescheidener plaats gekregen, en geen kiesrecht- maar een muziekpaviljoen pronkt in het midden van het terrein. De gerealiseerde tentoonstelling Het tentoonstellingsterrein bestaat uit twee delen: een historisch deel waar de situatie van de vrouw in 1813 te bekijken valt, en een contemporain deel waar de situatie van de vrouw in 1913 is uitgebeeld. De bezoeker komt direct na de ingang langs de Historische Afdeling, die ongeveer een derde van het terrein beslaat. Het hart van deze afdeling is het oude landhuis Meerhuizen (plattegrond nr. 45), gerestaureerd en verbouwd om het leven in zo’n huis in die tijd te tonen. Met een paar bijgebouwen in dezelfde stijl is een heel buurtje nagebouwd, dat nog twee tentoonstellingsruimtes (46-47) en een rijtje Oud-Hollandse winkeltjes (41-42) huisvest.
20
Een bruggetje (langs nrs. 41-42) vormt de verbinding met het moderne deel, dat tweederde van het terrein omvat. Daar is een imposant hoofdgebouw neergezet met twee vleugels van enkele honderden meters lang. Dit hoofdgebouw omarmt het binnenterrein met in het midden de muziektent (36). Het hoofdgebouw huisvest tientallen afdelingen die ieder een op zichzelf staand thema uit het maatschappelijk leven en werken van de vrouw tentoonstellen. Van buiten is van die afdelingen bijna niets te zien, omdat er winkelgalerijen voor de vleugels zijn geplaatst (afb. 1). Alleen het Huis 1913 (13), helemaal aan het eind van de linkervleugel, is herkenbaar.
Afb. 1 Hoofdgebouw van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913. Helemaal links het Huis 1913, daarnaast winkelgalerijen, de entreehal, opnieuw winkelgalerijen en rechts de (ongebruikte) ingang tot de kunstafdelingen. De Kiesrechtzaal ligt naast het Huis 1913, achter de winkelgalerij. Uit: Gedenkboek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913) 2. Ervan uitgaande dat de verhoudingen op de plattegrond kloppen, kunnen we zien welke afdelingen in het hoofdgebouw de meeste ruimte hebben. Dat zijn Maatschappelijk Werk (11), Ziekenverpleging (51), Koloniën (22), het Indisch Huis (33), Beeldende Kunst (17), Tuinbouw (27 en 28), Statistiek (2) en Onderwijs (3). Kiesrecht (12) is niet een van de kleinste afdelingen, maar ook niet een van de grootste: ongeveer even groot als het Huis 1913 (13), het Museum voor Ouders en Opvoeders (4) en de afdeling Bank- en Kantoorwezen (5). De entreehal ligt in het midden van het hoofdgebouw. Direct aan de hal grenst de afdeling Statistiek (2), die door de organisatie de allerbelangrijkste afdeling wordt geacht.6 Links en rechts van Statistiek liggen twee van de grootste afdelingen, Maatschappelijk Werk (11) en Ziekenverpleging (51). Onderwijs (3) ligt direct achter Statistiek onder een apart koepeldak, dat de ruimte een 21
bijzonder cachet moet hebben gegeven. De centrale plaats van deze afdelingen – Statistiek, Maatschappelijk Werk, Ziekenpleging en Onderwijs – in het geheel, suggereert dat deze als belangrijkste worden gezien. De Kiesrechtzaal (12) bevindt zich aan het eind van Maatschappelijk Werk (11), ongeveer op gelijke hoogte als de kunstafdelingen in de tegenoverliggende vleugel. Misschien geen marginale plek, maar ook geen prominente. Conclusie De verandering in de boodschap van de tentoonstelling wordt weerspiegeld in de ontwerpen. Architect Molenaar luisterde keurig naar zijn cliëntes en tekende wat zij wensten: aanvankelijk een centraal kiesrechtpaviljoen met een hoofdgebouw eromheen, vervolgens een hoofdgebouw met een prominente Kiesrechtzaal direct na de entree, en uiteindelijk een Kiesrechtzaal als dertien in een dozijn. Uit de gerealiseerde tentoonstellingsplattegrond komt allereerst naar voren dat de Historische Afdeling een vooraanstaande plaats heeft direct bij de ingang. Qua oppervlakte krijgt het contemporaine deel van de tentoonstelling, het hoofdgebouw, echter het zwaarste accent: dat is namelijk twee keer zo groot. De grootste en meest prominent gelegen zalen in het hoofdgebouw zijn gewijd aan de afdelingen Statistiek, Maatschappelijk Werk, Ziekenpleging en Onderwijs. Omgang met het publiek Hoe treedt de tentoonstelling het publiek tegemoet? In deze paragraaf bekijk ik de routing door de tentoonstelling en de inrichting van de afdelingen. Ook sta ik stil bij de manier waarop de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 klassieke inrichtingsprincipes uit de traditie van de wereldtentoonstellingen toepast. Routing Hoe het publiek door de tentoonstelling loopt, reconstrueer ik met behulp van krantenverslagen. Hoewel een journalist natuurlijk niet noodzakelijk een gemiddelde bezoeker is, heb ik geen betere bron om na te gaan welke routes de mensen hebben gekozen. Bezoekers komen het terrein binnen door de toegangspoort (48) en staat dan voor een keus. Het is mogelijk direct linksaf te slaan naar de Historische Afdeling, maar veel verslaggevers lijken toch eerst naar het binnenplein met de muziektent (36) te gaan. Daar aangekomen trekt de entreehal van het hoofdgebouw (1) aan de overzijde van het plein de meeste aandacht, hoewel het hier opnieuw mogelijk is om linksaf te slaan en eerst de Historische Afdeling te bekijken. Rechts bevinden zich minder prominente zaken als het informatiebureau (50), de theetent (37) en een gebouwtje van politie en brandweer (49). De centrale entreehal (1) is het startpunt van de rondgang door de exposities in het hoofdgebouw. Dat klinkt misschien als een open deur, maar dat is het niet helemaal. Vanuit de entreehal gezien ligt de Kiesrechtzaal (12) namelijk bijna helemaal aan het eind van de linkervleugel, terwijl die tijdens de voorbereidingen nog lang beschouwd is als startpunt: ‘Komende uit de kiesrechtzaal zou men vervolgens een beeld moeten geven van wat de hedendaagsche vrouw op 22
maatschappelijk gebied beteekent, wat zij doet voor de instandhouding van het ras, maatregelen van hygiëne én voor de moeder én voor de zuigeling – ziekenverpleging in ’t bijzonder – en hygiënische maatregelen in ’t algemeen – dan komen opvoedkunde, onderwijs, vakonderwijs aan de beurt, voorts de vrouw in de vakvereeniging, in de coöperatie, in de armenzorg – als hervormster...’7 Het is inderdaad mogelijk om deze route te volgen door het hoofdgebouw binnen te gaan door het Huis 1913 (13), dan direct af te slaan naar de Kiesrechtzaal (12) en van daaruit de andere afdelingen te bezoeken. Toch het helemaal niet de bedoeling dat bezoekers een ander startpunt nemen dan de entreehal, zo blijkt wel uit de nummering van de zalen op de plattegrond in de Catalogus, het indrukwekkende uiterlijk van de entreehal, en het feit dat alle officiële ontvangsten daar beginnen. En zo ondervindt ook een bezoeker die de kortste weg naar de afdeling Beeldende Kunsten (17) wil nemen via de deur aan het eind van de rechtervleugel – hij wordt resoluut weggestuurd richting entreehal (1).8 In de entreehal (1) maken wandschilderingen van Wilhelmina Drupsteen een eerste indruk op de bezoeker. Op de inhoud ervan kom ik terug bij de retoriek. Vanuit de entreehal kom je direct in de afdeling Statistiek (2): daar moet je langs wil je de andere moderne afdelingen bereiken. Dat is niet voor niks. De organisatie hecht groot belang aan de afdeling Statistiek: om kennis van de feiten te geven.9 Dit is de kern van de tentoonstelling, waaruit de rest volgt. Vanuit Statistiek kun je kiezen: linksaf, rechtsaf of rechtdoor. Kijkend naar de plattegrond lijkt het het meest voor de hand liggend om rechtdoor te lopen naar de afdeling Onderwijs (3). Toch blijkt die route door verslaggevers zelden gekozen te zijn. De meesten lopen vanuit Statistiek (2) naar links, naar Maatschappelijk Werk (11), of naar rechts, naar Ziekenverpleging (51). Dit zijn omvangrijke en kennelijk interessante afdelingen, want hier worden uitvoerige verslagen aan gewijd, die vaak ook alleen dit ene onderwerp belichten. Wie wel verder verslag doet, volgt vanuit de afdeling Maatschappelijk Werk (11) veelal de route naar Hygiëne (6), Bank- en Kantoorwezen (5) en het Museum voor Ouders en Opvoeders (4); of naar Huisindustrie (8). Vanuit de afdeling Ziekenverpleging (51) lopen de meeste mensen door naar de kunstafdelingen (17 en 53) of ze kiezen voor de kortste weg naar Koloniën (22). Die laatste is ook weer onderwerp van uitvoeriger verslagen, zeker nadat het Indisch Huis (33) is gereedgekomen. De Kiesrechtzaal (12) komt er in de verslagen bekaaid af. Ze wordt meestal of helemaal niet genoemd, of slechts in een enkel zinnetje. Opvallend is de journalist die besluit doelgericht ‘de tentoonstelling in haar hart, in de zalen 11 en 12, gewijd aan “maatschappelijk werk” en [“]kiesrecht”, [te] gaan tasten’ en ‘direct op de gevaarvolle zalen af’ te stevenen.10 Deze journalist lijkt een uitzondering; de meesten beginnen keurig bij Statistiek en vervolgen van daaruit hun weg. Zijn de meesten al overvoerd met indrukken en informatie tegen de tijd dat ze bij de Kiesrechtzaal aankomen? Ontsnapt de Kiesrechtzaal aan hun aandacht doordat die in een uithoek ligt? Slaan ze de afdeling over uit desinteresse? Of mijden de meesten het precaire thema maar liever?
23
Inrichting Statistieken hebben op de tentoonstelling een zeer centrale plaats gekregen. Volgens Van Eerd is vooral gekozen voor dergelijke neutrale informatie om de meningsverschillen tussen de organisatrices te verhullen.11 Maar dat suggereert dat De Vrouw 1813-1913 in dit opzicht uniek is, terwijl illustere voorgangers als de vrouwenexpositie van de wereldtentoonstelling in Chicago in 1873 en de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid uit 1898 in dit opzicht hetzelfde deden. Ido de Haan en Henk te Velde hebben laten zien dat statistische informatie vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw onderdeel wordt van de nieuwe openbaarheid van het politieke bestel, en zelfs gezien wordt als de grondslag daarvan omdat ze de getalsmatige feiten levert waar beleid op gefundeerd kan worden.12 Pas ‘door de drooge wetenschap der cijfers’ zouden politici en beleidsmakers inzicht krijgen in de werkelijke toestanden in de maatschappij.13 Zo zullen ook de organisatrices van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 statistieken hebben ingezet om het publiek inzicht te geven in de werkelijke toestand van vrouwen in de maatschappij. Ze zijn er zich daarbij wel van bewust dat ‘de drooge wetenschap der cijfers’ het publiek niet erg zal bekoren, en hebben de tabellen voor de afdeling Statistiek dan ook laten vertalen in wat wij nu infographics zouden noemen (afb. 2). Deze aanpak is echter zo kostbaar dat ze niet op alle afdelingen is doorgevoerd.14
Afb. 2 Statistiek weergegeven in grafiek. Uit: Gedenkboek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913) 25.
24
Veel informatie die wordt tentoongesteld is tekstueel: van informatiebrochures tot gedichten en hele boekwerken. Illustratiever materiaal is er ook: prenten, portretten, foto’s, en op de kunstafdelingen natuurlijk veel schilderijen en beelden. Verder zijn er zoveel mogelijk objecten verzameld die iets zeggen over de thema’s. Die worden op zichzelf uitgestald, of er worden hele interieurs mee nagebouwd. Vooral die laatste maken indruk, niet in de laatste plaats omdat ze meestal ‘bewoond’ zijn: of door prachtig aangeklede, levensechte poppen, of door echte mensen. Zo is er een armoedige eenkamerwoning te zien voor en na het heilzame bezoek van de wijkverpleegster, en geeft de afdeling Huisindustrie een kijkje in het leven van erwtenleessters, groentesnijdsters en garnalenpelsters. Deze ‘levende’onderdelen van de tentoonstelling raken de bezoekers meer dan dorre documenten, en dat is terug te zien in de aandacht die ze krijgen in de pers. De organisatie heeft de tentoonstelling opengesteld voor inzendingen van allerlei groeperingen. Maar zijn ze er dan ook te vinden? Zijn er bijvoorbeeld ook conservatieve boodschappen in de tentoonstelling verwerkt? Als dat zo is, dan misschien vooral op de historische afdeling. Deze werd gemaakt door behoudende vrouwen die veelal niets wilden weten van het kiesrecht.15 Volgens Hautvast had het bestuur hen expres geselecteerd om te bewijzen dat er voor alle groepen ruimte was, maar lag het voortdurend met de historische commissie overhoop omdat die vooral een historisch accuraat beeld wilde geven, waar het bestuur ‘vooral een overzicht [verlangde] van wat de vrouw de afgelopen honderd jaar bereikt had om daarmee aan te kunnen tonen dat de tijd rijp was voor vrouwenkiesrecht’.16 In een krantenartikel wordt het bestuur er ook op aangesproken dat het conservatieve standpunten niet actief heeft aangetrokken.17 Die ontbreken dus. De koloniale en historische afdelingen De twee laat-negentiende-eeuwse tentoonstellingsinnovaties – koloniale en historische afdelingen, zie hst. 1, p. 12 – zijn prominent terug te vinden in de tentoonstelling en zijn daarom interessant om even apart te bekijken. Het getoonde in de afdeling Koloniën en het Indisch Huis is uitvoerig geanalyseerd door Eva Midden. Zij constateert dat alles hier in het licht staat van de verbetering van de zedelijkheid in de koloniën en de rol die de Nederlandse vrouwen zichzelf hierin toebedichten. De inheemse bevolking wordt als achterlijk weggezet en de beschaafde blanke vrouw als redster.18 Net als de wereldtentoonstellingen presenteert de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 – overigens net als de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid van 1898 – dus een contrast tussen een primitief volk en de westerse beschaving met een impliciete vooruitgangsboodschap. Ook het getoonde contrast tussen 1813 en 1913 komt voort uit de traditie van het vooruitgangsdenken in tentoonstellingen, alleen wordt deze vergelijking expliciet verklaard en onderstreept. In de Historische Afdeling is ernaar gestreefd zoveel mogelijk de in het hoofdgebouw geëxposeerde thema’s te weerspiegelen.19 Uit de vergelijking van de contemporaine situatie met die van 1813 moet duidelijk worden dat de vrouw inmiddels verdiend heeft om dezelfde politieke rechten als de man te bezitten.20 Dit wordt nog eens onderstreept in de allereerste lezing op de tentoonstelling door de bekende feministe en self-made historica Johanna Naber, die nauw betrokken is bij de organisatie: ‘Het verleden (...) heeft slechts waarde in dienst van het heden, als mijlpaal op den weg naar die toekomst, welke door dat verleden is voorbereid en bepaald. Daarom, 25
met de woorden van den apostel ons strekkende naar hetgeen voor ons is, gevoelen wij onze belangsteling culmineeren in de Afdeeling 1913 met hare verwonderlijke expansie van trillend leven en hoopvolle verwachting.’21 Waar die hoopvolle verwachting uit bestaat, is duidelijk: dat is de ‘staatkundige gelijkstelling met den man’, waarvan het kiesrecht deel uitmaakt.22 De Kiesrechtzaal De inrichting van de Kiesrechtzaal wijkt in een aantal opzichten af van de rest van de tentoonstelling. Allereerst wordt hier getoond hoe het in de hele wereld gesteld is met het vrouwenkiesrecht, in tegenstelling tot in de andere afdelingen, waar uitsluitend de Nederlandse situatie te zien is. Een grote wereldkaart toont in welke landen er al wel en in welke landen er nog geen kiesrecht is (afb. 3). Ook zijn er vlaggen opgehangen van de landen met vrouwenkiesrecht.23
Afb. 3 Vrouwenkiesrechtkaart. Deze hangt heel prominent aan de wand van de Kiesrechtzaal. Collectie Stadsarchief nr. PBKD00425000014. Naast deze internationale inzendingen hebben de drie Nederlandse clubs die zich inzetten voor het vrouwenkiesrecht ieder een stukje van de zaal: de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in de ene hoek, de Bond voor Vrouwenkiesrecht in de andere hoek, en de Mannenbond voor Vrouwenkiesrecht langs de wand ertegenover (afb. 4 en 5). Opvallend is dat hier dus alleen voorstanders van het vrouwenkiesrecht vertegenwoordigd zijn. Bezoekers kunnen hier allerlei statistisch en propagandamateriaal, boeken en andere publicaties zien, en krijgen brochures en prentbriefkaarten mee.24 Een belangrijk deel van de zaal wordt in beslag genomen door rieten stoelen waar bezoekers kunnen neerstrijken voor een kopje thee, en een podiumpje waar elke dag een voordracht over het vrouwenkiesrecht wordt gehouden: de ene dag door een vertegenwoordigster van de Vereeniging, de andere dag door iemand van de Bond, en een dag in de maand door een lid van de Mannenbond. Voor de ene toeschouwer is de zaal een toonbeeld van gezamenlijk optrekken van de verenigingen, voor de ander is de situatie een bewijs van een gewapende vrede.25
26
Afb. 4 Kiesrechtzaal gezien naar de kiosk van de Bond voor Vrouwenkiesrecht (rechtsachter). Links de zitjes, rechts het podiumpje waar voordrachten gehouden worden. Collectie Stadsarchief nr. PBKD00425000016.
Afb. 5 Kiesrechtzaal gezien naar de kiosk van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Collectie Stadsarchief nr. PBKD00425000015.
27
Conclusie In tegenstelling tot eerdere ideeën van de organisatrices, heeft de Kiesrechtzaal uiteindelijk geen prominente plaats gekregen op de route door de tentoonstelling. De afdeling Statistiek heeft de centrale plaats van de Kiesrechtzaal overgenomen. Ten opzichte daarvan is de Kiesrechtzaal in een uithoek terecht gekomen. Tegen de tijd dat bezoekers daar aankomen, als ze daar al aankomen, lijken ze al zoveel indrukken te hebben opgedaan dat ze hier weinig aandacht aan besteden. De enkele journalist die er wat meer over vertelt, lijkt deze zaal doelbewust bovenaan zijn lijstje te hebben gezet. Veel meer aandacht in de kranten krijgen bijvoorbeeld de afdelingen 1813, Koloniën, Onderwijs, Maatschappelijk Werk, Huisindustrie, Hygiëne. Aangezien journalisten schreven over wat ze dachten dat de lezers zou interesseren, en op hun beurt lezers beïnvloed werden door wat zij lazen, is het aannemelijk dat de aandacht in de pers de aandacht van bezoekers aan de tentoonstelling weerspiegelt. De kiesrechtboodschap komt er dan bekaaid af. Aan de inrichting van de zalen is de wens om een serieuze tentoonstelling te maken af te lezen. Een belangrijk deel van het tentoongestelde bestaat uit statistieken en documenten waaruit de werken van vrouwen moeten blijken. Meer aanschouwelijk wordt dat op sommige afdelingen gemaakt in nagebouwde interieurs en werksituaties met poppen of levende arbeidsters, die dan ook een gevoelige snaar raken bij bezoekers. De Kiesrechtzaal is heel anders ingericht. Er is hier bewust weinig tentoongesteld om letterlijk en figuurlijk ruimte te maken voor het gesproken woord. Daar kom ik hierna bij de retoriek dan ook uitvoerig op terug. De indeling in zalen met aparte thema’s weerspiegelt de ordenende aanpak van de tentoonstellingstraditie van de negentiende eeuw. Het klassieke vooruitgangsdenken van deze traditie is vooral terug te vinden in de basisindeling van de tentoonstelling: in de vergelijking tussen 1813 en 1913 die geheel in dienst staat van het duidelijk maken van de onvermijdelijkheid van het kiesrecht voor vrouwen. Maar ook de koloniale afdelingen weerspiegelen de aanpak van de negentiende-eeuwse tentoonstellingen, al dragen zij hun vooruitgangsboodschap implicieter. Retoriek Welke boodschap zit verpakt in de retoriek rond de tentoonstelling? In navolging van Bennett kijk ik in dit verband naar de retoriek rond opening en sluiting en rond extra activiteiten, in aanvulling op hem bespreek ik ook de beeldretoriek van de tentoonstelling. Rond opening en sluiting Belangrijke bronnen rond opening en sluiting zijn de Catalogus en het Gedenkboek. Niet alleen zijn deze gepubliceerd rond opening en sluiting, ze bevatten ook de speeches die bij deze gelegenheden zijn gehouden. Het bestuur is in beide boeken openhartig over hoe het de boodschap van de tentoonstelling heeft moeten aanpassen voor een zo breed mogelijk draagvlak.26 Omgekeerd moet de boodschap kennelijk ook weer niet zo neutraal worden dat de kiesrechtstrijdsters de tentoonstelling niet meer de moeite waard vinden. In die richting wordt dan ook geruststellend gesproken: ‘Niet in de kiesrechtzaal alléén worden de bezoekers der Tentoonstelling er op gewezen,
28
hoezeer het verkrijgen van politieke rechten voor de vrouw steeds meer een levenskwestie wordt. Aan wie oogen heeft om het te zien, zal het alom worden geopenbaard.’27 De beschrijving van de Kiesrechtzaal staat in de Catalogus en het Gedenkboek op een veel prominentere plaats dan de zaal op de tentoonstelling zelf, namelijk aan het begin, direct na Statistiek en Maatschappelijk Werk. Uit deze boeken rijst daardoor een veel sterker beeld van de aanwezigheid van het thema kiesrecht op dan uit de plattegrond en de krantenverslagen. Lezingen en voordrachten Een andere ‘vindplaats’ van retoriek die Bennett aanwijst, zijn activiteiten die op een tentoonstelling worden georganiseerd. Op De Vrouw 1813-1913 zijn veel sportdemonstraties, muziek- en theateruitvoeringen, feesten en lezingen. Die lezingen zijn in dit verhaal het meest interessant – al denken de bezoekers daar anders over: de evenementen zijn populair, de lezingen blijven over het algemeen slecht bezocht.28 Er zijn echter uitzonderingen. Een geïmproviseerde bijeenkomst in de Kiesrechtzaal naar aanleiding van de uitslag van de in juni zojuist gehouden TweedeKamerverkiezingen krijgt veel belangstelling. En ook belangrijke spreeksters uit het buitenland, met name de prominente figuren uit de Engelse en Amerikaanse vrouwenbeweging Carrie Chapman Catt, Anna Howard Shaw en May Wright Sewall, trekken veel publiek. Waarschijnlijk is dat wel een publiek dat niet meer overtuigd hoeft te worden van de wenselijkheid van het vrouwenkiesrecht.29 Een compleet overzicht van alle gehouden lezingen heeft de organisatie wel geprobeerd te geven,30 maar Van Eerd heeft laten zien dat daar nogal wat aan ontbreekt en de lijst aangevuld met informatie uit de nieuwsbrief van de tentoonstelling en de kranten.31 Zij komt tot een totaal van 78 lezingen; dat zijn er gemiddeld zo’n drie à vier per week. Acht daarvan hebben te maken met de vrouwenbeweging, maar bij gebrek aan verslagen is niet na te gaan in hoeveel lezingen het kiesrecht ter sprake komt. Waarschijnlijk gebeurt dat wel in de vier speeches van de buitenlandse spreeksters en we weten dat dit het geval was in de openingslezing van Johanna Naber. De subcommissie Kiesrecht is zich ervan bewust dat haar onderwerp niet zozeer in objecten zichtbaar te maken valt, maar dat ze het moet hebben van het gesproken woord. Vandaar dat er in de Kiesrechtzaal dagelijks voordrachten worden gehouden.32 In de nieuwsbrief wordt elke week keurig vermeld op welke dagen de Bond en op welke dagen de Vereeniging spreekt, maar ik vond slechts een enkel verslag van de gang van zaken (bijlage 2). Daaruit blijkt dat – in ieder geval op een dag dat de Bond de scepter zwaait – bezoekers eerst vriendelijk worden uitgenodigd om te gaan zitten voor een kopje thee. Pas dan krijgen ze de vraag of ze bereid zijn tot een gesprek over het vrouwenkiesrecht, en als ze blijven zitten horen ze ook de voordracht van het podium. Op de journalist in kwestie heeft die zachtaardige benadering echter kennelijk effect: ‘Ik heb me wel eens bezondigd aan een heftig artikel tegen vrouwenkiesrecht, dat ik putte uit mijn hoofd vol academismen. Maar als ze dan zoo gaan doordringen in je hart, dat niet van steen is, dan offer je je gulden [voor het lidmaatschap van de Bond], al was ’t alleen maar als hulde aan deze even liefelijke als doeltreffende propaganda.’33 Hoewel niemand hier iets opgedrongen krijgt, blijkt de bezwering
29
die in de weken voor de opening nog aan de pers werd gedaan, namelijk dat hier beslist geen propaganda zou worden gemaakt, toch niet waar of geheel verlaten...34 Beeldretoriek Een deel van de retoriek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 heeft een plaats gekregen in symbolische illustraties. Wilhelmina Drupsteen verzorgt de belangrijkste: die van het affiche (zie omslag) en die in de entreehal. Beide illustraties zitten vol symboliek die verwijst naar de emancipatiestrijd van de vrouw. Op het affiche torent de centrale vrouwenfiguur beschermend uit boven een kind, maar strekt zij ook de handen uit over twee zittende vrouwenfiguren, een die huiselijk werk doet en een die wetenschappelijk werk doet. In de achtergrond schijnt een rijzende zon die de emancipatie van de vrouw voorstelt, en aan de horizon doemt een stad op die staat voor het (toekomstige) werkterrrein van vrouwen.35 Achter een van de wandschilderingen in de entreehal gaat een nog sterkere boodschap voor de emancipatie van de vrouw schuil (afb. 6), ontleend aan het gedicht ‘Gebroken kleuren’ van Henriëtte Roland Holst.36 Een kiesrechtboodschap heeft dit gedicht weliswaar niet, maar het in felle bewoordingen uitgedrukte beeld van de vrouw die zich uit de schaduw van de man naar de zon worstelt, verwijst wel naar de strijd van de vrouwenbeweging in het algemeen.
Afb. 6 Wandschilderingen in de entreehal door Wilhelmina Drupsteen. De bovenste rij is geïnspireerd op het gedicht van Henriëtte Roland Holst. Uit: Gedenkboek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913) 22.
30
Conclusie In de retoriek rond opening en sluiting heeft het vrouwenkiesrechtverhaal een prominentere plaats dan in de tentoonstelling zelf, alleen al doordat steeds weer wordt uitgelegd hoe de gerealiseerde tentoonstelling anders is geworden dan het oorspronkelijke plan. De organisatie krijgt wel kritiek op de uitvoering: het is verre van gelukt het hele spectrum aan meningen over de plaats van de vrouw in de samenleving te vertegenwoordigen. Conservatieve geluiden ontbreken dan ook. De lezingen waren een belangrijk deel van de retoriek, gezien de focus op de inhoud die de organisatie voor ogen had. De onderwerpen ervan weerspiegelden de uiteindelijke opzet van de tentoonstelling in die zin dat ze gekoppeld waren aan een afdelingsthema. Zo versterkten de lezingen het idee dat de tentoonstelling een algemeen beeld gaf van het werken van de vrouw. Hoeveel lezingen expliciet het thema vrouwenkiesrecht hebben besproken is onduidelijk, maar waarschijnlijk gaat het om niet meer dan een handvol. Een deel van de retoriek ging schuil achter de tekeningen van Wilhelmina Drupsteen op het affiche en in de entreehal. Het gedicht dat Drupsteen inspireerde tot een van de prominente schilderingen was uitgesproken feministisch, al was hierin van een kiesrechtboodschap geen sprake.
Noten 1
Bennett, ‘The exhibitionary complex’, 133.
2
Een representatief onderzoek van alle artikelen die in de pers zijn verschenen over de tentoonstelling
oversteeg het kader van deze scriptie. Ik heb het personderzoek dan ook beperkt tot de vijftien boeken met ieder zo’n honderd pagina’s krantenknipsels over de tentoonstelling die bewaard worden in het Stadsarchief (inv.nrs. 28 t/m 42). Deze knipsels zijn niet in chronologische volgorde ingeplakt en regelmatig ontbreekt de bronvermelding en soms zelfs een kop. Ik heb de artikelen dan ook niet gebruikt om er kwantitatieve gegevens uit af te leiden, maar alleen om er weerslagen van de tentoonstellingsretoriek en gedragingen en indrukken van bezoekers uit af te leiden. De referenties zijn daarom ook vaak onvolledig, maar zijn altijd te herleiden via het inventarisnummer en het paginacijfer van het betreffende knipselboek. 3
Notulen d.d. 22 april 1912, SA archiefnr. 89 inv. nr. 1 boek 1.
4
SA archiefnr. 89 inv. nr. 27.
5
SA archiefnr. 89 inv. nr. 27.
6
Gedenkboek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913) 11.
7
Tweede verslag van de Vereeniging Tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’, 3. Atria archief De Vrouw 1813-
1913, inv. nr. 6. 8
Gronings Dagblad, 14 juni 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 32, 50.
9
Catalogus, 137.
10
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch Indië, 27 mei 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 34, 8-9.
11
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid, 41.
31
12
Ido de Haan en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de openbaarheid in Nederland 1848-
1900’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 111 (1996) 167-200. 13
De Haan en Te Velde, ‘Vormen van politiek’, 192.
14
Catalogus, 147-148.
15
Hautvast, Omdat de vrouw, 50-51.
16
Hautvast, Omdat de vrouw, 42.
17
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch Indië, 27 mei 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 34, 8-9.
18
Midden, Voor vrouw en vaderland, 68-93.
19
Catalogus, 27-128.
20
Catalogus, 19; Gedenkboek, 6-7.
21
Johanna W.A. Naber, Wat de tegenstelling 1813-1913 op onze tentoonstelling de vrouwen van Nederland te
zeggen heeft. Rede uitgesproken door Johanna W.A. Naber, op 3 mei 1913, in de Congreszaal van de Tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913” (Groningen 1913) 3-4. 22
Naber, Wat de tentoonstelling, 29-30.
23
Catalogus, 254-255.
24
Gedenkboek 29-30, Catalogus 255.
25
The Woman’s Great Exhibition in Amsterdam in Belgian Gazette, 10 mei 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 38, 66-
67. 26
Catalogus, 20.
27
Catalogus, 255.
28
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid, 43.
29
Nieuwsbrief De Vrouw 1813-1913 9 (9 augustus 1913) 4. Atria archief De Vrouw 1813-1913, inv. nr. 61.
30
Tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913”. Twaalf voordrachten op de tentoonstelling gehouden (Zalt-Bommel
1913). No. 3 der Tentoonstellings-uitgaven. 31
Van Eerd, Vrouwenwerk damesarbeid, bijlage 3.
32
Catalogus, 255.
33
Jan van de Munt in de Leeuwarder Courant, 7 mei 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 34, 58-59.
34
Brief uit Amsterdam in Nieuwe Veendammer Courant, 6 mei 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 38, 36-37.
35
Gronings Dagblad, 17 juni 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 32, 57.
36
Gedenkboek, 25-26.
32
Conclusie
In hoeverre was de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 nu een kiesrechttentoonstelling – of niet? De initiatiefneemsters hebben hun lijn duidelijk aangepast in de loop van de voorbereidingen. De plek van de Kiesrechtzaal op de tentoonstelling degradeerde van de meest centrale tot een in de periferie. Door deze ligging lijken veel bezoekers de zaal gemist of overgeslagen te hebben. Bij het tentoongestelde lag de nadruk op neutrale informatie, vooral in de zin van statistieken. Ook in de levendiger exposities, bijvoorbeeld die van woon- en werkomstandigheden van vrouwen, leek het op het eerste gezicht te gaan om informeren zonder daar een politieke boodschap aan te verbinden. Hetzelfde gold voor het overgrote deel van de lezingen: in niet meer dan een handvol van de 78 lezingen zal de kiesrechtboodschap uitgedragen zijn. Toch was de tentoonstelling niet zo ‘neutraal in de zin van veelzijdig’ als Mia Boissevain het voorstelde. Hoewel de tentoonstelling was opengesteld voor de deelname van alle groepen die de verbetering van het welzijn van de vrouw voor ogen hadden, vertoonde ze gaten. Het veranderde uitgangspunt had vrouwen met een andere opvatting, zoals katholieke en socialistische, toch niet over de streep weten te trekken om mee te doen. Ook lijkt de organisatie de neutraliteit vooral voor de bühne te hebben voorgesteld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de samenstelling van de historische commissie uit behoudende vrouwen, die vervolgens door het bestuur op de huid gezeten werden om hun deeltentoonstelling toch in de sfeer van het politieke streven in te richten. Immers, ‘voor wie het wil zien’, moesten alle afdelingen toch de oorspronkelijke boodschap ademen. Het werd dan wel niet meer hardop gezegd, maar impliciet aan de toeschouwer meegegeven. Zonder woorden en indirect zat de boodschap ook in een van de pronkjuwelen van de ‘neutrale’ tentoonstelling: het illustratieve werk van Wilhelmina Drupsteen op het affiche en in de entreehal van de tentoonstelling. De oppervlakkige beschouwer hoefde aan de neutrale tekeningen geen aanstoot te nemen, maar de kijker die iets verder keek dan zijn neus lang was en de bijbehorende teksten las, kreeg een duidelijke emancipatieboodschap mee. Weliswaar is dat geen expliciete kiesrechtboodschap, maar aangezien het kiesrecht voor vrouwen op dat moment het belangrijkste speerpunt van de vrouwenbeweging was, beschouw ik deze tekeningen wel degelijk als ondersteunend daaraan. Waar de boodschap wel hardop werd uitgesproken, was in de speeches rond opening en sluiting, in een handvol lezingen, en vooral tijdens de voordrachten in de Kiesrechtzaal. De verwachting dat elke bezoeker die vanzelf zou aandoen, werd niet vervuld. Maar wie er wel kwam, werd actief aangesproken met een expliciete kiesrechtboodschap, ondanks dat eerder was ontkend dat in deze zaal propaganda bedreven zou worden.
33
De organisatrices hebben slim gebruik gemaakt van het instrumentarium dat de traditie van de negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse tentoonstellingstraditie bood. De tentoonstelling was een bekend en vertrouwd communicatiemiddel dat in hun tijd door iedereen werd begrepen. Dit was succesvol gebleken voor het overbrengen van de boodschappen van macht van de heersende elites, maar in 1898 was aangetoond dat ook een groep die buiten die macht stond, zoals vrouwen, het medium konden gebruiken om hun (ideaal)beeld van de samenleving neer te zetten. Dat gebeurde in 1913 opnieuw. In veel opzichten volgde de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 de traditie, maar ze plaatste daarin een revolutionaire boodschap. Door het traditionele medium te gebruiken, verminderde ze de weerstand en claimde ze voor haar boodschap een plek gelijkwaardig aan die van de boodschappen van de elites. In het bijzonder deed ze dat door de historische aanpak van de tentoonstelling. Zoals Johanna Naber uitlegde, schetste de tentoonstelling een beeld van 1813 om dit te kunnen vergelijken met 1913, en de vooruitgang die daaruit de conclusie zou zijn, wees vervolgens de weg naar een toekomst waarin de vrouw onvermijdelijk gelijke politieke rechten zou hebben als de man. Door de kiesrechtboodschap te behouden, maar niet letterlijk uit te spreken en in plaats daarvan te proberen het publiek te overtuigen met show don’t tell, maakten de organisatrices gebruik van de werking van het mechanisme van macht zoals auteurs als Bennett en Foucault die uitleggen, en zoals de machthebbers van de negentiende eeuw dat ook deden. De weerstand die de organisatrices van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 ondervonden tegen hun oorspronkelijke, politieke boodschap, en de vertaling ervan naar een onuitgesproken boodschap in een uiterlijk neutrale tentoonstelling, heeft dus het resultaat gehad dat ze hun boodschap van macht uiteindelijk nog sterker volgens het model van Bennett hebben kunnen brengen: verleiden in plaats van dwingen. Of die boodschap daarmee ook effectiever is geweest, is onderwerp voor een ander onderzoek.
34
Archieven en literatuur Archieven Atria Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis Amsterdam - Archief Tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 Stadsarchief Amsterdam (SA) - Archief Tentoonstelling De Vrouw 1813-1913, archiefnummer 89 Literatuur Bennett, Tony, ‘The exhibitionary complex’ in: Nicholas B. Dirks et al., Culture/power/history. A reader in contemporary social theory (Princeton 1994) 123-154. Bloembergen, Marieke, De koloniale vertoning. Nederland en Indië op de wereldtentoonstellingen (18801931) (Amsterdam z.j.). Boissevain, Mia, ‘De tentoonstelling De Vrouw 1813-1913’ in: C.H. Werker-Beaujon, Clara Wichmann en W.H.M. Werker (red.), De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk. Encyclopaedisch handboek deel 2 (Amsterdam 1918) 325-332. Borkus, Marja e.a., Vrouwenstemmen. 100 jaar vrouwenbelangen, 75 jaar vrouwenkiesrecht (Utrecht/Zutphen 1994). Bosch, Mineke, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam 2005). Briggs, Asa en Peter Burke, A social history of the media. From Gutenberg to the Internet. Derde editie (Cambridge/Malden 2009). Brondgeest, Toos, Dr. Mia Boissevain over de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (een interview). (Amsterdam [1913]). Uit de serie Interviews met merkwaardige personen van onzen tijd. Catalogus van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913). Drenth, Annemieke van en Francisca de Haan, The rise of caring power. Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands (Amsterdam 1999).
35
Eerd, C.E. van, Vrouwenwerk damesarbeid. Vrouwenarbeid op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid en op de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913. Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1987). Gedenkboek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913). Gilbert, James, ‘World’s fairs as historical events’ in: Robert W. Rydell en Nancy E. Gwinn (eds.), Fair representations. World’s fairs and the modern world (Amsterdam 1994) 13-27. Grever, Maria en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998). Haan, Ido de en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de openbaarheid in Nederland 1848-1900’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 111 (1996) 167200. Hautvast, Suzanne, Omdat de vrouw als mens vrij wil zijn. De vrouwen van 1913. Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht (Utrecht 1996). Hautvast, Suzanne, ‘Feministes, oude garde en boegbeelden, De organisatie van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913’, Historica (februari 1997) 15-17. Hoekstra, Hanneke, Het hart van de natie. Morele verontwaardiging en politieke verandering in Nederland 1870-1919 (Amsterdam 2005). Jansz, Ulla, Denken over sekse in de eerste feministische golf (Amsterdam 1990). Kloek, Els (sam.), 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (Nijmegen 2013). Lakmaker, Henriëtte, ‘ “Van de uiterste suffragette tot de kalmste strijdster”, 1894-1919’ in: Marja Borkus et al., Vrouwenstemmen. 100 jaar vrouwenbelangen, 75 jaar vrouwenkiesrecht (Utrecht 1994). Meijers, Clara M., ‘Intree in de maatschappij’ in W.H. Posthumus-Van der Goot en Anna de Waal (red.), Van moeder op dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd (Nijmegen 1977). Eerste editie 1948.
36
Midden, Eva, Voor vrouw en vaderland. Een onderzoek naar nationalisme en feminisme ten tijde van de eerste golf in Nederland. Doctoraalscriptie Universiteit Leiden (Leiden 2004). Midden, Eva, ‘Voor vrouw en vaderland. Nationalisme en emancipatie in het begin van de twintigste eeuw’, Historica (februari 2005) 9-11. Minderman, Gerry, Na tachtig jaar. Een terugblik op het jaar 1913 en de tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913”. Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1994). Montijn, Ileen, Kermis van koophandel. De Amsterdamse wereldtentoonstelling van 1883 (Bussum 1983). Naber, Johanna W.A., Wat de tegenstelling 1813-1913 op onze tentoonstelling de vrouwen van Nederland te zeggen heeft. Rede uitgesproken door Johanna W.A. Naber, op 3 mei 1913, in de Congreszaal van de Tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913” (Groningen 1913). Naber, Johanna W.A., Om en bij de tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’ (Groningen 1913). Posthumus-Van der Goot, W.H. en Anna de Waal (red.), Van moeder op dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd (Nijmegen 1977). Eerste editie 1948. Reys, Jeske e.a., De eerste feministische golf. 6e jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1985). Ribberink, Anneke, ‘Feminisme revisited’ in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 115 (2000) 60-74. Rydell, Robert W., All the world’s a fair, Visions of empire at American international expositions, 18761916 (Chicago/Londen 1984). Teylers Museum en Museum Dr. Guislain, De exotische mens, Andere culturen als amusement (Tielt 2009). Tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913”. Twaalf voordrachten op de tentoonstelling gehouden (ZaltBommel 1913). No. 3 der Tentoonstellings-uitgaven. Werkgroep Vrouwengeschiedenis Groningen, Vrouwen, kiesrecht en arbeid. Nederland 1889-1919 (Groningen 1977). Tweede druk. OSGN Wetenschappelijke Publicatie nr. 4. 37
38
Bijlage 1 Plattegrond van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 Uit: Gedenkboek van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913 (Amsterdam 1913) 4.
39
40
Bijlage 2 Impressie van een bezoek aan de Kiesrechtzaal Uit: Leeuwarder Courant, 7 mei 1913. SA archiefnr. 89 inv. nr. 34, 58-59.
‘... we zouden de beproeving van de kiesrechtpropaganda ondergaan .... we zouden de zuster van de Britsche suffragette voor ons zien, gewapend met..., waarmee? Een bom, een hamer, een karwats? .... Nog voor we de plaats van onze nederlaag goed betreden hadden, zagen we ze voor ons, de schrikwekkende werktuigen, waarmee de opperheerschappij van den man zou worden verpletterd.... Het waren: een geurig, huiselijk opgediend kopje thee, zalige sandwiches en delicieuse sneedjes eiercake.... De Hollandsche suffragette weet het, de weg tot het hart van den man gaat door de maag.... Er kwam nog wat bij: een gemakkelijke sofa, een sierlijk tafeltje en tegenover ons, slachtoffers, een dame, die, als we er nu geen bezwaar tegen hadden, wel graag met ons een woordje zou willen praten over vrouwenkiesrecht. ‘ZIet u’, zei ze ‘ik ben verpleegster. Ik zie wat van de ellende op de wereld. Ik kom bij rijk en arm. Ik moet hard werken voor den kost en als getrouwde vrouw heb ik niet eens recht op ’t geld, dat ik zelf verdien. Mag ik niet eens kiezen! Denk u er eens in....’ Dat gaf al dadelijk een gevoel van kameraadschap. Ben je zelf een mensch, die werk heeft om aan zijn broodje te komen, die ook moet ploeteren. En zie je tegenover je een vrouw, maar vóór alles toch een kameraad, niet waar? Moet je niet een hart van steen hebben en een hoofd vol academismen om je dan nog op je verwaand standpunt van ‘hoogerstaanden’ man te handhaven? ‘.... De directrice van het Burgerziekenhuis heeft geen kiesrecht, de portier heeft het wel. .... Mevrouw van Loon-Egidius heeft geen kiesrecht, haar koetsier heeft het wel....’ Zoo klonk het van het podium, waar een statige dame juist begonnen was een kleine lezing te houden over vrouwenkiesrecht. De vriendelijke verpleegster stoorde ons verder niet bij onze sandwiches en eiercake.... Alleen toen lezing en sandwiches alweer tot het verleden behoorden, kwam ze weer vragen, hoe we erover dachten.... over het teekenen van een lidmaatschapsbriefje van den ‘Bond voor Vrouwenkiesrecht’.... En we vlogen erin. Nou ja! Wat moest ik doen? .... Ik heb me wel eens bezondigd aan een heftig artikel tegen vrouwenkiesrecht, dat ik putte uit mijn hoofd vol academismen. 41
Maar als ze dan zoo gaan doordringen in je hart, dat niet van steen is, dan offer je je gulden, al was ’t alleen maar als hulde aan deze even liefelijke als doeltreffende propaganda. Waarlijk, het is maatschappelijk diepspitten, dat ze in deze afdeeling der tentoonstelling doen! Laat ik ditmaal volstaan met deze beschrijving van het hartje der tentoonstelling, de serieuze en toch zoo gastvrije zaal 12, waar de motor van de kiesrechtpropaganda thans op vollen gang is gezet. ... Die zaal 12 is datgene van de tentoonstelling dat leeft, en in de toekomst weer nieuw leven zal geven.
42