Evaluatieonderzoek ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ BIJLAGE I Resultaten enquête ondernemers
drs B. van Bruggen Amsterdam, november 2001
71/november 2001 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.: 020 - 6373623 Fax: 020 - 6362645
[email protected] www.dijk12.nl
Inhoudsopgave Pagina Samenvatting
i
1
Inleiding 1.1 Opzet en uitvoering telefonische enquête 1.2 Respons en non-respons telefonische enquête 1.3 Weging van de resultaten 1.4 Leeswijzer
5 5 8 9 10
2
Achtergrondkenmerken van de bedrijven
11
3
Bekendheid en gebruik producten en diensten 3.1 Bekendheid met producten en diensten 3.2 Gebruik van producten en diensten 3.3 Gebruikers en niet-gebruikers in algemene zin
17 17 18 18
4
Het belang dat ondernemers hechten aan de kamer 4.1 Algemeen belang 4.2 Belang loketfunctie 4.3 Belang regionale stimulering
21 21 23 27
5
Heffingen 5.1 Heffing in algemene zin 5.2 Heffing voor de loketfunctie en regionale stimulering
33 33 36
6
Informatievoorziening aan ondernemers 6.1 Belang dat ondernemers hechten aan informatievoorziening 6.2 Verandering in informatievoorziening
41 41 43
7
Inspraak in activiteiten 7.1 Bekendheid met inspraak 7.2 Belang van inspraakmogelijkheden 7.3 Gebruik van inspraakmogelijkheden
45 45 46 48
8
Overeenkomsten producten en diensten van de kamer met het bedrijfsleven 8.1 Overeenkomst producten en diensten 8.2 Ervaren concurrentie 8.3 Samenwerking met kamers
51 51 52 54
Lijst van tabellen Pagina Hoofdstuk 1 Tabel 1.1 Opbouw steekproef Tabel 1.2 Respons en non-respons telefonische enquête
6 8
Hoofdstuk 2 Tabel 2.1 Bedrijven naar kamergebied
15
Hoofdstuk 3 Tabel 3.1 Bekendheid met verschillende producten en diensten Tabel 3.2 Typering gebruik afzonderlijke producten en diensten
17 18
Hoofdstuk 4 Tabel 4.1 Het belang van de kamer Tabel 4.2 Beoordeling werkzaamheden van de kamer Tabel 4.3 Belang loketfunctie Tabel 4.4 Reden loketfunctie (geheel) onbelangrijk Tabel 4.5 Bedrijven met afwijkende (positieve) mening over loketfunctie naar kamergebied Tabel 4.6 Belang regionale stimulering Tabel 4.7 Reden regionale stimulering (geheel) onbelangrijk Tabel 4.8 Afwijking mening regionale stimulering naar kamergebied
27 27 28 31
Hoofdstuk 5 Tabel 5.1 Bekendheid met heffing Tabel 5.2 Contact met kamer over de heffing Tabel 5.3 Vragen over de volgende aspecten van de heffing Tabel 5.4 Ik vind het terecht dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer Tabel 5.5 Mening over meebetalen aan loketfunctie en regionale stimulering Tabel 5.6 Reden (geheel) niet mee eens meebetalen aan loketfunctie Tabel 5.7 Reden (geheel) niet mee eens meebetalen aan regionale stimulering
33 34 34 35 36 38 39
Hoofdstuk 6 Tabel 6.1 Belang van informatievoorziening Tabel 6.2 Reden informatievoorziening (geheel) onbelangrijk Tabel 6.3 Voldoende geïnformeerd Tabel 6.4 Reden onvoldoende geïnformeerd
41 42 42 43
21 21 23 24
Pagina Hoofdstuk 7 Tabel 7.1 Bekendheid met inspraakmogelijkheden Tabel 7.2 Bekendheid met inspraakmogelijkheden naar kamergebied Tabel 7.3 Voldoende gelegenheid voor inspraak Tabel 7.4 Belang van inspraakmogelijkheden Tabel 7.5 Reden (geheel) onbelangrijk inspraakmogelijkheden Tabel 7.6 Gebruik van inspraakmogelijkheden Tabel 7.7 Toekomstig gebruik van inspraakmogelijkheden Tabel 7.8 Reden geen reactie in toekomst Tabel 7.9 Reden geen gebruik inspraakmogelijkheden
45 46 46 47 47 48 49 49 50
Hoofdstuk 8 Tabel 8.1 Overeenkomst producten en diensten Tabel 8.2 Aard producten en diensten die gelijkenis vertonen Tabel 8.3 Concurrentie op dit moment en in de afgelopen drie jaar (ongewogen) Tabel 8.4 Contact met kamer of andere organisatie (ongewogen) Tabel 8.5 Samenwerking met kamer (ongewogen)
51 52 52 53 54
Lijst van figuren Pagina Hoofdstuk 2 Figuur 2.1 Bedrijven naar grootteklasse Figuur 2.2 Bedrijven naar bedrijfssector Figuur 2.3 Verdeling naar leeftijdscategorie Figuur 2.4 Organisatiegraad bedrijven
11 12 13 14
Hoofdstuk 3 Figuur 3.1 Gebruikers en niet-gebruikers naar grootteklasse en totaal
19
Hoofdstuk 4 Figuur 4.1 Stellingen over algemeen belang kamer Figuur 4.2 Belang loketfunctie naar leeftijdscategorie bedrijven Figuur 4.3 Mening over de wijze waarop de kamer de loketfunctie vervult Figuur 4.4 Mening over de wijze waarop de kamer de loketfunctie en het belang dat ondernemers daaraan hechten Figuur 4.5 Mening over de wijze waarop de kamer de loketfunctie vervult naar type gebruiker Figuur 4.6 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert Figuur 4.7 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert en het belang dat ondernemers daaraan hechten Figuur 4.8 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert naar leeftijdscategorie Figuur 4.9 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert naar bedrijfssectoren
31
Hoofdstuk 5 Figuur 5.1 Bekendheid met heffing naar hoofd- en nevenvestiging Figuur 5.2 Ik vindt het terecht dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer Figuur 5.3 Mening heffing loketfunctie naar type gebruiker loketfunctie Figuur 5.4 Belang loketfunctie naar mening heffing loketfunctie Figuur 5.5 Belang regionale stimulering naar mening heffing
33 35 37 37 39
Hoofdstuk 6 Figuur 6.1 Verandering in informatie over het beleid en de activiteiten van de kamer in de afgelopen drie jaar Figuur 6.2 Verbetering informatie over het beleid en de activiteiten naar bedrijfsomvang
43 44
Hoofdstuk 7 Figuur 7.1 Bekendheid met inspraakmogelijkheid naar leeftijdscategorie Figuur 7.2 Belang inspraakmogelijkheden naar bekendheid met inspraakmogelijkheid
45 48
22 23 25 26 26 29 30 30
Samenvatting enquête ondernemers In het kader van het evaluatieonderzoek van de ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ (Wet KvK 1997) is een telefonische enquête uitgevoerd onder ondernemers. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de uitkomsten van deze enquête. Opzet, uitvoering en respons • Het doel van de ondernemersenquête is het bieden van inzicht in het draagvlak voor en de betrokkenheid bij de kamers van koophandel (kamers) bij ondernemers in Nederland. • In totaal zijn 9.399 bedrijven telefonisch benaderd voor deelname. Hiervan hebben uiteindelijk 3.701 bedrijven aan de telefonische enquête meegewerkt. Dit betekent een responspercentage van 39%. • De responderende bedrijven laten een representatief beeld zien ten opzichte van het totale bedrijvenbestand naar: bedrijfssector (BIK-code)1; leeftijd; kamergebied. • Teneinde een representatief beeld te verkrijgen voor alle bedrijven, zijn de resultaten gewogen op basis van bedrijfsomvang. Bekendheid en gebruik van producten en diensten • De bekendheid van de bedrijven met en het gebruik van de verschillende producten en diensten van de kamers is als volgt: 96% is bekend met informatieproducten van het Handelsregister. Van deze groep bedrijven typeert 6% zich als een regelmatige gebruiker en 35% als een incidentele gebruiker van deze producten en diensten; 94% is bekend met de loketfunctie. Van deze groep bedrijven typeert 3% zich als een regelmatige gebruiker en 33% als een incidentele gebruiker van deze producten en diensten; 89% is bekend met voorlichtingsbijeenkomsten. Van deze groep bedrijven typeert 1% zich als een regelmatige gebruiker en 17% als een incidentele gebruiker van deze producten en diensten; 72% is bekend met regionale stimulering; 66% is bekend met het verstrekken van exportdocumenten. Van deze groep bedrijven typeert 3% zich als een regelmatige gebruiker en 12% als een incidentele gebruiker van deze producten en diensten. • 57% van de bedrijven maakt hetzij regelmatig of incidenteel gebruik van één of meerdere producten en diensten van de kamers. Het percentage ‘gebruikers’ neemt toe naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. Belang van de kamer 76% van de bedrijven vindt het (zeer) belangrijk dat de kamer er is. De meerderheid van de bedrijven (64%) is van mening dat de wijze waarop de kamer haar werkzaamheden verricht (zeer) goed is.
• •
1
BIK staat voor: Bedrijfsindeling kamers van koophandel 1995.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
i
Belang loketfunctie 81% van de bedrijven die bekend zijn met de loketfunctie vindt het (zeer) belangrijk dat zij bij de kamer terecht kunnen voor diverse informatie en voorlichting over de bedrijfsvoering. Jonge bedrijven vinden dit over het algemeen belangrijker dan oudere bedrijven. • 46% van de bedrijven die bekend zijn met de loketfunctie heeft geen mening over de wijze waarop de kamer deze functie vervult en 41% vindt dat de kamer deze functie (zeer) goed vervult. •
Belang regionale stimulering • 85% van de bedrijven die bekend zijn met de regionale stimuleringsfunctie van de kamer vindt het (zeer) belangrijk dat de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven. • 57% van de bedrijven die bekend zijn met de regionale stimuleringsfunctie van de kamer heeft geen mening over de wijze waarop de kamer deze functie vervult en 28% vindt dat de kamer deze functie (zeer) goed vervult. • Over het algemeen zijn jonge bedrijven relatief vaker van mening dat de wijze waarop de kamer de regionale stimuleringsfunctie vervult (zeer) goed is dan oudere bedrijven. Heffing algemeen • Bij 96% van de bedrijven is het bekend dat zij jaarlijks een heffing betalen aan de kamer. • 8% van de bedrijven heeft in de afgelopen drie jaar weleens contact opgenomen met de kamer over de heffing. Dit had met name betrekking op de hoogte van de heffing en informatie over de heffing. • 80% van de bedrijven is het (geheel) eens met de stelling dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer. Over het algemeen zijn gebruikers van de kamer het vaker (geheel) eens met deze stelling dat niet-gebruikers. Heffing voor loketfunctie • Van de bedrijven die bekend zijn met de loketfunctie is 70% het er (geheel) mee eens dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt. • Over het algemeen zijn gebruikers van de loketfunctie evenals ondernemers die het (heel) belangrijk vinden, het er vaker (geheel) mee eens dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt dan niet-gebruikers van de loketfunctie en ondernemers die deze functie (heel) onbelangrijk vinden. Heffing voor regionale stimulering • Van de bedrijven die bekend zijn met de regionale stimuleringsfunctie is 78% het er (geheel) mee eens dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt. • Over het algemeen zijn ondernemers die regionale stimulering (heel) belangrijk vinden het er vaker (geheel) eens dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt dan ondernemers die deze functie (heel) onbelangrijk vinden. Informatievoorziening aan ondernemers • 72% van de bedrijven vindt het (zeer) belangrijk dat zij door de kamer worden geïnformeerd over het beleid en de activiteiten. • Van de bedrijven die deze informatievoorziening (heel) belangrijk of neutraal vinden, is 78% van mening dat zij voldoende wordt geïnformeerd. • 46% van deze groep bedrijven is van mening dat de informatievoorziening de afgelopen drie jaar gelijk is gebleven en 22% is van mening dat de informatievoorziening in deze periode is verbeterd.
ii
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Inspraak in activiteiten 37% van de bedrijven is bekend met de mogelijkheid om inspraak te hebben op de activiteiten van de kamer in de regio. Van deze groep bedrijven is 66% van mening dat zij voldoende gelegenheid krijgen om hun mening over de kamer kenbaar te maken en 25% van deze groep bedrijven weet het niet of heeft geen mening. • 60% van de bedrijven vindt het (heel) belangrijk om inspraak te hebben in de activiteiten van de kamer. • Van de bedrijven die bekend zijn met de inspraakmogelijkheden heeft 8% in de afgelopen drie jaar hier weleens gebruik van gemaakt. •
Overeenkomst met producten en diensten van de kamer • 4% van de bedrijven geeft te kennen dat de kamer producten en diensten aanbiedt die lijken op hun eigen producten en diensten. Hierbij gaat het om uiteenlopende producten en diensten als: startersadvies, financieel advies, diverse cursussen en trainingen. • Van deze groep bedrijven2: ondervindt 12% (20 bedrijven) momenteel concurrentie van de kamer; heeft 5% (8 bedrijven) in de afgelopen drie jaar concurrentie ondervonden van de kamer; werkt 28% (39 bedrijven) weleens samen met de kamer.
2
Het gaat hierbij om de ongewogen percentages en aantallen.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
iii
iv
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
1
Inleiding
In het kader van het evaluatieonderzoek van de ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ (Wet KvK 1997) is een telefonische enquête uitgevoerd onder ondernemers. Dit hoofdstuk gaat in op de opzet en uitvoering van deze enquête onder ondernemers in Nederland. Tevens wordt de respons en non-respons op de enquête gepresenteerd.
1.1
Opzet en uitvoering telefonische enquête
Doelstelling en doelgroep ondernemersenquête Het doel van de ondernemersenquête is het bieden van inzicht in het draagvlak voor en de betrokkenheid bij de kamers bij ondernemers in Nederland. Hiertoe is een telefonische enquête uitgevoerd onder ruim 10.000 bedrijven in heel Nederland. Hiervoor is de algemeen directeur of eigenaar van het bedrijf benaderd. Opbouw van de vragenlijst De vragenlijst is opgebouwd uit een aantal blokken van vragen die elk een bepaald thema of item behandelen. Deze zullen hieronder kort worden toegelicht. • Introductie: introducerende tekst met een korte uitleg over het doel en de achtergrond van het onderzoek. • Bekendheid, gebruik en draagvlak: in dit blok is ingegaan op de verschillende activiteiten van de kamers (exclusief het bijhouden van het Handelsregister en andere meer specifieke wetsuitvoerende taken).3 • Informatievoorziening: vragen over de informatievoorziening vanuit de kamers richting ondernemers over het beleid en de activiteiten. • Inspraak: vragen over de betrokkenheid van ondernemers en het belang dat ondernemers hechten aan inspraak in activiteiten van de kamers. Deze vragen vinden hun aanleiding in de voorgeschreven raadplegingen. • Concurrentie en samenwerking: vragen over overeenkomsten tussen producten en diensten van bedrijven en de kamers en mogelijke concurrentie die bedrijven daarbij ervaren van de kamers, alsmede vragen over samenwerking met de kamers. • Algemeen draagvlak: algemene vragen over het draagvlak bij ondernemers voor de kamer en de jaarlijkse bijdrage (heffing) die ondernemers betalen. • Achtergrondvragen: algemene achtergrondvragen om inzicht te kunnen bieden in het perspectief van de ondernemer. De vragenlijst bevat geen vragen over de kenmerken van individuele bedrijven (aspecten als omvang, bedrijfssector, leeftijd en dergelijke). Immers, deze gegevens zijn reeds bekend uit het Handelsregister en worden derhalve als gegeven beschouwd.
3 Het gaat in dit verband om het meten van het draagvlak en de betrokkenheid, uitgaande van de Wet op de kamers en niet ten aanzien van de Handelsregisterwet. Over het bijhouden van het Handelsregister, de waardering hiervan en dergelijke zijn geen vragen gesteld
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
5
Selectie van bedrijven De 10.000 bedrijven zijn geselecteerd uit het Handelsregister van de kamers. Hierbij zijn de volgende selectiecriteria gehanteerd: •
Branche: de bedrijven zijn geselecteerd uit de volgende BIK-secties4 uit het Handelsregister: D: industrie; F: bouwnijverheid; G: reparatie van consumentenartikelen en handel; H: horeca; I: vervoer, opslag en communicatie; J: financiële instellingen; K: verhuur en handel in onroerend goed, verhuur van roerende goederen en zakelijke dienstverlening;5 93: overige dienstverlening.6 De overige BIK-secties zijn in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Voorbeelden zijn de landbouw, overheidssectoren, onderwijs, gezondheidszorg en dergelijke.
•
Omvang: de bedrijven zijn onderverdeeld naar drie grootteklassen: eenmanszaken; bedrijven met twee t/m negentien werknemers; bedrijven met twintig of meer werknemers.7
Steekproeftrekking De steekproef van 10.000 bedrijven is vervolgens gestratificeerd getrokken op basis van de indeling naar bedrijfsomvang. Uitgegaan is van een lagere respons bij de kleine bedrijven (tot twintig werknemers) dan bij de grote bedrijven (twintig of meer werknemers).8 Bovendien blijkt uit het Handelsregister van de kamers dat ongeveer 5% van het totale aantal bedrijven twintig of meer werknemers in dienst heeft. Op basis van de verwachte variatie in respons en het relatief geringe aantal grote bedrijven, is uitgegaan van de volgende steekproefopzet. Tabel 1.1
Opbouw steekproef
Bedrijfsomvang
Aantal bedrijven in steekproef
%
Eenmanszaken
3.000
30%
Bedrijven met 2 t/m 19 werknemers
4.000
40%
Bedrijven met 20 of meer werknemers
3.000
30%
10.000
100%
Totaal
4
BIK staat voor: Bedrijfsindeling kamers van koophandel 1995. In dit rapport zal deze sector verder ‘Zakelijke dienstverlening’ worden genoemd. 6 Dit is BIK-code 93. Deze valt onder de BIK-sectie O (milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige dienstverlening). 7 Het betreft hier het totale aantal werknemers (fulltime en parttime). 8 Er is uitgegaan van een verwachte respons van ongeveer 30% bij de kleine bedrijven en ongeveer 45% bij de grote bedrijven. 5
6
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Binnen de drie grootteklassen zijn de bedrijven vervolgens a-select getrokken. Hierbij zijn de volgende afbakeningen gehanteerd: • economisch actief: uitsluitend bedrijven die actief aan het economisch verkeer deelnemen, zijn geselecteerd (dus: geen ‘lege BV’s’, ‘pensioen-BV’s’ en dergelijke); • ontdubbelen: het bestand is ontdubbeld. Meerdere inschrijvingen op één adres die bij elkaar horen zijn buiten beschouwing gelaten; • ondernemersindicatie: uitsluitend bedrijven die in het Handelsregister als onderneming staan ingeschreven, zijn geselecteerd. Verenigingen, stichtingen en statutaire inschrijvingen zijn buiten beschouwing gelaten. De steekproef is aangevraagd bij en getrokken door de Vereniging Kamers van Koophandel (afdeling Informatie en Automatisering). De trekking van de steekproef heeft eind juni 2001 plaatsgevonden. De steekproef bevatte in totaal 10.195 bedrijven. Door de gehanteerde steekproefintervallen per grootteklasse zijn 195 ‘extra bedrijven’ getrokken.9 Besloten is om een aantal van deze bedrijven uit de steekproef te laten, namelijk hoofdvestigingen van bedrijven met twintig of meer werknemers in dienst. De belangrijkste reden hiervoor was de verwachting dat deze bedrijven vaak minder regionaal zijn georiënteerd. In de enquête wordt namelijk gevraagd naar de ervaringen met de kamer in de regio. In totaal zijn 149 van deze ‘extra bedrijven’ buiten de steekproef gelaten, waardoor de steekproef uiteindelijk 10.046 bedrijven bevatte. Representativiteit van de steekproef De steekproef van 10.000 bedrijven is vervolgens beoordeeld naar representativiteit ten opzichte van het totale bedrijvenbestand uit het Handelsregister.10 Hierbij is gekeken naar representativiteit ten aanzien van de volgende aspecten: • BIK-secties; • geografisch kamerdistrict;11 • leeftijdscategorie.12 Hieruit is gebleken dat de steekproef ten aanzien van deze drie aspecten representatief is. De steekproef laat een vrijwel identieke verhouding zien naar de drie aspecten als het bedrijvenbestand in het Handelsregister.13 Dit geldt zowel voor de verhoudingen over het totale aantal bedrijven als binnen de drie grootteklassen. De steekproef bevat echter relatief iets meer ‘gemiddeld oudere bedrijven’ (bedrijven gestart voor 1990).14
9 Per grootteklasse is een steekproefinterval berekend. Voorbeeld: stel in het Handelsregister zouden in totaal 320.000 eenmanszaken staan ingeschreven. In de steekproef moeten uiteindelijk 3.000 eenmanszaken worden opgenomen (zie tabel 1.1). Dit betekent dat binnen deze grootteklasse een steekproefinterval van 106 is gehanteerd. Hierdoor worden echter achttien ‘extra bedrijven’ getrokken. 10 Hiervoor is gebruik gemaakt van de KvK- adressen cd-rom van 9 juli 2001 (stand: week 27). 11 Het geografisch kamerdistrict is het kamerdistrict waar het bedrijf is gevestigd. In dit rapport wordt hiervoor verder de term ‘kamergebied’ gehanteerd. 12 De volgende onderverdeling naar leeftijdscategorieën is in het onderzoek gehanteerd: • Starter (gestart in 2000 of 2001: 0 – 1 jaar oud); • Doorstarter (gestart in 1995-1999: 2 – 6 jaar oud); • Jong (gestart in 1990-1994: 7 – 11 jaar oud); • Gemiddeld (gestart in 1950-1989: 12 – 51 jaar oud); • Oud (gestart voor 1950: 52 jaar of ouder). 13 Er doen zich enkele graduele verschillen voor. Hierbij gaat het om afwijkingen tot maximaal twee procentpunten. 14 Hierbij gaat het om maximale afwijkingen tussen de vier en vijf procentpunten. Dit kan wellicht worden verklaard doordat de steekproef in verhouding tot het totale bedrijvenbestand een oververtegenwoordiging laat zien van grote bedrijven.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
7
Benadering van bedrijven Om de bedrijven op de hoogte te stellen van het onderzoek en (mede daardoor) de respons te stimuleren, is een vooraankondiging aan de bedrijven verstuurd. Deze bestond uit een brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarin het belang van het onderzoek werd benadrukt en bedrijven werden gestimuleerd hun medewerking aan de enquête te verlenen. Tevens is een bijlage van DIJK12 bijgevoegd met daarin een korte toelichting op de opzet en inhoud van de enquête. Deze vooraankondiging is verstuurd naar de algemeen directeur of eigenaar van het bedrijf. De enquête is bij deze personen afgenomen. Veldwerkperiode De telefonische enquête heeft plaatsgevonden in de periode 9 juli tot en met 31 augustus 2001. De gemiddelde gespreksduur bedroeg ruim zeven minuten per telefonische enquête.
1.2
Respons en non-respons telefonische enquête
Tabel 1.2 geeft een overzicht van de respons en non-respons van de telefonische enquête. Tabel 1.2
Respons en non-respons telefonische enquête
Benaderingen
Aantal
%15
Aantal bruto benaderingen Bedrijfsgegevens onjuist (bestandsvervuiling) • afgesloten telefoonnummer • onjuist telefoonnummer • bedrijf bestaat niet meer • bedrijf zit dubbel in bestand • bedrijf is niet economisch actief Netto benaderingen
10.046 647
n.v.t. n.v.t. 63 333 190 27 34
9.399
100%
3.701 5.698 1.908
39% 61% 20%
Respons en non-respons Respons (aantal geslaagde gesprekken) Non-respons Weigering • geen zin/geen tijd • principieel • tussentijds (afgebroken enquête) • niet interessant • negatief over kamer • geen reden Onbereikbaarheid • respondent niet beschikbaar in veldwerkperiode16 • bedrijf gesloten in veldwerkperiode • geen gehoor • antwoordapparaat Nevenvestiging verwijst naar hoofdvestiging17 Anders
1.098 277 92 286 19 136 3.234
12% 3% 1% 3% 0% 1% 34%
2.902 19 291 22 285 271
31% 0% 3% 0% 3% 3%
15
Door afronding tellen de percentages soms niet op tot de subtotalen of 100%. Dit geldt voor alle tabellen in dit rapport. 16 Bedrijven zijn maximaal zeven keer benaderd. 17 Hierbij gaat het om bedrijven (nevenvestigingen) die verwijzen naar de hoofdvestiging. Bij een groot deel van deze bedrijven is het bedrijfsbeleid dat uitsluitend de hoofdvestiging aan enquêtes deelneemt.
8
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
In totaal zijn 10.046 bedrijven benaderd voor deelname aan de enquête (bruto benaderingen). Van 647 van deze bedrijven (6%) waren de bedrijfsgegevens onjuist (bestandsvervuiling). Deze bedrijven zijn buiten de non-respons gehouden. Het aantal netto benaderingen bedroeg derhalve 9.399 bedrijven. Van deze bedrijven hebben uiteindelijk 3.701 bedrijven aan de enquête meegewerkt. Dit betekent een responspercentage van 39%. Dit kan als een goede respons worden beschouwd, mede gezien de zomervakantie. Uit bovenstaande tabel blijkt dat de non-respons 61% bedraagt. Deze non-respons wordt hoofdzakelijk door twee oorzaken bepaald. 1.
Onbereikbaarheid respondent (34%) Deze respondenten waren gedurende de veldwerkperiode niet beschikbaar. Dit percentage is redelijk hoog. Dit kan wellicht worden verklaard doordat de veldwerkperiode samen viel met de vakantieperiode van (een deel van) de bedrijven.
2.
Weigering (20%) Het percentage bedrijven dat heeft geweigerd aan de enquête deel te nemen, bedraagt 20%. De belangrijkste reden waarom bedrijven hebben geweigerd aan de enquête deel te nemen, is dat zij geen zin of tijd hadden (12%).
Representativiteit van de onderzochte bedrijven De onderzochte bedrijven (respons) zijn bezien naar representativiteit ten aanzien van bedrijfssector (BIK-code), leeftijd en kamergebied. Dit is zowel ten opzichte van de steekproefpopulatie als het totale bedrijvenbestand in het Handelsregister gebeurd. Hieruit blijkt dat de respons een representatieve weergave is van de werkelijkheid. De respons laat op de drie aspecten eenzelfde representativiteit zien als de steekproef (zie hierboven).
1.3
Weging van de resultaten
De steekproef bevat een relatieve oververtegenwoordiging van grote bedrijven (bedrijven met twintig of meer werknemers in dienst) ten opzichte van het totale aantal bedrijven in het Handelsregister. In de steekproef heeft 26% van de bedrijven twintig of meer werknemers in dienst, terwijl dit percentage in werkelijkheid ongeveer 5% bedraagt. Dat zou betekenen dat de resultaten van deze grote bedrijven in verhouding zwaarder meetellen dan de resultaten van de kleinere bedrijven. Ten einde een representatief beeld voor alle bedrijven te verkrijgen, zijn de resultaten gewogen op basis van bedrijfsomvang.18 In dit rapport worden de belangrijkste resultaten van de telefonische enquête gewogen weergegeven. Wanneer hiervan wordt afgeweken dan wordt dit in de tekst, alsmede in de tabellen of figuren nadrukkelijk vermeld.
18
De verhouding van de drie grootteklassen in het responsbestand is vergeleken met de verhouding in het bedrijvenbestand uit het Handelsregister. Op basis hiervan is voor elke grootteklasse een correctiefactor berekend.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
9
1.4
Leeswijzer
Leeswijzer algemeen Dit rapport laat zich als volgt lezen. Hoofdstuk 2 geeft een aantal achtergrondkenmerken van de responderende bedrijven. Hoofdstuk 3 behandelt de bekendheid van de bedrijven met de diverse producten en diensten van de kamers, alsmede de mate waarin de bedrijven hiervan gebruik maken. Hoofdstuk 4 gaat in op het belang dat ondernemers hechten aan de kamer in het algemeen en ten aanzien van de loketfunctie en regionale stimulering in het bijzonder. Hoofdstuk 5 behandelt de heffing die ondernemers betalen aan de kamer, zowel in algemene zin als voor de loketfunctie en regionale stimulering in het bijzonder. Hoofdstuk 6 gaat in op de informatievoorziening over het beleid en de activiteiten van de kamers richting de bedrijven. Hoofdstuk 7 behandelt de inspraakmogelijkheden van bedrijven in de activiteiten van de kamer. Hoofdstuk 8 gaat in op overeenkomsten tussen producten en diensten van de kamers en van bedrijven, alsmede de concurrentie die bedrijven hierbij ervaren. Leeswijzer bij tabellen en figuren In het rapport worden de resultaten soms verder uitgesplitst naar kenmerken als bedrijfsomvang, leeftijdscategorie, bedrijfssector en/of kamergebied. Dit gebeurt uitsluitend wanneer sprake is van een significant verschil.19 Wanneer geen uitsplitsingen worden gegeven, zijn geen significante verschillen waarneembaar. In de tabellen en figuren in dit rapport staan percentages weergegeven en geen absolute aantallen. Boven elke tabel of figuur staat tussen haakjes aangegeven op welke absolute aantallen de percentages betrekking hebben. Dit is aangegeven door middel van een hoofdletter ‘N’ of een kleine letter ‘n’. De hoofdletter ‘N’ staat voor alle onderzochte bedrijven (3.701 bedrijven). De kleine letter ‘n’ staat voor een deelpopulatie van de onderzochte bedrijven.
19
Hierbij is een significantieniveau van 5% gehanteerd.
10
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
2
Achtergrondkenmerken van de bedrijven
Dit hoofdstuk geeft een aantal achtergrondkenmerken van de bedrijven weer. Het gaat hierbij om de volgende kenmerken: • bedrijfsomvang; • bedrijfssector; • leeftijdscategorie; • kamergebied; • organisatiegraad. In de onderstaande figuren en tabellen worden zowel de ongewogen als gewogen percentages weergegeven. Bedrijfsomvang In figuur 2.1 zijn de bedrijven naar de drie onderscheiden grootteklassen weergegeven. Figuur 2.1 Bedrijven naar grootteklasse (N=3.701) Ongewogen
Gewogen
100% 80% 55%
60% 40%
40%
44%
30%
26%
20%
5%
0% Eenmanszaken
2 t/m 19 werknemers
>=20 werknemers
Van de responderende bedrijven (ongewogen) behoort 30% tot de eenmanszaken, 44% heeft twee t/m negentien werknemers in dienst en 26% heeft twintig of meer werknemers in dienst. Bij de analyse is een wegingscorrectie naar grootteklasse toegepast. Na weging is het percentage grote bedrijven in verhouding afgenomen (5%) en het percentage eenmanszaken en bedrijven met twee t/m negentien werknemers toegenomen (respectievelijk 40% en 55%). Hierdoor komen de gewogen percentages overeen met de werkelijke verdeling naar de drie grootteklassen uit het Handelsregister. Hierdoor zijn uitspraken representatief voor het bedrijfsleven uit de geselecteerde BIK-secties.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
11
Bedrijfssector In figuur 2.2 volgt de verdeling naar bedrijfssector. Figuur 2.2 Bedrijven naar bedrijfssector (N=3.701) Ongewogen
Gewogen
8% Industrie
11% 11% 11%
Bouwnijverheid
36%
Reparatie consumentenartikelen en handel
34%
6% 6%
Horeca
4%
Vervoer, opslag en communicatie
5% 4%
Financiële instellingen
4%
27%
Zakelijke dienstverlening
24% 5%
Overige dienstverlening
4% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Uit de figuur volgt dat de verdeling naar bedrijfssector niet wezenlijk verschilt bij weging. De ongewogen en de gewogen percentages komen vrijwel overeen. De sectoren ‘Reparatie van consumentenartikelen en handel’ en ‘Zakelijke dienstverlening’ vormen een relatief belangrijk deel van het bedrijvenbestand. Leeftijdscategorie Figuur 2.3 geeft een overzicht van de verdeling naar leeftijdscategorieën. De bedrijven zijn hierbij onderverdeeld naar een vijftal leeftijdscategorieën: • starters (gestart in 2000-2001: 0 –1 jaar oud); • doorstarters (gestart in 1995-1999: 2 – 6 jaar oud); • jong (gestart in 1990-1994: 7 – 11 jaar oud); • gemiddeld (gestart in 1950-1989: 12 – 51 jaar oud); • oud (gestart voor 1950: 52 jaar of ouder).
12
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Figuur 2.3 Verdeling naar leeftijdscategorie (N=3.701) Ongewogen
Gewogen
50% 37%
40%
33% 27%
30%
24%
20% 11%
17%
13%
18% 11%
10%
9%
0% Starter
Doorstarter
Jong
Gemiddeld
Oud
De bedrijven in de categorieën ‘Gemiddeld’ (12 – 51 jaar) en ‘Doorstarter’ (2 – 6 jaar) vormen naar verhouding de grootste groep. De ‘Oude bedrijven’ ( 52 jaar of ouder) en ‘Starters’ (0 –1 jaar) vormen naar verhouding de kleinste groep. Door het toepassen van een wegingscorrectie naar bedrijfsomvang is het percentage bedrijven in de categorieën ‘Gemiddeld’ en ‘Oud’ afgenomen ten gunste van de jongere bedrijven. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de oudere bedrijven over het algemeen groter zijn dan de jongere bedrijven. In hoofdstuk 1 is onder meer de representativiteit van de steekproef toegelicht. Hierbij is de opmerking geplaatst dat de steekproef in verhouding iets meer ‘oudere bedrijven’ bevat (maximale afwijking tussen vier en vijf procentpunten). Door het toepassen van de wegingscorrrectie naar bedrijfsomvang wordt dit beeld rechtgetrokken, waardoor de representativiteit naar leeftijdscategorie is toegenomen.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
13
Organisatiegraad Figuur 2.4 geeft een overzicht van de organisatiegraad van de bedrijven. Bedrijven zijn georganiseerd als zij zijn aangesloten bij een plaatselijke / regionale organisatie van bedrijven en/of een branche- of werkgeversorganisatie. Figuur 2.4 Organisatiegraad bedrijven (N=3.701) Ongewogen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Gewogen
58% 50%
50% 42%
Georganiseerd
Niet georganiseerd
Uit figuur 2.4 volgt dat voor weging (ongewogen) 58% van de responderende bedrijven is georganiseerd en 42% niet. Na weging is 50% van de bedrijven georganiseerd en 50% niet georganiseerd. De oorzaak van dit verschil is dat de grotere bedrijven relatief vaker zijn georganiseerd dan de kleine bedrijven.
14
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Kamergebied In tabel 2.1 staat de verdeling van de bedrijven over de 21 kamergebieden weergegeven. Tabel 2.1
Bedrijven naar kamergebied (N=3.701)
Kamergebied
Ongewogen (in %)
Gewogen (in %)
Friesland
4%
4%
Groningen
3%
3%
Drenthe
2%
2%
Regio Zwolle
2%
2%
Veluwe en Twente
8%
8%
Centraal Gelderland
6%
6%
Rivierenland
3%
3%
Noord- en Midden Limburg
3%
3%
Zuid-Limburg
4%
4%
Oost-Brabant
11%
11%
Midden-Brabant
3%
3%
West-Brabant
4%
4%
Zeeland
3%
3%
Rotterdam
11%
11%
Haaglanden
5%
5%
Rijnland
3%
3%
Utrecht en omstreken
6%
6%
Gooi- en Eemland
4%
4%
Amsterdam
9%
9%
Noordwest-Holland
5%
5%
Flevoland
2%
2%
100%
100%
Totaal
Uit de tabel wordt duidelijk dat het toepassen van de wegingscorrectie naar bedrijfsomvang geen invloed heeft op de verhouding van de bedrijven naar kamergebied: de ongewogen en de gewogen percentages zijn identiek.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
15
16
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
3
Bekendheid en gebruik producten en diensten
Dit hoofdstuk behandelt de bekendheid van de bedrijven met de diverse producten en diensten van de kamers, alsmede de mate waarin de bedrijven hiervan gebruik maken.
3.1
Bekendheid met producten en diensten
Aan de bedrijven is gevraagd of zij bekend zijn met de verschillende producten en diensten van de kamers. Hierbij gaat het om de volgende producten en diensten: • informatie uit het Handelsregister; • loketfunctie (informatie en voorlichting over de bedrijfsvoering); • voorlichtingsbijeenkomsten; • regionale stimulering;20 • verstrekken van exportdocumenten. In tabel 3.1 staat een overzicht van de resultaten. Tabel 3.1
Bekendheid met verschillende producten en diensten (N=3.701)
Producten en diensten
Bekend (in %)
Niet bekend (in %)
Totaal
Handelsregister
96%
4%
100%
Loketfunctie
94%
6%
100%
Voorlichtingsbijeenkomsten
89%
11%
100%
Regionale stimulering
72%
28%
100%
Exportdocumenten
66%
34%
100%
Uit de tabel blijkt dat het overgrote deel van de bedrijven bekend is met de informatieproducten van het Handelsregister (96%), de loketfunctie (94%) en de voorlichtings-bijeenkomsten (89%). De bedrijven zijn over het algemeen minder bekend met de activiteiten van de kamers op het gebied van regionale stimulering (72%) en het verstrekken van exportdocumenten (66%). Ten aanzien van het verstrekken van exportdocumenten kan worden opgemerkt dat met name bedrijven die exporteren in grotere mate hiermee bekend zijn dan bedrijven die niet exporteren. Bovendien zijn dit vaak de grote bedrijven.
20
Hiermee wordt bedoeld de activiteiten van de kamers in het kader van Artikel 26 en 27 van de Wet KvK. In de vragenlijst is dit als volgt gedefinieerd: ‘het opkomen voor de belangen van het regionale bedrijfsleven, bijvoorbeeld bij gemeenten en provincies.’
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
17
3.2
Gebruik van afzonderlijke producten en diensten
Aan de bedrijven die bekend zijn met de verschillende producten en diensten van de kamers is vervolgens gevraagd in welke mate zij gebruik maken van de afzonderlijke producten en diensten. De bedrijven konden zichzelf typeren als ‘een regelmatige gebruiker’, ‘een incidentele gebruiker’ of ‘een niet-gebruiker’. Tabel 3.2 geeft een overzicht van de mate waarin bedrijven gebruik maken van de afzonderlijke producten en diensten. Tabel 3.2
Typering gebruik afzonderlijke producten en diensten
Typering gebruik
Handelsregister (n=3.568)
Loketfunctie (n=3.488)
Voorlichtingsbijeenkomsten (n=3.284)
Exportdocumenten (n=2.428)
Regelmatig
6%
3%
1%
3%
Incidenteel
35%
33%
17%
12%
Geen gebruik
59%
63%
81%
85%
0%
1%
1%
0%
Weet niet
Een relatief klein percentage bedrijven typeert zichzelf als een ‘regelmatige gebruiker’ van één of meerdere producten en diensten van de kamer. Dit percentage varieert tussen 6% (Handelsregister) en 1% (voorlichtingsbijeenkomsten). De meerderheid van de bedrijven typeert zichzelf als niet-gebruiker van producten en diensten van de kamer. Dit percentage varieert tussen 85% (exportdocumenten) en 59% (Handelsregister). Uit de tabel kan verder worden afgeleid dat bedrijven met name gebruik maken van de producten en diensten omtrent het Handelsregister en de loketfunctie.
3.3
Gebruikers en niet-gebruikers in algemene zin
Figuur 3.1 geeft een overzicht naar gebruikers en niet-gebruikers van de producten en diensten van de kamers in het algemeen. Hierbij zijn gebruikers en niet-gebruikers als volgt gedefinieerd: •
Gebruikers: Bedrijven die hetzij regelmatig of incidenteel gebruik maken van één of meerdere producten en diensten van de kamers.
•
Niet-gebruikers: Bedrijven die hebben aangegeven niet bekend te zijn met de verschillende producten en diensten en de bedrijven die zichzelf als niet-gebruiker van de verschillende producten en diensten hebben getypeerd.
In figuur 3.1 wordt tevens onderscheid gemaakt naar grootteklasse.
18
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Figuur 3.1 Gebruikers en niet-gebruikers naar grootteklasse en totaal (N=3.701) Gebruiker
Niet-gebruiker
100% 90%
80%
80% 59%
70% 60%
51%
57%
49%
43%
41%
50% 40%
20%
30% 20% 10% 0% Eenmanszaken
2 t/m 19 werknemers
>= 20 werknemers
Totaal
In totaal kan 57% van de bedrijven als gebruiker van één of meerdere producten en diensten van de kamers worden getypeerd. Dit betekent dat 43% van de bedrijven als een niet-gebruiker kan worden getypeerd. Uit figuur 3.1 blijkt verder dat het percentage gebruikers toeneemt naarmate de bedrijfsomvang toeneemt; bij de eenmanszaken typeert 51% zichzelf als gebruiker, tegenover 80% van de bedrijven met twintig of meer werknemers in dienst. Uit nadere analyse blijkt dat het percentage gebruikers en niet-gebruikers verschilt naar bedrijfssector (BIK-secties). Met name de sectoren ‘Financiële instellingen’, ‘Zakelijke dienstverlening’ en ‘Industrie’ worden gekenmerkt door een relatief hoger percentage gebruikers. De sectoren ‘Overige dienstverlening’, ‘Bouwnijverheid’ en ‘Horeca’ worden daarentegen gekenmerkt door een relatief hoger percentage niet-gebruikers.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
19
20
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
4
Het belang dat ondernemers hechten aan de kamer
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het belang dat ondernemers hechten aan de kamer in het algemeen en ten aanzien van de loketfunctie en de regionale stimulering in het bijzonder.
4.1
Algemeen belang
Aan de bedrijven is de volgende vraag voorgelegd: ‘Hoe belangrijk vindt u het dat de kamer van koophandel er is?’ Bedrijven konden hierbij antwoorden op een vijfpuntsschaal, variërend van ‘zeer belangrijk’ tot ‘zeer onbelangrijk’. Tabel 4.1
Het belang van de kamer (N=3.701)
Belang kamer
%
Zeer belangrijk
19%
Belangrijk
57%
Niet belangrijk / niet onbelangrijk Onbelangrijk
8% 11%
Geheel onbelangrijk
2%
Weet niet
1%
Geen mening / kan niet beoordelen
1%
Totaal
100%
De meerderheid van de bedrijven vindt het (zeer) belangrijk dat de kamer er is (totaal 76%). Daarentegen vindt in totaal 13% van de ondernemers dit (geheel) onbelangrijk. Aan de bedrijven is vervolgens gevraagd wat in algemene zin hun mening is over de wijze waarop de kamer haar werkzaamheden verricht. De bedrijven konden deze vraag beantwoorden op een vijfpuntsschaal, variërend van ‘zeer goed’ tot ‘zeer slecht’. Tabel 4.2
Beoordeling werkzaamheden van de kamer (N=3.701)
Beoordeling werkzaamheden Zeer goed
% 5%
Goed
59%
Niet goed / niet slecht
15%
Slecht
6%
Zeer slecht
2%
Weet niet
4%
Geen mening / kan niet beoordelen
9%
Totaal
100%
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
21
De meerderheid van de bedrijven (totaal 64%) is van mening dat de wijze waarop de kamer haar werkzaamheden verricht (zeer) goed is. Daarentegen is in totaal 8% van de bedrijven van mening dat de wijze waarop de kamer haar werkzaamheden verricht (zeer) slecht is. De mening van de bedrijven over de wijze waarop de kamer haar werkzaamheden verricht, verschilt tussen gebruikers en niet-gebruikers.21 Gebruikers scoren over het algemeen vaker (zeer) goed (totaal 72%) dan niet-gebruikers (totaal 53%). De bedrijven is een aantal stellingen voorgelegd die betrekking hebben op het algemeen belang dat ondernemers hechten aan de kamer. De volgende stellingen zijn de bedrijven voorgelegd: •
Stelling 1: De kamer van koophandel komt op voor de belangen van het regionale bedrijfsleven bij gemeenten en provincies. Stelling 2: Ik vind het belangrijk dat er naast de verschillende branche-organisaties en ondernemersverenigingen een kamer van koophandel is. Stelling 3: Omdat er een kamer van koophandel is, hoef ik als ondernemer geen lid te worden van een branche-organisatie of een ondernemersvereniging.
• •
De bedrijven konden op een vijfpuntsschaal aangeven in hoeverre zij het met deze stellingen eens zijn of niet, variërend van ‘geheel mee eens’ tot ‘geheel mee oneens’. In figuur 4.1 wordt het percentage bedrijven weergegeven dat het met de drie stellingen eens is en geheel eens is. Figuur 4.1 Stellingen over algemeen belang kamer (N=3.701) Geheel mee eens
Mee eens
4% 70%
Stelling 1 6%
74%
Stelling 2 1% 18%
Stelling 3
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Uit de figuur volgt dat respectievelijk in totaal 74% en 80% van de bedrijven het met stelling 1 en stelling 2 (geheel) eens is. De tweede stelling scoort over het algemeen iets hoger. Het percentage bedrijven dat het met de derde stelling (geheel) eens is, bedraagt in totaal 19%. Bijna driekwart van de bedrijven (totaal 73%) is het met de derde stelling (geheel) oneens. Uit nadere analyse blijkt dat met name bedrijven die zijn georganiseerd het relatief vaker (geheel) niet eens zijn met stelling 3 dan bedrijven die niet zijn georganiseerd.
21
Het gaat hier om gebruikers en niet-gebruikers in algemene zin (zie paragraaf 3.3).
22
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
4.2
Belang loketfunctie
Aan de bedrijven die bekend zijn met de loketfunctie van de kamer (94%) is een aantal vragen gesteld over het belang dat zij hieraan hechten. Daarnaast is deze groep bedrijven gevraagd naar hun mening over de wijze waarop de kamer deze functie vervult. De onderstaande resultaten hebben dus uitsluitend betrekking op de bedrijven die bekend zijn met de loketfunctie. Bedrijven die hiermee niet bekend zijn, zijn hierover geen vragen gesteld. Aan de bedrijven die de loketfunctie kennen, is gevraagd hoe belangrijk zij het vinden dat zij bij de kamer terecht kunnen voor diverse informatie en voorlichting in verband met de bedrijfsvoering. Tabel 4.3
Belang loketfunctie (n=3.488)
Belang loketfunctie
%
Zeer belangrijk
23%
Belangrijk
58%
Niet belangrijk / niet onbelangrijk
7%
Onbelangrijk
9%
Geheel onbelangrijk
1%
Weet niet / geen mening
2%
Totaal
100%
De meerderheid van de bedrijven (totaal 81%) vindt het (zeer) belangrijk dat zij bij de kamer terecht kunnen voor diverse informatie en voorlichting in verband met de bedrijfsvoering. Daarentegen vindt in totaal 10% van de bedrijven dit (geheel) onbelangrijk. Uit nadere analyse blijkt dat met name starters dit relatief (zeer) belangrijk vinden. Dit wordt in de onderstaande figuur geïllustreerd. Figuur 4.2 Belang loketfunctie naar leeftijdscategorie bedrijven (n=3.488) Heel belangrijk
Starter
27%
Doorstarter
26%
62% 59%
19%
Jong
61%
Gemiddeld
22%
55%
Oud
20%
58%
0%
Belangrijk
20%
40%
60%
80%
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
100%
23
Uit figuur 4.2 volgt het belang dat ondernemers hechten aan informatie en voorlichting in verband met de bedrijfsvoering (loketfunctie) afneemt naar mate de leeftijd van de bedrijven toeneemt. Zo vindt in totaal 89% van de bedrijven in de leeftijdscategorie ‘Starter’ (0 – 1 jaar) dit (heel) belangrijk, tegenover in totaal 78% van de ‘Oude bedrijven’ (52 jaar of ouder). Sommige bedrijven (totaal 10%) vinden het (geheel) onbelangrijk dat zij bij de kamer terecht kunnen voor diverse informatie en voorlichting met betrekking tot de bedrijfsvoering. Aan hen is gevraagd naar de reden waarom zij dit (geheel) onbelangrijk vinden. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. In tabel 4.4 worden de verschillende redenen weergegeven. De bedrijven konden meerdere antwoorden geven, waardoor de percentages optellen tot boven 100%. Tabel 4.4
Reden loketfunctie (geheel) onbelangrijk (meerdere antwoorden mogelijk) (n=353)
Reden
%
Ik of mijn bedrijf maakt er nooit gebruik van
53%
Er zijn genoeg andere instanties waar bedrijven terecht kunnen / de kamer is op dit punt overbodig
22%
Als ondernemer heb je heel weinig aan de informatie van de kamer
14%
Als ondernemer vind ik zelf mijn weg wel / ik heb geen behoefte aan dit soort informatie
11%
De informatie is hoofdzakelijk gericht op grote bedrijven en niet op kleine bedrijven
1%
Geen specifieke reden
4%
Anders
6%
Ruim de helft van deze groep bedrijven (53%) geeft te kennen dat zij nooit gebruik maken van de loketfunctie van de kamer. Verder wordt onder meer als reden genoemd dat er genoeg andere instanties zijn waar ondernemers voor informatie en voorlichting terecht kunnen (22%). Naast het belang dat ondernemers hechten aan de loketfunctie is hen gevraagd naar hun mening over de wijze waarop de kamer deze functie vervult. Voorafgaande aan deze vraag is de bedrijven eerst gevraagd of zij daarover een mening hebben. De bedrijven die aangeven dat zij hierover een mening hebben (54%), is vervolgens gevraagd naar hun mening. Hierbij konden deze ondernemers hun mening weergeven op een vijfpuntsschaal, variërend van ‘zeer goed’ tot ‘zeer slecht’. In figuur 4.3 staan de resultaten weergeven.
24
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Figuur 4.3 Mening over de wijze waarop de kamer de loketfunctie vervult (n=3.488) Zeer goed 5%
Goed 36%
Geen mening 46%
Zeer slecht 1%
Niet goed / niet slecht 6% Slecht 6%
Uit figuur 4.3 volgt dat 46% van de bedrijven die bekend zijn met de loketfunctie geen mening heeft over de wijze waarop de kamer deze functie vervult. Verder blijkt dat in totaal 41% van de bedrijven van mening is dat de wijze waarop de kamer deze functie vervult (zeer) goed is. Daarentegen is in totaal 7% van de bedrijven van mening dat de wijze waarop de kamer dit doet (zeer) slecht is. Uit nadere analyse blijkt dat er een relatie is tussen de mening over de invulling van de loketfunctie en het belang dat ondernemers hieraan hechten. Dit wordt in figuur 4.4 geïllustreerd. Hierbij zijn uitsluitend de bedrijven meegenomen die een mening hebben over de wijze waarop de kamer de loketfunctie vervult. In deze figuur zijn de bedrijven onderverdeeld naar drie groepen: bedrijven die de loketfunctie (zeer) belangrijk vinden, bedrijven die daar neutraal tegenover staan en bedrijven die dit (zeer) onbelangrijk vinden. Ook de antwoordcategorieën van de mening over de loketfunctie zijn teruggebracht naar drie categorieën: (zeer) goed, neutraal èn (zeer) slecht.22
22
De categorieën ‘weet niet’ en ‘geen mening’ zijn hier buiten beschouwing gelaten.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
25
Figuur 4.4 Mening over de wijze waarop de kamer de loketfunctie vervult en het belang dat ondernemers daaraan hechten (Zeer) goed
Neutraal
(Zeer) slecht 11%
81%
(Zeer) belangrijk (n=1.626)
52%
Neutraal (n=118)
(Zeer) onbelangrijk (n=131)
24%
18%
28%
0%
24%
20%
8%
54%
40%
60%
80%
100%
Van de bedrijven die het (zeer) belangrijk vinden dat ondernemers bij de kamer terecht kunnen voor diverse informatie en voorlichting, is 81% van mening dat de wijze waarop de kamer deze functie vervult ook (zeer) goed is. Dit percentage bedraagt 28% voor de groep bedrijven die de loketfunctie (zeer) onbelangrijk vinden. De bedrijven die gebruik maken van de informatie en voorlichting van de kamer (hetzij regelmatig of incidenteel) hebben relatief vaker een positieve mening dan bedrijven die zichzelf als een niet-gebruiker van informatie en voorlichting beschouwen. Dit volgt uit figuur 4.5. Figuur 4.5 Mening over de wijze waarop de kamer de loketfunctie vervult naar type gebruiker Zeer goed
Goed
24%
Regelmatige gebruiker (n=92)
63% 8%
Incidentele gebruiker (n=833)
70% 9%
Niet-gebruiker (n=961)
62% 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Van de bedrijven die zichzelf als regelmatige gebruiker van informatie en voorlichting typeren, is in totaal 87% van mening dat de wijze waarop de kamer deze functie vervult (zeer) goed is. Voor de incidentele gebruikers bedraagt dit percentage in totaal 78% en voor de niet-gebruikers in totaal 71%. De mening van de bedrijven wordt dus mede bepaald door het feit of een bedrijf al dan niet van deze dienst gebruik maakt. Wanneer wordt gekeken naar de mening van de bedrijven over de loketfunctie naar de verschillende kamergebieden, blijkt dat bedrijven in een aantal kamergebieden relatief vaker een positieve mening hebben. De bedrijven in deze kamergebieden scoren relatief vaker (zeer) goed.
26
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
In de onderstaande tabel wordt dit geïllustreerd. Hierbij is een minimumgrens gehanteerd van vijf procentpunten ten opzichte van het gemiddelde. Tabel 4.5
Bedrijven met afwijkende (positieve) mening over loketfunctie naar kamergebied
Kamergebied
Procentuele afwijking t.o.v. het gemiddelde
Haaglanden
+11.6%
Rijnland
+9.1%
Groningen
+8.7%
Gooi- en Eemland
+8.6%
Midden-Brabant
+7.5%
4.3
Belang regionale stimulering
Aan de bedrijven die bekend zijn met de regionale stimuleringsfunctie van de kamer (72%) is een aantal vragen gesteld over het belang dat zij hieraan hechten. Daarnaast is deze groep bedrijven gevraagd naar hun mening over de wijze waarop de kamer deze functie vervult. De onderstaande resultaten hebben dus uitsluitend betrekking op de bedrijven die weten dat de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven bij onder meer provincies en gemeenten. Bedrijven die hiermee niet bekend zijn, zijn hierover geen vragen gesteld. Aan de bedrijven is gevraagd hoe belangrijk zij het vinden dat zij de kamer opkomt voor de belangen van de bedrijven in de regio. Tabel 4.6
Belang regionale stimulering (n=2.650)
Belang regionale stimulering
%
Zeer belangrijk
22%
Belangrijk
63%
Niet belangrijk / niet onbelangrijk
5%
Onbelangrijk
5%
Geheel onbelangrijk
1%
Weet niet / geen mening
4%
Totaal
100%
De meerderheid van de bedrijven (totaal 85%) vindt het (zeer) belangrijk dat de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven. Daarentegen vindt in totaal 6% van de bedrijven dit (geheel) onbelangrijk. Uit nadere analyse blijkt verder dat zich geen relevante verschillen voordoen naar bedrijfsomvang, bedrijfssector en leeftijdscategorie. Aan de bedrijven die het (geheel) onbelangrijk vinden dat de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven, is gevraagd naar de reden waarom zij dit (geheel) onbelangrijk vinden. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de open antwoorden is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. In tabel 4.7 worden de verschillende redenen
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
27
weergegeven. De bedrijven konden meerdere antwoorden geven, waardoor de percentages optellen tot boven 100%. Tabel 4.7
Reden regionale stimulering (geheel) onbelangrijk (meerdere antwoorden mogelijk) (n=164)
Reden
%
Ik merk er niets van dat de kamer dit doet
25%
De kamer komt niet op voor de belangen van mijn bedrijf
24%
Er zijn (genoeg) andere organisaties die dat doen
24%
De kamer komt alleen op voor de grote bedrijven
5%
Het bedrijf is niet regionaal gericht
4%
De kamer bemoeit zich alleen met bedrijven in kleine steden/dorpen en/of perifere gebieden
2%
Geen specifieke reden
14%
Anders
10%
Deze groep bedrijven noemt met name drie redenen: • ik merk er niets van dat de kamer dit doet (25%); • de kamer komt niet op voor de belangen van mijn bedrijf (24%); • er zijn (genoeg) andere organisaties die dat doen (24%). Naast het belang dat ondernemers hechten aan de regionale stimulering is hen gevraagd naar hun mening over de wijze waarop de kamer deze functie vervult. Voorafgaande aan deze vraag is de bedrijven eerst gevraagd of zij daarover een mening hebben. Een meerderheid van de bedrijven gaf aan geen mening hierover te hebben (57%). Uit nadere analyse van de groep bedrijven die geen mening heeft, vallen de kamergebieden Noord- en Midden-Limburg en Zeeland op. In Noord- en Midden-Limburg heeft 70% van de ondernemers geen mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert, in Zeeland is dit 30%. De bedrijven die aangeven dat zij hierover wel een mening hebben (43%), is vervolgens gevraagd naar deze mening. Hierbij konden de ondernemers hun mening weergeven op een vijfpuntsschaal, variërend van ‘zeer goed’ tot ‘zeer slecht’. In figuur 4.6 staan de resultaten weergeven.
28
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Figuur 4.6 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert (n=2.650) Zeer goed 3% Goed 25%
Geen mening 57%
Niet goed / niet slecht 6% Slecht 7% Zeer slecht 2%
Uit figuur 4.6 volgt dat 57% van de bedrijven, die bekend zijn met de regionale stimuleringsfunctie van de kamer, geen mening heeft over de wijze waarop de kamer deze functie vervult. Verder blijkt dat in totaal 28% van de bedrijven van mening is dat de wijze waarop de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven (zeer) goed is. Daarentegen is in totaal 9% van de bedrijven van mening dat de wijze waarop de kamer dit doet (zeer) slecht is. Uit nadere analyse blijkt dat de mening van de bedrijven over de invulling van de regionale stimuleringsfunctie een relatie heeft met het belang dat ondernemers hieraan hechten. Figuur 4.7 illustreert dit. Hierbij zijn uitsluitend de bedrijven meegenomen die een mening hebben over de wijze waarop de kamer de regionale stimuleringsfunctie vervult. In dit figuur zijn de bedrijven onderverdeeld naar drie groepen: bedrijven die de regionale stimulering (zeer) belangrijk vinden, bedrijven die daar neutraal tegenover staan en bedrijven die dit (zeer) onbelangrijk vinden. Ook de antwoordcategorieën van de mening over de invulling van de regionale stimuleringsfunctie zijn teruggebracht naar drie categorieën: (zeer) goed, neutraal èn (zeer) slecht.23
23
De categorieën ‘weet niet’ en ‘geen mening’ zijn hier buiten beschouwing gelaten.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
29
Figuur 4.7 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert en het belang dat ondernemers daaraan hechten (Zeer goed) (Zeer) belangrijk (n=1.022)
Neutraal
(Zeer) slecht
72%
36%
Neutraal (n=36) 5%
13%
15%
42%
22%
13%
(Zeer) onbelangrijk (n=62)
82%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
De bedrijven die het (zeer) belangrijk vinden dat de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven vinden veel vaker dat de wijze waarop de kamer deze functie vervult (zeer) goed is (72%) dan bedrijven die dit (zeer) onbelangrijk vinden (5%). Figuur 4.8 geeft een overzicht van de mening van de bedrijven naar leeftijdscategorie. Figuur 4.8 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert naar leeftijdscategorie (Zeer) goed
Neutraal
(Zeer) slecht 6%
77%
Starter (n=110)
17%
68%
Doorstarter (n=294) Jong (n=209)
63%
Gemiddeld (n=420)
65%
16% 13%
0%
20%
23%
12%
61%
Oud (n=106)
16%
13% 40%
60%
23% 26% 80%
100%
Over het algemeen blijkt dat naar mate de leeftijd van de bedrijven toeneemt het percentage bedrijven dat (zeer) goed scoort afneemt. Zo is 77% van de ‘Starters’ (0 –1 jaar) van mening dat de kamer (zeer) goed opkomt voor de belangen van de bedrijven in de regio, tegenover 61% van de ‘Oude bedrijven’ (52 jaar of ouder). Figuur 4.9 geeft een overzicht van de mening van de bedrijven naar de verschillende bedrijfssectoren.
30
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Figuur 4.9 Mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering uitvoert naar bedrijfssectoren (Zeer) goed
Neutraal
(Zeer) slecht 15%
Industrie (n=93)
74%
11%
Bouwnijverheid (n=120)
72%
13%
63%
Reparatie consumentenartikelen en handel (n=399)
14%
52%
Vervoer, opslag en communicatie (n=42)
23% 5%
81%
Horeca (n=62)
15%
15%
26%
Financiële instellingen (n=41)
66%
Zakelijke diensten (n=335)
64%
22%
5%
29% 20%
16% 10%
75%
Overige dienstverlening (n=52) 0%
20%
40%
15%
60%
80%
100%
Uit figuur 4.9 volgt dat de mening van de bedrijven verschilt naar bedrijfssector. Met name de bedrijven in de sectoren ‘Horeca’ (81%), ‘Overige dienstverlening’ (75%), ‘Industrie’ (74%) en ‘Bouwnijverheid’ (72%) geven relatief vaker te kennen dat de wijze waarop de kamer opkomt voor de belangen van de bedrijven in de regio (zeer) goed is. Bedrijven in de sectoren ‘Financiële instellingen’ (29%), ‘Reparatie van consumentenartikelen en handel’ (23%) en ‘Vervoer, opslag en communicatie’ (22%) geven relatief vaker te kennen dat wijze waarop de kamer deze functie vervuld (zeer) slecht is. Wanneer wordt gekeken naar de mening van de bedrijven naar de verschillende kamergebieden, blijkt dat bedrijven in een aantal kamergebieden relatief vaker een positieve mening hebben. De bedrijven in deze kamergebieden scoren vaker (zeer) goed. In tabel 4.8 wordt dit geïllustreerd. Hierbij is een minimumgrens gehanteerd van vijf procentpunten ten opzichte van het gemiddelde. Tabel 4.8
Afwijking mening regionale stimulering naar kamergebied
Kamergebied
Procentuele afwijking t.o.v. het gemiddelde
Noord- en Midden Limburg
+20.1%
Groningen
+16.6%
Rivierenland
+8.7%
Midden Brabant
+8.0%
Haaglanden
+8.0%
Drenthe
+7.6%
Gooi- en Eemland
+5.8%
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
31
Bij deze tabel is de volgende opmerking nog van belang. Van alle kamergebieden hebben de bedrijven in het kamergebied Noord- en Midden-Limburg relatief vaker geen mening over de wijze waarop de kamer regionale stimulering vervult (70%). Indien zij wel een mening hebben, is deze overwegend positief.
32
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
5
Heffingen
Dit hoofdstuk gaat in op de heffingen die ondernemers betalen aan de kamer, zowel in algemene zin als met betrekking tot de loketfunctie en de regionale stimulering.
5.1
Heffing in algemene zin
Aan de bedrijven is gevraagd of het hun bekend is dat zij jaarlijks een verplichte bijdrage betalen aan de kamer, de zogenaamde heffing. In tabel 5.1 worden deze resultaten weergegeven. Tabel 5.1
Bekendheid met heffing (N=3.701)
Bekendheid heffing
%
Bekend
96%
Niet bekend
4%
Totaal
100%
Vrijwel alle bedrijven (96%) weten dat zij jaarlijks een heffing betalen aan de kamer. De overige 4% is dit niet bekend. De bekendheid met de heffing verschilt tussen hoofd- en nevenvestigingen van bedrijven. Dit komt in figuur 5.1 tot uitdrukking. Figuur 5.1 Bekendheid met heffing naar hoofd- en nevenvestiging Bekend
Niet bekend 3%
Hoofdvestigingen (n=3.496)
97%
Nevenvestigingen (n=204)
80%
0%
20%
40%
20%
60%
80%
100%
97% van de hoofdvestigingen is bekend met het feit dat zij jaarlijks een verplichte bijdrage betalen aan de kamer. Bij de nevenvestigingen bedraagt dit percentage 80%. Veel hoofdvestigingen betalen waarschijnlijk de heffingen voor de nevenvestigingen. De bedrijven is daarnaast gevraagd of zij in de afgelopen drie jaar weleens contact hebben opgenomen met de kamer over de heffing.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
33
Tabel 5.2
Contact met kamer over de heffing (N=3.701)
Contact over heffing
%
Wel contact
8%
Geen contact
91%
Weet niet
2%
Totaal
100%
Van de bedrijven heeft 8% in de afgelopen drie jaar weleens contact opgenomen met de kamer over de heffing die zij betalen. Aan deze bedrijven is vervolgens gevraagd op welke aspect(en) van de heffing hun vraag betrekking had. In tabel 5.3 staan de verschillende aspecten weergegeven. Deze vraag is open aan de bedrijven gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. De bedrijven konden hierbij meerdere antwoorden noemen. Hierdoor tellen de percentages op tot boven 100%. Tabel 5.3
Vragen over de volgende aspecten van de heffing (meerdere antwoorden mogelijk) (n=279)
Aspecten
%
Hoogte van de heffing
60%
Informatie over de heffing
23%
Niet eens met het betalen van de heffing
11%
Dubbele aanslag Anders
1% 10%
Aspecten als de hoogte van de heffing (60%) en informatie over de heffing (23%) worden het meest door deze groep bedrijven genoemd. De bedrijven is een aantal stellingen voorgelegd. Eén van deze stellingen had betrekking op de heffing en luidde: ‘Ik vind het terecht dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer van koophandel’. De bedrijven konden op een vijfpuntsschaal aangeven in hoeverre zij het met deze stelling eens zijn of niet, variërend van ‘geheel mee eens’ tot ‘geheel mee oneens’. In tabel 5.4 staat de mening van de bedrijven hierover weergegeven.
34
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Tabel 5.4
Ik vind het terecht dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer (N=3.701)
Mening
%
Geheel mee eens
8%
Mee eens
72%
Niet mee eens / niet mee oneens
4%
Niet mee eens
12%
Geheel niet mee eens
3%
Weet niet
0%
Geen mening / kan ik niet beoordelen
1%
Totaal
100%
Uit tabel 5.4 volgt dat in totaal 80% van de bedrijven er (geheel) mee eens is dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer. Daarentegen is in totaal 15% het daarmee (geheel) niet eens. De mening hierover verschilt tussen gebruikers en niet-gebruikers24 van de kamer. Figuur 5.2 illustreert dit. In deze figuur zijn de antwoordcategorieën teruggebracht naar drie categorieën: (geheel) mee eens, neutraal èn (geheel) niet mee eens.25 Figuur 5.2 Ik vind het terecht dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer (naar gebruikers en niet-gebruikers) (Geheel) mee eens
Neutraal
(Geheel) niet mee eens 3%
Gebruikers (n=2.078)
11%
86% 5%
Niet-gebruikers (n=1.586)
75%
0%
20%
40%
21%
60%
80%
100%
Gebruikers zijn het er over het algemeen relatief vaker (geheel) mee eens (86%) dat alle ondernemers mee moeten betalen aan de kamer dan niet-gebruikers (75%).
24 25
Het gaat hier om gebruikers en niet-gebruikers in algemene zin (zie paragraaf 3.3). De categorieën ‘weet niet’ en ‘geen mening’ zijn hier buiten beschouwing gelaten.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
35
5.2
Heffing voor de loketfunctie en regionale stimulering
Deze paragraaf behandelt de mening van bedrijven ten aanzien van de heffing voor de loketfunctie en regionale stimulering. In paragraaf 3.2 werd vermeld dat 94% van de bedrijven bekend is met de loketfunctie en 72% met het feit dat de kamer opkomt voor de belangen van de bedrijven in de regio (regionale stimulering). De onderstaande resultaten hebben uitsluitend betrekking op deze twee groepen bedrijven. Een deel van de heffing die ondernemers betalen, is bestemd voor het verstrekken van diverse informatie en voorlichting met betrekking tot de bedrijfsvoering (de loketfunctie). Tevens wordt een deel gebruikt voor het opkomen van de belangen van de bedrijven in de regio (regionale stimulering). Aan de bedrijven is gevraagd in hoeverre zij het ermee eens zijn dat het bedrijfsleven (waaronder de ondernemer zelf) hieraan meebetaalt. In tabel 5.5 staat de mening van de bedrijven weergegeven, waarbij een uitsplitsing wordt gemaakt naar de loketfunctie en regionale stimulering. Tabel 5.5
Mening over meebetalen aan loketfunctie en regionale stimulering
Mening
Loketfunctie (n=3.488)
Regionale stimulering (n=2.650)
5%
6%
65%
72%
7%
6%
17%
11%
Geheel niet mee eens
3%
2%
Weet niet / geen mening
2%
3%
100%
100%
Geheel mee eens Mee eens Niet mee eens / niet mee oneens Niet mee eens
Totaal
Uit tabel 5.5 volgt dat de bedrijven er over het algemeen relatief vaker (geheel) mee eens zijn dat het bedrijfsleven meebetaalt aan regionale stimulering (totaal 78%) dan de loketfunctie (totaal 70%). Loketfunctie In figuur 5.3 staat de mening van de bedrijven over de heffing voor de loketfunctie afgezet tegen het gebruik van deze dienst. In deze figuur wordt alleen het percentage bedrijven weergegeven dat het er (geheel) mee eens is dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt.
36
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Figuur 5.3 Mening heffing loketfunctie naar type gebruiker loketfunctie Geheel mee eens Regelmatige gebruiker (n=111)
14%
70%
7%
Incidentele gebruiker (n=1.154)
Mee eens
72%
4%
Niet-gebruiker (n=2.209)
62% 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
De gebruikers van informatie en voorlichting van de kamer zijn er over het algemeen relatief vaker (geheel) mee eens dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt dan de niet-gebruikers van deze dienst. Deze percentages bedragen respectievelijk in totaal 84% en 79% voor de regelmatige gebruikers en de incidentele gebruikers en in totaal 66% voor de niet-gebruikers. In figuur 5.4 is de mening van de bedrijven over de heffing voor de loketfunctie afgezet tegen het belang dat de bedrijven hieraan hechten. In deze figuur zijn de bedrijven onderverdeeld naar drie groepen: bedrijven die de loketfunctie (zeer) belangrijk vinden, bedrijven die daar neutraal tegenover staan en bedrijven die dit (zeer) onbelangrijk vinden. Ook de antwoordcategorieën zijn teruggebracht naar drie categorieën: (geheel) mee eens, neutraal èn (geheel) niet mee eens.26 Figuur 5.4 Belang loketfunctie naar mening heffing loketfunctie (Geheel) mee eens
Neutraal
(Geheel) niet mee eens 7%
(Heel) belangrijk (n=2.840)
80% 45%
Neutraal (n=226)
13% 15%
40%
5%
(Heel) onbelangrijk (n=353)
33% 0%
20%
62% 40%
60%
80%
100%
De bedrijven die het (heel) belangrijk vinden dat ondernemers bij de kamer terecht kunnen voor diverse informatie en voorlichting, zijn het er relatief vaker (geheel) mee eens dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt (totaal 80%) dan bedrijven die de loketfunctie (heel) onbelangrijk vinden (totaal 33%). Aan de bedrijven die hebben aangeven dat zij het (heel) belangrijk vinden dat ondernemers bij de kamer terecht kunnen voor diverse informatie en voorlichting met betrekking tot de 26
De antwoordcategorie ‘weet niet / geen mening’ is hier buiten beschouwing gelaten. Het gaat hier om 2% van de groep bedrijven die bekend zijn met de loketfunctie.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
37
bedrijfsvoering en die tevens hebben aangegeven dat zij het er (geheel) niet mee eens zijn dat het bedrijfsleven (waaronder de ondernemer zelf) hieraan meebetalen, is gevraagd naar de reden waarom zij het hier (geheel) niet mee eens zijn. De verschillende redenen staan in tabel 5.6 weergegeven. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. Bedrijven konden hierbij meerdere redenen aangeven, waardoor het totaal optelt tot boven 100%. Tabel 5.6
Reden (geheel) niet mee eens meebetalen aan loketfunctie (meerdere antwoorden mogelijk) (n=368)
Reden
%
Ik of mijn bedrijf maakt er nooit gebruik van / ik vind dat degene die het gebruiken het moeten betalen
58%
Ik vind dat de overheid (alle Nederlanders) dit moet betalen
14%
De kamer doet haar werk niet goed
10%
Als ik bij de kamer kom, moet ik ook nog voor producten betalen
9%
Kost te veel / het is te duur
4%
Geen specifieke reden
6%
Anders
7%
Door deze groep bedrijven wordt het meest als redenen genoemd: • ik of mijn bedrijf maakt er nooit gebruik van / ik vind dat degene die het gebruiken het moeten betalen (58%); • ik vind dat de overheid (alle Nederlanders) dit moet betalen (14%). Regionale stimulering Evenals in figuur 5.4 is in figuur 5.5 de mening van de bedrijven over de heffing voor de regionale stimulering afgezet tegen het belang dat de bedrijven hieraan hechten. In deze figuur zijn de bedrijven onderverdeeld naar drie groepen: bedrijven die de regionale stimulering (heel) belangrijk vinden, bedrijven die daar neutraal tegenover staan en bedrijven die dit (heel) onbelangrijk vinden. Ook de antwoordcategorieën zijn teruggebracht naar drie categorieën: (geheel) mee eens, neutraal èn (geheel) niet mee eens.27
27
De antwoordcategorie ‘weet niet / geen mening’ is hier buiten beschouwing gelaten. Het gaat hier om 2,5% van de groep bedrijven die bekend zijn met de regionale stimulering.
38
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Figuur 5.5 Belang regionale stimulering naar mening heffing (Geheel) mee eens
Neutraal
(Geheel) niet mee eens 5%
(Heel) belangrijk (n=2.194)
87%
52%
Neutraal (n=128)
21%
8%
27%
4%
(Heel) onbelangrijk (n=161)
27% 0%
20%
69% 40%
60%
80%
100%
Ook in dit geval blijkt dat bedrijven die regionale stimulering (heel) belangrijk vinden, er relatief vaker (geheel) mee eens zijn dat het bedrijfsleven hieraan meebetaalt (87%) dan bedrijven die dit (geheel) onbelangrijk vinden (27%). Aan de bedrijven die hebben aangegeven dat zij het (heel) belangrijk vinden dat de kamer opkomt voor de belangen van de bedrijven in de regio en die tevens hebben aangegeven dat zij het er (geheel) niet mee eens zijn dat het bedrijfsleven (waaronder zijzelf) hieraan meebetalen, is gevraagd naar de reden waarom zij het hier niet mee eens zijn. De verschillende redenen staan in tabel 5.7 weergegeven. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. Bedrijven konden hierbij meerdere redenen aangeven, waardoor het totaal optelt tot boven 100%. Tabel 5.7
Reden (geheel) niet mee eens meebetalen aan regionale stimulering (meerdere antwoorden mogelijk) (n=182)
Reden
%
Ik merk er als bedrijf niets van dat de kamer dit doet
50%
Ik vind dat de overheid (alle Nederlanders) dit moet betalen
15%
Ik ben het er niet mee eens hoe de kamer dit doet / de kamer doet het niet goed
12%
De kamer komt niet op voor de belangen van mijn bedrijf
11%
Geen specifieke reden Anders
4% 11%
Door deze groep bedrijven wordt het meest als redenen genoemd: • ik merk er als bedrijf niets van dat de kamer dit doet (50%); • ik vind dat de overheid (alle Nederlanders) dit moet betalen (15%).
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
39
40
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
6
Informatievoorziening aan ondernemers
Dit hoofdstuk gaat in op de informatievoorziening van de kamer richting de bedrijven. Hierbij komt het belang dat ondernemers hieraan hechten aan bod, evenals hun mening over de wijze waarop de kamer dit uitvoert.
6.1
Belang dat ondernemers hechten aan informatievoorziening
Aan de bedrijven is gevraagd hoe belangrijk zij het vinden dat zij door de kamer worden geïnformeerd over haar beleid en activiteiten. In tabel 6.1 staan de resultaten weergegeven. Tabel 6.1
Belang van informatievoorziening (N=3.701)
Belang informatievoorziening
%
Zeer belangrijk
13%
Belangrijk
59%
Niet belangrijk / niet onbelangrijk Onbelangrijk
9% 16%
Geheel onbelangrijk
2%
Weet niet / geen mening
2%
Totaal
100%
De meerderheid van de bedrijven (totaal 72%) vindt het (zeer) belangrijk dat zij worden geïnformeerd over het beleid en de activiteiten van de kamer. Daarentegen vindt in totaal 18% van de bedrijven dit (geheel) onbelangrijk. Uit nadere analyse blijkt dat het belang dat bedrijven aan informatievoorziening hechten, verschilt naar leeftijdscategorie: met name ‘Starters’ en ‘Oude bedrijven’ geven relatief vaker te kennen informatievoorziening (heel) belangrijk te vinden. Verder verschilt het belang tevens naar bedrijfssector: bedrijven in de sectoren ‘Financiële instellingen’ en ‘Zakelijke dienstverlening’ geven relatief vaker te kennen informatievoorziening (heel) belangrijk te vinden. Aan de bedrijven die hebben aangeven de informatievoorziening vanuit de kamer (geheel) onbelangrijk te vinden, is gevraagd naar de reden hiervoor. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. De redenen staan in tabel 6.2 weergegeven. De bedrijven konden hierbij meerdere redenen geven, waardoor het totaal optelt tot boven 100%.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
41
Tabel 6.2
Reden informatievoorziening (geheel) onbelangrijk (meerdere antwoorden mogelijk) (n=658)
Reden
%
Ik interesseer mij niet voor dit soort zaken / ik interesseer mij niet voor de kamer
57%
Ik heb er geen tijd voor om mij daar mee bezig te houden
15%
Ik maak geen gebruik van de kamer / ik heb niets met de kamer te maken
3%
De informatie heeft voor mijn bedrijf geen nut
3%
Ik heb een klein bedrijf en kan weinig met deze informatie
2%
Geen specifieke reden
16%
Anders
7%
Door deze groep bedrijven wordt het meest als redenen genoemd: • ik interesseer mij niet voor dit soort zaken / Ik interesseer mij niet voor de kamer (57%) • ik heb er geen tijd voor om mij daar mee bezig te houden (15%) Verder geeft 16% van deze groep bedrijven te kennen hiervoor geen specifieke reden te hebben. De bedrijven die de informatievoorziening vanuit de kamer (geheel) onbelangrijk vinden, is hierover verder geen vragen gesteld. De onderstaande gegevens hebben derhalve geen betrekking op bedrijven die de informatievoorziening (geheel) onbelangrijk vinden. Aan de bedrijven is vervolgens gevraagd of zij voldoende worden geïnformeerd door de kamer over het beleid en de activiteiten. De resultaten staan in tabel 6.3 weergeven. Tabel 6.3
Voldoende geïnformeerd (n=3.043)
Voldoende geïnformeerd
%
Ja
78%
Nee
16%
Weet niet / geen mening Totaal
5% 100%
Van deze groep bedrijven geeft 78% te kennen de informatievoorziening over het beleid en de activiteiten voldoende te vinden. Daarentegen is 16% van mening hierover onvoldoende geïnformeerd te worden en 5% weet het niet of heeft geen mening. Relevante verschillen naar bedrijfsomvang, leeftijdscategorie, bedrijfssectoren en kamergebied doen zich hierbij niet voor. Aan de bedrijven die aangeven onvoldoende geïnformeerd te worden, is gevraag naar de reden hiervoor. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. De verschillende redenen staan in tabel 6.4 weergegeven. De bedrijven konden hierbij meerdere redenen aangeven, waardoor de percentages optellen tot boven 100%.
42
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Tabel 6.4
Reden onvoldoende geïnformeerd (meerdere antwoorden mogelijk) (n=494)
Reden
%
Ik hoor en zie heel weinig van de kamer
51%
In de informatie die ik krijg staat niets van belang of interessants in
25%
Ik krijg nooit informatie
24%
Geen specifieke reden
6%
Anders
5%
Door deze groep bedrijven wordt het meest als redenen genoemd: • ik hoor en zie heel weinig van de kamer (51%); • in de informatie die ik krijg staat niets van belang of interessants in (25%); • ik krijg nooit informatie (24%).
6.2
Verandering in informatievoorziening
De bedrijven is vervolgens gevraagd of de informatie die zij van de kamer krijgen over het beleid en de activiteiten de afgelopen drie jaar is veranderd. Hierbij konden de bedrijven aangeven of de informatie is verbeterd, gelijk gebleven of verslechterd. De resultaten staan in figuur 6.1. Figuur 6.1 Verandering in informatie over het beleid en de activiteiten van de kamer in de afgelopen drie jaar (n=3.043)
Weet niet / geen mening 31%
Verbeterd 22%
Verslechterd 2% Gelijk gebleven 45%
Uit figuur 6.1 volgt dat 46% van de bedrijven vindt dat de informatie over het beleid en de activiteiten gelijk is gebleven. Verder is 22% van mening dat deze informatie is verbeterd en 2% vindt dat dit is verslechterd. Een relatief grote groep bedrijven (31%) heeft hierover geen mening of weet het niet. Uit nadere analyse blijkt dat verschillen optreden naar bedrijfsomvang. Figuur 6.2 illustreert dit. In deze figuur wordt per grootteklasse het percentage bedrijven weergegeven dat van mening is dat de informatie over het beleid en de activiteiten in de afgelopen drie jaar is verbeterd.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
43
Figuur 6.2 Verbetering informatie over het beleid en de activiteiten naar bedrijfsomvang Eenmanszaken (n=1.238)
19%
2 t/m 19 werknemers (n=1.637)
23%
>= 20 werknemers (n=168)
29%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Naarmate de bedrijfsomvang toeneemt, neemt het percentage bedrijven toe dat van mening is dat de informatie over het beleid en de activiteiten de afgelopen drie jaar is verbeterd. Zo is 19% van de eenmanszaken van mening dat de informatie is verbeterd tegenover 29% van de bedrijven met twintig of meer werknemers in dienst. Uit nadere analyse blijkt verder dat ‘Starters’ (0 – 1 jaar) een enigszins afwijkende mening hebben ten aanzien van de bedrijven in de overige leeftijdscategorieën. Van de bedrijven in de leeftijdscategorie ‘Starter’ geeft 14% te kennen dat de informatie over het beleid en de activiteiten is verbeterd. De meeste bedrijven in deze categorie hebben hiervoor echter geen mening, of weten het niet (62%). Verder geeft geen enkel startend bedrijf te kennen dat de informatie over het beleid en de activiteiten is verslechterd. Dit heeft wellicht te maken met de betreffende periode van de vraag. Immers, de vraag luidde of bedrijven vinden dat de informatie die zij krijgen over het beleid en de activiteiten van de kamer in de afgelopen drie jaar is veranderd. De startende bedrijven zijn in 2000 of 2001 gestart en kunnen daardoor deze vraag wellicht onvoldoende beoordelen. Wanneer wordt gekeken naar verschillen tussen bedrijven in de kamergebieden, geven bedrijven in een drietal kamergebieden relatief vaker te kennen dat de informatie over het beleid en de activiteiten de afgelopen drie jaar is verbeterd. Hierbij is een minimumgrens gehanteerd van vijf procentpunten ten opzichte van het gemiddelde. Het gaat om bedrijven in de volgende kamergebieden: • Friesland (+10.4%); • Zeeland (+7.3%); • Zuid-Limburg (+6.8%). Bedrijven in de overige kamergebieden laten geen relevante verschillen zien.
44
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
7
Inspraak in activiteiten
Dit hoofdstuk gaat in op de inspraakmogelijkheden van bedrijven in de activiteiten van de kamer. Eerst wordt ingegaan op de bekendheid van de bedrijven hiermee. Vervolgens wordt gekeken naar het belang dat bedrijven hieraan hechten, alsmede het gebruik van deze inspraakmogelijkheden door de bedrijven.
7.1
Bekendheid met inspraak
Bedrijven is gevraagd of zij bekend zijn met de mogelijkheid die zij als ondernemer hebben om inspraak te hebben op de activiteiten van de kamer in hun regio. De resultaten staan in tabel 7.1. Tabel 7.1
Bekendheid met inspraakmogelijkheden (N=3.701)
Bekendheid inspraakmogelijkheden
%
Bekend
37%
Niet bekend
63%
Totaal
100%
37% van de bedrijven is bekend met de inspraakmogelijkheden die zij als ondernemer hebben. Daarentegen is 63% hiermee niet bekend. De bekendheid met de inspraakmogelijkheden verschilt naar leeftijdscategorie. Figuur 7.1 illustreert dit. In deze figuur wordt per leeftijdscategorie het percentage bedrijven weergegeven dat hiermee bekend is. Figuur 7.1 Bekendheid met inspraakmogelijkheid naar leeftijdscategorie 33%
Starter (n=467)
37%
Doorstarter (n=636) Jong (n=666)
38%
Gemiddeld (n=768)
38% 44%
Oud (n=317) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Uit figuur 7.1 volgt dat de oudere bedrijven relatief beter bekend zijn met de inspraakmogelijkheden dan de jongere bedrijven. Binnen de categorie ‘Starter’ (0 – 1 jaar) is 33% van de bedrijven bekend met de inspraakmogelijkheden, tegenover 44% binnen de categorie ‘Oud’ (52 jaar of ouder).
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
45
De bekendheid met inspraakmogelijkheden verschilt verder tussen bedrijven in de verschillende kamergebieden. Bedrijven in een aantal kamergebieden zijn relatief vaker hiermee bekend dan bedrijven in andere kamergebieden. Tabel 7.2 geeft dit weer. Hierbij geldt een onderscheid naar bedrijven in kamergebieden die relatief meer en minder bekend zijn met de inspraakmogelijkheden. Hierbij is een minimumgrens gehanteerd van vijf procentpunten ten opzichte van het gemiddelde. Tabel 7.2
Bekendheid met inspraakmogelijkheden naar kamergebied
Relatief meer bekend
Midden-Brabant Groningen Oost-Brabant Amsterdam Haaglanden Drenthe
in %
+8.5% +7.6% +7.5% +5.9% +5.1% +5.0%
Relatief minder bekend
Friesland Zeeland Rijnland Gooi- en Eemland Veluwe en Twente Centraal Gelderland Noordwest-Holland
in %
-13.3% -9.8% -9.4% -8.7% -6.5% -6.3% -5.0%
Aan de bedrijven die bekend zijn met de inspraakmogelijkheden is gevraagd of zij voldoende gelegenheid krijgen om hun mening over de activiteiten van de kamer kenbaar te maken. Tabel 7.3
Voldoende gelegenheid voor inspraak (n=1.383)
Inspraakgelegenheid
Voldoende
66%
Onvoldoende
9%
Weet niet / geen mening Totaal
%
25% 100%
Van deze groep bedrijven is 66% van mening dat zij voldoende gelegenheid krijgen om te reageren op activiteiten van de kamer. Een kwart van de bedrijven (25%) weet het niet of heeft geen mening en 9% is van mening hiervoor onvoldoende gelegenheid te krijgen.
7.2
Belang van inspraakmogelijkheden
Aan alle bedrijven is gevraagd hoe belangrijk zij het vinden dat zij inspraak hebben in de activiteiten van de kamer. Bedrijven konden hierbij hun mening geven op een vijfpuntsschaal, variërend van ‘heel belangrijk’ tot ‘geheel onbelangrijk’. De resultaten staan in tabel 7.4 weergegeven.
46
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Tabel 7.4
Belang van inspraakmogelijkheden (N=3.701)
Belang van inspraak
%
Heel belangrijk
10%
Belangrijk
50%
Niet belangrijk / niet onbelangrijk
11%
Onbelangrijk
23%
Geheel onbelangrijk
2%
Weet niet / geen mening
4%
Totaal
100%
Uit tabel 7.4 volgt dat in totaal 60% van de bedrijven de mogelijkheid tot inspraak in activiteiten (heel) belangrijk vindt. Daarentegen vindt in totaal 25% van de bedrijven dit (geheel) onbelangrijk. Aan de bedrijven die de inspraakmogelijkheden (geheel) onbelangrijk vinden en die hiermee tevens niet bekend zijn, is gevraagd naar de reden waarom zij dit (geheel) onbelangrijk vinden. In tabel 7.5 worden deze redenen weergegeven. Deze bedrijven konden meerdere redenen opgeven, waardoor de percentages optellen tot boven 100%. Tabel 7.5
Reden (geheel) onbelangrijk inspraakmogelijkheden (meerdere antwoorden mogelijk) (n=657)
Reden
%
Het interesseert mij niet / de kamer interesseert mij niet
45%
Ik heb geen tijd voor dit soort dingen
16%
Ik heb aan die plannen niets toe te voegen
16%
Ik hen een (te) klein bedrijf en heb er dan weinig mee
4%
Ik heb niets / weinig te maken met de kamer / ik maak geen gebruik van de kamer
4%
Geen specifieke reden Anders
11% 7%
Door deze groep bedrijven wordt het meest als redenen genoemd: • het interesseert mij niet / de kamer interesseert mij niet (45%); • ik heb geen tijd voor dit soort dingen (16%); • ik heb aan die plannen niets toe te voegen (16%). Het belang dat bedrijven hechten aan inspraak in activiteiten verschilt naar bedrijven die met deze mogelijkheden bekend zijn en bedrijven die hiermee niet bekend zijn. Figuur 7.2 illustreert dit. In deze figuur staat het percentage bedrijven dat inspraak heel belangrijk en belangrijk vindt.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
47
Figuur 7.2 Belang inspraakmogelijkheden naar bekendheid met inspraakmogelijkheid Heel belangrijk
Bekend (n=1.384)
Niet bekend (n=2.317)
Belangrijk
14% 55%
8% 48%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Uit figuur 7.2 volgt dat bedrijven die bekend zijn met de inspraakmogelijkheden dit relatief vaker (heel) belangrijk vinden (totaal 69%) dan bedrijven die hiermee niet bekend zijn (totaal 56%).
7.3
Gebruik van inspraakmogelijkheden
De bedrijven die te kennen hebben gegeven niet bekend te zijn met de inspraakmogelijkheden is hierover verder geen vragen gesteld. De onderstaande gegevens met betrekking tot de inspraakmogelijkheden hebben derhalve uitsluitend betrekking op de bedrijven die hiermee wel bekend zijn. Aan deze groep bedrijven is gevraagd of zij de afgelopen drie jaar weleens gebruik hebben gemaakt van de inspraakmogelijkheden op de activiteiten van de kamer. Tabel 7.6
Gebruik van inspraakmogelijkheden (n=1.383)
Gebruik gemaakt?
%
Wel gebruik
8%
Geen gebruik
92%
Totaal
100%
Van de groep bedrijven die bekend zijn met de inspraakmogelijkheden heeft 8% in de afgelopen drie jaar hier weleens gebruik van gemaakt. Het merendeel van de bedrijven (92%) heeft hiervan daarentegen geen gebruik gemaakt. Relevante verschillen naar bedrijfsomvang, leeftijdscategorie, bedrijfssector en kamergebied doen zich in dit verband niet voor. In vrijwel alle kamergebieden komen bedrijven voor die in de afgelopen drie jaar weleens gebruik hebben gemaakt van de inspraakmogelijkheden. In de kamergebieden Zwolle en Rijnland heeft echter geen enkel bedrijf aangegeven in de afgelopen drie jaar hiervan gebruik te hebben gemaakt. Bedrijven die gebruik hebben gemaakt van inspraakmogelijkheden De bedrijven die hebben gereageerd op de activiteiten van de kamer (8%) is gevraagd of zij dit in de toekomst weer zullen gaan doen. De resultaten hiervan staan in tabel 7.7.
48
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
Tabel 7.7
Toekomstig gebruik van inspraakmogelijkheden (n=111)
Toekomstig gebruik
%
Ja (waarschijnlijk wel)
75%
Nee (waarschijnlijk niet)
13%
Weet niet
12%
Totaal
100%
Van deze groep bedrijven geeft 75% te kennen in de toekomst (waarschijnlijk) weer te reageren op de activiteiten van de kamer. Daarentegen geeft 13% van deze groep te kennen (waarschijnijk) niet meer te gaan reageren en 12% weet dit niet. Aan de bedrijven die te kennen hebben gegeven (waarschijnlijk) niet meer te gaan reageren op de activiteiten van de kamer (13%) is gevraagd naar de reden hiervoor. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. De redenen staan in tabel 7.8 weergegeven. De bedrijven konden meerdere redenen geven, waardoor de percentages optellen tot boven 100%. Opgemerkt dient te worden dat het hier gaat om een gering aantal bedrijven. Tabel 7.8
Reden geen reactie in toekomst (meerdere antwoorden mogelijk) (n=15)
Reden
%
Het is zinloos, er wordt niets mee gedaan
46%
Geen tijd / het kost te veel tijd
18%
Geen specifieke reden Anders
8% 36%
Door deze groep bedrijven wordt het meest als reden genoemd: “het is zinloos, er wordt niets mee gedaan” (46%). Bedrijven die geen gebruik hebben gemaakt van inspraakmogelijkheden Aan de bedrijven die geen gebruik hebben gemaakt van de inspraakmogelijkheden (92%) is gevraagd naar de reden hiervoor. Deze vraag is open gesteld. De enquêteur heeft de antwoorden vervolgens aan de antwoordcategorieën toegedeeld. Op basis van de antwoorden van de respondenten is achteraf een aantal nieuwe antwoordcategorieën gecreëerd. De verschillende redenen staan in tabel 7.9 weergegeven. Bedrijven konden meerdere redenen geven, waardoor de percentages optellen tot boven 100%.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
49
Tabel 7.9
Reden geen gebruik inspraakmogelijkheden (meerdere antwoorden mogelijk) (n=1.272)
Reden
%
Geen tijd / het is er niet van gekomen
28%
Geen interesse in dit soort zaken
24%
Ik had geen opmerkingen of vragen / ik heb daar niets aan toe te voegen
21%
Reageren is tijdverspilling er wordt toch niet naar mij geluisterd
5%
Mijn bedrijf is net gestart
3%
Mijn bedrijf is (heel) klein en kan daardoor toch niets toevoegen
3%
Ik weet niet waarop ik kan reageren
2%
Ik weet niet hoe en waar ik moet reageren
1%
Ik ben hiervoor niet uitgenodigd / er is mij niets gevraagd
1%
De bijeenkomst was op een tijdstip dat ik niet kon
1%
Geen specifieke reden Anders
14% 1%
Door deze groep bedrijven wordt het meest als redenen genoemd: • geen tijd / het is er niet van gekomen (28%); • geen interesse in dit soort zaken (24%); • ik had geen opmerkingen of vragen / ik heb daar niets aan toe te voegen (21%).
50
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
8
Overeenkomsten producten en diensten van de kamer met het bedrijfsleven
Dit hoofdstuk gaat in op overeenkomsten van producten en diensten van bedrijven van de kamer met die van het bedrijfsleven.
8.1
Overeenkomst producten en diensten
De bedrijven is gevraagd of de kamer producten of diensten aanbiedt die lijken op hun eigen producten en diensten. Tabel 8.1
Overeenkomst producten en diensten (N=3.701)
Gelijkenis producten en diensten?
Ja Nee Weet niet Totaal
%
4% 92% 4% 100%
Het gros van de bedrijven (92%) geeft te kennen dat de kamer geen producten of diensten aanbiedt die lijken op hun eigen producten en diensten. Van de bedrijven geeft 4% te kennen dat dit wel het geval is en 4% weet dit niet. Aan de bedrijven die te kennen hebben gegeven dat de kamer geen producten en diensten aanbiedt die lijken op hun eigen producten en diensten, is hierover verder geen vragen gesteld. De gegevens in de onderstaande tabellen hebben derhalve uitsluitend betrekking op de bedrijven die dit wel hebben aangegeven (4%). Met name de bedrijven in de bedrijfssectoren ‘Financiële instellingen’ en ‘Zakelijke dienstverlening’ geven te kennen dat de kamer producten en diensten aanbiedt die lijken op hun eigen producten en diensten. In tabel 8.2 staat de aard van deze producten en diensten weergegeven. De bedrijven konden meerdere producten en diensten noemen. Hierdoor tellen de percentages op tot boven 100%.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
51
Tabel 8.2
Aard producten en diensten die gelijkenis vertonen (meerdere antwoorden mogelijke) (n=164)
Producten / diensten
%
Startersadvies
28%
Bemiddeling bij bedrijfsverkoop
13%
Juridisch advies
12%
Exportadvies
10%
Onderzoek
5%
Adressenverkoop
4%
Anders
46%
Deze groep bedrijven noemt startersadvies relatief vaak (28%). De categorie ‘anders’ neemt 46% voor haar rekening. Hieronder vallen uiteenlopende producten en diensten, zoals financiële adviezen, advies en informatie op het gebied van internet en e-commerce, trainingen op het gebied van personeelsbeleid en dergelijke.
8.2
Ervaren concurrentie
Aan de bedrijven met producten en diensten die lijken op die van de kamer is gevraagd of zij op dit moment concurrentie ondervinden van de kamer en zo niet, of zij in de afgelopen drie jaar concurrentie hebben ondervonden. In tabel 8.3 staan de resultaten weergegeven. Het gaat hier om de perceptie van de ondernemer. Als de ondernemer concurrentie ervaart, wil dit nog niet zeggen dat ook daadwerkelijk van concurrentie sprake is. In tabel 8.3 staan de ongewogen aantallen en percentages weergegeven. De resultaten hebben dus uitsluitend betrekking op de bedrijven in het responsbestand. Er worden geen uitspraken gedaan over het totale bedrijfsleven. Tabel 8.3
Concurrentie op dit moment en in de afgelopen drie jaar (ongewogen)
Concurrentie
Op dit moment Aantal
In de afgelopen drie jaar %
Aantal
%
Wel concurrentie
20
12%
8
5%
Geen concurrentie
143
86%
136
93%
4
2%
3
2%
167
100%
147
100%
Weet niet Totaal
Uit tabel 8.3 volgt dat 12% van deze groep bedrijven te kennen geeft op dit moment concurrentie te ondervinden van de kamer en 5% heeft in de afgelopen drie jaar concurrentie ervaren van de kamer.28 Dit betekent dat 17% van de bedrijven die te kennen geven dat de
28
Wanneer naar de gewogen aantallen en percentages wordt gekeken, blijkt dat 24 bedrijven (14%) momenteel concurrentie ondervinden en zeven bedrijven (5%) in de afgelopen drie jaar concurrentie hebben ondervonden.
52
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
kamer producten of diensten aanbiedt die lijken op hun eigen producten en diensten op dit moment of in de afgelopen drie jaar concurrentie ondervindt of heeft ondervonden. De bedrijven die te kennen geven op dit moment concurrentie te ondervinden van de kamer hebben de volgende kenmerken: • Dit zijn met name kleine bedrijven: 20% heeft minder dan tien werknemers in dienst en acht van de twintig bedrijven zijn eenmanszaken. • Het betreft overwegend bedrijven in de sectoren ‘Zakelijke dienstverlening’ (veertien bedrijven) en ‘Financiële instellingen’ (twee bedrijven). • Deze bedrijven zijn in alle leeftijdscategorieën vertegenwoordigd. Negen bedrijven behoren tot de leeftijdscategorie ‘Gemiddeld’ (12 – 51 jaar) en vijf bedrijven tot de leeftijdscategorie ‘Doorstarter’ (2 – 6 jaar). • Deze bedrijven bieden met name diensten aan op gebied van advies en voorlichting, zoals startersadvies (acht bedrijven), bemiddeling bij bedrijfsverkoop (twee bedrijven), exportadvies (twee bedrijven) en voorlichting met betrekking tot internet en e-commerce (één bedrijf). De bedrijven die te kennen geven in de afgelopen drie jaar concurrentie te hebben ondervonden van de kamer hebben de volgende kenmerken. • Dit zijn zowel kleine als grote bedrijven. Vier bedrijven zijn eenmanszaken, en drie bedrijven hebben tussen de twintig en honderd werknemers in dienst. • Het betreft overwegend bedrijven in de sectoren ‘Zakelijke dienstverlening’ (zes bedrijven). • De bedrijven zijn in vrijwel alle leeftijdscategorieën vertegenwoordigd (behalve de leeftijdscategorie ‘Oud’ (52 jaar of ouder). Drie bedrijven behoren tot de leeftijdscategorie ‘Jong’ (7 – 11 jaar) en drie bedrijven tot de leeftijdscategorie ‘Gemiddeld’ (12 – 51 jaar). • De bedrijven bieden met name diensten aan op gebied van advies en voorlichting, zoals startersadvies (drie bedrijven). Verder wordt onder meer genoemd ‘informatie over markten’ en ‘adressenverkoop’. Aan de bedrijven die te kennen geven op dit moment concurrentie te ondervinden of dit in de afgelopen drie jaar hebben ondervonden, is gevraagd of zij hierover weleens contact hebben opgenomen met de kamer of een andere organisatie. Tabel 8.4
Contact met kamer of andere organisatie (ongewogen)
Contact
Op dit moment Aantal
In de afgelopen drie jaar %
Aantal
%
Wel contact
6
30%
2
25%
Geen contact
14
70%
6
75%
Totaal
20
100%
8
100%
Zes van de twintig bedrijven (30%) die te kennen geven op dit moment concurrentie te ondervinden hebben hierover weleens contact opgenomen met hetzij de kamer of een andere organisatie. De bedrijven konden hierbij meerdere organisaties noemen. De kamer wordt vijf keer genoemd en verder wordt genoemd de branche-organisatie en het Ministerie van Economische Zaken.
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)
53
Twee van de acht bedrijven (25%) die te kennen geven in de afgelopen drie jaar concurrentie te hebben ondervonden, hebben hierover weleens opgenomen met hetzij de kamer hetzij een andere organisatie. Eén bedrijf heeft contact opgenomen met het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH) en van het andere bedrijf is dit onbekend.
8.3
Samenwerking met kamers
De bedrijven die te kennen geven dat de kamer producten en diensten aanbiedt die lijken op hun eigen producten en diensten en die op dit moment of in afgelopen drie jaar geen concurrentie (hebben) ervaren, is gevraagd of zij weleens samenwerken met de kamer. In tabel 8.5 staan de ongewogen percentages weergegeven. Tabel 8.5
Samenwerking met kamer (ongewogen)
Samenwerking
Aantal
%
Wel samenwerking
39
28%
Geen samenwerking
96
69%
4
3%
139
100%
Weet niet Totaal
Van deze groep bedrijven geeft 28% te kennen weleens samen te werken met de kamer. Daarentegen werkt 69% niet met de kamer samen en weet 3% dit niet. De bedrijven die te kennen geven weleens samen te werken met de kamer hebben de volgende kenmerken. • Dit zijn zowel kleine als grote bedrijven. De helft van deze bedrijven heeft meer dan tien werknemers in dienst. • Het betreft bedrijven in vrijwel alle bedrijfssectoren met uitzondering van de sector ‘Overige dienstverlening’. De meeste bedrijven behoren tot de sectoren ‘Zakelijke dienstverlening’ (46%) en ‘Financiële instellingen’ (23%). • Deze bedrijven zijn in alle leeftijdscategorieën vertegenwoordigd. De meeste bedrijven behoren tot de categorieën ‘Doorstarter’ (2 – 6 jaar) (28%), ‘Gemiddeld’ (12 – 51 jaar) (26%) en ‘Jong’ (7 – 11 jaar) (21%). • Deze bedrijven bieden met name diensten aan op het gebied van advies en voorlichting, zoals startersadvies (26%), juridisch advies (18%), exportadvies (13%), bemiddeling bij bedrijfsverkoop (13%).
54
DIJK12 Beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/Bijlage I (november 2001)