Evaluatieonderzoek ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ Hoofdrapport
Evaluatieonderzoek ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ Hoofdrapport
drs I.E.M. de Vries Amsterdam, november 2001
71/november 2001 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.: 020 - 6373623 Fax: 020 - 6362645
[email protected] www.dijk12.nl
Voorwoord Voor u ligt het eindrapport van het evaluatieonderzoek ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’. De Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 is sinds 1 januari 1998 van kracht. De wet bepaalt dat binnen vier jaar na inwerkingtreding een evaluatie van de wet dient te worden uitgevoerd. In december 1999 heeft de directie Marktwerking van het Ministerie van Economische Zaken aan DIJK12 Beleidsonderzoek opdracht verleend tot het uitvoeren van het evaluatieonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode januari 2000 - november 2001. Het onderzoek is vanuit de directie Marktwerking van het Ministerie van Economische Zaken begeleid door een commissie bestaande uit: • ing H.C. Verkerk (opvolger van mw mr P. Gevers-Oliemans) • mw mr A.S.M. Galama • drs J. van den Heuvel Rijnders • D. P. Charite De onderzoekers bedanken alle geïnterviewden en geënquêteerden voor hun medewerking aan het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door mw drs C.C. Bouwkamp, mw drs E.D. Boorsma, drs B. van Bruggen, mw drs S. Langeberg en drs P. Suurd. De projectleiding was in handen van mw drs I.E.M. de Vries.
drs F.A.P.M. Heere directeur DIJK12 Beleidsonderzoek Amsterdam, november 2001
Inhoudsopgave Pagina Samenvatting en conclusies 1 Inleiding 2 Aanleiding tot de Wet KvK 1997 3 Het kader van het onderzoek: elementen van de evaluatie 4 Resultaten van het onderzoek 4.1 Algemeen 4.1.1 Algemene invloed Wet KvK 1997 4.1.2 Publiekrechtelijke status kamers 4.2 Omvang in inhoud van de taken 4.3 Veranderingen van activiteiten onder invloed van de Wet KvK 1997 4.4 Afstemming van producten en diensten op de behoeften van ondernemers 4.5 Afbakening met de commerciële markt 4.6 Afbakening met private belangenorganisaties 4.7 Financiering 4.8 Bestuur 4.9 Betrokkenheid en draagvlak onder ondernemers 4.10 Gebiedsindeling 4.11 Toezicht
i i i ii iii iii iii iii iv vi vii vii ix xi xiv xv xvii xviii
1
Verantwoording 1.1 Achtergrond van het onderzoek en centrale onderzoeksvragen 1.2 Onderzoeksafbakening 1.3 Opzet en uitvoering van het onderzoek 1.3.1 Algemeen 1.3.2 Toelichting deeltrajecten onderzoek 1.3.3 Verantwoording verschillende deeltrajecten 1.4 Leeswijzer
1 1 2 4 4 5 6 7
2
De Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 2.1 Historisch perspectief wetgeving kamers 2.2 Achtergronden bij de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 2.3 Wettelijk kader Wet KvK 1997 2.3.1 Wet KvK 1997 2.3.2 Tweede Kamerbehandeling Wet KvK 1997 2.4 Invloed van de Wet KvK 1997 op het handelen van de kamers 2.4.1 Algemene ervaringen directeuren/voorzitters kamers 2.4.2 Algemene ervaringen bestuursleden 2.4.3 Algemene ervaringen benoemende organisaties 2.5 Meningen over de publiekrechtelijke status 2.6 Samenvatting en conclusies
11 11 12 13 13 14 15 15 16 16 17 18
3
Taken van de kamers: inhoud en omvang 3.1 Algemeen wettelijk kader 3.2 Enkele opmerkingen vooraf 3.3 Wetsuitvoering (Artikel 23 Wet KvK 1997) 3.3.1 Wettelijk kader 3.3.2 Inhoud 3.3.3 Omvang
21 21 22 23 23 24 24
Pagina 3.4
4
5
Loket (Artikel 23 Wet KvK 1997) 3.4.1 Wettelijk kader 3.4.2 Inhoud 3.4.3 Omvang
26 26 26 27
3.5
Voorlichting (Artikel 24 Wet KvK 1997) 3.5.1 Wettelijk kader 3.5.2 Inhoud 3.5.3 Omvang 3.6 Beleidsadvisering (Artikel 26 Wet KvK 1997) 3.6.1 Wettelijk kader 3.6.2 Inhoud 3.6.3 Omvang 3.7 Regiostimulering (Artikel 27 Wet KvK 1997) 3.7.1 Wettelijk kader 3.7.2 Inhoud 3.7.3 Omvang 3.8 Wettelijke bevoegdheden (Artikel 28 Wet KvK 1997) 3.8.1 Wettelijk kader 3.8.2 Inhoud 3.8.3 Omvang 3.9 Niet-wettelijke taken (Artikel 29 Wet KvK 1997) 3.9.1 Wettelijk kader 3.9.2 Inhoud 3.9.3 Omvang 3.10 Samenvatting en conclusies
27 27 28 33 34 34 35 36 36 36 37 38 39 39 40 41 42 42 43 45 45
Veranderingen in activiteiten volgens de kamers 4.1 Wettelijk kader 4.2 Achtergronden 4.3 Activiteiten die door kamers zijn stopgezet ten gevolge van de Wet KvK 1997 4.4 Nieuwe activiteiten sinds de invoering Wet KvK 1997 4.5 Veranderingen in uitvoering en invulling van activiteiten 4.6 Samenvatting en conclusies
51 51 51
Afstemming producten en diensten op behoeften ondernemers 5.1 Wettelijk kader 5.2 Afstemming van producten en diensten 5.2.1 Instrumenten van afstemmen van producten en diensten 5.2.2 Veranderingen in de wijze van aanbieden van producten en diensten 5.2.3 Interne organisatieveranderingen in verband met vraaggerichtheid en dienstverlening 5.3 Kwaliteit van producten en diensten 5.3.1 Interne kwaliteitsmetingen 5.3.2 Klanttevredenheidsonderzoek (KTO) 5.4 Samenvatting en conclusies
52 54 54 56 59 59 59 59 61 62 62 63 65 66
Pagina 6
7
8
Voorwaarde bij de taakuitoefening: afbakening met de commerciële markt 6.1 Wettelijk kader 6.2 Invulling concurrentiebepaling: aanbevelingen Commissie Cohen 6.2.1 Cohen-toets Handelsregisteractiviteiten 6.2.2 Cohen-toets individuele kamers 6.2.3 Door de kamers beëindigde activiteiten naar aanleiding van doorlichting activiteiten op concurrentie 6.3 Invulling concurrentiebepaling: algemeen 6.4 Het bedrijfsleven over concurrentie van de kamer 6.4.1 Resultaten interviews individuele bedrijven 6.4.2 Resultaten uit de ondernemersenquête 6.4.3 Ontvangen klachten door de kamers 6.4.4 Ontvangen klachten door de toezichthouder 6.5 Samenvatting en conclusies
72 72 75 75 76 77 77 78
Voorwaarden bij de taakuitoefening: afbakening met private belangenorganisaties 7.1 Wettelijk kader 7.2 Invulling en vormgeving van de taakafbakening volgens de kamers 7.3 Meningen en opinies van de kamers over de afbakening 7.4 Private belangenorganisaties over de afbakening door de kamers 7.5 Samenvatting en conclusies
83 83 84 87 90 94
Financiering van de kamers 8.1 Algemeen wettelijk kader 8.2 Algemene ervaringen kamers met het nieuwe bekostigingssysteem 8.3 Heffingsgrondslag 8.3.1 Wettelijk kader 8.3.2 Algemene ervaringen kamers 8.3.3 Knelpunten en onrechtvaardigheden met betrekking tot de heffingsgrondslag 8.4 Profijtbeginsel 8.4.1 Wettelijk kader 8.4.2 Algemene mening kamers over profijtbeginsel 8.4.3 Toepassing profijtbeginsel 8.4.4 Landelijk uniforme tarieven door de kamers 8.4.5 Doorvoering profijtbeginsel producten en diensten taakgebied Voorlichting 8.4.6 Doorvoering profijtbeginsel producten en diensten Wettelijke bevoegdheden 8.4.7 Doorvoering profijtbeginsel bij op verzoek uitgebrachte beleidsadviezen 8.4.8 Doorvoering profijtbeginsel Niet-wettelijke taken 8.4.9 Door de kamers ervaren beperkingen bij doorvoering profijtbeginsel 8.5 Effecten van de nieuwe bekostigingssystematiek 8.5.1 Financiering van de kamers 8.5.2 Eigen vermogen kamers 8.5.3 Efficiëntie werkwijze 8.6 Samenvatting en conclusies
69 69 70 70 71
97 97 98 99 99 100 100 101 101 103 103 103 104 106 107 108 109 111 111 114 115 117
Pagina 9
Bestuur van de kamers 9.1 Algemeen wettelijk kader 9.2 Samenstelling van het bestuur 9.2.1 Aanwijzing organisaties die bestuursleden mogen benoemen 9.2.2 Omvang van het bestuur 9.2.3 Criteria bestuursleden 9.3 Het AB als beleidsbepalend orgaan 9.3.1 Wettelijk kader 9.3.2 Functioneren van het AB als beleidsbepalend orgaan 9.3.3 Beleidsbepaling AB nader bezien door de bestuursleden 9.3.4 Veranderingen in het bestuurlijk functioneren 9.4 Samenvatting en conclusies
121 121 121 121 124 124 127 127 128 128 130 133
10
Betrokkenheid en draagvlak onder ondernemers 10.1 Algemeen wettelijk kader 10.2 Raadplegingen door kamers van ondernemers 10.2.1 Wettelijk kader 10.2.2 Algemene opinies over de raadplegingen 10.2.3 Informatie over de raadplegingen aan het AB 10.2.4 Wijze van invullen van de raadplegingen 10.2.5 Bereik en uitkomsten van de raadplegingen 10.3 Onderzoek onder ondernemers en niet-benoemende organisaties 10.3.1 Ondernemersenquête 10.3.2 Lokale ondernemersverenigingen 10.4 Samenvatting en conclusies
135 135 135 136 136 137 137 139 140 140 142 143
11
Gebiedsindeling 11.1 Wettelijk kader 11.2 Mening over de huidige gebiedsindeling 11.3 Bestaande samenwerking tussen kamers 11.4 Effecten van de nieuwe gebiedsindeling 11.5 Gevolgen van schaalvergroting voor ondernemers 11.6 Samenvatting en conclusies
147 147 148 149 150 151 152
12
Toezicht op de kamers 12.1 Wettelijk kader 12.2 Invulling door de toezichthouder 12.3 Knelpunten met betrekking tot het toezicht in de praktijk 12.3.1 Door toezichthouder ervaren knelpunten 12.3.2 Door kamers ervaren knelpunten met het toezicht 12.3.3 Ervaringen benoemende organisaties 12.4 Samenvatting en conclusies
155 155 157 160 160 161 162 163
Gehanteerde definities en begrippen
165
Lijst van tabellen Pagina Algemene samenvatting en conclusies Tabel A Omvang bedrijfslasten en financiering uit retributies van alle kamers in 2000 Tabel B Bedrijfslasten en wijze financiering alle kamers in 2000 Hoofdstuk 3 Tabel 3.1 Tabel 3.2 Tabel 3.3 Tabel 3.4 Tabel 3.5 Hoofdstuk 6 Tabel 6.1
Hoofdstuk 7 Tabel 7.1 Tabel 7.2
Hoofdstuk 8 Tabel 8.1 Tabel 8.2 Tabel 8.3 Tabel 8.4 Tabel 8.5 Tabel 8.6
Tabel 8.7 Tabel 8.8 Tabel 8.9 Tabel 8.10 Tabel 8.11 Tabel 8.12 Tabel 8.13 Tabel 8.14 Tabel 8.15 Tabel 8.16
Raadplegen bedrijfsleven door gemeenten en provincies Afzet Artikel 28-producten en diensten 21 kamers in aantallen Omzet Artikel 28-producten en diensten 21 kamers in guldens Aandeel omzet Artikel 28-producten en diensten in totale baten producten en diensten van de kamers in guldens Omvang taken kamers
Ondernemers over overeenkomsten, samenwerking en ervaren concurrentie met de kamers
Tevredenheid belangenorganisaties van ondernemers over de invulling van de afbakening door de kamers Voorbeelden van activiteiten kamers die volgens de belangenorganisaties van ondernemers in strijd zijn met Artikel 31 Wet KvK 1997
Baten producten en diensten taakgebied Voorlichting ten opzichte van de bedrijfslasten Voorlichting Bandbreedte baten producten en diensten taakgebied Voorlichting als percentage van de bedrijfslasten Voorlichting tussen kamers Totaal omzet Artikel 28-producten en diensten Gemiddelde kostendekking van Artikel 28-producten en diensten voor alle kamers gezamenlijk Baten retributies taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering ten opzichte van de bedrijfslasten Beleidsadvisering en Regiostimulering Bandbreedte baten retributies Beleidsadvisering en Regiostimulering als percentage van de bedrijfslasten Beleidsadvisering en Regiostimulering tussen kamers Baten retributies Niet-wettelijke taken ten opzichte van de bedrijfslasten Niet-wettelijke taken Bandbreedte baten uit retributies Niet-wettelijke taken ten opzichte van de bedrijfslasten Niet-wettelijke taken tussen kamers Financiering kamers in gulden en euro Financiering kamers in percentages Financiering door producten en diensten (retributies) per taakgebied Nadere analyse inkomsten producten en diensten taakgebied Voorlichting Omvang van het totale eigen vermogen en de totale bedrijfslasten van alle kamers Verhouding eigen vermogen en totale bedrijfslasten individuele kamers Kengetallen efficiëntie Verhoudingsgetallen efficiëntie
vii
35 41 42 42 46
76
90 93
105 105 106 106 108
108 109 109 111 112 112 113 114 115 116 116
Pagina Hoofdstuk 9 Tabel 9.1 Tabel 9.2 Tabel 9.3
Aantal jaren dat bestuursleden deel uit maken van AB van een kamer Kenmerken bestuursleden zittingsperiode 1998 - 2001 Bestuursleden over de mate van beleidsbepaling en het belang dat zij daaraan hechten
Hoofdstuk 10 Tabel 10.1 Bekendheid van ondernemers met de activiteiten van de kamers Tabel 10.2 Belang dat ondernemers hechten aan informatievoorziening, Voorlichting en Regionale stimulering Tabel 10.3 Belang dat ondernemers hechten aan informatievoorziening over en inspraak in activiteiten van de kamers Hoofdstuk 11 Tabel 11.1 Mening directeuren/voorzitters over het eigen kamergebied
125 127 129
141 141 142
148
Lijst van overzichten Pagina Hoofdstuk 1 Overzicht 1.1 Hoofdstuk 3 Overzicht 3.1 Overzicht 3.2 Overzicht 3.3 Overzicht 3.4 Hoofdstuk 4 Overzicht 4.1
Deeltrajecten evaluatieonderzoek Wet KvK 1997
Indicatoren omvang activiteiten taak Wetsuitvoering Indicatoren omvang activiteiten taakgebied Voorlichting (Artikel 23, 24, 28 Wet KvK 1997) Indicatoren omvang activiteiten taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering (Artikel 26 en 27 Wet KvK 1997) Indicatoren omvang Niet-wettelijke taken
5
24 33 39 45
Overzicht 4.4
Activiteiten die door vrijwel alle kamers werden verricht en door hen zijn stopgezet Activiteiten die door een deel van de kamers werden verricht en door hen zijn stopgezet Activiteiten die incidenteel door een kamer werden verricht en door hen zijn stopgezet Wijzigingen in de uitvoering van activiteiten
Hoofdstuk 5 Overzicht 5.1
Overige instrumenten afstemming bij de kamers
60
Hoofdstuk 7 Overzicht 7.1
Vorm en inhoud van de afbakening naar aard van de organisaties
85
Hoofdstuk 8 Overzicht 8.1
Financieringsrichtlijnen kamers
Overzicht 4.2 Overzicht 4.3
52 53 53 55
102
Algemene samenvatting en conclusies 1
Inleiding
Voorliggend rapport geeft een verslag van het evaluatieonderzoek naar de doeltreffendheid en de effecten van de ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ (Wet KvK 1997). De Wet KvK 1997 is met ingang van 1 januari 1998 in werking getreden. Het rapport telt twaalf hoofdstukken. Elk hoofdstuk eindigt met een samenvatting en conclusies over het desbetreffende hoofdstuk. Deze algemene samenvatting is als volgt opgebouwd. Eerst wordt ingegaan op de aanleiding van de Wet KvK 1997 en het onderzoekskader. Vervolgens worden de resultaten van het onderzoek behandeld. Deze volgen de thematische volgorde van de hoofdstukken. Per thema wordt, na een korte inleiding van het wettelijk kader en de onderzoeksvragen, ingegaan op de belangrijkste bevindingen en conclusies van het onderzoek.
2
Aanleiding tot de Wet KvK 1997
Sinds 1920 vormt wet- en regelgeving de basis voor het bestaan van de kamers van koophandel (kamers). Sindsdien is de wetgeving een aantal malen gewijzigd. De aanleiding tot de Wet KvK 1997 wordt gevormd door knelpunten in het functioneren van de kamers. In een brief aan de Vereniging kamers van koophandel (VVK) van april 1992 stelde de toenmalige Minister van Economische Zaken (EZ) deze knelpunten aan de orde. Het eerste knelpunt betrof het onvoldoende functioneren van de kamers als instelling voor en door het bedrijfsleven. Ten tweede stelde de minister de financiering van de kamers aan de orde. Er was weinig zicht op de kostenstructuur van de kamers en de wijze van financiering zette de kamers weinig aan tot efficiënter en bedrijfsmatiger werken. Voorts vroeg de minister aandacht voor de grootte van de gebieden van de kamers. De gebieden waren, gelet op schaalvergrotingstendensen op economisch en bestuurlijk terrein, te klein om effectief de belangen van het regionale bedrijfsleven te bevorderen. Dit leidde in 1993 tot het kabinetsstandpunt met als kern de volgende voorstellen: • De aanwijzing van het algemeen bestuur als beleidsbepalend orgaan om de afstand tussen de kamer en het bedrijfsleven te verkleinen. • Een nieuwe wijze van financiering voor de kamers om meer zicht te krijgen op de kostenstructuur van de kamers en de kamers aan te zetten tot efficiënter en bedrijfsmatiger werken. • Een vermindering van het aantal kamers om de gewenste schaalgrootte te krijgen. Het kabinetsstandpunt is uitgewerkt in de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (Wet KvK 1997), die met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
i
3
Het kader van het onderzoek: elementen van de evaluatie
Artikel 62 van de Wet KvK 1997 bepaalt, dat binnen vier jaar na inwerkingtreding een verslag van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk aan de Staten-Generaal wordt aangeboden. De belangrijkste elementen van het evaluatieonderzoek vloeien voort uit de wijzigingen die met de Wet KvK 1997 worden beoogd, aangevuld met aspecten die in de Tweede Kamer-Motie Remkes c.s.1 aan de orde zijn gesteld. Het betreft de volgende elementen. • Taken van de kamers van koophandel. • Voorwaarden van complementariteit bij de uitoefening van taken: afbakening met de commerciële markt en private belangenorganisaties. • Financiering. • Bestuur. • Gebiedsindeling. • Toezicht. • Aspecten Motie Remkes: publiekrechtelijke status; taakafbakening met private belangenorganisaties; opvolging aanbevelingen Commissie Cohen; transparantie in kostentoerekening en toepassing profijtbeginsel; mate van draagvlak en democratische legitimatie. Onderzoeksafbakening Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd door middel van deskresearch, interviews en enquêtes met diverse groepen betrokkenen. Voor de opzet en uitvoering wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van dit rapport. Het evaluatieonderzoek is primair gericht geweest op het onderzoeken van de wijze waarop de veranderingen in de wet hebben geleid tot veranderingen in het handelen van de kamers, en hoe dat intern en extern wordt gewaardeerd. De kamers zijn ingesteld ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied. De expliciet in de wet geregelde taken vallen binnen dit kader. De vraag in hoeverre met het uitvoeren van de taken de genoemde beleidsdoelen worden gerealiseerd en daarmee de vraag naar het nut en de doeltreffendheid van de kamers, valt niet binnen de reikwijdte van dit evaluatieonderzoek. Wel bieden waargenomen externe reacties op dit punt wellicht enig inzicht. Het onderhavige onderzoek diende daarbij een feitelijk onderzoek te zijn. Dit kent een aantal afbakeningen. • De wetgever beoogt met de Wet KvK 1997 een aantal fundamentele veranderingen bij de kamers. Dit rapport geeft een weergave van de situatie na drie en een half jaar Wet KvK 1997. De beoordeling in hoeverre de kamers er in de gegeven tijdspanne in zijn geslaagd de doelen van de wetgever te verwezenlijken, is in een dergelijk onderzoek niet aan de onderzoeker, maar aan de wetgever. • De mogelijke oorzaken - met betrekking tot de doelen van de wetgever en de wettelijke kaders, de invulling door kamers of het toezicht - van de resultaten vallen buiten het kader van dit onderzoek en zijn niet onderzocht. • Het opstellen van aanbevelingen valt buiten het kader van het onderzoek. 1
Motie van het lid Remkes c.s. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25029, nr 27.
ii
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
4
Resultaten van het onderzoek
4.1
Algemeen
Er zijn 21 kamers in Nederland. De totale inkomsten bedroegen in 2000 circa 366 miljoen gulden. Hiervan is 265 miljoen gulden afkomstig uit de heffingen en 101 miljoen gulden uit opbrengsten uit retributies. De kamers bieden in 2000 werkgelegenheid aan in totaal 1.865 FTE’s. In het Handelsregister staan ruim 1,3 miljoen ondernemingen en andere rechtspersonen ingeschreven.
4.1.1
Algemene invloed Wet KvK 1997
Inleiding De wetgever beoogt met de Wet KvK 1997 een aantal veranderingen in het handelen van de kamers aan te brengen. In het onderzoek is nagegaan in welke mate de Wet KvK 1997 in algemene zin heeft bijgedragen aan veranderingen in het handelen van de kamers. Bevindingen en conclusies Door alle in het onderzoek betrokken partijen die met het besturen van de kamers te maken hebben (directeuren/voorzitters, bestuursleden en benoemende organisaties) wordt gesignaleerd, dat er in de afgelopen jaren verbeteringen zijn opgetreden in het functioneren van de kamers. De Wet KvK 1997 heeft volgens geïnterviewden voor een belangrijk deel direct dan wel indirect bijgedragen aan deze verbeteringen. Zowel door enkele kamers zelf als door enkele benoemende organisaties wordt opgemerkt, dat zonder de Wet KvK 1997 en de bijbehorende evaluatie de noodzakelijke veranderingen waarschijnlijk niet zouden zijn opgetreden.
4.1.2
Publiekrechtelijke status kamers
Inleiding De Wet KvK 1997 merkt de kamers aan als zelfstandige bestuursorganen. Tijdens de kamerbehandeling van de Wet KvK 1997 zijn nut en noodzaak van de publiekrechtelijke status van de kamers uitdrukkelijk aan de orde gesteld. In de Motie Remkes wordt gevraagd de publiekrechtelijk status van de kamers te betrekken bij de evaluatie van de Wet KvK 1997. De onderzoeksvraag hierbij is: Is de publiekrechtelijke status wenselijk en noodzakelijk?
•
In het onderzoek is dit onderzocht door bij de kamers zelf, de benoemende organisaties en de gemeenten en provincies de opvattingen over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de publiekrechtelijke status na te gaan.2 Bevindingen In het onderzoek is bij de kamers, benoemende organisaties en gemeenten en provincies ingegaan op hun mening ten aanzien van de wenselijkheid dan wel noodzakelijkheid van de publiekrechtelijke status van de taken van de kamers. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren. 2
Zie voor toelichting hoofdstuk 1.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
iii
De directeuren/voorzitters van de kamers zijn van mening dat de publiekrechtelijke status voor alle taken van de kamers noodzakelijk en/of wenselijk is. Zij wijzen erop dat de verschillende taken van kamers nauw met elkaar samenhangen en synergie hebben. Het loskoppelen van één taak uit dit geheel is naar hun mening onmogelijk zonder nadelige consequenties voor de andere taken. Deze kunnen dan niet meer (volledig) worden uitgevoerd, dan wel zullen verdwijnen omdat de financiële basis zal wegvallen. Meer dan 80% van de leden van het algemeen bestuur (AB) van de kamers vindt de publiekrechtelijke status voor alle taken van de kamers belangrijk tot essentieel. Bij de geïnterviewde benoemende organisaties staat de publiekrechtelijke status van de kamers voor de taak Wetsuitvoering en de taak Loket niet ter discussie. Voor de taken Voorlichting, Beleidsadvisering en Regiostimulering is onder deze geïnterviewden een minder breed draagvlak voor de publiekrechtelijke status. Ruim tweederde deel van de geënquêteerde vertegenwoordigers van gemeenten en provincies (70%) vindt het van belang dat de kamers een publiekrechtelijke status hebben bij Beleidsadvisering en Regiostimulering. Conclusies Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de directeuren/voorzitters en bestuursleden van de kamers de publiekrechtelijke status wenselijk en noodzakelijk achten voor alle taken. Bij de benoemende organisaties zijn de meningen over het belang van de publiekrechtelijke status verdeeld voor de taken Voorlichting, Beleidsadvisering en Regiostimulering. Gemeenten en provincies daarentegen vinden de publiekrechtelijke status voor de laatste twee taken juist weer wèl belangrijk.
4.2
Omvang en inhoud van de taken
Inleiding Algemene doelstelling van de kamers is de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied. De Wet KvK 1997 onderscheidt verschillende taken van de kamers. Deze taken zijn in grote lijnen dezelfde als de kamers uitvoerden onder het oude wettelijk regime. De Wet KvK 1997 beoogt duidelijker omschreven taken. De Wet KvK 1997 onderscheidt binnen de taken die de kamers daartoe verrichten wettelijke en niet-wettelijke taken. Binnen de wettelijke taken wordt onderscheid gemaakt naar verplichte wettelijke taken en facultatieve wettelijke taken. De Wet KvK 1997 benoemt de volgende wettelijke taken van de kamers: • Wetsuitvoering (verplicht). • Loketfunctie (verplicht). • Voorlichting (facultatief). • Beleidsadvisering (facultatief). • Regiostimulering (facultatief). • Wettelijke bevoegdheden (facultatief). De onderzoeksvragen hierbij zijn: • Is de nieuwe taakomschrijving helder? • Welke taken en werkzaamheden worden uitgevoerd en wat is de omvang daarvan?
iv
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Bevindingen Bij de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting hebben de kamers meer uniformiteit aangebracht in de invulling en uitvoering door de verschillende kamers. De taak Wetsuitvoering is voor wat betreft de bedrijfslasten de grootste taak van de kamers: deze taak omvat gemiddeld bijna de helft van de totale bedrijfslasten van de kamers. Binnen de taak Wetsuitvoering vormt de uitvoering van de Handelsregisterwet de hoofdmoot van de activiteiten van de kamers. De taak Loket, de taak Voorlichting en de Wettelijke bevoegdheden omvatten gezamenlijk bijna eenderde deel van de bedrijfslasten van de kamers. De Wet KvK 1997 maakt onderscheid tussen de taak Loket en de taak Voorlichting. De kamers geven aan dat deze taken in de praktijk, inhoudelijk en organisatorisch, zeer dicht tegen elkaar aan liggen en niet altijd zijn te scheiden. In de praktijk worden beide taken als Voorlichting aangeduid. Het begrip voorlichting heeft daardoor een bredere inhoud gekregen dan hetgeen de wetgever heeft aangemerkt. De kamers hebben voor de invulling en uitvoering van de verplichte taak Loket en de facultatieve taak Voorlichting gezamenlijk een instrument, het Kernpakket Nieuwe Stijl (KNS), ontwikkeld. De inhoud van dit aanbod wordt in landelijk verband uniform ingevuld en onderhouden (in VVK-verband). Door 20 van de 21 kamers is afgesproken dat zij alle landelijk ontwikkelde KNS-producten en diensten aanbieden. Eén kamer doet dit niet, omdat zij een groot deel van deze producten niet van belang vindt voor de bedrijven in haar regio. De taak Beleidsadvisering en de taak Regiostimulering omvatten gezamenlijk gemiddeld eenvijfde deel van de bedrijfslasten van de kamers. De invulling en uitvoering van de taken Beleidsadvisering en Regiostimulering verschilt tussen de kamers. De toezichthouder heeft geconstateerd dat enkele kamers de Regiostimulering een andere invulling geven dan hetgeen de wetgever beoogt. De toezichthouder heeft begin 2001 beleidsregels uitgevaardigd om verder onjuist gebruik van dit wetsartikel te voorkomen. Vertegenwoordigers van gemeenten en provincies vinden de activiteiten van de kamers op het terrein van beleidsadvisering en regiostimulering over het algemeen belangrijk. De beleidsadvisering van de kamers aan regionale overheden is bijna altijd ‘ongevraagd’. Driekwart van de ondernemers weet dat de kamers activiteiten verrichten ter bevordering van de regionale economie. Een meerderheid van de ondernemers vindt het belangrijk dat de kamers deze laatste activiteiten verrichten. De Wettelijke bevoegdheden zijn een facultatieve taak voor de kamers. Veel kamers wijzen er echter op dat zij feitelijk geen keuze hebben om deze bevoegdheden al dan niet uit te oefenen, omdat er naar hun mening geen andere instanties zijn waar ondernemers voor deze producten en diensten terecht kunnen. De omvang van de Niet-wettelijke taken die door de kamers worden verricht is relatief beperkt. De ruimte die de Wet KvK 1997 de kamers biedt om Niet-wettelijke taken uit te voeren wordt onder meer benut voor activiteiten in het kader van de internationale handelsbevordering. Bij de kamers bestaat onduidelijkheid over de soort activiteiten die in de praktijk als niet-wettelijk moeten worden aangemerkt. Zo is bijvoorbeeld het product Ondernemingsbeurs, aanvankelijk bij de kamers aangemerkt als onderdeel van de Niet-wettelijke taken, na verloop van tijd door verschillende kamers ondergebracht bij het taakgebied Voorlichting. Bij de invulling van de Niet-wettelijke taken lopen de kamers op een aantal punten tegen de wettelijke kaders aan. Naar mening van de toezichthouder gaan de kamers in een enkel geval over de grenzen van de wettelijke kaders heen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
v
Conclusies Een en ander leidt tot de conclusie dat de taakomschrijving nog niet volledig helder is. Dat betreft enerzijds de afbakening tussen de taken Loket en Voorlichting en de Niet-wettelijke taken. Anderzijds betreft dit de invulling van de taak Regiostimulering, die niet voor elke kamer duidelijk lijkt.
4.3
Veranderingen van activiteiten onder invloed van de Wet KvK 1997
Inleiding De Wet KvK 1997 brengt een aantal wijzigingen met zich mee die van invloed kunnen zijn op de activiteiten van de kamers. • De Wet KvK 1997 stelt dat activiteiten van de kamers complementair moeten zijn aan activiteiten van de commerciële markt en private belangenorganisaties. • De wet onderscheidt facultatieve wettelijke taken, waardoor de kamers grotere beleidsvrijheid hebben gekregen bij de invulling van deze taken. • De wet regelt een andere bekostigingssystematiek, die meer transparantie beoogt te bieden in kosten en opbrengsten. Dit zou kunnen leiden tot een nadere afweging van activiteiten. De onderzoeksvragen hierbij zijn: • Hebben de kamers activiteiten beëindigd naar aanleiding van de bepalingen van concurrentie en complementariteit? • Welke nieuwe taken en werkzaamheden zijn ontwikkeld in het kader van de facultatieve en niet-wettelijke taken? Bevindingen Door de directeuren/voorzitters wordt aangegeven dat de kamers in het kader van de Wet KvK 1997 een aantal activiteiten hebben afgestoten in verband met de complementariteit van kameractiviteiten met de commerciële markt en private belangenorganisaties en ten gevolge van een beter inzicht in de kosten. De meeste genoemde activiteiten zijn: activiteiten in het kader van het Handelsregister (ten gevolge van de in 1997 uitgevoerde Cohen-toets), meerdaagse cursussen en structurele secretariaatsvoering voor ondernemersverenigingen. Door een deel van de kamers wordt verder genoemd: het beëindigen van individuele belangenbehartiging van ondernemers en activiteiten op sociaal-economisch terrein. Uit het onderzoek blijkt dat afgezien van de nieuwe wettelijke activiteiten die kamers moeten uitvoeren, zoals de raadplegingen - de Wet KvK 1997 niet heeft geleid tot grote veranderingen in de aard van de activiteiten die de kamers verrichten binnen de facultatieve en Niet-wettelijke taken. Ruim de helft van de geïnterviewde directeuren geeft aan dat er verandering in zwaartepunten van taken en activiteiten heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt bij vrijwel alle kamers aangegeven dat er veranderingen hebben plaatsgevonden in de interne werkwijze, gericht op meer bedrijfsmatig werken. Conclusies Een en ander leidt tot de conclusie dat ten gevolge van de Wet KvK 1997 geen grote veranderingen in de aard van activiteiten, producten en diensten van de kamers zijn opgetreden. Wel zijn veranderingen doorgevoerd in de uitvoering en invulling van reeds bestaande activiteiten. Uit de jaarrekeningen blijkt dat er sinds 1998 geen grote verschuivingen in de relatieve omvang van de verschillende taakgebieden hebben plaatsgevonden.
vi
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
4.4
Afstemming van producten en diensten op de behoeften van ondernemers
Inleiding De onderzoeksvragen hierbij zijn: • Zijn taken voldoende afgestemd op de vraag van ondernemers? • Hoe wordt de kwaliteit van de verschillende taken gewaarborgd? Bevindingen Het merendeel van de instrumenten voor afstemming op de behoefte van het regionale bedrijfsleven die de directeuren/voorzitters noemen, bestaat uit kwaliteitsmetingen onder de afnemers van het bestaande aanbod. Voor de afstemming van de producten en diensten op nieuwe behoeften van ondernemers noemen de kamers het landelijk vormgegeven instrument KNS, de ‘netwerken’ van de individuele kamers en de wettelijk verplichte raadplegingen van ondernemers. De kamers hebben een gemeenschappelijk kwaliteitsbeleid en verrichten diverse kwaliteitsmetingen van de producten en diensten. De kwaliteitsmetingen vinden op gezette tijden plaats en zijn structureel van aard. De resultaten van de kwaliteitsmetingen zijn wisselend: soms wijzen zij op kwaliteitsverbetering in de loop van de tijd, dan weer op verslechtering. Ten aanzien van de wijze van het aanbieden van diensten en producten zijn de laatste jaren veranderingen doorgevoerd gericht op betere dienstverlening aan gebruikers. Zo is het aantal nevenvestingen uitgebreid, zijn frontoffices heringericht en is het aanbod via internet sterk geïntensiveerd. Conclusies Een en ander leidt tot de conclusie dat de kamers het kwaliteitsbeleid gestructureerd invulling hebben gegeven. Daarnaast hebben kamers diverse veranderingen doorgevoerd gericht op een betere dienstverlening aan de gebruikers van de kamers. Verder kan worden geconstateerd dat de individuele kamers producten en diensten met name afstemmen bij de gebruikers van het bestaande aanbod van de kamer. Voor de inventarisatie van de regiospecifieke behoefte van niet-gebruikers is, behoudens de netwerken, geen ander instrumentarium voorhanden. De producten en diensten binnen het KNS worden in landelijk verband ingevuld en zijn dus niet specifiek regionaal afgestemd. Een en ander leidt tot de conclusie dat de producten en diensten voldoende lijken afgestemd op de behoeften van gebruikers van het bestaande aanbod, maar dat de afstemming van het aanbod op de regionale behoeften van niet-gebruikers in beperkte mate plaatsvindt.
4.5
Afbakening met de commerciële markt
Inleiding De Wet KvK 1997 stelt voorwaarden aan de taakuitoefening van de kamers. De wet bevat bepalingen die beogen dat de activiteiten van de kamers niet leiden tot oneerlijke concurrentie met de commerciële markt (concurrentiebepaling). De wet stelt dat het voor de hand ligt dat het AB zich er voortdurend van blijft vergewissen dat de dienstverlening van de kamers complementair en niet concurrentievervalsend is.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
vii
De Motie Remkes vraagt de mate waarin aanbevelingen van de Commissie Cohen over marktactiviteiten door publieke instellingen in het licht van concurrentiecondities door kamers zijn opgevolgd, te betrekken bij de evaluatie van de Wet KvK 1997. De onderzoeksvragen hierbij zijn: Wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen? Welke toetsing en/of werkwijze wordt hierbij gevolgd? Wie worden hierbij betrokken of geraadpleegd?
• • •
Bevindingen Aanbevelingen Commissie Cohen De aanbevelingen van de Commissie Cohen zijn vrijwel uitsluitend opgevolgd ten aanzien van de commerciële activiteiten rond het Handelsregister. De activiteiten van de toenmalige NV Databank zijn in 1997 door het Ministerie van Economische Zaken (EZ) doorgelicht volgens de aanbevelingen van de Commissie Cohen (Cohen-toets). De resultaten van de Cohen-toets zijn door de kamers in de loop van 1998 geïmplementeerd. Deze implementatie verliep redelijk moeizaam, omdat de kamers van mening waren dat de aanbevelingen van de Commissie Cohen te strikt waren toegepast. De meeste kamers en de VVK zijn dit nog steeds van mening. Tweederde deel van de directeuren/voorzitters geeft aan dat zij geen Cohen-toets hebben uitgevoerd op de overige kameractiviteiten. De doorlichting is naar hun mening niet noodzakelijk, omdat er volgens hen geen activiteiten zijn die de Cohen-toets niet zouden kunnen doorstaan. Eenderde deel van de directeuren/voorzitters geeft aan hun activiteiten wel te hebben doorgelicht volgens de aanbevelingen van de Commissie Cohen. Uit deze doorlichting kwamen meerdaagse cursussen naar voren, die alle kamers inmiddels hebben beëindigd. Invulling concurrentiebepaling door kamers Alle geïnterviewde directeuren/voorzitters zijn van mening dat zorgvuldig wordt omgegaan met concurrentie met de markt. In algemene zin hebben de kamers nauwelijks beleidswijzigingen doorgevoerd in verband met de concurrentiebepaling in de Wet KvK 1997. Enkele kamers geven aan dat zij alerter zijn geworden op mogelijke concurrentie en terughoudender bij het ontwikkelen van nieuwe activiteiten. Kamers hanteren elk hun eigen werkwijze om te voorkomen dat zij met ondernemers concurreren. De invulling geschiedt overwegend door middel van ‘zelf alert zijn’, ‘luisteren naar signalen uit de markt’ en ‘het al dan niet krijgen van klachten’. Tevens merken directeuren/voorzitters regelmatig op dat het AB let op mogelijk concurrerende werkzaamheden van de kamer. Tweederde deel van de AB-leden is tevreden over de wijze waarop hun kamer met concurrentie omgaat. Tussen de diverse individuele kamers doen zich verschillen voor in de visie ten aanzien van het voorkomen van concurrentie. In deze visies zijn twee uitersten te onderscheiden: enerzijds kamers die van mening zijn dat een kamer de grenzen op de markt in de praktijk moet kunnen opzoeken en anderzijds kamers die van mening zijn dat een kamer, mede in verband met de publiekrechtelijke status, geen enkel risico moet willen nemen. Ongeveer een kwart van de kamers positioneert zich aan de ‘grensverkennende’ kant, een ander kwart positioneert zich aan de ‘risicomijdende’ kant. Het merendeel van de directeuren/voorzitters positioneert hun kamer tussen deze twee uitersten. Het bedrijfsleven over concurrentie vanuit de kamers Door 4% van de bedrijven wordt aangegeven dat de producten en diensten van de kamers lijken op hun eigen aanbod (overlappend marktsegment). Het merendeel van de bedrijven (60%) in
viii
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
overlappend marktsegment ervaart geen hinder van de kamers voor hun eigen activiteiten. Een kwart van dit segment werkt samen met de kamers. Door 12% van de bedrijven in het overlappend marktsegment wordt aangegeven dat zij op dit moment concurrentie door de kamers ervaren.3 Het merendeel van de ondernemers die aangeven concurrentie te ervaren, heeft hierover niet geklaagd bij een kamer of een andere organisatie. Conclusies Geconcludeerd kan worden dat niet op alle producten en diensten van alle kamers een Cohentoetsing heeft plaatsgevonden. Verder blijkt het volgende. Naar aanleiding van de concurrentiebepaling in de Wet KvK 1997 heeft het merendeel van de kamers geen beleidswijziging doorgevoerd ten opzichte van het beleid van voor 1998. Enkele kamers stellen wel dat zij alerter zijn geworden. Alle kamers zijn van mening dat zij zorgvuldig omgaan met mogelijke concurrentie door hen met de markt. De toetsing wordt door de kamers in algemene zin ingevuld door middel van een combinatie van preventieve en reactieve elementen: eigen alertheid van de kamer, luisteren naar signalen uit de markt en openstaan voor klachten. Kamers verschillen in visie over de wijze waarop concurrentie met de markt door hen voorkomen dient te worden. Enerzijds zijn er kamers die risicomijdend zijn, anderzijds zijn er kamers die van mening zijn dat zij in de praktijk de grenzen mogen verkennen. Kamers gaan niet gericht bij (individuele) ondernemers na of zich eventuele knelpunten voordoen. Tegelijkertijd blijkt dat er ondernemers zijn die concurrentie ervaren èn dat deze daarover in het algemeen niet klagen bij de kamers. Geconcludeerd kan worden dat het merendeel van de kamers naar aanleiding van de Wet KvK 1997 nauwelijks een andere invulling heeft gegeven aan het voorkomen van concurrentie, dan vòòr de Wet KvK 1997. De door de kamers gehanteerde werkwijze leidt er niet toe dat volledig wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen.
4.6
Afbakening met private belangenorganisaties
Inleiding De Wet KvK 1997 stelt voorwaarden aan de taakuitoefening van de kamers. De wet bevat bepalingen die beogen te voorkomen dat kamers werkzaamheden verrichten die tot het werkterrein van private belangenorganisaties behoren. De wet gaat er van uit dat er voldoende dialoog is tussen de kamers en het georganiseerde bedrijfsleven om tot een adequate werkverdeling te komen. In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate waarin de beoogde taakafbakening met private organisaties daadwerkelijk vorm heeft gekregen te betrekken in de evaluatie van de Wet KvK 1997. De onderzoeksvragen hierbij zijn: • Wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen? • Welke toetsing en/of werkwijze wordt hierbij gevolgd? • Wie worden hierbij betrokken of geraadpleegd? 3
Ter indicatie van de omvang kan het volgende worden gezegd. Indien het percentage wordt doorberekend naar het gehele bedrijfsleven komt dit overeen met rond de 2.500 bedrijven in Nederland.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
ix
Bevindingen Alle kamers hebben invulling gegeven aan de taakafbakening met de private belangenorganisaties. Dit geschiedt met name met belangenorganisaties van ondernemerszijde die bestuursleden van de kamers benoemen (benoemende organisaties). Met de regionale werkgeversorganisaties vindt over het algemeen een uitgebreidere en frequentere afstemming plaats dan met brancheorganisaties, regionale ondernemersverenigingen en vakcentrales. Een kwart van de kamers zegt ook af te stemmen met niet-benoemende organisaties. De activiteitenplannen van de kamers vormen een belangrijke basis bij het overleg over de afbakening. Over het algemeen zijn kamers redelijk tevreden over de wijze waarop de afbakening van werkzaamheden wordt vormgegeven en verloopt. Ongeveer de helft van de geïnterviewde private belangenorganisaties is (redelijk) tevreden over de invulling van de afbakening. Bijna eenderde deel is hierover niet tevreden. Wel wordt door private belangenorganisaties een duidelijke verbetering in de afbakening gesignaleerd sinds de inwerkingtreding van de Wet KvK 1997. Beide partijen, kamers en private belangenorganisaties, ervaren nog steeds knelpunten in de praktijk bij taakafbakening. Het belangrijkste knelpunt dat door de kamers wordt genoemd, betreft het vaak hoge ambitieniveau dat belangenorganisaties naar hun mening hebben, waardoor zij werkzaamheden claimen waarvoor zij - volgens de kamers - nauwelijks de capaciteit hebben om deze in te vullen. De knelpunten die door de belangenorganisaties naar voren worden gebracht lijken vooral verband te houden met de houding van de kamers. In dit kader wordt door hen de profileringsdrang van de kamers genoemd, waardoor kamers naar hun mening te weinig geneigd zijn activiteiten af te stoten en te veel geneigd zijn nieuwe activiteiten naar zich toe te trekken. De koepelorganisaties van werkgevers zijn van mening dat de kamers zich meer faciliterend moeten opstellen. Een veelgenoemd punt is ook dat kamers volgens belangenorganisaties te veel namens ‘het bedrijfsleven’ spreken: “de kamers zijn overheid; wij zijn het bedrijfsleven”. Private belangenorganisaties constateren dat er bij kamers nog altijd activiteiten en werkzaamheden worden uitgevoerd die tot hun werkterrein behoren. Conclusies De afbakening met private belangenorganisaties heeft invulling gekregen en functioneert beter dan voor de Wet KvK 1997. De afbakening vindt voornamelijk plaats met de regionale werkgeversorganisaties die tevens benoemende organisatie zijn. De communicatie over de afbakening is verbeterd, maar heeft er nog niet toe geleid dat de kamers in het geheel geen activiteiten of werkzaamheden meer verrichten die private belangenorganisaties wensen uit te voeren. Geconcludeerd kan worden dat de kamers invulling geven aan de afbakening met de private belangenorganisaties, maar dat dit er niet toe heeft geleid dat volledig wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen.
x
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
4.7
Financiering
Inleiding Met de invoering van de Wet KvK 1997 is een nieuw bekostigingssysteem voor de kamers ingevoerd. Het systeem beoogt: • meer transparantie in de kosten- en inkomstenstructuur van de kamers; • toepassing van het profijtbeginsel; • een efficiëntere werkwijze van de kamers. Het profijtbeginsel geldt als basis van het nieuwe systeem. Dit vervangt het solidariteitsprincipe van het oude wettelijk regime. De toerekening van kosten en inkomsten vindt plaats naar de verschillende taken. Daarbij vervangt een heffing per onderscheiden taakgebied de integrale heffing onder het oude wettelijk regime. De wetgever verwachtte dat door toepassing van het profijtbeginsel de aan ondernemers opgelegde heffingen zouden kunnen dalen en de verhouding tussen financiering uit heffingen en uit retributies zou veranderen van 80%/20% naar 65%/35%. Voor zover doorberekening van kosten van de wettelijke taken aan individuele gebruikers niet mogelijk is, geldt het heffingensysteem. De kamers moeten de uitvoering van de activiteiten in het kader van de Wettelijke bevoegdheden en de Niet-wettelijke taken geheel uit kostendekkende vergoedingen financieren. Teneinde de toerekening van kosten naar de verschillende taken mogelijk te maken, is door alle kamers met ingang van 1998 een landelijk uniform kostenplaatstoerekeningsmodel ontwikkeld en ingevoerd. Dit model staat bekend als het FAO. De Wet KvK 1997 gaat uit van heffingen per onderscheiden taakgebied. De grondslag van de heffing wordt gevormd door de rechtsvorm en grootte van de onderneming naar omzet en aantal werkzame personen. Hiermee wordt het profijt dat een onderneming heeft bij het werk van de kamer weerspiegeld. De toelichting op de Wet KvK 1997 geeft aan dat de toerekening van kosten en inkomsten plaatsvindt naar de verschillende taken. De feitelijke situatie is echter dat de jaarrekeningen, met uitzondering van de taak Wetsuitvoering en de Niet-wettelijke taken, geen inzicht geven in de kosten en inkomsten voor elke afzonderlijke taak. De oorzaak hiervan is niet nader onderzocht. De onderzoeksvragen hierbij zijn: • Wat zijn de effecten van de nieuwe financieringsstructuur? • Zijn er knelpunten bij de uitvoering? Bevindingen Algemeen De kamers ervaren het nieuwe bekostigingssysteem overwegend als positief: meer kostenbewustzijn bij de kamers; meer sturingsmogelijkheden bij de bedrijfsvoering; vergroting van het kwaliteitsbewustzijn; grotere externe transparantie. Het door de kamers ontwikkelde model voor kostenplaatstoerekening (FAO) kent in het gebruik en bruikbaarheid van de gegevens echter nog knelpunten. Met ingang van 1998 worden de heffingen per onderscheiden taakgebied vastgesteld en gebaseerd op de nieuwe heffingsgrondslagen. De nieuwe heffingsgrondslagen zijn door alle kamers in drie jaar stapsgewijs ingevoerd. De kamers ervaren de nieuwe heffingsgrondslagen
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
xi
overwegend als positief. Het systeem is eenvoudiger geworden en leidt tot minder klachten van ondernemingen over de heffing. Wel zijn er nog opmerkingen voor verdere optimalisering van de rechtvaardigheid van het heffingensysteem. Profijtbeginsel De directeuren/voorzitters zeggen dat zij bij alle producten en diensten waar mogelijk het profijtbeginsel hebben doorgevoerd. Allen geven daarbij aan dat zij binnen de huidige wettelijke kaders het aandeel van de inkomsten uit producten en diensten nauwelijks meer kunnen verhogen. Het profijtbeginsel is in de praktijk met name doorgevoerd op producten en diensten binnen het taakgebied voorlichting. Ruim driekwart van de kamers maakt niet tot nauwelijks gebruik van de mogelijkheid die de Wet KvK 1997 hen biedt om het profijtbeginsel toe te passen bij op verzoek uitgebrachte beleidsadviezen. De kamers moeten de Niet-wettelijke taken op basis van de Wet KvK 1997 volledig financieren door middel van het profijtbeginsel. Het profijtbeginsel is echter nog niet volledig doorgevoerd bij de Niet-wettelijke taken. De individuele kamers hebben vrijwel geen eigen prijsbeleid voor producten en diensten. De kamers hanteren voor het merendeel van de producten en diensten landelijk uniforme tarieven. De kamers zijn van mening dat het gerechtvaardigd is uniforme tarieven te hanteren, omdat de inhoud van de producten en diensten waarvoor deze gelden eveneens uniform is. De toezichthouder heeft de kamers er op gewezen dat uniforme tarieven niet in het wettelijk kader passen. De kamers geven verder aan dat het niet voor elk afzonderlijk product en dienst wenselijk dan wel mogelijk is een kostendekkende vergoeding vast te stellen. Effecten Onderstaand overzicht geeft inzicht in de omvang van de bedrijfslasten van de verschillende taakgebieden en de mate waarin deze worden gedekt door inkomsten uit retributies voor het jaar 2000. Tabel A
Omvang bedrijfslasten en financiering uit retributies van alle kamers in 2000 (in gulden en euro)*
Taken kamers Wet KvK 1997
Bedrijfslasten
Aandeel bedrijfslasten taken in totale bedrijfslasten
Wetsuitvoering
ƒ 179 miljoen € 81 miljoen ƒ 116 miljoen € 53 miljoen
46%
Taakgebied Voorlichting (Taken Loket, Voorlichting en Wettelijke bevoegdheden gezamenlijk) Taken Beleidsadvisering en Regiostimulering gezamenlijk Niet-wettelijke taken Totaal/gemiddeld
ƒ 76 miljoen € 36 miljoen ƒ 14 miljoen € 6 miljoen
30%
20% 4%
ƒ 386 miljoen 100% € 175 miljoen * Door afrondingen kunnen percentages en totalen afwijken.
xii
Financiering uit retributies
ƒ € ƒ €
46 miljoen 21 miljoen 39 miljoen 18 miljoen
ƒ € ƒ €
3 miljoen 1 miljoen 11 miljoen 5 miljoen
ƒ 101 miljoen € 46 miljoen
Mate van kostendekking uit retributies 26% 34%
4% 77% 26%
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
De totale bedrijfslasten worden in 2000 voor 26% gedekt door inkomsten uit retributies. De totale financiering uit de heffing bedraagt 265 miljoen gulden in 2000. De heffingen financieren de bedrijfslasten voor 69%. Er is derhalve gemiddeld een exploitatietekort van 20 miljoen gulden (5%), dat uit andere middelen wordt gefinancierd (eigen vermogen). In volgende tabel geeft inzicht in de wijze van financieren van het jaar 2000. Tabel B
Bedrijfslasten en wijze financiering alle kamers in 2000 (in gulden en procenten)
Bedrijfslasten totaal 386 miljoen 100%
Inkomsten uit retributies totaal
Inkomsten uit heffingen totaal
Exploitatie
101 miljoen
265 miljoen
- /-20 miljoen
26%
69%
- /-5%
Indien de periode 1997 - 2000 wordt bezien blijkt het volgende. • De inkomsten uit retributies zijn gestegen van 92 miljoen gulden tot 101 miljoen gulden. • De inkomsten uit heffingen zijn gedaald van 270 miljoen gulden tot 265 miljoen gulden. • De verhouding van de financiering uit heffingen tot de financiering uit retributies is gewijzigd van 74%/25% tot 69%/26%. De invoering van het profijtbeginsel heeft in algemene zin nauwelijks geleid tot een andere wijze van financieren van de kamers. De financiering door middel van heffingen is over alle kamers bezien met 5% afgenomen. Deze verlaging wordt echter nauwelijks gecompenseerd door een verhoging van de financiering uit retributies. Het eigen vermogen van de kamers is in totaal met circa 5% afgenomen. Het door de wetgever verwachte effect, een afname van de financiering uit heffingen ten gevolge van een toename van de financiering door middel van retributies, is dus nauwelijks opgetreden. Binnen het taakgebied Voorlichting is een effect waarneembaar van de invoering van het profijtbeginsel. De financiering door middel van inkomsten uit producten en diensten is binnen dit taakgebied met 8% gestegen. Deze stijging komt voor een belangrijk deel voort uit de door de Wet KvK 1997 verplicht gestelde volledige doorberekening van de kosten van de Wettelijke bevoegdheden. Zowel directeuren/voorzitters als bestuursleden zijn van mening dat de kamers in de afgelopen jaren efficiënter zijn gaan werken. Indien een aantal kengetallen wordt bezien, blijkt dat de efficiëntie is toegenomen. Volgens directeuren/voorzitters is dit met name gerealiseerd door verdere automatisering en door invoering van het KNS. Conclusies Een en ander leidt tot de conclusie dat ten gevolge van de Wet KvK 1997 de transparantie in de kosten- en inkomstenstructuur is toegenomen, maar er geen inzicht is in de kosten en inkomsten per elke afzonderlijke taak van de kamers. Daarnaast kan worden geconstateerd dat de kamers het profijtbeginsel nog niet overal, waar wettelijk verplicht of beoogd, hebben doorgevoerd. De volledige doorvoering van het profijtbeginsel is derhalve een knelpunt. Verder gelden landelijk uniforme tarieven voor een groot deel van de producten en diensten. Het profijtbeginsel is derhalve niet de basis van de financiering geworden.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
xiii
Het door de wetgever verwachte effect dat de heffingen zouden dalen ten gevolge van de doorvoering van het profijtbeginsel, is nauwelijks opgetreden. Het beoogde effect van meer efficiëntie is daarentegen wèl opgetreden: de kamers zijn efficiënter geworden.
4.8
Bestuur
Inleiding De Wet KvK 1997 heeft het AB als hoogste en beleidsbepalende orgaan aangewezen. De wet beoogt daarmee de afstand tussen de kamer en het bedrijfsleven te verkleinen. De leden van het bestuur worden benoemd door organisaties van ondernemers en werknemers die daartoe door de SER zijn aangewezen. Met het oog op vereiste slagvaardigheid in besluitvorming is de maximale omvang van de besturen verkleind. Tevens is in de wet een maximale zittingsduur voor bestuursleden van twaalf jaar opgenomen. De onderzoeksvragen hierbij zijn: Voldoet het systeem van benoeming en leidt dit tot een representatieve afspiegeling? Hoe worden in de praktijk benoemingscriteria en -termijnen gehanteerd? Is het bestuur effectief het belangrijkste orgaan geworden? Voldoet de huidige omvang van de besturen?
• • • •
Bevindingen Samenstelling bestuur en criteria bestuursleden Vrijwel alle geïnterviewde directeuren/voorzitters van kamers en benoemende organisaties geven aan dat de besturen van de kamers overwegend representatief zijn voor het regionale bedrijfsleven. De samenstellingsprocedure wordt overwegend door hen, alsmede door de SER, als adequaat en transparant beschouwd. De beperking van de omvang van de besturen en de maximale zittingstermijn worden overwegend als positief ervaren. Effecten van dit laatste zijn nog niet zichtbaar, omdat de huidige besturen vòòr het van kracht worden van de Wet KvK 1997 zijn samengesteld. Alle werkgeversorganisaties hebben formeel aanvullende criteria vastgesteld. Twee van de drie vakcentrales stellen geen aanvullende criteria. Beleidsbepalend karakter van het AB Het merendeel van de bestuursleden (61%) is in algemene zin tevreden over de mate waarin hun AB functioneert als beleidsbepalend orgaan. Bestuursleden vinden het, met uitzondering van de taak Wetsuitvoering, van belang dan wel essentieel dat zij beleidsbepalend zijn voor de diverse taken en beleidsonderwerpen van de kamer. Op alle taken en beleidsonderwerpen blijkt echter discrepantie tussen het belang dat bestuursleden hechten aan beleidsbepaling door het AB en de mate van de door hen ervaren beleidsbepaling in de praktijk. Ruim een kwart van de directeuren/voorzitters signaleert dat hun AB nog niet op alle onderdelen van beleid als hèt beleidsbepalende orgaan functioneert. Op één na geeft géén enkele geïnterviewde benoemende organisatie aan dat de AB’s naar hun mening het beleidsbepalende orgaan van de kamers zijn. De AB’s vinden zichzelf het minst beleidsbepalend op de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting en bij het prijsbeleid. Deze punten worden voornamelijk in landelijk verband ingevuld en vormgegeven. Alle directeuren/voorzitters vinden verdere intensivering van de landelijke samenwerking op de betreffende taken wenselijk. Dit kan mogelijk verdere consequenties hebben voor het beleidsbepalende karakter van het AB op de betreffende taken.
xiv
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Veranderingen in bestuurlijk functioneren Bij vrijwel alle kamers geven de directeuren/voorzitters aan dat verbeteringen zijn doorgevoerd ten aanzien van het bestuurlijk functioneren. Voorbeelden zijn verbetering van de informatievoorziening aan het AB, versterking van de inhoudelijke inbreng van bestuursleden door middel van bestuurscommissies en een zakelijker wijze van vergaderen. De helft van de geïnterviewde benoemende organisaties heeft activiteiten ondernomen om de AB’s beter te laten functioneren. Voorbeelden zijn intensivering van de contacten met de bestuursleden en het organiseren van vooroverleg voor de bestuursvergaderingen. Tevens ervaren de bestuursleden op diverse punten verbeteringen van het bestuurlijk functioneren. Conclusies Geconcludeerd kan worden dat de benoemingsprocedure als adequaat en transparant wordt ervaren en dat deze lijkt te leiden tot een representatieve afspiegeling van het regionale bedrijfsleven. Ten aanzien van de criteria, de zittingstermijn en de omvang van de besturen worden nauwelijks problemen gesignaleerd. Deze aspecten lijken dus te voldoen. Ten aanzien van het bestuurlijk functioneren blijkt het volgende. In het bestuurlijk functioneren van de AB’s zijn volgens de bestuursleden de laatste jaren verbeteringen opgetreden. De helft van de benoemende organisaties heeft activiteiten ontplooid om het AB beter te laten functioneren. Bij vrijwel alle kamers geven directeuren/voorzitters aan dat veranderingen zijn doorgevoerd die de bestuurskracht kunnen laten toenemen. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de AB’s beter lijken te functioneren. Ten aanzien van het beleidsbepalende karakter van het AB kan worden geconcludeerd dat de AB’s effectief niet het beleidsbepalende orgaan zijn geworden.
4.9
Betrokkenheid en draagvlak onder ondernemers
Inleiding De Wet KvK 1997 regelt dat elke kamer jaarlijks de bij haar ingeschreven ondernemingen consulteert over het activiteitenplan. Het doel van de raadplegingen is meer betrokkenheid en invloed op het beleid van ondernemers te creëren en daarmee meer draagvlak van het regionale bedrijfsleven. Dit is met name ook bedoeld voor het ongeorganiseerde bedrijfsleven, dat niet via benoemende organisaties in de AB’s is vertegenwoordigd. In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate van draagvlak en democratische legitimatie van de activiteiten van de kamers onder het particuliere bedrijfsleven te betrekken in de evaluatie van de Wet KvK 1997. De onderzoeksvragen hierbij zijn: Hoe worden de raadplegingen vormgegeven? Wat zijn de ervaringen met de jaarlijkse raadplegingen van het ingeschreven bedrijfsleven? • Klinkt de stem van het ongeorganiseerde bedrijfsleven voldoende door? • Is er voldoende draagvlak en democratische legitimatie van de activiteiten van de kamers onder het bedrijfsleven? • •
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
xv
Bevindingen Raadplegingen van ondernemers door kamers Alle 21 kamers geven invulling aan het raadplegen van ondernemers. Tweederde deel van de kamers vult de raadplegingen in door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor ondernemers, waar zij kunnen reageren op het activiteitenplan van de kamer. Bij de overige kamers worden ondernemers via een oproep in kamerkrant en/of internet uitgenodigd telefonisch of schriftelijk te reageren op het activiteitenplan. In de meeste gevallen is het aantal ondernemers dat reageert op de raadpleging c.q. de opkomst van ondernemers bij de bijeenkomsten (zeer) gering. Zeven kamers zijn redelijk tot zeer tevreden over de opkomst van hun bijeenkomsten. Van de 21 kamers zijn acht directeuren/voorzitters positief over de raadplegingen. De overige kamers zien niet tot nauwelijks meerwaarde in het instrument, of hebben hierover nog geen mening. De meeste geïnterviewde directeuren, ook zij die positief zijn over de raadpleging, vinden het instrument van de jaarlijkse raadpleging niet het geschikte instrument om de democratische legitimatie van de kamers te vergroten. Bijna alle geënquêteerde bestuursleden vinden het belangrijk dat er raadplegingen worden gehouden. Tevens zijn zij over het algemeen tevreden over de informatie die zij krijgen over de raadplegingen. Draagvlak en betrokkenheid Uit de enquête onder ondernemers blijkt dat de helft van de ondernemers is georganiseerd door middel van lidmaatschap van een plaatselijke, regionale of landelijke organisatie van ondernemers, of lidmaatschap van een brancheorganisatie. Driekwart van de ondernemers vindt het van (groot) belang dat er een kamer is, naast de diverse ondernemersorganisaties waarvan zij lid kunnen zijn. De ondernemers hebben er over het algemeen geen problemen mee dat zij een heffing betalen voor de activiteiten van de kamers: 80% vindt het terecht dat alle ondernemers aan de kamer meebetalen. Meer dan 80% van de ondernemers hecht belang aan de activiteiten die de kamers verrichten: • ondernemers vinden het (zeer) belangrijk dat zij bij de kamer terecht kunnen voor informatie en voorlichting (81%); • ondernemers vinden het (zeer) belangrijk dat de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven (85%). Bijna driekwart van de geënquêteerde ondernemers (72%) vindt het (zeer) belangrijk dat zij worden geïnformeerd over het beleid en de activiteiten van de kamers. Het merendeel van de geënquêteerde ondernemers (63%) weet niet dat zij de mogelijkheid tot inspraak hebben in het beleid en de activiteiten van de kamers. Van de geënquêteerde ondernemers vindt 60% het wel belangrijk dat zij de mogelijkheid hebben tot inspraak in het beleid en de activiteiten van de kamers, echter 3% van de bedrijven maakt hier daadwerkelijk gebruik van. Conclusies De raadplegingen zijn door alle kamers uitgevoerd. Het merendeel geeft dit vorm door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor ondernemers, waar zij kunnen reageren op het activiteitenplan.
xvi
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Gezien de reacties op raadplegingen en de opkomst bij de bijeenkomsten dragen de raadplegingen er landelijk gezien nauwelijks toe bij dat ondernemers, waaronder het ongeorganiseerde deel, meer betrokken worden bij en invloed hebben op het beleid van de kamers. De democratische legitimatie door middel van de raadplegingen is dus beperkt. De geënquêteerde ondernemers geven aan dat zij de kamers en hun activiteiten belangrijk vinden. Tevens blijkt dat ondernemers er belang aan hechten dat zij door de kamers worden geïnformeerd over beleid en activiteiten en dat zij de mogelijkheid hebben tot inspraak daarop. Landelijk gezien maakt hier maar een klein deel ook daadwerkelijk gebruik van. Dit leidt tot de conclusie dat het draagvlak onder individuele ondernemers groot is, maar de daadwerkelijke betrokkenheid klein.
4.10
Gebiedsindeling
Inleiding Vanaf 1993 is een proces van schaalvergroting in de gebiedsindeling van de kamers in gang gezet. Sindsdien is het aantal kamergebieden terugbracht van 34 tot 21 kamers. De Wet KvK 1997 beoogt met deze schaalvergroting van de gebiedsindeling de volgende effecten: • economisch samenhangende kamergebieden; • bestuurlijk samenhangende kamergebieden; • effectievere belangenbevordering van het regionale bedrijfsleven; • efficiëntiewinst. De onderzoeksvragen hierbij zijn: • Heeft de schaalvergroting effectiviteits- en efficiëntievoordelen opgeleverd? • Welke gevolgen heeft de schaalvergroting voor de individuele dienstverlening voor ondernemers gehad? • Heeft de nieuwe gebiedsindeling in de praktijk geleid tot een goede economische en bestuurlijke samenhang? Bevindingen Alle kamers waar na 1993 schaalvergroting van het gebied heeft plaatsgevonden, ervaren hiervan vrijwel uitsluitend positieve effecten. De positieve effecten hebben met name te maken met effectievere belangenbevordering. Daarnaast noemt het merendeel dat er meer samenhang is ontstaan tussen de deelregio’s in het kamergebied. Ongeveer eenderde deel van de kamers ervaart efficiëntievoordelen van de schaalvergroting. Ten aanzien van eventuele gevolgen voor ondernemers blijkt het volgende. Bij alle kamers geven directeuren/voorzitters aan dat een kleinschalige benadering van ondernemers noodzakelijk is. In alle kamers functioneren derhalve regionale bestuurscommissies. Drie gefuseerde kamers zijn naar aanleiding van de schaalvergroting gaan werken met deelregio’s die een redelijke zelfstandigheid alsmede een eigen budget hebben. Vrijwel alle kamers (ook degene die niet zijn gefuseerd) hebben naast de hoofdvestiging nevenvestigingen in de regio, waar ondernemers voor de meest gangbare zaken terecht kunnen. De kamers hebben het aantal nevenvestigingen uitgebreid. Het totaal aantal vestigingen van de kamers is sinds 1992 toegenomen van 40 naar 56. Alle kamers zijn via internet voor ondernemers bereikbaar voor het raadplegen van het Handelsregister en voor algemene informatie en voorlichting. Bij verschillende kamers verwachten directeuren/voorzitters dat hierdoor het relatieve belang van de fysieke
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
xvii
bereikbaarheid van de kamers zal afnemen. Tevens hebben kamers de telefonische dienstverlening geïntensiveerd en zijn openingstijden bezien en zonodig aangepast. De helft van de geïnterviewde directeuren/voorzitters van de kamers geeft aan het huidige kamergebied goed te vinden. Bij een kwart van de kamers geven de directeuren/voorzitters van de kamers aan schaalvergroting wenselijk te vinden uit oogpunt van effectiviteit en efficiëntie. Ruim driekwart (78%) van de bestuursleden geeft aan dat zij de omvang van het kamergebied goed vinden. Door een deel van de bestuursleden (12%) wordt de wens tot verdere schaalvergroting aangegeven. De helft van de respondenten bij provincies vindt de gebiedsindeling niet optimaal, omdat deze onvoldoende aansluit bij de provinciale indeling of de regionale economische structuur. Een kwart van de respondenten van gemeenten vindt dat de gebiedsindeling niet optimaal is. Conclusies Ten aanzien van twee van de beoogde effecten van de schaalvergroting, te weten effectievere belangenbevordering van het regionale bedrijfsleven en efficiëntiewinst, blijkt het volgende. Alle kamers waar schaalvergroting is doorgevoerd, ervaren dat de belangenbevordering effectiever verloopt. Het merendeel van de kamers waar schaalvergroting is doorgevoerd, ervaart dat er meer samenhang tussen deelregio’s in het gebied is ontstaan. Efficiëntiewinst door middel van schaalvergroting is minder aan de orde: eenderde deel van de kamers waar schaalvergroting is doorgevoerd, ervaart efficiëntievoordelen van de fusie. Het merendeel van de beoogde effecten van de schaalvergroting lijkt dus bereikt. Ten gevolge van de uitbreiding van het aantal nevenvestigingen heeft de schaalvergroting geen negatieve gevolgen gehad voor de fysieke bereikbaarheid van de kamers voor ondernemers. De eventueel verminderde herkenbaarheid van de kamers richting ondernemers wordt opgevangen door het instellen van regionale bestuurscommissies. Het belang van de fysieke bereikbaarheid neemt relatief af door de intensivering van de dienstverlening via internet. De huidige gebiedsindeling lijkt, uitgaande van economisch en bestuurlijk samenhangende gebieden, nog niet voor alle kamergebieden optimaal. Met name de provincies geven aan de gebiedsindeling niet optimaal te vinden. Bij een kwart van de kamers hebben directeuren/voorzitters voorkeur voor verdere schaalvergroting van het kamergebied uit oogpunt van effectiviteit en efficiëntie.
4.11
Toezicht
Inleiding De Wet KvK 1997 beoogt een meer marginaal toezicht, teneinde het AB meer beleidsvrijheid te bieden als het beleidsbepalende orgaan. Daartoe heeft de wetgever repressief toezicht ingevoerd. De toezichthouder (het Ministerie van EZ) heeft de volgende wettelijke instrumenten: • Bevoegdheid tot (schorsen en) vernietigen van besluiten van de kamers. • Verplichting voor de kamers om informatie te verstrekken aan de toezichthouder. • Preventief toezicht op de heffing. • Opstellen van nadere regels.
xviii
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
De onderzoeksvraag hierbij is: • Biedt het nieuwe toezichtregime de toezichthouder in de praktijk voldoende mogelijkheden om toezicht op de kamers uit te oefenen? Bevindingen Ten aanzien van het toezicht komt uit het onderzoek onder meer het volgende naar voren. De toezichthouder heeft bij twee kamers eenmalig niet ingestemd met de hoogte van de heffing. De toezichthouder heeft bij één kamer voor één jaar drie besluiten geschorst. Dit betrof besluiten van de betreffende kamer in het kader van de taak Regiostimulering. Begin 2001 zijn beleidsregels uitgevaardigd ten aanzien van toepassing door de kamers van de taak Regiostimulering. Het is meerdere malen voorgekomen dat de toezichthouder - mondeling of door middel van brieven - een kamer heeft geadviseerd om zelf besluiten terug te draaien, een voorgenomen besluit niet te nemen, dan wel heeft aangegeven dat de situatie in de volgende begroting opgelost moest zijn. Dit heeft volgens de toezichthouder in de meeste gevallen goed gewerkt. De toezichthouder heeft regelmatig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere informatie bij de kamers in te winnen. Kamers en toezichthouder zitten volgens de toezichthouder niet op één lijn over de grenzen van het toelaatbare van de Wet KvK 1997. De toezichthouder heeft kamers geïnformeerd over activiteiten die volgens de toezichthouder niet binnen het wettelijk kader passen, indien daar aanleiding toe bestond. Op een uitzondering na werkt bij de meeste individuele kamers het repressief toezicht naar het oordeel van de toezichthouder voldoende. Volgens de toezichthouder is dat in mindere mate het geval bij met name activiteiten die de kamers in gemeenschappelijk verband ontplooien. Het preventief goedkeuren van de heffing impliceert dat de toezichthouder tevens de begrotingen van de kamers beziet, waardoor de begrotingen, zij het indirect, tevens preventief door de toezichthouder worden beoordeeld. Zowel toezichthouder als kamers zijn niet tevreden over de wijze waarop het toezicht verloopt. De kamers zijn van mening dat de toezichthouder te gedetailleerd toezicht houdt en zich te rigide opstelt. De toezichthouder is van mening dat kamers enkele activiteiten verrichten die niet binnen het wettelijk kader van de Wet KvK 1997 passen en dat het AB haar verantwoordelijkheid als hoogste orgaan van de kamer niet altijd voldoende neemt. De kamers stemmen, naar de mening van de toezichthouder, onvoldoende af met de toezichthouder over activiteiten die mogelijk niet passen binnen het wettelijk kader. De toezichthouder constateert tevens dat hij niet altijd tijdig, volledig en volgens de wettelijke plicht door de kamers wordt geïnformeerd. Voor de toezichthouder is de beschikbare informatie ten gevolge daarvan inadequaat. De toezichthouder reageert hierop door vaker en meer gedetailleerde informatie bij de kamers op te vragen. Conclusies Het repressief toezicht heeft tot nu niet in alle gevallen goed gewerkt. Dit houdt mede verband met meningsverschillen tussen toezichthouder en kamers over de grenzen van het wettelijk kader van de Wet KvK 1997. De toezichthouder oefent het toezicht met name uit door middel van mondeling overleg of het schrijven van brieven, in lijn met het repressief toezicht. In de meeste gevallen werkt dit volgens de toezichthouder goed. De toezichthouder is daarbij van mening dat kamers nog steeds activiteiten (willen) verrichten die niet binnen het wettelijk kader passen. De toezichthouder heeft het tot zijn beschikking staande wèttelijk instrumentarium voor deze activiteiten nog niet ingezet.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
xix
Verder kan nog het volgende worden geconcludeerd. Het toezicht is nauwelijks marginaal ingevuld: de toezichthouder is vaker en meer gedetailleerde informatie bij de kamers gaan opvragen. De toezichthouder lijkt over voldoende wettelijke instrumenten te beschikken om het repressief toezicht adequaat uit te kunnen oefenen.
xx
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
1
Verantwoording
Dit hoofdstuk geeft verslag van de wijze waarop het evaluatieonderzoek is uitgevoerd. In paragraaf 1.1 wordt ingegaan op de achtergrond van het onderzoek en de centrale onderzoeksvragen. Paragraaf 1.2 gaat in op de opzet en uitvoering van het onderzoek. Het hoofdstuk sluit af met een leeswijzer voor het rapport.
1.1
Achtergrond van het onderzoek en centrale onderzoeksvragen
Achtergrond De Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (Wet KvK 1997) is per 1 januari 1998 in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1963. Artikel 62 van de Wet KvK 1997 bepaalt dat binnen vier jaar na inwerkingtreding een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk aan de StatenGeneraal wordt aangeboden. De belangrijkste elementen van het evaluatieonderzoek vloeien voort uit de wijzigingen die met de wet werden beoogd, alsmede uit aspecten die in de Tweede Kamer(TK)-Motie Remkes c.s.4 zijn neergelegd.5 Onderzoeksvragen De onderzoeksvragen zijn richtinggevend voor de opzet, de uitvoering en de conclusies van het onderzoek. De belangrijkste onderzoeksvragen zijn onder meer. Taken van de kamers • Is de nieuwe taakomschrijving helder? • Welke taken en werkzaamheden worden uitgevoerd en wat is de omvang daarvan? • Hebben de kamers activiteiten beëindigd naar aanleiding van bepalingen concurrentie en complementariteit? • Welke nieuwe taken en werkzaamheden c.q. producten of diensten zijn in het kader van facultatieve wettelijke en de niet-wettelijke taken ontwikkeld? • Zijn taken voldoende afgestemd op de vraag van ondernemers? • Hoe wordt de kwaliteit van de verschillende taken gewaarborgd? • Is de publiekrechtelijke status wenselijk en noodzakelijk? Afbakening met de commerciële markt en de private belangenorganisaties • Wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen? • Welke toetsing en werkwijze wordt hierbij gevolgd? • Wie worden hierbij betrokken of geraadpleegd? Financiering • Wat zijn de effecten van de nieuwe financieringsstructuur en zijn er knelpunten bij de uitvoering?
4 5
Motie van het lid Remkes c.s. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25029, nr. 27. Zie hiervoor onder meer hoofdstuk 2.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
1
Bestuur Voldoet het systeem van benoeming en leidt dit tot een representatieve afspiegeling? Hoe worden in de praktijk benoemingscriteria en -termijnen gehanteerd? Is het bestuur effectief het belangrijkste orgaan geworden? Op welke wijze communiceren de benoemde bestuursleden met hun achterban? Voldoet de huidige omvang van de besturen?
• • • • •
Betrokkenheid en draagvlak onder ondernemers • Hoe worden de raadplegingen vormgegeven? • Wat zijn de ervaringen met de jaarlijkse raadplegingen van het ingeschreven bedrijfsleven? • Klinkt de stem van het ongeorganiseerde bedrijfsleven voldoende door? • Is er voldoende draagvlak en democratische legitimatie van de activiteiten van de kamers onder het bedrijfsleven? Gebiedsindeling • Heeft de schaalvergroting effectiviteits- en efficiëntievoordelen opgeleverd? • Welke gevolgen heeft de schaalvergroting voor de individuele dienstverlening voor ondernemers gehad? • Heeft de nieuwe gebiedsindeling in de praktijk geleid tot een goede economische en bestuurlijke samenhang? Toezicht van het Ministerie van Economische Zaken • Biedt het nieuwe toezichtregime van EZ in de praktijk voldoende mogelijkheden om toezicht op de kamers uit te voeren?
1.2
Onderzoeksafbakening
De Wet KvK 1997 vormt het sturingskader voor de kamers van koophandel (kamers). De wetgever beoogde met de Wet KvK 1997 in algemene zin een aantal veranderingen in het handelen van de kamers aan te brengen. De beoogde veranderingen hebben betrekking op: • taken; • voorwaarden bij de uitoefening van taken; • financiering; • bestuur; • gebiedsindeling; • toezicht. Algemeen Het evaluatieonderzoek is primair gericht geweest op het onderzoeken van de wijze waarop de veranderingen in de wet hebben geleid tot veranderingen in het handelen van de kamers en hoe dat intern en extern wordt gewaardeerd. De kamers zijn ingesteld ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied. De expliciet in de wet geregelde taken vallen binnen dit kader. De vraag in hoeverre met het uitvoeren van deze taken deze beleidsdoelen worden gerealiseerd en daarmee de vraag naar het nut van de kamers, valt niet binnen de reikwijdte van dit evaluatieonderzoek. Wel bieden waargenomen externe reacties op dit punt enig inzicht.
2
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Met betrekking tot de opzet en uitvoering van het onderzoek en de verdere operationalisering zijn verder onder meer de volgende aspecten van belang: • Het algemene doel van het onderzoek is informatievoorziening ten behoeve van de evaluatie over de doeltreffendheid en effecten van de Wet KvK 1997. • Het onderzoek is met name gericht op elementen van de Wet KvK 1997 die belangrijke veranderingen bevatten ten opzichte van de Wet KvK van 1963. Niet àlle aspecten van de Wet KvK 1997 zijn dus onderzocht. • Leidraad voor het onderzoek is de uitvoering c.q. invulling in de praktijk. • Voor nadere operationalisering en het toetsingskader is uitgegaan van het wettelijk kader, alsmede de toelichtingen en achtergronden daarbij. • De resultaten van het onderzoek betreffen dus met name de mate van verandering c.q. vernieuwing in de praktijk en in de uitvoering ten aanzien van de nieuwe aspecten van de Wet KvK 1997. • Het onderzoek en de onderzoeksopdracht zijn expliciet gericht op een zoveel mogelijk feitelijke informatievoorziening. Motie Remkes In de Motie Remkes wordt gevraagd om een evaluatie van de Wet KvK 1997 over uiterlijk vier jaar en daarbij de volgende aspecten te betrekken: • De wenselijkheid en mogelijkheid om een aantal van de thans voorziene taken van de kamers te doen uitvoeren op privaatrechtelijke grondslag en de taken met een noodzakelijk publiekrechtelijk karakter elders te doen uitvoeren. • De mate waarin de beoogde taakafbakening met private organisaties ook daadwerkelijk heeft vorm gekregen. • De mate waarin de aanbevelingen van de zogeheten Commissie Cohen terzake van activiteiten die evengoed of beter door marktpartijen kunnen worden verricht, zijn opgevolgd. • De mate waarin daadwerkelijk transparantie in kostentoerekening en toepassing van het profijtbeginsel heeft plaatsgevonden. • De mate van draagvlak en democratische legitimatie van de activiteiten van de kamers onder het particuliere bedrijfsleven. Het evaluatieonderzoek heeft al deze punten in het geheel meegenomen met uitzondering van de eerste vraag die betrekking heeft op de publiekrechtelijke status. Deze vraag is deels in het onderzoek meegenomen. Deze vraag bestaat uit twee deelvragen. • De eerste deelvraag betreft de wenselijkheid om een aantal van de thans voorziene taken van de kamers uit te doen voeren op privaatrechtelijke grondslag en de taken met een noodzakelijk publiekrechtelijk karakter elders te doen uitvoeren. In het onderzoek is dit deel van de motie geoperationaliseerd als de (on)wenselijkheid tot de taakuitoefening van de kamers op publiekrechtelijke status. • De tweede deelvraag van de motie betreft de mogelijkheid om een aantal van de thans voorziene taken van de kamers uit te doen voeren op privaatrechtelijke grondslag en de taken met een noodzakelijk publiekrechtelijk karakter elders te doen uitvoeren. In het evaluatieonderzoek zijn deze mogelijkheden in de zin van de (praktische) haalbaarheid van mogelijke overdracht van taken naar andere organisaties, dan wel uitvoering op privaatrechtelijke grondslag, niet onderzocht. Wel heeft het onderzoek zich gericht op het aanleveren van informatie ten behoeve van deze afweging door de wetgever. In het onderzoek is dit geoperationaliseerd naar de feitelijke inhoud en omvang van de taken.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
3
1.3
Opzet en uitvoering van het onderzoek
1.3.1
Algemeen
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode januari 2000 - november 2001. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van face-to-face interviews, telefonische interviews, telefonische en schriftelijke enquêtes en deskresearch. In het onderzoek zijn diverse doelgroepen betrokken: • Directeuren en voorzitters van de kamers en de VVK. • Bestuursleden van het algemeen bestuur (AB) van de kamers. • Organisaties die bestuursleden van de kamers benoemen (benoemende organisaties). • Lokale en regionale ondernemersverenigingen. • Organisaties die voorlichting en advies aan ondernemers geven. • Individuele bedrijven. • Gemeenten en provincies. • Ministerie van Economische Zaken. De dataverzameling voor het onderzoek heeft in twee ronden plaatsgevonden. Periode januari - augustus 2000 De eerste ronde van de dataverzameling had tot doel: • het zo veel mogelijk in kaart brengen van gegevens van vóór 1998; • het in kaart brengen van de stand van zaken bij de kamers twee jaar na invoering van de Wet KvK 1997 en vergelijking met de situatie onder het oude wettelijk regime; • verkenning van de afbakening van de activiteiten van de kamers met het bedrijfsleven. In deze eerste ronde waren de volgende doelgroepen betrokken: • Directeuren en voorzitters van de kamers en de VVK. • Organisaties die bestuursleden van de kamers benoemen (benoemende organisaties). • Lokale en regionale ondernemersverenigingen. • Individuele bedrijven • Organisaties die voorlichting en advies aan ondernemers geven. • Ministerie van Economische Zaken. Periode februari - september 2001 De tweede ronde van de dataverzameling had tot doel: • actualisering van de situatie bij de kamers; • verdieping en verbreding van de gegevens die in 2000 waren verzameld; • aanvulling van de gegevens met informatie vanuit diverse doelgroepen. In deze tweede ronde zijn de volgende doelgroepen betrokken: • Directeuren en voorzitters van de kamers en de VVK. • Bestuursleden van de kamers. • Organisaties die bestuursleden van de kamers benoemen (benoemende organisaties) • Individuele bedrijven. • Gemeenten en provincies. • Ministerie van Economische Zaken.
4
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
De eerste periode van dataverzameling is in augustus 2000 afgesloten met een interimrapport, waarin verslag werd gedaan van de resultaten van deze eerste ronde. Deze rapportage diende tevens ter agendering van de onderzoeksactiviteiten in 2001. De resultaten van het gehele evaluatieonderzoek zijn neergelegd in onderhavig eindrapport.
1.3.2
Toelichting deeltrajecten onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van verschillende deeltrajecten. In het volgende overzicht worden de verschillende deeltrajecten in de verschillende jaren op een rij gezet, met een toelichting op de gehanteerde methodiek en de periode waarin het betreffende deeltraject is uitgevoerd. Overzicht 1.1 Deeltrajecten evaluatieonderzoek Wet KvK 1997 Jaar
Onderzoeksactiviteit
Toelichting
2000
Interviews kamers van koophandel
• • • •
Interviews benoemende organisaties • • Interviews lokale/regionale ondernemersverenigingen
• •
Interviews organisaties voorlichting • en advies •
21 directeuren (face-to-face). 21 voorzitters (face-to-face). VVK (face-to-face). Periode maart 2000 - mei 2000. 22 organisaties (face-to-face en telefonisch). Periode juni 2000 - juli 2000. 27 organisaties (telefonisch). Periode (juni - juli 2000). 14 organisaties (face-to-face en telefonisch). Periode (mei - juli 2000).
Interviews individuele bedrijven
• •
15 bedrijven (face-to-face en telefonisch). Periode (juli - augustus 2000).
Overige interviews
• •
Toezichthouder (face-to-face). Personeelsvertegenwoordiging kamers (face-to-face).
Deskresearch
• •
Jaarverslagen kamers van koophandel 1997, 1998. Jaarrekeningen kamers van koophandel en samenvattende rapportages VVK 1997, 1998. Activiteitenplannen, beleidsplannen, begrotingen kamers van koophandel en samenvattende rapportages VVK 1998, 1999. Kwaliteitsonderzoeken en diverse andere onderzoeken, uitgevoerd door de kamers van koophandel. Correspondentie toezichthouder met kamers van koophandel 1997, 1998. Overige stukken kamers van koophandel en Ministerie van EZ.
• • • • Interimrapportage en presentatie
• •
Evaluatieonderzoek Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, tussentijds verslag, augustus 2000. Presentatie tussentijdse resultaten aan 21 kamers (december 2000).
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
5
Vervolg overzicht 1.1 Jaar
Onderzoeksactiviteit
Toelichting
2001
Interviews kamers van koophandel
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Enquête bestuursleden kamers van koophandel
Interviews benoemende organisaties
Enquête gemeenten en provincies
Enquête onder ondernemers
Overige interviews
Deskresearch
• • • Eindrapportage
1.3.3
• •
Directeuren/voorzitters 21 kamers, VVK (face-to-face). Actualisering en aanvullingen resultaten 2000. Periode: april - juli 2001. Schriftelijke enquête onder alle bestuursleden. Bruto: 798 bestuursleden. Respons: 495 bestuursleden (62%). Periode: juli - september 2001. Separaat verslag in Bijlage II. 31 Organisaties. Telefonische interviews en face-to-face interviews. Actualisering gegevens 2000 en aanvullingen. Periode: mei 2001 - juni 2001. Separaat verslag in Bijlage IV. Schriftelijke enquête onder alle gemeenten en provincies. Bruto: 1.447 respondenten. Respons: 581 (40%) Periode: juli - september 2001. Separaat verslag in Bijlage III. Telefonische enquête onder ondernemers. Steekproef: 10.046 ondernemers. Respons: 3.701 (39%). Periode: juli - augustus 2001. Separaat verslag in Bijlage I. Toezichthouder (face-to-face). Personeelsvertegenwoordiging kamers (face-to-face). Interview SER (face-to-face). Directie REB Ministerie EZ (face-to-face en schriftelijk). Jaarverslagen 21 kamers van koophandel 1999. Jaarrekeningen 21 kamers van koophandel en samenvattende rapportages VVK 1999, 2000. Activiteitenplannen, beleidsplannen, begrotingen 21 kamers van koophandel en samenvattende rapportage VVK 2001. Kwaliteitsonderzoeken en diverse andere onderzoeken uitgevoerd door de kamers van koophandel. Correspondentie toezichthouder met kamers van koophandel 2000, 2001. Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997, november 2001. Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997, Bijlagenrapport, november 2001.
Verantwoording verschillende deeltrajecten
Separate verslaglegging in bijlagen Van de volgende deeltrajecten zijn separate rapportages opgesteld die als bijlage deel uitmaken van dit eindrapport. Voor nadere toelichting op deze deeltrajecten wordt verwezen naar de betreffende bijlagen. • Enquête onder ondernemers in Bijlage I. • Enquête onder bestuursleden In Bijlage II. • Enquête onder gemeenten en provincies in Bijlage III. • Interviews onder benoemende organisaties in Bijlage IV. • Deskresearch kengetallen kamers in Bijlage V.
6
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Toelichting interviews directeuren en voorzitters kamers van koophandel De interviews zijn afgenomen aan de hand van een checklist. De checklist was opgebouwd rond de elementen van de evaluatie. De hoofditems van de interviews waren in beide ronden gelijk. Van de interviews zijn verslagen gemaakt en in principe verstrekt aan de geïnterviewden. Eventueel commentaar is verwerkt. Toelichting deskresearch Ten behoeve van het deskresearch zijn bij de individuele kamers, de VVK en het Ministerie van EZ diverse documenten, rapporten e.d. opgevraagd. De gegevens zijn gebruikt voor: • voorbereiding van de interviews; • verzamelen van gegevens over de periode van vóór de Wet KvK 1997; • opstellen van financiële kengetallen van de kamers. De voor de evaluatie gebruikte kengetallen zijn opgenomen in Bijlage V; • informatie over het toezicht. Tevens heeft de VVK diverse door de kamers zelf uitgevoerde onderzoeken ter beschikking gesteld voor het evaluatieonderzoek. De resultaten van deze onderzoeken zijn verwerkt in het eindrapport. Toelichting overige deeltrajecten • Met de toezichthouder is gesproken over de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven. • In de interviews met organisaties die voorlichting en advies aan ondernemers geven is gesproken over de afbakening, afstemming en samenwerking met de kamers. • Met de personeelsvertegenwoordiging van de kamers is gesproken over de invloed van de wet op de interne organisatie van de kamers. • Met de ondernemersvertegenwoordiging van de kamers is gesproken over de invloed van de wet op de interne organisatie van de kamers. • Bij de bestuurskamer van SER is een interview afgenomen over de procedure tot aanwijzing van organisaties die bestuursleden mogen benoemen. • Met de directie Regionaal Economisch Beleid (REB) van het Ministerie van EZ is gesproken over de activiteiten van de kamers in het kader van regiostimulering en beleidsadvisering. • In de interviews met lokale en regionale ondernemersorganisaties is gesproken over de betrokkenheid bij en contacten met de kamers. De resultaten van deze deeltrajecten zijn rechtstreeks in het eindrapport verwerkt.
1.4
Leeswijzer
Het voor u liggende eindrapport bestaat uit twee delen: • het hoofdrapport waarin de resultaten van het gehele onderzoek zijn verwerkt; • een bijlagenrapport, waarin de verslaglegging van een aantal deeltrajecten is opgenomen. Opbouw rapport Onderhavig rapport is verder als volgt opgebouwd: • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het algemeen wettelijk kader van de Wet KvK 1997, de algemene ervaringen met het functioneren van de Wet KvK 1997 en de publiekrechtelijke status van de kamers.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
7
• • • • • • • • • •
Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de inhoud en omvang van de verschillende taken van de kamers. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op veranderingen in activiteiten die volgens de kamers hebben plaatsgevonden onder invloed van de Wet KvK 1997. Hoofdstuk 5 behandelt de wijze waarop kamers hun producten en diensten afstemmen op de behoeften van het regionale bedrijfsleven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op afbakening met de commerciële markt. Hoofdstuk 7 gaat in op de afbakening met private belangenorganisaties. Hoofdstuk 8 behandelt de invulling en effecten van de nieuwe bekostigingssystematiek. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op het bestuur en de veranderingen in het bestuurlijk functioneren van de kamers. Hoofdstuk 10 behandelt de betrokkenheid bij en het draagvlak voor de kamers onder ondernemers. Hoofdstuk 11 gaat in op de gebiedsindeling. Hoofdstuk 12 behandelt het toezicht vanuit het Ministerie van EZ.
Opbouw van de hoofdstukken Elke hoofdstuk kent in beginsel de volgende structuur: • Eerst wordt een schets gegeven van het wettelijk kader en de daarbij beoogde doelstellingen. Hierbij is gebruik gemaakt van de wettekst, de toelichting op de wet, de parlementaire behandeling en het kabinetsstandpunt6. • Vervolgens wordt ingegaan op de invulling in de praktijk en eventuele knelpunten daarbij. • Elk hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies ten aanzien van de evaluatiepunten. Gehanteerde begrippen in het rapport Voor de in het rapport gehanteerde begrippen, definities en afkortingen wordt verwezen naar de begrippenlijst achterin dit hoofdrapport. De verschillende in het onderzoek betrokken doelgroepen worden als volgt benoemd in het rapport: • Directeuren/voorzitters: de geïnterviewde directeuren en voorzitters van de kamers.7 Dit wordt ook wel aangeduid als de kamers. • Benoemende organisaties: de geïnterviewde werkgevers en werknemersverenigingen die bestuursleden benoemen. • Bestuursleden: de geënquêteerde bestuursleden uit het algemeen bestuur (AB) van de kamers van koophandel. • Gemeenten en provincies: de geënquêteerde vertegenwoordigers van gemeenten en provincies. • Ondernemers: de in het onderzoek geënquêteerde ondernemers. 6
Deze voorstellen staan verwoord in het kabinetsstandpunt De Nederlandse Kamers van Koophandel en Fabrieken in de toekomst. Kamerstukken II 1993/1994, 23400 XIII, nr 23. 7 Dat over deze twee groepen respondenten in dit rapport steeds gezamenlijk verslag wordt gedaan, verdient enige toelichting. In 2000 zijn separate interviews gehouden met voorzitters en algemeen directeuren. Met de voorzitters lag daarbij de nadruk op het (functioneren) van het bestuur, terwijl in de gesprekken met directeuren de nadruk op de overige elementen van de evaluatie lag. Deze tweedeling is toegepast vanwege de lengte van de interviews. Door de vele items die onderzocht dienden te worden, namen de gesprekken met de directeuren gemiddeld twee tot drie uur in beslag, terwijl de interviews met de voorzitters gemiddeld anderhalf uur duurden. In 2001 hebben de interviews niet meer separaat plaatsgevonden. Het is aan de kamers zelf overgelaten om te bepalen of de voorzitter tevens bij het gesprek aanwezig zou zijn. Bij de meeste kamers hebben duo-interviews plaatsgevonden met zowel de algemeen directeur als de voorzitter. De interviews in 2001 namen eveneens gemiddeld twee tot drie uur in beslag.
8
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Algemene opmerkingen bij de in het rapport gehanteerde cijfers • Alle bedragen en cijfers in het eindrapport zijn afkomstig uit Bijlage V, tenzij anders aangegeven. • Door afrondingen kunnen de totaalpercentages in dit rapport afwijken van 100%. • Door afrondingen kunnen de optellingen van getallen en bedragen in dit rapport afwijken van het totaal. De totalen zijn gebaseerd op getallen en bedragen uit Bijlage V. • Indien door afrondingen bedragen en percentages uitkomen op 0 wordt dit aangegeven met ‘nihil’. • De financiële gegevens in dit rapport staan weergegeven in guldens: ƒ 1,- staat gelijk aan € 0,45378. In enkele gevallen zijn financiële gegevens zowel in gulden als euro weergegeven. Door afrondingen kunnen afwijkingen voorkomen in de optellingen van gulden en euro.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
9
10
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
2
De Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997
In dit hoofdstuk wordt in algemene zin ingegaan op de ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ (Wet KvK 1997). Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2.1 wordt kort ingegaan op het historisch perspectief van de wetgeving rond de kamers van koophandel (kamers). Paragraaf 2.2 gaat in op de achtergronden bij en de aanleiding tot de Wet KvK 1997. In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op het wettelijk kader. Paragraaf 2.4 gaat in op de invloed van de Wet KvK 1997 op het handelen van de kamers in algemene zin. In paragraaf 2.5 wordt ingegaan op de wenselijkheid van de publiekrechtelijke status van de kamers volgens diverse in het onderzoek betrokken partijen. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
2.1
Historisch perspectief wetgeving kamers
De kamers van koophandel (kamers) in Nederland zijn in het begin van de negentiende eeuw ontstaan als adviesorganen van handel en industrie voor plaatselijke overheden. De kamers werden destijds gefinancierd door gemeenten. Het initiatief tot oprichting van een kamer moest tot 1920 door de gemeenteraad worden genomen. In de loop van de twintigste eeuw ontstonden op deze wijze 98 kamers. Sinds 1920 vormt wet- en regelgeving de basis voor het bestaan van de kamers. Aanleiding tot deze wetgeving lag in de bij de rijksoverheid ontstane noodzaak om meer leiding te geven aan het economisch leven. De hoofdlijnen van de wet van 1920 waren de volgende: • Schaalgrootte. De kamers veranderden van plaatselijke in regionale instellingen van handel en industrie. Het aantal kamers werd teruggebracht tot 36. • Taken. Naast hun adviserende taak aan overheden krijgen de kamers de taak het Handelsregister te beheren. In de loop van de tijd is de kamers, naast de uitvoering van de Handelsregisterwet, tevens de uitvoering van andere specifieke wetten opgedragen, zoals de Vestigingswet en de Winkelsluitingswet. • Financiering. De basis van de financiering van de kamers vormt de verplichte bijdrage die een ondernemer moet betalen om ingeschreven te staan in het Handelsregister. • Bestuur. De leden van de kamers worden gekozen door de in het Handelsregister ingeschreven ondernemingen. • Toezicht. Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) houdt toezicht op de kamers. Sindsdien is de wet op de kamers een aantal malen gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende. 1950 •
Bestuur. De samenstelling van ledenvergadering werd gewijzigd. Werknemervertegenwoordigers traden toe en directe verkiezingen werden vervangen door een systeem waarbij zittende leden de nieuwe leden kozen op voordracht van het bestuur. Het bestuur diende daartoe de door de SER aangewezen representatieve organisaties te horen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
11
1963 •
• •
2.2
Bestuur. De benoeming van de bestuursleden werd gewijzigd. Bestuursleden werden voortaan benoemd door volgens de SER representatief geachte, organisaties van werkgevers- en werknemersorganisaties. Taken. De taakomschrijving wordt gewijzigd in ‘bevordering van de economische belangen’. Taken. De taken van de kamers worden uitgebreid met de taak ‘het verstrekken van voorlichting aan bedrijven’.
Achtergronden bij de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997
In 1993 waren er 34 kamers in Nederland. De totale inkomsten bedroegen in 1992 ruim 300 miljoen gulden. De inkomsten waren voor 80% afkomstig uit de algemene bijdrage van ondernemers op basis van de Handelsregisterwet. De overige inkomsten kwamen uit specifieke retributies en overige inkomsten. Bij de kamers werkten ruim 1.900 mensen, in het Handelsregister waren ruim 700 duizend ondernemingen en rechtspersonen ingeschreven.8 De aanleiding tot de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (Wet KvK 1997) lag in het toenmalig functioneren van de kamers. In een brief aan de Vereniging kamers van koophandel (VVK) van april 1992 stelde de toenmalige Minister van EZ een aantal knelpunten in het functioneren van de kamers aan de orde. De Minister verzocht de kamers een visie te geven op de toekomstige positie van de kamers. De Minister stelde de volgende knelpunten aan de orde: Bestuur. Het onvoldoende functioneren van de kamers als instelling voor en door het bedrijfsleven. De afstand tussen kamers en bedrijfsleven is te groot. • Taken. De behoeften van het regionale bedrijfsleven dienen soms onvoldoende als toetssteen voor de activiteiten van de kamers. • Financiering. De ondoorzichtige financieringsstructuur met onvoldoende prikkels voor efficiënt en bedrijfsmatig werken. • Schaalgrootte. De gebiedsindeling die onvoldoende aansluit op de schaalvergroting op economisch en bestuurlijk terrein. •
In het rapport Toekomst Kamers van Koophandel en Fabrieken9 hebben de kamers hun toekomstvisie verwoord. In reactie daarop is het kabinet in 1993 met een aantal voorstellen gekomen gericht op verbetering van het functioneren van de kamers.10 De kern van de voorstellen in het kabinetsstandpunt betrof: • Bestuur. Versterking van de beleidsbepalende mogelijkheden voor het bestuur. • Financiering. Een nieuwe wijze van financiering voor de kamers. • Schaalgrootte. Schaalvergroting in de gebiedsindeling van de kamers. Het kabinetsstandpunt is vervolgens tot uiting gebracht in de ‘Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997’ (Wet KvK 1997), die met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden. 8
Deze gegevens zijn afkomstig uit het kabinetsstandpunt De Nederlandse Kamers van Koophandel en Fabrieken in de toekomst. Kamerstukken II 1993/1994, 23400 XIII, nr 23. 9 Toekomst Kamers van Koophandel en Fabrieken, VVK, juli 1993. 10 Deze voorstellen staan verwoord in het kabinetsstandpunt De Nederlandse Kamers van Koophandel en Fabrieken in de toekomst. Kamerstukken II 1993/1994, 23400 XIII, nr 23.
12
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
2.3
Wettelijk kader Wet KvK 1997
In deze paragraaf wordt ingegaan op het wettelijk kader van de Wet KvK 1997. In subparagraaf 2.3.1 wordt ingegaan op de nieuwe elementen in de Wet KvK 1997 ten opzichte van het oude wettelijk regime. In subparagraaf 2.3.2 wordt ingegaan op enkele aandachtspunten die bij de behandeling van de Wet in de Tweede Kamer naar voren zijn gekomen.
2.3.1
Wet KvK 1997
De Wet KvK 1997 bevat verschillende wijzigingen die kunnen bijdragen aan verbeteringen in het handelen van de kamers. De wijzigingen hebben betrekking op de volgende aspecten. Bestuur De Wet KvK 1997 wijst het algemeen bestuur (AB) aan als hoogste en beleidsbepalende orgaan. De wet beoogt daarmee de afstand tussen de kamer en het bedrijfsleven te verkleinen. Taken van de kamers Algemene doelstelling van de kamers is de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied. De Wet KvK 1997 onderscheidt binnen de taken die de kamers daartoe verrichten wettelijke en niet-wettelijke taken. Binnen de wettelijke taken wordt onderscheid gemaakt naar verplichte wettelijke taken en facultatieve wettelijke taken. De Wet KvK 1997 benoemt de volgende wettelijke taken van de kamers: • Wetsuitvoering (verplicht). • Loketfunctie (verplicht). • Voorlichting (facultatief). • Beleidsadvisering (facultatief). • Regiostimulering (facultatief). • Wettelijke bevoegdheden (facultatief). Deze taken zijn in grote lijnen dezelfde als die de kamers uitvoerden onder het oude wettelijk regime. De Wet KvK 1997 beoogt dat de taken duidelijker zijn omschreven. Voorwaarden bij de uitoefening van taken Aan de uitoefening van de taken door de kamers worden voorwaarden gesteld. Kamers kunnen activiteiten uitvoeren mits, deze niet door het bedrijfsleven worden uitgevoerd. De werkzaamheden van de kamers moeten complementair zijn aan de commerciële markt en private belangenorganisaties van het bedrijfsleven. Financiering Met de invoering van de Wet KvK 1997 is een nieuw bekostigingssysteem voor de kamers ingevoerd. Het systeem beoogt meer transparantie te bieden in de kosten- en inkomstenstructuur van de kamers, het profijtbeginsel en een meer efficiënte werkwijze van de kamers te bewerkstelligen. Het profijtbeginsel geldt als beginsel voor de financiering en vervangt het solidariteitsbeginsel van het oude wettelijk regime. De kosten van producten en diensten moeten zoveel mogelijk worden doorberekend aan de gebruiker.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
13
De uitvoering van de activiteiten in het kader van de Wettelijke bevoegdheden en de Nietwettelijke taken moeten de kamers geheel uit kostendekkende retributies financieren. Voor zover doorberekening van de kosten van de wettelijke taken van de kamers niet mogelijk is, geldt een heffingensysteem. Dit heffingensysteem is drieledig, er geldt een heffing ten behoeve van: • de taak Wetsuitvoering (Heffing I); • de taken Loket en Voorlichting (Heffing II); • de taken Beleidsadvisering en Regiostimulering (Heffing III). Gebiedsindeling Teneinde de gebiedsindeling van de kamers aan te laten sluiten op de schaalvergroting op economisch en bestuurlijk terrein, is met het van kracht worden van de Wet KvK 1997 het aantal kamers teruggebracht van 30 naar 21. Er is een nieuwe gebiedsindeling ingevoerd die is gebaseerd op economische en bestuurlijke samenhang. Daarbij zijn de werkingsgebieden van de kamers vergroot. Toezicht Teneinde de afstand tussen de kamers en het bedrijfsleven te verkleinen, wordt in de Wet KvK 1997 het AB van de afzonderlijke kamers aangewezen als het beleidsbepalende orgaan. De Wet KvK 1997 beoogt een meer marginaal toezicht teneinde het AB meer beleidsvrijheid te geven als het beleidsbepalende orgaan. Daartoe heeft de wetgever repressief toezicht ingevoerd.
2.3.2
Tweede Kamerbehandeling Wet KvK 1997
De Wet KvK 1997 merkt de kamers aan als zelfstandige bestuursorganen. Bij de herbezinning op het functioneren van de kamers heeft de wetgever stilgestaan bij de wettelijke status van de kamers. Op grond van de aard van de aan de kamers opgedragen taken, waaronder de uitvoering van specifieke wetten (o.a. de Handelsregisterwet) en het belang dat door het kabinet werd gehecht aan de uitoefening van alle taken die door de kamers worden uitgevoerd, is besloten de kamers hun wettelijke status te laten behouden. Tijdens de kamerbehandeling van de Wet KvK 1997 is het nut en de noodzaak van een publiekrechtelijke status van de kamers uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Daarbij werd de vraag gesteld of één of meer taken van de kamers niet net zo goed op privaatrechtelijke grondslag kunnen worden uitgevoerd. In het verlengde daarvan werden vragen gesteld over: • de mate waarin de afbakening van werkzaamheden tussen de kamers en commerciële marktpartijen in de praktijk wordt gerealiseerd; • de aanbevelingen van de Commissie Cohen omtrent marktactiviteiten van publieke organisaties.11 Deze punten zijn neergelegd in de Motie Remkes, waarin wordt gevraagd om een evaluatie van de Wet KvK 1997 over uiterlijk vier jaar en daarbij de volgende aspecten te betrekken: • De wenselijkheid en mogelijkheid om een aantal van de thans voorziene taken van de kamers te doen uitvoeren op privaatrechtelijke grondslag en de taken met een noodzakelijk publiekrechtelijk karakter elders te doen uitvoeren. • De mate waarin de beoogde taakafbakening met private organisaties ook daadwerkelijk heeft vorm gekregen. 11
Het gaat hierbij om de aanbevelingen van de MDW-werkgroep Markt en Overheid, waarin nader wordt ingegaan op marktactiviteiten door publieke instellingen in het licht van concurrentiecondities.
14
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
•
• •
2.4
De mate waarin de aanbevelingen van de zogeheten Commissie Cohen terzake van activiteiten die evengoed of beter door marktpartijen kunnen worden verricht, zijn opgevolgd. De mate waarin daadwerkelijk transparantie in kostentoerekening en toepassing van het profijtbeginsel heeft plaatsgevonden. De mate van draagvlak en democratische legitimatie van de activiteiten van de kamers onder het particuliere bedrijfsleven.
Invloed van de Wet KvK 1997 op het handelen van de kamers
De Wet KvK 1997 vormt het sturingskader voor de kamers. De wetgever beoogt met de Wet KvK 1997 in algemene zin een aantal veranderingen in het handelen van de kamers aan te brengen. In de wet zijn daartoe op verschillende punten wijzigingen opgenomen. In de volgende hoofdstukken van dit rapport wordt ingegaan op deze afzonderlijke punten. In deze paragraaf wordt ingegaan op de algemene invloed van de Wet KvK 1997 op het handelen van de kamers. In de interviews met de directeuren/voorzitters van de kamers en de VVK, de organisaties die bestuursleden benoemen (benoemende organisaties)12 en in de enquête onder bestuursleden13, is in algemene zin ingegaan op hun ervaringen met de Wet KvK 1997 en de invloed van de wet op het handelen van de kamers in algemene zin. Huidige situatie kamers Ter vergelijk met de situatie in 1993 (zie pararaaf 2.2) is de algemene situatie bij de kamers als volgt. In 2001 zijn er 21 kamers in Nederland. De totale inkomsten bedroegen in 2000 circa 366 miljoen gulden. De inkomsten zijn voor 72% afkomstig uit een heffing die betaald wordt door ondernemers die staan ingeschreven in het Handelsregister. De overige inkomsten komen uit specifieke vergoedingen voor producten en diensten. De kamers bieden werkgelegenheid aan in totaal 1.865 FTE’s. In het Handelsregister staan ruim 1,3 miljoen ondernemingen en rechtspersonen ingeschreven.
2.4.1
Algemene ervaringen directeuren/voorzitters kamers
De directeuren/voorzitters van de kamers en VVK zijn op hoofdlijnen tevreden met de Wet KvK 1997. De huidige wet wordt in algemene zin gezien als een verbetering ten opzichte van het oude wettelijk regime. Tevens heeft de wet naar hun mening een stimulans gegeven aan het proces van verandering bij de kamers. Vrijwel alle geïnterviewde directeuren/voorzitters wijzen op de positieve veranderingen die de afgelopen jaren zijn bij de kamers opgetreden. Niet iedereen ziet dat echter als een primaire verdienste van de Wet KvK 1997, maar erkent wel dat de wet daar een bijdrage aan heeft geleverd. Enkele directeuren/voorzitters benadrukken de noodzaak van de opgetreden veranderingen. Zij stellen tevens dat zonder de Wet KvK 1997 en de bijbehorende evaluatie de noodzakelijke veranderingen waarschijnlijk niet zouden zijn opgetreden.
12 Er zijn dertig benoemende organisaties geïnterviewd. Zie voor volledige verslaglegging van deze interviews Bijlage IV. 13 Onder alle bestuursleden van de kamers (in totaal 798) is een schriftelijke enquête gehouden. De respons bedroeg 61%, dit komt overeen met 495 bestuursleden. Zie voor volledige verslaglegging van de enquête onder bestuursleden Bijlage II.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
15
De meest genoemde positieve veranderingen door directeuren/voorzitters zijn: Cultuurverandering bij de kamers: de kamers zijn opener en zelfkritischer geworden. Kamers zijn efficiënter en vraaggerichter gaan werken. Kamers zijn bedrijfsmatiger gaan werken. Er is meer samenwerking tussen de verschillende kamers ontstaan.
• • • •
De directeuren/voorzitters stellen dat nog niet alle veranderingen volledig zijn uitgekristalliseerd. Naar hun mening zijn de kamers de goede weg ingeslagen. De volledige inbedding van de wet vraagt naar hun mening echter meer tijd.
2.4.2
Algemene ervaringen bestuursleden
Een meerderheid van de bestuursleden geeft aan dat in de afgelopen drie jaren verbeteringen zijn opgetreden in het functioneren van hun kamer. Aspecten die volgens de bestuursleden het meest zijn verbeterd, zijn: • de mate waarin hun kamer vraaggericht werkt (74%); • de mate waarin hun kamer efficiënt werkt (79%). De bestuursleden zijn in algemene zin tevreden over het functioneren van hun kamer. Op de meeste gevraagde aspecten van het functioneren van de kamer geeft 70% tot 92% van de bestuursleden aan dat zij (zeer) tevreden zijn over functioneren van hun kamer op het gevraagde aspect. Bestuursleden zijn relatief het meest tevreden over: • de mate waarin hun kamer vraaggericht werkt (82%); • de wijze waarop hun kamer invulling geeft aan Wetsuitvoering (92%); • de wijze waarop hun kamer invulling geeft aan het Loket voor ondernemers (83%); • de wijze waarop hun kamer invulling geeft aan Voorlichting aan ondernemers (82%); • de wijze waarop hun kamer invulling geeft aan Regiostimulering (81%).
2.4.3
Algemene ervaringen benoemende organisaties
Ongeveer de helft van de dertig geïnterviewde benoemende organisaties signaleert dat er in algemene zin veranderingen bij de kamers hebben plaatsgevonden, mede onder invloed van de Wet KvK 1997 en de bijbehorende evaluatie. Diverse malen wordt opgemerkt dat zonder de wet èn de evaluatie de veranderingen waarschijnlijk niet waren opgetreden. Door 20% van de geïnterviewde organisaties worden daarentegen geen veranderingen gesignaleerd, zij zijn van mening dat de Wet KvK 1997 weinig invloed heeft gehad. De overige 30% van de geïnterviewden geeft aan onvoldoende zicht te hebben op het algemeen handelen van de kamers en de mogelijke invloed van de wet daarop. De helft van de geïnterviewde organisaties die veranderingen signaleren, is van mening dat sprake is van duidelijke (en aanzienlijke) veranderingen bij de kamers. Zij zijn bovendien tevreden over de opgetreden veranderingen. De andere helft geeft eveneens aan veranderingen te kunnen waarnemen, maar is van mening dat dit nog niet voldoende is. De volgende positieve veranderingen zijn door geïnterviewde benoemende organisaties naar voren gebracht: • Kamers zijn zelfkritischer en zelfbewuster geworden. • Sterkere attitudeverandering richting benoemende organisaties. • Meer transparantie in financiën en taken en verscherpte controle hierop.
16
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
• • • • •
2.5
Kamers zijn marktgerichter gaan werken. Kamers zijn bedrijfsmatiger en efficiënter geworden. De kamers zijn klantvriendelijker geworden. Meer scholing van het personeel van de kamers. De kamerorganisatie is enthousiaster geworden.
Meningen over de publiekrechtelijke status
In het onderzoek is bij de directeuren/voorzitters, de bestuursleden, de benoemende organisaties en bij gemeenten en provincies nagegaan in hoeverre zij de publiekrechtelijke status voor de verschillende taken van de kamers wenselijk vinden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten. Directeuren/voorzitters kamers De geïnterviewde directeuren/voorzitters van alle kamers benadrukken het belang dat zij hechten aan de publiekrechtelijk status voor alle taken van de kamers. Over het algemeen achten de directeuren/voorzitters de publiekrechtelijke status noodzakelijk èn wenselijk voor alle taken. Gesteld wordt dat tussen de taken van de kamers synergie bestaat. Het Handelsregister voedt de Voorlichting en beide voeden de Regiostimulering en Beleidsadvisering. Tegelijkertijd voedt Regiostimulering de Voorlichting. Bij het loskoppelen van één taak verdwijnt de voeding en zal de taakuitoefening uiteindelijk wegvallen. Een paar kamers nuanceren dit argument door te stellen dat het weliswaar het bestaansrecht van de kamer is, maar dat aan de synergie tussen taken nog harder moet worden gewerkt. Daarnaast zijn er directeuren/voorzitters die opmerken dat de publiekrechtelijke status niet noodzakelijk maar wèl wenselijk is voor alle taken. Zij geven aan dat in theorie de taken Regiostimulering en Beleidsadvisering niet per se op publiekrechtelijke status vervuld hoeven worden. Indien dit echter geprivatiseerd wordt, vervalt de financiële basis voor deze taken. De kamer verricht werk dat vanuit een algemene nutsfunctie noodzakelijk is, maar waarvoor geen markt is, dan wel waar privaat onvoldoende financiering voor kan worden gevonden. De activiteiten zullen naar hun mening dan stoppen. Tevens wordt diverse malen opgemerkt dat de publiekrechtelijke status de kamer gezag geeft, bijvoorbeeld bij het uitbrengen van ongevraagde beleidsadviezen. Bestuursleden In de enquête onder bestuursleden is onder meer gevraagd naar het belang van de publiekrechtelijke status voor de verschillende taken van de kamers. Vrijwel alle bestuursleden vinden de publiekrechtelijke status voor alle taken belangrijk dan wel essentieel. • Wetsuitvoering: 93% van de bestuursleden vindt uitvoering op publiekrechtelijke grondslag essentieel (62%) of belangrijk (31%). • Loket: 87% van de bestuursleden vindt uitvoering op publiekrechtelijke grondslag essentieel (39%) of belangrijk (48%). • Voorlichting: 82% van de bestuursleden vindt uitvoering op publiekrechtelijke grondslag essentieel (33%) of belangrijk (49%). • Beleidsadvisering: 88% van de bestuursleden vindt uitvoering op publiekrechtelijke grondslag essentieel (41%) of belangrijk (47%). • Regiostimulering: 89% van de bestuursleden vindt uitvoering op publiekrechtelijke grondslag essentieel (43%) of belangrijk (46%).
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
17
Nadere analyse laat zien dat de bestuursleden met name voor de taak Wetsuitvoering de publiekrechtelijke status als essentieel beschouwen. Voor de overige taken vindt minder dan de helft van de bestuursleden de publiekrechtelijke status essentieel. Bij de taak Voorlichting wordt de publiekrechtelijke status relatief het minst vaak als essentieel aangemerkt. Benoemende organisaties Over de noodzaak van de publiekrechtelijke status voor de verschillende taken van de kamers lopen de meningen tussen de geïnterviewde benoemende organisaties uiteen. Samenvattend is de mening van geïnterviewde organisaties als volgt: • Verplichte wettelijke taken Alle geïnterviewde benoemende organisaties vinden de publiekrechtelijke status van belang voor de verplichte wettelijke taken van de kamers: Wetsuitvoering en Loket. Ook voorlichting aan startende ondernemers wordt genoemd als activiteit die het beste op publiekrechtelijke grondslag kan worden verricht. • Facultatieve wettelijke taken Ruim de helft van de geïnterviewde benoemende organisaties is van mening dat de publiekrechtelijke status van de kamers ook voor de facultatieve taken van de kamers gehandhaafd kàn blijven. Zij stellen daarbij wel de voorwaarde dat de kamers terughoudendheid betrachten bij de invulling van activiteiten op alle verschillende taken. De kamers dienen de wettelijke kaders en voorwaarden ten aanzien van complementariteit naar hun mening goed in acht te nemen. De andere helft van de geïnterviewde benoemende organisaties acht de publiekrechtelijke status niet van belang voor één of meer facultatieve wettelijke taken. In enkele gevallen wordt de publiekrechtelijke status voor deze taken door hen als ongewenst gezien. Gemeenten en provincies Belang van de publiekrechtelijke status bij Beleidsadvisering Van de respondenten van gemeenten en provincies vindt 68% het van belang dat de kamers een publiekrechtelijke status hebben bij de beleidsadvisering. 30% vindt dit essentieel/heel belangrijk, 38% vindt het belangrijk. Daarnaast geeft 32% te kennen de publiekrechtelijke status hierbij niet zo belangrijk (27%) of onbelangrijk te vinden (5%). Belang van de publiekrechtelijke status bij Regiostimulering Van de respondenten van gemeenten en provincies vindt 70% het van belang dat de kamers een publiekrechtelijke status hebben bij de activiteiten die de kamers verrichten in het kader van regiostimulering. Bijna eenderde deel (29%) vindt dit essentieel/heel belangrijk, 42% vindt het belangrijk. Daarnaast geeft 30% te kennen de publiekrechtelijke status hierbij niet zo belangrijk (25%) of onbelangrijk te vinden (5%).
2.6
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is in algemene zin ingegaan op de Wet KvK 1997. De kamers van koophandel in Nederland zijn in het begin van de negentiende eeuw ontstaan als adviesorganen van handel en industrie voor plaatselijke overheden. Sinds 1920 vormt wet- en regelgeving de basis voor het bestaan van de kamers. Sindsdien is de wetgeving een aantal malen gewijzigd.
18
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
In 1993 is het kabinet met een aantal voorstellen gekomen gericht ter verbetering van het functioneren van de kamers. Dit is tot uiting gebracht in de Wet KvK 1997, die met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden. De wetgever beoogt met de Wet KvK 1997 in algemene zin een aantal veranderingen in het handelen van de kamers aan te brengen. In de Wet KvK 1997 zijn daartoe verschillende wijzigingen opgenomen, die betrekking hebben op: • taken van de kamers; • voorwaarden bij de uitoefening van taken; • financiering; • bestuur; • gebiedsindeling; • toezicht. De Wet KvK 1997 merkt de kamers aan als zelfstandige bestuursorganen. Tijdens de kamerbehandeling van de Wet KvK 1997 zijn nut en noodzaak van de publiekrechtelijke status van de kamers uitdrukkelijk aan de orde gesteld. In de Motie Remkes wordt gevraagd de publiekrechtelijk status van de kamers te betrekken bij de evaluatie van de Wet KvK 1997. In het onderzoek is bij de kamers zelf en bij de organisaties die bestuursleden benoemen (benoemende organisaties) ingegaan op hun algemene ervaringen met de Wet KvK 1997. Tevens is bij de kamers, benoemende organisaties en gemeenten en provincies ingegaan op hun mening ten aanzien van de wenselijkheid dan wel noodzakelijkheid van de publiekrechtelijke status van de kamers. Uit het onderzoek komt onder meer het volgende naar voren. Algemene invloed Wet KvK 1997 op het functioneren van de kamers De directeuren/voorzitters van de kamers en VVK zijn op hoofdlijnen tevreden met de Wet KvK 1997. De huidige wet wordt in algemene zin gezien als een verbetering ten opzichte van het oude wettelijk regime. Tevens heeft de wet naar hun mening een stimulans gegeven aan het proces van verandering bij de kamers. • Bij alle in het onderzoek betrokken partijen die met het besturen van de kamers te maken hebben (directeuren/voorzitters, bestuursleden en benoemende organisaties), wordt gesignaleerd dat in de afgelopen jaren verbeteringen zijn opgetreden in het functioneren van de kamers. • De Wet KvK 1997 heeft volgens vrijwel alle geïnterviewde directeuren/voorzitters en de helft van de geïnterviewde benoemende organisaties voor een belangrijk deel direct dan wel indirect bijgedragen aan de verbeteringen. Zowel door enkele directeuren/voorzitters als door enkele benoemende organisaties wordt opgemerkt, dat zonder de Wet KvK 1997 en de bijbehorende evaluatie de noodzakelijke veranderingen waarschijnlijk niet zouden zijn opgetreden. •
Publiekrechtelijke status • De directeuren/voorzitters van de kamers zijn van mening dat de publiekrechtelijke status voor alle taken van de kamers noodzakelijk en/of wenselijk is. Zij wijzen erop dat de verschillende taken van kamers nauw met elkaar samenhangen en synergie hebben. Het loskoppelen van één taak uit dit geheel is naar hun mening onmogelijk zonder consequenties voor de andere taken van de kamers. Deze kunnen dan niet meer (volledig) worden uitgevoerd, dan wel zullen verdwijnen omdat de financiële basis zal wegvallen. • Meer dan 80% van de leden van het AB van de kamers vindt de publiekrechtelijke status voor alle taken van de kamers belangrijk tot essentieel. • Bij de geïnterviewde benoemende organisaties staat de publiekrechtelijke status van de kamers voor de verplichte wettelijke taken Wetsuitvoering en Loket niet ter discussie.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
19
•
Voor de facultatieve wettelijke taken is onder deze geïnterviewden een minder breed draagvlak voor de publiekrechtelijke status: gemiddeld de helft van de geïnterviewde benoemende organisaties vindt de publiekrechtelijke status niet van belang voor één of meer facultatieve taken. De andere helft is van mening dat de publiekrechtelijke status óók voor de facultatieve wettelijke taken gehandhaafd kan blijven. Zij stellen daarbij wel als voorwaarde dat de kamers zich bij deze activiteiten strikt dienen te houden aan de wettelijke kaders en de voorwaarde van complementariteit. Ruim tweederde deel van de geënquêteerde vertegenwoordigers van gemeenten en provincies (70%) vindt het van belang dat de kamers een publiekrechtelijke status hebben bij Beleidsadvisering en Regiostimulering. De rest (ongeveer eenderde deel) geeft aan de publiekrechtelijke status bij deze taken niet zo belangrijk te vinden.
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de algemene invloed van de Wet KvK 1997 op het functioneren van de kamers blijkt het volgende. • Door vrijwel alle bij de kamers betrokken partijen wordt gesignaleerd dat er in de afgelopen jaren verbeteringen hebben plaatsgevonden in het functioneren van de kamers. • De Wet KvK 1997 en de bijbehorende evaluatie hebben volgens geïnterviewden direct dan wel indirect bijgedragen aan de gesignaleerde verbeteringen. Ten aanzien van de noodzakelijkheid en wenselijkheid van de publiekrechtelijke status van de kamers blijkt het volgende. • De publiekrechtelijke status voor de verplichte wettelijke taken Wetsuitvoering en Loket van de kamers staat zowel bij de kamers als bij de benoemende organisaties niet ter discussie. • De kamers zijn van mening dat de publiekrechtelijke status tevens voor de facultatieve wettelijke taken noodzakelijk en/of wenselijk is. • Bij de geïnterviewde benoemende organisaties lopen de meningen uiteen voor wat betreft de wenselijkheid van de publiekrechtelijke status voor de facultatieve wettelijke taken. • De geënquêteerde gemeenten en provincies achten de publiekrechtelijke status belangrijk voor de taken Beleidsadvisering en Regiostimulering.
20
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
3
Taken van de kamers: inhoud en omvang
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de verschillende taken van de kamers, de invulling die de kamers daaraan geven en de omvang daarvan. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 3.1 wordt nader ingegaan op het wettelijk kader bij de taken. Paragraaf 3.2 gaat in op enkele beperkingen bij het in kaart brengen van de omvang van de verschillende taken van de kamers. De paragrafen 3.3 tot en met 3.9 behandelen achtereenvolgens de inhoud en omvang van de verschillende taken van de kamers. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
3.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 onderscheidt verschillende taken van de kamers. Deze taken zijn in grote lijnen dezelfde als die de kamers onder het oude wettelijk regime uitvoerden. De Wet KvK 1997 beoogt dat de taken duidelijker zijn omschreven. Algemene doelstelling van de kamers is de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied (Artikel 2 Wet KvK 1997). Binnen dit kader benoemt de Wet KvK 1997 taken van de kamers. Bij de taken wordt primair onderscheid gemaakt tussen wettelijke en niet-wettelijke taken. Aan dit onderscheid liggen de volgende overwegingen ten grondslag. • Wettelijke taken zijn taken die voldoen aan twee criteria voor wettelijke regeling: Activiteiten ten behoeve van het bedrijfsleven die van algemeen belang zijn. Activiteiten die zonder wettelijke regeling niet (voldoende) kunnen of zullen worden verricht. • Niet-wettelijke taken betreffen activiteiten waarvoor de criteria voor wettelijke regeling niet gelden, maar die wel belangrijk kunnen zijn. De kamers kunnen dit soort activiteiten uitvoeren, mits andere organisaties die niet uitvoeren. Het is voor deze activiteiten echter niet nodig en wenselijk deze wettelijk te waarborgen. De taken van de kamers staan omschreven in de wetsartikelen 23, 24, 26, 27, 28 en 29 van de Wet KvK 1997. De verschillende taken worden onderscheiden in: • Verplichte wettelijke taken (Artikel 23 Wet KvK 1997) Dit zijn taken die de kamers moeten uitvoeren, de zogenaamde medebewindstaken. Tot deze taken behoren: Uitvoering van specifieke wetten die de wetgever aan de kamers heeft opgedragen. Loketfunctie. Dit behelst de eerste opvang van (aspirant-)ondernemers met zogenaamde ‘wie-, wat- en waar-vragen’. • Facultatieve wettelijke taken (Artikel 24, 26, 27, 28 Wet KvK 1997) Dit zijn wettelijke taken waarbij de kamers zelf kunnen uitmaken of zij die willen vervullen en zo ja, op welke wijze en in welke mate. Tot deze taken behoren: Voorlichting (Artikel 24 Wet KvK 1997). Informatieverschaffing aan individuele ondernemers op terreinen waarop de kamer specifieke expertise heeft. Daarnaast kan ook aan groepen ondernemers voorlichting worden gegeven over voor ondernemers relevante ontwikkelingen. Beleidsadvisering (Artikel 26 Wet KvK 1997). Het gevraagd of ongevraagd adviseren van regionale overheden.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
21
-
Regiostimulering (Artikel 27 Wet KvK 1997). Het stimuleren van regionale ontwikkelingen door middel van het bevorderen van onderzoeken, overlegvormen en samenwerkingsverbanden. Wettelijke bevoegdheden (Artikel 28 Wet KvK 1997). De bevoegdheid om desgevraagd verklaringen af te geven, handtekeningen te legaliseren, onderzoek te verrichten naar de toelaatbaarheid van een handelsnaam en deskundigen te beëdigen (deze laatste bevoegdheid is met ingang van 1 januari 2000 vervallen). Niet-wettelijke taken (Artikel 29 Wet KvK 1997) Naast de verplichte en facultatieve wettelijke taken kunnen de kamers andere activiteiten verrichten, mits deze vallen binnen de algemene doelstelling van de kamers.
•
3.2
Enkele opmerkingen vooraf
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de inhoud en omvang van de activiteiten van de kamers op de verschillende taken. Primair doel hiervan is: • Inzicht te krijgen in de omvang van de activiteiten die de kamers verrichten binnen de wettelijke taken en niet-wettelijke taken. • Inzicht te krijgen in de inhoud van de activiteiten die door kamers worden verricht binnen de lokettaak, de facultatieve wettelijke taken en de niet-wettelijke taken. Om inzicht te krijgen in de omvang en inhoud van de activiteiten zijn: • jaarrekeningen van de 21 kamers geraadpleegd voor inzicht in de lasten die verbonden zijn aan de afzonderlijke taken; • bij de kamers gegevens opgevraagd over de inzet van het personeel op de verschillende taken; • gegevens verzameld over het gebruik door ondernemers van het aanbod van kamers; • jaarverslagen en ander schriftelijk materiaal geraadpleegd over de inhoud van activiteiten van de kamers. Bij dit hoofdstuk zijn de volgende opmerkingen te maken: • De beschrijving van de inhoud van de activiteiten van de kamers in dit hoofdstuk beoogt niet een uitputtend inzicht te geven in alle activiteiten van alle kamers. De beschrijving is gericht op de hoofdpunten van de activiteiten. Bij het merendeel van de taken geeft dat een goede indruk van de activiteiten van de diverse kamers, omdat kamers veel activiteiten gezamenlijk invullen. Ten aanzien van de activiteiten op de taken Beleidsadvisering, Regiostimulering en de Niet-wettelijke taken geldt dit echter niet. De invulling van deze taken verschilt per kamer, afhankelijk van de regionale behoefte en invulling door de individuele kamer. • De gegevens in dit hoofdstuk geven het gemiddelde beeld van de 21 kamers. Voor nader inzicht in de gegevens van elke kamer afzonderlijk wordt verwezen naar Bijlage V bij dit rapport. Met de inwerkingtreding van de Wet KvK 1997 is de integrale financiering van de kamers vervangen door in beginsel een financiering per onderscheiden taak van de kamers. De toelichting op de wet geeft aan dat de toerekening van kosten en inkomsten plaats vindt naar de verschillende taken. Voor de inrichting van de begrotingen en jaarrekeningen van de kamers gelden aanvullende wettelijke regels “Inrichting begroting en jaarrekening kamers van koophandel”.14 De feitelijke situatie is echter dat, met uitzondering van de taken Wetsuitvoering en Niet-wettelijke taken, de jaarrekeningen 14
Staatscourant 1998, nr 35/pag. 7. Deze regeling geeft uitvoering van Artikel 49 Wet KvK 1997.
22
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
•
•
•
geen inzicht geven in de kosten en inkomsten van elke afzonderlijke taak. De oorzaak hiervan is niet nader onderzocht. De jaarrekeningen bieden wel inzicht in: De kosten en inkomsten van de taak Wetsuitvoering. De kosten en inkomsten van het taakgebied Voorlichting: de totale lasten van de taken Loket, Voorlichting en Wettelijke bevoegdheden gezamenlijk. De kosten en inkomsten van het taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering: de totale lasten van de taken Beleidsadvisering en Regiostimulering gezamenlijk. De kosten en inkomsten van de Niet-wettelijke taken (Artikel 29). Bij de kamer is de personele inzet naar onderscheiden taak opgevraagd. De door de kamers verstrekte gegevens bieden over het algemeen onvoldoende inzicht in de personele verdeling per gevraagde taak. Organisatorisch wordt de uitvoering van werkzaamheden op de taken Wetsuitvoering, Loket, Voorlichting en Wettelijke bevoegdheden door veel kamers gecombineerd. Tussen de kamers verschilt de wijze waarop een en ander organisatorisch wordt vormgegeven. De inzet van personeel op de verschillende taken is ten gevolge daarvan niet van elke kamer te onderscheiden. Niet alle kamers hanteren een bezoekersregistratie. Tussen de kamers waarvan dit wel bekend is lopen de bezoekersaantallen zeer sterk uiteen, zowel absoluut als relatief (bijvoorbeeld gerelateerd aan het aantal dossiers dat wordt beheerd door een kamer). Extrapolatie van geïnventariseerde bezoekersaantallen naar alle 21 kamers is om die reden niet mogelijk.
3.3
Wetsuitvoering (Artikel 23 Wet KvK 1997)
3.3.1
Wettelijk kader
De kamers vervullen taken die haar zijn opdragen namens of krachtens andere wetten. Artikel 23 Wet KvK 1997. Naast de haar bij of krachtens andere wetten opgedragen taken, ....
Dit is een verplichte wettelijke taak. De aan de uitvoering van deze activiteiten verbonden kosten worden gefinancierd uit de heffing (Heffing I) en uit de in de betreffende regelgeving opgenomen tarieven voor retributies (bijvoorbeeld de tarieven voor een uittreksel uit het Handelsregister).
3.3.2
Inhoud
De activiteiten die de kamers verrichten bij of krachtens andere wetten betreffen onder meer: • Beheer Handelsregister en Verenigingen- en Stichtingenregister (Handelsregisterwet). • Opschonen van het Handels-, Verenigingen- en Stichtingenregister (Wet ontbinding Rechtspersonen). • Deponeren jaarstukken en algemene voorwaarden (Burgerlijk Wetboek). • Verlenen van vestigingsvergunningen en advies uitbrengen met betrekking tot aanvragen tot ontheffingen (Vestigingswet). • Afgeven van vergunningen voor Winkelweekacties (Wet op de Kansspelen). • Dagtekenen van overeenkomsten tussen colporteurs en consumenten (Colportagewet). • Afgeven verklaringen kredietwaardigheid (Wet Personenvervoer). • Heffen opcenten Sociaal-Economische Raad (SER) (Wet op de Bedrijfsorganisatie).
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
23
Sinds de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 1996 op 1 januari 1997 is er sprake van een landelijk Handelsregister. De kamers hebben in VVK-verband het Handelsregister de laatste jaren verder geautomatiseerd. Dit betreft activiteiten om de kwaliteit van het Handelsregister te verbeteren en de efficiëntie bij het beheer van het Handelsregister te vergroten. Daarnaast is een slag gemaakt in de toegankelijkheid van het Handelsregister. De kamers hebben het Handelsregister via internet toegankelijk gemaakt. Eenieder kan via internet basisgegevens uit het Handelsregister inzien en tegen extra betaling gedetailleerdere gegevens per ingeschreven onderneming/vereniging/stichting inzien en printen. Op dit moment wordt gewerkt aan verdere digitalisering van de mogelijkheden teneinde mutaties in het Handelsregister door de ingeschrevenen zelf te laten doorvoeren.
3.3.3
Omvang
De volgende cijfers geven een indicatie van de omvang van de activiteiten van de kamers op de taak Wetsuitvoering. Omdat de activiteiten voor het Handelsregister de hoofdmoot vormen van de werkzaamheden van de kamers binnen Wetsuitvoering, is bij de indicatoren met name gekeken naar het gebruik van het Handelsregister. Overzicht 3.1 Indicatoren omvang activiteiten taak Wetsuitvoering Indicator omvang activiteiten Wetsuitvoering
Omvang
Totale bedrijfslasten Wetsuitvoering van 21 kamers
1997: 1998: 1999: 2000:
geen gegevens voorhanden.15 ƒ 182 miljoen (€ 83 miljoen). ƒ 176 miljoen (€ 80 miljoen). ƒ 179 miljoen (€ 81 miljoen).
Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000. Aandeel bedrijfslasten Wetsuitvoering in totale bedrijfslasten van 21 kamers
1997: niet alle gegevens voorhanden. 1998: 51% (Kamer met hoogste aandeel: 60%; Kamer met laagste aandeel: 29%). 1999: 47% (Kamer met hoogste aandeel: 57%; Kamer met laagste aandeel: 34%). 2000: 46% (Kamer met hoogste aandeel: 56%; Kamer met laagste aandeel: 30%). Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000.
16
Totale aantal dossiers
1997: niet alle gegevens voorhanden. 1998: 1.207.296 (Kamer met de meeste dossiers 162.682; kamer met de minste dossiers 15.957). 1999: 1.257.923 (Kamer met de meeste aantal dossiers 167.957; kamer met de minste dossiers 20.062). 2000: 1.315.010 (Kamer met de meeste dossiers 177.186; kamer met de minste dossiers 21.641). Bron: Jaarverslagen kamers, Opgave kamers.
15 Over 1997 zijn geen gegevens per taak bekend. Vóór de Wet KvK 1997 werden de activiteiten van de kamers integraal gefinancierd en was er geen inzicht in de kosten die verbonden waren aan de afzonderlijke taken van de kamers. 16 Het aantal dossiers geeft het totale aantal ingeschreven ondernemingen, verenigingen en stichtingen in het Handelsregister weer.
24
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Vervolg overzicht 3.1 Indicator omvang activiteiten Wetsuitvoering
Omvang
Percentage ondernemers dat per jaar gebruik maakt van Handelsregisterinformatie
1997: geen gegevens voorhanden. 1998: geen gegevens voorhanden. 1999: 16% van de ondernemers heeft gebruik gemaakt van Handelsregisterinformatie. 2000: 12% van de ondernemers heeft gebruik gemaakt van Handelsregisterinformatie. Bron: Trackingsonderzoek Vereniging van kamers van koophandel (VVK) 2000, 2001.
Telefonische informatieverzoeken 1997: 1.172.000 gesprekken. Handelsregister 1998: 1.134.000 gesprekken. 1999: 974.000 gesprekken. 2000: 811.000 gesprekken. Bron: Verkoopmonitor VVK 1999, 2000. Kamer van koophandel - on line
1997: 1998: 1999: 2000:
1.580.000 inzages in Handelsregister; 5.694 abonnees. 2.073.000 inzages in Handelsregister; aantal abonnees niet bekend. 2.922.000 inzages in Handelsregister; 25.028 abonnees. 4.475.100 inzages in Handelsregister; 52.000 abonnees.
Bron: Verkoopmonitor VVK 1999, 2000. Verstrekte uittreksels Handelsregister (originelen)
1997: 1998: 1999: 2000:
1.094.000 1.096.000 1.095.000 1.136.700
Bron: Verkoopmonitor VVK 1999, 2000. Afschriften van uittreksels Handelsregister (niet gewaarmerkte kopie)
1997: 205.000 1998: 202.000 1999: 122.000 2000: 84.300 Bron: Verkoopmonitor VVK 1999, 2000.
Afgegeven vergunningen (vestigingswet e.d)
1997: niet alle gegevens voorhanden. 1998: 24.000 1999: 19.200 2000: 7.300 Bron: Verkoopmonitor VVK 1999, 2000.
Uit overzicht 3.1 kan het volgende worden afgeleid: • De totale lasten van de uitvoering voor de taak Wetsuitvoering bedragen circa 180 miljoen gulden. De lasten zijn sinds 1998 redelijk stabiel: de lasten zijn in 2000 afgenomen met 3 miljoen gulden ten opzichte van 1998. • Het relatieve aandeel van de lasten van Wetsuitvoering in de totale lasten van de kamers (385 miljoen gulden) is tussen 1998 en 2000 afgenomen met 5%. Tussen de kamers doen zich grote verschillen voor in deze verhouding. • Het aantal dossiers dat de kamers beheren in het kader van het Handelsregister is tussen 1998 en 2000 toegenomen met ruim 100.000, een toename van 9%. • Het percentage ondernemers dat in 2000 gebruik heeft gemaakt van Handelsregisterinformatie bedraagt 14%. Dat is een lichte afname ten opzichte van 1999. • Het gebruik van het Handelsregister is over het algemeen echter sterk toegenomen. De toename is geheel toe te schrijven aan de toename van het aantal on line inzages in het
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
25
Handelsregister. In 2000 is het Handelsregister bijna 4,5 miljoen maal via internet ingezien ten opzichte van 1,5 miljoen in 1997. De activiteiten op het gebied van vergunningen lopen terug, ten gevolge van de vereenvoudiging van de Vestigingswet.
•
3.4
Loket (Artikel 23 Wet KvK 1997)
3.4.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 regelt de zogenaamde lokettaak van de kamers. Artikel 23 Wet KvK 1997. Naast…... taken, heeft een kamer tot taak desgevraagd inlichtingen van algemene aard te verstrekken ten aanzien van het oprichten en drijven van een onderneming in haar gebied.
Dit is een verplichte wettelijke taak. De aan de uitvoering van deze activiteiten verbonden kosten worden gefinancierd uit de heffing (Heffing II). De wetgever beoogt met de lokettaak dat kamers de eerste opvang van ondernemers en aspirantondernemers met algemene vragen over het oprichten en drijven van een onderneming verzorgen. De informatie die de kamers in dit kader mogen verstrekken dient van algemene aard zijn: het betreft de zogenaamde wie-, wat- en waar-vragen.
3.4.2
Inhoud
De kamers hebben in gezamenlijk overleg (in VVK-verband) besloten de verplichte taak Loket samen met de facultatieve taak Voorlichting vorm te geven via een voor alle kamers uniform stramien: het Kernpakket Nieuwe Stijl (KNS). De voorbereidingen daarvoor zijn gestart in 1995 en met ingang van 1999 is het volledig geïmplementeerd. In paragraaf 3.5.2 wordt nader ingegaan op het KNS. Binnen het KNS benoemen de kamers de lokettaak met de term ‘individuele voorlichtingsgesprekken’. De systematiek die de kamers binnen KNS voor de lokettaak hanteren is op hoofdlijnen als volgt. In de praktijk is het loket de balie/telefoon/internetsite van de kamers. De medewerkers aan de balie worden bij hun werkzaamheden ondersteund door een computergestuurd vragenpakket. De vraagstelling is gericht op het zo snel mogelijk achterhalen van de ‘vraag achter de vraag’. Met andere woorden: achterhalen wat de informatiebehoefte van de ondernemer is. Ter verdere ondersteuning van deze activiteit zijn door de kamers diverse brochures en ander schriftelijk materiaal ontwikkeld. Indien de informatiebehoefte bekend is, zijn drie vervolgstappen mogelijk: • Directe afhandeling door de baliemedewerker. De vraag van de ondernemer kan direct door de baliemedewerker worden beantwoord. • Doorverwijzing naar een zogenaamd ‘Maatwerkgesprek’.17 De beantwoording van de vraag vergt meer tijd en is van dien aard dat een medewerker van de kamer de informatie kan verschaffen. In dat geval wordt een afspraak gemaakt voor een Maatwerkgesprek. 17
Zie voor nadere toelichting paragraaf 3.5.2
26
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
•
Doorverwijzing naar andere organisaties. De informatiebehoefte is van dien aard dat specialistische kennis dan wel persoonlijk advies nodig is. In dat geval wordt doorverwezen naar een spreekuur,18 georganiseerd door de kamer of een specialistische instantie op het gebied van voorlichting en advies aan ondernemers, dan wel naar banken e.d.
Belang dat ondernemers hechten aan informatie en voorlichting door de kamers Uit de enquête onder ondernemers komt naar voren dat bijna 95% van de ondernemers weet dat zij bij de kamer terecht kunnen voor algemene informatie en voorlichting. Ruim 80% van deze ondernemers vindt het belangrijk dat zij daarvoor bij de kamer terecht kunnen.
3.4.3
Omvang
Het is met de beschikbare gegevens niet mogelijk een indicatie te geven van de omvang van de lasten die verbonden zijn aan de activiteiten die kamers verrichten binnen de taak Loket. De gegevens hiervan worden in de jaarrekeningen van de kamers ondergebracht bij het taakgebied Voorlichting.19 In paragraaf 3.5.3 wordt inzicht gegeven in de totale omvang van de lasten van het taakgebied Voorlichting van de kamers, waarin de lasten van de lokettaak zijn inbegrepen.
3.5
Voorlichting (Artikel 24 Wet KvK 1997)
3.5.1
Wettelijk kader
De wet regelt dat een kamer, indien gewenst, individuele of collectieve voorlichting kan geven aan ondernemers op juridisch en economisch terrein. Met de taak wordt beoogd dat de kamers hun expertise ten dienste kunnen stellen aan het bedrijfsleven. Artikel 24 Wet KvK 1997. Een kamer kan besluiten de volgende taken uit te oefenen: a. het desgevraagd geven van gerichte voorlichting op juridisch en economisch terrein ten aanzien van een in haar gebied gevestigde of nog te vestigen onderneming en b. het desgevraagd of uit eigen beweging geven van voorlichting over aangelegenheden op juridisch en economisch terrein aan groepen van personen die in haar gebied een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.
Dit is een facultatieve wettelijke taak. Elke kamer kan dus naar eigen keuze beslissen of en hoe zij voorlichtingsactiviteiten voor individuele ondernemers of groepen van ondernemers (collectief) wil uitvoeren. De aan de uitvoering van deze activiteiten verbonden kosten worden gefinancierd via retributies op basis van het profijtbeginsel, eventueel aangevuld met heffing (Heffing II).
18 19
Zie voor nadere toelichting paragraaf 3.5.2. Zie voor nadere toelichting paragraaf 3.2.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
27
3.5.2
Inhoud
De kamers hebben in gezamenlijk overleg besloten de facultatieve taak Voorlichting samen met de verplichte taak Loket vorm te geven via een landelijk uniform stramien: het Kernpakket Nieuwe Stijl (KNS). Ook de facultatieve Wettelijke bevoegdheden zijn in het KNS ondergebracht. De voorbereidingen voor het KNS zijn gestart in 1995 en met ingang van 1999 is KNS volledig geïmplementeerd. De kamers geven aan dat in de praktijk de activiteiten op Loket, Voorlichting en Artikel 28-bevoegdheden, organisatorisch en inhoudelijk nauw met elkaar zijn verbonden en in de praktijk niet altijd goed te scheiden zijn. KNS is een computergestuurd instrument dat medewerkers van de kamer ondersteunt bij het geven van voorlichting aan ondernemers. Een bijbehorend uniform producten- en dienstenpakket maakt eveneens deel uit van het KNS. Het pakket is in VVK-verband ontwikkeld. Alle kamers werken sinds 1999 volgens de systematiek van KNS. Twintig kamers bieden sinds 1999 ook het volledige bijbehorende producten- en dienstenpakket aan. Flankerend aan de invoering is een scholingsprogramma opgezet voor werknemers die met KNS werken. Een (basis)deel van de informatie uit het KNS is door de kamers tevens toegankelijk gemaakt via internet. Er zijn plannen om het aanbod vanuit KNS nog breder en diepgaander op internet te plaatsen. Hieronder wordt een toelichting gegeven op de inhoud van het KNS. Het Kernpakket Nieuwe Stijl (KNS) Op hoofdlijnen is het KNS als volgt vorm gegeven. Uitgangspunt van het KNS is dat alle vragen en informatiebehoeften van (potentiële) ondernemers kunnen worden geplaatst in één van de volgende ‘kruispunten’: • Start. • Doorstart/groei. • Import/Export. • Overdracht en overname. • Wet- en regelgeving. Bij elk van deze kruispunten is een producten- en dienstenpakket ontwikkeld dat uit de volgende onderdelen bestaat: • Individuele voorlichtingsgesprekken (loket/balie). • Maatwerkgesprekken (een individueel gesprek met gespecialiseerde kamermedewerkers). • Het organiseren van spreekuren. • Trajectbegeleiding. Uitsluitend voor dienstverlening op het gebied van import-export. • Collectieve voorlichting. • Informatieproducten (brochures, informatiepakketten). Uit de interviews met directeuren/voorzitters van de kamers en de VVK en uit schriftelijk materiaal van de kamers blijkt dat op één kamer na20 alle kamers die de KNS-systematiek hanteren tevens het totaalpakket aan producten en diensten van KNS aanbieden. De kamers hebben afgesproken dat alle kamers het volledige assortiment aanbieden. Dit betekent dat de betreffende twintig kamers sinds 1999 alle producten en diensten van het KNS aanbieden. De producten en diensten van KNS worden in VVK-verband ontwikkeld door zogenaamde productteams. Zij zijn verantwoordelijk voor de invulling en actualisatie van het aanbod van de 20
Eén kamer hanteert het KNS-assortiment niet als totaalpakket. Zie voor toelichting verder in deze paragraaf.
28
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
diverse producten. Dit wordt gedaan door onder andere klantenpanels en met behulp van ERBO-gegevens.21 Over het algemeen zijn alle kamers positief over het instrument KNS: • Het biedt structuur in de voorlichting van de kamers. • Medewerkers van de kamers kunnen met behulp van KNS de ondernemers beter van dienst zijn. • Het maakt richting ondernemers transparant wat de kamer voor hen kan betekenen. Eén kamer geeft dat als volgt aan: “Eerstelijns voorlichting langs de gehele levenscyclus van een bedrijf met wegwijzers en de objectiviteit van de kamers is erg goed”.
Bij de inhoud van de producten en diensten van het KNS plaatsen enkele kamers echter kanttekeningen: • Het kruispunt Wet- en regelgeving kent over het algemeen weinig vraag vanuit ondernemers en is lastig in te vullen door de medewerkers. • Een aantal kamers vraagt zich af of het landelijke assortiment niet te groot is voor hun regio. Dit wordt nader onderzocht en kan leiden tot verkleining van het assortiment in de betreffende kamers. De directeuren van de kamers geven aan dat het KNS een voorbeeld is van een meer vraaggerichte werkwijze van de kamers. Het instrument is ‘bottom-up’ ingevuld met de expertise van kamermedewerkers van alle kamers met Voorlichting. Tevens wordt het aanbod regelmatig geëvalueerd en geactualiseerd door de productteams van de VVK. De kamer die niet het volledige assortiment producten van KNS heeft overgenomen, is tevreden over de systematiek van KNS, maar is van mening dat het assortiment niet op een vraaggerichte methode tot stand is gekomen. Deze kamer heeft de vraag naar voorlichtingsproducten en diensten in haar kamergebied onderzocht en heeft op basis van dit onderzoek 17 van de in totaal 53 onderdelen van het landelijke assortiment in haar aanbod overgenomen. In het nu volgende wordt een nadere toelichting gegeven op de inhoud van de verschillende onderdelen van het KNS. Bij elk onderdeel wordt aangegeven aan welke wettelijke taak het onderdeel invulling geeft. KNS-onderdeel: Individuele voorlichtingsgesprekken (Artikel 23 Wet KvK 1997) In de praktijk is dit de lokettaak van de kamers. Een beschrijving van de inhoud van de lokettaak is gegeven in paragraaf 3.4.2. KNS-onderdeel: Maatwerkgesprekken (Artikel 24 Wet KvK 1997; sub a. individuele voorlichting) Met ingang van 1999 hebben twintig kamers (die het totaalpakket van KNS hanteren) betaalde Maatwerkgesprekken ingevoerd. Dit zijn gesprekken van maximaal één uur tegen een tarief van ƒ 50,- (€ 22,69) per gesprek. Als voorbeeld van dergelijke Maatwerkgesprekken noemen de directeuren van de kamers gesprekken met startende ondernemers over hun ondernemingsplan. Het gesprek gaat volgens de kamers in algemene zin over het ondernemingsplan. Er wordt geen daadwerkelijke hulp gegeven bij het schrijven van het plan of een waardeoordeel gegeven over de inhoud daarvan. Eén kamer biedt de Maatwerkgesprekken om niet aan.
21
Enquête Regionale Bedrijfsontwikkelingen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
29
In 2000 voerden de 21 kamers gezamenlijk in totaal met ruim 6.200 (potentiële) ondernemers een Maatwerkgesprek. Ten opzichte van 1999 is dat een toename van 67%.22 Bij alle kamers zijn nadere gegevens opgevraagd over de Maatwerkgesprekken.23 De kamers is gevraagd de Maatwerkgesprekken uit te splitsen naar gesprekken met starters en gesprekken met exporteurs. Op basis daarvan blijkt dat ruim tweederde deel van de Maatwerkgesprekken met starters worden gevoerd en circa eenvijfde deel met exporterende bedrijven. De overige Maatwerkgesprekken (circa eentiende deel) zijn inhoudelijk divers van aard. KNS-onderdeel: Trajectbegeleiding (Artikel 29 Wet KvK 1997) De kamers geven aan geen adviesgesprekken te voeren met ondernemers, met als uitzondering exportbegeleiding. Het gaat hierbij onder meer om het volgende. Het komt voor dat kamers aanvullend op de Artikel 28-bevoegdheden met betrekking tot export (zie verder subparagraaf 4.4.3) extra dienstverlening aan ondernemers aanbieden. Het gaat dan bijvoorbeeld om consultatie van een onderneming als deze voor het eerst een Certificaat van oorsprong komt aanvragen. De kamer beziet dan bij de onderneming of deze aan alle voorwaarden voldoet. KNS-onderdeel: Spreekuren (Artikel 24 Wet KvK 1997; sub a. individuele voorlichting) Voor ondernemers met specialistische vragen en problemen organiseren de kamers in samenwerking met andere organisaties spreekuren voor ondernemers. De kamers vervullen hierbij een faciliterende rol. De kamer stelt de locatie beschikbaar en spreekt met (branche/beroeps)organisaties af dat op bepaalde tijdstippen iemand ter plekke is om de ondernemer verder te helpen. De betreffende organisaties krijgen hiervoor geen vergoeding van de kamer. Ondernemers die gebruik willen maken van spreekuren, kunnen hiervoor een afspraak maken. De spreekuren zijn gratis. Er worden spreekuren georganiseerd rondom diverse onderwerpen. Voorbeelden zijn: assurantiën, financieel/fiscaal, juridisch, conflictbemiddeling ‘mediation’, bedrijfsvoering; belastingen, innovatie/uitvindingen, subsidies, Europese regelgeving, marketing en internettoepassingen. De invulling van de spreekuren wordt verzorgd door organisaties van gespecialiseerde bedrijven of organisaties op het onderwerp: verenigingen voor accountants; assurantiën; advocaten; belastingadviseurs; Syntens; Stichting Ondernemersklankbord; Belastingdienst; Banken; ITbedrijven; Octrooibureau e.d. Alle kamers organiseren spreekuren. De onderwerpen waarover spreekuren worden georganiseerd variëren per kamer. De ervaringen in het gebruik zijn sterk wisselend per kamer. Er zijn kamers die aangeven dat de spreekuren goed benut worden, andere geven aan dat het gebruik zeer incidenteel is. Er zijn in het kader van dit evaluatieonderzoek geen gegevens verzameld over het feitelijk gebruik van de spreekuren.
22
Bron: Verkoopmonitor VVK, 1999, 2000. Bij interpretatie van deze toename moet rekening worden gehouden met het gegeven dat de kamers in de loop van 1999 zijn begonnen met het aanbieden van Maatwerkgesprekken in de huidige vorm. Het jaar 2000 is het eerste jaar waarin alle kamers alle gesprekken over een heel jaar hebben geregistreerd. 23 De kamer die niet volledig meedoet met KNS biedt ook Maatwerkgesprekken aan, met dat verschil dat er geen vergoeding aan de ondernemer wordt gevraagd.
30
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
KNS-onderdeel: Collectieve voorlichting (Artikel 24 Wet KvK 1997; sub b. collectieve voorlichting) Alle kamers organiseren bijeenkomsten voor groepen van ondernemers in het kader van collectieve voorlichting. In de brochures van de kamers worden deze bijeenkomsten aangeduid met collectieve bijeenkomsten, cursussen, seminars, trainingen of workshops. De kamers geven in de interviews aan dat dit vrijwel allemaal bijeenkomsten zijn van één of twee dagdelen, gericht op algemene voorlichting aan ondernemers over voor hen actuele onderwerpen. De collectieve bijeenkomsten die speciaal zijn gericht op startende ondernemers worden over het algemeen ingevuld door medewerkers van de kamers. De kamers organiseren de bijeenkomsten voor gevestigde ondernemers samen met andere organisaties: accountantsbureaus, adviesbureaus, banken, belastingadviseurs e.d. Uit de documentatie van de diverse kamers blijkt dat met een breed scala aan organisaties wordt samengewerkt. Vanuit het KNS is een lijst met onderwerpen opgesteld die in aanmerking komen voor een collectieve voorlichtingsbijeenkomst. Elke kamer is vanuit het KNS verplicht elk van deze bijeenkomsten aan te bieden. De KNS-lijst bevat 26 verschillende soorten collectieve bijeenkomsten. Op een uitzondering na is het assortiment van de collectieve bijeenkomsten sinds de start van het KNS (1999) nauwelijks gewijzigd. De collectieve bijeenkomsten zijn onderverdeeld in doelgroepen: • Starters. Zeven bijeenkomsten zijn gericht op deze doelgroep. Voorbeelden van bijeenkomsten voor starters zijn: ‘Startpunt eigen bedrijf’; ‘Module juridische zaken’; ‘Starten als freelancer’. • Import-export. Vijf bijeenkomsten zijn gericht op im- of exporterende bedrijven. Voorbeelden van bijeenkomsten rond im- en export zijn: ‘BTW bij extracommunautaire transacties’ en ‘Certificaten van oorsprong en Legalisaties’. • Groeiende ondernemingen. Dertien bijeenkomsten zijn gericht op ondernemers die denken over of bezig zijn met groei van de onderneming. Voorbeelden van bijeenkomsten voor deze doelgroep zijn: ‘Het belang van goed debiteurenbeheer’; ‘Aannemen van personeel’; ‘Zakelijk netwerken, dat werkt!’. • Overdracht/overname. Twee bijeenkomsten zijn gericht op ondernemers die hun bedrijf willen verkopen of een bestaande onderneming willen overnemen. Het betreft ‘Bedrijfsoverdracht binnen het familiebedrijf’ en ‘Verkopen van het eigen bedrijf’. Daarnaast geven de kamers aan ook bijeenkomsten te organiseren rond onderwerpen waarover bijvoorbeeld op een bepaald moment veel vragen van ondernemers bij de kamers binnenkomen. Alle kamers bieden naast de collectieve bijeenkomsten vanuit het KNS zelf nog voorlichtingsbijeenkomsten op andere onderwerpen aan. De mate waarin kamers eigen bijeenkomsten aanbieden loopt uiteen, maar grofweg bestaat de helft van de bijeenkomsten van elke kamer uit onderwerpen uit het KNS-pakket en de andere helft uit kamerspecifieke onderwerpen. De onderwerpen die kamers naast de KNS-onderwerpen aanbieden zijn divers. Een belangrijk deel van de onderwerpen houdt verband met personeelsmanagement, marketing en algemene bedrijfsvoering. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Functionerings- en beoordelingsgesprekken’; ‘Arbeidsvoorwaarden in het MKB’; ‘Marketing voor de detailhandel’; ‘Verbeteren van uw bedrijfsresultaat’ en ‘Hoe richt ik mijn administratie in?’. Daarnaast wordt een breed scala aan onderwerpen aangeboden: ‘Internet en uw bedrijf’; ‘Time-management’; ‘Emotionele intelligentie’; ‘Starten als ZZP-er in de bouw’; ‘Kinderopvang, een bedrijf met toekomst’.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
31
In 2000 hebben bij de kamers in totaal 1.340 collectieve voorlichtingsbijeenkomsten plaatsgevonden. Het totale aantal deelnemers aan deze bijeenkomsten bedroeg ruim 30.000. Ten opzichte van 1998 is een lichte stijging in het aantal georganiseerde bijeenkomsten zichtbaar, het totale aantal deelnemers is redelijk stabiel.24 De onderzoekers hebben de kamers gevraagd het aantal deelnemers aan specifieke startersbijeenkomsten en exportgerichte bijeenkomsten op te geven. Op basis van door de kamers verstrekte gegevens blijkt dat in 1999 gemiddeld ruim 30% van alle deelnemers aan voorlichtingsbijeenkomsten een bijeenkomst speciaal gericht op starters bijwoonde25 en gemiddeld 16% op export gerichte bijeenkomsten.26 Taakafbakening taak Voorlichting27 Op het terrein van voorlichting en advies (V&A) aan ondernemers zijn naast de kamers verschillende andere organisaties actief. Dit betreft zowel publieke als private organisaties. Over het algemeen onderscheiden deze instellingen zich van de functie van de kamers doordat zij zich gespecialiseerd hebben op een specifieke doelgroep dan wel specifieke dienstverlening aan ondernemers aanbieden. Gedacht kan worden aan allochtonen, techno-starters, starters algemeen, vrouwelijke ondernemers en dergelijke. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn: Syntens, Stichting Ondernemersklankbord, een startersbalie van een gemeente e.d. Om inzicht te krijgen in de taakafbakening met andere organisaties is gekeken naar het aantal doorverwijzingen door de kamers. De meeste kamers registeren dit echter niet. Van de kamers waarvan het bekend is betrof het in 1999 minimaal 213 en maximaal 6.055 doorverwijzingen naar andere organisaties. Ten opzichte van eerdere jaren is het aantal doorverwijzingen door deze kamers redelijk stabiel gebleven. Diverse directeuren geven in de interviews aan dat de kamers op dit moment meer en eerder doorverwijzen dan vóór de invoering van het KNS. Tevens hebben interviews plaatsgevonden met dertien organisaties uit de V&A-structuur. Het betreft zowel landelijke als lokale organisaties. Uit deze interviews komt op hoofdlijnen het volgende naar voren: • Alle geïnterviewde organisaties verzorgen dienstverlening aan (potentiële) ondernemers die qua inhoud raakvlakken heeft met de voorlichting die door de kamers wordt gegeven. Een klein deel van de geïnterviewden ervaart dit als overlap en storend, in die zin dat de kamers qua inhoud en doelgroep gelijkvormige dienstverlening aanbieden. • Vrijwel alle geïnterviewde organisaties werken met de kamers samen. De tevredenheid over de samenwerking is over het algemeen redelijk groot. Twee organisaties vinden de kwaliteit van de samenwerking de afgelopen tijd verbeterd. Drie organisaties zijn daarentegen niet tevreden over de samenwerking. • Alle geïnterviewde organisaties krijgen (potentiële) ondernemers binnen via doorverwijzing door de kamers. Bijna alle organisaties vinden de kwaliteit van de doorverwijzing goed. Ruim een kwart van de organisaties constateert een verbetering in de kwaliteit en/of kwantiteit van de doorverwijzingen ten opzichte van een aantal jaren geleden. • Alle geïnterviewde organisaties verwijzen (potentiële) ondernemers door naar de kamers, indien deze niet tot hun eigen doelgroep behoren, dan wel bij specifieke vragen zoals over im- en export. 24
Bron: Verkoopmonitor VVK, 1999, 2000. Gebaseerd op gegevens van veertien kamers. 26 Gebaseerd op gegevens van tien kamers. 27 In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de wijze waarop de kamers in algemene zin de taakafbakening met de commerciële markt invullen. 25
32
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Bekendheid ondernemers met voorlichtingsbijeenkomsten van de kamers Uit de enquête onder ondernemers komt naar voren dat bijna 90% van de ondernemers weet dat de kamer voorlichtingsbijeenkomsten organiseert.
3.5.3
Omvang
Het is met de beschikbare gegevens niet mogelijk een indicatie te geven van de omvang van de lasten die verbonden zijn aan de activiteiten die kamers verrichten binnen de individuele en collectieve voorlichting. De gegevens hiervan worden in de jaarrekeningen van de kamers ondergebracht bij het taakgebied Voorlichting.28 Onderstaand overzicht geeft inzicht in een aantal indicatoren van de omvang van de activiteiten van de kamers binnen het taakgebied Voorlichting. Bij de interpretatie van de omvang van de bedrijfslasten moet rekening worden gehouden met het feit dat deze lasten naast de facultatieve wettelijke voorlichtingsactiviteiten tevens de lasten van de Lokettaak en de Wettelijke Bevoegdheden bevatten. Overzicht 3.2 Indicatoren omvang activiteiten taakgebied Voorlichting (Artikel 23, 24 en 28 Wet KvK 1997) Indicator omvang activiteiten
Omvang
Totale bedrijfslasten Voorlichting 1997: niet alle gegevens voorhanden.29 1998: ƒ 102 miljoen (€ 46 miljoen). van 21 kamers 1999: ƒ 113 miljoen (€ 51 miljoen). 2000: ƒ 116 miljoen (€ 53 miljoen). Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000. Aandeel bedrijfslasten Voorlichting in totale bedrijfslasten van 21 kamers
1997: niet alle gegevens voorhanden. 1998: 28% (Kamer met hoogste aandeel: 33%; Kamer met laagste aandeel: 16%). 1999: 30% (Kamer met hoogste aandeel: 43%; Kamer met laagste aandeel: 25%). 2000: 30% (Kamer met hoogste aandeel: 38%; Kamer met laagste aandeel: 23%). Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000.
Gebruik ondernemers van producten en diensten Voorlichting
1997: geen gegevens voorhanden. 1998: geen gegevens voorhanden. 1999: 14% van de ondernemers heeft gebruik gemaakt van producten en diensten op het terrein van Voorlichting. 2000: 7% van de ondernemers heeft gebruik gemaakt van producten en diensten op het terrein van Voorlichting. Bron: Trackingsonderzoek VVK 2000, 2001.
Aantal bezoekers internetsite onderdeel Voorlichting30
1997: 1998: 1999: 2000:
n.v.t. n.v.t. totaal 240.000 bezoekers (12 kamers). gemiddeld circa 30.000 bezoekers per maand Voorlichting (21 kamers).
Bron: VVK, Opgaaf kamers. 28
Zie voor nadere toelichting paragraaf 3.2. Over 1997 zijn geen gegevens per taak voorhanden. Vóór de Wet KvK 1997 werden de activiteiten van de kamers integraal gefinancierd en was er geen inzicht in de kosten die verbonden waren aan de afzonderlijke taken van de kamers. 30 De internetsite in de huidige vorm is sinds april 2000 bij alle kamers operationeel. 29
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
33
Vervolg overzicht 3.2 Indicator omvang activiteiten
Omvang
Deelnemers Maatwerkgesprekken 1997: 1998: 1999: 2000:
n.v.t. n.v.t. 3.700 6.200
Bron: Verkoopmonitor VVK 1999, 2000. Deelnemers Collectieve Voorlichting
1997: 1998: 1999: 2000:
niet onderzocht. 30.000 30.500 31.300
Bron: Verkoopmonitor VVK 1999, 2000.
Uit overzicht 3.2 kan het volgende worden afgeleid: • De totale lasten van Loket, Voorlichting en Wettelijke bevoegdheden bedragen in 2000 116 miljoen gulden. Dit is ten opzichte van 1998 een stijging met 14 miljoen gulden, een toename van 14%. • Uitgaande van de lasten bestaat in 2000 30% van de activiteiten van de kamers uit activiteiten op het terrein van Loket, Voorlichting en Wettelijke Bevoegdheden. Ten opzichte van 1998 is dat een toename van 2%. Tussen de kamers zijn er verschillen in deze verhouding. • In 2000 maakte 7% van de ondernemers gebruik van producten en diensten op terrein van Voorlichting, dit is een afname ten opzichte van 1999. Het gebruik van Voorlichting via internet neemt daarentegen toe. • In 2000 is door 6.200 ondernemers gebruik gemaakt van Maatwerkgesprekken. Er is een sterke groei zichtbaar ten opzichte van 1999. Bij interpretatie van deze toename moet rekening worden gehouden met het gegeven dat dit soort gesprekken in 1999 nog niet door alle kamers werd aangeboden/geregistreerd. • Van de Collectieve Voorlichting (Artikel 24, sub b) wordt gemiddeld per jaar door circa 30.000 ondernemers gebruik gemaakt.
3.6
Beleidsadvisering (Artikel 26 Wet KvK 1997)
3.6.1
Wettelijk kader
De wet biedt de kamers de mogelijkheid activiteiten op te pakken in het kader van beleidsadvisering aan regionale openbare lichamen (gemeenten, provincies e.d.). De wet stelt dat de kamers met hun advisering aan decentrale overheden vertolkers zijn van het belang van voldoende ruimte voor economische activiteit in de regio. Zolang deze rol door private organisaties niet of in onvoldoende mate wordt behartigd, is de visie van de kamers voor een goede afweging in met name het ruimtelijk ordeningsbeleid van groot belang. Artikel 26 Wet KvK 1997. Een kamer kan desgevraagd of uit eigen beweging openbare lichamen adviseren voor zover het betreft aangelegenheden die de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in haar gebied raken….
Dit is een facultatieve wettelijke taak. Het wordt aan de kamer zelf overgelaten of en zo ja op welke wijze en in welke mate de kamer invulling wil geven aan deze taken. De aan de uitvoering van deze activiteiten verbonden kosten worden gefinancierd uit de heffing (Heffing 34
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
III). Indien het gevraagde beleidsadvisering betreft kan een kamer in het kader van het profijtbeginsel een vergoeding vragen aan de aanvrager van het advies.
3.6.2
Inhoud
Alle kamers verrichten activiteiten op het terrein van beleidsadvisering. Dit vindt plaats door middel van formele adviezen bijvoorbeeld in het kader van een regionaal structuurplan of een bestemmingsplan. Ook zijn de kamers in dit kader bijvoorbeeld permanent vertegenwoordigd in regionale organisaties. De kamers verzorgen de beleidsadvisering zowel ongevraagd als gevraagd. Volgens de directeuren van de kamers is het meeste beleidsadvies dat zij uitbrengen echter ongevraagd. Belang van de beleidsadvisering volgens gemeenten en provincies In de schriftelijke enquête onder gemeenten en provincies31 zijn vragen gesteld met betrekking tot de beleidsadvisering aan hen door de kamers. Hieruit komt het volgende naar voren. • Gevraagde beleidsadvisering Bijna 80% van de respondenten van gemeenten en provincies geeft aan dat zij de kamers inschakelen voor het uitbrengen van een beleidsadvies. De frequentie waarin dat gebeurt, loopt uiteen. Meer dan de helft (59%) van de respondenten geeft aan dat dit af en toe voorkomt, terwijl 18% aangeeft dat dit (heel) vaak gebeurt. • Ongevraagde beleidsadvisering Bijna 90% van de respondenten van gemeenten en provincies geeft aan dat zij weleens ongevraagd beleidsadvies van een kamer ontvangen. De frequentie waarin dat voorkomt varieert: de meeste respondenten geven aan dat dit gemiddeld één tot vijf maal per jaar voorkomt. Het merendeel van de respondenten (93%) stelt de ongevraagde beleidsadviezen van de kamer altijd (28%), meestal wel (42%) of soms wel (23%) op prijs. • Participeren kamers in overleg en adviesorganen Naast de gerichte beleidsadvisering participeren de kamers bij ongeveer driekwart van de gemeenten en provincies in structurele of projectmatige overleg- en adviesorganen. • Inschakeling kamers ten opzichte van andere organisaties van het bedrijfsleven Van de vertegenwoordigers van de gemeenten en provincies vindt 84% het belangrijk (66%) tot zeer belangrijk (18%) dat zij de kamers naast de private belangenorganisaties van het bedrijfsleven kunnen raadplegen. De lokale ondernemersverenigingen worden het meest geraadpleegd door de gemeenten en provincies. Na de lokale ondernemersverenigingen worden de kamers het meest geraadpleegd. Onderstaande tabel geeft inzicht in de mate waarin de gemeenten en provincies de kamers en private organisaties raadplegen wanneer zij behoefte hebben aan de inbreng van het bedrijfsleven. Tabel 3.1
Raadplegen bedrijfsleven door gemeenten en provincies
Organisatie
31
Mate van raadplegen Altijd
Meestal
Soms
Nooit
Lokale ondernemersvereniging
49%
39%
10%
1%
Kamer van koophandel
15%
37%
43%
4%
Brancheorganisaties
7%
22%
59%
12%
Werkgeversorganisaties
5%
13%
51%
32%
Bijlage III geeft volledig verslag van deze enquête.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
35
Belang van de kamers binnen de regionale economische infrastructuur Bijna 80% van de respondenten van gemeenten en provincies geeft aan de positie van de kamers binnen regionale economische infrastructuur van belang te vinden. Eenvijfde deel (21%) van de respondenten acht deze positie heel belangrijk/essentieel, meer dan de helft beoordeelt de positie van de kamer als belangrijk (57%). Daarnaast geeft 22% van de respondenten aan de positie van de kamer binnen de regionale economie niet zo belangrijk is (20%), dan wel onbelangrijk (2%). Dit betreft met name respondenten van de kleinere gemeenten.
3.6.3
Omvang
Het is met de beschikbare gegevens niet mogelijk een indicatie te geven van de omvang van de lasten die verbonden zijn aan de activiteiten die kamers binnen de taak Beleidsadvisering verrichten. De gegevens hiervan worden in de jaarrekeningen van de kamers ondergebracht bij het taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering (zie toelichting in paragraaf 3.2). In paragraaf 3.7.3 wordt inzicht gegeven in de omvang van de bedrijfslasten van Beleidsadvisering en Regiostimulering gezamenlijk.
3.7
Regiostimulering (Artikel 27 Wet KvK 1997)
3.7.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 biedt de kamers de mogelijkheid activiteiten te ontplooien ten behoeve van de stimulering van de regionale economie. De kamers kunnen een rol vervullen door middel van het bevorderen van onderzoeken, overlegvormen en samenwerkingsverbanden. Hierbij moet vooral gedacht worden aan het op gang brengen van voor de regionale economie van belang zijnde onderzoeken en het stimuleren van overlegvormen van overheden en bedrijfsleven. Dit wordt geregeld in Artikel 27. Artikel 27 Wet KvK 1997. - 1. Een kamer kan besluiten tot het stimuleren van economische ontwikkelingen in haar gebied door middel van het bevorderen van onderzoeken, overlegvormen en samenwerkingsverbanden. - 2. Een kamer kan ten behoeve van een onderzoek, overlegvorm of samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid een subsidie verstrekken.
Dit is een facultatieve wettelijke taak. Het wordt aan de kamer zelf overgelaten of en zo ja op welke wijze en in welke mate de kamer invulling wil geven aan deze taak. De aan de uitvoering van deze activiteiten verbonden kosten worden gefinancierd uit de heffing (Heffing III). De toelichting op de Wet KvK 1997 geeft aan dat de subsidies die de kamers kunnen verstrekken een aanjaagfunctie hebben. De kamers kunnen met een subsidie de betrokkenheid van het regionale bedrijfsleven tot uitdrukking brengen. Het dient te gaan om een beperkte bijdrage in de kosten van de in lid 1 aangegeven mogelijkheden. Het is niet de bedoeling dat substantiële bedragen ter financiering van projecten worden verstrekt. De Wet KvK 1997 biedt de wetgever de ruimte regels te stellen ten aanzien van het bedrag dat een kamer in een jaar aan projecten in het kader van Regiostimulering besteedt (Artikel 27, lid 3 Wet KvK 1997). Hiervan heeft de wetgever geen gebruik gemaakt. Op 26 maart 2001 heeft de toezichthouder wel beleidsregels uitgevaardigd met als titel Toepassing Artikel 27 Wet KvK 1997 Regionale Stimulering op basis van Artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht en in het licht van de toezichtbevoegdheden (Artikel 39 en 54 Wet KvK 1997). In de beleidsregels wordt een toelichting gegeven op de mogelijkheden en 36
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
beperkingen die Artikel 27 voor de kamers heeft. Tevens wordt nader toegelicht hoe de kamers dienen om te gaan met activiteiten in het kader van Artikel 27, in het licht van de voorwaarden die de Wet KvK 1997 stelt ten aanzien van complementariteit van de activiteiten van de kamers (Artikel 30 en 31 Wet KvK 1997).
3.7.2
Inhoud
De invulling van de activiteiten van de kamers op deze taak loopt sterk uiteen tussen de kamers. Voorbeelden van activiteiten zijn: • Opzetten/deelnemen aan projecten. • Verstrekken subsidies. • Organiseren van themabijeenkomsten voor ondernemers. • Regionaal accountmanagement. • Bijwonen vergaderingen ondernemersorganisaties. • Opzetten van (private) organisaties die werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van regionale economie. De onderwerpen die de kamers bij Regiostimulering uitvoeren zijn zowel zuiver economisch als sociaal-economisch van aard.32 Achtergronden beleidsregel Toepassing Artikel 27 Wet KvK 1997 Regionale Stimulering De toezichthouder heeft geconstateerd dat bij sommige kamers sinds de invoering van de Wet KvK 1997 onduidelijkheid bestaat over de ruimte die de Wet KvK 1997 hen biedt om invulling te geven aan het stimuleren van regionale ontwikkelingen. Met name de mogelijkheden voor welke activiteiten financiële bijdragen kunnen worden verstrekt, bleek daarbij tot misverstanden te leiden. Onder het oude wettelijk regime heeft de toezichthouder in 1994 per brief de kamers de mogelijkheden bij het stimuleren van regionale ontwikkelingen toegelicht. Deze mogelijkheden zijn door de wetgever opgenomen in de Wet KvK 1997. Naar mening van de toezichthouder heeft de Wet KvK 1997 bij sommige kamers de indruk gewekt dat de Wet KvK 1997 de kamers weer meer vrijheden bood bij het stimuleren van regionale ontwikkelingen dan onder het oude wettelijk regime. De toezichthouder leidde dit af uit het feit dat diverse kamers vanaf 1998 weer overgingen tot investeringen in infrastructuur dan wel het verstrekken van bijdragen aan infrastructurele voorzieningen (bijvoorbeeld snelwegen). Via bilaterale correspondentie heeft de toezichthouder de betreffende kamers er op gewezen dat dergelijke activiteiten ook onder de Wet KvK 1997 niet behoren tot de wettelijke mogelijkheden die de kamers hebben om financiële bijdragen te verstrekken voor stimulering van de regionale economie. Daarnaast constateerde de toezichthouder dat het (in een individueel geval) voorkwam dat een kamer kredieten verstrekte, onroerend goed exploiteerde, of deelnam in het aandelenkapitaal van een rechtspersoon. De toezichthouder heeft geconstateerd dat dit marktactiviteiten zijn in strijd met Artikel 30 van de Wet KvK 1997 en ongeoorloofd op basis van Artikel 27 Wet KvK 1997. Om onjuist gebruik van dit wetsartikel in de toekomst te voorkomen, heeft de toezichthouder begin 2001 beleidsregels uitgevaardigd. In de beleidsregels wordt benadrukt dat: • Een kamer uitsluitend subsidies kan verstrekken ten behoeve van de in Artikel 27, lid 1 Wet KvK aangegeven mogelijkheden. 32
Werkgeversorganisaties en vakbonden maken in het kader van de complementariteit opmerkingen over de inzet van de kamers op sociaal-economische onderwerpen. Zie ook paragraaf 7.3.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
37
• • • •
De subsidie een aanjaagfunctie heeft en bedoeld is om de betrokkenheid van het regionale bedrijfsleven tot uitdrukking te brengen. Een kamer geen producten of diensten mag aanbieden die op de commerciële markt verkrijgbaar zijn. Een kamer bij haar activiteiten geen onderscheid mag maken tussen bedrijven. Een kamer geen activiteiten mag verrichten waarin reeds in voldoende mate wordt voorzien door bijvoorbeeld een werkgeversorganisatie, private exportorganisatie of regionale ontwikkelingsmaatschappij.
Belang van de Regiostimulering volgens gemeenten en provincies Belang van de kamers binnen de regionale economische infrastructuur Bijna 80% van de respondenten van gemeenten en provincies geeft aan de positie van de kamers binnen de regionale economische infrastructuur van belang te vinden. Eenvijfde deel (21%) van de respondenten acht deze heel belangrijk/essentieel, meer dan de helft beoordeelt de positie van de kamer als belangrijk (57%). Daarentegen geeft 22% van de respondenten aan dat de positie van de kamer binnen de regionale economie niet zo belangrijk is (20%), dan wel onbelangrijk (2%). Dit betreft met name respondenten van de kleinere gemeenten. Belang van regiostimulering volgens ondernemers Uit de enquête onder ondernemers komt naar voren dat bijna driekwart van de ondernemers weet dat de kamer activiteiten verricht ter bevordering van de regionale economie. Een ruime meerderheid (85%) van deze ondernemers vindt het belangrijk tot zeer belangrijk dat de kamer opkomt voor de belangen van het bedrijfsleven in de regio.
3.7.3
Omvang
Het is met de beschikbare gegevens niet mogelijk een indicatie te geven van de omvang van de lasten die verbonden zijn aan de activiteiten die kamers verrichten binnen de Regiostimulering. De gegevens hiervan worden in de jaarrekeningen van de kamers ondergebracht bij het taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering (zie toelichting in paragraaf 3.2). In overzicht 3.3 wordt inzicht gegeven in de omvang van de bedrijfslasten van Beleidsadvisering en Regiostimulering gezamenlijk.
38
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Overzicht 3.3 Indicatoren omvang activiteiten taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering (Artikel 26 en 27 Wet KvK 1997) Indicator omvang activiteiten
Omvang
Totale bedrijfslasten 21 kamers
1997: 1998: 1999: 2000:
geen gegevens voorhanden.33 ƒ 68 miljoen (€ 31 miljoen). ƒ 68 miljoen (€ 31 miljoen). ƒ 76 miljoen (€ 34 miljoen).
Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000. Aandeel bedrijfslasten in totale bedrijfslasten
1997: geen gegevens voorhanden. 1998: 19% (Kamer met hoogste aandeel: 39%; Kamer met laagste aandeel: 14%). 1999: 19% (Kamer met hoogste aandeel: 31%; Kamer met laagste aandeel: 10%). 2000: 20% (Kamer met hoogste aandeel: 34%; Kamer met laagste aandeel: 14%). Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000.
FTE’s en opleidingsniveau
Gemiddeld is bij de kamers 10% van het aantal FTE’s direct bezig met uitvoering van activiteiten op het gebied van Beleidsadvisering en Regiostimulering. Het gemiddelde opleidingsniveau van de medewerkers is meestal HBO/WO.
Uit het bovenstaande kan het volgende worden afgeleid: • De totale lasten van de taak Beleidsadvisering en de taak Regiostimulering gezamenlijk bedragen in 2000 76 miljoen gulden. Deze lasten zijn sinds 1998 gestegen met 8 miljoen gulden, een toename van 12%. • Het aandeel van de lasten van beide taken in de totale lasten is gemiddeld bijna 20% over de periode 1998 - 2000. Tussen de kamers doen zich grote verschillen voor in deze verhouding.
3.8
Wettelijke bevoegdheden (Artikel 28 Wet KvK 1997)
3.8.1
Wettelijk kader
Op basis van Artikel 28 van de Wet KvK 1997 hebben de kamers een aantal wettelijke bevoegdheden. Artikel 28 Wet KvK 1997. Voor zover daaromtrent geen andere regeling geldt heeft een kamer de bevoegdheid om desgevraagd: a. Certificaten van oorsprong en andere verklaringen ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening af te geven; b. handtekeningen van personen die bij handel, industrie, ambacht en dienstverlening betrokken zijn, te legaliseren; c. een onderzoek te houden en een verklaring af te geven inzake de toelaatbaarheid van een handelsnaam of d. personen die ten dienste van handel, industrie, ambacht en dienstverlening werkzaam zijn, zoals meters, wegers, tellers, taxateurs en ijkopnemers, te beëdigen, voor zover voor hun beëdiging niet een andere regeling geldt.
33 Over 1997 zijn geen gegevens per taak voorhanden. Vóór de Wet KvK 1997 werden de activiteiten van de kamers integraal gefinancierd en was er geen inzicht in de kosten die verbonden waren aan de afzonderlijke taken van de kamers.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
39
Artikel 28 is een facultatieve wettelijke taak: de kamers zijn bevoegd om deze activiteiten uit te oefenen, maar niet verplicht. Indien de kamers dit soort activiteiten ontplooien, moet dat volledig tegen een kostendekkende vergoeding. De heffing mag er niet voor worden ingezet. Met ingang van 2000 is de bevoegdheid onder onderdeel d (beëdiging) komen te vervallen. Met uitzondering van onderdeel d geeft de Wet KvK 1997 aan dat het werkzaamheden betreft die de kamers veelvuldig verrichten en waar een duidelijke behoefte aan bestaat.
3.8.2
Inhoud
Alle 21 kamers geven aan dat zij desgevraagd alle bevoegdheden uitvoeren die de wet hen verleent. Met andere woorden, er zijn geen kamers die ondernemers daarvoor doorverwijzen naar andere kamers of andere instanties. Veel kamers wijzen erop dat de kamers ook eigenlijk geen keuze hebben om deze bevoegdheden al dan niet uit te oefenen, omdat er geen andere instanties zijn waar ondernemers voor deze diensten terecht kunnen. Daarnaast benadrukken diverse kamers het belang van deze bevoegdheden voor het functioneren van de kamer. Er is wisselwerking tussen de uitvoering van deze bevoegdheden met de andere taken van de kamer. Met het afgeven van een verklaring kan de ondernemer bijvoorbeeld tevens worden geïnformeerd over actuele zaken. De kamer ontvangt op haar beurt informatie van de ondernemer, waarmee de dienstverlening van de kamer aan andere ondernemers eventueel kan worden verbeterd. Het komt voor dat kamers aanvullend op deze bevoegdheden extra dienstverlening aanbieden. Het gaat dan bijvoorbeeld om consultatie van een onderneming als deze voor de eerste keer een Certificaat van oorsprong komt aanvragen. De kamer beziet dan bij de onderneming of deze aan alle voorwaarden voldoet. Deze aanvullende werkzaamheden verrichten de kamers in het kader van de Niet-wettelijke taken van de kamers. De activiteiten die de kamers verrichten in het kader van de Wettelijk bevoegdheden zijn: • EG-verklaringen. • ATA-carnets.34 • Certificaten van oorsprong.35 • Handelsnaamonderzoek.36 • Legalisatie van handtekeningen.37 • (Advies) beëdiging deskundigen (taxateurs, makelaars e.d.). (Beëindigd met ingang van 2000).
34 ATA-carnet is een niet-verplichte faciliteit die de douaneprocedures vereenvoudigt bij tijdelijke doorvoer van goederen. 35 Een Certificaat van oorsprong verklaart in welk land een product is vervaardigd. Voor de export naar landen buiten de EU is een certificaat van oorsprong een noodzakelijk document. 36 Onderzoek of de naam van een onderneming gebruikt mag worden. 37 De kamer verklaart dat een document ‘is ondertekend door iemand die bevoegd is’.
40
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
3.8.3
Omvang
De indicator ‘aandeel lasten in de totale lasten van de kamers’ is voor deze taak van de kamers niet bruikbaar. Het is met de beschikbare cijfers uit de jaarrekeningen van de kamers niet mogelijk inzicht te geven in de lasten die de uitvoering van de Wettelijk bevoegdheden (Artikel 28) met zich meebrengt.38 Om een indicatie te geven van de omvang van de activiteiten is gekeken naar de afzet en omzet van Artikel 28-producten en diensten.39 Onderstaande tabel geeft inzicht in de afzet van de in volume belangrijkste activiteiten van alle kamers gezamenlijk op deze taak. Tabel 3.2
Afzet Artikel 28-producten en diensten 21 kamers in aantallen40
Afzet ATA-carnets Legalisaties Handelsnaamadvies Certificaten van oorsprong
1997
1998
1999
2000
6.300
5.300
5.000
4.300
146.000
186.000
190.000
184.900
18.600
18.000
16.800
18.300
492.000
467.000
483.000
436.700
De vraag naar deze dienstverlening van de kamers fluctueert enigszins per jaar. Ten opzichte van 1997 is de vraag naar: • ATA-carnets afgenomen; • Legalisaties toegenomen; • Handelsnaamadviezen vrijwel gelijk gebleven; • Certificaten afgenomen. De omvang van de activiteiten loopt tussen de verschillende kamers sterk uiteen. Ter illustratie: • ATA-carnets: in 2000 werd 51% van alle carnets door vijf kamers afgegeven. • Legalisaties: in 2000 werd bijna de 44% van alle legalisaties door vijf kamers verzorgd. • Handelsnaamadviezen: in 2000 werd bijna 59% van alle Handelsnaamadviezen door vier kamers verstrekt. • Certificaten van oorsprong: in 2000 werd de 44% van alle Certificaten van oorsprong door vier kamers uitgegeven. Tabel 3.3 geeft inzicht in de totale omzet per bevoegdheid.
38 De lasten van Artikel 28-activteiten in 2000 zijn in principe van negen kamers te berekenen uit de gegevens in de jaarrekeningen. Afgezien van de intensieve berekeningsslag, bieden deze gegevens nauwelijks extra inzicht, omdat extrapolatie van deze gegevens naar 21 kamers niet betrouwbaar is. De omvang van de Artikel 28-activiteiten loopt zeer sterk uiteen tussen de verschillende kamers. 39 Op basis van de wet (Artikel 34 Wet KvK 1997) dienen de lasten van de Artikel 28-producten en diensten geheel te worden gedekt door retributies. Van de negen kamers waar gegevens van bekend zijn, is dit over het algemeen echter niet het geval: de opbrengsten dekken over het algemeen een belangrijk deel van de lasten, maar dit is nooit 100%. De werkelijke lasten liggen derhalve waarschijnlijk hoger dan de omzet op de Artikel 28-producten en diensten. 40 Bron: Verkoopmonitor VVK, 2000, 1999, 1998, 1997.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
41
Tabel 3.3
Omzet Artikel 28-producten en diensten 21 kamers in guldens41
Afzet
1997
1998
ATA-carnets
284.000,-
797.000,-
1.282.000,-
1.149.000,-
Legalisaties
1.165.000,-
1.890.000,-
2.433.000,-
2.852.000,-
Handelsnaamadvies
3.754.000,-
4.512.000,-
4.131.000,-
3.421.000,-
Certificaten van oorsprong
4.920.000,-
6.339.000,-
13.382.000,-
13.423.000,-
10.123.000,-
13.538.000,-
21.228.000,-
20.845.000,-
Totaal
•
1999
2000
De omzetstijging van circa 8 miljoen gulden op Artikel 28-producten tussen 1998 en 1999 is vrijwel geheel veroorzaakt door een verhoging van de verkoopprijs van de Certificaten van oorsprong met ingang van 1999. Deze tariefsverhoging is doorgevoerd in verband met de doorvoering van het profijtbeginsel. De omzet op Artikel 28-producten en diensten is sinds 1997 met bijna 11 miljoen gulden toegenomen.
•
Tabel 3.4
Aandeel omzet Artikel 28-producten en diensten in totale baten producten en diensten van de kamers in guldens
Aandeel omzet Artikel 28 in totale baten producten en diensten
1997
1998
1999
2000
Totale baten producten en diensten
ƒ 92 miljoen
ƒ 87 miljoen
ƒ 98 miljoen
ƒ 101 miljoen
Totale omzet Artikel 28-producten en diensten
ƒ 10 miljoen
ƒ 14 miljoen
ƒ 21 miljoen
ƒ 21 miljoen
11%
16%
21%
21%
Aandeel Artikel 28 in totale opbrengsten producten en diensten
Uit tabel 3.4 blijkt het volgende. In 2000 maakt de omzet van Artikel 28-producten en diensten 21% uit van de totale baten uit producten en diensten van de kamers. Het aandeel van de Artikel 28-producten en diensten in de totale omzet van producten en diensten is sinds 1997 bijna verdubbeld van 11% naar 21%.
3.9
Niet-wettelijke taken (Artikel 29 Wet KvK 1997)
3.9.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 regelt dat de taakstelling van de kamers niet limitatief is. Een kamer heeft de mogelijkheid andere activiteiten te verrichten dan de in de wet benoemde taken. Het betreft activiteiten waarvoor de criteria voor wettelijke regeling niet gelden, maar die in principe wel belangrijk kunnen zijn. De kamers kunnen dit soort activiteiten uitvoeren, mits andere organisaties die niet uitvoeren. De wetgever stelt dat het voor deze activiteiten echter niet nodig en wenselijk is deze wettelijk te waarborgen.
41
Bron: Verkoopmonitor VVK, 2000, 1999, 1998, 1997.
42
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Een en ander wordt geregeld in Artikel 29. Artikel 29 Wet KvK 1997. Een kamer kan besluiten andere dan in dit hoofdstuk of elders bij of krachtens wet geregelde taken uit te oefenen, voor zover deze passen binnen de in Artikel 2, eerste lid, aangegeven doelstelling.
De algemene doelstelling van de kamers staat omschreven in Artikel 2 Wet KvK 1997. Artikel 2, lid 1 Wet KvK 1997. Over het gehele land zijn er kamers van koophandel en fabrieken die tot doel hebben de bevordering van economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied.
Indien de kamers dit soort activiteiten ontplooien, moet dat volledig tegen een kostendekkende vergoeding. De heffing mag er niet voor worden ingezet.
3.9.2
Inhoud
Alle kamers verrichten in meer of mindere mate activiteiten in het kader van Artikel 29. Gemeenschappelijke activiteiten van de kamers Het overleg van secretarissen van de 21 kamers (Vergadering van Algemeen Secretarissen, VvAS) heeft een lijst opgesteld met het gemeenschappelijk producten- en dienstenpakket van de kamers.42 In deze lijst staan bij elk product/dienst de wetsartikelen genoemd die de grondslag vormen. De volgende producten en diensten van de kamers hebben volgens deze lijst de grondslag op Artikel 29: • Trajectbegeleiding import/export, inkomende handelsmissies. • Ondernemingsbeurs. • Informatieproducten Handelsregister. • Behandeling arbitrageaanvraag. • Advies bedrijfshuurcommissie. • Waarmerken diploma’s. Individuele kamers In de interviews bij de kamers en door middel van deskresearch is nagegaan of de kamers binnen deze taak activiteiten verrichten en welke dat zijn. Hieruit komt het volgende naar voren. Twee kamers geven expliciet aan terughoudend te zijn met het uitvoeren van activiteiten zoals bedoeld in Artikel 29, of wijzen op het incidentele karakter ervan. Vier kamers geven aan in principe nauwelijks activiteiten binnen deze taak te verrichten. De andere kamers noemen activiteiten die zij uitvoeren binnen de Niet-wettelijke taak. Het meest genoemd daarbij zijn: • Verhuur kantoorruimte (bijvoorbeeld in het kader van de ondernemingshuisconstructie of leegstaande ruimtes in het kamergebouw). • Handelsmissies, internationale handelsbevordering. • Secretariële ondersteuning van andere organisaties (niet-structureel) of kamercommissies. • Oprichting van een stichting/centrum. Andere minder vaak genoemde voorbeelden van Artikel 29-activiteiten zijn: exportadvies, bedrijfsacquisitie, regiopromotie, merkenregister, individuele bedrijfsadvisering, CD-romproducten, ondersteuning van een leergang, uitreiking oorkonden en administratie voor derden.
42
Tarievenoverzicht 2000, VVK, december 1999. Zie voor verder toelichting op deze lijst hoofdstuk 9.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
43
Afbakening De invulling van activiteiten binnen het kader van Artikel 29 blijkt in de praktijk niet altijd even duidelijk. Het lijkt erop dat bij de kamers onduidelijkheid bestaat over het wetsartikel en hoe daar in de praktijk mee moet worden omgegaan. Een kamer geeft dat ook expliciet aan: “het is onduidelijk welke activiteiten onder Artikel 29 vallen”. Dit beeld komt ook duidelijk naar voren uit de interviews. Als de kamers rechtstreeks wordt gevraagd naar Artikel 29-activiteiten, noemt geen enkele kamer de Ondernemingsbeurs43, terwijl dit eerder door de VvAS als zodanig werd beschouwd en het een landelijke activiteit is waar alle kamers aan deelnemen. Als de kamers specifiek wordt gevraagd naar de taak waaronder de Ondernemingsbeurs valt, noemen de meeste kamers de taak Voorlichting (al dan niet in combinatie met Regiostimulering). Soms wordt Artikel 29 genoemd. Inmiddels is de Ondernemingsbeurs door verschillende kamers ondergebracht bij de taak Voorlichting. Grenzen activiteiten Het wetsartikel biedt kamers de mogelijkheid allerlei activiteiten op te pakken, mits die passen binnen de doelstelling van de kamers en voldoen aan voorwaarden van complementariteit. Hierbij kunnen de kamers aanlopen tegen de grenzen van wat een kamer wel of niet mag doen: “De invulling van Artikel 29 ligt dicht bij de grens wat een kamer kan doen”.
De opvattingen over waar de grens van een kamer ligt kunnen daarbij uiteenlopen, zowel tussen kamers onderling als tussen kamers en de toezichthouder. Dit kan worden geïllustreerd door de volgende twee voorbeelden. • Samenwerking met de NCH (internationale handelsbevordering) Vijf kamers hebben een convenant afgesloten met het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH). In de praktijk is dat als volgt ingevuld. De vijf kamers zijn toegevoegd aan het bestuur van de NCH (zonder beslissingsbevoegdheid). Doel van deze betrokkenheid is gezamenlijk projecten (missies, beurzen) op te zetten. De input van de kamers bij de projecten bestaat uit het aanreiken van bedrijven voor missies en beurzen e.d. Eén van de oorspronkelijke deelnemers van het convenant heeft zich daaruit teruggetrokken. Desbetreffende kamer is van mening dat het convenant van onvoldoende terughoudendheid getuigt van de kamer in haar positie van bestuursorgaan, waardoor dit op gespannen voet staat met Artikel 29. Tevens is de kamer van mening dat het convenant conflicteert met Artikel 30 (concurrentie) en Artikel 38 (vergoeding van kosten voor de uitvoering). • Participatie in certificeringsregeling voor bemiddelaars onroerende zaken Een organiserende organisatie van een certificeringsregeling voor bemiddelaars (makelaars) onroerende zaken heeft de individuele kamers begin 2001 verzocht hierbij haar diensten aan te bieden. De kamers overwogen, naar aanleiding van het verzoek, facilitaire diensten te verlenen bij de praktijktest voor bemiddelaars onroerende zaken. De Staatssecretaris van EZ heeft bij brief de VVK in december 2000 laten weten dat hij deze activiteit niet vindt passen binnen Artikel 29. In de brief wordt verwezen naar het besluit van het parlement de kamers de bevoegdheid tot het beëdigen van deskundigen te ontnemen met het van kracht worden van de huidige Wet KvK 1997. Tevens stelt de Staatssecretaris dat vanuit die lijn de overheid geen betrokkenheid wenst bij een private kwalificatieregeling van bemiddelaars. Het wordt dan ook als niet wenselijk geacht dat een bestuursorgaan als de kamers daarbij betrokken is of blijft. De VVK heeft in antwoord op de brief van de Staatssecretaris in mei 2001 benadrukt dat de kamers uitsluitend facilitaire diensten verzorgen. Tevens stelt de VVK dat er voldoende
43
De Ondernemingsbeurs is een activiteit die de kamers reeds enkele jaren uitvoeren. Het betreft een databank waarin vraag en aanbod met betrekking tot overname van ondernemingen is ondergebracht. Zie verder ook 6.4.3.
44
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
waarborgen zijn om te voorkomen dat er verwarring en misverstanden ontstaan over de betrokkenheid van kamers bij de uitvoering van een private certificeringsregeling. De Staatssecretaris heeft in vervolg daarop de VVK en de individuele kamers in juli 2001 laten weten dat hij deze mening niet deelt en verwacht dat de kamers geen medewerking verlenen aan het initiatief. Dit wordt als volgt toegelicht: Medewerking van de publiekrechtelijke kamers aan een private certificeringsregeling wekt de indruk dat er nog steeds sprake is van publiekrechtelijke accordering ervan. Er wordt op gewezen dat het aanbieden van facilitaire diensten een marktactiviteit is en als zodanig in strijd met Artikel 30 Wet KvK 1997. Tevens wordt het aanbieden van de dienstverlening van onvoldoende belang gezien voor het economisch functioneren van de regio (algemene doestelling kamers), waarmee er niet wordt voldaan aan de voorwaarde voor het uitvoeren van activiteiten in het kader van Artikel 29.
3.9.3
Omvang
In het volgende overzicht wordt inzicht gegeven in de omvang van de Niet-wettelijke taken. Overzicht 3.4 Indicatoren omvang Niet-wettelijke taken Indicator omvang
Omvang
Totale bedrijfslasten
1997: 1998: 1999: 2000:
geen gegevens voorhanden.44 ƒ 7 miljoen (€ 3 miljoen). ƒ 12 miljoen (€ 5 miljoen). ƒ 14 miljoen (€ 6 miljoen).
Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000. Aandeel bedrijfslasten in totale lasten
1997: geen gegevens voorhanden. 1998: 2% (Kamer met hoogste aandeel: 4%; Kamer met laagste aandeel: nihil). 1999: 3% (Kamer met hoogste aandeel: 7%; Kamer met laagste aandeel: nihil). 2000: 4% (Kamer met hoogste aandeel: 7%; Kamer met laagste aandeel: nihil). Bron: Jaarrekeningen kamers 1998, 1999, 2000.
3.10
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de inhoud en omvang van de verschillende taken van de kamers. De Wet KvK 1997 onderscheidt verschillende taken van de kamers. Deze taken zijn in grote lijnen dezelfde als onder het oude wettelijk regime. De Wet KvK 1997 beoogt dat de taken duidelijker zijn omschreven. Bij de taken wordt onderscheid gemaakt in wettelijke en niet44 Over 1997 zijn geen gegevens per taak voorhanden. Vóór de Wet KvK 1997 werden de activiteiten van de kamers integraal gefinancierd en was er geen inzicht in de kosten die verbonden waren aan de afzonderlijke taken van de kamers.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
45
wettelijke taken. De wettelijke taken worden onderscheiden in verplichte wettelijke taken en facultatieve wettelijke taken. Het betreft de volgende wettelijke taken: • Wetsuitvoering (verplicht). • Loket (verplicht). • Voorlichting (facultatief). • Beleidsadvisering (facultatief). • Regiostimulering (facultatief). • Wettelijke bevoegdheden (facultatief). Ten aanzien van de inhoud en de omvang van de taken komt uit het onderzoek onder meer het volgende naar voren. Omvang taken • Voor de inrichting van de jaarrekeningen van de kamers gelden wettelijke regels. De jaarrekeningen bieden inzicht in de kosten (en opbrengsten) van vier taakgebieden: ‘Wetsuitvoering’, ‘Voorlichting’, ‘Beleidsadvisering en Regiostimulering’ en ‘Nietwettelijke taken’. • De omvang van de taken van de kamers is als volgt: Tabel 3.5
Omvang taken kamers
Taken kamers Wet KvK 1997 Wetsuitvoering
Bedrijfslasten 2000 in guldens
Aandeel taak in totale bedrijfslasten 2000
179 miljoen
46%
n.b. n.b. n.b.
n.b. n.b. n.b.
116 miljoen
30%
n.b. n.b.
n.b. n.b.
Totaal taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering
76 miljoen
20%
Niet-wettelijke taken
14 miljoen
4%
386 miljoen
100%
• • •
Loket Voorlichting Wettelijke bevoegdheden
Totaal taakgebied Voorlichting • •
Beleidsadvisering Regiostimulering
45
Totale bedrijfslasten kamers
n.b. = niet onderscheiden in de jaarrekeningen van de kamers.
•
Ten opzichte van 1998 hebben zich geen grote verschuivingen voorgedaan in de relatieve omvang van de bedrijfslasten voor de verschillende taakgebieden van de kamers. Met name op de taken Wetsuitvoering, Beleidsadvisering en Regiostimulering varieert de relatieve omvang van de lasten die verbonden zijn aan deze activiteiten sterk tussen de kamers.
•
45
Door afronding wijkt de optelling af van het totaal.
46
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Inhoud van de taken: algemeen • Alle kamers geven invulling aan de facultatieve wettelijke taken Voorlichting, Beleidsadvisering, Regiostimulering en Wettelijke bevoegdheden. Ook binnen de Nietwettelijke taken worden door alle kamers activiteiten uitgevoerd. • De kamers hebben gezamenlijk een instrument, het Kernpakket Nieuwe Stijl (KNS), ontwikkeld om invulling en uitvoering te geven aan de Lokettaak en de taak Voorlichting. Het KNS geeft derhalve invulling aan zowel een verplichte wettelijke taak als een facultatieve wettelijke taak. • Het instrument KNS bevat een bijbehorend producten- en dienstenpakket. De inhoud van dit aanbod wordt in landelijk verband ingevuld en onderhouden. Door 20 van de 21 kamers is afgesproken dat zij alle landelijk ontwikkelde KNS-producten en -diensten aanbieden. • De Wet KvK 1997 maakt onderscheid tussen de taak Loket en de taak Voorlichting. De kamers zijn van mening dat deze taken in de praktijk, inhoudelijk en organisatorisch, dicht tegen elkaar aanliggen en in de praktijk niet altijd zijn te scheiden. Een gevolg daarvan is dat de kamers beide taken aanduiden als voorlichting, waardoor het begrip voorlichting een bredere inhoud heeft gekregen dan hetgeen de wetgever heeft aangemerkt als voorlichting. • Ten aanzien van de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting hebben de kamers meer uniformiteit aangebracht in de invulling en uitvoering door de verschillende kamers. • De inhoud van de taken Beleidsadvisering en Regiostimulering verschilt tussen de kamers. Wetsuitvoering (Artikel 23 Wet KvK 1997) • Binnen de taak Wetsuitvoering vormt de uitvoering van de Handelsregisterwet de hoofdmoot van de activiteiten van de kamers. • Sinds 1997 is er één landelijk Handelsregister. De kamers hebben het Handelsregister verder geautomatiseerd. Dit betreft activiteiten om de kwaliteit van het Handelsregister te verbeteren en de efficiëntie van het beheer te vergroten. • De kamers hebben de afgelopen jaren de informatie uit het Handelsregister verder via internet ontsloten. Het gebruik van informatie uit het Handelsregister door ondernemers is ten gevolge daarvan duidelijk toegenomen. Dit betekent dat de informatie waarover de kamers beschikken in toenemende mate door het bedrijfsleven wordt benut. Loket (Artikel 23 Wet KvK 1997) • Alle kamers geven aan de taak Loket landelijk vrijwel uniform invulling als onderdeel van het KNS. • Een deel van de loketfunctie is door de kamers via internet ontsloten. Voorlichting (Artikel 24 Wet KvK 1997) • Het aanbod van de kamers van producten en diensten binnen Voorlichting is landelijk vrijwel uniform als onderdeel van het KNS. • Een deel van de Voorlichting is door de kamers via internet ontsloten. • Geïnterviewde organisaties binnen de Voorlichtings- en Adviesstructuur aan ondernemers zijn over het algemeen tevreden over de taakafbakening van de kamers met hen. Het aanbod van de kamers is echter volgens enkele van deze geïnterviewde organisaties qua inhoud en doelgroep gelijkvormig aan hun eigen aanbod. • Ruim 80% van de ondernemers vindt het belangrijk dat zij voor informatie en voorlichting bij de kamer terecht kunnen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
47
Beleidsadvisering (Artikel 26 Wet KvK 1997) De Beleidsadvisering door de kamers aan lokale en regionale overheden is overwegend ongevraagd. De ongevraagde beleidsadvisering van de kamers wordt bijna altijd op prijs gesteld door de gemeenten en provincies. • Van de vertegenwoordigers van gemeenten en provincies vindt 84% het belangrijk dat zij voor beleidsadvisering een beroep kunnen doen op de kamers, naast private belangenorganisaties van het bedrijfsleven. • Als gemeenten en provincies behoefte hebben aan inbreng van het bedrijfsleven, worden de lokale ondernemingsverenigingen het meest geraadpleegd. Na de lokale ondernemersverenigingen worden de kamers het meest geraadpleegd. •
Regiostimulering (Artikel 27 Wet KvK 1997) • De toezichthouder heeft geconstateerd, dat de mogelijkheden om financiële bijdragen in het kader van de Regiostimulering te verstrekken bij sommige kamers niet altijd even duidelijk waren. De toezichthouder heeft beleidsregels uitgevaardigd waarin het wettelijk kader van de taak Regiostimulering wordt toegelicht. • 80% van de vertegenwoordigers van gemeenten en provincies geeft aan de positie van de kamers binnen de regionale economische infrastructuur belangrijk te vinden. • Driekwart van de ondernemers weet dat de kamer activiteiten verricht ter bevordering van de regionale economie. Een meerderheid van deze ondernemers (85%) vindt het belangrijk dat de kamers deze activiteiten verrichten. Wettelijk bevoegdheden (Artikel 28 Wet KvK 1997) • De Wettelijke bevoegdheden zijn een facultatieve taak. Veel kamers wijzen er op dat zij feitelijk geen keuze hebben om deze bevoegdheden al dan niet uit te oefenen, omdat er naar hun mening geen andere instanties zijn waar ondernemers voor deze producten en diensten terecht kunnen. • Als gevolg van de doorvoering van het profijtbeginsel is de omzet met acht miljoen gulden gestegen. Niet-wettelijke taken (Artikel 29 Wet KvK 1997) • De ruimte die de Wet KvK 1997 de kamers biedt om Niet-wettelijke taken uit te voeren wordt onder meer benut voor activiteiten in het kader van de internationale handelsbevordering. Bij de kamers bestaat onduidelijkheid over de soort activiteiten die in de praktijk als niet-wettelijk moeten worden aangemerkt. Zo is het product Ondernemingsbeurs, aanvankelijk bij de kamers aangemerkt als Niet-wettelijke taak, na verloop van tijd door verschillende kamers ondergebracht bij Voorlichting. • De opvattingen over de grenzen van de activiteiten die kamers binnen de Niet-wettelijke taken kunnen verrichten, lopen uiteen tussen kamers onderling, alsmede tussen de kamers en de toezichthouder. Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de duidelijkheid van de taakomschrijving blijkt het volgende. • Volgens de toezichthouder bleek het voor enkele kamers niet duidelijk hoe de taak Regiostimulering diende te worden ingevuld. De toezichthouder heeft geconstateerd dat de betreffende kamers binnen de Regiostimulering financiële bijdragen verstrekten aan organisaties en projecten die volgens de toezichthouder niet pasten binnen de taak Regiostimulering. Naar aanleiding daarvan heeft de toezichthouder beleidsregels uitgevaardigd met betrekking tot de taak Regiostimulering. De toezichthouder verwacht dat hiermee toekomstig onjuist gebruik van het wetsartikel wordt voorkomen.
48
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
•
•
Bij de invulling van de Niet-wettelijke taken lopen de kamers op een aantal punten tegen de wettelijke kaders aan, omdat er bij de kamers onduidelijkheid bestaat over welk soort activiteiten als niet-wettelijk moeten worden aangemerkt. Naar mening van de toezichthouder gaan de kamers in een enkel geval over de wettelijke kaders heen. De kamers zijn van mening dat de taak Loket en de taak Voorlichting in de dagelijkse praktijk moeilijk te scheiden zijn. De afbakening van deze taken lijkt dus niet helder.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
49
50
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
4
Veranderingen in activiteiten volgens de kamers
Dit hoofdstuk gaat in op veranderingen in activiteiten van de kamers zoals door de kamers zelf is aangegeven. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op het algemeen wettelijk kader. Paragraaf 4.2 geeft enkele achtergronden bij de verandering van activiteiten. Paragraaf 4.3 behandelt activiteiten die kamers hebben stopgezet onder invloed van de Wet KvK 1997. Paragraaf 4.4 gaat in op nieuwe activiteiten van de kamers. In paragaaf 4.5 wordt nader ingegaan op wijzigingen in de uitvoering en invulling van de activiteiten door de kamers. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
4.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 brengt een aantal wijzigingen met zich mee die van invloed kunnen zijn op de activiteiten van de kamers: • De Wet KvK 1997 stelt voorwaarden bij de taakuitoefening; de activiteiten van de kamers dienen complementair te zijn aan activiteiten van marktpartijen en private belangenorganisaties. • De Wet KvK 1997 onderscheidt facultatieve wettelijke taken, waardoor de kamers zelf grotere beleidsvrijheid hebben gekregen bij de invulling van deze taken. • De Wet KvK 1997 regelt een andere bekostigingssystematiek, die beoogt meer transparantie te bieden in de kosten en baten van de kameractiviteiten op de verschillende taken. In combinatie met het uitgangspunt in de wet van het profijtbeginsel kan dat leiden tot een nadere afweging van activiteiten. In het evaluatieonderzoek is in de interviews bij de kamers nagegaan welke wijzigingen zich hebben voorgedaan in de activiteiten sinds de invoering van de Wet KvK 1997.
4.2
Achtergronden
De mate waarin de Wet KvK 1997 van invloed is op verandering in activiteiten is onlosmakelijk verbonden met de aard en inhoud van activiteiten die elke kamer verrichtte onder het oude wettelijk regime. Tevens speelt het gegeven dat niet alle 21 kamers dezelfde activiteiten verrichtten een rol bij de omvang van de veranderingen bij elke kamer. Een belangrijk deel van directeuren geeft aan dat de door hen genoemde veranderingen vaak reeds voor het van kracht worden van de Wet KvK 1997 waren doorgevoerd. Dit betreft met name veranderingen ten aanzien van de invulling en uitvoering van activiteiten.46 Betreffende kamers geven aan dat binnen de kamers reeds sinds 1993 een veranderingsproces gaande is. De wet is naar hun mening een formele bevestiging van een situatie die bij de kamers al in gang was gezet.
46
Zie verder paragraaf 4.5.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
51
4.3
Activiteiten die door kamers zijn stopgezet ten gevolge van de Wet KvK 1997
Op één kamer na noemen alle directeuren één of meer activiteiten die de kamer in de afgelopen jaren heeft beëindigd naar aanleiding van de Wet KvK 1997. Bij twee kamers wordt door de directeuren expliciet aangegeven dat ten gevolge van de wet nauwelijks activiteiten zijn afgestoten. De betreffende directeuren geven aan dat hun kamer nooit (veel) activiteiten hebben ontplooid die onder de Wet KvK 1997 niet meer mogelijk waren. Bij een drietal andere kamers geven de directeuren expliciet aan dat zij reeds voordat de nieuwe wet in werking trad een sanering in activiteiten hadden doorgevoerd. Activiteiten die door vrijwel alle kamers werden verricht en zijn stopgezet De volgende activiteiten werden door vrijwel alle kamers uitgevoerd en zijn mede onder invloed van de Wet KvK 1997 gestaakt door alle kamers die de betreffende activiteiten verrichtten. Het betreft hier met name de commerciële activiteiten zoals deze door de toenmalige NVDatabank47 werden verricht en activiteiten van individuele kamers op het terrein van meerdaagse cursussen. Overzicht 4.1 Activiteiten die door vrijwel alle kamers werden verricht en door hen zijn stopgezet Beëindigde activiteit
Voorbeelden
Redenen
Activiteiten met betrekking tot het Handelsregister
•
Verkoop verrijkte Handelsregistergegevens, zoals Detailhandelsinformatiesysteem (DIS) en het Handelsinformatiesysteem (HIS). Actieve promotie adressenverkoop. Hanteren leveringsvoorwaarden.
•
Cohen-toets Handelsregister.
Taalcursussen worden het meest genoemd.
• •
Concurrentie. Sterk verliesgevend en financieel risicovol. Invoering KNS met andere opzet collectieve voorlichting.
• • Meerdaagse cursussen
•
• Structurele secretariaatsvoering voor • andere organisaties •
Beëdiging deskundigen/advies rechtbank beëdiging makelaars (m.i.v. 2000)
-
Secretariaatsvoering voor ondernemersverenigingen e.d. Project paracommercie.
• •
•
Afbakening activiteiten met activiteiten private belangenorganisaties. Verliesgevend en kan niet kostendekkend worden aangeboden. Vervallen van wettelijke bevoegdheden Wet KvK 1997.
Activiteiten die door een deel van de kamers werden verricht en door hen zijn stopgezet De volgende activiteiten werden door een deel van de kamers verricht en zijn mede onder invloed van de Wet KvK 1997 door hen stopgezet. Per activiteit betrof het circa een kwart van alle kamers die deze activiteit uitvoerden.
47
Zie ook hoofdstuk 6.
52
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Overzicht 4.2 Activiteiten die door een deel van de kamers werden verricht en door hen zijn stopgezet Beëindigde activiteit
Voorbeelden
Redenen
Activiteiten met betrekking tot dienstverlening aan individuele ondernemers
•
•
Individuele belangenbehartiging ondernemers. Individueel advies en begeleiding. Specifieke informatievoorziening aan ondernemers (bijv. wijzen op subsidiemogelijkheden en het product Merkenregister).
• •
• • •
Activiteiten op bepaalde onderwerpen binnen de taak Regiostimulering
•
Onder andere activiteiten van de • kamer op sociaal-economisch terrein (onderwijs-arbeidsmarkt, sociale zaken).
Commerciële activiteiten met betrekking tot ERBO-enquête
•
Stopzetten actieve verkoop en de zogenaamde ‘4e pagina’.
• •
KNS-systematiek (eerder doorverwijzen). Niet kostendekkend uit te voeren. Afbakening activiteiten met activiteiten private belangenorganisaties. Concurrentie met de markt. Afbakening activiteiten met activiteiten private belangenorganisaties. Landelijke Cohen-toets. Niet kostendekkend uit te voeren.
Ten aanzien van de activiteiten ‘Dienstverlening aan individuele ondernemers’ en ‘Onderwerpen binnen de taak Regiostimulering’ moet worden opgemerkt dat er kamers zijn die deze activiteiten deels nog wel verrichten. Er zijn kamers die aangeven in overleg met private belangenorganisaties bijvoorbeeld nog projecten te verrichten op sociaal-economisch terrein. Daarnaast geven benoemende organisaties in de interviews aan dat er kamers zijn die nog activiteiten op bijvoorbeeld individuele belangenbehartiging verrichten.48 Activiteiten die incidenteel door een kamer werden verricht en door hen zijn stopgezet De volgende activiteiten werden meer incidenteel door een kamer verricht en zijn mede onder invloed van de Wet KvK 1997 door hen stopgezet. Per activiteit betreft het maximaal vier kamers. Overzicht 4.3 Activiteiten die incidenteel door een kamer werden verricht en door hen zijn stopgezet Beëindigde activiteit
Voorbeelden
Redenen
Terugtrekken structurele vertegenwoordiging kamer in externe organisaties
•
•
Detachering van medewerkers kamer in externe organisatie.
• Investeringen in infrastructuur
48
Structurele vertegenwoordiging gaf soms te grote betrokkenheid van de kamer bij betreffende organisaties. Niet kostendekkend uit te voeren.
Geen investeringen meer in aanleg van Activiteit in strijd met Artikel 27 een snelweg. Wet KvK 1997. Op aanwijzing toezichthouder beëindigd.
Zie verder hoofdstuk 7 en Bijlage IV.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
53
4.4
Nieuwe activiteiten sinds de invoering Wet KvK 1997
De kamers is tevens gevraagd welke nieuwe activiteiten zij hebben ontwikkeld sinds de invoering van de Wet KvK 1997. Een aantal activiteiten zijn (vrijwel) kamerbreed ingevoerd. Het betreft de volgende activiteiten: • De invoering van het Kernpakket Nieuwe Stijl (KNS).49 • Uitvoering PSB-regeling (Programma Starters Buitenlandse markten). • Opstellen activiteitenplannen. • Raadplegingen van ondernemers over het activiteitenplan (invulling van de wetsverplichting om jaarlijks ondernemers te raadplegen over het activiteitenplan van de kamer).50 De volgende activiteiten worden door circa eenderde deel van de kamers genoemd als nieuwe activiteiten: • Intensievere afbakening van de kameractiviteiten met private belangenorganisaties • Activiteiten van de kamer om het beleidsbepalende karakter van het bestuur invulling te geven. Ten slotte noemen enkele directeuren/voorzitters voor hen kamerspecifieke activiteiten. Elke activiteit is door één kamer genoemd: • Participatie in een samenwerkingsproject om een regionale databank op te zetten. • Het uitvoeren van een secretariaat voor een organisatie tegen kostendekkende vergoeding. • Opzetten van een pilot voor de opzet van een kenniscentrum samen met VNO-NCW. • Nieuwe methode van bedrijfshuisvestingonderzoek, door koppeling gegevens ERBO met databank.
4.5
Veranderingen in uitvoering en invulling van activiteiten
Sinds de invoering van de nieuwe wet hebben zich bij de kamers veranderingen voorgedaan in de uitvoering en invulling van reeds bestaande activiteiten. Vrijwel alle directeuren noemen veranderingen in de interne werkwijze van de kamer. Het meest genoemd zijn: • Meer projectmatig werken. • Meer samenwerking (tussen kamers onderling, met marktpartijen en/of met belangenorganisaties). • Invoering automatisering/informatisering. Andere voorbeelden van door directeuren/voorzitters genoemde veranderingen in de interne werkwijze zijn: • Meer regionale invulling van de Regiostimulering. • Het invoeren van een meerjarenplanning voor internationale zaken. • Van reactief naar pro-actief werken. • Invoeren van accountmanagement bij Regiostimulering. • Resultaatgericht, transparant, klantgericht werken. • Eerder doorverwijzen van ondernemers naar andere organisaties.
49 50
Zie voor toelichting op het KNS hoofdstuk 3. Zie ook hoofdstuk 10.
54
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Ruim de helft van de directeuren geeft aan dat er een verandering in zwaartepunten in activiteiten en taken heeft plaatsgevonden. Het gaat hierbij om activiteiten/taken die in tijdsbesteding en/of wijze van uitvoeren relatief meer of minder aandacht krijgen in het totale pakket van activiteiten van de kamer. De zwaartepuntsveranderingen bij deze kamers zijn zeer divers. Voorbeelden van veranderingen in zwaartepunten die genoemd zijn door kamers: • Het meer of juist minder tijd besteden aan lokale ondernemersorganisaties. • Terugkeren naar core-business. • Meer Regiostimulering. • Minder of juist meer Beleidsadvisering. • Verschuiving van Wetsuitvoering naar Voorlichting of Regiostimulering. • Intensivering internationaal zaken doen. Daarnaast wordt er door circa de helft van de kamers aangeven dat er een verandering is doorgevoerd in de wijze van uitvoeren van activiteiten. Overzicht 4.4 Wijzigingen in de uitvoering van activiteiten Gewijzigde activiteiten
Toelichting
Wijze van aanbieden van producten en diensten De volgende veranderingen zijn genoemd: • Uitbesteding van de telefonische informatieverstrekking aan een call-center, de instelling van een 0900-nummer. • Internetpagina kamer. • Ander inrichting van de frontoffice. • Het instellen van een kamerbreed verkoopteam. • Andere presentatie van de kamer naar buiten. Bij activiteiten bewust kijken naar de rol van de Voorbeelden van aspecten die genoemd zijn: kamer • Verandering in visie dat de kamer niet meer automatisch alles zelf uitvoert, maar dat bewust wordt nagegaan of de kamer iets moet doen, dan wel dat anderen het kunnen uitvoeren. • Bewuster kijken naar de maatschappelijke relevantie van activiteiten. • Streven naar hoge kwaliteit tegen zo laag mogelijk kosten. Inhoud van activiteiten
Deze kamers noemen een verandering in de soort activiteiten die de kamer oppakt. Hiermee wordt gedoeld op de volgende veranderingen: • Het bewuster/kritischer kijken naar de rol van de kamer bij het uitvoeren van nieuwe activiteiten. • Een andere focus op activiteiten: focus op een specifiek doel of meer focus op strategische projecten.
Andere invulling subsidiebeleid
Genoemd zijn: • Het terugbrengen van het jaarlijkse subsidievolume. • Het stopzetten van structurele subsidies. • Bewuster omgaan bij het verstrekken van subsidies. • Budgettering van het jaarlijks te besteden subsidiebedrag.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
55
4.6
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op veranderingen van activiteiten die volgens de kamers hebben plaatsgevonden sinds de inwerkingtreding van de Wet KvK 1997. De Wet KvK 1997 brengt een aantal wijzigingen met zich mee die van invloed kunnen zijn op de activiteiten van de kamers. • De Wet KvK 1997 stelt dat activiteiten van de kamers complementair moeten zijn aan activiteiten van de commerciële markt en private belangenorganisaties. • De wet onderscheidt facultatieve wettelijke taken, waardoor de kamers grotere beleidsvrijheid hebben gekregen bij de invulling van deze taken. • De wet regelt een andere bekostigingssystematiek, die meer transparantie biedt in kosten en opbrengsten. Dit kan leiden tot een nadere afweging van activiteiten. In het onderzoek is aan de directeuren/voorzitters van de kamers gevraagd welke veranderingen in activiteiten zich hebben voorgedaan. De kamers noemen onder meer de volgende veranderingen van activiteiten sinds de Wet KvK 1997. Afgestoten activiteiten ten gevolge van de Wet KvK 1997 Onder invloed de Wet KvK 1997 hebben alle kamers activiteiten afgestoten ten gevolge van de afbakening van de activiteiten met de commerciële markt. Dat betreft onder meer commerciële activiteiten rond het Handelsregister ten gevolge van de Cohentoets en het stopzetten van het aanbod van meerdaagse cursussen (met name talencursussen). • Diverse kamers hebben tevens activiteiten beëindigd ten gevolge van de afbakening van activiteiten met private belangenorganisaties. • Bij verschillende beëindigde activiteiten geven kamers aan dat deze tevens zijn stopgezet omdat ze niet kostendekkend waren aan te bieden. •
Nieuwe activiteiten • Als nieuwe activiteit voortkomend uit de Wet KvK 1997 noemen alle kamers het opstellen van een activiteitenplan en het jaarlijks raadplegen van ondernemers daarover. • Naast veranderingen in activiteiten die direct uit de Wet KvK 1997 voortkomen, noemen de kamers ook andere veranderingen in activiteiten die in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd en/of ingevoerd bij de kamers. Dit betreft bijvoorbeeld de invoering van het KNS en de uitvoering van het Programma Starters Buitenlandse markten in opdracht van het Ministerie van EZ. Veranderingen in uitvoering van activiteiten • Bij vrijwel alle kamers zijn de afgelopen jaren veranderingen doorgevoerd in de interne werkwijze. Voorbeelden daarvan zijn: meer projectmatig werken, meer onderlinge samenwerking, meer samenwerking met marktpartijen en belangenorganisaties, en automatisering. • Daarnaast is door de helft van de kamers aangegeven dat zij andere zwaartepunten hebben gelegd in hun activiteiten en naar hun mening activiteiten op een meer bedrijfsmatige en meer cliëntgerichte wijze hebben ingevuld.
56
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de gevolgen van de Wet KvK 1997 voor de activiteiten van de kamers blijkt het volgende. • Alle kamers hebben in het kader van de Wet KvK 1997 activiteiten afgestoten ten gevolge van de complementariteit van kameractiviteiten met de commerciële markt en het inzicht in de mate van kostendekking. • Een deel van de kamers heeft in het kader van de Wet KvK 1997 activiteiten afgestoten ten gevolge van de complementariteit van kameractiviteiten met de private belangenorganisaties. • Ten gevolge van de Wet KvK 1997 zijn geen grote veranderingen in de aard van het aanbod van activiteiten, producten en diensten opgetreden. Wel zijn er veranderingen doorgevoerd in de uitvoering en invulling van de reeds bestaande activiteiten.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
57
58
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
5
Afstemming producten en diensten op behoeften ondernemers
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de afstemming van de producten en diensten op de behoeften van ondernemers. In hoofdstuk 10 wordt ingegaan op de wijze waarop de kamers hun activiteitenplannen afstemmen op de behoeften van ondernemers. In de interviews met directeuren/voorzitter van de kamers en de VVK is ingegaan op de wijze waarop kamers hun producten- en diensten afstemmen op ondernemers en de wijze waarop de kwaliteit daarvan wordt bewaakt. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Paragraaf 5.1 gaat in op het algemeen wettelijk kader. Paragraaf 5.2 gaat in op de afstemming van producten en diensten op de behoefte. In Paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de kwaliteit van producten en diensten van de kamers. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
5.1
Wettelijk kader
Aanleiding tot de Wet KvK 1997 ligt in een brief van april 1992 van de toenmalige Minister van EZ aan de VVK. In de brief wordt een aantal knelpunten geconstateerd in het functioneren van de kamers. Een van de knelpunten die daarbij werd genoemd was dat de behoeften van het regionale bedrijfsleven soms onvoldoende dienden als toetssteen voor de activiteiten van de kamers. De Wet KvK 1997 beoogt dat de kamers hun activiteiten afstemmen op de behoeften van het regionale bedrijfsleven.51
5.2
Afstemming van producten en diensten
5.2.1
Instrumenten van afstemmen van producten en diensten
Bij alle kamers noemen de directeuren/voorzitters diverse van instrumenten en werkwijzen waarmee zij het aanbod afstemmen op de behoeften van ondernemers. Bij twee kamers merken de directeuren expliciet op dat de kamers naast een vraaggerichte oriëntatie tevens een signaalfunctie hebben. Dit betekent dat naar hun mening niet alles wat de kamer doet afgestemd dient te zijn op een directe vraag van ondernemers. De taak van de kamer is tevens om ondernemers bewust te maken van voor hen belangrijke items. Hierdoor ontwikkelen de kamers ook activiteiten waar geen directe vraag naar is, maar waarvan pas later de noodzaak en het nut duidelijk wordt.
51
Dit staat overigens niet letterlijk in de tekst of toelichting van de wet, maar volgt uit bovengenoemde brief van de Minister van Economische Zaken van april 1992 en de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
59
Onderzoek als afstemmingsinstrument Vrijwel alle kamers noemen het uitvoeren van onderzoeken (onder ondernemers) als een belangrijk afstemmingsinstrument. De volgende soorten onderzoeken worden door (vrijwel alle) kamers genoemd: • Diverse kwaliteitsmetingen die vanuit de VVK worden georganiseerd. Zoals: Kwaliteitsmeting van de data in het Handelsregister; Kwaliteitsmeting van de telefonische dienstverlening (Telan); Klanttevredenheidsonderzoek (KTO); Zelfevaluatie van de Regiostimulering (ZEBRA). Met uitzondering van ZEBRA participeren alle kamers in deze onderzoeken. • Enquête regionale bedrijfsontwikkelingen (ERBO). Alle kamers voeren een ERBO uit. Andere voorbeelden van onderzoeken die meer incidenteel door kamers worden genoemd als afstemmingsinstrument zijn: • Klantenpanels. • Behoefteonderzoek ondersteuning internationale handel. • Onderzoek in het kader van regionale stimulering (bijvoorbeeld een behoeftemeting voor een bedrijfsterrein). • Kwaliteitsmonitor exportdocumenten. • Lezersonderzoek Kamerkrant. Andere instrumenten ten behoeve van afstemming producten en diensten Naast de genoemde onderzoeken hanteert circa driekwart van de kamers één of meer van de instrumenten die in overzicht 5.1 worden weergegeven. Overzicht 5.1 Overige instrumenten afstemming bij de kamers Instrument
Door kamers genoemde methode
Netwerken
• • • •
Contacten met ondernemingsverenigingen. Via contacten in projecten. Bezoeken aan bedrijven. Het gehele netwerk van de kamer.
Klanten uitnodigen/mogelijkheid geven te reageren op activiteiten
• • • • • •
Jaarlijkse raadplegingen activiteitenplan. Reactiemogelijkheid internet. Evaluatie maatwerkgesprekken. Evaluatie voorlichtingsbijeenkomsten. Klachten/reactiekaarten bij de balie. Nieuwsbrief aan ondernemingsverenigingen met mogelijkheid tot reageren.
De systematiek van het Kernpakket Nieuwe Stijl (KNS)
•
Volgens betreffende kamers is KNS een vraaggericht instrument. Via landelijke onderzoeken actualiseren productteams van de VVK de invulling.
Luisteren naar klanten
• •
Bij balie, voorlichtingsbijeenkomsten e.d. goed luisteren naar ondernemers. Op basis van regelmatige vragen van ondernemers op hetzelfde onderwerp een collectieve voorlichtingsbijeenkomst organiseren.
Klantvolgsysteem
•
Klantregistratie bezoekers, registratie afname diensten.
Doorvoeren van een attitudeverandering bij medewerkers
•
Luisteren naar de klant; vraaggericht denken en handelen, assertief en klantvriendelijk zijn.
60
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Naast bovenstaande, vrij generiek toegepaste instrumenten, hanteert een kwart tot de helft van de kamers één of meer van onderstaande instrumenten: • Accountmanagement, regiomanagement. Accountmanagers en regiomanagers onderhouden contacten met lokale ondernemers. • Doorlichten van het aanbod en de kamerorganisatie op behoeften. • Via benchmark met andere kamers. Kijken naar het aanbod en wijze van aanbieden bij andere kamers. • Consultatie van bedrijven door bijvoorbeeld medewerkers en/of de directeur. • Organiseren van bijeenkomsten rond een thema of voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld nieuwe inschrijvingen in het Handelsregister. • Meer denken in en werken met klantgroepen en deze vervolgens gericht benaderen. • Naar buiten treden via media. • Door het AB een afspiegeling te laten zijn van klanten.
5.2.2
Veranderingen in de wijze van aanbieden van producten en diensten
Bij alle kamers geven de directeuren aan dat er veranderingen zijn doorgevoerd in de wijze waarop producten en diensten aangeboden worden. Internet Alle directeuren noemen het gebruik van internet als een belangrijke verandering in de wijze van aanbieden van producten en diensten. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan: • de internetsites van de kamers met algemene informatie; • Handelsregister on line. De directeuren benadrukken de verschuiving van fysiek naar digitaal aanbod (internet e.d.). Verwacht wordt dat deze ontwikkeling de komende jaren verder zal doorzetten. Het belang van de fysieke balie zal ten gevolge daarvan relatief afnemen. Eén directeur wijst er expliciet op dat er altijd behoefte zal blijven bestaan aan een fysieke balie. Het blijkt dat bepaalde klanten de voorkeur geven aan persoonlijk contact, bijvoorbeeld allochtone ondernemers. Openingstijden kantoren Naast het (toenemend) inzetten van internet geeft circa driekwart van de directeuren aan dat de kamer de openingstijden van het kantoor (en eventuele bijkantoren) heeft bezien of daarmee bezig is. Deze kamers hebben hier onderzoek naar gedaan of een proef ingesteld met verruiming van de openingstijden. Bij een deel van hen heeft dat geleid tot structurele verruiming van de openingstijden. Bij anderen leidde dat tot handhaving van de bestaande situatie, omdat er bij de klanten onvoldoende behoefte bleek te zijn aan verruiming van de openingstijden. Inrichten bijkantoren/steunpunten Vrijwel alle kamers hebben naast de hoofdvestiging van de kamer nevenvestigingen in de regio. Het aantal nevenvestigingen varieert per kamer. In de nevenvestigingen kunnen ondernemers terecht voor de zogenaamde frontoffice-activiteiten van de kamers: Handels-registeractiviteiten (inschrijvingen en uittreksel e.d.) en algemene informatievragen (loket). Eén kamer heeft een mobiel kantoor ingericht.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
61
Herinrichting van de frontoffice Ruim de helft van de kamers heeft de balie (frontoffice) van de kamers in de afgelopen jaren anders ingericht. Het gaat daarbij om het klantvriendelijker inrichten van de balie: meer klantgericht, meer privacy bieden e.d. Overige veranderingen Door circa een kwart tot de helft van de directeuren worden één of meer van de volgende veranderingen aangegeven: • Promotie, meer naar buiten treden door de kamer. Voorbeelden: De landelijke promotiecampagne via krant en televisie. Meer aandacht voor marketing in algemene zin. Uitdragen van de kameractiviteiten via media. Bijeenkomsten met ondernemers ook gebruiken om activiteiten van de kamer toe te lichten. Roadshows, met een campagne naar de ondernemers toe. • Veranderingen in presentatie van de Kamerkrant. Het uiterlijk van de Kamerkrant is veranderd, themaspecials zijn bijgevoegd e.d. • Verbetering van de telefonische bereikbaarheid, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een 0900-nummer. • Bij bedrijfsbezoeken ook informatie verstrekken over de kamer.
5.2.3
Interne organisatieveranderingen in verband met vraaggerichtheid en dienstverlening
Bij vrijwel alle kamers geven directeuren aan dat veranderingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot het personeelsbeleid. Hierbij gaat het om scholing en/of anders leren denken van het personeel. Voorbeelden van veranderingen hierbij zijn: • Invoeren resultaatgericht belonen. • Scholingsprogramma gericht op kennis en attitudeverandering. • Bijscholing in het kader van KNS. • Verhogen opleidingsniveau medewerkers. In het verlengde van een vraaggerichte werkwijze zijn bij ruim de helft van de kamers interne organisatieveranderingen ingevoerd. Dit kan uiteenlopen van een reorganisatie van de gehele kamer (vaak in het kader van een fusie) tot reorganisatie van een specifieke afdeling (bijvoorbeeld de afdeling voorlichting). Andere voorbeelden zijn: het instellen van regiokringen, een verkoopteam, een communicatiemanager, een afdeling public relations (PR) en accountmanagers en/of regiomanagers (die verantwoordelijk zijn voor contacten over een bepaald onderwerp, of een groep van gemeenten en daar aanspreekpunt voor zijn).
5.3
Kwaliteit van producten en diensten
Algemeen kwaliteitsbeleid kamers Door een ruime meerderheid van de kamers is de laatste jaren gewerkt aan kwaliteitsverbeteringen. Circa eenderde van de kamers is gecertificeerd of zijn bezig met certificering volgens ISO-9002. Vanuit de Commissie Kwaliteitszorg van de VVK is een
62
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
kwaliteitszorgprogramma voor de kamers ontwikkeld.52 Tevens zijn kwaliteitsnormen voor de kamers opgesteld die kamers tussen nu en 2004 gefaseerd gaan invoeren.53 Instrumenten kwaliteitsbewaking en -verbetering Specifiek ten behoeve van de kwaliteit van producten en diensten zijn de kamers begin jaren negentig gestart met kwaliteitsmetingen. De metingen die worden verricht zijn onder te verdelen in interne instrumenten (interne kwaliteitsmetingen) en een klanttevredenheidsonderzoek (KTO). In de volgende subparagrafen wordt aan de hand van de rapportages van de VVK ingegaan op de verschillende kwaliteitsmetingen van de kamers en de resultaten daarvan.
5.3.1
Interne kwaliteitsmetingen
De interne kwaliteitsmeting van de kamers omvat twee instrumenten, namelijk: • Kwaliteitsmetingen telefonische dienstverlening (Telan).54 De volgende punten worden hier onderzocht: De telefonische bereikbaarheid van de kamers. De kwaliteit van de telefonische dienstverlening van de Voorlichting en Adviesdiensten van de kamers. • Kwaliteitszorg Registerdata.55 Hier wordt de kwaliteit van de data in het Handelsregister onderzocht. Kwaliteitsmetingen telefonische dienstverlening (Telan) Instrument Ten behoeve van het onderzoek naar de kwaliteit van de telefonische dienstverlening worden hoofd- en nevenvestigingen van de kamers elk half jaar een aantal keren telefonisch benaderd door een onderzoeksbureau. Het doel van deze meting is het bezien van de bereikbaarheid, de snelheid van doorverbinden, de klantvriendelijkheid, de oplossingsgerichtheid en deskundigheid van medewerkers. Ten aanzien van dit laatste worden de afdelingen Handelsvoorlichting, Handelsregister (Wetsuitvoering) en Startersvoorlichting benaderd met specifieke vragen over fictieve problemen, welke reële praktijksituaties weerspiegelen. Onderdeel van het instrument zijn vooraf opgestelde normen. In het onderzoek wordt bezien in hoeverre elke kamervestiging voldoet aan die normen. Alle kamers participeren in het onderzoek. Resultaten Voor wat betreft telefonische bereikbaarheid voldoet 64% van de vestigingen aan de door Telan gestelde norm.56 De snelheid van beantwoorden is sinds 1997 verbeterd. Het tijdig doorverbinden en de mate waarin direct informatie bij de eerste belpoging wordt verstrekt, zijn daarentegen in vergelijking met 1997 verslechterd.
52
Kwaliteitszorgprogramma 2000-2004. Commissie Kwaliteitszorg. VVK april 1999. Kwaliteitsnorm kamers van koophandel. Commissie Kwaliteitszorg. VVK januari 2001. 54 Zie rapporten: De kwaliteit van de telefonische dienstverlening van de kamers van koophandel: een onderzoek naar de telefonische dienstverlening van de kamer van koophandel, in opdracht van de Commissie Kwaliteitszorg van de Vereniging van Kamers van Koophandel uit 1997, 1998, 1998-1999 en 2000-2001. 55 Zie rapport: Kwaliteitszorg Registerdata 2000-2003 en Kwaliteitszorg Registerdata 1997-1999. 56 Meer specifiek beantwoordt 42% van de vestigingen tijdig de telefoon, de helft van de vestigingen verbindt tijdig door en 81% van de vestigingen verstrekte bij de eerste poging direct informatie. 53
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
63
Verder blijkt uit de onderzoeken dat bijna alle vestigingen (94%) meldteksten57 gebruiken die voldoen aan de norm. Ten opzichte van 1997 is dat een lichte verbetering. Als bij de behandeling van fictieve problemen gekeken wordt naar bijvoorbeeld de vriendelijkheid van medewerkers, de duidelijkheid en hoeveelheid van de gegeven informatie, dan blijkt dat in 2000-2001 slechts drie van de 36 onderzochte vestigingen (8%) voldoen aan de normstelling van Telan. Dit betekent een verslechtering in vergelijking met 1997 en 1998, toen respectievelijk 19% en 84% van de vestigingen aan de normstelling voldeed. De kwaliteit van dit punt geeft dus door de jaren heen een sterk wisselend beeld. Als daarentegen wordt gekeken naar de correctheid en volledigheid van de gegeven antwoorden, voldoet 69% van de vestigingen aan de norm. Ook op dit punt hebben echter de resultaten de afgelopen jaren per meting en per afdeling nogal gefluctueerd. De fluctuaties kunnen deels worden verklaard door verscherping van de norm en verandering van het aanbod. Kwaliteitszorg Registerdata Instrument In het kwaliteitsonderzoek ‘Kwaliteitszorg Registerdata’ wordt tweemaal per jaar de kwaliteit van de data in het Handelsregister van de kamers bezien.58 Dit wordt aan de hand van een aantal indicatoren (meetpunten) bekeken. Voorbeelden van deze indicatoren zijn onder meer: is het telefoonnummer van alle bij het Handelsregister ingeschreven ondernemingen bekend of zijn adressen die in het Handelsregister staan volledig? Tevens wordt steekproefsgewijs de correctheid van gegevens gecontroleerd (is het bedrijf nog gevestigd op het adres e.d). Per indicator wordt bezien of de kamers de norm behalen die intern is vastgesteld (zo moet bijvoorbeeld bij 99,98% van de in het Handelsregister ingeschreven ondernemingen het adres volledig zijn). Alle kamers participeren in het onderzoek. Resultaten In de periode november 2000 tot en met mei 2001 vond de meting plaats op 36 indicatoren, waarvan 29 oude en zeven nieuwe indicatoren.59 De resultaten hiervan worden vergeleken met de resultaten van de najaarsmeting in 1998.60 Over het geheel bezien behaalden de kamers de norm op 21 van de 29 oude indicatoren. Op de overige acht indicatoren wordt door de kamers gemiddeld onder de norm gescoord. Ten opzichte van 1998 is een verbetering te constateren. In 1998 werd door de kamers op 13 van de 29 indicatoren de norm behaald. Verder zijn er 21 indicatoren waarop de kamers hoger scoren dan in 1998. Daarentegen zijn er drie indicatoren waarop de kamers juist lager hebben gescoord. Bij vijf indicatoren zijn de scores in vergelijking met 1998 gelijk gebleven.
57
‘Meldtekst’ wil zeggen: dat wat telefonisten zeggen als zij de telefoon opnemen. Als onderdeel van het kwaliteitszorgprogramma 2000-2004 wordt de opzet van de meting naar de registerdata gewijzigd. Er zal een maandelijkse meting van de Datamonitor plaatsvinden en jaarlijks worden gerapporteerd. 59 Het aantal indicatoren dat wordt gebruikt, is over de jaren heen nogal wisselend geweest. Zo is in het kwaliteitszorgprogramma 1997 - 1999 sprake van 38 indicatoren, terwijl het in de laatste meting van november 2000 - mei 2001 36 indicatoren betreft. Ook is sprake van toevoeging van nieuwe indicatoren die per meting verschillen. 60 Dit is omdat in het najaar van 1998 - net als in huidige meting - alle 29 ‘oude’ indicatoren werden gemeten. In 1997 en het voorjaar van 1998 was dit niet het geval. De beste vergelijking is dus mogelijk met de najaarsmeting van 1998. 58
64
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
5.3.2
Klanttevredenheidsonderzoek (KTO)
Instrument Sinds 1994 meten de kamers de kwaliteit van hun dienstverlening door middel van een klanttevredenheidsonderzoek (KTO).61 Eens per twee jaar wordt onder de klanten van de kamers een telefonische enquête uitgevoerd. In dit onderzoek wordt de dienstverlening van de kamers gemeten op: • Wetsuitvoering; • Voorlichting; • Regiostimulering. In het KTO worden klanten benaderd die in de voorliggende zes tot twaalf maanden contact hebben gehad met één of meer van de afdelingen van de kamers.62 De kwaliteit is als volgt geoperationaliseerd: er wordt gevraagd of de klanten voor verschillende aspecten kunnen aangeven of het niveau van de dienstverlening van de kamer heeft voldaan aan hun verwachtingen. De mate waarin de verschillende aspecten van dienstverlening voldoen aan de verwachtingen van de klanten bepaalt uiteindelijk de totale kwaliteitsscore voor een sector van dienstverlening. Er wordt dus geen rechtstreeks oordeel gevraagd over de kwaliteit van of tevredenheid over producten en/of dienstverlening.63 Alle kamers participeren in het onderzoek. Resultaten In 2000 komt uit het KTO naar voren dat de totale kwaliteit voor alle kamers iets boven de verwachting ligt die klanten en relaties hebben ten aanzien van de dienstverlening. Dit algemene beeld verschilt tussen de afdelingen. Klanten van de afdeling Voorlichting beoordelen de kwaliteit van de dienstverlening duidelijk beter dan relaties van Regiostimulering. Volgens de relaties van Regiostimulering voldoet de kwaliteit van de dienstverlening maar net aan de verwachtingen. Tussen de kwaliteitsscores van de afdeling Voorlichting en die van Wetsuitvoering zijn de verschillen gering. De kwaliteit van dienstverlening van de individuele kamers voldoen in de meeste gevallen in voldoende mate aan de verwachtingen van de klanten. Daarbij zijn er drie kamers die ver boven het gemiddelde scoren. Er zijn echter geen kamers die gemiddeld minder scoren dan de verwachtingen. Ten opzichte van de KTO-meting van 1998 constateert het onderzoeksbureau dat de metingen verricht, dat de totale kwaliteitsscore over de dienstverlening van de kamers licht is toegenomen.64 Bij alle afdelingen is sprake van een verbetering van de totale kwaliteitsscore.65 Voor wat betreft de ontwikkeling in individuele kwaliteitsscores van kamers blijkt dat in vergelijking met 1998 de gemiddelde kwaliteit van kamers in 2000 onderling minder uiteenloopt.
61
Klanttevredenheidsonderzoek kamer van koophandel 1994, 1995, 1998 en 2000. EIM. Per kamer worden ongeveer 280 klanten benaderd. De klanten zijn voornamelijk ondernemers. Voor wat betreft de Regiostimulering worden ook de overheidsrelaties (provincie, gemeente, waterschappen, etc.) benaderd. 63 In het KTO wordt ‘kwaliteit’ gerelateerd aan de ‘verwachtingen’ van de klanten van de kamers. Klanten kunnen onder meer aangeven of de kwaliteit ‘boven’ of ‘onder’ verwachting is. Ter illustratie: klanten kunnen een heel lage verwachting hebben en melden dat zij ‘boven verwachting’ zijn geholpen of zij kunnen een heel hoge verwachting hebben en ‘boven verwachting’ zijn geholpen. In het KTO wordt geen relatie gelegd tussen het eigenlijke verwachtingspatroon en de kwaliteit. 64 Klanttevredenheidsonderzoek kamer van koophandel 2000. EIM. Het betreft een totale toename van 0,01 op een schaal van -1 tot 1. 65 Gezien de gewijzigde opzet van het klanttevredenheidsonderzoek vanaf 1998 is er geen vergelijking gemaakt met de resultaten van de metingen in voorgaande jaren. 62
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
65
5.4
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op de wijze waarop de kamers hun producten en diensten op de behoeften van ondernemers afstemmen. Eén van de knelpunten van het functioneren van de kamers onder het oude wettelijk regime betrof, volgens de toenmalige Minister van Economische Zaken, het feit dat de behoeften van het regionale bedrijfsleven soms onvoldoende als toetssteen dienden voor de activiteiten van de kamers. In het onderzoek is bij de kamers nagegaan op welke wijze zij hun producten en diensten afstemmen op de behoeften van ondernemers en de wijze waarop zij de kwaliteit bewaken. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren. Instrumenten ter afstemming van producten en diensten De individuele kamers noemen diverse instrumenten en werkwijzen waarmee zij producten en diensten afstemmen op de behoeften van ondernemers. • Het instrument KNS wordt in dit kader door geïnterviewde directeuren genoemd als voorbeeld van een vraaggericht instrument. Het KNS wordt in VVK-verband landelijk door productteams ingevuld en vormgegeven. • Het merendeel van de instrumenten voor afstemming van de inhoud, die de directeuren/voorzitters noemen, bestaat uit gebruikersgerichte instrumentaria, met name kwaliteitsmetingen. Daarnaast worden de netwerken van de individuele kamers genoemd als instrument om nieuwe behoeften van ondernemers te inventariseren. • De instrumenten en activiteiten van de individuele kamers bij het afstemmen van de inhoud van het aanbod zijn met name gericht op de ondernemers die reeds gebruik maken van de kamer. Dit betekent dat de individuele kamers de inhoud van producten en diensten voornamelijk afstemmen door middel van het meten van tevredenheid over het bestaande aanbod onder de gebruikers van de kamers. •
Wijze van aanbieden van producten en diensten • De laatste jaren hebben kamers veranderingen doorgevoerd gericht op betere dienstverlening aan de gebruikers van de kamers, zoals: meer mogelijkheden via internet, openingstijden zijn bezien en zonodig verruimd, bijkantoren/steunpunten zijn ingericht, verbeteringen in de frontoffice en promotiecampagnes voor de diensten en producten. • De directeuren/voorzitters verwachten in de komende jaren een verdere verschuiving van fysiek aanbod naar digitaal aanbod. Verwacht wordt dat het belang van de fysieke balie ten gevolge daarvan relatief zal afnemen. • In de interne organisatie van de kamers zijn volgens de directeuren/voorzitters tevens wijzigingen doorgevoerd met het oog op betere dienstverlening. Genoemd zijn: resultaatgericht belonen, upgrading opleidingsniveau personeel, scholingsprogramma’s voor het personeel en reorganisaties. Kwaliteit van producten en diensten De kamers hebben een gemeenschappelijk kwaliteitsbeleid en verrichten diverse kwaliteitsmetingen. • De kwaliteitsmetingen vinden op gezette tijden plaats en zijn structureel van aard. De resultaten van de kwaliteitsmetingen zijn (zeer) wisselend: soms wijzen zij op kwaliteitsverbetering in de loop van de tijd, dan weer op verslechtering. •
66
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de afstemming van producten en diensten op de behoefte van het regionale bedrijfsleven blijkt het volgende. • De afstemming van producten en diensten door de individuele kamers is met name gericht op gebruikers van het bestaande aanbod van de kamers. • De producten en diensten binnen het KNS worden landelijk ingevuld en afgestemd en zijn dus niet specifiek regionaal afgestemd. • Voor de inventarisatie van regio-specifieke behoefte van niet-gebruikers is, behoudens de netwerken, geen ander instrumentarium voorhanden. • De kamers verrichten verschillende activiteiten op het gebied van het kwaliteitszorg van producten en diensten. • De kamers hebben diverse veranderingen doorgevoerd gericht op een betere dienstverlening aan de gebruikers van de kamers.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
67
68
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
6
Voorwaarde bij de taakuitoefening: afbakening met de commerciële markt
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de kamers invulling geven aan de afbakening met de commerciële markt en de effecten daarvan. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 6.1 wordt ingegaan op wijze waarop de kamers invulling hebben gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie Cohen. In paragraaf 6.2 wordt in algemene zin ingegaan op de invulling van de concurrentiebepaling door de kamers. In paragraaf 6.3 wordt ingegaan op de effecten van de concurrentiebepaling op de markt. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
6.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 stelt voorwaarden bij de uitoefening van alle taken door de kamers. In algemene zin geldt de voorwaarde dat kamers activiteiten kunnen uitvoeren mits deze niet door het bedrijfsleven worden uitgevoerd. De werkzaamheden van de kamers moeten complementair zijn aan het bedrijfsleven. In de Wet KvK 1997 is dit neergelegd in twee wetsartikelen. Eén artikel waarin de taakafbakening met private belangenorganisaties van het bedrijfsleven wordt geregeld (Artikel 31 Wet KvK 1997), één artikel waarin de taakafbakening met de commerciële markt wordt geregeld (Artikel 30 Wet KvK 1997). In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de kamers de taakafbakening met de commerciële markt invullen. Hoofdstuk 7 behandelt vervolgens de andere voorwaarde bij de taakuitoefening. In Artikel 30 van de Wet KvK 1997 wordt de grens aangegeven waarbinnen de kamers bij hun taakvervulling moeten blijven. Zij mogen geen werkzaamheden verrichten die leiden tot mededinging met ondernemers die uit oogpunt van goede marktwerking onwenselijk is en geen activiteiten verrichten die negatieve effecten hebben op de mededinging tussen ondernemingen en vrije beroepsbeoefenaren. Het wetsartikel heeft tot doel te voorkomen dat activiteiten van de kamers leiden tot oneerlijke concurrentie met de commerciële markt. Artikel 30 Wet KvK 1997. - 1. Een kamer draagt er zorg voor dat zij geen werkzaamheden verricht die leiden tot mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren die uit een oogpunt van een goede marktwerking ongewenst is. - 2. Een kamer draagt er voorts zorg voor dat haar werkzaamheden niet leiden tot het verhinderen, beperken of vervalsen van de mededinging tussen ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren.
In praktijk wordt dit de concurrentiebepaling genoemd. Het wetsartikel biedt de kamers een zekere ruimte om een product of dienst aan te bieden als het regionale bedrijfsleven daaraan behoefte heeft en het product of dienst niet door particuliere bedrijven of instanties wordt aangeboden. De goede marktwerking komt in het geding wanneer de kamers activiteiten (blijven) verrichten waarin het bedrijfsleven reeds in voldoende mate voorziet. In dat geval heeft de kamer al snel de schijn tegen van een voorsprong op andere bedrijven uit hoofde van haar publiekrechtelijke functie en kan sprake zijn van concurrentievervalsing. In een dergelijk geval zal de kamer zich dan ook van het verrichten van die diensten moeten onthouden. Dit betekent dat kamers een bepaalde taak kunnen (blijven) vervullen zolang er op de markt geen gelijkwaardige dienstverlening bestaat.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
69
Een en ander betekent dat kamers scherp dienen te letten op ontwikkelingen in de markt en ervoor dienen te waken dat zij niet door hun activiteiten potentiële dienstverleners, waaronder starters, van de markt afhouden. De verantwoordelijkheid hiervoor legt de Wet KvK 1997 bij het AB. “Het ligt voor de hand dat het AB, voor tweederde deel zelf afkomstig uit het bedrijfsleven, zich er voortdurend van blijft vergewissen dat de dienstverlening van de kamers complementair en niet concurrentievervalsend is”.66
Bij de beschouwing van de afbakening met de commerciële markt spelen, naast het wettelijk kader, tevens de aanbevelingen van de MDW-werkgroep Markt en Overheid (Commissie Cohen) een rol. In deze aanbevelingen wordt ingegaan op marktactiviteiten door publieke instellingen in het licht van concurrentiecondities. In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate waarin de aanbevelingen van de Commissie Cohen terzake van activiteiten die evengoed of beter door private marktpartijen kunnen worden verricht zijn opgevolgd, te betrekken in de evaluatie van Wet KvK 1997.
6.2
Invulling concurrentiebepaling: aanbevelingen Commissie Cohen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de aanbevelingen van de Commissie Cohen door de kamers zijn opgevolgd. Eerst wordt ingegaan op de door het Ministerie van EZ uitgevoerde Cohen-toets op activiteiten van de kamers rondom het Handelsregister. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop de individuele kamers de aanbevelingen van de Commissie Cohen hebben ingevuld.
6.2.1
Cohen-toets Handelsregisteractiviteiten
Ten behoeve van het beheer van het Handelsregister is destijds door de kamers de NV Databank als facilitaire dienst opgericht. Begin jaren negentig is de NV Databank de verkoop van gegevens uit het Handelsregister gaan intensiveren. Het aanbod van de Databank leidde tot diverse klachten van het bedrijfsleven over oneerlijke concurrentie. De NV Databank bestaat als zodanig inmiddels niet meer. De activiteiten zijn ondergebracht bij de directie Informatie en Automatisering van de VVK. Cohen-toets Handelsregister Begin 1997 zijn door het Ministerie van EZ de activiteiten van de toenmalige NV Databank doorgelicht volgens de aanbevelingen van Commissie Cohen.67 De conclusie van het Rapport toetsing NV Databank luidde als volgt: • De Databank ontplooit marktactiviteiten in concurrentie met derden. Deze marktactiviteiten zal zij moeten beëindigen. Zij zal zich moeten beperken tot zuiver facilitaire dienstverlening aan de kamers. • De gegevens die in het kader van de publieke taak van de kamers aan de kamers worden verstrekt of door de kamers worden vergaard, moeten aan eenieder op nondiscriminatoire wijze tegen afgiftekosten ter beschikking worden gesteld. Eventueel zou hier nog een deel van de vergaringskosten in kunnen worden meeberekend. • Voor zover de kamers deze gegevens combineren of verrijken, mogen deze uitsluitend ten behoeve van de eigen taakuitvoering worden gebruikt. 66 67
MvT Wet KvK 1997. Conform afspraken tijdens TK-behandeling van de Wet KvK 1997.
70
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Implementatie De Cohen-toets toonde aan dat het merendeel van de producten dat de NV Databank aanbood de toets niet konden doorstaan. Bij acht van de in totaal tien commerciële activiteiten op de productenlijst van de NV Databank bleek geen van de ontheffingsgronden van de Commissie Cohen van toepassing. Aanbevolen werd dat de Databank deze acht activiteiten in juridische, organisatorische en financiële zin zou afscheiden en afstoten. In vervolg hierop is door het Ministerie van EZ en de VVK overlegd over de implementatie van deze aanbevelingen. In de loop van 1998 is het aanbod van de acht producten van de Databank door de kamers stopgezet en zijn andere tarieven ingevoerd voor het blijvende aanbod. Eind 1998 zijn de afspraken hieromtrent formeel bekrachtigd door het Ministerie van EZ. Opstelling kamers De kamers hebben de aanbevelingen van de Cohen-toets niet zonder meer geïmplementeerd.68 Uit de briefwisseling, gespreksverslagen en interviews aangaande de implementatie komt naar voren dat een en ander een moeizaam proces is geweest. De kamers, uit monde van de VVK, onderschreven niet alle overwegingen die bij de Cohen-toets waren gemaakt. Ten gevolge daarvan waren de kamers zonder meer bereid alle activiteiten af te stoten.69 De bezwaren van de kamers richtten zich met name op een te stringente doorvoering van de aanbevelingen van de Commissie Cohen. Anno 2001 blijkt dat bij diverse individuele kamers en de VVK de toenmalige bezwaren tegen de uitkomsten van de Cohen-toets nog steeds gelden. Door enkele kamers wordt opgemerkt dat zij het (om uiteenlopende redenen) betreuren dat bepaalde informatieproducten uit het Handelsregister verplicht zijn afgestoten naar aanleiding van de Cohen-toets. De VVK is van mening dat de naar hun mening te stringent doorgevoerde Cohen-toets een aantal ongewenste consequenties heeft, te weten: • Het afgestoten aanbod is niet opgepakt door de markt. • Het wegvallen van de leveringsvoorwaarden en het stopzetten van de actieve promotie leidt tot een afname van klanten waardoor de verstrekkingkosten steeds minder kunnen worden gedekt. • De afspraken die ten aanzien van tarieven zijn gemaakt vertonen discrepantie met het uitgangspunt van het profijtbeginsel in de Wet KvK 1997.
6.2.2
Cohen-toets individuele kamers
De activiteiten van individuele kamers maakten geen deel uit van de landelijke Cohen-toets. Bij de individuele kamers is nagegaan of zij eventueel hun kamerspecifieke activiteiten hebben doorgelicht volgens de aanbevelingen van de Commissie Cohen. • Een meerderheid van de kamers (tweederde deel) geeft aan dat zij géén Cohen-toets hebben uitgevoerd op hun kamerspecifieke activiteiten. De belangrijkste reden voor deze kamers om geen toets te doen is de mening dat zij geen activiteiten verrichten die de Cohen-toets niet zouden doorstaan: “wij doen niets wat niet mag”. Naar de mening van deze kamers biedt de wijze waarop zij omgaan met en anticiperen op mogelijk 68
Zo constateert het Ministerie van EZ in maart 1998 dat er nog steeds producten worden gevoerd die niet aan de Cohen-normen voldoen, er beperkende voorwaarden bij levering worden gesteld, actieve marketing wordt verricht en afspraken over de tariefstelling niet consequent worden doorgevoerd. 69 Opgemerkt moet worden dat dit niet voor alle afzonderlijke kamers hoeft te gelden. Eén kamer geeft expliciet aan het zeer te betreuren dat de kamers zich zo sterk hebben verzet bij het afstoten van activiteiten naar aanleiding van de Cohen-toets.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
71
•
concurrentie met de markt voldoende waarborg dat er geen activiteiten plaatsvinden die een Cohen-toets niet zouden doorstaan. Daarbij zijn enkele kamers het niet eens met de beperkingen die de aanbevelingen Cohen hen oplegt: het breekt het initiatief bij het personeel af, het beperkt een prikkelende verhouding tussen overheid en bedrijfsleven en het beperkt de mogelijkheden om meer inkomsten uit producten en diensten te genereren. Eenderde deel van de kamers geeft aan dat zij hun individuele kameractiviteiten wel hebben doorgelicht volgens de aanbevelingen van Cohen, waarvan drie kamers reeds vóór de landelijke Cohen-toets op het Handelsregister, bijvoorbeeld als onderdeel van een reorganisatie. Eén kamer geeft aan geen echte toets te hebben verricht, maar dat de aanbevelingen van Cohen er bij hen wel toe hebben geleid dat de kamer kritischer is gaan kijken naar wat zij doet.
Bij het merendeel van de kamers, dàt de eigen kameractiviteiten heeft doorgelicht, heeft de doorlichting naar hun mening geen ingrijpende resultaten gehad: er was volgens de kamers eigenlijk niet veel wat de toets niet kon doorstaan.70 Het cursusaanbod wordt genoemd als concrete activiteit die (deels) de toets niet kon doorstaan. Naar aanleiding daarvan hebben de kamers het aanbod van talencursussen en andere meerdaagse cursussen geschrapt. Ook de kamers die geen toets hebben uitgevoerd geven aan dat zij deze activiteiten hebben beëindigd.
6.2.3
Door de kamers beëindigde activiteiten naar aanleiding van doorlichting activiteiten op concurrentie
Naar aanleiding van de door EZ uitgevoerde Cohen-toets hebben de kamers de volgende activiteiten gestaakt: • Verkoop van verrijkte gegevens uit het Handelsregister. Belangrijkste producten waren het Handels Informatie Systeem (HIS) en het Detailhandel Informatie Systeem (DIS). • Verkoop van gegevens uit de ERBO-enquête. • Actieve promotie van de adressenverkoop en informatieproducten uit het Handelsregister. • Het verkopen van informatie uit het Handelsregister tegen tarieven die boven de kostprijs liggen. • Het hanteren van leveringsvoorwaarden bij het verstrekken van gegevens uit het Handelsregister. Naar aanleiding van een eigen doorlichting door de kamers op concurrentie hebben de kamers het aanbieden van talencursussen en andere meerdaagse cursussen beëindigd.71
6.3
Invulling concurrentiebepaling: algemeen
De kamers dienen zelf ervoor te waken dat zij geen concurrerende activiteiten verrichten. De vraag doet zich voor in hoeverre de concurrentiebepaling in de Wet KvK 1997, de aanbevelingen van de Commissie Cohen en de resultaten van de uitgevoerde Cohen-toets hebben geleid tot een gedragsverandering bij de kamers.
70
Eén kamer geeft expliciet aan in dit verband te hebben gekeken naar het gebruik van de heffing voor activiteiten die geen algemene nutsfunctie hebben. De doorlichting heeft er bij deze kamer onder meer toe geleid dat de heffing niet meer wordt ingezet voor activiteiten zonder algemene nutsfunctie. 71 Zie ook hoofdstuk 4.
72
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Veranderingen De meeste directeuren/voorzitters geven aan dat de huidige wijze waarop zij omgaan met en anticiperen op mogelijke concurrentie nauwelijks verschilt met circa tien jaar geleden. Directeuren/voorzitters van enkele kamers signaleren wel een verschuiving. Zij merken op dat ten gevolge van de concurrentiebepaling in de Wet KvK 1997 de kamer alerter is geworden op mogelijke concurrentie en terughoudender bij het uitvoeren van nieuwe activiteiten. Ook het groeiende kostenbewustzijn bij de kamer wordt genoemd als reden voor de meer terughoudende opstelling bij het uitvoeren van nieuwe activiteiten. Een kwart van de bestuursleden is van mening dat de wijze waarop hun kamer omgaat met mogelijke concurrentie niet is veranderd sinds de Wet KvK 1997, 45% is van mening dat dit (sterk 5%) is verbeterd. Daarbij valt op dat een relatief groot deel van bestuursleden niet kan oordelen over dit onderwerp (28 %).72 Omgaan met mogelijke concurrentie Alle directeuren/voorzitters van de individuele kamers zijn van mening dat zij zelf zorgvuldig omgaan met mogelijke concurrentie. Verschillende kamers benadrukken het uitgangspunt niet te willen concurreren met het bedrijfsleven. Tevens wordt diverse malen de opmerking gemaakt dat er ook vanuit het bestuur sterk op wordt gelet dat de kamer geen concurrerende werkzaamheden verricht. Twee kamers geven aan niet met honderd procent zekerheid te durven stellen dat zij geen concurrerende activiteiten verrichten, omdat het voor de kamer onmogelijk is de gehele markt te overzien. “Wij doen er alles aan om het te voorkomen, maar het is niet met honderd procent uit te sluiten”.
Tweederde deel van de bestuursleden is tevreden (59%) tot zeer tevreden (8%) over de wijze waarop hun kamer met concurrentie omgaat. Tussen de verschillende kamers bestaat verscheidenheid in het denken over de wijze waarop zij in de praktijk invulling geven aan de afbakening van activiteiten met de commerciële markt. In deze visies zijn twee extremen te onderscheiden: • Een kamer moet de grenzen op de markt in de praktijk kunnen opzoeken. Het is niet goed om van te voren te veel inperkingen te geven, dat breekt het initiatief af. • Een kamer moet geen enkel risico willen nemen. Elk genomen risico kan de kamer als publiek orgaan schaden. De publiekrechtelijke status van de kamers mag niet in de waagschaal worden gezet. Het merendeel van de directeuren/voorzitters positioneert hun kamer tussen deze twee uitersten. Ongeveer een kwart van de kamers positioneert zich aan de ‘grensverkennende’ kant, een ander kwart positioneert zich aan de ‘risicomijdende’ kant. Werkwijze De meeste directeuren/voorzitters geven aan dat zij geen (externe) standaardtoets hebben om te bezien of zij al dan niet concurreren met het bedrijfsleven. Elke kamer hanteert een eigen werkwijze, er is geen gemeenschappelijke aanpak/methodiek. Bij alle kamers noemen directeuren/voorzitters een combinatie van werkwijzen en werkhouding als instrument. Bij de meeste kamers bevat de werkwijze zowel preventieve als reactieve elementen. Vier kamers leggen het zwaartepunt bij een meer reactieve werkwijze en drie kamers meer bij een preventieve werkwijze. 72
In de enquête is de bestuursleden over twaalf kameronderwerpen gevraagd of er veranderingen zijn opgetreden in de afgelopen drie jaar. Over het algemeen geeft 13% tot 17% bij elk onderwerp aan dat zij daar niet over kunnen oordelen. Dit betreft met name bestuursleden die recentelijk zijn toegetreden tot het bestuur. Bij het onderwerp concurrentie en Artikel 29-activiteiten heeft respectievelijk 28% en 32% geen oordeel.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
73
•
•
Voorbeelden van meer preventieve elementen die de kamers genoemd hebben zijn: Zelf kritisch, alert, zorgvuldig zijn op wat je doet; actief nagaan op de markt als er ideeën zijn voor iets nieuws, of bij twijfel of iets kan; de kamermedewerkers hebben door diverse permanente contacten met het bedrijfsleven voldoende zicht op het marktaanbod; vraaggericht werken; altijd bezien of activiteiten passen binnen taak van de kamer als aanjager en uit nutsfunctie. Voorbeelden van meer reactieve elementen zijn: Goed luisteren naar signalen of klachten uit de markt, rekening houden met aanbod; via het activiteitenplan, het is voor iedereen zichtbaar wat de kamer doet, men kan daar op reageren.
Luisteren naar signalen uit de markt, het openstaan voor klachten en de markt de gelegenheid geven te reageren op activiteiten, lopen als een rode draad door de methodieken van de kamers. Ter illustratie: een directeur benadrukt bijvoorbeeld dat de kamer zeer waakzaam moet omgaan met signalen uit de markt: “één ironische opmerking is al een signaal”. De directeuren/voorzitters geven aan in de praktijk weinig tot geen klachten te ontvangen over eventueel concurrerende activiteiten. Doordat de kamers over het algemeen nauwelijks klachten krijgen, concluderen de meeste directeuren/voorzitters dat zij geen concurrerende activiteiten verrichten. Drie directeuren/voorzitters plaatsen hierbij een kanttekening: • Dat ondernemers niet klagen zegt niets, want men klaagt niet bij een autoriteit. • Ondernemers weten niet altijd precies wat een kamer wel of niet mag doen. • Het is voor een publiek orgaan als de kamer onvoldoende om te wachten op reacties uit de markt, er moet vooraf actief worden nagegaan of er geen commerciële markt is voor een product/dienst. Afweging ‘gelijkwaardige dienstverlening’ Op basis van de Wet KvK 1997 is het kamers niet per se verboden producten of diensten aan te bieden die op de commerciële markt verkrijgbaar zijn. Kamers kunnen een dergelijke activiteit (blijven) vervullen zolang in de markt geen gelijkwaardige dienstverlening bestaat. Enkele directeuren/voorzitters geven expliciet aan dat als op de markt sprake is van een gelijkwaardige dienstverlening, zij er direct toe zullen overgaan deze dienst over te dragen. Zij wijzen erop dat deze stap onlosmakelijk verbonden is aan het karakter van de kamer. Een kamer kan nieuwe activiteiten uitvoeren vanuit haar rol als aanjager. Als het een goed idee is, zal de markt dat op een dag over willen nemen. Door enkele directeuren/voorzitters wordt gewezen op het belang van de afweging van gelijkwaardige dienstverlening. Zij merken op dat als een ondernemer klaagt, of aangeeft een activiteit van de kamer graag te willen uitvoeren, de kamer daar kritisch mee moet omgaan. De vraag daarbij is dan: waaruit bestaat het product/dienst dat de ondernemer op de markt wil aanbieden of aanbiedt? Gaat het om het hele pakket van de kamer of pakt de ondernemer uitsluitend het onderdeel er uit waar markt voor is: “krenten uit de pap halen”? Het pakket van de kamer is vaak breder vanuit oogpunt van de nutsfunctie van de kamer en niet alle onderdelen behoeven commercieel interessant te zijn. Daarnaast speelt de vraag in hoeverre de marktpartijen garanties kunnen geven voor continuïteit en kwaliteit. Tot slot speelt naar hun mening een praktisch punt: de ontwikkelingskosten kunnen bij eventuele overdracht niet in rekening worden gebracht door de kamers.
74
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Opstelling kamers bij reacties uit de markt Bij de meeste kamers geven de directeuren/voorzitters aan dat zij overgaan tot afstemmen of samenwerken als zij merken dat de kameractiviteiten raakvlakken hebben met de markt. De VVK adviseert de individuele kamers zo veel mogelijk samenwerking te zoeken met marktpartijen wanneer activiteiten van de kamers overlap of grote raakvlakken vertonen met activiteiten van marktpartijen. • Afstemming betekent in de praktijk duidelijk afspreken wie wat doet. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als het aanbod van het bedrijf op het eerste oog lijkt op het aanbod van de kamer, maar qua doelgroep en invulling verschillend is. • Samenwerking wordt als remedie genoemd in het geval een ondernemer het product of de dienst wil overnemen, maar niet het gehele aanbod op zich kan nemen. Als voorbeeld van samenwerking noemen de kamers de huidige wijze van invullen van de collectieve voorlichting.73
6.4
Het bedrijfsleven over concurrentie van de kamers
In het kader van het evaluatieonderzoek is de taakafbakening van de kamers in de praktijk met de commerciële markt ook verkend aan de kant van markt. Dit heeft plaatsgevonden door middel van: • interviews met individuele bedrijven; • enkele vragen in de enquête onder ondernemers die in het kader van het evaluatieonderzoek is uitgevoerd; • inventariseren klachten die binnenkomen bij de kamers; • inventarisatie klachten bij de toezichthouder.
6.4.1
Resultaten interviews individuele bedrijven
Er hebben interviews plaatsgevonden met vijftien individuele bedrijven. Er is gesproken met banken, exportorganisaties, aanbieders van ondernemerscursussen, koepels van advocaten en notarissen, direct-mailorganisaties en een organisatie die actief is op het terrein van bemiddeling bij bedrijfsovername. De interviews waren verkennend van aard. In de interviews is ingegaan op eventuele ervaren concurrentie van de kamers en eventuele samenwerking en afstemming met de kamers op raakvlakken in activiteiten. Alle geïnterviewde organisaties verrichten activiteiten die raakvlakken hebben met activiteiten van de kamers. Voor een aantal organisaties (banken e.d.) behoren deze activiteiten echter niet tot de kernactiviteit van de organisatie, maar vormen onderdeel van de service en acquisitie. Deze organisaties ervaarden op het moment van het interview geen hinderlijke overlap of concurrentie vanuit de kamer. Onder de geïnterviewde organisaties bevinden zich ook organisaties die aangeven dat er kameractiviteiten zijn die hun eigen kernactiviteit raken. Het gaat daarbij om de volgende activiteiten van de kamers: adressenverkoop, exportadvies en de Ondernemingsbeurs. De 73
Voor de invoering van het KNS boden de kamers zelf cursussen aan. Deze werden verzorgd door kamermedewerkers of ingekocht bij een marktpartij. De kamer was daarbij altijd de leidende partij. Met de invoering van het KNS en de Wet KvK 1997 wordt de collectieve voorlichting ingevuld in samenwerking met marktpartijen. De rol van de kamer is daarbij meer faciliterend geworden. Organisaties kunnen zich melden bij de kamer om de voorlichtingsbijeenkomst in te vullen. De kamers selecteren op basis van prijs/kwaliteit en eerdere ervaringen. Het objectieve karakter van de voorlichting wordt daarbij genoemd als belangrijk aandachtspunt. Daarnaast zeggen kamers dat er tussen aanbieders regelmatig wordt gerouleerd.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
75
geïnterviewde organisaties geven signalen dat de kamers naar hun mening activiteiten verrichten die (deels) concurreren met hun eigen kernactiviteiten. De mate waarin dit als hinderlijke concurrentie wordt ervaren loopt uiteen, maar heeft voor deze geïnterviewden in ieder geval tot nu toe geen aanleiding gegeven om een klacht in te dienen.
6.4.2
Resultaten uit de ondernemersenquête
Er is een enquête gehouden onder netto 3.701 bedrijven in de sectoren handel, industrie, ambacht en dienstverlening. In deze enquête is onder meer nagegaan: • In welke mate producten en diensten van de kamers lijken op producten en diensten van de bedrijven. • Of de ondernemers met raakvlakken in activiteiten concurrentie ervaren van de kamers dan wel met de kamers samenwerken. Hieruit komt het volgende naar voren. Tabel 6.1
Ondernemers over overeenkomsten, samenwerking en ervaren concurrentie met de kamers (N=3.701)
Overeenkomsten, samenwerking en concurrentie Geen overeenkomst in producten en diensten
% 92%
Weet niet
4%
Overeenkomst in producten/diensten
4%
Geen samenwerking of ervaren concurrentie Werkt samen met een kamer Ervaart op dit moment concurrentie Heeft in recente verleden concurrentie ervaren, maar nu niet meer
60% 23% 12% 5%
Uit tabel 6.1 blijkt het volgende: • 92% van de bedrijven heeft geen overeenkomst in producten en diensten van de kamers. • 4% van de bedrijven geeft te kennen dat het aanbod van de kamers overeenkomsten heeft met hun eigen aanbod. • 4% kan daar niet over oordelen. • 12% van de bedrijven met overeenkomstig aanbod ervaart op dit moment concurrentie van de kamers. Dit komt overeen met twintig van de ondervraagde 3.701 bedrijven in de enquête. Indien dit wordt doorberekend naar het gehele bedrijfsleven in de sectoren handel, industrie, ambacht en dienstverlening komt dit overeen met circa 0,5% van het bedrijfsleven dat mogelijk concurrentie ervaart. Dit percentage komt overeen met rond de 2.500 ondernemers in Nederland. • Daarnaast zijn er enkele bedrijven (5%) met overeenkomstig aanbod die in de afgelopen drie jaar concurrentie hebben ervaren, maar op dit moment niet meer. • Het merendeel (60%) van de bedrijven met overeenkomstig aanbod ervaart geen concurrentie en werkt ook niet samen met een kamer. • Ruim een kwart van de bedrijven met overeenkomstig aanbod werkt weleens samen met een kamer.
76
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat een kwart van de ondernemers, die aangeven op dit moment concurrentie te ervaren, contact heeft opgenomen met een kamer. Het merendeel klaagt dus niet bij de kamer. In het onderzoek is niet verder nagegaan waarom ondernemers niet klagen. Twee mogelijke verklaringen (of een combinatie van de twee) liggen voor de hand. De eerste kan zijn dat de ervaren concurrentie niet van een zodanige omvang is, dat ondernemers de moeite nemen om contact op te nemen met de kamer. Ten tweede kan het zo zijn dat ondernemers niet zo snel contact opnemen met de kamer bij ervaren concurrentie, omdat de drempel om bij een autoriteit te klagen wellicht groot is.
6.4.3
Ontvangen klachten door de kamers
De directeuren/voorzitters van de kamers geven aan over het algemeen nauwelijks klachten te ontvangen over mogelijk concurrerende activiteiten. Vier individuele kamers geven echter een voorbeeld van in het recente verleden ontvangen klachten over oneerlijke concurrentie: • Een klacht over reclame-activiteiten door een door de kamer ingehuurd bedrijf na het verzorgen van een themabijeenkomst. De kamer nodigt dit bedrijf niet meer uit om bijeenkomsten te verzorgen. De samenwerking is dus stopgezet. • Een klacht over een taalcursus die de kamer aanbood. De kamer is hier vervolgens mee gestopt. • Een klacht over een door de kamer ontwikkeld instrument: een subsidiescan. De kamer heeft het instrument overgedragen, de klagende organisatie biedt de scan nu aan. • Een klacht over de Ondernemingsbeurs. De kwaliteit, omvang en invulling van de Ondernemingsbeurs verschilt volgens de kamer echter van het aanbod van de klagende partij. De kamer heeft de activiteit niet afgestoten of overgedragen. Bij de VVK zijn recentelijk twee klachten ontvangen over het product Ondernemingsbeurs.74 Dit is een activiteit die kamers gezamenlijk verrichten binnen het kader van KNS. De VVK is van mening de klagende partijen geen vergelijkbare dienstverlening aanbieden en heeft hen aangeboden verder samen te werken. Een van de klagende partijen heeft daarop de klacht neergelegd bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa heeft geoordeeld niet bevoegd te zijn hierover te oordelen. De klagende partij heeft zich vervolgens vervoegd bij het Ministerie van EZ (zie verder paragraaf 6.4.4).
6.4.4
Ontvangen klachten door de toezichthouder
De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van concurrentie ligt bij de kamers zelf. Het Ministerie van EZ verwijst eventuele klagende partijen naar de kamers. Sinds de Wet KvK 1997 is dit diverse malen per jaar voorgekomen. Exacte gegevens zijn niet bekend, de toezichthouder houdt hiervan geen registratie bij. De toezichthouder beziet klachten pas zelf als klagende partijen er met de kamers zelf niet zijn uitgekomen. Het merendeel van de door de toezichthouder naar de kamers doorverwezen klagers komt niet meer terug, wat er op kan duiden dat een en ander met de kamers is opgelost. Ondernemers die zich benadeeld voelen 74
De Ondernemingsbeurs is een activiteit die de kamers reeds enkele jaren uitvoeren. Het betreft een databank waarin vraag en aanbod van ondernemingen is ondergebracht. De databank is opgezet om met name de kleinere ondernemers met elkaar in contact te brengen. De kamers vervullen daarbij een coördinerende rol. Sinds de oprichting enige jaren geleden vindt discussie plaats over of deze activiteit van de kamers concurrerend is of niet. Het Ministerie van EZ heeft daarover in diverse overleggen met de VVK vragen gesteld. Ook tussen kamers onderling is er discussie (geweest) over de wenselijkheid van uitvoering van deze activiteit door de kamers in het kader van concurrentie. De kamers hebben de Ondernemingsbeurs recentelijk gemoderniseerd. Tevens is samenwerking gevonden met verschillende marktpartijen die de bemiddelende activiteiten zullen gaan vervullen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
77
kunnen op grond van onrechtmatige daad de gang naar de burgerlijke rechter maken. Er hebben sinds 1998 geen zaken bij de burgerlijke rechter gespeeld. Sinds de invoering van de huidige wet zijn bij de toezichthouder twee meldingen van klachten binnengekomen van ondernemers die er in onderling overleg met kamers niet zijn uitgekomen. Beide gevallen zijn recentelijk gemeld. • Een geval betreft een ondernemer die oneerlijke concurrentie van een kamer ervaart op het terrein van belastingadvisering. De behandeling van de klacht is inmiddels door de betreffende kamer overgenomen. • Een ander geval betreft een klacht van een onderneming over de Ondernemingsbeurs. De klacht was aanvankelijk ingediend bij de NMa. De NMa heeft de klacht als nietontvankelijk verklaard en de klager doorverwezen naar het Ministerie van EZ. Het ministerie heeft naar aanleiding van de klacht nadere informatie ingewonnen bij de VVK.
6.5
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op de wijze waarop de kamers hun activiteiten met de commerciële markt afbakenen. De Wet KvK 1997 stelt voorwaarden aan de taakuitoefening van de kamers. Artikel 30 van de Wet KvK 1997 bevat bepalingen die beogen dat de activiteiten van de kamers niet leiden tot oneerlijke concurrentie met de commerciële markt (concurrentiebepaling). De wet biedt de kamers een zekere ruimte om een product of dienst aan te bieden als het regionale bedrijfsleven daaraan behoefte heeft en het product of de dienst niet door particuliere bedrijven of instanties wordt aangeboden. Kamers kunnen een bepaalde taak (blijven) vervullen zolang er op de markt geen gelijkwaardige dienstverlening bestaat. Dit betekent dat de kamers scherp moeten letten op ontwikkelingen in de markt en ervoor moeten waken dat zij door hun activiteiten potentiële dienstverleners en productaambieders, waaronder starters, van de markt afhouden. De Wet KvK 1997 stelt dat het voor de hand ligt dat het AB zich er voortdurend van blijft vergewissen dat de dienstverlening van de kamer complementair en niet concurrentievervalsend is. De Motie Remkes vraagt de mate waarin aanbevelingen van de Commissie Cohen over marktactiviteiten door publieke instellingen in het licht van concurrentiecondities door kamers zijn opgevolgd, te betrekken bij de evaluatie van de Wet KvK 1997. In de interviews met directeuren/voorzitters is ingegaan op de wijze waarop de kamers oneerlijke concurrentie voorkomen en op de navolging van de aanbevelingen van de Commissie Cohen. Tevens is de afbakening met de commerciële markt verkend vanuit de kant van de markt. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren. Invulling concurrentiebepaling: aanbevelingen Commissie Cohen • De activiteiten van de toenmalige NV Databank zijn in 1997 door het Ministerie van EZ doorgelicht volgens de aanbevelingen van de Commissie Cohen (Cohen-toets). • De resultaten van de Cohen-toets op het Handelsregister zijn door de kamers in de loop van 1998 geïmplementeerd. Deze implementatie verliep redelijk moeizaam, omdat de kamers van mening waren dat de aanbevelingen van de Commissie Cohen te strikt waren toegepast. De meeste kamers en de VVK zijn dit nog steeds van mening. • Tweederde deel van de directeuren/voorzitters geeft aan dat zij verder geen Cohen-toets hebben uitgevoerd op de andere kameractiviteiten. De doorlichting is volgens hen niet
78
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
noodzakelijk omdat er naar hun mening geen activiteiten zijn die de Cohen-toets niet kunnen doorstaan. Daarbij zijn enkele kamers het niet eens met de beperkingen die de aanbevelingen Cohen hen oplegt. Eenderde deel van de directeuren/voorzitters geeft aan hun activiteiten wel te hebben doorgelicht volgens de aanbevelingen van de Commissie Cohen. Naar aanleiding van deze doorlichting hebben de kamers de meerdaagse cursussen afgestoten. Invulling concurrentiebepaling: algemeen • Het merendeel van de directeuren/voorzitters geeft aan dat er nauwelijks wijzigingen zijn doorgevoerd in het omgaan met en anticiperen op mogelijke concurrentie. Enkele kamers geven aan dat zij alerter zijn geworden op mogelijke concurrentie en terughoudender bij het uitvoeren van nieuwe activiteiten. • Kamers hanteren elk hun eigen werkwijze om te voorkomen dat zij met ondernemers concurreren. Er is geen standaardtoets. De invulling geschiedt overwegend door middel van ‘zelf alert zijn’, ‘luisteren naar signalen uit de markt’ en ‘het al dan niet krijgen van klachten’. Tevens wordt regelmatig opgemerkt dat het AB let op mogelijk concurrerende werkzaamheden van de kamer. De werkwijze bevat dus zowel preventieve als reactieve elementen. • Bijna de helft van de bestuursleden (45%) is van mening dat de wijze waarop hun kamer omgaat met mogelijke concurrentie is verbeterd. Ruim een kwart ziet geen verschil en een kwart zegt dit niet te kunnen beoordelen. • Alle kamers geven aan dat zij zijn gestopt met het aanbieden van meerdaagse cursussen. Opinies bij kamers over concurrentie • Alle geïnterviewde voorzitters en directeuren/voorzitters zijn van mening dat zorgvuldig wordt omgegaan met concurrentie met de markt. • Van de bestuursleden is 67% (zeer) tevreden over de wijze waarop hun kamer met concurrentie omgaat. • Tussen de diverse individuele kamers doen zich verschillen voor in de visie ten aanzien van het voorkomen van concurrentie. In deze visies zijn twee uitersten te onderscheiden: enerzijds kamers die van mening zijn dat een kamer de grenzen op de markt in de praktijk moet kunnen opzoeken en anderzijds kamers die van mening zijn dat een kamer, mede in verband met publiekrechtelijke status, geen enkel risico moet willen nemen. Ongeveer een kwart van de kamers positioneert zich aan de ‘grensverkennende’ kant, een ander kwart positioneert zich aan de ‘risicomijdende’ kant. Het merendeel van de directeuren/voorzitters positioneert hun kamer tussen deze twee uitersten. Het bedrijfsleven over concurrentie vanuit de kamers Uit de enquête onder ondernemers blijkt dat 92% van de bedrijven geen overeenkomsten heeft met diensten of producten van de kamer; 4% van de bedrijven heeft dat wel (overlappend marktsegment) en 4% weet niet of zij raakvlakken hebben met de kamers. • De meeste bedrijven in het overlappende marktsegment ervaren geen hinder van de kamers voor hun eigen activiteiten. Een belangrijk deel van dit segment werkt daarnaast met de kamers samen. • Door 12% van de bedrijven in het overlappende marktsegment wordt aangegeven dat zij op dit moment concurrentie door de kamers ervaren. Indien dit percentage wordt doorberekend naar het gehele bedrijfsleven, komt dit overeen met circa 0,5% van de bedrijven in de sectoren handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Dit komt neer op ongeveer 2.500 ondernemingen. • Het merendeel van de ondernemers (75%) dat aangeeft op dit moment concurrentie te ervaren, heeft hierover niet geklaagd bij een kamer. •
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
79
Omgang met klachten door de kamers De kamers geven aan nauwelijks klachten te ontvangen. Bij vier kamers geven geïnterviewde directeuren voorbeelden van klachten. In drie gevallen werd tot overeenstemming met de klagende partij gekomen. • De VVK heeft klachten ontvangen omtrent de activiteit Ondernemingsbeurs. De VVK bestrijdt de klachten op grond van het feit dat de klagende partijen geen gelijkwaardig product aanbieden. • De toezichthouder heeft eveneens een klacht over de activiteit Ondernemingsbeurs ontvangen. • Een belangrijk knelpunt bij omgang met klachten houdt verband met meningsverschillen over wat ‘gelijkwaardige dienstverlening’ inhoudt. •
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de mate waarin de aanbevelingen van de Commissie Cohen zijn opgevolgd blijkt het volgende. • De aanbevelingen van de Commissie Cohen zijn vrijwel uitsluitend toegepast op de commerciële activiteiten van de kamers rond het Handelsregister. Ten gevolge hiervan zijn de kamers gestopt met verschillende commerciële activiteiten rond het Handelsregister. • Het merendeel van de kamers vindt het niet noodzakelijk de overige kameractiviteiten te toetsen aan de aanbevelingen van de Commissie Cohen. • Eenderde deel van de kamers heeft dit wel gedaan. Hieruit kwam volgens deze kamers één activiteit naar voren die de toets niet kon doorstaan. Deze activiteit is vervolgens beëindigd. Ten aanzien van de werkwijze die kamers hanteren om oneerlijke concurrentie te voorkomen, blijkt het volgende. • Elke kamer hanteert een eigen werkwijze ten aanzien van het voorkomen van oneerlijke concurrentie. In algemene zin vullen kamers dit in door als kamerorganisatie alert te zijn en open te staan voor signalen en klachten van de markt. • Daarnaast wijzen diverse directeuren/voorzitters erop dat het AB alert is op mogelijk concurrerende werkzaamheden van de kamer. • De kamers verschillen in visie ten aanzien van het voorkomen van concurrentie. Een kwart van de kamers is van mening dat men de grenzen van de markt in de praktijk moet kunnen opzoeken. Deze kamers leggen zich vooraf dus minder strenge beperkingen op. • De kamers geven aan nauwelijks klachten te ontvangen over mogelijk concurrerende activiteiten. • Over het algemeen komen de individuele kamers in geval van een klacht tot oplossingen met het bedrijfsleven. Op dit moment speelt echter een klacht over een gemeenschappelijke activiteit van de kamers, waarbij de kamers niet tot overeenstemming met de klagende partij zijn gekomen. Deze klacht ligt nu bij de toezichthouder. Ten aanzien van de effecten van de werkwijze van de kamers bij het voorkomen van oneerlijke concurrentie blijkt het volgende. • 12% van de geënquêteerde bedrijven die producten en diensten aanbieden die lijken op die van de kamers, ervaart op dit moment concurrentie van de kamers. • Het merendeel van deze bedrijven heeft hierover niet geklaagd bij een kamer.
80
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Ten aanzien van het voorkomen van oneerlijke concurrentie door de kamers blijkt het volgende. • De werkwijze van de kamers voorkomt niet dat een aantal bedrijven oneerlijke concurrentie ervaart. • Het blijkt echter dat de meeste bedrijven niet klagen bij de kamer als zij oneerlijke concurrentie ervaren. Het openstaan voor klachten als onderdeel van de werkwijze van de kamers om oneerlijke concurrentie te voorkomen lijkt daardoor niet afdoende.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
81
82
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
7
Voorwaarden bij de taakuitoefening: afbakening met private belangenorganisaties
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de kamers invulling geven aan de afbakening met private belangenorganisaties en de effecten daarvan. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Eerst wordt in paragraaf 7.1 nader ingegaan op het wettelijk kader. In paragraaf 7.2 wordt vervolgens ingegaan gaan op de invulling en vormgeving van de afbakening door de kamers. In paragraaf 7.3 komen de meningen en opinies van de private belangenorganisaties over de afbakening met hen aan de orde. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
7.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 stelt voorwaarden aan de uitoefening van alle taken door de kamers. In algemene zin geldt de voorwaarde dat kamers activiteiten kunnen uitvoeren mits deze niet door het bedrijfsleven worden uitgevoerd. De werkzaamheden van de kamers moeten complementair zijn aan die van het bedrijfsleven. In de Wet KvK 1997 is dit neergelegd in twee wetsartikelen. In Artikel 31 Wet KvK 1997 wordt de taakafbakening met private belangenorganisaties van het bedrijfsleven geregeld. Het wetsartikel strekt ertoe dat als private belangenorganisaties in voldoende mate voorzien in werkzaamheden die door de kamers worden verricht, de kamers terug dienen te treden. Het doel hiervan is te voorkomen dat kamers werkzaamheden verrichten die tot het werkterrein van private belangenorganisaties behoren. Artikel 31 Wet KvK 1997. - 1. Een kamer oefent de in Artikel 24 en 27 bedoelde taken en de in Artikel 29 bedoelde andere taken uit voor zover daarin niet wordt voorzien door rechtspersonen die volgens hun statuten tot doel hebben de belangen van ondernemers te behartigen. - 2. Het eerste lid geldt eveneens met betrekking tot de uitoefening van de Artikel 26 bedoelde taak, voor zover het betreft advisering uit eigen beweging door de kamer.
Het wetsartikel houdt in dat een kamer haar taken Voorlichting, Regiostimulering, het op eigen beweging uitbrengen van Beleidsadvies en eventuele andere taken uitoefent, voor zover daarin niet wordt voorzien door private belangenorganisaties van het bedrijfsleven. Een uitzondering op de complementariteit is gemaakt voor de gevraagde Beleidsadvisering, dit omdat het denkbaar is dat degene die advies vraagt juist van meerdere kanten een advies wil ontvangen. De Wet KvK 1997 gaat er vanuit dat er voldoende dialoog tussen de kamers en het georganiseerde bedrijfsleven is om tot een adequate werkverdeling te komen. Het wordt aan de kamers overgelaten de ontwikkelingen op dit terrein nauwlettend te volgen en te beslissen wanneer het nodig is dat zij deze werkzaamheden ter hand nemen, dan wel stopzetten. In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate waarin de beoogde taakafbakening met private organisaties ook daadwerkelijk vorm heeft gekregen, te betrekken in de evaluatie van Wet KvK 1997.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
83
7.2
Invulling en vormgeving van de taakafbakening volgens de kamers
Voor een duidelijk beeld van private belangenorganisaties voor ondernemers is het onderscheid gemaakt tussen de volgende vier verschillende private belangenorganisaties van ondernemers: • Landelijke koepelorganisaties (VNO-NCW en MKB-Nederland). • Regionale werkgeversorganisaties. Dit zijn organisaties die MKB-Nederland in de regio vertegenwoordigen, dan wel zijn aangesloten bij VNO-NCW. Tevens is er één autonome regionale werkgeversorganisatie (LOZO in Limburg). • Brancheorganisaties. • Regionale ondernemersverenigingen. In de interviews bij de kamers is gevraagd naar de wijze waarop zij invulling geven aan de afbakening van werkzaamheden met private belangenorganisaties van het bedrijfsleven. Alle directeuren/voorzitters zeggen invulling te geven aan de taakafbakening, onder andere door regelmatig overleg met alle organisaties die vertegenwoordigd zijn in het bestuur van de kamer (benoemende organisaties). Het jaarlijkse activiteitenplan en de uitvoering daarvan zijn belangrijk instrumenten bij de afbakening. Naast afstemming met de benoemende organisaties geven directeuren/voorzitters bij ongeveer een kwart van de kamers expliciet aan dat ook afstemming plaats vindt met niet-benoemende organisaties (regionale ondernemersverenigingen en/of brancheorganisaties die niet vertegenwoordigd zijn in het bestuur).75 Driekwart van de kamers stemt echter nauwelijks af met nietbenoemende organisaties. Tevens wordt als instrument bij de invulling van afbakening door vrijwel alle kamers de jaarlijkse raadpleging van ingeschreven ondernemingen over het activiteitenplan genoemd.76 De mate waarin de afbakening door de kamers wordt ingevuld hangt onder andere af van de aard van de privaatrechtelijke belangenorganisaties. Driekwart van de kamers richt zich bij de afbakening met name op de benoemende organisaties. Directeuren/voorzitters van een aantal kamers geven aan dat de afbakening met regionale werkgeversorganisaties eenvoudiger is vorm te geven dan met de brancheorganisaties en organisaties die niet zijn vertegenwoordigd in het bestuur.77 De afstemming met de koepelorganisaties is formeel van aard en vindt op bestuurlijk niveau veelal in landelijk verband plaats. Van de afstemming van de kamers met de overige private belangenorganisaties wordt in het volgende overzicht aangegeven wat over het algemeen de verschillen zijn.
75
In de rest van het hoofdstuk wordt geen verder onderscheid gemaakt tussen verschillen in afstemming met benoemende organisaties en niet-benoemende organisaties. Het aantal, en de verscheidenheid in soorten, benoemende organisaties kan sterk uiteenlopen tussen de kamers. Er zijn kamers waar de vakbonden en de regionale werkgeversorganisaties de enige benoemende organisaties zijn en er zijn kamers waar naast deze twee soorten organisaties, ook brancheorganisaties en regionale ondernemersverenigingen rechtstreeks benoemen. 76 Het is opmerkelijk dat kamers in dit kader de raadplegingen als instrument noemen. Het gaat hier om de afbakening tussen werkzaamheden van de kamers met werkzaamheden van private belangenorganisaties. De raadplegingen zijn primair bedoeld om (individuele) ondernemers die niet rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in de kamerbesturen inspraak te geven in het beleid en de activiteiten van de kamers. 77 Bij twee kamers wordt aangegeven dat nauwelijks sprake is van verschillen in de afbakening tussen de verschillende organisaties en de kamer.
84
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Overzicht 7.1 Vorm en inhoud van de afbakening naar aard van de organisaties Organisaties
Vorm en inhoud van afbakening
Regionale werkgeversorganisaties
• • • • •
Brancheorganisaties
• • • •
Formeel en bestuurlijk overleg en afstemming (eventueel met geformaliseerde werkafspraken door middel van convenants), met name over het activiteitenplan en regionale onderwerpen (en actualiteiten). De frequentie van dit overleg is hoger dan bij de overige organisaties. Enkele kamers voeren gezamenlijk overleg met de regionale werkgeversorganisatie(s). Overleg en samenwerking vindt plaats in het kader van gezamenlijke projecten (hierbij komt het voor dat werkafspraken en een werkverdeling worden gemaakt). Er is samenwerking en afstemming met betrekking tot onderzoeken, strategische onderwerpen en standpuntbepalingen (bij belangrijke onderwerpen) en reacties op beleidsnota’s van overheden.78 Met name contact op ambtelijk niveau. Over het algemeen is sprake van ad hoc-overleg. Overleg met de brancheorganisaties gaat met name over het activiteitenplan en majeure en/of langlopende regionale onderwerpen. Pragmatische/projectmatige samenwerking in het kader van projecten. Enkele kamers geven aan dat het contact met de branches verloopt: - via de regionale werkgeversorganisaties; - via commissies van de kamers en/of een (branchegericht) platform.
Regionale ondernemersverenigingen
• •
Vakcentrales
• Nauwelijks overleg. Het contact dat de vakcentrales verder met de kamers hebben verloopt vaak via benoemde bestuursleden in het AB of DB van de kamers. • Als overleg plaats vindt, is dit op bestuurlijk niveau. • Samenwerking vindt vooral plaats bij onderwerpen waarbij raakvlakken bestaan, zoals economische en sociaal-economische onderwerpen.
Over het algemeen nauwelijks afbakening. Met name projectmatige samenwerking en ad hoc-overleg op ambtelijk niveau.
Uit bovenstaand overzicht wordt duidelijk dat overleg het meest frequent wordt gepleegd met de regionale werkgeversorganisaties. Tevens komt hier ook formeel overleg op bestuurlijk niveau het meest voor. Met de brancheorganisaties heeft de afstemming over het algemeen meestal een projectmatige en tijdelijke aard en vindt het overleg plaats op uitvoerend niveau. Met regionale ondernemersverenigingen en de vakcentrales komt overleg over afbakening over het algemeen zeer weinig voor. Een ander verschil is dat enkele kamers en regionale werkgeversorganisaties afspraken hebben geformaliseerd door middel van convenants (dit komt niet voor tussen andere organisaties en de kamers). Ongeveer eenderde deel van de kamers heeft formeel vastgelegde afspraken met een of meer regionale werkgeversorganisaties door middel van bijvoorbeeld een convenant. Het merendeel van de kamers heeft geen formeel vastgelegde afspraken over de taakafbakening.
78
Twee kamers en een regionale werkgeversorganisatie zijn met elkaar een samenwerkingsverband aangegaan. Aanleiding hiervoor was, volgens één van de geïnterviewde kamers, dat er een aantal regionale dossiers is waar zowel de kamers als de regionale werkgeversorganisatie actief op is (voorbeelden: 5e nota Ruimtelijke Ordening, het streekplan, verkeer en vervoer, technologiebeleid). Op deze grote dossiers wordt samengewerkt voor wat betreft de beleidsvoorbereiding, met name richting de provincie en de grote steden. Er wordt binnen dit verband een taakverdeling gemaakt en er wordt bepaald wie naar buiten komt met een standpunt en hoe kennis kan worden gebundeld. Hierdoor is meer contact en uitwisseling van gedachten en kennis tot stand gekomen. Alle partijen zijn tevreden over dit samenwerkingsverband.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
85
Directeuren/voorzitters van de betreffende kamers geven aan dat beide partijen nauwelijks meerwaarde zien in het afsluiten van een convenant. Oorzaken van verschillen in afstemming De oorzaken voor de verschillen in invulling en vormgeving van de taakafbakening houden volgens de directeuren/voorzitters verband met het volgende: • De mate waarin een belangenorganisatie is vertegenwoordigd in de overlegstructuur van de regio. Met name de brancheorganisaties zijn in dat soort overleggen meestal minder vertegenwoordigd. • Het al dan niet aanwezig zijn van een professioneel apparaat bij de private belangenorganisaties c.q. het gebrek aan menskracht van de organisaties in de regio. Drie kamers wijken af van het algemene beeld dat met name veel afstemming plaatsvindt met regionale werkgeversorganisaties. Zij geven aan juist minder contact te hebben met de regionale werkgeversorganisaties dan met de regionale ondernemersverenigingen en/of brancheorganisaties. Eén van de redenen die zij hiervoor geven is dat het ledenaantal van de regionale ondernemersverenigingen groter is dan het ledenaantal van de regionale werkgeversorganisaties.79 Hierdoor hebben de regionale ondernemersverenigingen meer menskracht en eventueel een professioneler apparaat. Dit betekent dat met name het overleg op ambtelijk niveau minder is met de regionale werkgeversorganisaties. Bij één kamer ligt het primaat bij de afbakening bij de regionale ondernemersverenigingen. De regionale werkgeversorganisaties worden door deze kamer als onderdeel van de landelijke koepelorganisaties gezien en niet als vertegenwoordiger van het regionale bedrijfsleven.80 Overige instrumenten voor afbakening van werkzaamheden Naast de hierboven genoemde afstemmingsvormen noemen kamers nog de volgende instrumenten voor afstemming met private belangenorganisaties: • via permanente vertegenwoordiging in een breed scala van (belangen)organisaties; • via regionale platforms; • via het bestuur. Afstemming van de kamers met andere gremia Naast de afstemming met private belangenorganisaties melden directeuren/voorzitters bij diverse kamers dat afstemming van werkzaamheden tevens plaatsvindt met andere organisaties. In dit verband zijn genoemd: • regionale ontwikkelingsmaatschappijen; • regionale ‘SER’s’81; • vakbonden; • Syntens; • via ondernemingshuis-constructie met V&A-structuur; • met andere kamers; Door de kamers afgestoten activiteiten naar aanleiding van de taakafbakening Naar aanleiding van de taakafbakening geven directeuren/voorzitters van alle kamers aan dat zij zijn opgehouden met structurele secretariaatsvoering voor ondernemersverenigingen.
79
Enkele kamers geven aan dat tevens verschillen bestaan tussen de twee regionale werkgeversorganisaties waarmee zij in hun kamergebied te maken hebben, onder meer door een verschil in menskracht en middelen in de regio. 80 Deze kamer heeft een platform opgericht voor afstemming met alle organisaties binnen het kamergebied. 81 Regionale Sociaal-Economische Raden. Deze overlegorganen zijn de afgelopen jaren in provinciaal verband tot stand gekomen.
86
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Daarnaast zijn er kamers die naar aanleiding van de afbakening zijn gestopt met activiteiten als individuele belangenbehartiging voor ondernemers en projecten op sociaal-economisch terrein (bijvoorbeeld onderwijs-arbeidsmarkt).
7.3
Meningen en opinies van de kamers over de afbakening
Tijdens de interviews met directeuren/voorzitters is gevraagd naar meningen en opinies over de afbakening en eventuele knelpunten hieromtrent. Tevredenheid Bij vrijwel alle kamers geven de directeuren/voorzitters aan over het algemeen tevreden te zijn over de wijze waarop de afbakening wordt ingevuld, in het bijzonder de afbakening met de regionale werkgeversorganisaties.82 Bij vier kamers geven de directeuren/voorzitters aan niet tevreden te zijn met de afstemming van één van de twee regionale werkgeversorganisaties binnen hun kamergebied. Van de bestuursleden is 69% tevreden (55%) tot zeer tevreden (14%) over de samenwerking en afstemming met benoemende organisaties. Verbetering Bij negen kamers geven directeuren/voorzitters aan dat sprake is van een verbetering in de afstemming tussen de kamer en de private organisaties sinds de Wet KvK 1997. Hiervan geven zeven kamers aan dat dit onder andere komt door een intensivering van communicatie/overleg. Vier kamers geven aan dat knelpunten in de afbakening zijn opgelost doordat de kamers volgens benoemende organisaties ongewenste activiteiten hebben stopgezet of overgedragen. Voorbeeld daarvan is het stopzetten van de secretariaatsvoering voor lokale ondernemersorganisaties.83 Eén kamer heeft een opgerichte sociëteit op verzoek overgedragen aan de regionale werkgeversorganisatie. Bij een aantal kamers geven de directeuren/voorzitters expliciet aan dat zij het als positief ervaren en van belang achten dat de afbakening met de private belangenorganisaties is opgenomen in de Wet KvK 1997.84 Eén van de redenen is dat hierdoor een impuls voor verandering en vernieuwing bij de kamers is gekomen en de kamers zich hierdoor beter aan de voorwaarden zijn gaan houden. Enkele directeuren/voorzitters geven aan dat het opnemen van de bepaling noodzakelijk was om ervoor te zorgen dat de kamers daadwerkelijk zouden veranderen.85 Iets meer dan de helft (53%) van de bestuursleden signaleert een verbetering (41%) dan wel sterke verbetering (12%) in de afstemming en samenwerking met private belangenorganisaties. 82 Eén van de kamers heeft een afwijkende mening over afstemming met de regionale werkgeversorganisaties. Bij deze kamer ligt bij de afbakening het primaat bij de regionale ondernemersorganisaties. 83 Eén kamer geeft aan in het kader van de afbakening structurele secretariaatsvoering te hebben stopgezet, maar dat dit erg tegen hun zin was. 84 Hierbij wordt door een aantal kamers wel de kanttekening geplaatst dat er een spanningsveld bestaat bij de taakafbakening, omdat de privaatrechtelijke belangenorganisaties bestuursleden van de kamers benoemen en het AB het beleidsbepalende orgaan is. Hierdoor bepalen de private organisaties in hoeverre de kamer activiteiten mag verrichten. In dit kader vraagt één kamer zich tevens af waarom met de regionale werkgeversorganisaties moet worden afgestemd als zij reeds bestuursleden hebben benoemd in het AB van de kamer, en het AB het beleid van de kamer bepaalt. 85 Er zijn overigens ook kamers die het tegenovergestelde van mening zijn, namelijk dat als de wet niet was vernieuwd, de kamers alsnog waren veranderd en dat de vernieuwingen reeds in gang zijn gezet vóór de inwerkingtreding van de Wet KvK 1997.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
87
Knelpunten bij de afbakening Ondanks het feit dat het merendeel van de kamers tevreden is over de afstemming met de privaatrechtelijke belangenorganisaties, blijkt de invulling van de afbakening in de praktijk niet altijd even eenvoudig. In algemene zin omdat volgens de directeuren/voorzitters sprake kan zijn van enige ‘jalousie de métier’. Daarnaast zijn ook meer concrete knelpunten genoemd. Het merendeel van de directeuren/voorzitters geeft aan bij de invulling van de afbakening één of meer van de hieronder genoemde knelpunten te ervaren: • De afstemming loopt nog niet met alle organisaties even goed. Bij vier kamers geven directeuren/voorzitters aan niet tevreden te zijn met de afstemming met één van de twee regionale werkgeversorganisaties binnen hun kamergebied. De oorzaak hiervan ligt naar hun mening in het gebrek aan menskracht bij de belangenorganisatie. De belangenorganisatie claimt een activiteit, maar heeft niet de capaciteit om die op te pakken. • Op bestuurlijk niveau zijn er meer afstemmingsproblemen dan op uitvoerend (ambtelijk) niveau. • De afbakening die de kamers in het oog moeten houden kan sterk begrenzend werken, met als gevolg dat het de kamers beperkt in het initiëren van nieuwe activiteiten en in activiteiten waarvoor vraag is vanuit de regio. • Daarnaast signaleren de directeuren/voorzitter vaak een hoog ambitieniveau van de regionale werkgeversorganisaties. Hierdoor kan het voorkomen dat zij willen dat de kamer bepaalde activiteiten aan hen overdraagt zonder dat zij zelf de capaciteit (menskracht, middelen) hebben om die op te kunnen pakken. • Er wordt discrepantie ervaren tussen de (vaak principiële) houding van de landelijke koepelorganisaties en de pragmatische opstelling van de regionale werkgeversorganisaties. De kamers ervaren dit met name als een knelpunt omdat zij de mening zijn toegedaan dat de koepelorganisaties in een toenemende mate invloed hebben op de opstelling van de regionale werkgeversorganisaties.86 Bij meerdere kamers wijzen directeuren/voorzitters op het gegeven dat de activiteiten van de kamer vaak worden uitgevoerd vanuit hun algemene nutsfunctie. Private organisaties spreken en handelen namens hun achterban. De kamer bevordert de belangen van het gehele regionale bedrijfsleven, private organisaties kunnen dat niet omdat zij de belangen van hun leden moeten behartigen.87 Een kamer zegt in dit verband hierover het volgende: “Er speelt op dit moment met name een discussie over eventuele ondersteuning van de kamer aan ondernemersverenigingen die niet bij MKB-Nederland (MKB-N) zijn aangesloten. Organisaties die ondersteuning willen van de kamer worden door de kamer doorverwezen naar MKB-N. MKB-N geeft aan dergelijke partijen te willen ondersteunen als zij lid worden van MKB-N. Op het moment dat deze partij aangeeft dit niet te willen, meent MKB-N dat ook de kamer zich terug moet trekken (vanwege concurrentie en het feit dat de aspiratie om lid te worden wordt weggenomen). Van de ondernemersverenigingen binnen dit kamergebied is een klein gedeelte aangesloten bij de grote koepels. Dit zou betekenen dat de overige ondernemersverenigingen nooit ondersteuning kunnen krijgen van de kamer. Dit verhoudt zich niet met de taakopvatting van de kamer, namelijk dat de kamer er voor het gehele bedrijfsleven is (en dus ook voor het niet-georganiseerde deel daarvan). 86
In de regio spelen de continue en met name toekomstige contacten en omgang met elkaar toch ook een grote rol (zie ook paragraaf 7.4). 87 Eén van de geïnterviewde benoemende organisaties vindt dit expliciet géén argument om als kamers de belangen van ondernemers te behartigen.
88
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Als de taak van de kamer in de toekomst slechts het ondersteunen van de private belangenorganisaties is, kan de kamer nooit zijn publiekrechtelijke status behouden. Hierbij zorgt wetsartikel 31 voor onduidelijkheid. Artikel 31 stelt dat een kamer activiteiten kan ontplooien als andere organisaties hierin ‘niet in voldoende mate’ voorzien. Dit is niet eenduidig genoeg. In de praktijk ontstaat de discussie wat ‘in voldoende mate’ inhoudt.”88
Ten slotte menen directeuren/voorzitters van enkele kamers dat de kamers een regionale invalshoek (en regionale kennis) hebben en dat dit niet altijd het geval is bij de regionale werkgeversorganisaties (onder andere door gebrek aan menskracht in de regio). Onder andere vanwege het bovenstaande zijn deze kamers van mening dat de kamers bij de afbakening verder moeten kijken dan uitsluitend onderwerpen op naam. Soms is in naam sprake van overlap, maar blijken activiteiten bij de aard van invulling complementair. Sociaal-economische onderwerpen Tijdens de interviews met benoemende organisaties in 2000 bleek een verschil in opvatting tussen geïnterviewde benoemende organisaties (met name tussen werknemers en werkgevers) ten aanzien van betreft activiteiten van de kamers op sociaal-economisch terrein. De meningen over activiteiten van de kamers op sociaal-economische terrein (zoals arbeidsmarkt, onderwijsarbeidsmarkt) lopen nogal uiteen. Enkele organisaties (zowel koepelorganisaties, regionale werkgeversorganisaties als brancheorganisaties) zijn van mening dat de kamers dergelijke activiteiten niet zouden moeten uitvoeren. Dit in tegenstelling tot met name de werknemersorganisaties, die hierin een belangrijke reden voor participatie in de besturen van de kamers zien. In 2001 is hierop nader ingegaan in de interviews met de kamers. Het merendeel van de directeuren/voorzitters van de kamers geeft aan dat dit niet het primaire taakgebied van de kamers is. De meeste kamers verrichten wél activiteiten op de raakvlakken tussen economische en sociaal-economische onderwerpen (bijvoorbeeld de regionale productiestructuur en het regionale vestigingsklimaat). Activiteiten die kamers op dit terrein verrichten hebben over het algemeen te maken met arbeid en scholing als economische factoren. Bij dergelijke activiteiten hebben de kamers naar hun mening over het algemeen een pragmatische aanpak. Eén kamer zegt het volgende over activiteiten op sociaal-economisch terrein: “Er zijn twee manieren om te gaan met dergelijke activiteiten: pragmatisch en dogmatisch. Het idioom van de regio is pragmatisch; wij maken hierover goede afspraken met elkaar. Er is in dit gebied meer werk dan wij met elkaar aankunnen. Bij veel private organisaties is sprake van een hoge mate van ‘free riders’. Daarom zijn de organisaties blij met de kamer en de subsidies die zij verstrekt.”
Een groot deel van de kamers die aangeven activiteiten te verrichten op sociaal-economisch gebied, geeft aan dit alleen in samenwerking en/of op verzoek van de private organisaties te doen. Hierbij worden terughoudendheid van de kamers, heldere afspraken en een goede taakverdeling als zeer belangrijk beschouwd. Meestal geldt hierbij dat de kamer faciliterend werkt en de private organisatie zorgdraagt voor de inhoudelijke aspecten van de activiteiten.
88
De regionale MKB-afdeling heeft problemen met het accountmanagement van deze kamer dat specifiek is gericht op ondernemersverenigingen en secretariaatsvoering en belangenbehartiging inhoudt. Volgens deze regionale werkgeversorganisatie is dit de (kern)taak van de eigen organisatie.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
89
Enkele directeuren/voorzitters geven aan dat het incidenteel voorkomt dat de kamer een sociaaleconomisch onderwerp oppakt omdat bepaalde zaken braak blijven liggen en/of omdat andere partijen hierom vragen (bijvoorbeeld scholen). Daarnaast geeft één kamer aan dat op deze wijze aan de vakbonden getoond kan worden wat het belang van de kamers voor de vakbonden is. Tevens wordt opgemerkt dat bij activiteiten op dit vlak sprake is van een wisselwerking met de regionale SER, waarbij de kamer zich op het economische aspect van sociaal-economische onderwerpen richt.
7.4
Private belangenorganisaties over de afbakening door de kamers
In het onderzoek is bij private belangenorganisaties van het bedrijfsleven ingegaan op hun mening over de wijze waarop de afbakening met hen in de praktijk door de kamers wordt ingevuld. Hiertoe hebben interviews plaatsgevonden met benoemende organisaties.89 Tevredenheid over de afbakening De geïnterviewde organisaties is gevraagd naar hun tevredenheid met de invulling van de afbakening door de kamers. In tabel 7.1 staat weergegeven of de private belangenorganisaties van ondernemers al dan niet tevreden zijn. Tabel 7.1
Tevredenheid belangenorganisaties van ondernemers over de invulling van de afbakening door de kamers
Soort organisatie
Tevreden
Enigszins tevreden
Tevreden noch ontevreden, wel verbeterd
Enigszins ontevreden
Landelijke koepelorganisaties
Ontevreden
2
Regionale werkgeversorganisaties
7
Brancheorganisaties
6
2
2
3
1
13
2
4
3
5
Totaal
2
2
Uit tabel 7.1 blijkt dat ruim de helft van de geïnterviewde organisaties (enigszins) tevreden is over de wijze waarop de kamers de taakafbakening invullen. Daarnaast zijn er vier organisaties die nog niet geheel tevreden zijn over de invulling, maar wel vinden dat deze in de afgelopen jaren verbeterd is. Eenderde van de geïnterviewde benoemende organisaties geeft aan niet erg tevreden te zijn over de afbakening. Beide landelijke koepelorganisaties zijn ontevreden over de afbakening. Acht geïnterviewde organisaties geven specifiek aan dat de invulling van de afbakening met hen is verbeterd én omdat deze voorwaarde in de Wet KvK 1997 is opgenomen. Deze verbetering uit zich, volgens deze organisaties, in meer samenwerking, meer overleg en een betere afstemming van de activiteiten van de kamers.
89
Er is gekozen interviews af te nemen bij benoemende organisaties, aangezien dit over het algemeen de grootste partijen zijn waarmee de kamer in de regio te maken heeft. Er is gesproken met 28 belangenorganisaties van het bedrijfsleven. Eén van deze organisaties heeft aangegeven nauwelijks zicht te hebben op de situatie bij de kamers en wordt verder buiten beschouwing gelaten. Zie verder ook Bijlage IV.
90
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Van de drie geïnterviewde vakcentrales zijn twee tevreden met de wijze van afstemming, één is niet echt tevreden. Algemene visie landelijke koepelorganisaties De twee centrale werkgeversorganisaties (koepels) signaleren dat er ten gevolge van Artikel 31 Wet KvK 1997 meer dialoog is gekomen tussen de kamers en de werkgeversorganisaties en dat de afbakening is verbeterd. Niettemin zijn beide organisaties nog niet tevreden over de wijze waarop de kamers in praktijk invulling geven aan de afbakening. Beide organisaties zijn van mening dat de kamers nog te veel activiteiten ontplooien die behoren tot het werkterrein van private belangenorganisaties. Naar hun mening zijn de kamers nog te veel geneigd zelf naar buiten te treden met de inzichten en visies waarover zij beschikken. Dit terwijl in veel situaties de private werkgeversorganisaties daar naar hun mening de meer aangewezen organisaties zijn om dat te doen. Opgemerkt wordt dat de kamers nog te veel bezig zijn met zich te positioneren en profileren. De evaluatie van de Wet KvK 1997 zou hier volgens hen invloed op kunnen hebben, aangezien hierdoor sprake is van een bij de kamers ervaren druk om het bestaansrecht van de kamers aantoonbaar te maken. In de visie van de centrale werkgeversorganisaties had Artikel 31 ertoe moeten leiden dat de kamers hun inzichten en ervaringen ter beschikking stellen aan de private organisaties. Kamers zouden alleen zelfstandig naar buiten mogen treden met visies, standpunten en activiteiten indien de private belangenorganisaties dat onvoldoende invullen, of als in overleg besloten wordt dat een kamer op een bepaald punt naar buiten treedt. Ook ten aanzien van de ondersteuning die kamers geven aan lokale en regionale ondernemersverenigingen zijn beide organisaties van mening dat de kamers zich (nog) terughoudender moeten opstellen. Beide organisaties concluderen dat na ruim drie jaar Wet KvK 1997 deze gewenste situatie (nog) niet is bereikt. De kamers moeten naar hun mening zich meer ondersteunend opstellen: “de kamers als kennisinstituut voor het regionale bedrijfsleven”. De kamers dienen deze kennis vervolgens beschikbaar te stellen aan de private belangenorganisaties van ondernemers. Knelpunten bij de afbakening Aan de geïnterviewde organisaties is gevraagd of zij knelpunten ervaren met betrekking tot de invulling van de afbakening met hen door de kamers. Het merendeel (80%) van de geïnterviewde belangenorganisaties van ondernemers geeft aan knelpunten te ervaren met betrekking tot de vorm en/of de inhoud van de afstemming van de kamers met hen. Zes van de 27 geïnterviewde organisaties geven aan niet of nauwelijks knelpunten te ervaren.90 Eén van de vakcentrales ervaart knelpunten. Het betreft hier met name het innemen van politieke standpunten door kamers zonder overleg met hen daarover. Bij de hieronder genoemde knelpunten wordt nader ingegaan op de knelpunten die door de brancheorganisatie en de regionale werkgeversorganisaties zijn genoemd. De mening van de koepelorganisaties en de door hen ervaren knelpunten is hierboven reeds aan de orde gekomen. Knelpunten met betrekking tot de houding van de kamers en de vorm van afstemming Bijna de helft van de geïnterviewde organisaties geeft aan dat zij de houding van de kamer regelmatig als een knelpunt ervaren. Kamers houden zich naar hun mening te veel bezig met 90
Er zijn geïnterviewde organisaties die aangeven in algemene zin tevreden te zijn over de afbakening, maar niettemin in de praktijk toch nog enkele knelpunten ervaren.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
91
zichzelf positioneren en profileren. Dit uit zich onder andere in het niet willen afstoten van activiteiten en/of het naar zich toe trekken van projecten.91 Daarnaast ervaart tweederde deel knelpunten met betrekking tot de vorm van afstemming. Zij noemen onder andere de volgende knelpunten: • Sommige kamers plegen nog te weinig overleg met de benoemende organisaties. Een geïnterviewde benoemende organisatie verwoordt het als volgt: “Een bepaalde kamer heeft een bedrijvenplatform voor deze branche opgericht, zonder ons als brancheorganisatie in te lichten. De kamer voert hiervoor het secretariaat. Tevens praten zij in dit kader met de gemeente, zonder overleg met ons, terwijl wij ook overleg hebben met de betreffende gemeente. Daarbij speelt ook nog mee dat gemeenten de houding hebben dat ‘als de kamers het zeggen, het ook zo is.’ Hierdoor komen wij als brancheorganisatie buiten spel te staan. De gemeente heeft immers reeds de mening van het bedrijfsleven gevraagd.”92 • • • •
Weinig tot geen initiatief tot afbakening vanuit de kamers. Kamers maken afspraken die in de praktijk niet altijd worden nageleefd. Te weinig transparantie (inzichtelijke informatie) bij de kamers. Brancheorganisaties (m.n. de kleinere) zijn van mening dat zij überhaupt te weinig worden betrokken bij de kamer en hebben het gevoel geen grip te hebben op de kamers en/of er wordt nauwelijks naar hen geluisterd.
Knelpunten met betrekking tot de inhoud De hierboven beschreven knelpunten leiden er, volgens geïnterviewde organisaties, toe dat door de kamers nog steeds activiteiten worden ontplooid die gezien Artikel 31 Wet KvK 1997 niet meer door hen zouden mogen worden uitgevoerd, omdat zij deze zelf in voldoende mate kunnen vervullen. Door alle geïnterviewde belangenorganisaties, die knelpunten ervaren, worden een of meer voorbeelden van dit soort activiteiten gegeven. In tabel 7.2 staan de genoemde voorbeelden weergegeven. Een en ander betekent niet dat al deze voorbeelden bij alle kamers voorkomen. Ze komen echter wel verspreid over alle kamers voor.
91
Een van de geïnterviewde organisaties zegt over dit laatste punt het volgende: “Een samenwerkingsproject (gezamenlijke beleidsontwikkeling betreffende een sectorgericht project) tussen verschillende partijen komt niet van de grond, doordat de kamer dit project (onder het mom ‘wie betaalt, bepaalt’) naar zich toetrekt.” 92 Wat betreft dit platform voegt de regioafdeling van de geciteerde benoemende organisatie het volgende toe: “Verschillende (voor het platform belangrijke) brancheorganisaties en een regionale werkgeversorganisatie hebben de stekker uit platform getrokken. Ze willen wel meewerken, maar niet aan een platform dat politieke standpunten uitdraagt onder regie van de kamer van koophandel. Formeel bestaat het platform nog, in de praktijk eigenlijk niet meer.”
92
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Tabel 7.2 Voorbeelden van activiteiten kamers die volgens de belangenorganisaties van ondernemers in strijd zijn met Artikel 31 Wet KvK 1997 (meerdere antwoorden mogelijk) Knelpunt
Belangenbehartiging
Soort organisatie
Totaal
Regionale werkgevers
Branches
8
8
16
6
6
Cursusaanbod collectieve voorlichting (op het gebied van starters, export en/of advies) Sterke bemoeienis met lokale ondernemersorganisaties (verzorgen van secretariaten (om niet), advies geven en accountmanagement)
4
1
5
Oprichten platform/sociëteit en/of niet betrekken van desbetreffende (branche-)organisatie bij het platform/sociëteit
1
2
3
Politieke standpunten innemen zonder overleg met benoemende organisaties
1
1
2
Lobbyen
2
2
Geen doorverwijzingen naar brancheorganisatie
1
1
Organiseren sectorgerichte handelsmissies
1
1
Een knelpunt dat tevens door de geïnterviewde belangenorganisaties wordt genoemd is dat de kamer spreekt als hèt bedrijfsleven en wordt aangesproken (door o.a. overheden) als hèt bedrijfsleven. Dit zou naar hun mening moeten veranderen. Belangenorganisaties kunnen hierdoor in lastige posities terechtkomen, als de kamers uitspraken doen waar de belangenorganisaties niet achter staan (“De kamers zijn de overheid en niet het bedrijfsleven”). Het merendeel van de genoemde knelpunten heeft betrekking op activiteiten van de kamers in het kader van regiostimulering en beleidsadvisering. Onderdeel van de afbakening vormen, volgens de Wet KvK 1997, tevens de activiteiten van de kamers ten aanzien van de (individuele en collectieve) voorlichting. Bij het merendeel van de geïnterviewde organisaties komen wat dat laatste betreft nauwelijks knelpunten naar voren. Eén regionale werkgeversorganisatie geeft aan te willen gaan praten met de kamer over meer afstemming en samenwerking met betrekking tot de eerste opvang van ondernemers. Eén brancheorganisatie is van mening dat door de kamers te weinig wordt doorverwezen naar de helpdesk voor starters van deze brancheorganisatie. De overige organisaties geven aan dat: • doorverwijzing niet van toepassing is (er is geen link); • doorverwijzingen door de kamers naar hen niet voorkomen; • of dat zij geen zicht hebben op eventuele doorverwijzingen van de kamers. Instrumenten van de benoemende organisaties bij knelpunten afbakening Enkele geïnterviewde benoemende organisaties schetsen het knelpunt dat zij als organisatie nauwelijks over instrumenten beschikken om bepaalde zaken binnen de kamer te veranderen. Dit komt onder andere doordat bestuursleden zich naar hun mening vaak meer betrokken voelen bij hun kamer dan bij de benoemende organisatie. Daarnaast is het voor de benoemende organisaties soms lastig om bepaalde zaken van de kamersgedaan te krijgen. Benoemende organisaties kunnen bepaalde zaken nauwelijks laten escaleren omdat zij binnen de regio vaak met de kamers moeten werken. Enkele benoemende organisaties zijn dan ook van mening dat
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
93
een verscherping van het toezicht op Artikel 31 Wet KvK 1997 door het Ministerie van EZ nodig is. Het merendeel van de geïnterviewde benoemende organisaties acht goede contacten tussen private belangenorganisaties en de kamers van groot belang bij een goede invulling van Artikel 31 Wet KvK 1997. Een deel van hen geeft aan dat eventuele knelpunten uit het verleden door een intensivering van overleg zijn verminderd. Enkele geïnterviewde organisaties geven aan dat het lobbyen bij bestuursleden en andere organisaties ook bijdraagt aan het oplossen van knelpunten. Tevens geven een paar organisaties aan dat personele wisselingen op directieniveau van de kamers van positieve invloed is geweest op de verhouding tussen de kamer en de private belangenorganisaties. Toekomst Naast de hierboven besproken knelpunten die door de benoemende organisaties worden genoemd, spelen er ook discussies over verdere veranderingen in de activiteiten van de kamers in de toekomst. Een aantal geïnterviewde belangenorganisaties van ondernemers heeft aangegeven welke veranderingen zij nodig vinden in de toekomst. Samengevat komt het er op neer dat zij van mening zijn dat de kamers zich meer moeten ontwikkelen in de richting van een kenniscentrum (“Kamers moeten de kennis en feiten op tafel leggen en de keuze overlaten aan de benoemende organisaties en overheden”). Op deze wijze kunnen de kamers facilitair, dienstverlenend en
ondersteunend naar private belangenorganisaties zijn. In reactie hierop zeggen enkele kamers dat zij geen problemen hebben met meer facilitair werken, maar dat zij geen faciliterende organisatie voor de regionale werkgeversorganisaties willen zijn. Enkele kamers merken hierbij op dat laatste ook niet kan: volgens hen is het principieel niet aanvaardbaar om publieke middelen (die bedoeld zijn voor algemeen nut) in te zetten om het bestaan van private organisaties te waarborgen (die handelen en spreken namens hun leden).
7.5
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op de wijze waarop de kamers hun activiteiten afbakenen met private belangenorganisaties. De Wet KvK 1997 stelt voorwaarden bij de uitoefening van alle taken door de kamers. In algemene zin geldt de voorwaarde dat kamers activiteiten kunnen uitvoeren mits deze niet door het bedrijfsleven worden uitgevoerd. In Artikel 31 van de Wet KvK 1997 wordt de taakafbakening met private belangenorganisaties van het bedrijfsleven geregeld. Het wetsartikel strekt ertoe dat als private belangenorganisaties in voldoende mate voorzien in werkzaamheden die door de kamers worden verricht, de kamers terug dienen te treden. Het doel hiervan is te voorkomen dat kamers werkzaamheden verrichten die tot het werkterrein van private belangenorganisaties behoren. De Wet KvK 1997 gaat er van uit dat er voldoende dialoog tussen de kamers en het georganiseerde bedrijfsleven is om tot een adequate werkverdeling te komen. Het wordt aan de kamers zelf overgelaten de ontwikkelingen op dit terrein nauwlettend te volgen en te beslissen wanneer het nodig is dat zij deze werkzaamheden ter hand nemen of juist stopzetten.
94
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate waarin de beoogde taakafbakening met private organisaties daadwerkelijk vorm heeft gekregen te betrekken in de evaluatie van Wet KvK 1997. In het onderzoek is bij de kamers en bij de private belangenorganisaties ingegaan op de afbakening van de werkzaamheden door de kamers. Invulling en vormgeving taakafbakening door de kamers • Alle kamers hebben invulling gegeven aan de taakafbakening met private belangenorganisaties. • De afbakening van taken en activiteiten vindt met name plaats met de benoemende organisaties van ondernemerszijde. Ongeveer een kwart van de kamers stemt tevens af met niet-benoemende organisaties. • Uit de interviews blijkt dat met de regionale werkgeversorganisaties een uitgebreidere en frequentere afstemming plaatsvindt dan met brancheorganisaties en regionale ondernemersverenigingen. • Het jaarlijkse activiteitenplan van de kamer is een belangrijke basis voor overleg en afstemming. • Daar waar er bij beide partijen behoefte aan was, zijn afspraken over de taakafbakening vastgelegd door middel van een convenant. Opinies over de afbakening en afstemming • Bij bijna de helft van de kamers en bij bijna eenderde deel van de private belangenorganisaties signaleren geïnterviewden een duidelijke verbetering in de afbakening ten gevolge van de Wet KvK 1997. Volgens hen is er duidelijk meer dialoog en samenwerking gekomen dan vóór de Wet KvK 1997. • Vrijwel alle kamers zijn tevreden over de wijze waarop de afbakening van werkzaamheden wordt vormgegeven. • Ruim de helft van de geïnterviewde private belangenorganisaties is (redelijk) tevreden over de invulling van de afbakening. Bijna eenderde deel is hierover daarentegen niet tevreden. Beide landelijke koepelorganisaties zijn ontevreden over de afbakening. De overige 15% van de geïnterviewden is hierover tevreden noch ontevreden. • Hoewel zowel kamers als private belangenorganisaties in algemene zin redelijk tevreden zijn, ervaren beide partijen nog knelpunten in de praktijk bij taakafbakening. Ervaren knelpunten bij de afbakening • Het belangrijkste knelpunt betreft volgens de kamers het vaak hoge ambitieniveau dat belangenorganisaties hebben, waardoor zij werkzaamheden claimen waarvoor zij volgens de kamers - nauwelijks de capaciteit hebben om deze in te vullen en uit te voeren. • Bijna de helft van de geïnterviewde private belangenorganisaties ervaart een knelpunt bij de houding van de kamers. Zij signaleren te veel profileringsdrang bij de kamers, waardoor de kamers te weinig geneigd zijn activiteiten af te stoten en nieuwe activiteiten te veel naar zich toe trekken. Een veelgenoemd punt is ook dat kamers volgens belangenorganisaties te veel namens ‘het bedrijfsleven’ spreken en zodoende aan belangenbehartiging doen. • De koepelorganisaties van werkgevers zijn van mening dat de kamers de taakafbakening nog niet voldoende en op door hen gewenste wijze hebben vormgegeven. In hun visie dienen de kamers een meer faciliterende functie te vervullen ten opzichte van de private belangenorganisaties.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
95
•
•
•
•
Tweederde deel van de geïnterviewde private belangenorganisaties ervaart knelpunten met de vorm van de afstemming, zoals: te weinig overleg en te weinig initiatief vanuit de kamer. Door 80% van de geïnterviewde private belangenorganisaties wordt aangegeven dat kamers nog steeds activiteiten verrichten die zij volgens Artikel 31 van de Wet KvK 1997 niet zouden mogen uitvoeren, omdat deze activiteiten naar hun mening in voldoende mate door henzelf worden of kunnen worden verricht. Door enkele benoemende organisaties wordt opgemerkt dat zij als organisatie onvoldoende instrumenten hebben om een en ander te veranderen, omdat zij van mening zijn dat bestuursleden zich vaak meer betrokken voelen bij de kamer dan bij de benoemende organisatie. Een punt van discussie is verder het al dan niet uitvoeren van sociaal-economische onderwerpen door kamers. Dit punt van discussie doet zich echter meer voor tussen de benoemende organisaties van werkgeverszijde enerzijds en werknemerszijde anderzijds.
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de invulling van de taakafbakening met private belangenorganisaties door de kamers blijkt het volgende. • De met de Wet KvK 1997 beoogde taakafbakening met private belangenorganisaties heeft invulling gekregen. • Het inhoudelijk overleg over de afbakening tussen kamers en private belangenorganisaties verloopt over het algemeen beter dan vóór de invoering van de Wet KvK 1997. • Er zijn echter situaties waarin de afbakening en het overleg daarover nog niet naar tevredenheid van beide partijen verloopt. • De koepelorganisaties van werkgevers zijn van mening dat de kamers de taakafbakening nog niet voldoende en nog niet op door hen gewenste wijze hebben vormgegeven. • Bij alle kamers geven directeuren/voorzitters aan dat zij zijn gestopt met structurele secretariaatsvoering voor ondernemersverenigingen. Ten aanzien van de effecten van de afbakening blijkt het volgende. • Een ruime meerderheid van de private belangenorganisaties is van mening dat er nog steeds situaties zijn waarin kamers activiteiten verrichten die tot het werkterrein van private belangenorganisaties behoren. • De verbeterde dialoog tussen kamers en private belangenorganisaties heeft er dus nog niet toe geleid dat kamers geen werkzaamheden meer verrichten die tot het werkterrein van private belangenorganisaties behoren.
96
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
8
Financiering van de kamers
Dit hoofdstuk gaat in op de nieuwe bekostigingssystematiek van de kamers. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 8.1 wordt ingegaan op het algemeen wettelijk kader. In paragraaf 8.2 wordt ingegaan op de algemene ervaringen van de kamers met de nieuwe bekostigingssystematiek. Paragraaf 8.3 gaat in op de toepassing van de heffingsgrondslag. In paragraaf 8.4 wordt ingegaan op de toepassing van het profijtbeginsel en de ervaringen van de kamers daarmee. De effecten van de nieuwe bekostigingssystematiek worden beschreven in paragraaf 8.5. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
8.1
Algemeen wettelijk kader
Met de invoering van de Wet KvK 1997 is een nieuw bekostigingssysteem voor de kamers ingevoerd. Het systeem beoogt: • meer transparantie te bieden in de kosten- en inkomstenstructuur van de kamers; • invoering van het profijtbeginsel; • een efficiëntere werkwijze van de kamers te bewerkstelligen. De bekostigingssystematiek omvat de volgende elementen: • Als basis van het nieuwe systeem geldt het profijtbeginsel. Dit stelsel vervangt het solidariteitsbeginsel van het oude wettelijk regime. Doel hiervan is de kosten zo veel mogelijk bij de gebruiker, degene die profijt heeft, te leggen. Dit betekent dat kosten van producten en diensten zoveel mogelijk worden doorberekend aan de individuele gebruiker. Voor zover doorberekening van kosten aan individuele gebruikers niet mogelijk is, geldt het heffingensysteem. • De integrale financiering van de kamers is vervangen door in beginsel een financiering per onderscheiden taak van de kamers. De toerekening van kosten en inkomsten vindt plaats naar de verschillende taken. Daarbij vervangt een heffing per onderscheiden taakgebied de integrale heffing onder het oude wettelijk regime. Het nieuwe stelsel gaat uit van drie soorten heffingen: Wetsuitvoering (Heffing I); Loket en Voorlichting (Heffing II); Beleidsadvisering en Regiostimulering (Heffing III). • Bij de vaststelling van de bedragen die ondernemingen en rechtspersonen verschuldigd zijn, vormen rechtsvorm en grootte van de onderneming de grondslag bij Heffing I en III. Heffing II is voor alle ondernemingen gelijk. Om de toerekening van kosten naar de verschillende taken mogelijk te maken, is door alle kamers met ingang van 1998 een landelijk uniform kostenplaatstoerekeningsmodel (dit model staat bekend als het ‘FAO’93) ingevoerd. Alle kosten van een kamer worden daarmee toegerekend naar hoofdkostenplaatsen die corresponderen met taken. Directe kosten worden direct toegerekend, indirecte kosten worden via een bepaalde sleutel toegerekend naar de hoofdkostenplaatsen. Op grond hiervan kan worden berekend welke kosten een bepaalde taak met zich meebrengt. Door de inkomsten uit retributies, die ook per taakgebied worden geregistreerd, af te trekken van de kosten, wordt de heffing per taakgebied bepaald. De heffingen van een kamer moeten dus in beginsel het vangnet vormen van de integrale kosten per taakgebied, na verrekening van de inkomsten uit producten en diensten (retributies).
93
Financieel Administratieve Organisatie.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
97
In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate waarin daadwerkelijk transparantie in kostentoerekening en toepassing van het profijtbeginsel heeft plaatsgevonden, te betrekken in de evaluatie van de Wet KvK 1997. Transparantie kosten- en inkomstenstructuur Met betrekking tot de transparantie in kosten- en inkomstenstructuur is het volgende van belang. Met de inwerkingtreding van de Wet KvK 1997 is de integrale financiering van de kamers vervangen door in beginsel een financiering per onderscheiden taak van de kamers. De toelichting op de wet geeft aan dat de toerekening van kosten en inkomsten plaats vindt naar de verschillende taken. Voor de inrichting van de begrotingen en jaarrekeningen van de kamers gelden aanvullende wettelijke regels “Inrichting begroting en jaarrekening kamers van koophandel”.94 De feitelijke situatie is echter dat, met uitzondering van de taken Wetsuitvoering en Niet-wettelijke taken, de jaarrekeningen geen inzicht geven in de kosten en inkomsten van elke afzonderlijke taak. De oorzaak hiervan is niet nader onderzocht. De jaarrekeningen bieden wel inzicht in: • De kosten en inkomsten van de taak Wetsuitvoering. • De kosten en inkomsten van het taakgebied Voorlichting: de kosten en inkomsten van de taken Loket, Voorlichting en Wettelijke bevoegdheden gezamenlijk. • De kosten en inkomsten van het taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering: de kosten en inkomsten van de taken Beleidsadvisering en Regiostimulering gezamenlijk. • De kosten en inkomsten van de Niet-wettelijke taken (Artikel 29).
8.2
Algemene ervaringen kamers met het nieuwe bekostigingssysteem
In de interviews met de kamers is gevraagd naar de algemene ervaringen met het nieuwe bekostigingssysteem. Algemeen In algemene zin zijn vrijwel alle directeuren/voorzitters redelijk positief over het nieuwe bekostigingssysteem. De helft van de kamers noemt uitgesproken positieve effecten van de invoering. Zij noemen daarbij met name voordelen voor: • Het doorvoeren van een andere denkwijze binnen de kamer. Bij de kamers die positief zijn wordt dit aspect het meest genoemd. Gedoeld wordt op een omslag in denken over de inkomsten en uitgaven: kostenbewust zijn. Gechargeerd gaat het hierbij niet meer om de gedachtegang ‘we krijgen zoveel geld binnen en wat zullen we daar mee doen?’, maar ‘dit moeten we gaan doen, op welke wijze kan dat gefinancierd worden en kunnen we het dan nog doen?’. • De bedrijfsvoering. Voorbeelden van door kamers genoemde voordelen zijn: meer sturingsmogelijkheden; het zichtbaar kunnen maken van effectiviteit; de mogelijkheid tot het maken van transparante kosten-batenanalyses en de mogelijkheid tot benchmarking met andere kamers. • De kwaliteit van de kamer. Door een vergoeding voor een dienst te vragen worden medewerkers van de kamer bewust van de noodzakelijke kwaliteit van de dienst. Immers, doordat klanten betalen, verwachten zij er ook iets goeds voor terug. Anderzijds heeft het ook een effect naar de klant: doordat zij betalen voor een dienst, krijgt de dienstverlening die zij vragen een serieuzer karakter.
94
Staatscourant 1998, nr 35/pag. 7. Deze regeling geeft uitvoering van Artikel 49 Wet KvK 1997.
98
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
•
Externe transparantie. Hierbij wordt gedoeld op het zichtbaar kunnen maken aan bestuur95 en benoemende organisaties wat er met de gelden van de kamer gebeurt.
Model voor kostenplaatstoerekening (FAO) Ten behoeve van de nieuwe bekostigingssystematiek hebben alle kamers met ingang van 1998 een kostenplaatstoerekeningsmodel ingevoerd (FAO). Dit is een uniform systeem voor alle kamers. Vrijwel alle kamers plaatsen kanttekeningen bij de FAO in de huidige vorm. Het betreft de volgende kanttekeningen. • De bruikbaarheid van de informatie uit de systematiek als zodanig. De detaillering van het FAO is ver doorgevoerd, zonder dat dit bruikbare informatie oplevert. De doorgevoerde detaillering leidt tot schijnexactheid. Daarbij brengt het opstellen van de gedetailleerde kostenverdeelstaten veel werk met zich mee. De FAO geeft als sturingsinstrument onvoldoende informatie. Bij de inrichting is onvoldoende gekeken naar de gebruikswaarde. Binnen de FAO moet meer evenwicht komen tussen sturingsinstrument en inzichtsinstrument. • De toepasbaarheid van de systematiek. De voorzitter van de Commissie Financiën van de VVK constateert dat het in de praktijk voor de kamers erg lastig is om tot een kostprijsberekening te komen, met name voor bestaande producten en diensten. Er is vaak onvoldoende zicht op de daadwerkelijk kosten, doordat verschillende personen (met diverse salarissen) van verschillende afdelingen aan hetzelfde product kunnen werken. Ten gevolge hiervan ontstaan verschillen in bedrijfslasten per kamer. Het tijdschrijven is belastend voor de werknemers en wordt niet bij alle kamers op dezelfde wijze uitgevoerd. Dit leidt tot verschillen in kosten per kamer. Tevens is ten gevolge hiervan ook de vergelijkbaarheid tussen kamers niet optimaal.
8.3
Heffingsgrondslag
8.3.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 gaat uit van heffingen per onderscheiden taakgebied. Het financieringsstelsel bevat drie soorten heffingen: Wetsuitvoering (Heffing I); Loket en Voorlichting (Heffing II); Beleidsadvisering en Regiostimulering (Heffing III). De onderscheiden heffing per taakgebied vervangt de integrale heffing onder het oude wettelijk regime van 1963. In respectievelijk de wetsartikelen 32, 35 en 37 zijn de hoofdregels voor de bijdragen van ondernemingen vastgelegd. De grondslag voor Heffing I en Heffing III wordt gevormd door de rechtsvorm en grootte van de onderneming qua omzet en aantal werkzame personen. Hiermee wordt het belang c.q. profijt dat een onderneming heeft bij het werk van de kamer weerspiegeld. In het ‘Besluit heffingen kamers van koophandel en fabrieken’96 is deze verhouding van naar rechtsvorm en grootte ingedeelde ondernemingen voor elk van deze heffingen vastgelegd. In het besluit zijn de ondernemingen onderverdeeld in dertien categorieën.
95
Van de bestuursleden is 85% tevreden (58%) tot zeer tevreden (27%) over de inzichtelijkheid van de begrotingen van de kamer. Tevens is 53% van de bestuursleden van mening dat de inzichtelijkheid van de begrotingen sinds de invoering van de Wet KvK 1997 is verbeterd. 96 Staatsblad 1997, 786.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
99
De bijdrage voor Heffing II is voor alle ondernemingen gelijk. In de wet wordt gesteld dat bij deze heffing geen onderscheid is aan te brengen in het profijt van ondernemingen, waardoor de heffing nominaal is. De door de kamers vastgestelde heffingsbedragen behoeven goedkeuring van de Minister van Economische Zaken (Artikel 39 Wet KvK 1997). 8.3.2
Algemene ervaringen kamers
De directeuren/voorzitters van de kamers zijn overwegend positief over de veranderde heffingsgrondslag en de berekeningssystematiek. Regelmatig wordt de opmerking gemaakt dat het systeem eenvoudiger is en tot minder discussie met bedrijven leidt. Dit laatste leiden de kamers af uit een vermindering van het aantal klachten over de heffing.97 Ook wordt opgemerkt dat de heffingen rechtvaardiger en de vaststelling objectiever is geworden. Een enkele kamer is daarentegen van mening dat het juist niet eerlijker is geworden en dat het solidariteitsbeginsel van de oude wet rechtvaardiger was. Ook de bestuursleden zijn overwegend positief: 77% is van mening dat het goed (66%) tot zeer goed (11%) is dat de hoogte van de heffing is gerelateerd aan de omvang en rechtsvorm van de onderneming. Dat de heffing per taakgebied wordt vastgesteld vindt 69% van bestuursleden goed (59%) tot zeer goed (10%). Een aantal directeuren/voorzitters plaatst vraagtekens bij de meerwaarde van het vermelden van drie heffingsbedragen (Heffing I, Heffing II, Heffing III) op de nota voor de ondernemers. Volgens hen roept dat bij ondernemers vragen op. Het afzonderlijk vermelden van de bedragen wekt de indruk dat de ondernemers betalen voor een werkelijk afgenomen dienst. Ondernemers die bijvoorbeeld geen gebruik maken van de voorlichting door de kamers, vragen zich af waarom zij daarvoor moeten betalen. Overgangsregeling De veranderde heffingsgrondslag in de Wet KvK 1997 leidt ertoe dat kleine bedrijven relatief meer en grote bedrijven relatief minder heffing betalen. Om de kleine bedrijven niet in één keer te confronteren met de verhoging, is de veranderde heffingsgrondslag over een periode van drie jaar stapsgewijs ingevoerd. Achteraf wordt door de directeuren/voorzitters een kanttekening geplaatst bij deze overgangsregeling. Bijna de helft van de kamers stelt dat deze ‘problematisch’ was. De kleine bedrijven kregen hierdoor de indruk dat de kamer elk jaar duurder werd. Volgens deze kamers heeft dat tot veel vragen en klachten van ondernemers geleid.
8.3.3
Knelpunten en onrechtvaardigheden met betrekking tot de heffingsgrondslag
Vrijwel alle kamers signaleren een aantal onrechtvaardigheden en/of knelpunten ten aanzien van de heffingsgrondslag. Ook van de kant van de werkgeversorganisaties worden onrechtvaardigheden gesignaleerd. Het gaat daarbij onder meer om de volgende opmerkingen: • Pensioen-BV’s en beleggings-BV’s betalen de volledige heffing (Heffing I, II en III), terwijl zij buiten het Handelsregister nauwelijks een beroep doen op de kamer. Een aantal
97
Uit de enquête onder ondernemers blijkt dat 8% van de bedrijven in de afgelopen drie jaar weleens contact met de kamer heeft opgenomen in verband met de heffing.
100
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
•
• • • • •
•
kamers licht toe dat dit vooral negatieve gevolgen heeft voor het imago van de kamers. De eigenaren van dit soort BV’s behoren vaak tot de ‘opinion makers’. Landbouw- en visserijbedrijven betalen (zeker gezien het voorgaande punt) relatief te weinig: zij maken gebruik van alle diensten van de kamers, terwijl zij uitsluitend Heffing I betalen. Beheersconstructies van bijvoorbeeld flatgebouwen betalen ook relatief te veel: ook zij maken nauwelijks gebruik van de kamer. Verenigingen en stichtingen betalen relatief te weinig, gezien de hoge mutatiegraad van deze organisaties. Het is ten aanzien van Heffing II en III beter om de groep bedrijven met 0 tot en met 50 werknemers, op te splitsen in 0 tot en met 10 en 11 tot en met 50. VOF’s worden te zwaar aangeslagen: in de praktijk gaat het vaak om eenmanszaken. De nivellering is op dit moment te sterk doorgevoerd. Grote bedrijven betalen aanmerkelijk minder dan vroeger. Deze bedrijven ‘voelen’ de heffing echter het minst. De kleine bedrijven zijn veel meer gaan betalen, deze bedrijven ‘voelen’ dat ook het sterkst. Er is geen duidelijke grondslag voor het heffen van de jaarlijkse bijdrage van BV’s in oprichting.
Bij bijna de helft van de kamers signaleerden de directeuren/voorzitters in 2000 een uitvoeringsprobleem bij het jaarlijks vaststellen van de heffing. Het betreft de peildatum van de heffingsgrondslag. De wet stelt dat deze ligt op 1 januari van het jaar waarover de heffing moet worden betaald. Ten gevolge daarvan kunnen de rekeningen voor de heffing pas in de loop van het jaar worden verstuurd. Deze werkwijze is inmiddels door de wetgever aangepast, waardoor dit uitvoeringsprobleem niet meer voorkomt.
8.4
Profijtbeginsel
8.4.1
Wettelijk kader
Het profijtbeginsel geldt als basis van het nieuwe bekostigingssysteem. Dit betekent dat kosten van producten en diensten indien mogelijk worden doorberekend aan de individuele gebruiker door middel van het in rekening brengen van retributies. De wetsartikelen 34, 36 en 38 regelen de retributies voor de taken Voorlichting (Artikel 24), Wettelijke bevoegdheden (Artikel 28), Beleidsadvisering (Artikel 26) en de Niet-wettelijke taken (Artikel 29). Artikel 34 Wet KvK 1997. Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in de Artikel 24 en 28, stelt zij vergoedingen vast ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken voor de kamer verbonden kosten. Artikel 36 Wet KvK 1997. Indien een kamer besluit tot het desgevraagd uitvoeren van de taak, bedoeld in Artikel 26, kan zulks geschieden tegen vergoeding van de aan de uitvoering van deze taak voor de kamer verbonden kosten. Artikel 38 Wet KvK 1997. - 1. Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in Artikel 29, stelt zij vergoedingen vast ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken voor de kamer verbonden kosten.
De bovengenoemde wetsartikelen brengen onder meer het volgende met zich mee: • Het betreft een vergoeding ter financiering van de aan de uitvoering verbonden kosten. Er mag dus geen winstopslag worden doorberekend. DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
101
•
Het betreft een vergoeding ter financiering van de aan de uitvoering voor de kamer verbonden kosten. Het betreft dus een vergoeding die per kamer afzonderlijk moet worden berekend.
De Wet KvK 1997 geeft aan dat het vragen van retributies niet in alle gevallen mogelijk zal zijn, omdat: • de individuele gebruiker niet altijd is te identificeren; • bij totale doorberekening van kosten bedrijven producten en diensten soms niet meer afnemen, terwijl het wel in het belang van het bedrijfsleven is dat van deze producten en diensten gebruik wordt gemaakt. Voor zover doorberekening van kosten aan individuele gebruikers niet mogelijk is, geldt het heffingensysteem. De heffingen van een kamer moeten dus in beginsel het vangnet vormen van de integrale kosten per taakveld na verrekening van de inkomsten uit producten en diensten (retributies). Uitgaande van de Wet KvK 1997 moeten de kamers rekening houden met de volgende financieringsrichtlijnen. Overzicht 8.1 Financieringsrichtlijnen kamers Wetsartikel Wet KvK 1997
Financiering volgens Wet KvK 1997
Wettelijke taken krachtens andere wetten (Artikel 23)
Geheel via Heffing I, voorzover deze niet worden gedekt door bij of krachtens die wetten vastgestelde vergoedingen (Artikel 32).
Loket (Artikel 23)
Geheel via Heffing II (Artikel 35).
Voorlichting (Artikel 24) • individueel • collectief
Indien mogelijk kostendekkend. Aanvullend via Heffing II (Artikel 34 en Artikel 35).
Beleidsadvisering (Artikel 26)
Kan een vergoeding voor worden gevraagd. Aanvullend via Heffing III (Artikel 36 en Artikel 37).
Regiostimulering (Artikel 27)
Geheel via Heffing III.
Artikel 28-bevoegdheden (Artikel 28)
Moet geheel via kostendekkende vergoeding (Artikel 34).
Overige taken (Artikel 29)
Moet geheel via kostendekkende vergoeding (Artikel 38).
Door de wetgever verwachte bedrijfseffecten Onder het oude wettelijk regime werden kamers voor het grootste gedeelte gefinancierd uit de inkomsten die zij verkregen uit de algemene heffing. In de toelichting op het wetsvoorstel voorziet de wetgever onder meer de volgende bedrijfseffecten. Toepassing van het profijtbeginsel betekent dat de inkomsten uit retributies zullen stijgen. Daardoor zullen de opgelegde heffingen kunnen dalen. De verwachting is dat de verhouding tussen inkomsten uit retributies e.d. en de inkomsten uit heffingen zal veranderen van 20%/80% in 35%/65% en dat de totale heffing van de gezamenlijke kamers van 276 miljoen gulden zal dalen naar ongeveer 216 miljoen gulden.
102
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
8.4.2
Algemene mening kamers over profijtbeginsel
Bij vrijwel alle kamers staan de directeuren/voorzitters in principe positief tegenover van het ingevoerde profijtbeginsel. Eén kamer is het principieel oneens met het gegeven dat het profijtbeginsel uitgangspunt is bij de financiering van kamers en de heffingen feitelijk de sluitpost vormen. De betreffende kamer is van mening dat de kamer als publiekrechtelijk orgaan de heffing als basis van financiering dient te hebben en inkomsten uit producten en diensten de sluitpost dienen te zijn. Van de bestuursleden vindt 86% het goed (63%) tot zeer goed (23%) dat het profijtbeginsel uitgangspunt is bij de financiering van de kamer.
8.4.3
Toepassing profijtbeginsel98
De directeuren is gevraagd op welke producten en diensten het profijtbeginsel is doorgevoerd. De belangrijkste veranderingen in de retributies sinds de invoering van de Wet KvK 1997 zijn volgens de kamers: • invoeren van betaalde Maatwerkgesprekken; • vragen van kostendekkende vergoedingen voor bepaalde brochures, werkboeken, modelcontracten e.d.; • invoeren van kostendekkende vergoedingen voor producten/diensten voor Artikel 29activiteiten; • prijswijzigingen van reeds bestaande retributies door overgang naar kostprijsniveau. Dit heeft zowel prijsverhogingen als -verlagingen tot gevolg gehad.
8.4.4
Landelijk uniforme tarieven door de kamers
De directeuren is gevraagd naar de wijze waarop besluitvorming over de invoering en hoogte van de vergoedingen voor producten en diensten tot stand komt (prijsbeleid). Op één kamer na99 geven de directeuren/voorzitters aan dat zij vrijwel geen kamerspecifiek prijsbeleid hebben. De kamers volgen in VVK-verband gemaakte afspraken over tarieven voor producten en diensten. Vanuit de VVK is een tarievenlijst voor alle gemeenschappelijke producten en diensten van de kamers opgesteld.100 Deze lijst wordt opgesteld door het directeurenoverleg van de kamers (VvAS).101 Er worden uniforme tarieven gehanteerd bij producten en diensten van alle taakgebieden van de kamers. 98
De informatie in deze paragraaf heeft uitsluitend betrekking op: • Producten en diensten taken Loket en Voorlichting. • Artikel 28-producten en diensten. • Beleidsadvisering. • Artikel 29-producten. Buiten beschouwing zijn gelaten: • De retributies voor producten en diensten Wetsuitvoering (Handelsregister e.d.). Deze zijn geregeld via andere wetten. • Tarieven voor de informatieproducten uit het Handelsregister. Hierover zijn afspraken gemaakt in het kader van de Cohen-toets. 99 De betreffende kamer is het niet eens met het hanteren van uniforme tarieven. De tariefstelling is volgens deze kamer de bevoegdheid van het AB. 100 Tarievenoverzicht 2000, VVK 15 december 1999; Notitie Prijsbeleid 2002, VVK juni 2001. 101 Het directeurenoverleg maakt deel uit van de VVK en heeft een adviserende taak richting het VVK-bestuur. Het directeurenoverleg wordt over het algemeen aangeduid met VvAS of het ‘Comité Algemeen Secretarissen’.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
103
De twintig kamers hanteren de uniforme tariefstelling voor alle gemeenschappelijke producten en diensten, met uitzondering van handelsnaamonderzoek en legalisatie van handtekeningen. De belangrijkste motivatie voor de kamers om gemeenschappelijke tarieven te hanteren,102 is dat zij van mening zijn dat uit oogpunt van transparantie en duidelijkheid richting ondernemers het van belang is dat de kamers dezelfde prijzen hanteren voor producten en diensten waarvoor dezelfde handelingen worden verricht. Daarbij wordt gesteld dat werkelijke verschillen in kostprijs vaak zo minimaal zijn, dat het geen meerwaarde heeft om gedifferentieerde tarieven te hanteren. Bij een aantal kamers wordt hier door de directeuren/voorzitters aan toegevoegd dat het ook wenselijk is een gemiddeld landelijk tarief vast te stellen voor uniforme producten. Kamers kunnen dan naar de kostprijs toegroeien. Een gemeenschappelijk prijsbeleid is volgens hen een goede prikkel voor efficiëntieverbetering. Bij efficiënt werken wordt de kamer beloond, bij nietefficiënt werken legt de kamer er op toe. Enkele kamers hangen niet zo zwaar aan uniforme tarieven, maar hanteren die omdat daar in VVK-verband afspraken over zijn gemaakt. In de eerste jaren onder de huidige Wet KvK 1997 hadden diverse kamers de indruk dat alle tarieven voor de retributies van de kamers tot stand kwamen in overleg met en mét goedkeuring van de toezichthouder (Ministerie van EZ). De toezichthouder geeft echter aan dat goedkeuring van de tarieven door het ministerie niet aan de orde is. Uniforme tarieven niet in overeenstemming met de Wet KvK 1997 De toezichthouder geeft aan dat zij de kamers en de VVK er diverse malen op heeft gewezen, onder meer bij brief, dat uniforme tarieven voor producten en diensten voor de facultatieve wettelijke taken en Niet-wettelijke taken in ieder geval op gespannen voet staan met de Wet KvK 1997 en wellicht ook met de Mededingingswet.
8.4.5
Doorvoering profijtbeginsel producten en diensten taakgebied Voorlichting
Binnen het producten- en dienstenpakket dat kamers aanbieden op het terrein van Voorlichting (het KNS-assortiment) hanteren twintig kamers uniforme tarieven. Voor de volgende producten en diensten wordt een (gedeeltelijke) vergoeding van kosten gevraagd: • Maatwerkgesprekken (uniform tarief ingevoerd in 2000). • Collectieve voorlichting starters (uniform tarief sinds 2001). • Collectieve voorlichting niet-starters (uniform tarief sinds 2000). • Ondernemingsbeurs. • Brochures, folders e.d.
102
Naast de tarieven die in het Handelsregisterbesluit zijn opgenomen en dus uniform zijn.
104
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Voor al deze producten (met uitzondering van de Ondernemingsbeurs103) hanteren de kamers het uitgangspunt dat voor een gedeelte van de kosten een vergoeding wordt gevraagd aan de directe gebruiker en dat voor het overige de heffing wordt ingezet. Volgens de VVK ligt de tariefstelling voor de voorlichtingsproducten ver onder de gemiddelde kostprijs en ook onder de kostprijs van de goedkoopste kamer. Tabel 8.1 geeft inzicht in de omvang van de baten uit producten en diensten die de kamers boeken op het taakgebied Voorlichting. Dit betreft inkomsten uit het KNS-assortiment alsmede inkomsten uit de Wettelijke bevoegdheden. Tabel 8.1 Baten producten en diensten taakgebied Voorlichting ten opzichte van de bedrijfslasten Voorlichting (in gulden en euro) Taakgebied Voorlichting Baten producten en diensten Baten producten en diensten als percentage van de totale bedrijfslasten van Voorlichting
•
1998
1999
2000
ƒ 27 miljoen € 12,3 miljoen
ƒ 38 miljoen € 17,2 miljoen
ƒ 39 miljoen € 17,7 miljoen
26%
34%
34%
De totale inkomsten uit producten en diensten van activiteiten die de kamers boeken onder het taakgebied Voorlichting zijn tussen 1998 en 2000 gestegen met 12 miljoen gulden. De financieringsbasis van voorlichtingsactiviteiten is gewijzigd. In 1998 werd 26% van de bedrijfslasten op Voorlichting gedekt uit inkomsten uit producten en diensten in 2000 is dat gestegen tot 34%, een toename van 8%.
•
Tussen de kamers doen zich verschillen voor in de mate waarin de bedrijfslasten van Voorlichting worden gedekt door baten uit producten en diensten van Voorlichting. In 2000 bedraagt het verschil tussen de kamer met het hoogste percentage en de kamer met het laagste percentage 29%. Tabel 8.2 Bandbreedte baten producten en diensten taakgebied Voorlichting als percentage van de bedrijfslasten Voorlichting tussen kamers Bandbreedte
1998
1999
2000
Gemiddeld alle kamers
26%
34%
34%
Kamer met hoogste %
49%
52%
53%
Kamer met laagste %
13%
22%
24%
Verschil hoogste-laagste in %
36%
30%
29%
103
Over de mate van kostendekking van de Ondernemingsbeurs bestaat enige onduidelijkheid. De meeste kamers stellen dat dit kostendekkend wordt uitgevoerd. Sommige kamers merken echter op dat de promotie van de Ondernemingsbeurs uit de heffing wordt gefinancierd. In 1999 werd volgens de Verkoopmonitor van de VVK 46% van de kosten van de Ondernemingsbeurs gedekt door opbrengsten. Uit productenoverzichten van de kamers blijkt dat bij het merendeel van de kamers waarvan deze gegevens bekend zijn (negen kamers) in 2000 de opbrengsten uit de Ondernemingsbeurs de gemaakte kosten niet dekken en aanvullend de heffing is gebruikt ter financiering.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
105
8.4.6
Doorvoering profijtbeginsel producten en diensten Wettelijke bevoegdheden
Kamers zijn op basis van de Wet KvK 1997 verplicht voor producten en diensten, die voortkomen uit de Wettelijke bevoegdheden (Artikel 28 Wet KvK 1997), vergoedingen vast te stellen ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken voor de kamer verbonden kosten. Er mag geen winstopslag worden berekend en de heffing mag niet worden ingezet. Aanvankelijk hanteerden de kamers landelijk uniforme tarieven voor alle Artikel 28-producten en diensten. Sinds 2000 zijn de landelijke tarieven voor twee producten vervangen door kamerspecifieke tarieven, te weten: • het handelsnaamadvies; • legalisatie van handtekeningen. Voor Certificaten van oorsprong en ATA-carnets worden door vrijwel alle kamers nog steeds landelijk uniforme tarieven gehanteerd door vrijwel alle kamers. De totale omzet van de kamers op Artikel 28-producten en diensten is als volgt. Tabel 8.3
Totaal omzet Artikel 28-producten en diensten (in gulden en euro)104
Omschrijving
1997
Totaal omzet Artikel 28-producten en diensten
ƒ €
1998
10 miljoen 4,5 miljoen
ƒ €
1999
14 miljoen 6,4 miljoen
ƒ €
21 miljoen 9,5 miljoen
2000 ƒ €
21 miljoen 9,5 miljoen
De stijging van de omzet is vrijwel geheel veroorzaakt door verhoging van de verkoopprijs van de Artikel 28-producten en diensten ten gevolge van de doorvoering van het profijtbeginsel.105 Er is geen inzicht in de mate van kostendekking per individuele kamer. Bij de meeste kamers geven de jaarrekeningen geen inzicht in zowel de kosten als opbrengsten van verschillende Artikel 28-producten. Voor de jaren 1998 en 1999 geeft de Verkoopmonitor van de VVK inzicht in de mate van kostendekking van de Artikel 28-producten en diensten106 voor alle kamers gezamenlijk. Tabel 8.4 Gemiddelde kostendekking van Artikel 28-producten en diensten voor alle kamers gezamenlijk Omschrijving
107
1998
1999
171%
167%
ATA-carnets
63%
108%
Certificaten van oorsprong
50%
101%
Legalisatie van handtekeningen
50%
101%
Handelsnaamadvies
104
Bron: Verkoopmonitor VVK, 2000, 1999, 1998, 1997. Zie hoofdstuk 3, paragraaf 3.8.3. 106 Bron: Verkoopmonitor VVK, 1999. De Verkoopmonitor over 2000 geeft geen overzicht van de mate van kostendekking. 107 De cijfers van 1999 zijn een schatting van de VVK. 105
106
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Uit tabel 8.4 kan het volgende worden geconstateerd: • Gezamenlijk hebben de kamers de prijs voor ATA-carnets, Certificaten van oorsprong en Legalisaties van handtekeningen met ingang van 1999 op een kostendekkend niveau gebracht. • De inkomsten uit verstrekte Handelsnaamadviezen lagen in 1999 ruim boven de kosten die de gezamenlijke kamers voor deze activiteit maakten.
8.4.7
Doorvoering profijtbeginsel bij op verzoek uitgebrachte beleidsadviezen
De wet geeft de kamers de mogelijkheid om een kostendekkende vergoeding in rekening te brengen als zij op verzoek van een gemeente of een provincie een beleidsadvies uitbrengen. De gemeenschappelijke tarievenlijst van de kamers bevat een uurtarief voor deze diensten. Zeventien kamers maken niet of nauwelijks gebruik van de mogelijkheid om een kostendekkende vergoeding in rekening te brengen voor gevraagde beleidsadviezen. De meestgenoemde reden door de directeuren/voorzitters is dat de kamers dit niet wenselijk achten. Naar hun mening komt de onafhankelijke en objectieve positie van de kamer in het geding als een vergoeding wordt gevraagd. Andere genoemde redenen zijn: • Overheden accepteren dat niet. • Het is niet gepast: de mening van de kamer wordt gevraagd, daar vraag je geen geld voor. Als de kamer bijvoorbeeld een gemeente om informatie vraagt hoeft zij daar ook niet voor te betalen. • De kamer voert alleen activiteiten uit bij beleidsadvies die het algemeen belang dienen, dus dat kan uit de heffing worden gefinancierd. • Een vergoeding vragen kan pas als alle kamers daartoe overgaan. • Het is niet goed overheden als klanten te behandelen, het zijn partijen die door de kamer beïnvloed worden. Tevens wijzen de kamers op de zeer beperkte mogelijkheden om een vergoeding te vragen. Het komt weinig voor dat de kamers door overheden om beleidsadvies worden gevraagd. De beleidsadviezen die de kamers uitbrengen zijn meestal ongevraagd.108 Vier kamers proberen bij alle gevraagde beleidsadviezen zo veel mogelijk een vergoeding te vragen. Verschillende kamers geven aan dat als bedrijven of ondernemingsorganisaties heel specifieke adviezen/input van de kamer vragen, hen wel een vorm van vergoeding wordt gevraagd. Tabel 8.5 geeft inzicht in de omvang van de baten uit producten en diensten die de kamers boeken op het taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering.
108
Uit de enquête onder vertegenwoordigers van gemeenten en provincies blijkt dat zij gemiddeld een tot vijf keer jaar ongevraagd beleidsadvies van een kamer ontvangen. Meer dan de helft (56%) van respondenten verzoekt de kamers af en toe om een beleidsadvies. Het zijn met name de provincies die aangeven de kamers vaak tot zeer vaak om beleidsadvies te vragen
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
107
Tabel 8.5 Baten retributies taakgebied Beleidsadvisering en Regiostimulering ten opzichte van de bedrijfslasten Beleidsadvisering en Regiostimulering Beleidsadvisering en Regiostimulering Baten uit retributies Baten uit retributies als percentage van de totale bedrijfslasten Beleidsadvisering en Regiostimulering
1998
1999
2000
ƒ 3 miljoen € 1,4 miljoen
ƒ 3 miljoen € 1,4 miljoen
ƒ 3 miljoen € 1,4 miljoen
4%
5%
4%
Tussen de kamers doen zich verschillen voor in de mate waarin de bedrijfslasten van Regiostimulering en Beleidsadvisering gedekt worden door baten uit retributies. In 2000 bedraagt het verschil tussen de kamer met het hoogste percentage en de kamer met het laagste percentage 11%. Tabel 8.6 Bandbreedte baten retributies Beleidsadvisering en Regiostimulering als percentage van de bedrijfslasten Beleidsadvisering en Regiostimulering tussen kamers Bandbreedte
1998
1999
2000
Gemiddeld alle kamers
4%
5%
4%
Kamer met hoogste %
11%
14%
11%
Kamer met laagste %
0%
0%
0%
11%
14%
11%
Verschil hoogste-laagste in %
8.4.8
Doorvoering profijtbeginsel Niet-wettelijke taken
Kamers zijn op basis van de Wet KvK 1997 verplicht voor activiteiten die worden verricht in het kader van de Niet-wettelijke taken (Artikel 29 Wet KvK 1997) vergoedingen vast te stellen ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken verbonden kosten voor de kamer. Er mag geen winstopslag worden berekend en de heffing mag niet worden ingezet. Voor deze producten èn diensten geven alle kamers aan de stelregel te hanteren dat dit kostendekkend wordt uitgevoerd: dus zonder inzet van de heffing. Als het niet kostendekkend kan, wordt de activiteit niet uitgevoerd, aldus de directeuren. De gemeenschappelijke tarievenlijst bevat een uurtarief voor deze activiteiten. Uit tabel 8.7 blijkt dat in 2000 de activiteiten die de kamers uitvoeren in het kader van de Nietwettelijke taken gemiddeld voor 77% gedekt worden door inkomsten uit retributies en dus niet voor 100% de kosten dekken. Uit gegevens van individuele kamers (indien beschikbaar) blijkt dat de heffing ook niet wordt ingezet voor deze activiteiten. Dit betekent dat het verschil waarschijnlijk uit het eigen vermogen wordt gefinancierd.
108
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Tabel 8.7 Baten retributies Niet-wettelijke taken ten opzichte van de bedrijfslasten Nietwettelijke taken Niet-wettelijke taken Baten uit retributies Baten uit retributies als percentage van de totale bedrijfslasten Niet-wettelijke taken
1998
1999
2000
ƒ 10 miljoen € 4,5 miljoen
ƒ 11 miljoen € 5,0 miljoen
ƒ 11 miljoen € 5,0 miljoen
140%
95%
77%
Tussen de kamers doen zich verschillen voor in de mate waarin de bedrijfslasten van de Nietwettelijke taken gedekt worden door de baten uit retributies. In 2000 bedraagt het verschil tussen de kamer met het hoogste percentage en de kamer met het laagste percentage 187%. Tabel 8.8 Bandbreedte baten uit retributies Niet-wettelijke taken ten opzichte van de bedrijfslasten Niet-wettelijke taken tussen kamers Bandbreedte
1998
1999
2000
Gemiddeld alle kamers
140%
95%
77%
Kamer met hoogste %
660%
185%
190%
Kamer met laagste %
75%
9%
3%
585%
176%
187%
Verschil hoogste-laagste in %
8.4.9
Door de kamers ervaren beperkingen bij doorvoering profijtbeginsel
De directeuren/voorzitters van vrijwel alle kamers staan in principe positief ten opzichte van het ingevoerde profijtbeginsel. Eén kamer is daarentegen uitgesproken negatief over het ingevoerde profijtbeginsel. Deze kamer is van mening dat de financiële voordelen van de invoering van het profijtbeginsel niet opwegen tegen het administratieve meerwerk voor kamer. Deze kamer is er voorstander van om voor alle activiteiten te financieren met de heffing en de dienstverlening ‘om niet’ aan te bieden. De meeste kamers pleiten wel voor een iets minder gedetailleerde doorvoering van het profijtbeginsel. Feitelijk komt het er op neer dat de betreffende kamers zich afvragen waarom elk afzonderlijk product/dienst precies kostendekkend moet zijn. Als toelichting worden diverse aspecten genoemd: • Doordat de prijs gerelateerd is aan de afzet, leidt de gedetailleerde doorvoering tot jaarlijkse fluctuaties in de prijs. Dat wordt niet vriendelijk en consequent gevonden richting afnemers. De voorkeur gaat uit naar het kostendekkend maken van het totaalpakket aan producten en diensten. • Sommige kamers pleiten voor een model waarbij wordt uitgegaan van een basispakket voor alle ondernemers, waarbij ondernemers dit naar keuze kunnen uitbreiden met aanvullende pakketten van dienstverlening (het zogenaamde ANWB-model): dat is vriendelijker en duidelijker naar de klant.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
109
Mogelijkheden doorvoering De directeuren/voorzitters van alle kamers zijn van mening dat zij binnen de huidige wettelijke kaders het aandeel van de inkomsten uit producten en diensten nauwelijks meer kunnen verhogen. Alle diensten en producten die individueel toerekenbaar kunnen zijn, zijn dat naar hun mening op dit moment. Tevens zijn de tarieven van deze producten en diensten naar hun mening op een kostendekkend niveau gebracht, dan wel op een prijsniveau dat geen te hoge drempels oplegt voor het gebruik door ondernemers. Kamers benadrukken dat het niet voor elk product of dienst wenselijk of mogelijk is een vergoeding te vragen die de kosten volledig dekt. Als voorbeeld hiervan noemt men de prijs voor de Maatwerkgesprekken. De ƒ 50,- (€ 22,69) die hier nu voor wordt gevraagd dekt slechts een deel van de kosten. Verschillende kamers vinden het echter niet wenselijk dat de prijs wordt verhoogd, omdat de drempel voor ondernemers anders te hoog wordt.109 Tevens worden in dit verband opgemerkt dat het in de praktijk soms lastig is te bepalen wanneer kosten individueel kunnen worden toegerekend. Als voorbeeld wordt een oriënterend gesprek over een handelsnaamonderzoek genoemd: de ondernemer wordt gewezen op de voordelen en mogelijkheden, de kamer stop er tijd in, maar de ondernemer neemt de dienst uiteindelijk niet af. De directeuren van de kamers geven aan dat de inkomsten uit producten en diensten uitsluitend verder verhoogd kunnen worden ten gunste van een verdere verlaging van de heffing, door middel van: • verhoging van de tarieven voor gebruik van het Handelsregister; • gelijkblijvende prijzen voor producten en diensten bij een stijgende afzet. Misverstanden rondom het profijtbeginsel De wetgever spreekt in de Memorie van Toelichting van de Wet KvK 1997 de verwachting uit dat met de toepassing van het profijtbeginsel de heffingen in principe zouden kunnen dalen. Daarbij worden percentages genoemd (o.a. 65% inkomsten uit heffing en 35% inkomsten uit producten en diensten). Veel kamers hebben deze percentages opgevat als het genereren van zo veel mogelijke omzet. De procentuele verhouding is daarbij een eigen leven gaan leiden als een van de belangrijkste doestellingen van de Wet KvK 1997.110 De verenigde ondernemingsraden van de kamers geven aan dat ten gevolge daarvan binnen de werkorganisaties een grote druk is gelegd op het genereren van omzet: verkoop van brochures, meer klanten werven e.d.111 Vanuit deze optiek stellen verschillende kamers dat zij discrepantie ervaren tussen de doelstelling bij de invoering van het profijtbeginsel en de aanbevelingen van de Commissie Cohen. De betreffende kamers stellen dat ten gevolge van de doorvoering van de aanbevelingen van de Commissie Cohen (afstoten van informatieproducten uit het Handelsregister) de
109
Overigens zijn er tegelijkertijd kamers die van mening zijn dat de prijs van de Maatwerkgesprekken wél omhoog kan, zonder dat de drempel voor ondernemers daarbij te hoog wordt. 110 De wetgever benadrukt dat hier sprake is van een misverstand. De werkgroep die het nieuwe bekostigingssysteem van de kamers heeft ontworpen, heeft destijds de verwachting uitgesproken dat de toepassing van het profijtbeginsel ertoe zou kunnen leiden dat na verloop van drie à vier jaar 30 tot 40% van de kosten direct aan gebruikers kan worden doorberekend. De wetgever heeft tijdens de wetsbehandeling in de Eerste Kamer benadrukt dat deze verwachting als een indicatie moet worden gezien en uitdrukkelijk niet als een doelstelling. 111 De verenigde ondernemingsraden wijzen op een aantal negatieve gevolgen daarvan: • In plaats van het afstemmen van het aanbod op datgene waar het meeste behoefte is, komt de nadruk te liggen op een aanbod waar de meeste (betalende) klanten mee getrokken kunnen worden. • De onafhankelijkheid van de kamers komt in gevaar. Binnen projecten op Regiostimulering haken partners af als er steeds een beroep wordt gedaan op een financiële bijdrage van hun kant. Gevaar is dat de kamers vervolgens steeds met dezelfde partners samenwerken.
110
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
inkomsten uit producten en diensten sterk zijn teruggelopen. Ten gevolge hiervan is het naar hun mening niet reëel te verwachten dat kamers de 65%/35% verhouding kunnen realiseren.
8.5
Effecten van de nieuwe bekostigingssystematiek
In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van de nieuwe bekostigingssystematiek van de kamers. Hierbij wordt gekeken naar de wijze van financiering van de kamers, het eigen vermogen en een efficiëntie van de werkwijze.
8.5.1
Financiering van de kamers
De Wet KvK 1997 gaat uit van de verwachting dat indien de kamers, de kosten van producten en diensten volgens het profijtbeginsel in rekening brengen, de financieringswijze van de kamers kan veranderen. Doordat voor individueel toerekenbare kosten vergoedingen worden gevraagd, kan de collectieve financiering uit heffingen in principe worden verlaagd en daarmee de verhouding tussen financiering uit heffingen en uit retributies zou kunnen veranderen. Om inzicht te krijgen in de effecten van de invoering van het profijtbeginsel is gekeken naar het aandeel van de inkomsten uit heffingen en van de inkomsten uit producten en diensten in de totale lasten van de kamers. Algemeen beeld Tabel 8.9 geeft inzicht in de omvang van de baten en lasten van de kamers. Tabel 8.9 Financiering kamers in gulden en euro Financiering kamers
1997
1998
1999
2000
Baten uit heffingen
ƒ 270 miljoen € 122,5 miljoen
ƒ 272 miljoen € 123,4 miljoen
ƒ 260 miljoen € 118,0 miljoen
ƒ 265 miljoen € 120,3 miljoen
Baten uit producten en diensten (retributies)
ƒ €
ƒ €
ƒ €
ƒ €
Totale baten uit heffingen en producten en diensten
ƒ 362 miljoen € 164,3 miljoen
ƒ 359 miljoen € 162,9 miljoen
ƒ 359 miljoen € 162,9 miljoen
ƒ 366 miljoen € 166,1 miljoen
Totale bedrijfslasten
ƒ 366 miljoen € 166,1 miljoen
ƒ 359 miljoen € 162,9 miljoen
ƒ 371 miljoen € 168,4 miljoen
ƒ 386 miljoen € 175,2 miljoen
Exploitatiesaldo
ƒ -/- 4 miljoen € -/- 1,8 miljoen
ƒ €
ƒ -/- 12 miljoen € -/- 5,4 miljoen
ƒ -/-20 miljoen € -/- 9,1 miljoen
92 miljoen 41,7 miljoen
87 miljoen 39,5 miljoen
nihil nihil
98 miljoen 44,5 miljoen
101 miljoen 45,8 miljoen
Uit de tabel blijkt het volgende: • De inkomsten uit retributies zijn gestegen van 92 miljoen gulden (1997) tot 101 miljoen gulden (2000). • De inkomsten uit heffingen zijn gedaald van 270 miljoen gulden (1997) tot 265 miljoen gulden (2000). • De bedrijfslasten zijn gestegen van 366 miljoen gulden tot 386 miljoen gulden. Tabel 8.10 geeft inzicht in de mate waarin de bedrijfslasten van de kamers worden gedekt door de heffingen en de inkomsten uit producten en diensten.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
111
Tabel 8.10 Financiering kamers in percentages Financiering kamers
1997
1998
1999
2000
Financiering uit heffingen
74%
76%
70%
69%
Financiering uit producten en diensten (retributies)
25%
24%
27%
26%
Totale financiering uit heffingen en producten en diensten (A)
99%
100%
97%
95%
-/- 1%
0%
-/-3%
-/- 5%
Verschil (100%-A)
Uit tabel 8.10 kan het volgende worden afgeleid: • De financiering uit producten en diensten is sinds de invoering van de Wet KvK 1997 nauwelijks gewijzigd. Tussen 1998 en 2000 is er een lichte toename van 2%. • De financiering uit heffingen is tussen 1997 en 2000 gedaald met gemiddeld 5%. • In 2000 hebben de kamers gezamenlijk een exploitatietekort van 5%. • De verhouding financiering uit heffingen tot financiering uit retributies is veranderd van 74%/25% in 1997 tot 69%/26% in 2000. De invoering van het profijtbeginsel als basis van de financiering van de kamers heeft derhalve gemiddeld gezien niet geleid tot een grote verschuiving in de wijze van financiering van de kamers. De financiering uit de heffingen is weliswaar relatief gedaald, maar deze daling wordt nauwelijks gecompenseerd door een relatieve verhoging van de financiering uit producten en diensten. Individuele kamers Op het gemiddelde beeld van de financieringswijze zijn uitzonderingen als wordt gekeken naar de individuele kamers. • Bij twaalf kamers is de financiering door producten en diensten in de periode 1998-2000 toegenomen. Bij het merendeel van deze kamers betreft het een lichte stijging van 1% tot 3%. Bij twee kamers is een duidelijke stijging te zien van respectievelijk 7% en 10%. • Bij zeven kamers is de financiering door producten en diensten in de periode 1998-2000 afgenomen. Bij al deze kamers betreft het een lichte afname van 1% tot 3%. • Bij twee kamers is de financiering uit producten en diensten in de periode 1998-2000 gelijk gebleven. Per taak In tabel 8.11 staan de inkomsten uit producten en diensten uitgedrukt in percentages van de bedrijfslasten per taakgebied van de kamers. Tabel 8.11 Financiering door producten en diensten (retributies) per taakgebied Taakgebied
1998
1999
2000
Wetsuitvoering
26%
26%
26%
Voorlichting
26%
34%
34%
4%
5%
4%
140%
95%
77%
Beleidsadvisering en Regiostimulering Niet-wettelijke taken
112
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Uit tabel 8.11 kan het volgende worden afgeleid: • Binnen Wetsuitvoering is de financiering door inkomsten uit producten en diensten tussen 1998 en 2000 gelijk gebleven. • Binnen Voorlichting is de financiering uit producten en diensten relatief gestegen. • Binnen Beleidsadvisering en Regiostimulering is de financiering uit retributies min of meer gelijk gebleven. • Bij de Niet-wettelijke taken is de financiering uit retributies gedaald. Uit tabel 8.11 blijkt dat alleen binnen de taak Voorlichting een effect waarneembaar is van de invoering van het profijtbeginsel. Nadere analyse taakgebied Voorlichting Nadere analyse laat zien dat de verschuiving van inkomsten binnen het taakgebied Voorlichting voor een belangrijk deel toe is te rekenen aan Artikel 28-activiteiten. In paragraaf 8.4.5 is inzicht gegeven in de totale inkomsten die de kamers boeken onder Voorlichting. Dit betreft inkomsten uit het KNS-assortiment, alsmede inkomsten uit Artikel 28-activiteiten. In paragraaf 8.4.6 is inzicht gegeven in de omzet uit Artikel 28-activiteiten. Door deze cijfers te combineren ontstaat het volgende beeld. Tabel 8.12 Nadere analyse inkomsten producten en diensten taakgebied Voorlichting (in gulden en euro) Inkomsten producten en diensten Voorlichting
1998
1999
2000
Totale baten producten en diensten Voorlichting (A)
ƒ 27 miljoen € 12,3 miljoen
ƒ 38 miljoen € 17,2 miljoen
ƒ 39 miljoen € 17,7 miljoen
Omzet Artikel 28-activiteiten (B)
ƒ 14 miljoen € 6,4 miljoen
ƒ 21 miljoen € 9,5 miljoen
ƒ 21 miljoen € 9,5 miljoen
Baten KNS-assortiment (A-B)
ƒ 13 miljoen € 5,9 miljoen
ƒ 17 miljoen € 7,7 miljoen
ƒ 18 miljoen € 8,2 miljoen
Uit tabel 8.12 blijkt dat: • De baten uit producten en diensten Voorlichting zijn tussen 1998 en 2000 met 12 miljoen gulden gestegen. • De omzet op Artikel 28-activiteiten is gestegen met 7 miljoen gulden. • Dit betekent dat de baten uit het KNS-assortiment zijn gestegen met 5 miljoen gulden. Uit bovenstaande blijkt dat de stijging in inkomsten op het taakgebied Voorlichting voor bijna 60% toe te rekenen zijn aan de stijging van inkomsten op Artikel 28-activiteiten. De stijging in opbrengsten van Artikel 28-activiteiten wordt vrijwel geheel veroorzaakt door tariefstijgingen ten gevolge van de door de wet verplichte doorvoering van het profijtbeginsel voor deze activiteiten. Een en ander betekent dat de invoering van het profijtbeginsel met name effect heeft gehad op tariefswijzigingen bij producten en diensten waarvoor vóór de huidige Wet KvK 1997 reeds een vergoeding werd gevraagd en/of waarvoor volledige doorberekening van kosten aan gebruikers door de wetgever verplicht is gesteld.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
113
8.5.2
Eigen vermogen kamers
De hoogte van de heffing staat onder goedkeuring van de Minister van EZ. Op basis van de Wet KvK 1997 mogen de kamers hun heffingen in beginsel uitsluitend begroten op basis van een begroting die per wettelijk bepaalde taak op nihil sluit. In die zin kan er met het van kracht worden van de wet geen vermogensvorming bij de kamers meer plaatsvinden. De eigen vermogens van de kamers zijn derhalve in het verleden tot stand gekomen. Tussen de kamers en de toezichthouder is overleg gaande over de omvang van het eigen vermogen van de kamers in relatie tot de heffingen. De toezichthouder heeft in 1999 onderzoek laten uitvoeren naar de wijze waarop de individuele kamers bij het bepalen van de hoogte van hun heffingen rekening zouden kunnen houden met de omvang van hun individuele eigen vermogen.112 Het rapport is door de toezichthouder verzonden aan alle individuele kamers met het verzoek in de begroting voor 2000 aandacht te schenken aan de bevindingen van het rapport.113 Ook de kamers zelf hebben een onderzoek laten verrichten naar de omvang van het eigen vermogen.114 In het nu volgende wordt inzicht gegeven in de omvang van de eigen vermogens van de kamers. Gezamenlijke omvang eigen vermogen kamers De volgende tabel geeft inzicht in de omvang van het eigen vermogen van de kamers gezamenlijk. Om een indruk te krijgen van de relatieve omvang van het eigen vermogen worden tevens de totale jaarlijkse bedrijfslasten van de kamers en de verhouding daartussen weergegeven. Tabel 8.13 Omvang van het totale eigen vermogen en de totale bedrijfslasten van alle kamers Omvang eigen vermogen
1998
1999
2000
Totale omvang eigen vermogen 21 kamers
ƒ 330 miljoen
ƒ 328 miljoen
ƒ 313 miljoen
Totale omvang bedrijfslasten 21 kamers
ƒ 359 miljoen
ƒ 371 miljoen
ƒ 386 miljoen
92%
89%
81%
Verhouding eigen vermogen-totale bedrijfslasten
Uit tabel 8.13 blijkt dat de verhouding tussen het eigen vermogen en de bedrijfslasten met 11% is afgenomen. Deze afname komt enerzijds tot stand door een reductie van het eigen vermogen met zeventien miljoen gulden en anderzijds door een stijging van de bedrijfslasten met 27 miljoen gulden.
112
Kamers van Koophandel in Nederland. Richtlijn heffingen in relatie tot vermogen. Hordijk&Hordijk januari-juli 1999. 113 Zie verder hoofdstuk 12, paragraaf 12.2. 114 Kamers van koophandel: eigen vermogen als buffer voor risico. PriceWaterhouseCoopers, december 1999.
114
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Individuele kamers Gekeken naar de individuele kamers blijkt het met betrekking tot de absolute omvang van het eigen vermogen het volgende: • Bij vijftien kamers is het eigen vermogen in de periode 1998-2000 verminderd. Bij het merendeel van deze kamers betreft het een relatief beperkte afname (minder dan 12%); bij zes van deze kamers werd een verlaging gerealiseerd tussen de 12% en 32%. • Bij zes kamers is het eigen vermogen tussen 1998 en 2000 gegroeid. De groeipercentages variëren tussen 5% en 26%. Om inzicht te krijgen in de relatieve omvang van het eigen vermogen is gekeken naar de verhouding tussen het eigen vermogen en de totale bedrijfslasten bij de kamers. Hieruit blijkt het volgende. Tabel 8.14 Verhouding eigen vermogen en totale bedrijfslasten individuele kamers Verhouding eigen vermogen totale bedrijfslasten
1998 Aantal kamers
1999 Aantal kamers
2000 Aantal kamers
0-25%
0
0
1
26-50%
2
1
1
51%-75%
7
10
11
76%-100%
5
5
6
> 100%
7
5
2
Totaal
21
21
21
Uit tabel 8.14 blijkt dat sinds 1998: • het aantal kamers waarbij de verhouding tussen het eigen vermogen en de totale bedrijfslasten hoger ligt dan 100% is teruggelopen van zeven kamers naar twee kamers; • het aantal kamers waarbij de verhouding tussen het eigen vermogen en de totale bedrijfslasten hoger ligt dan 75% is teruggelopen van twaalf kamers naar acht kamers.
8.5.3
Efficiëntie werkwijze
Een van de doelstellingen van het nieuwe bekostigingssysteem is een efficiëntere werkwijze van de kamers te bewerkstelligen. Volgens alle geïnterviewde directeuren/voorzitters zijn de kamers in de afgelopen jaren duidelijk efficiënter gaan werken. Dit is volgens hen voor een belangrijk deel gerealiseerd door verdere automatisering (o.a. Handelsregister), toepassingsmogelijkheden van internet en door de invoering van het KNS. Door de kamer wordt aangegeven dat met het verbeterd inzicht in kosten en baten betere afwegingen konden worden gemaakt. Enkele gefuseerde kamers geven aan dat de fusie eveneens (zij het soms op termijn) efficiëntievoordelen heeft opgeleverd. Ook 70% van de bestuursleden is (zeer) tevreden over de mate waarin hun kamer efficiënt werkt. Verder is 69% van de bestuursleden van mening dat de efficiëntie van hun kamer (sterk) is verbeterd.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
115
Er heeft in dit kader van dit onderzoek geen doorlichting van de kamers op efficiëntie plaatsgevonden. Om enig inzicht in mogelijke efficiëntieverbeteringen te krijgen is in dit onderzoek gekeken naar de volgende kengetallen: • personele omvang in FTE’s; • omvang van de bedrijfslasten; • aantal Handelsregisterdossiers115 in beheer bij de kamer. Het aantal dossiers kan een indicatie vormen voor de hoeveelheid werk van de kamers. Het aantal dossiers zegt iets over het werk in het kader van het Handelsregister. Maar het aantal dossiers (het aantal ingeschreven ondernemingen) zegt wellicht ook iets over de hoeveelheid werk die daaruit voortvloeit voor de taken Loket en Voorlichting. De taken Handelsregister, Loket en Voorlichting vormen samen circa 75% van de werkzaamheden. Tabel 8.15 Kengetallen efficiëntie Kengetal
1998
1999
2000
FTE’s
1.852
1.846
1.865
1.207.296
1.257.923
1.315.010
ƒ 359 miljoen
ƒ 371 miljoen
ƒ 386 miljoen
Dossiers Bedrijfslasten
Uit tabel 8.15 blijkt dat: • het aantal FTE’s sinds 1998 nauwelijks is gewijzigd; • het aantal dossiers sinds 1998 met 9% is toegenomen; de totale werkzaamheden zijn dus toegenomen; • de bedrijfslasten sinds 1998 zijn met 8% toegenomen. Op basis van de kengetallen zijn verhoudingsgetallen berekend: • aantal dossiers per FTE; • bedrijfslasten per FTE; • bedrijfslasten per dossier. Tabel 8.16 Verhoudingsgetallen efficiëntie Verhoudingsgetal
1998
1999
2000
Dossiers per FTE
652 dossiers
682 dossiers
705 dossiers
ƒ 194.000
ƒ 201.000
ƒ 207.000
ƒ 298,-
ƒ 295,-
ƒ 294,-
Bedrijfslasten per FTE Bedrijfslasten per dossier
Op basis van het bovenstaande kan worden geconstateerd dat de kamers met een min of meer gelijkblijvend aantal mensen meer werkzaamheden zijn gaan verrichten. De bedrijfslasten per dossier zijn tussen 1998 en 2000 afgenomen met 1,3%. Er van uitgaande dat het aantal dossiers in het Handelsregister een belangrijke indicator kan zijn voor driekwart van de werklasten van de kamers, kan worden geconcludeerd dat sinds 1998 de efficiëntie in dit kader met circa 1% is toegenomen. In werkelijkheid zal sprake zijn van een grotere efficiëntiewinst, omdat ook 115
Het betreft hier het totaal van alle ingeschreven ondernemingen, verenigingen en stichtingen in het Handelsregister bij een kamer van koophandel.
116
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
rekening moet worden gehouden met de inflatie sinds 1998. Gecorrigeerd voor dit inflatiepercentage is de efficiëntie toegenomen met circa 6%.
8.6
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op de financiering van de kamers. Met de invoering van de Wet KvK 1997 is een nieuw bekostigingssysteem voor de kamers ingevoerd. Het systeem beoogt: • meer transparantie te bieden in de kosten- en inkomstenstructuur van de kamers; • invoering van het profijtbeginsel; • een efficiëntere werkwijze van de kamers te bewerkstelligen. Het profijtbeginsel geldt als basis van het nieuwe systeem. Dit vervangt het solidariteitsprincipe van het oude wettelijk regime. Voor zover doorberekening van kosten aan individuele gebruikers niet mogelijk is, geldt het heffingensysteem. De kamers moeten de uitvoering van de activiteiten in het kader van de Wettelijke bevoegdheden en de Niet-wettelijke taken geheel uit kostendekkende vergoedingen financieren. De toerekening van kosten en inkomsten vindt plaats naar de verschillende taken. Daarbij vervangt een heffing per onderscheiden taakgebied de integrale heffing onder het oude wettelijk regime. De grondslag van de heffing wordt gevormd door de rechtsvorm en grootte van de onderneming naar omzet en aantal werkzame personen. Hiermee wordt het profijt dat een onderneming heeft bij het werk van de kamer weerspiegeld. Teneinde de toerekening van kosten naar de verschillende taken mogelijk te maken, is door alle kamers met ingang van 1998 een landelijk uniform kostenplaatstoerekeningsmodel ingevoerd. Dit model staat bekend als het FAO. De toelichting op de Wet KvK 1997 geeft aan dat de toerekening van kosten en inkomsten plaatsvindt naar de verschillende taken. De feitelijke situatie is echter dat de jaarrekeningen, met uitzondering van de taak Wetsuitvoering en de Niet-wettelijke taken, geen inzicht geven in de kosten en inkomsten voor elke afzonderlijke taak. De oorzaak hiervan is niet nader onderzocht. In de interviews bij de kamers is ingegaan op de nieuwe bekostigingssystematiek. Tevens zijn door middel van deskresearch de effecten van de bekostigingssystematiek bezien. Bekostigingssystematiek • De kamers ervaren de effecten van het nieuwe bekostigingssysteem overwegend als positief. Kamers noemen de volgende effecten: meer kostenbewustzijn bij de kamers; meer sturingsmogelijkheden bij de bedrijfsvoering; vergroting van het kwaliteitsbewustzijn; grotere externe transparantie. • Alle kamers hebben de administratieve organisatie sinds 1998 ingericht volgens het FAO. De bruikbaarheid van het model is volgens de directeuren/voorzitters bij vrijwel alle kamers echter niet optimaal. Het FAO leidt volgens de directeuren/voorzitters tot te gedetailleerde informatie en kent knelpunten in de toepasbaarheid.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
117
Heffingsgrondslag Met ingang van 1998 worden de heffingen per onderscheiden taakgebied vastgesteld en gebaseerd op de nieuwe heffingsgrondslagen. De nieuwe heffingsgrondslag is door alle kamers in drie jaar stapsgewijs ingevoerd. • De kamers ervaren de nieuwe heffingsgrondslag overwegend als positief. Het systeem is eenvoudiger geworden en leidt tot minder klachten van ondernemingen over de heffing. • Wel zijn er nog opmerkingen gericht op verdere optimalisering van de rechtvaardigheid van het heffingensysteem. •
Toepassing profijtbeginsel • De directeuren/voorzitters van alle kamers geven aan dat het profijtbeginsel daar waar mogelijk bij de producten en diensten van de kamers is doorgevoerd. Allen geven daarbij aan dat binnen de huidige wettelijke kaders de kamers het aandeel van de inkomsten uit producten en diensten nauwelijks meer kunnen verhogen. • Het profijtbeginsel is voornamelijk doorgevoerd binnen het taakgebied Voorlichting. • Ruim driekwart van de kamers maakt niet of nauwelijks gebruik van de mogelijkheid om het profijtbeginsel toe te passen bij op verzoek uitgebrachte beleidsadviezen. Bijna eenvijfde deel van de kamers geeft aan zoveel mogelijk een vergoeding te vragen. De meeste beleidsadviezen die de kamers uitbrengen, betreffen zogenaamde ongevraagde beleidsadviezen. • De uitvoering van de Wettelijke bevoegdheden en de Niet-wettelijke taken dienen de kamers op basis van de Wet KvK 1997 volledig te financieren door middel van het profijtbeginsel. Uit het onderzoek blijkt dat de kamers gezamenlijk dit nog niet volledig hebben doorgevoerd. De kostendekking uit retributies van de Niet-wettelijke taken bedraagt gemiddeld 77%. De jaarrekeningen bieden geen inzicht in de mate van kostendekking van de Wettelijke bevoegdheden. • De kamers hebben vrijwel geen kamerspecifiek prijsbeleid voor producten en diensten. Twintig van de 21 kamers hanteren voor het merendeel van de producten en diensten uniforme tarieven. De kamers zijn van mening dat het gerechtvaardigd is uniforme tarieven te hanteren, omdat de inhoud van de producten en diensten waarvoor deze gelden eveneens uniform is. • De toezichthouder heeft de kamers er op gewezen dat uniforme tarieven niet binnen het wettelijk kader passen. • Tussen de kamers doen zich verschillen voor in de mate waarin de bedrijfslasten worden gedekt door baten uit retributies. • Naar mening van verschillende kamers zijn uniforme tarieven een effectief instrument om de kosten van de verschillende kamers naar elkaar toe te laten groeien. • De kamers geven aan dat het niet voor elk afzonderlijk product of dienst wenselijk is een kostendekkende vergoeding vast te stellen. In de praktijk zou het makkelijker en vriendelijker naar de klant zijn te werken met pakketten van producten die als zodanig kostendekkend worden uitgevoerd. • De invoering van het profijtbeginsel heeft geleid tot misverstanden: diverse kamers hebben het profijtbeginsel opgevat als het zo veel mogelijk genereren van omzet uit verkoop van producten en diensten. Effecten nieuwe bekostigingssystematiek • De inkomsten uit retributies zijn gestegen van 92 miljoen gulden (1997) tot 101 miljoen gulden (2000). De inkomsten uit heffingen zijn gedaald van 270 miljoen gulden (1997) tot 265 miljoen gulden (2000). De verhouding van de financiering uit heffingen tot de financiering uit retributies is veranderd van 74%/25% (1997) tot 69%/26% (2000).
118
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
• •
•
•
• •
•
•
De invoering van het profijtbeginsel heeft met uitzondering van twee kamers in algemene zin nauwelijks geleid tot een andere wijze van financieren van de kamers. Het door de wetgever verwachte bedrijfseffect, dat door een stijging van de financiering uit retributies, de financiering door middel van heffingen zou kunnen dalen, heeft zich dus nauwelijks voorgedaan. Binnen het taakgebied Voorlichting is een effect waarneembaar van de invoering van het profijtbeginsel. De financiering door middel van inkomsten uit producten en diensten is binnen dit taakgebied met 8% gestegen. Deze stijging is voor bijna 60% toe te rekenen aan tariefsverhogingen van de Wettelijke bevoegdheden ten gevolge van de door wet verplichte doorvoering van het profijtbeginsel. De financiering door middel van heffingen is over alle kamers bezien met 5% afgenomen. Deze verlaging wordt echter nauwelijks gecompenseerd door een verhoging van de financiering uit producten en diensten. De verwachting van de wetgever dat de inkomsten uit producten en diensten zouden stijgen en ten gevolge daarvan de heffingen zouden kunnen dalen, is niet uitgekomen. Het eigen vermogen van de kamers is met circa 5% afgenomen. De daling van de inkomsten uit heffingen heeft tot gevolg dat de bedrijfslasten in 2000 voor 95% worden gedekt door inkomsten uit heffingen èn retributies. Het tekort van 5% is waarschijnlijk gedekt door interen op het eigen vermogen. Zowel volgens de directeuren/voorzitters als de bestuursleden zijn de kamers in de afgelopen jaren efficiënter gaan werken. Volgens directeuren/voorzitters is dit met name gerealiseerd door verdere automatisering en door invoering van het KNS. Het aantal ingeschreven rechtspersonen bij de kamers is tussen 1998 en 2000 met 9% gestegen. Het aantal FTE’s van de kamers is in dezelfde periode ongeveer gelijk gebleven. De totale bedrijfslasten zijn in dezelfde periode met circa 8% gestegen. De gemiddelde bedrijfslasten per ingeschreven rechtspersoon zijn sinds 1998 met 1% afgenomen. Gecorrigeerd voor de inflatie komt de totale efficiëntie voor alle kamers gezamenlijk uit op circa 6%.
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de beoogde transparantie in kosten- en inkomstenstructuur blijkt het volgende. • Voor de kamers heeft de nieuwe systematiek geleid tot inzicht in kosten en opbrengsten van producten en diensten. • Ten gevolge van de inrichting van de jaarrekeningen - waarbij taken worden samengevoegd tot taakgebieden - is geen inzicht ontstaan in de kosten en inkomsten van de afzonderlijke taken Loket, Voorlichting, Beleidsadvisering, Regiostimulering en Wettelijke bevoegdheden. • Op het niveau van de taakgebieden Wetsuitvoering, Loket & Voorlichting, Beleidsadvisering & Regiostimulering alsmede de Niet-wettelijke taken is dit inzicht er wel. Ten aanzien van de heffingsgrondslag blijkt het volgende. De heffingsgrondslagen zijn ingevoerd en werken in principe goed. Wel lijken er nog enige onrechtvaardigheden te zijn.
•
Ten aanzien van het profijtbeginsel blijkt het volgende. • Binnen het taakgebied Voorlichting is een effect waarneembaar van de doorvoering van het profijtbeginsel. • De kamers maken nauwelijks gebruik van de mogelijkheid om het profijtbeginsel bij de gevraagde beleidsadvisering toe te passen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
119
• • •
Bij de Niet-wettelijke taken, waar het profijtbeginsel volledig zou moeten worden doorgevoerd, is dit niet gebeurd. De kamers hanteren bij vrijwel alle producten en diensten uniforme tarieven voor de retributies. De kamers hebben het profijtbeginsel nog niet overal waar beoogt en wettelijk verplicht doorgevoerd. Het profijtbeginsel is niet de basis van de financiering geworden.
Ten aanzien van de efficiëntie van de werkwijze blijkt het volgende. • De kamers zijn met een min of meer gelijkblijvend aantal mensen meer werkzaamheden gaan verrichten. • De kamers zelf zijn van mening dat de efficiëntie duidelijk is verbeterd, met name ten gevolge van verdere automatisering en de invoering van het KNS. • Afgaande op de indicatoren aantal FTE’s, aantal dossiers, bedrijfslasten en bedrijfslasten per dossier kan worden geconcludeerd dat de kamers efficiënter zijn gaan werken. • De efficiëntie wordt geschat op circa 6%. Ten aanzien van de effecten van de nieuwe bekostigingssystematiek blijkt het volgende. • De financiering van de kamers uit retributies in 2000 is relatief vrijwel niet gewijzigd ten opzichte van 1997. • De financiering uit heffingen is in dezelfde periode met 5% gedaald. Tegelijkertijd is een exploitatietekort van 5% ontstaan. • De doorvoering van het profijtbeginsel heeft in het algemeen (over alle kamers en taakgebieden bezien) nauwelijks geleid tot een daling van de heffingen.
120
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
9
Bestuur van de kamers
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het bestuur en de bestuurlijke veranderingen. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Paragraaf 9.1 gaat in op het algemeen wettelijk kader. In paragraaf 9.2 wordt ingegaan op de samenstelling van het algemeen bestuur (AB). Paragraaf 9.3 gaat in op het beleidsbepalende karakter van het AB. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
9.1
Algemeen wettelijk kader
De Wet KvK 1997 heeft het AB aan als hoogste en beleidsbepalende orgaan aangewezen, de wetgever beoogt daarmee de afstand tussen de kamer en het bedrijfsleven te verkleinen. Het is representatief voor het regionaal bedrijfsleven omdat zijn leden daaruit gerecruteerd worden. Deskundigheid en bestuurskracht zijn daarbij belangrijke criteria. Bovendien krijgt het AB de instrumenten om daadwerkelijk het gezag van het hoogste bestuursorgaan te kunnen bekleden. Dit houdt in dat het over ruimere bevoegdheden beschikt dan onder het oude wettelijk regime. Daarnaast beschikt het bestuur over de benodigde informatie over activiteiten, de kwaliteit daarvan en de kosten en opbrengsten die daaraan verbonden zijn. In het oorspronkelijke wetsontwerp van de Wet KvK 1997 werd, met het oog op gewenste vergroting van de betrokkenheid van het regionale bedrijfsleven, voorgesteld de ondernemersgeleding van het bestuur van de kamers te benoemen door organisaties die door middel van verkiezingen zouden worden aangewezen. Tijdens de kamerbehandeling is daarop teruggekomen en besloten het geldende benoemingssysteem - waarin de SER organisaties aanwijst die de bestuursleden benoemen - te handhaven.116
9.2
Samenstelling van het bestuur
9.2.1
Aanwijzing organisaties die bestuursleden mogen benoemen
Wettelijk kader Het AB van een kamer bestaat uit vertegenwoordigers van het regionale bedrijfsleven. Artikel 7 Wet KvK 1997. - 1. Het algemeen bestuur bestaat voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van overige ondernemers en voor eenderde deel uit afkomstig uit de kring van werknemers.
Om een representatieve samenstelling van het AB van de kamers te waarborgen, is de SER bij wet een aantal taken toebedeeld met betrekking tot het samenstellen van het AB van de kamers. Artikel 11 Wet KvK 1997. - 1. De leden worden benoemd door organisaties van ondernemers en van werknemers die daartoe met inachtneming van het bij of krachtens de Artikelen 7 en 10 bepaalde, voor iedere kamer en iedere zittingsperiode afzonderlijk door de SER zijn aangewezen. - 2. Voor aanwijzing komen uitsluitend in aanmerking organisaties die naar het oordeel van de SER van voldoende betekenis zijn voor de ondernemers of de werknemers in het gebied van de kamer.
116
Ter vervanging van de verkiezingen zijn twee elementen toegevoegd in de Wet KvK 1997: de verplichting om jaarlijks ondernemers de raadplegen over de voorgenomen activiteiten en preventief toezicht op de heffing door de toezichthouder. In respectievelijk de hoofdstukken 10 en 12 wordt nader ingegaan op deze elementen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
121
Procedure aanwijzing benoemende organisaties in de praktijk Eens per vier jaar nodigt de SER elke kamer uit een voorstel in te dienen voor de samenstelling van het bestuur. Van deze uitnodiging doet de SER tevens openbare kennisgeving. Elke organisatie die in aanmerking wil komen voor een bestuurszetel in een kamergebied, kan zich aanmelden bij de betreffende kamer. Bij deze uitnodiging wijst de SER de kamers erop dat: Alle organisaties die hebben aangegeven zitting te willen nemen in het bestuur (aangemelde organisatie), betrokken dienen te worden bij het overleg over een te formuleren voorstel tot aanwijzing van de benoemende organisaties. • In het voorstel gemotiveerd moet worden aangegeven op grond van welke informatie aangemelde organisaties van voldoende of onvoldoende betekenis zijn voor het bedrijfsleven in de regio. • De ‘vertegenwoordigers van de regionale afdelingen en/of verenigingen van de landelijke ondernemers- en werknemersorganisaties’ in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de besprekingen met betrekking tot de aanwijzing van organisaties die bestuursleden mogen benoemen (benoemende organisaties) en de benoemingsprocedure. Dit aangezien deze organisaties in de praktijk een afstemmende rol hebben voor een evenwichtige vertegenwoordiging bij de samenstelling van de kamers. •
De SER neemt op basis van de voorstellen van de kamers een besluit over de samenstelling van de kamers. Als referentiepunten bij de besluitvorming hanteert de SER het volgende: • De door de kamers opgestelde motivering bij de aanwijzing van benoemende organisaties. Indien deze niet voldoende is, verzoekt de SER de betreffende kamer om nadere informatie. • Voor de beoordeling van de representativiteit bij de aanwijzing van benoemingsgerechtigde organisaties heeft de SER criteria opgesteld. Deze criteria zijn neergelegd in de ‘Verordening representativiteit organisaties’. De SER hanteert deze criteria telkens wanneer zij moeten oordelen over de representativiteit van organisaties.117 De SER is van mening dat de huidige procedure van aanwijzing van de benoemende organisaties leidt tot een representatieve samenstelling van de besturen van de kamers. De SER wijst daarbij op verschillende elementen in het proces die de transparantie en de openheid van de werkwijze waarborgen. • Elke organisatie kan zich bij een kamer aanmelden om in aanmerking te komen voor benoemingsrecht. Door de openbare bekendmaking kunnen alle organisaties op de hoogte zijn van de start van een nieuwe benoemingsprocedure. • De kamers moeten aan de SER verslag doen van de hoorzitting onder alle organisaties die hebben aangegeven zitting te willen nemen in het bestuur. • De kamers dienen in hun advies aan de SER een eventuele weigering van benoemingsrecht aan een organisatie te motiveren. • Het SER-besluit wordt gepubliceerd en organisaties kunnen een bezwaarschrift indienen. De SER heeft tot nu toe geen klachten ontvangen naar aanleiding van de samenstellingsprocedure.
117 De Verordening is overigens niet uitsluitend opgesteld ten behoeve van de taken van de SER op grond van Artikel 11 van de Wet KvK 1997. De SER heeft soortgelijke taken op grond van bijvoorbeeld de Wet op de bedrijfsorganisatie en de Wet op de ondernemingsraden.
122
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Samenstelling besturen kamers Het aantal en soort organisaties dat per kamer benoemingsrecht heeft, loopt uiteen tussen de kamers. Bij enkele kamers hebben uitsluitend de vakcentrales en de regionale werkgeversorganisaties benoemingsrecht. Bij andere kamers zijn er naast deze organisaties tevens brancheorganisaties en/of regionale ondernemersverenigingen die bestuursleden mogen benoemen. Bij deze kamers kunnen er rond de twintig benoemende organisaties zijn. In de praktijk worden leden veelal benoemd door een aantal organisaties gezamenlijk, bijvoorbeeld een regionale afdeling van een landelijk organisatie samen met een lokale bedrijvenkring of brancheorganisatie. In bijna de helft van de kamers (tien) hebben de vertegenwoordigde brancheorganisaties uitsluitend gedeeld benoemingsrecht met een regionale afdeling van een werkgeversorganisatie. De SER geeft aan dat bij gedeelde benoemingen sprake moet zijn van wilsovereenstemming tussen de twee partijen. Als hiervan geen sprake is, kan als uiterste middel sprake zijn van een ‘telling’, dat wil zeggen dat de organisatie met het grootste aantal leden de zetel zal krijgen. De SER geeft aan dat dit middel echter weinig wordt gebruikt. Benoemende organisaties over de samenstellingsprocedure Tijdens de interviews met de benoemende organisaties is gesproken over de samenstelling van het AB. Over het algemeen zijn geïnterviewden tevreden over de wijze van samenstellen en de representativiteit. Enkele organisaties noemen echter de volgende knelpunten: • Gedeeld benoemingsrecht De meeste brancheorganisaties met gedeeld benoemingsrecht ervaren praktische knelpunten ten gevolge van het gedeeld benoemingsrecht. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan eventuele frictie tussen de organisaties over de persoon die benoemd zal worden en verwarring over met welke organisatie men benoemt in welke regio. Tevens zijn er enkele brancheorganisaties die aangeven dat zij het er in principe niet mee eens zijn gezamenlijk met een andere organisaties een zetel te moeten benoemen. • Onderverdeling MKB en overige ondernemers Naar mening van het VNO-NCW is de onderverdeling in het bestuur in eenderde deel afkomstig uit het MKB en eenderde deel afkomstig uit overige organisaties niet meer praktisch bij de coördinerende rol die de landelijke werkgeversorganisaties vervullen bij de invulling van de besturen. De traditionele tweedeling tussen MKB-Nederland en VNO-NCW is naar hun mening aan het verdwijnen. Ook bij het VNO-NCW zijn diverse organisaties aangesloten die MKB-bedrijven vertegenwoordigen. Het VNO-NCW pleit om die reden voor vervanging van de driedeling in de samenstelling van het bestuur door een tweedeling, waarbij tweederde deel afkomstig is uit de kring van werkgevers en eenderde deel uit de kring van werknemers. MKB-Nederland en de vakbonden zijn daarentegen van mening dat de huidige driedeling gehandhaafd dient te blijven. Daarnaast worden door enkele benoemende organisaties de volgende knelpunten genoemd: aanwijzing van de benoemende organisatie en de benoemingsprocedure verschilt per kamer; • niet alle kamers geven volledige informatie over de procedures; • de invloed van de kamerorganisaties op de aanwijzing van de benoemende organisaties is nog te groot. •
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
123
Directeuren/voorzitters kamers over de samenstellingsprocedure De directeuren/voorzitters zijn over het algemeen tevreden over de wijze van samenstellen van het AB. Naar hun mening leidt de huidige procedure tot een representatieve samenstelling van de besturen. Bij twee kamers zijn de directeuren/voorzitters echter niet geheel tevreden: naar hun mening zijn regionale ondernemersverenigingen/industriekringen onvoldoende in het bestuur vertegenwoordigd.
9.2.2
Omvang van het bestuur
Wettelijk kader Met het oog op vereiste slagvaardigheid in besluitvorming is de maximale omvang van de besturen verkleind. De maximale omvang van de besturen in geregeld in Artikel 7 van de Wet KvK 1997, tweede lid. Artikel 7 Wet KvK 1997. - 2. Het aantal leden van het algemeen bestuur bedraagt ten minste dertig en ten hoogste achtenveertig en is, overeenkomstig een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen verhouding, afhankelijk van het aantal bij de kamer in het Handelsregister ingeschreven ondernemingen en het aantal in het gebied van de kamer gelegen nevenvestigingen van het in het Handelsregister ingeschreven ondernemingen.
Directeuren/voorzitters De directeuren/voorzitters zijn overwegend tevreden over de omvang van de besturen. Zij wijzen erop dat een bepaalde omvang noodzakelijk is om de vereiste representativiteit binnen de besturen te waarborgen. Daarnaast speelt het punt van de slagvaardigheid van het bestuur. De meeste kamers zijn van mening dat met de huidige omvang een goed evenwicht is gecreëerd tussen representativiteit en slagvaardigheid. Bij enkele kamers wordt echter opgemerkt dat, vanuit de wens tot een slagvaardig bestuur, de besturen momenteel te groot zijn. De voorzitters geven aan dat bij besluitvorming in het AB gestreefd wordt naar consensus. Over het algemeen wordt bij beslissingen in het AB niet gestemd. Bestuursleden Tweederde deel van de bestuursleden118 is tevreden over de omvang van het AB van hun kamer. Bijna 20% is echter ontevreden over de omvang van het AB. Over de wijze van besluitvorming in het AB is driekwart van de bestuursleden (zeer) tevreden, 7% is (zeer) ontevreden.
9.2.3
Criteria bestuursleden
Wettelijk kader De benoemende organisaties wijzen bestuursleden aan. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bestuursleden ligt derhalve bij hen. Uitgangspunt in de wet bij het stellen van eisen aan bestuursleden is, dat de leden van het bestuur binding hebben met het regionale bedrijfsleven van de kamer en de economische belangen uit dien hoofde kunnen bevorderen. De leden van het bestuur dienen centrale posities 118
Onder alle bestuursleden van de kamers (798 in totaal) is een schriftelijke enquête gehouden. De respons bedroeg 62%, dit komt overeen met 495 bestuursleden. Zie voor volledige verslaglegging van de enquête onder bestuursleden Bijlage II.
124
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
in te nemen in de regionale netwerken van het bedrijfsleven en over voldoende informatie te beschikken om het beleid van de kamer te kunnen bepalen. De wetgever geeft aan, dat deze bepalingen zich moeilijk laten vangen in een wetsbepaling. De wetgever gaat er echter van uit dat de benoemende organisaties, vanuit hun verantwoordelijkheid om bij te dragen aan een sterk en slagvaardig bestuur, bij de benoeming van leden deze aspecten laten meewegen. Bij de aanwijzing van bestuursleden dienen de benoemende organisaties een aantal wettelijke criteria in acht te nemen. Artikel 9 van de Wet KvK 1997 benoemt de wettelijke criteria aan bestuursleden.Over het algemeen betreft dit criteria die ook reeds onder het oude wettelijk regime van kracht waren. Nieuw element van de Wet KvK 1997 betreft het opnemen van een maximale zittingsduur van twaalf jaar voor bestuursleden. Artikel 9 Wet KvK 1997. Tot lid van het algemeen bestuur van een kamer kunnen allen worden benoemd degenen die: a. nauw betrokken zijn bij een onderneming in het gebied van de kamer; b. niet in staat van faillissement verkeren of anderszins de beschikking of het beheer van hun goederen verloren hebben; c. niet direct voorafgaand aan de benoeming niet meer dan acht jaar aaneengesloten hebben deel genomen aan het bestuur van een kamer; d. niet reeds, voor dezelfde zittingsperiode, benoemd zijn tot lid van het algemeen bestuur van een andere kamer en e. niet bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht in de zin van de Kieswet zijn ontzet.
Maximale zittingsduur in de praktijk Geïnterviewde benoemende organisaties en directeuren/voorzitters wijzen erop dat de effecten van de Wet KvK 1997 op dit punt pas in de komende zittingsperiode naar voren komen. De huidige besturen zijn vòòr de inwerkingtreding van de Wet KvK 1997 samengesteld. In de enquête onder bestuursleden is gevraagd naar het totale aantal jaren dat zij deel uitmaken van het bestuur van een kamer. Hieruit komt het volgende naar voren. Tabel 9.1
Aantal jaren dat bestuursleden deel uit maken van AB van een kamer (n=490)119
Aantal jaren dat respondenten lid zijn van het AB van een kamer Korter dan één jaar
% 5%
1-4 jaar
39%
5-8 jaar
21%
9-12 jaar
19%
13-16 jaar
7%
17-20 jaar
5%
21 jaar of langer
5%
Totaal
100%
Uit tabel 9.1 blijkt dat: • 17% van de bestuursleden langer dan twaalf jaar deel uitmaakt van het AB. • 44% maximaal vier jaar deel uit maakt van het AB. • Meer dan eenderde deel van de bestuursleden langer dan negen jaar in de kamer zit en dus voor de volgende zittingsperiode niet meer benoembaar is.
119
Vijf bestuursleden hebben deze vraag niet beantwoord.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
125
Mening benoemende organisaties over maximale zittingsduur De meeste geïnterviewde benoemende organisaties zijn tevreden over de huidige benoemingstermijn van twaalf jaar.120 Het merendeel van deze benoemende organisaties geeft aan een kortere termijn ongewenst te vinden. Hiervoor geven zij de volgende redenen: • De continuïteit van het AB mag geen gevaar lopen. • Nieuwe bestuursleden moeten zich inwerken. • Het zoeken naar en aanwijzen van bestuursleden kost veel inspanning en vergadertijd. Mening directeuren/voorzitters over maximale zittingsduur Ook de directeuren/voorzitters zijn in principe tevreden met de opname van de maximale zittingsduur van bestuursleden in de Wet KvK 1997. Zij wijzen er wel op dat, ten gevolge van de wetswijziging, een belangrijk deel van de bestuursleden de komende zittingsperiode niet meer terug kan keren in het bestuur. De grote schaal waarop deze vernieuwing optreedt, heeft dat naar hun mening ongewenste consequenties voor de deskundigheid in het bestuur. In overleg met benoemende organisaties hebben verschillende kamers reeds tijdens deze zittingsperiode bestuursleden vervangen. Dit blijkt ook uit de enquête onder bestuursleden: 5% zit korter dan één jaar in het bestuur. Mening bestuursleden over maximale zittingsduur De bestuursleden zelf zijn in mindere mate tevreden over de maximale zittingstermijn. Van alle aan hen voorgelegde nieuwe elementen in de Wet KvK 1997 zijn de bestuursleden op dit punt relatief het minst positief. Bijna tweederde deel vindt het (zeer) goed, bijna een kwart vindt het (zeer) slecht dat bestuursleden maximaal tweemaal mogen worden herbenoemd. Aanvullende criteria van benoemende organisaties voor bestuursleden Bijna tweederde deel van de geïnterviewde benoemende organisaties hanteert aanvullende formele eisen voor bestuursleden. Hierbij valt op dat alle werkgeversorganisaties formele aanvullende eisen hebben gesteld en dat twee van de drie vakbonden géén aanvullende eisen stellen. Twee geïnterviewde benoemende organisaties hebben de eigen criteria voor bestuursleden naar aanleiding van de Wet KvK 1997 aangescherpt. Eén benoemende organisatie geeft aan dat nog steeds dezelfde criteria worden gehanteerd, maar dat hier naar aanleiding van de nieuwe wet bewuster naar wordt gekeken. De aanvullende criteria van de benoemende organisaties zijn divers. Alles overziend blijkt dat de geïnterviewde benoemende organisaties het met name van belang vinden dat de bestuursleden: • actief zijn in het (regionale) bedrijfsleven en netwerken van het bedrijfsleven; • voldoende tijd beschikbaar hebben; • lid zijn van de benoemende organisatie; • bereid zijn tot hoor en wederhoor met de organisatie; • als ondernemer actief zijn binnen een onderneming. Naast aanvullende criteria geeft het merendeel van de benoemende organisaties aan tevens rekening te houden met enkele andere factoren, zoals de grootte van het bedrijf en de regionale en/of sectorale spreiding van de bestuursleden. Tevens geven enkele benoemende organisaties specifiek aan (ook) te zoeken naar vrouwelijke, allochtone en/of jonge bestuursleden.
120
Enkele benoemende organisaties geven daarentegen aan een termijn van acht jaar te prefereren.
126
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Enkele kenmerken van bestuursleden in de zittingsperiode 1998-2001 Van de kant van enkele voorzitters van kamers worden opmerkingen gemaakt over de samenstelling van het bestuur. Zij zijn van mening dat de vertegenwoordiging van jonge, allochtone en/of vrouwelijke ondernemers in hun bestuur zou kunnen worden verbeterd. Deze verbetering is naar hun mening noodzakelijk omdat de huidige invulling van bestuursleden niet volledig overeenkomt met de samenstelling van het bedrijfsleven in hun kamergebied. Uit de enquête onder bestuursleden blijkt dat bestuursleden naar deze kenmerken op dit moment als volgt zijn vertegenwoordigd. Tabel 9.2
Kenmerken bestuursleden zittingsperiode 1998 - 2001 (n=495) Kenmerken bestuursleden
Jonger dan 40 jaar
8%
Ouder dan 57 jaar
47%
Allochtoon
2%
Autochtoon
98%
Vrouwen
8%
Mannen
92%
Gepensioneerd/VUT
15%
Niet gepensioneerd/VUT
9.3
85%
Het AB als beleidsbepalend orgaan
In deze paragraaf wordt ingegaan op het AB als beleidsbepalend orgaan. De vraag daarbij is of de Wet KvK 1997 er daadwerkelijk toe heeft geleid dat het AB het beleidsbepalende orgaan van de kamer is geworden. In het onderzoek is dit indirect gemeten. In de interviews met directeuren, voorzitters en benoemende organisaties en de enquête onder bestuursleden is ingegaan op de meningen over en de ervaringen met het functioneren van de AB’s als beleidsbepalend orgaan van de kamers.
9.3.1
Wettelijk kader
Teneinde de afstand tussen de kamer en het bedrijfsleven te verkleinen wordt in Artikel 5 van de Wet KvK 1997 het AB van de kamer aangewezen als het hoogste orgaan van de kamer. Artikel 5 Wet KvK 1997. - 1. Het bestuur van een kamer bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. - 2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de kamer.
In Artikel 16 wordt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de taken van de kamer neergelegd bij het AB. Artikel 16 Wet KvK 1997. Het algemeen bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de taken van de kamer.
Hiermee wordt het AB de beleidsvrijheid en verantwoordelijkheid gegeven invulling te geven aan de activiteiten van de kamers en ervoor te zorgen dat de activiteiten van de kamer binnen de wettelijke kaders plaatsvinden. Met de aanwijzing dat het AB het hoogste en daarmee het beleidsbepalende orgaan van de kamers is, wordt het regionale bedrijfsleven een belangrijke rol gegeven bij de vormgeving van het beleid van de kamers.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
127
De beleidsvrijheid van het AB is het grootst bij die activiteiten die de kamers verrichten zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn. In de Wet KvK 1997 zijn dat de zogenaamde facultatieve wettelijke taken: Voorlichting, Beleidsadvisering en Regiostimulering. Bij deze taken is het aan het AB te bepalen of, en zo ja, in welke mate de kamer deze taken uitvoert.121
9.3.2
Functioneren van het AB als beleidsbepalend orgaan
Alle geïnterviewden en geënquêteerden (benoemende organisaties, voorzitters en directeuren en bestuursleden) zijn van mening dat het goed is dat de Wet KvK 1997 het AB aanwijst als het beleidsbepalende orgaan. Vanuit drie kamers wordt van de kant van directeuren/voorzitters opgemerkt dat als nadelig bijeffect daarvan de bestuursleden over te veel zaken (waarvan veel uitvoeringszaken) besluiten moeten nemen. Uit het onderzoek blijkt dat de AB’s over het algemeen (nog) niet als het beleidsbepalende orgaan van de kamers functioneren. Benoemende organisaties De geïnterviewde benoemende organisaties zijn op één uitzondering na van mening dat AB’s over het algemeen (nog) niet functioneren als het beleidsbepalende orgaan van de kamers. Van diverse kanten wordt echter wel opgemerkt dat er zich tussen de kamers verschillen voordoen in de mate waarin het AB beleidsbepalend is. Directeuren/voorzitters kamers De diversiteit tussen kamers komt ook naar voren uit de interviews met directeuren/voorzitters: • Bij een meerderheid van de kamers zijn de directeuren/voorzitters van mening dat het AB in voldoende mate zijn verantwoordelijkheid neemt als beleidsbepalend orgaan. • Bij zeven kamers geven de directeuren/voorzitters aan dat er een veranderingsproces in werking is getreden, maar dat de bestuursleden zich nog niet volledig bewust zijn van hun verantwoordelijkheid. Bestuursleden Uit de enquête onder bestuursleden komt het volgende naar voren. • Het merendeel van de bestuursleden (61%) is tevreden (53%) tot zeer tevreden (8%) over het functioneren van hun AB als beleidsbepalend orgaan. • 11% is ontevreden (9%) tot zeer ontevreden (2%) over het functioneren van hun AB als beleidsbepalend orgaan. • Een kwart (27%) van de bestuursleden neemt een tussenpositie in: zij zijn noch tevreden noch ontevreden over het functioneren van hun AB als beleidsbepalend orgaan.
9.3.3
Beleidsbepaling AB nader bezien door de bestuursleden
In de enquête onder bestuursleden is nagegaan of de mate waarin het AB beleidsbepalend is, uiteenloopt tussen de diverse taken en enkele beleidsonderwerpen van de kamer. Tevens is voor de diverse taken en onderwerpen nagegaan in hoeverre de bestuursleden er belang aan hechten dat zij het beleid daarvan bepalen. Hieruit komt het volgende naar voren.
121
In hoofdstuk 3 is nader ingegaan op de taken van de kamers.
128
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Tabel 9.3
Bestuursleden over de mate van beleidsbepaling en het belang dat zij daaraan hechten (n=495)
Onderwerp
(Zeer) sterke beleidsbepaling door het AB in de praktijk
Essentieel/belangrijk dat het AB het beleid bepaalt
Wetsuitvoering
21%
45%
Loket
40%
72%
Voorlichting
44%
78%
Regiostimulering
69%
91%
Beleidsadvisering
55%
86%
Het prijsbeleid van producten en diensten
39%
69%
De hoogte van de heffing
54%
80%
De beleidsplannen
73%
95%
De activiteitenplannen
73%
92%
Taken
Beleidsonderwerpen
Op basis van het bovenstaande kan het volgende worden geconstateerd. • De mate van beleidsbepaling door het AB loopt uiteen. Uitgaande van de vier taken van de kamers is volgens de bestuursleden de beleidsbepaling door het AB bij de taak Regiostimulering het sterkst en bij de taak Wetsuitvoering het minst sterk. Uitgaande van de onderwerpen is de beleidsbepaling door het AB bij de activiteitenplannen en de beleidsplannen het sterkst en op prijsbeleid van producten en diensten het minst sterk. • Het belang dat bestuursleden aan beleidsbepaling door het AB hechten, loopt uiteen. Uitgaande van de vier taken vinden de bestuursleden beleidsbepaling door het AB bij de taak Regiostimulering het belangrijkst en bij de taak Wetsuitvoering het minst belangrijk. Uitgaande van de beleidsonderwerpen vinden de bestuursleden de beleidsbepaling door het AB bij de activiteitenplannen en de beleidsplannen het belangrijkst en op prijsbeleid van producten en diensten het minst belangrijk. • Discrepantie tussen gehechte belang aan beleidsbepaling en mate van beleidsbepaling in de praktijk. Er bestaat op alle gevraagde onderwerpen discrepantie tussen het belang dat bestuursleden hechten aan de beleidsbepaling door het AB en de door hen ervaren mate van beleidsbepaling door het AB in de praktijk. De discrepantie is het grootst bij de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting en het kleinst bij de activiteitenplannen. In dit kader zijn de volgende opmerkingen van belang. •
Beleidsvrijheid taken Vanuit de Wet KvK 1997 bezien is de beleidsvrijheid van het AB bij de taken Voorlichting, Regiostimulering en Beleidsadvisering het grootst. De wet geeft het AB bij deze taken de ruimte te beslissen òf, en zo ja, in welke mate de kamer deze taken invult. Uit tabel 9.3 blijkt dat bestuursleden dat voor de taak Regiostimulering ook als zodanig ervaren. Zij ervaren dat echter in mindere mate voor de taken Beleidsadvisering en
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
129
Voorlichting. In dit verband valt op, dat de mate van beleidsbepaling voor de facultatieve taak Voorlichting in de praktijk nauwelijks afwijkt van de beleidsbepaling voor de verplichte wettelijke taak Loket. Samenwerking kamers bij Wetsuitvoering, Loket, Voorlichting en prijsbeleid De kamers werken op een aantal beleidsterreinen van de kamers nauw samen. Dit betreft: De Wetsuitvoering: met name de centralisering van het Handelsregister en de automatisering. Loket en Voorlichting: de kamers hebben daarvoor een landelijk uniform pakket ontwikkeld, het Kernpakket Nieuwe Stijl.122 Prijsbeleid: de kamers hebben onderling afspraken gemaakt over prijzen van producten en diensten.123 Overwegingen van efficiëntie en effectiviteit vormen volgens de directeuren/voorzitters van de kamers de reden voor de samenwerking. Vanuit alle kamers geven directeuren/voorzitters aan dat verdere samenwerking tussen de kamers wenselijk is en ook steeds verder zal worden vormgegeven. Enkele kamers geven aan dat deze verdergaande samenwerking gevolgen zal gaan hebben voor het bestuur van de kamers. De gezamenlijke vormgeving van de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting kan gevolgen hebben voor de autonomie van de individuele besturen op deze taken. Op dit moment kan formeel gezien een kamerbestuur besluiten niet deel te nemen aan een gezamenlijk initiatief of plan. In de praktijk komt dit echter nauwelijks voor. Eén kamer geeft expliciet aan dat kamers nu reeds richting het AB moeten communiceren dat de autonomie van de kamers niet op de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting ligt. Rol commissies bij beleidsbepaling Bij alle kamers functioneren thematische en/of regionale commissies. De inhoudelijke inbreng van de bestuursleden vindt volgens voorzitters/directeuren plaats in kamercommissies. Vrijwel alle bestuursleden (95%) hebben aangegeven deel uit te maken van één of meer commissies van hun kamer. Driekwart (74%) van de bestuursleden is tevreden over de wijze waarop de commissies van de kamers functioneren, 7% is hierover echter (zeer) ontevreden.
•
•
9.3.4
Veranderingen in het bestuurlijk functioneren
Van zowel de kant van de benoemende organisaties als de directeuren/voorzitters en de bestuursleden zelf komt naar voren, dat zich binnen de besturen van de kamers veranderingen hebben voorgedaan in het bestuurlijk functioneren. Benoemende organisaties Van de kant van benoemende organisaties signaleren diverse geïnterviewden (dertien van de 30) dat er sinds de Wet KvK 1997 positieve veranderingen hebben plaatsgevonden in het functioneren van het AB. De belangrijkste veranderingen zijn naar hun mening: • meer discussie in het AB; • bewustere afstemming tussen kamerorganisatie en AB; • meer openheid vanuit de kamerorganisatie richting het AB. Elementen die volgens deze geïnterviewden impuls hebben geven aan deze veranderingen zijn: • de nieuwe wet én de evaluatie; • het organiseren van vooroverleg; 122 123
Zie ook hoofdstuk 3. Zie ook hoofdstuk 8.
130
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
• • •
de invoering van de activiteitenplannen; inkrimping van het AB; cultuurveranderingen binnen de kamers.
Ongeveer de helft van de geïnterviewde benoemende organisaties (waaronder alle werkgeversorganisaties) geeft aan dat zij in de afgelopen jaren meer invulling zijn gaan geven aan hun rol als benoemende organisatie, onder meer door middel van intensivering van contacten met hun bestuursleden en invoering van vooroverleg voor bestuursvergaderingen van de kamers. Eenderde (van de 30) geïnterviewde benoemende organisaties geven aan géén veranderingen te zien in het bestuurlijk functioneren. De betreffende organisaties wijzen erop dat de formele structuur van het bestuur door de Wet KvK 1997 is gewijzigd, maar dat de cultuuromslag nog niet heeft plaatsgevonden: de beleidsbepaling ligt naar hun mening nog steeds bij het DB. Een deel van de werknemersorganisaties ziet de wijze waarop in de besturen wordt omgegaan met minderheidsstandpunten als een probleem. Zij merken op dat als de vertegenwoordiging van werknemers een ander standpunt heeft van de ondernemers dit in de besluitvorming onvoldoende tot uitdrukking komt. Directeuren/voorzitters De directeuren/voorzitters van vrijwel alle kamers geven aan dat er veranderingen hebben plaatsgevonden in het bestuurlijk functioneren. De veranderingen liggen naar hun mening met name in: • verbetering van de informatievoorziening richting het AB; • vergroting van de betrokkenheid van de bestuursleden (door commissies in te stellen en/of deze een zwaardere rol te geven); • verandering in de wijze van vergaderen (efficiënter, zakelijker). Van de kant van zes kamers wordt door de directeuren/voorzitters expliciet opgemerkt dat naar hun mening het AB duidelijk beter functioneert dan voorheen. Daarnaast zijn er directeuren/voorzitters (zeven kamers) die aangeven dat de ingevoerde veranderingen nog niet (op alle punten) zijn uitgekristalliseerd. Ook geven verschillende voorzitters aan dat het in de praktijk soms lastig is de bestuursleden te betrekken bij alle aspecten van de kamer. Niet alle bestuursleden zijn naar hun mening even geïnteresseerd in alle aspecten: de interesse gaat vooral uit naar regiostimulering. Ten gevolge daarvan vervullen de AB’s nog niet altijd op alle aspecten de beleidsbepalende rol die zij zouden moeten vervullen. Bestuursleden Tweederde deel van de bestuursleden (65%) is van mening dat de mate waarin hun AB functioneert als het beleidsbepalende orgaan (sterk) is verbeterd sinds 1998, terwijl 18% vindt dat daarin geen veranderingen zijn opgetreden. De overige bestuursleden geven aan hier niet over te kunnen oordelen (14%) of zijn van mening dat het functioneren van het AB als beleidsbepalend orgaan is verslechterd (3%). Veranderingen in bestuurlijk functioneren Bij de bestuursleden is voor elf onderwerpen die samenhangen met het bestuurlijk functioneren gevraagd of er in de afgelopen drie jaar veranderingen hebben plaatsgevonden.124 Hieruit komt het volgende naar voren. 124
Voor een volledig overzicht van de onderwerpen en resultaten wordt verwezen naar Bijlage II, hoofdstuk 4.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
131
Op tien van de elf gevraagde onderwerpen geeft minimaal 35% en maximaal 54% van de bestuursleden aan dat het betreffende onderwerp (sterk) is verbeterd. Gemiddeld geeft 15% van de bestuursleden bij een onderwerp aan dat zij geen oordeel hebben over eventuele veranderingen. Maximaal 6% van de bestuursleden geeft bij een onderwerp aan dat naar hun mening de situatie is verslechterd. Relatief gezien zijn de volgende onderwerpen volgens de bestuursleden het meest verbeterd: De informatievoorziening vanuit kamerorganisatie naar het AB. De inzichtelijkheid van begrotingen. De mogelijkheden die het AB heeft om wijzigingen in voorstellen aan te brengen. De mogelijkheid die het AB heeft om initiatieven te nemen. De informatievoorziening vanuit commissies aan het AB.
• • • • •
Op vijf van de elf gevraagde onderwerpen geeft minimaal 40% van de bestuursleden aan dat deze niet zijn veranderd. Het betreft de volgende onderwerpen: • De frequentie van vergaderen van het AB. • De wijze waarop bestuursleden invulling geven aan hun taak. • De mogelijkheden die bestuursleden hebben om standpunten en visies naar voren te brengen. • De ondersteuning die bestuursleden krijgen vanuit hun benoemende organisatie. • De informatievoorziening vanuit het dagelijks bestuur naar het AB. Tevredenheid met bestuurlijk functioneren van het AB In de enquête zijn de bestuursleden zestien onderwerpen voorgelegd die verband houden met het bestuurlijk functioneren van het AB.125 Gevraagd is in welke mate zij tevreden zijn over het functioneren van het AB ten aanzien van de voorgelegde onderwerpen. Hieruit komt het volgende naar voren. De bestuursleden zijn overwegend tevreden over het bestuurlijk functioneren van het AB. Bij tien van de zestien onderwerpen is minimaal 70% en maximaal 86% van de bestuursleden (zeer) tevreden over de wijze waarop dat verloopt. Relatief gezien zijn de bestuursleden het meest tevreden over: • de mogelijkheden die zij als bestuurslid hebben om binnen het AB hun standpunt en/of visie naar voren te brengen; • de informatievoorziening vanuit de kamerorganisatie richting het AB; • de informatievoorziening vanuit de commissies aan het AB; • de inzichtelijkheid van de begrotingen. Bij zes van de elf onderwerpen zijn er relatief gezien minder bestuursleden die aangeven (zeer) tevreden te zijn over het functioneren. Het betreft onderwerpen waarbij relatief veel (minimaal 22%, maximaal 41%) van de bestuursleden aangeven niet tevreden te zijn, maar ook niet ontevreden, dan wel dat men ontevreden is (maximaal 18%) over het betreffende onderwerp. Het betreft de volgende onderwerpen: • De omvang van het AB. • De wijze waarop bestuursleden invulling geven aan hun taak. • De ondersteuning die zij als bestuurslid van hun benoemende organisatie krijgen. • De informatievoorziening vanuit het DB aan het AB. • De mogelijkheden die het AB heeft om initiatieven te nemen. • De informatie die het AB krijgt over de jaarlijkse raadplegingen van ondernemers. 125
Voor een volledig overzicht van de onderwerpen en resultaten wordt verwezen naar Bijlage II, hoofdstuk 4.
132
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
9.4
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op het bestuur van de kamers. De Wet KvK 1997 heeft het AB als hoogste en beleidsbepalende orgaan aangewezen. De wetgever beoogt daarmee de afstand tussen de kamer en het bedrijfsleven te verkleinen. De leden van het bestuur worden benoemd door organisaties van ondernemers en werknemers die daartoe door de SER zijn aangewezen. Met het oog op vereiste slagvaardigheid in besluitvorming is de maximale omvang van de besturen verkleind. Tevens is in de wet een maximale zittingsduur voor bestuursleden van twaalf jaar opgenomen. In het onderzoek is bij de kamers en de benoemende organisaties ingegaan op het bestuur en het beleidsbepalende karakter daarvan. Hieruit komt het volgende naar voren. Samenstelling van besturen, samenstellingsprocedure en criteria • Over het algemeen zijn de directeuren/voorzitters van de kamers en de benoemende organisaties van mening dat de besturen representatief zijn voor het regionale bedrijfsleven. • Het aantal en het soort organisaties met benoemingsrecht verschilt per kamer. • De samenstellingsprocedure wordt overwegend als adequaat en transparant beschouwd. • Knelpunten doen zich voor ten aanzien van het gedeeld benoemingsrecht en de onderverdeling van de ondernemersvertegenwoordiging in MKB-vertegenwoordiging en vertegenwoordiging vanuit overige ondernemingen. • De opgenomen beperking van de omvang van besturen wordt overwegend als positief ervaren. • De beperking van de maximale zittingstermijn van bestuursleden tot maximaal twaalf jaar wordt overwegend als positief ervaren. • Alle werkgeversorganisaties hanteren aanvullende eisen voor bestuursleden. Twee van de drie vakbonden stellen geen aanvullende eisen. Het AB als beleidsbepalend orgaan • Alle betrokkenen onderschrijven het belang van het beleidsbepalende karakter van het AB. Bestuursleden achten het met uitzondering van de taak Wetsuitvoering belangrijk dan wel essentieel dat zij beleidsbepalend zijn bij de diverse taken en beleidsonderwerpen van de kamer. • Driekwart van de AB-leden vindt dat zij sterk beleidsbepalend zijn bij de activiteiten- en beleidsplannen. Ruim tweederde deel van de AB-leden is verder van mening dat het AB sterk beleidsbepalend is voor de taak Regiostimulering. • Ten aanzien van de andere taken en beleidsterreinen is minder dan tweederde deel van de AB-leden van mening dat het AB daarop sterk beleidsbepalend is. Zo is minder dan de helft van de AB-leden van mening dat het AB sterk beleidsbepalend is op de taken Wetsuitvoering (21%), Loket (40%), Voorlichting (44%) en bij het prijsbeleid (39%). • De kamers werken in VVK-verband nauw samen bij de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting en bij het prijsbeleid. Bij alle kamers geven directeuren/voorzitters aan dat verdere samenwerking wenselijk is en ook verder zal worden vormgegeven. Bij enkele kamers signaleren directeuren/voorzitters dat dit consequenties zal hebben voor de autonomie van het bestuur op de betreffende taken. • Het merendeel van de bestuursleden (61%) is in algemene zin tevreden over de mate waarin hun AB functioneert als beleidsbepalend orgaan. Op alle taken en beleidsonderwerpen is echter discrepantie tussen het belang dat bestuursleden hechten
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
133
• •
aan beleidsbepaling door het AB en de door hen ervaren mate van beleidsbepaling in de praktijk. Ruim een kwart van de directeuren/voorzitters signaleert dat hun AB nog niet als hèt beleidsbepalende orgaan functioneert op alle onderdelen van beleid. Op één na geeft geen enkele geïnterviewde benoemende organisatie aan dat de AB’s naar hun mening het beleidsbepalende orgaan van de kamers zijn.
Veranderingen in het bestuurlijk functioneren • Bij vrijwel alle kamers geven de directeuren/voorzitters aan dat er verbeteringen zijn doorgevoerd ten aanzien van het bestuurlijk functioneren. Voorbeelden zijn verbetering van de informatievoorziening aan het AB, versterking van de inhoudelijke inbreng van bestuursleden door middel van bestuurscommissies en een zakelijker wijze van vergaderen. • De helft van de geïnterviewde benoemende organisaties heeft activiteiten ondernomen om de AB’s beter te laten functioneren. Voorbeelden zijn intensivering van de contacten met de bestuursleden en het organiseren van vooroverleg voor de bestuursvergaderingen. • Ruim eenderde deel van de geïnterviewde benoemende organisaties signaleert verbeteringen in het bestuurlijk functioneren. Tegelijkertijd ervaart een bijna even groot deel van de benoemende organisaties dat er juist geen veranderingen hebben plaatsgevonden. Eenderde deel heeft hierover geen oordeel. • Bij bijna eenderde deel van de kamers signaleren de directeuren/voorzitters een duidelijke verbetering in het bestuurlijk functioneren. • Tweederde deel van de bestuursleden is van mening dat de mate van beleidsbepaling van het AB is verbeterd ten opzichte van drie jaar geleden. Tevens ervaren de bestuursleden op diverse punten verbeteringen in het bestuurlijk functioneren. Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van het AB als het effectief beleidsbepalende orgaan blijkt het volgende. • Geen van de bij het bestuur betrokken partijen, inclusief het AB zelf, is van mening dat het AB bij alle kamers en op alle taken en beleidsonderwerpen effectief het beleidsbepalende orgaan is. • De AB’s zijn relatief het minst beleidsbepalend bij de taken Wetsuitvoering, Loket, Voorlichting en bij het prijsbeleid. • De AB’s zijn dus niet effectief het beleidsbepalende orgaan van de kamers. Ten aanzien van het bestuurlijk functioneren blijkt het volgende. • In het bestuurlijk functioneren van de AB’s zijn volgens de bestuursleden de laatste jaren verbeteringen opgetreden. • De helft van de benoemende organisaties heeft activiteiten ontplooid om het AB beter te laten functioneren. • Bij vrijwel alle kamers geven directeuren/voorzitters aan dat veranderingen zijn doorgevoerd die de bestuurskracht kunnen doen toenemen. • De opgenomen beperking van de omvang van besturen wordt overwegend als positief ervaren. • De beperking van de maximale zittingstermijn van bestuursleden tot maximaal twaalf jaar wordt overwegend als positief ervaren. • Op grond van het bovenstaande lijken de AB’s beter te zijn gaan functioneren.
134
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
10
Betrokkenheid en draagvlak onder ondernemers
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vormgeving en effecten van de raadplegingen van ondernemers door kamers en de enquêteresultaten ten aanzien van het draagvlak onder ondernemers voor de kamers. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Paragraaf 10.1 gaat in op het algemeen wettelijk kader. In paragraaf 10.2 wordt ingegaan op de raadplegingen van ondernemers. Paragraaf 10.3 gaat in op de resultaten van de enquête onder ondernemers en op de interviews met ondernemersverenigingen. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
10.1
Algemeen wettelijk kader
In het oorspronkelijk wetsontwerp van de Wet KvK 1997 was voorgesteld de gewenste democratische legitimatie van de kamers vorm te geven door middel van verkiezing van de ondernemersgeleding van het bestuur. Tijdens de kamerbehandeling is daarop teruggekomen en besloten het geldende benoemingssysteem - waarin de SER organisaties aanwijst die de bestuursleden benoemen - te handhaven. Ter vergroting van de democratische legitimatie van de kamers is vervolgens in de Wet KvK 1997 de bepaling opgenomen dat de kamers de in de regio ingeschreven ondernemingen jaarlijks moeten raadplegen over hun activiteitenplan. Het doel van de raadplegingen is het verkrijgen van meer betrokkenheid en invloed op het beleid van ondernemers en daarmee meer draagvlak van het regionale bedrijfsleven. Dit is met name ook bedoeld voor het ongeorganiseerde bedrijfsleven dat niet via benoemende organisaties in de AB’s is vertegenwoordigd. In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate van draagvlak en democratische legitimatie van de activiteiten van de kamers onder het particuliere bedrijfsleven, te betrekken in de evaluatie van de Wet KvK 1997.
10.2
Raadplegingen door kamers van ondernemers
In deze paragraaf wordt ingegaan op de raadplegingen. Ten behoeve hiervan zijn bij de kamers de activiteitenplannen en de verslagen van de raadplegingen over de activiteitenplannen voor 1999, 2000 en 2001 opgevraagd en bezien. Tevens is gebruik gemaakt van een onderzoek van de VVK over de raadplegingen voor het activiteitenplan 2001.126 Daarnaast is in de interviews met directeuren/voorzitters en in de schriftelijke enquête onder bestuursleden van de kamers ingegaan op de raadplegingen. Uit de ondernemersenquête komen gegevens over de bekendheid onder ondernemers met de raadplegingen.
126
Onderzoek raadpleging activiteitenplannen kamers van koophandel 2001. VVK, april 2001.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
135
10.2.1
Wettelijk kader
Om de democratische legitimatie van de kamers te vergroten is in de Wet KvK 1997 geregeld dat ook ondernemers die niet rechtstreeks of indirect in de besturen van de kamers zijn vertegenwoordigd inspraak hebben op het beleid van een kamer. Tevens biedt de wet waarborgen dat het AB geïnformeerd wordt over de resultaten van de raadpleging. Artikel 51 van de Wet KvK 1997 regelt dat de kamers de ingeschreven ondernemers consulteren over het voorgenomen beleid. Artikel 51 Wet KvK 1997. - 1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 oktober een ontwerp aan van een activiteitenplan voor het komende kalenderjaar. Alvorens het ontwerp aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, raadpleegt het dagelijks bestuur de bij de kamer in het Handelsregister ingeschreven ondernemingen over het voorgenomen beleid. In het activiteitenplan wordt verslag gedaan: a. van de wijze waarop de raadpleging bedoeld in de tweede volzin heeft plaatsgevonden; b. van de uitkomsten van de raadpleging en c. van de wijze waarop de uitkomsten in het activiteitenplan zijn verwerkt.
Elke kamer kan op eigen wijze invulling geven aan de raadpleging. De Wet KvK 1997 stelt geen nadere richtlijnen aan de wijze van invullen. De Wet KvK 1997 regelt verder dat in het activiteitenplan verslag wordt gedaan van de raadplegingen. Artikel 51 Wet KvK 1997 verplicht de kamers tevens jaarlijks een activiteitenplan op te stellen, naast de beleidsplannen.
10.2.2
Algemene opinies over de raadplegingen
Alle 21 kamers hebben in periode 1998-2000 jaarlijks een activiteitenplan opgesteld en de ondernemers daarover geraadpleegd. Op basis van hun opgedane ervaringen met de raadplegingen is de mening van de directeuren/voorzitters over het instrument raadpleging als volgt: • Circa de helft van de directeuren/voorzitters ziet geen meerwaarde in het instrument van de jaarlijkse raadpleging. Zij stellen dat uit de diverse contacten die de kamer door het jaar heen heeft met (organisaties van) ondernemers, de kamers reeds voldoende legitimatie hebben voor het beleid. Als er reacties komen bij raadplegingen voegen deze nauwelijks iets toe aan het beleid van de kamer. De betreffende kamers zijn van mening dat het instrument raadplegingen nauwelijks iets toevoegt aan de democratische legitimatie van de kamer. • Bij acht kamers is men daarentegen positief over het instrument. De meningen lopen uiteen tussen ‘het gaat wel goed hier’ tot groot enthousiasme over de raadplegingen. Enkele van deze kamers zijn van mening dat het meerdere malen per jaar consulteren van ondernemingen bij hen de voorkeur geniet boven het eenmaal per jaar consulteren van ondernemingen. Niet al deze zijn kamers zijn echter van mening dat de raadpleging bijdraagt aan de democratische legitimatie. Zij zien het met name als een instrument om de betrokkenheid onder ondernemers te vergroten en meer bekendheid te geven aan wat de kamer doet. • Enkele kamers hebben geen expliciet oordeel over de raadplegingen. Zij geven aan nog steeds niet de juiste wijze van invulling van het instrument te hebben gevonden.
136
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
De bestuursleden vinden zowel het activiteitenplan als de raadplegingen goede elementen van de Wet KvK 1997. • 97% vindt het goed (51%) tot zeer goed (46%) dat in de wet is geregeld dat een kamer jaarlijks een activiteitenplan moet opstellen. • 89% vindt het goed (54%) tot zeer goed (35%) dat in de wet is geregeld dat een kamer jaarlijks de ondernemers raadpleegt over het activiteitenplan. Uit de enquête onder ondernemers komt naar voren dat 60% van hen het (zeer) belangrijk vindt dat zij inspraak hebben in het beleid van de kamer. Een kwart van de ondernemers vindt daarentegen het (geheel) onbelangrijk dat zij inspraak hebben.127 De belangrijkste reden is dat het hen niet zoveel interesseert wat de kamer doet.
10.2.3
Informatie over de raadplegingen aan het AB
Bijna 70% van de leden van het AB is tevreden tot zeer tevreden over de informatie die zij krijgen over de jaarlijkse raadplegingen. 22% is echter niet tevreden, maar ook niet ontevreden en 6% is ontevreden. In 2000 heeft circa tweederde deel van de kamers verslag gedaan van de raadpleging. Het merendeel van deze kamers neemt een verslag op in het activiteitenplan. Daarnaast zijn er kamers die een uitgebreid separaat verslag over de raadpleging hebben opgesteld, of door middel van een voorblad bij de vergaderstukken het AB informeert. Nog niet alle kamers nemen derhalve een verslag in het activiteitenplan op. Ten opzichte van 1998 is het aantal kamers dat dit doet wel duidelijk toegenomen: in 1998 hadden zeven kamers een verslag in het activiteitenplan opgenomen, in 1999 waren dat elf kamers. De wijze waarop verslag wordt gedaan over de raadplegingen varieert tussen een mededeling dat de ondernemers zijn geraadpleegd en een uitgebreide verantwoording over de wijze van raadplegen, uitkomsten en de punten in het activiteitenplan die afkomstig zijn uit de raadplegingen.
10.2.4
Wijze van invullen van de raadplegingen
De wijze waarop de kamers de ondernemers raadplegen loopt uiteen, zowel tussen de kamers onderling als in de vormgeving van de raadplegingen in de loop van de tijd. Van de bestuursleden is 71% tevreden tot zeer tevreden over de wijze waarop hun kamer invulling geeft aan de raadplegingen. Uitgaande van de raadplegingen over het activiteitenplan 2001 geven de kamers de raadplegingen als volgt vorm. Bijeenkomsten voor ondernemers Het merendeel van de kamers (14) heeft bijeenkomsten voor ondernemers georganiseerd. Op deze bijeenkomsten kunnen ondernemers hun mening en visie over het beleid van de kamer kenbaar maken.
127
De overige ondernemers (15%) maakt het niet veel uit, of hebben geen oordeel.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
137
De ondernemers zijn als volgt voor de bijeenkomsten uitgenodigd: Al deze kamers hebben ondernemers opgeroepen via de Kamerkrant, meestal in combinatie met een oproep op internet. Enkele kamers hebben dit aangevuld met advertenties in lokale kranten, flyers bij de balie van de kamer, e.d. • Aanvullend op de Kamerkrant en/of internet hebben acht kamers een gerichte mailing naar alle ondernemers gestuurd waarin zij voor een bijeenkomst werden uitgenodigd. •
Aanvullend op deze bijeenkomsten hebben: • deze veertien kamers ondernemers tevens via Kamerkrant en/of internet uitgenodigd telefonisch of schriftelijk op het activiteitenplan te reageren; • twee kamers tevens nog een enquête onder ondernemers uitgevoerd, met vragen over het beleid van de kamers. Kamers vullen de raadplegingsbijeenkomsten op diverse manieren in. Om het voor ondernemers aantrekkelijk te maken om te komen, combineren verschillende kamers de peiling over het activiteitenplan met andere activiteiten. Verschillende kamers combineren de raadpleging met een discussie over een actueel thema in de regio. Andere kamers geven de bijeenkomst het karakter van een netwerkbijeenkomst (‘zakenborrels’). Ook het aantal bijeenkomsten verschilt tussen kamers. Er zijn kamers die in hun gebied per deelregio een bijeenkomst organiseren, andere organiseren de bijeenkomst eenmalig op één locatie. Door enkele kamers worden ook de ondernemersverenigingen/industriële kringen en benoemende organisaties gericht uitgenodigd voor de bijeenkomsten met ondernemers. Aanvullend op de bijeenkomsten met ondernemers organiseren elf kamers afzonderlijke besprekingen met vertegenwoordigers van ondernemersverenigingen, industriële kringen en benoemende organisaties over het activiteitenplan. Deze besprekingen worden georganiseerd in het kader van de complementariteit. Andere vormen De zeven kamers die geen bijeenkomsten hebben georganiseerd, hebben ondernemers als volgt geconsulteerd: • Eén kamer heeft uitsluitend een oproep in de Kamerkrant geplaatst. • Eén kamer heeft uitsluitend een oproep op internet geplaatst. • De overige vijf kamers hebben de ondernemers zowel via internet als via de Kamerkrant opgeroepen te reageren op het activiteitenplan. Eén kamer heeft daarop een selectie van 600 ondernemingen aangeschreven met de uitnodiging te reageren. Ondernemers kunnen schriftelijk of telefonisch reageren. Deze zeven kamers vullen de algemene oproepen aan ondernemers aan met gerichte acties richting benoemende organisaties en/of ondernemersverenigingen: • Twee kamers organiseren speciale besprekingen met de kamercommissies over het activiteitenplan. • Eén kamer schrijft organisaties van ondernemers aan om te reageren op het activiteitenplan. • De overige vier kamers organiseren besprekingen met de benoemende organisaties, waarvan één daarvoor ook de lokale/regionale ondernemersverenigingen uitnodigt. De kamers zien deze besprekingen ook als een vorm van raadpleging. Twee van deze kamers hebben in eerdere jaren wél bijeenkomsten georganiseerd, maar zijn daar wegens de zeer lage opkomst mee opgehouden. 138
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
10.2.5
Bereik en uitkomsten van de raadplegingen
Bereik Van veel kamers zijn geen exacte gegevens bekend over het aantal reacties van ondernemers op het activiteitenplan. Van de kamers waar weinig tot niets bekend is, blijkt uit de interviews echter dat het aantal reacties zeer beperkt dan wel nihil is. In grote lijnen komt over het bereik van de raadplegingen het volgende naar voren. Deelnemers bijeenkomsten De helft van de veertien kamers die bijeenkomsten organiseren is redelijk tot zeer tevreden over de opkomst bij de bijeenkomsten. Het aantal ondernemers dat bij hen naar een bijeenkomst komt varieert per kamer, zowel absoluut als relatief. In 2001 kwamen bij hen minimaal circa 250 en maximaal 1.200 ondernemers naar een bijeenkomst. Bij de overige zeven kamers die bijeenkomsten organiseren was de opkomst bij de bijeenkomsten laag (bijvoorbeeld vijftien deelnemers). Het valt op dat het merendeel van de kamers die ondernemers via een persoonlijke mailing oproepen over het algemeen een hogere opkomst hebben dan kamers die dat niet doen. Ook kamers waar meer dan één bijeenkomst wordt georganiseerd kennen een relatief hoger bereik. Overigens zijn gerichte mailings en meerdere bijeenkomsten geen garantie voor succes. Eén (grote) kamer heeft beide instrumenten gezet, maar het resultaat was een totale opkomst van vijftien ondernemers. Schriftelijke, telefonische of e-mail reacties De schriftelijke, telefonische of e-mail reacties van ondernemers op het activiteitenplan bedragen maximaal circa veertig reacties. Inhoud van de reacties van ondernemers Uit de verslagen van de raadplegingen en de enquête van de VVK over de raadplegingen blijkt dat de reacties van ondernemers op de activiteitenplannen divers is. De meeste opmerkingen van ondernemers houden verband met activiteiten in het kader van regiostimulering. Uitgaande van de raadpleging over activiteitenplan 2001 blijkt het volgende. • Bij circa acht kamers heeft de raadpleging over het activiteitenplan daadwerkelijk geleid tot een aanpassing in het activiteitenplan. Incidenteel leidt de raadpleging tot een volledig nieuw project. Bij het merendeel van deze kamers leidt de raadpleging hoogstens tot aanscherping van bestaande activiteiten. • Bij de overige kamers leiden de raadplegingen niet of nauwelijks tot aanpassingen van het activiteitenplan. Er zijn geen opmerkingen van de kant van ondernemers, dan wel de opmerkingen die worden geplaatst hebben geen invloed op de activiteitenplannen. Bekendheid onder ondernemers met inspraakmogelijkheid In de enquête onder ondernemers is gevraagd of zij weten dat zij inspraak hebben op de activiteiten van de kamers. Dit is in algemene zin gevraagd, er is niet specifiek naar de raadpleging over het activiteitenplan gevraagd. Hieruit komt naar voren dat 37% van de ondernemers te kennen geeft dat zij weten dat zij inspraak hebben op de activiteiten van hun kamer. Van hen geeft 8% aan dat zij in de afgelopen drie jaar weleens gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot inspraak. Vertaald naar alle ondernemers betekent dit dat 3% van alle ondernemers in de sectoren, handel, industrie,
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
139
ambacht en dienstverlening in de afgelopen drie jaar weleens heeft gereageerd op activiteiten van de kamers. Het merendeel van de ondernemers weet dus niet dat zij inspraak hebben. Van de ondernemers die dat wel weten, maakt een enkeling er gebruik van. De belangrijkste redenen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot inspraak zijn: geen tijd; geen interesse; er was geen aanleiding om te reageren (er was niets toe voegen).
10.3
Onderzoek onder ondernemers en niet-benoemende organisaties
Om inzicht te krijgen in de mate van het draagvlak onder het particuliere bedrijfsleven is een enquête uitgevoerd onder ondernemingen in de sectoren handel, industrie, ambacht en dienstverlening. In het evaluatieonderzoek is nagegaan welk draagvlak er bij individuele ondernemers bestaat met betrekking tot de kamers. Tevens is tentatief bij enkele kleinere ondernemingsverenigingen, die niet rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in het bestuur, gekeken naar het draagvlak en de betrokkenheid bij de kamers. In deze paragraaf worden de resultaten daarvan behandeld. Subparagraaf 10.3.1 gaat in de resultaten van de enquête onder ondernemers, subparagraaf 10.3.2 gaat in de resultaten van de ronde langs ondernemersverenigingen.
10.3.1
Ondernemersenquête
In de enquête onder (netto 3701) ondernemers zijn vragen gesteld die inzicht bieden in het draagvlak voor de kamers. Tevens zijn achtergrondvragen gesteld over de organisatiegraad van de ondernemers.128 Georganiseerd/ongeorganiseerd Uit de enquête blijkt dat de helft van de ondernemers in de sectoren handel, industrie, ambacht en dienstverlening is aangesloten bij een plaatselijk/regionale en/of landelijke werkgevers-, ondernemers- of brancheorganisatie. Dit betekent dat de helft van de ondernemers ongeorganiseerd is. Draagvlak Om inzicht de krijgen in het draagvlak voor de kamers zijn vragen gesteld over: • de bekendheid van ondernemers met activiteiten die de kamers verrichten naast de Wetsuitvoering (bijvoorbeeld beheer Handelsregister); • het belang dat de ondernemers hechten aan de kamer in het algemeen en enkele activiteiten in het bijzonder.
128
Bijlage I geeft een volledig verslag van de resultaten van de enquête onder ondernemers.
140
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Tabel 10.1 Bekendheid van ondernemers met de activiteiten van de kamers Bekendheid
Bekend
Niet bekend
Totaal
Handelsregister
96%
4%
100%
Loketfunctie
94%
6%
100%
Voorlichtingsbijeenkomsten
89%
11%
100%
Regionale stimulering
72%
28%
100%
Exportdocumenten
66%
34%
100%
Uit tabel 10.1 blijkt dat het overgrote deel van de ondernemers bekend is met de diverse activiteiten van de kamers. Relatief het minst bekend is men met de activiteiten van de kamers in het kader van Regionale stimulering en het verstrekken van exportdocumenten. Ten aanzien van het belang dat de ondernemers hechten aan de kamers komt het volgende naar voren: • In algemene zin vindt 76% van de ondernemers het (zeer) belangrijk dat er een kamer van koophandel is. • 74% van de ondernemers is het eens met de stelling “ik vind het belangrijk dat naast de verschillende brancheorganisaties en ondernemersverenigingen er een kamer van koophandel is”. • Tevens geeft 80% van de bedrijven desgevraagd aan dat zij het terecht vinden dat alle bedrijven meebetalen aan de kamer. De ondernemers die bekend zijn met de activiteiten van de kamers ten aanzien van algemene informatieverstrekking (Loket), Voorlichting en Regionale stimulering, is gevraagd naar het belang dat zij aan deze activiteiten van de kamers hechten en hun mening over de heffing die zij daarvoor betalen. Tabel 10.2 Belang dat ondernemers hechten aan informatievoorziening, Voorlichting en Regionale stimulering Hoe belangrijk vindt u het:
(Zeer) belangrijk
(Geheel) onbelangrijk
dat u bij de kamer koophandel terecht kunt voor informatie en voorlichting?
81%
10%
dat de kamer van koophandel opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven?
85%
6%
Een overgrote meerderheid van de ondernemers hecht belang aan de verschillende activiteiten die door de kamers worden verricht. • Een ruime meerderheid (81%) vindt het belangrijk tot zeer belangrijk dat zij voor informatie en voorlichting bij de kamer terecht kunnen. 70% van deze ondernemers het er (geheel) mee eens dat een deel van de heffing die zij betalen voor deze activiteiten wordt gebruikt. • Eveneens een ruime meerderheid (85%) vindt het belangrijk tot zeer belangrijk dat de kamer opkomt voor de belangen van het bedrijfsleven in de regio. 78% van deze ondernemers is het er (geheel) mee eens dat een deel van de heffing die zij betalen voor deze activiteiten wordt gebruikt.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
141
Over het algemeen blijkt dat er onder de ondernemers draagvlak bestaat voor de kamer en dat de meeste ondernemers er geen problemen mee hebben dat zij een heffing betalen voor de activiteiten van de kamers. Betrokkenheid Om inzicht te krijgen in de betrokkenheid zijn de ondernemers vragen gesteld over: • het belang dat zij hechten aan informatie over activiteiten en beleid van de kamer; • de waardering die zij hebben voor de informatie die zij krijgen; • het belang dat zij hechten aan de mogelijkheid van inspraak in het beleid en de activiteiten van de kamer. In tabel 10.3 worden de resultaten gegeven. Tabel 10.3 Belang dat ondernemers hechten aan informatievoorziening over en inspraak in activiteiten van de kamers Hoe belangrijk vindt u het:
(Zeer) belangrijk
(Geheel) onbelangrijk
dat u door de kamer van koophandel wordt geïnformeerd over haar beleid en activiteiten?
72%
18%
dat u inspraak heeft in de activiteiten van de kamer van koophandel?
60%
25%
Uit tabel 10.3 blijkt het volgende. • Bijna driekwart van de ondernemers (72%) hecht er belang aan dat zij door de kamers worden geïnformeerd over beleid en activiteiten. • Circa eenvijfde deel van de ondernemers (18%) hecht daarentegen geen belang aan informatie over de kamer. Belangrijkste reden is dat deze ondernemers geen interesse hebben in de kamer. • 60% van de ondernemers hecht belang aan de mogelijkheid van inspraak op de activiteiten van de kamers. Een kwart acht dit daarentegen (geheel) onbelangrijk. Belangrijkste reden is dat deze ondernemers geen interesse hebben in de kamer.
10.3.2
Lokale ondernemersverenigingen
Naast de enquête onder individuele ondernemers zijn bij 27 winkeliers- en ondernemersverenigingen telefonische interviews uitgevoerd. Het betreft niet-benoemende organisaties. Uit deze interviews komt het volgende naar voren: • Met name middelgrote en grote verenigingen (meer dan vijftig leden) hebben (redelijk) intensief contact met kamer. Deze organisaties zijn tevreden over de informatievoorziening vanuit de kamer en de steun vanuit en samenwerking met de kamer. Een meerderheid van deze organisaties voelt zich betrokken bij én gehoord door de kamer. Tevens signaleert een belangrijk deel van deze grotere organisaties een positieve verandering bij de kamer: de kamer is actiever, klantgerichter, denkt beter mee dan voorheen en de informatievoorziening is verbeterd. • Naarmate de omvang van de organisaties afneemt, neemt het contact met, de ervaren betrokkenheid bij en het gevoel gehoord te worden door de kamer af. Met name bij de kleinste organisaties gaat het contact vaak niet verder dan het ontvangen van de Kamerkrant. Over het algemeen signaleren de kleine organisaties nauwelijks veranderingen bij de kamers.
142
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
• •
•
10.4
Als organisaties die contact met de kamer hebben, zijn positief over de steun en samenwerking. Met uitzondering van die organisaties die intensieve contacten hebben met de kamers, voelen de geïnterviewde organisaties zich nauwelijks betrokken bij de kamer en nauwelijks gehoord. Een kwart van de geïnterviewde organisaties is bij een raadpleging over het activiteitenplan geweest. Driekwart dus niet. Reden voor niet gaan zijn: de helft van de geïnterviewden stelt dat zij geen uitnodiging ontvangen hebben; bijeenkomst te ver weg; te weinig tijd; geen belangstelling.
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op de vormgeving en effecten van de raadplegingen van ondernemers door de kamers en op de enquêteresultaten ten aanzien van het draagvlak dat bij individuele ondernemers bestaat met betrekking tot de kamers. Om de democratische legitimatie van de kamers te vergroten, is in de Wet KvK 1997 geregeld dat ook ondernemers die niet rechtstreeks of indirect zijn vertegenwoordigd in de besturen van de kamers inspraak kunnen hebben op het beleid van een kamer. De Wet KvK 1997 regelt dat de kamer jaarlijks de bij haar ingeschreven ondernemingen consulteert over het activiteitenplan. Het doel van de raadplegingen is het verkrijgen van meer betrokkenheid en invloed op het beleid van ondernemers te verkrijgen en daarmee meer draagvlak van het regionale bedrijfsleven. Dit is met name ook bedoeld voor het ongeorganiseerde bedrijfsleven dat niet via benoemende organisaties in de AB’s is vertegenwoordigd. Elke kamer kan op eigen wijze inhoud geven aan de raadpleging. De Wet KvK 1997 stelt geen nadere voorwaarden aan de wijze van invullen. De Wet KvK 1997 regelt verder dat in het activiteitenplan verslag wordt gedaan van de raadplegingen. In de Motie Remkes wordt gevraagd de mate van draagvlak en democratische legitimatie van de activiteiten van de kamers onder het particuliere bedrijfsleven te betrekken in de evaluatie van Wet KvK 1997. In het onderzoek is bij de kamers ingegaan op de invulling en resultaten van de raadplegingen van ondernemers. Tevens is een enquête onder individuele ondernemers uitgevoerd om inzicht te krijgen in het draagvlak voor de kamers. Hieruit komt het volgende naar voren. Raadplegingen door kamers van ondernemers • Alle 21 kamers geven invulling aan de raadpleging van ondernemers. Alle kamers stellen sinds 1998 activiteitenplannen op. • Tweederde deel van de kamers heeft in 2000 verslag gedaan van de raadplegingen. Eenderde deel doet dit dus niet. • De reacties van de ondernemers op de activiteitenplannen zijn wisselend van aard. In 2000 hebben de reacties bij ongeveer acht kamers geleid tot aanpassingen in het activiteitenplan. • Tweederde deel van de kamers vult de raadplegingen in door middel van het organiseren van een bijeenkomst voor ondernemers. Bij de overige kamers worden ondernemers via de Kamerkrant/internet uitgenodigd schriftelijk of telefonisch te reageren op het activiteitenplan.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
143
•
De wijze waarop kamers ondernemers attent maken op de raadpleging loopt uiteen. Globaal zijn twee groepen te onderscheiden. Tweederde deel van de kamers betracht redelijk veel inspanningen om zoveel mogelijk ondernemers te bereiken voor de raadpleging. Zij hanteren een combinatie van diverse instrumenten en kanalen om ondernemers te bereiken en inspraak te bieden. Eenderde deel van de kamers betracht relatief weinig inspanningen om ondernemers te bereiken. Dit zijn kamers die volstaan met een algemene oproep aan ondernemers via internet en/of de Kamerkrant en die voor het overige het activiteitenplan afstemmen met ondernemersverenigingen en/of benoemende organisaties.
Algemene opinie over de raadplegingen • Van de 21 kamers zijn er acht directeuren/voorzitters positief over de raadplegingen. De overige kamers zien niet of nauwelijks meerwaarde in het instrument, of hebben hierover geen mening. • De meeste geïnterviewde directeuren/voorzitters, ook zij die positief zijn over de raadpleging, vinden het instrument raadpleging niet het geschikte instrument om de democratische legitimatie van de kamers te vergroten. • Bijna alle geënquêteerde bestuursleden achten het van belang dat er raadplegingen van ondernemers moeten worden gehouden. Tevens zijn zij over het algemeen tevreden over de informatie die zij krijgen over de raadplegingen. • Van de geënquêteerde ondernemers vindt 60% het belangrijk dat zij de mogelijkheid hebben tot inspraak op het beleid en de activiteiten van de kamers. Het merendeel van de geënquêteerde ondernemers (63%) weet echter niet dat zij de mogelijkheid tot inspraak hebben in het beleid en de activiteiten van de kamers. Bereik van raadplegingen • Bij de meeste kamers (tweederde deel) is het bereik c.q. de opkomst van ondernemers gering tot zeer gering. Zeven kamers zijn tevreden over de opkomst van hun raadplegingsbijeenkomsten: zij bereiken tussen de 250 en 1.200 ondernemers per raadpleging. • Uit de enquête onder ondernemers blijkt dat van de ondernemers die bekend zijn met de mogelijkheid tot inspraak, het merendeel daar geen gebruik van maakt. Gebrek aan interesse en tijd zijn de belangrijkste redenen voor ondernemers. Van de geënquêteerde ondernemers geeft 3% aan dat zij in de afgelopen drie jaar gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om hun mening over het beleid en de activiteiten van de kamers te geven. Onderzoek onder ondernemers en niet-benoemende organisaties • Uit de enquête onder ondernemers blijkt dat de helft van de ondernemers is georganiseerd door middel van lidmaatschap van een plaatselijke, regionale of landelijke organisatie van ondernemers, of een brancheorganisatie. • Driekwart van de ondernemers vindt het van (groot) belang dat er een kamer is, naast de diverse ondernemersorganisaties waar zij lid van kunnen zijn. • De ondernemers hebben er over het algemeen geen problemen mee dat zij een heffing betalen voor de activiteiten van de kamers: 80% vindt het terecht dat alle ondernemers aan de kamer meebetalen. • Meer dan 80% van de ondernemers hecht belang aan de activiteiten die de kamers verrichten:
144
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
-
• • •
ondernemers vinden het (zeer) belangrijk dat zij bij de kamer terecht kunnen voor informatie en voorlichting (81%); ondernemers vinden het (zeer) belangrijk dat de kamer opkomt voor de belangen van het regionale bedrijfsleven (85%). Bijna driekwart van de geënquêteerde ondernemers (72%) acht het (zeer) van belang dat zij worden geïnformeerd over het beleid en de activiteiten van de kamers. Een ruime meerderheid van de geënquêteerde ondernemers (60%) vindt het belangrijk dat zij de mogelijkheid hebben tot inspraak op de activiteiten van de kamers. Tentatief onderzoek onder niet-benoemende lokale ondernemersorganisaties laat zien, dat met name de grotere lokale ondernemersorganisaties redelijk betrokken zijn bij de kamers. Een kwart van hen is bij de raadplegingen aanwezig geweest. Bij de kleinere organisaties is de betrokkenheid gering.
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de raadplegingen blijkt het volgende. • Alle kamers organiseren raadplegingen van ondernemers. • Bij het merendeel van de kamers zien directeuren/voorzitters op basis van de ervaringen met de raadplegingen nauwelijks tot geen meerwaarde in het instrument als middel om de democratische legitimatie van de kamers te vergroten. • Het aantal ondernemers dat met de raadplegingen wordt bereikt en/of reageert is bij het merendeel van de kamers (zeer) gering. Bij kamers met relatief het hoogste bereik van ondernemers, bedraagt het bereik minimaal 250 en maximaal 1.200 ondernemers per raadpleging. • Gezien de reacties op de raadplegingen en de opkomst bij de bijeenkomsten dragen de raadplegingen er landelijk gezien nauwelijks toe bij dat ondernemers, waaronder het ongeorganiseerde deel, meer betrokken worden bij en invloed hebben op het beleid van de kamers. De democratische legitimatie door middel van de raadplegingen is dus beperkt. Ten aanzien van het draagvlak en de betrokkenheid van ondernemers blijkt het volgende. • Driekwart van de geënquêteerde ondernemers vindt het van belang dat er een kamer is naast de diverse ondernemersorganisaties waar zij lid van kunnen zijn. Ruim 80% vindt de activiteiten van de kamers op gebieden als voorlichting en regiostimulering belangrijk. • Ondernemers geven in de enquête aan er belang aan te hechten dat zij door de kamers worden geïnformeerd over beleid en activiteiten en hechten tevens belang aan de mogelijkheid van inspraak daarin. Het daadwerkelijk geven van inspraak is 3%. • Er is onder ondernemers derhalve draagvlak voor de kamers en haar activiteiten, maar er bestaat weinig animo voor actieve betrokkenheid bij de kamers.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
145
146
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
11
Gebiedsindeling
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ervaringen met en effecten van de nieuwe gebiedsindeling van de kamers. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 11.1 wordt nader ingegaan op het wettelijke kader. Paragraaf 11.2 gaat in op de mening van diverse partijen (kamers, gemeenten, provincies e.d.) over de huidige gebiedsindeling. In paragraaf 11.3 wordt nader ingegaan op vormen van samenwerking tussen verschillende kamergebieden. Paragraaf 11.4 gaat in op de door de kamers ervaren effecten van de schaalvergroting van hun kamergebieden. In paragraaf 11.5 wordt nader ingegaan op de gevolgen van schaalvergroting voor ondernemers. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
11.1
Wettelijk kader
In het ‘Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken’129 is de gebiedsindeling van de kamers vastgelegd. Met het van kracht worden van de Wet KvK 1997 is het aantal kamers teruggebracht tot 21. Er is een nieuwe gebiedsindeling ingevoerd, gebaseerd op twee uitgangspunten: • economische en bestuurlijke samenhang; • vergroting van de werkingsgebieden van de kamers. De Wet KvK 1997 beoogt met deze schaalvergroting in de gebiedsindeling de volgende effecten: • economisch samenhangende kamergebieden; • bestuurlijk samenhangende kamergebieden; • effectievere belangenbevordering van het regionale bedrijfsleven; • efficiëntiewinst. Het proces van gebiedsverandering van de kamers is vanaf 1993 in gang gezet. Aanleiding daarvoor lag in het gesignaleerde knelpunt dat de toenmalige kamergebieden te klein waren om effectief de belangen van het regionale bedrijfsleven te bevorderen. Ter ondersteuning van de besluitvorming over de nieuwe gebiedsindeling heeft in 1996 de Commissie Gebiedsindeling (Commissie Epema)130 advies uitgebracht over de gebiedsindeling. De resultaten van het proces zijn als volgt. • Sinds 1993 is het aantal kamers teruggebracht van 34 naar 21 kamergebieden: Vier nieuwe kamergebieden zijn reeds vóór de Wet KvK 1997 tot stand gekomen, op basis van onderlinge overeenstemming tussen kamers. Het betreft fusies van complete kamergebieden. Negen kamergebieden zijn tot stand gekomen naar aanleiding van aanbevelingen van de Commissie Epema: Drie van deze kamergebieden zijn fusies van complete kamergebieden. Zes nieuwe kamergebieden zijn samengesteld uit delen van eerdere kamergebieden.
129 130
Staatsblad 1997, 785. Advies Commissie Gebiedsindeling Kamers van koophandel en fabrieken, september 1996.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
147
-
11.2
Deze kamergebieden zijn met het van kracht worden van de Wet KvK 1997 geëffectueerd. Acht kamergebieden zijn (vrijwel) ongewijzigd gebleven.131 Voor twee van deze kamergebieden was door de Commissie Epema geadviseerd deze samen te voegen. Vanwege grote bezwaren voor deze fusie vanuit beide kamergebieden is deze fusie echter niet doorgevoerd. Wel werd met de betreffende kamergebieden afgesproken dat de kamers een functionele samenwerking zouden aangaan (een zogenaamde strategische alliantie), die op den duur zou kunnen uitmonden in een fusie van beide kamers.
Mening over de huidige gebiedsindeling
Kamers over het eigen kamergebied In de interviews met de directeuren/voorzitters van de kamers is gevraagd naar hun mening over het huidige kamergebied: is deze logisch vanuit oogpunt van effectiviteit en efficiëntie? Tabel 11.1 Mening directeuren/voorzitters over het eigen kamergebied Omschrijving
Aantal kamers
Gebied is goed, geen veranderingen gewenst (Centraal Gelderland, Drenthe, Flevoland, Friesland, Gooi- en Eemland, Groningen, MiddenBrabant, Oost-Brabant, Rijnland, Zeeland)
10
Gebied is goed/redelijk, maar er zijn nog enkele grenscorrecties gewenst (Rivierenland, West-Brabant, Regio Zwolle)
3
Niet ideaal, maar er is geen behoefte (meer) aan aanpassing (Noordwest-Holland , Utrecht, Veluwe en Twente)
3
Schaalvergroting wenselijk, maar praktische realisatie nog niet uitgekristalliseerd (Amsterdam, Haaglanden, Noord- en Midden-Limburg, Rotterdam, Zuid-Limburg)
5
Uit tabel 11.1 blijkt het volgende: • Ruim de helft van de directeuren/voorzitters is redelijk tevreden over het eigen kamergebied. • Drie kamers zijn niet tevreden, maar hebben geen behoefte aan aanpassingen. • Vijf kamers vinden verdere schaalvergroting wenselijk. Dit betekent dat een kwart van de kamers aanpassing van het kamergebied in principe wenselijk vinden. Ruim driekwart (78%) van de geënquêteerde bestuursleden is van mening dat de huidige grootte van hun kamergebied goed is. Twaalf procent is van mening dat het huidige kamergebied moet worden uitgebreid. Met uitzondering van de kamergebieden Rotterdam en Zeeland zijn er in alle kamergebieden bestuursleden die vergroting van het kamergebied wenselijk vinden. In de kamergebieden Amsterdam, Drenthe, Haaglanden, Midden-Brabant, Rivierenland, Utrecht en Zwolle bevinden zich relatief veel bestuursleden die vergroting wenselijk vinden. Daarnaast is vijf procent van de bestuursleden van mening dat het kamergebied kleiner moet, dit zijn met name bestuursleden van het kamergebied Veluwe en Twente.
131
In enkele gebieden zijn grenscorrecties doorgevoerd op het niveau van gemeenten.
148
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Over de gebiedsindeling in algemene zin lopen de meningen van de directeuren/voorzitters van de kamers uiteen. Daarbij spreken de kamers zich niet altijd even expliciet uit over de gebiedsindeling, de materie ligt tussen de kamers nogal gevoelig. In grote lijnen zijn de meningen op dit punt als volgt: • Kamers die aangeven dat zij, ondanks dat er wellicht nog veranderingen mogelijk of wenselijk zijn, de voorkeur hebben aan handhaving van de huidige situatie. Belangrijkste argument is ‘rust in kamerland’. Dit is de grootste groep. • Kamers die aangeven dat verdere schaalvergroting van kamergebieden doorgevoerd zou moeten worden. • Kamers die aangeven dat zij verdere schaalvergroting ongewenst vinden, ‘grote kamergebieden zijn niet altijd beter’. • Kamers die zich in deze discussie neutraal opstellen. Meningen gemeenten en provincies over de gebiedsindeling In de enquête onder gemeenten en provincies is gevraagd naar hun mening over de gebiedsindeling van de kamers, uitgaande van de eigen gemeente/provincie. Ruim driekwart van de respondenten (77%) is van mening dat de huidige gebiedsindeling goed is. Bijna een kwart (23%) is echter van mening dat de gebiedsindeling niet optimaal is. Daarbij valt op dat de helft van de respondenten van de provincies de gebiedsindeling niet optimaal vindt. Zij geven relatief vaak aan dat de gebiedsindeling niet goed aansluit op de provinciale indeling of de regionale economische structuur. Respondenten van gemeenten noemen als belangrijkste reden dat de kamergebieden niet optimaal zijn, dat het kamergebied te groot is of niet goed aansluit op de regionale economische structuur. Het zijn met name respondenten van gemeenten of provincies die met meerdere kamergebieden contacten hebben, die aangeven dat zij de gebiedsindeling niet optimaal vinden. Daarnaast valt op dat naarmate de omvang van gemeente toeneemt respondenten vaker niet tevreden zijn over de gebiedsindeling. Uitgaande van de kamergebieden wordt door respondenten die contacten hebben met het kamergebied Veluwe en Twente of het kamergebied Drenthe, relatief vaak aangeven dat de gebiedsindeling niet optimaal is.
11.3
Bestaande samenwerking tussen kamers
Strategische allianties In het advies van de Commissie Epema werd voorgesteld de kamergebieden West-Brabant en Midden-Brabant samen te voegen. Dit advies heeft zoals eerder werd opgemerkt geen navolging gehad, vanwege grote bezwaren vanuit de betreffende kamers. Als compromis is vervolgens afgesproken dat de betreffende kamers een strategische alliantie zouden aangaan, die op termijn zou kunnen uitmonden in een fusie van de kamers. Eind 1999 hebben beide kamers aan het Ministerie van EZ laten weten dat de mogelijkheden tot samenwerking tussen beide kamers is geoptimaliseerd, maar dat de strategische alliantie niet uitstijgt boven de reguliere samenwerking met andere kamers. In deze situatie is geen verandering gekomen.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
149
Naast de bovengenoemde strategische alliantie uit compromisoverwegingen, zijn respectievelijk de kamers Gooi- en Eemland en Flevoland en Noord- en Midden-Limburg en OostBrabant op eigen initiatief een strategische alliantie aangegaan. De stand van zaken daarbij is als volgt: • De kamers Flevoland en Gooi- en Eemland hebben besloten zich samen in te zetten voor de ontwikkeling van de Oostflank van de Randstad. Ten behoeve daarvan hebben de kamers de Federatie Kamers Oostflank opgericht, waarin beide kamers participeren. De onafhankelijke positie van beide kamers blijft daarbinnen wel bestaan. • De strategische alliantie tussen Oost-Brabant en Noord- en Midden-Limburg heeft nauwelijks invulling gekregen. De kamers constateerden als knelpunt dat de kamergebieden in verschillende provincies liggen. Beide kamers zijn zich tevens gaan oriënteren op samenwerking met andere kamergebieden, respectievelijk de andere Brabantse kamers en Zuid-Limburg. De alliantie is destijds ontstaan uit de wens van beide kamers tot verdere schaalvergroting te komen. Ruim drie jaar later blijkt dat de gewenste schaalvergroting nog niet is uitgekristalliseerd. Beide kamers werken op dit moment wel samen op projectbasis. Indien er projecten zijn waar beide kamergebieden een rol in kunnen spelen, wordt gezamenlijk geopereerd. Structurele samenwerking tussen kamergebieden Daarnaast zijn er nog andere vormen van structurele samenwerking tussen kamergebieden. Dat betreft de volgende: • In VVK-verband wordt de invulling van de activiteiten op Wetsuitvoering en Voorlichting afgestemd. De uitvoering vindt plaats in de regio’s. • De noordelijke kamers (Friesland, Groningen, Drenthe) werken intensief samen op verschillende terreinen. Voorbeelden zijn: de organisatie van de voorlichtingsbijeenkomsten van deze kamers is bij één kamer neergelegd, bevordering van internationale handel wordt in gezamenlijk overleg ingevuld. • De Brabantse kamers stemmen hun activiteiten op het gebied van Regiostimulering af via een samenwerkingsverband, het Bureau Samenwerkende Kamers (BSK). Projectmatige samenwerking tussen kamergebieden Alle kamers geven ten slotte aan dat zij te beschouwen zijn als een netwerk waarbinnen zoveel mogelijk samenwerking plaatsvindt. Dit uit zich in samenwerking bij kamergebiedoverstijgende projecten.
11.4
Effecten van de nieuwe gebiedsindeling
Alle directeuren/voorzitters van de kamers waarbij na 1993 gebiedsveranderingen hebben plaatsgevonden, ervaren hiervan vrijwel uitsluitend positieve effecten. De door kamers positief ervaren effecten zijn met name te relateren aan de vergroting van de werkingsgebieden van de kamers. Een aantal gefuseerde kamers geeft wel aan dat het proces van fusie intensief en soms ook (zeer) moeilijk is geweest. Positieve effecten Effectievere belangenbevordering Alle directeuren/voorzitters wijzen er in dit kader op dat door de vergroting van het kamergebied de kamer meer invloed in de regio heeft gegeven. De belangenbevordering verloopt ten gevolge daarvan effectiever. Tevens heeft de vergroting van het kamergebied tot
150
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
gevolg dat de kamer over relatief meer financiële middelen beschikt, waardoor de slagkracht is versterkt en de kwaliteit van het werk is verbeterd. Economisch samenhangende regio’s Het merendeel van de directeuren/voorzitters ervaart dat er een betere samenwerking is ontstaan tussen de verschillende regio’s die binnen het kamergebied vallen. Ook de kwaliteit van de samenwerking is verbeterd. Efficiëntie Bij vijf van de dertien kamers ervaren de directeuren/voorzitters duidelijke efficiëntievoordelen ten gevolge van de fusie. De omvang van de efficiëntievoordelen loopt uiteen. Gemiddeld noemen deze kamers 10% tot 20% kostenreductie als efficiëntiewinst. De efficiëntievoordelen komen met name voort uit besparingen op huisvestingskosten, minder overheadkosten in het algemeen en verlaging van het aantal FTE’s. De andere acht kamers zien (tot nu toe) echter weinig tot geen efficiëntievoordelen, of geven aan dat ten gevolge van de vele andere veranderingen bij de kamer de efficiëntie-effecten van de gebiedsverandering moeilijk te zijn herleiden. Negatieve effecten Naast bovengenoemde voordelen noemen drie kamers enkele nadelige effecten van het nieuwe kamergebied: • een vermindering van de herkenbaarheid richting ondernemers; • het is lastiger om in het bestuur een evenwichtige regionale verdeling te krijgen; • het onderhouden van de contacten in de regio vraagt meer tijd (meer ondernemingsverenigingen, meer regionale overlegorganen, maar bijvoorbeeld ook twee provincies in plaats van één).
11.5
Gevolgen van schaalvergroting voor ondernemers
De schaalvergroting kan volgens de kamers gevolgen hebben voor ondernemers. Hierbij spelen twee aspecten een rol: • het gezicht van de kamers bij de belangenbevordering en regionale stimulering; • de fysieke bereikbaarheid van de kamer voor ondernemers. Herkenbaarheid regionale stimulering Bij alle 21 kamers geven de directeuren/voorzitters aan dat ten behoeve van de herkenbaarheid binnen de kamergebieden een kleinschalige benadering noodzakelijk is de regionale verankering van de kamer. Voor enkele kamers is dat tevens de overweging om niet te streven naar verdere schaalvergroting van het kamergebied. Uit de ondernemersenquête blijkt dat driekwart van de ondernemers bekend is met het gegeven dat de kamers activiteiten verrichten in het kader van Regionale stimulering. Het merendeel (57%) van deze ondernemers geeft echter aan geen mening te hebben over de wijze waarop de kamer invulling geeft aan de regionale stimulering. De afstand tussen kamers en ondernemers lijkt op het punt van regionale stimulering derhalve vrij groot. De vraag doet zich voor in hoeverre de omvang van het kamergebied invloed kan hebben op de herkenbaarheid van de kamers richting ondernemers op het punt van regionale stimulering. Immers, de herkenbaarheid kan samenhangen met vele factoren (informatievoorziening, interesse, aard van de problematiek e.d.). Verschillende directeuren/voorzitters van kamers en medewerkers van de directie
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
151
Regionaal Economisch Beleid van het Ministerie van EZ benadrukken echter de in het algemeen sterke klein-regionale verbondenheid van ondernemers: ondernemers zijn betrokken bij hun eigen gemeente of streek, maar zijn nauwelijks georiënteerd op gebieden daarbuiten. Hierdoor is er nauwelijks verbondenheid met en interesse voor zaken die spelen buiten de eigen gemeente/streek. De kamers zetten instrumenten in ten behoeve van de regionale verankering. In alle kamergebieden functioneren regionale commissies. In deze commissies wordt het beleid voorbereid van specifiek met een deelregio/streek samenhangende problematiek/situatie. De uitkomsten daarvan worden verwerkt in het algemene beleid van de kamers. Met de regiocommissies beogen de kamers twee dingen: zorg dragen dat streekgebonden aandachtspunten verwerkt worden in het beleid van de kamer en zorgdragen voor de regionale herkenbaarheid richting ondernemers. Drie gefuseerde kamers geven aan dat zij naar aanleiding van de in hun gebied doorgevoerde schaalvergroting zijn gaan werken met deelregio’s. In algemene zin betekent dit, dat deze kamers het AB van de kamer regionaal hebben opgedeeld. Elke deelregio heeft een eigen budget en is daarbinnen redelijk onafhankelijk bij de invulling en uitvoering daarvan. De regionale differentiatie is door de kamers aangebracht omdat naar hun mening het kamergebied specifieke regio’s omvat, met elk een eigen karakter en eigen beleidsmatige aandachtspunten. Fysieke bereikbaarheid Schaalvergroting kan tot gevolg hebben dat voor een groep ondernemers de afstand tot het hoofdkantoor groter wordt. De kamers hebben de volgende oplossingen voor verbetering van de bereikbaarheid van de kamers ontwikkeld. Vrijwel alle kamers (ook degene die niet zijn gefuseerd) hebben naast de hoofdvestiging van de kamer nevenvestigingen in de regio. Het aantal nevenvestigingen varieert per kamer. In de nevenvestigingen kunnen ondernemers terecht voor de zogenaamde frontoffice-activiteiten van de kamers: Handelsregisteractiviteiten (inschrijvingen en uittreksel e.d.) en algemene informatievragen (Loket). In 2001 hebben de kamers in totaal 56 hoofd- een nevenvestigingen. In 1992 waren er 38 hoofdvestigingen en 2 nevenvestigingen. Het totale aantal vestigingen van de kamers is sinds 1992 dus met zestien toegenomen. Alle kamers zijn tegenwoordig via internet bereikbaar voor het raadplegen van het Handelsregister en algemene informatie en voorlichting voor ondernemers. Verschillende kamers signaleren dat door het toenemende gebruik van internet door ondernemers en de uitbreiding van de dienstverlening van de kamers via internet, het belang van de fysieke bereikbaarheid in de toekomst zal afnemen. Tevens hebben de kamers de telefonische dienstverlening aan ondernemers verbeterd en zijn openingstijden bezien en zonodig aangepast.
11.6
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op de gebiedsindeling en effecten van de schaalvergroting van kamergebieden. Vanaf 1993 is een proces van schaalvergroting in de gebiedsindeling van de kamers in gang gezet. Sindsdien is het aantal kamergebieden terugbracht van 34 tot 21 kamers.
152
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
De Wet KvK 1997 beoogt met deze schaalvergroting van de gebiedsindeling de volgende effecten: • economisch samenhangende kamergebieden; • bestuurlijk samenhangende kamergebieden; • effectievere belangenbevordering van het regionale bedrijfsleven; • efficiëntiewinst. In het onderzoek is bij de kamers en bij gemeenten en provincies ingegaan op de gebiedsindeling. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren. Meningen over huidige gebiedsindeling • De helft van de geïnterviewde directeuren/voorzitters van de kamers geeft aan het huidige kamergebied goed te vinden. • Ruim driekwart (78%) van de bestuursleden geeft aan dat zij de omvang van het kamergebied goed vinden. • Door een deel van de bestuursleden (12%) en een kwart van de directeuren/voorzitters van de kamers wordt de wens tot verdere schaalvergroting aangegeven. De wens vanuit de directeuren doet zich met name voor in de Randstad. Bestuursleden die van mening zijn dat het huidige gebied moet worden vergroot, komen in vrijwel alle kamergebieden voor. • De helft van de respondenten van provincies geeft aan dat zij de gebiedsindeling niet optimaal vinden, omdat deze onvoldoende aansluit bij de provinciale indeling of de regionale economische structuur. • Een kwart van de respondenten van gemeenten vindt de gebiedsindeling niet optimaal, omdat het kamergebied waar zij mee te maken hebben te groot is of onvoldoende aansluit op de regionale economische structuur. Naarmate de omvang van de gemeenten toeneemt vinden gemeenten vaker de gebiedsindeling niet optimaal. Samenwerking tussen kamers • De kamers geven aan dat zij zichzelf beschouwen als een netwerk waarbinnen zo veel mogelijk samenwerking plaatsvindt. Naast samenwerking in VVK-verband werken kamers samen met nabijgelegen kamers bij kamergebied-overstijgende regionale projecten. In enkele regio’s is de samenwerking van meer structurele aard. • De strategische alliantie tussen West- en Oost-Brabant heeft geen invulling gekregen: er zijn geen verdere stappen gezet richting een fusie. De samenwerking tussen beide kamergebieden stijgt niet uit boven samenwerking met andere kamergebieden. Effecten schaalvergroting • Alle kamers waar na 1993 schaalvergroting van het gebied heeft plaatsgevonden, ervaren hiervan vrijwel uitsluitend positieve effecten. • De positieve effecten hebben met name te maken met effectievere belangenbevordering. Daarnaast wordt genoemd dat er meer samenhang is gekomen tussen de deelregio’s in het kamergebied. Ongeveer eenderde deel van de kamers ervaart efficiëntievoordelen van de schaalvergroting. Gevolgen schaalvergroting voor ondernemers • Bij alle kamers geven directeuren/voorzitters aan dat een kleinschalige benadering van ondernemers noodzakelijk is. • In alle kamers functioneren derhalve regionale bestuurscommissies. Drie gefuseerde kamers zijn naar aanleiding van de schaalvergroting gaan werken met deelregio’s die een redelijke zelfstandigheid alsmede een eigen budget hebben.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
153
•
•
•
Vrijwel alle kamers (ook degene die niet zijn gefuseerd) hebben naast de hoofdvestiging nevenvestigingen in de regio, waar de ondernemer voor de meest gangbare zaken terecht kan. Alle kamers zijn via internet voor ondernemers bereikbaar voor het raadplegen van het Handelsregister en algemene informatie en voorlichting. Bij verschillende kamers verwachten directeuren/voorzitters dat hierdoor het belang van de fysieke bereikbaarheid zal afnemen. Tevens hebben kamers de telefonische dienstverlening geïntensiveerd en zijn openingstijden bezien en zonodig aangepast. Het totale aantal vestigingen (hoofd en neven) is sinds 1992 toegenomen van 40 naar 56 vestigingen.
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van de beoogde effecten van de schaalvergroting, effectievere belangenbevordering van het regionale bedrijfsleven en efficiëntiewinst, blijkt het volgende. • Alle kamers waar schaalvergroting is doorgevoerd ervaren dat de belangenbevordering effectiever verloopt. • Het merendeel van de kamers waar schaalvergroting is doorgevoerd, ervaart dat er meer samenhang is gekomen tussen deelregio’s in het gebied. • Eenderde deel van de kamers waar schaalvergroting is doorgevoerd, ervaart efficiëntievoordelen van de fusie. Ten aanzien van de gevolgen van de schaalvergroting voor ondernemers blijkt het volgende. • In alle kamergebieden zijn nevenvestigingen. Het totale aantal vestigingen van de kamers is ten opzichte van 1992 toegenomen van 40 naar 56 hoofd- en nevenvestigingen. • Door de uitbreiding van de dienstverlening via internet en het toenemende gebruik daarvan, neemt het belang van de fysieke afstand tot vestigingen van de kamers af. • Schaalvergroting heeft volgens de kamers in beginsel negatieve gevolgen voor de herkenbaarheid richting ondernemers. Kamers vangen deze mogelijk negatieve neveneffecten op door het instellen van regionale bestuurscommissies. Enkele kamers zijn binnen het kamergebied gaan werken met deelregio’s met een redelijke mate van zelfstandigheid. Ten aanzien van de huidige gebiedsindeling, afgezet tegen economisch en bestuurlijk samenhangende gebieden, blijkt het volgende. • Het merendeel van de kamers zelf en van de respondenten van gemeenten is van mening dat de huidige gebiedsindeling goed is. • Bij een kwart van de kamers hebben directeuren/voorzitters voorkeur voor verdere schaalvergroting van het kamergebied uit oogpunt van effectiviteit en efficiëntie. • De helft van de respondenten bij provincies achten de gebiedsindeling niet optimaal, omdat deze onvoldoende aansluit bij de provinciale indeling of de regionale economische structuur. • Een kwart van de respondenten van gemeenten vindt de gebiedsindeling niet optimaal, omdat het kamergebied waar zij mee te maken hebben te groot is, of onvoldoende aansluit op de regionale economische structuur. • De gebiedsindeling wordt dus niet voor alle kamergebieden optimaal gevonden.
154
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
12
Toezicht op de kamers
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het toezicht op de kamers. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 12.1 wordt eerst nader ingegaan op het wettelijk kader ten aanzien van het toezicht. Vervolgens wordt in de paragrafen 12.2 en 12.3 ingegaan op de invulling in de praktijk. Paragraaf 12.2 geeft een overzicht van de feitelijke gebeurtenissen bij het toezicht sinds inwerkingtreding van de Wet KvK 1997. Paragaaf 12.3 gaat in de ervaren knelpunten ten aanzien van het toezicht. Daarbij komen zowel de ervaringen van de toezichthouder, de kamers zelf als van de benoemende organisaties aan de orde. Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting en conclusies.
12.1
Wettelijk kader
De Wet KvK 1997 heeft het AB aan als hoogste en beleidsbepalende orgaan aangewezen. Om deze functie daadwerkelijk te kunnen uitoefenen, heeft het AB meer beleidsvrijheid gekregen dan onder het oude wettelijk regime. De Wet KvK 1997 beoogt een meer marginaal toezicht teneinde het AB meer beleidsvrijheid te geven als het beleidsbepalende orgaan. Daartoe heeft de wetgever repressief toezicht ingevoerd. Het repressief toezicht van de toezichthouder is door middel van een amendement132 tijdens de Tweede Kamer-behandeling aangevuld met preventief toezicht op het gebied van de heffingen. Het amendement heeft tot doel de democratische legitimatie van de publieke activiteiten van de kamers te versterken. Dit in verband met het schrappen van het stelsel van verkiezingen uit het oorspronkelijke wetsontwerp. De aanvulling van het repressieve toezicht met preventief toezicht kan in dat licht als een compensatie worden gezien. De wettelijke instrumenten van de toezichthouder in de Wet KvK 1997 zijn de volgende: • Bevoegdheid tot (schorsen en) vernietigen van besluiten van de kamers. • Verplichting voor de kamers om informatie te verstrekken aan de toezichthouder. • Preventief toezicht op de heffing. • Opstellen van nadere regels. In het nu volgende wordt het wettelijk kader van de verschillende instrumenten nader toegelicht. Bevoegdheid tot schorsen en vernietigen van besluiten van de kamers De toezichthouder heeft de bevoegdheid om de besluiten van de kamers te vernietigen. Deze bevoegdheid geldt ten aanzien van alle door de kamers genomen besluiten. Daarbij is uitdrukkelijk bepaald dat onder het vernietigingsrecht tevens vallen de beslissing tot vaststelling van: de begroting, de jaarrekening, het overzicht van het vermogen, het activiteitenplan en het jaarverslag. Een en ander is geregeld in Artikel 54 van de Wet KvK 1997. Artikel 54 Wet KvK 1997. De besluiten van een kamer alsmede de beslissingen, bedoeld in de Artikel 45, 47, 48, tweede lid, 51, derde lid, en 52, tweede lid, kunnen door Onze Minister worden vernietigd.
De kamers dienen binnen twee weken na de beslissing tot vaststelling daarvan, de begroting, de jaarrekening, het overzicht van het vermogen, het activiteitenplan en het jaarverslag toe te zenden aan de toezichthouder. Tevens dienen de kamers de toezichthouder binnen twee weken 132
Amendement van het lid Remkes c.s. Kamerstukken II 1996/97, 25029, nr 14.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
155
te informeren over beslissingen van het AB met financiële gevolgen die afwijken van de begroting. Deze toezending geschiedt dus niet ter goedkeuring, maar ter kennisgeving en biedt daarmee de mogelijkheid te bepalen of een besluit van een individuele kamer moet worden vernietigd wegens strijdigheid met het recht of algemeen belang. De bepalingen hieromtrent staan in Artikel 48 en 53 van de Wet KvK 1997. Artikel 48 Wet KvK 1997. - 1. De begroting, de jaarrekening, het overzicht van het vermogen alsmede de daarbij behorende toelichtingen worden na de vaststelling ervan binnen twee weken aan Onze Minister gezonden. - 2. Beslissingen van het algemeen bestuur met financiële gevolgen die afwijken van de begroting, worden eveneens binnen twee weken nadat zij zijn genomen, aan Onze Minister gezonden. Artikel 53 Wet KvK 1997. Het activiteitenplan en het jaarverslag worden na vaststelling ervan binnen twee weken aan Onze Minister gezonden.
Omdat het voor het toezicht van belang133 is dat de financiële stukken een duidelijk beeld geven van het reilen en zeilen van een kamer, zijn bij ministeriële regeling134 (op basis van Artikel 49 van de Wet KvK 1997) regels opgesteld omtrent de inrichting van en de toelichting op de begroting, de jaarrekening en het overzicht van het vermogen, alsmede omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole. Verplichting voor de kamers om informatie aan de toezichthouder te verstrekken In het kader van het toezicht op (vooral de taakuitoefening door) de kamers, zijn de kamers verplicht alle inlichtingen te vertrekken die de toezichthouder voor uitoefening van zijn taak nodig heeft. De toezichthouder kan, als dat nodig is voor de uitoefening van zijn taak, alle informatie vragen die hij nodig acht. In Artikel 50 van de Wet KvK 1997 wordt dit geregeld. Artikel 50 Wet KvK 1997. - 1. Een kamer verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor zijn taak redelijkerwijs nodig is.
Preventief toezicht op de heffing De toezichthouder houdt preventief toezicht op de heffing. De goedkeuring op de heffing kan alleen in uitzonderlijke situaties door de toezichthouder worden onthouden, namelijk wegens strijdigheid met het recht of met het algemeen belang, of als er bezwaar bestaat tegen de hoogte van de heffing. Het vaststellen van de hoogte van de heffing blijft primair de verantwoordelijkheid van de besturen van de kamers. De bepalingen hieromtrent staan in Artikel 39 van de Wet KvK 1997. Artikel 39 Wet KvK 1997. - 1 De in Artikel 32, vierde lid, 33 eerste lid, 35, eerste lid en 37, tweede lid, bedoelde besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister. - 2. Omtrent de goedkeuring beslist Onze Minister binnen vier weken na de datum waarop hij het desbetreffende besluit heeft ontvangen. - 3. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, of indien Onze Minister bezwaar heeft tegen de hoogte van het in het desbetreffende besluit vastgestelde bedrag. - 4. De goedkeuring wordt verleend of onthouden voor het besluit in zijn geheel, zoals die door de kamer is genomen.
Opstellen van nadere regels De Wet KvK 1997 biedt op een aantal punten de mogelijkheid dat nadere regels worden gesteld. • Ten aanzien van de taken Wetsuitvoering, Loket en Voorlichting kunnen nadere regels worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur. In Artikel 25 van de Wet KvK 1997 is dit vastgelegd.
133 134
Dit is overigens ook van belang voor de degenen die de heffingen en retributies betalen, en voor het AB. Inrichting begroting en jaarrekening kamers van koophandel. Staatscourant 1998, nr 35/pag 7.
156
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Artikel 25 Wet KvK 1997. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in Artikel 23 en 24 bedoelde taken. •
Ten aanzien van de taak Regiostimulering kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het totale bedrag dat een kamer in een jaar aan subsidies verstrekt. In Artikel 27, derde lid, is dit vastgelegd. Artikel 27 Wet KvK 1997. - 3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het totale bedrag dat een kamer in een jaar op grond van het tweede lid verstrekt.
•
Ten aanzien van de bepalingen met betrekking tot concurrentie kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld. In Artikel 30, lid 3, is dit vastgelegd. Artikel 30 Wet KvK 1997. - 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het eerste en tweede lid regels worden gesteld die inhouden dat: a. bepaalde werkzaamheden door de kamers niet mogen worden verricht of b. de kamers zich bij bepaalde werkzaamheden dienen te gedragen overeenkomstig een in dat besluit aangegeven wijze.
12.2
Invulling door de toezichthouder
In interviews met de toezichthouder is gevraagd naar de wijze waarop het toezicht in de praktijk wordt vormgegeven en welke instrumenten daarbij zijn gebruikt. Hieruit komt het volgende naar voren. Algemeen toetsingskader De toezichthouder hanteert bij het toezicht het volgende toetsingskader: • Passen de activiteiten binnen de wettelijke taken? • Passen de activiteiten binnen de wettelijke kaders? • Wordt de heffing ingezet voor activiteiten waarvoor die is bedoeld? De toezichthouder geeft aan bij de beoordeling van activiteiten met name te kijken naar activiteiten van enige omvang. Daartoe beziet de toezichthouder onder meer de begrotingen van de kamers, de activiteitenplannen, de jaarrekeningen, de jaarverslagen en andere relevante stukken. De toezichthouder past onthouding van goedkeuring van de heffing in beginsel alleen toe bij verschil van inzicht tussen kamer en toezichthouder over voorgenomen activiteiten waarmee (zeer) grote bedragen gemoeid zijn. Indien er verschil van inzicht is over activiteiten waarmee relatief kleinere bedragen gemoeid zijn, acht de toezichthouder het middel om de gehele heffing niet goed te keuren snel te zwaar. In die gevallen probeert de toezichthouder door middel van brieven de betreffende kamers er op te wijzen dat de situatie in de volgende begroting opgelost dient te zijn. In de meeste gevallen werkt dit naar het oordeel van de toezichthouder goed. Verzoeken tot nadere informatie De toezichthouder heeft sinds 1998 bij diverse kamers regelmatig nadere informatie opgevraagd. De informatieverzoeken hadden meestal betrekking op projecten van de kamers in het kader van Artikel 27 (Regiostimulering). Daarnaast heeft dit betrekking gehad op (voorgenomen) activiteiten van de kamers gezamenlijk in het kader van Artikel 29 (Niet-wettelijke taken).
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
157
Visie van de toezichthouder richting kamers over de kaders van de Wet KvK 1997 De toezichthouder heeft kamers nader geïnformeerd over de visie van de toezichthouder op bepaalde activiteiten in relatie tot de kaders van de Wet KvK 1997 indien daar aanleiding toe was. Zo heeft de toezichthouder onder meer: • De kamers op de hoogte gesteld dat het hanteren van landelijk uniforme tarieven voor producten en diensten in de sfeer van de facultatieve wettelijke en niet-wettelijke taken op gespannen voet staat met de Wet KvK 1997. • De kamers geïnformeerd over zijn visie op bepaalde activiteiten van de kamers in het kader van Niet-wettelijke taken. Concreet betrof het informatie met betrekking tot plannen van kamers tot medewerking aan een private certificeringsregeling voor makelaars en informatie met betrekking tot de activiteit Ondernemingsbeurs. • Enkele kamers die bepaalde activiteiten oppakten in het kader van de Regiostimulering nader geïnformeerd over het wettelijk kader. Oriëntatie nadere criteria beoordeling heffing De toezichthouder heeft zich georiënteerd op criteria die kunnen worden gehanteerd bij het goedkeuren van de heffingen in relatie tot het eigen vermogen. In dat verband heeft de toezichthouder in 1999 een onderzoek laten verrichten naar de hoogte van het eigen vermogen van de kamers, in relatie tot de heffingen.135 De toezichthouder heeft het rapport aan de VVK toegestuurd met het verzoek tot een reactie. Tevens is het rapport verzonden aan alle individuele kamers met het verzoek in de begroting voor 2000 aandacht te schenken aan de bevindingen van het onderzoek. De kamers hebben naar aanleiding het rapport zelf een onderzoek laten verrichten naar het eigen vermogen.136 Overleg tussen toezichthouder en kamers over dit punt is nog gaande. Onthouden goedkeuring heffing De toezichthouder heeft sinds inwerkingtreding van de Wet KvK 1997 bij twee kamers de goedkeuring van de heffing onthouden. • Eén kamer zette naar het oordeel van de toezichthouder reeds enkele jaren de heffingsgelden in voor activiteiten waarvoor die niet zijn bedoeld. Naar aanleiding daarvan heeft de toezichthouder de heffing van de kamer voor het jaar 2000 niet goedgekeurd. • Eén kamer gaf in de begroting 2001 naar de mening van de toezichthouder onvoldoende informatie over verschillende projecten. De toezichthouder had de betreffende kamer naar aanleiding van de begroting 2000 verzocht in de begroting van 2001 deze nadere toelichting op te nemen. Als reactie daarop heeft de toezichthouder de heffing van de kamer voor het jaar 2001 niet goedgekeurd. Na ontvangst van de nadere toelichting is het heffingsbesluit alsnog goedgekeurd. Schorsing van besluiten De toezichthouder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om besluiten van een kamer te vernietigen. Een vernietiging van een besluit kan worden voorafgegaan door een schorsing van een besluit. De toezichthouder heeft bij één kamer driemaal een besluit geschorst. Het betrof besluiten van de kamer die naar het oordeel van de toezichthouder in strijd waren met onder meer Artikel 27 en Artikel 30 van de Wet KvK 1997. Het ging vooral om besluiten over 135
Kamers van koophandel in Nederland. Richtlijn heffing in relatie tot vermogen. Hordijk&Hordijk, januari - juli 1999. 136 Kamers van koophandel: eigen vermogen als buffer voor risico. PriceWaterhouseCoopers, december 1999.
158
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
activiteiten rond investeren in en exploiteren van onroerend goed, waarmee tevens forse bedragen waren gemoeid. Naar aanleiding van de schorsingsbesluiten is de situatie bij de betreffende kamer nader onderzocht en heeft overleg plaatsgevonden tussen de betreffende kamer en de toezichthouder. De betreffende kamer heeft vervolgens alle activiteiten waartegen bezwaar was stopgezet, teruggedraaid, dan wel niet tot uitvoering gebracht. In april 2001 zijn daarop de drie schorsingen vervolgens door de toezichthouder ingetrokken. Naast dit concrete geval van schorsing door de toezichthouder is het meerdere malen voorgekomen dat de toezichthouder - mondeling of door middel van brieven - een kamer heeft geadviseerd om zelf besluiten terug te draaien, een voorgenomen besluit niet te nemen, dan wel aangegeven dat de situatie in de volgende begroting opgelost diende te zijn. Dit heeft in de meeste gevallen goed gewerkt. Informatieverstrekking in de begroting: nadere regels Met ingang van de begroting 2001 heeft de toezichthouder de kamers verzocht om voortaan in de begroting een lijst op te nemen van alle projecten van de kamer van 25 duizend gulden of meer.137 Doel van het verzoek is om een beter inzicht te krijgen in de verhouding tussen activiteitenplannen en begroting. De toezichthouder achtte de informatie in de begrotingen omtrent in de activiteitenplannen opgenomen projecten en activiteiten uit oogpunt van zijn toezichthoudende taak onvoldoende. Het was de toezichthouder niet altijd duidelijk welke in de activiteitenplannen genoemde projecten activiteiten in belangrijke mate op de begroting drukten. Door middel van het gevraagde overzicht in de begroting hoopt de toezichthouder meer zicht te krijgen op waar de kamer haar energie, zowel qua menskracht als qua financiële bijdrage, dat jaar met name op zal gaan richten. Opstellen beleidsregels Artikel 27 Wet KvK 1997 Op 26 maart 2001 heeft de toezichthouder beleidsregels uitgevaardigd voor de taak Regiostimulering ‘Toepassing Artikel 27 Wet KvK 1997 Regionale Stimulering’ op basis van Artikel 4:81 van de algemene Wet bestuursrecht en in het licht van de toezichtbevoegdheden (Artikel 39 en 54 Wet KvK 1997). In de beleidsregels wordt een toelichting gegeven op de mogelijkheden en beperkingen die Artikel 27 de kamers biedt. Tevens wordt nader toegelicht hoe de kamers dienen om te gaan met activiteiten in het kader van Artikel 27, in het licht van de voorwaarden die de Wet KvK 1997 stelt ten aanzien van complementariteit van de activiteiten van de kamers (Artikel 30 en 31 Wet KvK 1997). Aanleiding tot het instellen van de beleidsregels was het volgende. De toezichthouder constateerde dat sinds de invoering van de Wet KvK 1997 bij enkele kamers onduidelijkheid bestond over de ruimte die de wet hen biedt om invulling te geven aan het stimuleren van regionale ontwikkelingen. Met name de omschrijving van de mogelijkheden voor welke activiteiten financiële bijdragen kunnen worden verstrekt, bleek daarbij tot misverstanden te leiden.
137
Met ingang van 2002 wordt dit bedrag veranderd in 25 duizend euro.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
159
12.3
Knelpunten met betrekking tot het toezicht in de praktijk
12.3.1
Door toezichthouder ervaren knelpunten
De toezichthouder ervaart met betrekking tot het toezicht de volgende knelpunten. De informatieverstrekking is niet altijd conform de wettelijk plicht De toezichthouder heeft de ervaring dat repressief toezicht de informatiebehoefte van de toezichthouder vergroot. De toezichthouder heeft tegelijkertijd ervaren dat de informatieverstrekking vanuit de kamers, ook nadat zij door de toezichthouder daarop gewezen waren, niet altijd conform de wettelijk plicht is: • De toelichting op de begrotingen is nog niet altijd conform de wettelijke plicht. • In de jaarrekeningen worden afwijkingen ten opzichte van de begroting onvoldoende toegelicht. • De kosten van majeure projecten komen in de begrotingen niet altijd voldoende tot uitdrukking. De toezichthouder geeft aan dat hierdoor niet altijd voldoende informatie beschikbaar is om de rechtmatigheid van activiteiten te kunnen beoordelen. Ten gevolge daarvan heeft de toezichthouder, vaker dan onder het oude wettelijk regime, extra informatie opgevraagd over projecten die naar het oordeel van de toezichthouder zwaar op de begrotingen van kamers drukken. Activiteiten passen niet altijd binnen het wettelijk kader De toezichthouder constateert dat kamers enkele activiteiten verrichten die naar zijn mening niet passen binnen het wettelijk kader van de Wet KvK 1997. Naar de mening van de toezichthouder lijkt het er op dat de AB’s van de kamers in dergelijke kwesties niet altijd hun eindverantwoordelijkheid nemen voor het handelen van de kamer. Uiteenlopende meningen over de wettelijke kaders De toezichthouder heeft ervaren dat de kamers en de toezichthouder niet altijd op een lijn zitten over welke activiteiten binnen de Wet KvK 1997 al dan niet zijn toegestaan. Dit heeft zich met name voorgedaan ten aanzien van Artikel 27, Artikel 29 en Artikel 30 van de Wet KvK 1997. De toezichthouder geeft aan dat de wijze van formulering van de bepalingen in de Wet KvK 1997 met zich kan meebrengen dat activiteiten van de kamers zich bevinden op de grens van wat wel of niet mag. De toezichthouder merkt op dat ten gevolge daarvan bepaalde activiteiten van de kamers in een ‘grijs’ gebied kunnen liggen. Indien bij kamers twijfel is over de vraag of een activiteit binnen het wettelijk kader past, is het naar de mening van de toezichthouder van groot belang dat de kamers hem bijtijds en volledig over dergelijke activiteiten informeren. Alleen op die wijze kan voorkomen worden dat de toezichthouder achteraf moet ingrijpen in een activiteit die al (deels) geïmplementeerd is door de kamers. Het achteraf ingrijpen kan financiële consequenties hebben. De situatie wordt extra lastig als de kamers in het kader van een dergelijke activiteit reeds afspraken hebben gemaakt met derden. De toezichthouder constateert dat zich op dit punt op het niveau van individuele kamers, op een uitzondering na, over het algemeen weinig problemen voordoen. Het komt ook regelmatig voor
160
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
dat individuele kamers contact opnemen met de toezichthouder om te horen of een voorgenomen activiteit volgens de toezichthouder binnen het wettelijk kader past. Bij grotere activiteiten, waarbij meerdere (of alle) kamers zijn betrokken, verloopt een en ander naar de mening van de toezichthouder minder goed. Als voorbeeld noemt de toezichthouder de ‘Ondernemingsbeurs’138 en de plannen van de kamers om te participeren in een private certificeringsregeling voor makelaars.139 De toezichthouder heeft bij deze onderwerpen ervaren dat kamers de toezichthouder niet altijd bijtijds dan wel direct volledig informeren. De toezichthouder ziet zich hierdoor achteraf geconfronteerd met ongewenste situaties. Preventief toezicht heffing versus repressief toezicht De toezichthouder geeft aan dat het goedkeuren van de heffing enige spanning geeft met het repressief toezicht. Het goedkeuren van de heffing impliceert dat de toezichthouder naar de begroting kijkt waarop de heffingen zijn gebaseerd en dus indirect die begroting ‘goedkeurt’.
12.3.2
Door kamers ervaren knelpunten met het toezicht
In de interviews met de directeuren/voorzitters is gevraagd naar de ervaringen van de kamers met het toezicht. Circa driekwart van de directeuren/voorzitters ervaart knelpunten ten aanzien van het toezicht in de praktijk. De overige kamers zijn tevreden met de wijze waarop de toezichthouder het toezicht uitvoert. Detailniveau van het toezicht Bij tweederde deel van de kamers zijn de directeuren/voorzitters van mening dat het toezicht naar hun mening erg gedetailleerd is. De toezichthouder vraagt naar hun mening te veel gedetailleerde informatie op en past de Wet KvK 1997 in letter en geest te rigide toe. Volgens de directeuren/voorzitters heeft dit voor de kamers tot gevolg dat een en ander veel tijd kost en administratieve lasten veroorzaakt. Enkele kamers ervaren dat het toezicht daardoor strenger is dan onder het oude wettelijk regime. Zij geven daarbij expliciet aan dat de toezichthouder veel energie stopt in toezicht op zaken die redelijkerwijs niet door de kamers kunnen worden gerealiseerd. Voorbeelden die door hen genoemd worden zijn: de aandacht voor exacte kostenberekeningen en de raadplegingen. Ook wordt opgemerkt dat de toezichthouder van de kamers verwacht dat zij zich vanuit hun aanjaagfunctie snel uit projecten terugtrekken, terwijl dat in de praktijk niet altijd kan, omdat projecten niet altijd zo snel levensvatbaar zijn. Overige knelpunten Naast dit vrij algemeen ervaren knelpunt brengen directeuren/voorzitters verder nog de volgende knelpunten naar voren. • Relatie Ministerie van EZ en de kamers Enkele directeuren/voorzitters zijn van mening dat het toezicht niet altijd in de lijn is met andere activiteiten van het ministerie richting kamers en dat het toezicht te weinig visie op de lange termijn vertoont. Het Ministerie van EZ heeft verschillende relaties met de kamers: die van toezichthouder, partner bij het regionaal economisch beleid en 138 139
Zie voor verdere toelichting op de Ondernemingsbeurs paragraaf 6.4.3. Zie voor verdere toelichting paragraaf 3.9.2.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
161
opdrachtgever (bijvoorbeeld van de PSB-regeling140). Betreffende directeuren/voorzitters zijn van mening dat binnen het ministerie onvoldoende afstemming tussen deze verschillende rollen bestaat. Communicatie Enkele kamers zijn van mening dat de communicatie tussen de kamers en de toezichthouder zou moeten worden verbeterd. Belangrijke punten blijven liggen Bij twee kamers zijn de directeuren van mening dat de toezichthouder soms te weinig aandacht aan belangrijke zaken besteedt. Zo stelt een kamer dat de toezichthouder pas ingrijpt als er naar zijn mening sprake is van een noodsituatie, wat ongewenste (financiële) consequenties kan hebben voor de kamers. Beleidsregels Artikel 27 Wet KvK 1997 Bij twee kamers ervaren de directeuren/voorzitters de beleidsregels met betrekking tot Artikel 27 als aanscherping van de Wet KvK 1997 en beperking van de mogelijkheden van de kamers.
•
•
•
Misverstanden De toezichthouder heeft de kamers met ingang van de begroting 2001 verzocht om in de begroting een lijst op te nemen met alle projecten van 25 duizend gulden en hoger.141 Bij drie kamers heeft dit de indruk gewekt dat zij van de toezichthouder toestemming moeten krijgen voor alle projecten boven de 25 duizend gulden. Vanuit die optiek stellen zij dat de toezichthouder het AB in haar ruimte beperkt.
12.3.3
Ervaringen benoemende organisaties
Uit de interviews met benoemende organisaties komt naar voren, dat naar hun mening kamers nog steeds activiteiten uitvoeren die op het terrein van de private belangenorganisaties liggen. Enkele geïnterviewden ervaren daarbij het knelpunt dat zij als organisatie onvoldoende middelen hebben om hun bestuursleden ervan te weerhouden in te stemmen met activiteiten die naar hun mening niet passen binnen het wettelijk kader van de Wet KvK 1997. • De bestuursleden gaan soms eerder mee met voorstellen vanuit de kamer dan met de visie van de private belangenorganisatie. Achtergrond daarbij is dat bestuursleden zich erg betrokken voelen bij de kamer. • Private belangenorganisaties ervaren het als lastig om bij activiteiten van een kamer - die naar hun mening niet binnen het wettelijk kader passen - een gedragsverandering bij de kamer te bewerkstelligen. Benoemende organisaties kunnen bepaalde zaken nauwelijks laten escaleren, omdat zij binnen de regio intensief met de kamers werken. De hulp inroepen van de toezichthouder ervaart men daarbij als een te zwaar middel. Enkele benoemende organisaties zijn dan ook van mening dat een verscherping van het toezicht van het Ministerie van EZ wenselijk is.
140 141
Programma Starters op Buitenlandse markten. Met ingang van 2002 wordt dit bedrag veranderd in 25 duizend euro.
162
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
12.4
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is ingegaan op het toezicht op de Wet KvK 1997 door de Minister van Economische Zaken (toezichthouder). De Wet KvK 1997 beoogt een meer marginaal toezicht, teneinde het AB meer beleidsvrijheid te geven als het beleidsbepalende orgaan. Daartoe heeft de wetgever repressief toezicht ingevoerd. De toezichthouder beschikt over de volgende wettelijke instrumenten: • Bevoegdheid tot (schorsen en) vernietigen van besluiten van de kamers. • Verplichting voor de kamers om informatie te verstrekken aan de toezichthouder. • Preventief toezicht op de heffing. • Opstellen van nadere regels. In het onderzoek is bij de toezichthouder en de kamers ingegaan op de ervaringen met het toezicht. Tevens komen er uit de interviews met benoemende organisaties opmerkingen met betrekking tot het toezicht. Invulling toezicht • De toezichthouder heeft bij twee kamers eenmalig niet ingestemd met de hoogte van de heffing. • De toezichthouder heeft bij één kamer voor één jaar drie besluiten van die kamer geschorst. • De toezichthouder heeft regelmatig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere informatie in te winnen bij de kamers. • De toezichthouder heeft in lijn met het repressief toezicht kamers geïnformeerd over activiteiten die volgens de toezichthouder niet passen binnen het wettelijk kader, indien daar aanleiding toe was. • Het is meerdere malen voorgekomen dat de toezichthouder - mondeling of door middel van brieven - een kamer heeft geadviseerd om zelf besluiten terug te draaien, een voorgenomen besluit niet te nemen, dan wel aangegeven dat de situatie in de volgende begroting opgelost diende te zijn. Dit heeft volgens de toezichthouder in de meeste gevallen goed gewerkt. • Kamers en toezichthouder zitten niet op één lijn ten aanzien van de grenzen van de wettelijke kader van de Wet KvK 1997. • De toezichthouder heeft begin 2001 beleidsregels uitgevaardigd ten aanzien van de invulling van de taak Regiostimulering. • De toezichthouder heeft zich georiënteerd op een instrumentarium om de heffingen in relatie tot het eigen vermogen te kunnen beoordelen. • Het door de Wet KvK 1997 vereiste preventief goedkeuren van de heffing impliceert dat de toezichthouder tevens de begrotingen van de kamers beziet. De toezichthouder geeft aan dat daardoor de begrotingen, zij het indirect, tevens preventief door de toezichthouder worden beoordeeld. Ervaringen met het toezicht • Op een uitzondering na werkt bij de meeste individuele kamers het repressief toezicht naar het oordeel van de toezichthouder voldoende. Volgens de toezichthouder is dat in mindere mate het geval bij met name activiteiten die de kamers in gemeenschappelijk verband ontplooien. • Zowel de toezichthouder als de kamers zijn in algemene zin niet tevreden over de wijze waarop het toezicht verloopt.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
163
• • •
• •
• •
De kamers zijn van mening dat de toezichthouder te gedetailleerd toezicht houdt en zich te rigide opstelt. De toezichthouder constateert dat kamers enkele activiteiten verrichten die naar zijn mening niet binnen het wettelijk kader van de Wet KvK 1997 passen. De eindverantwoordelijkheid voor de activiteiten van een kamer ligt bij het AB. Naar mening van de toezichthouder hebben de AB’s deze verantwoordelijkheid niet altijd voldoende op zich genomen. De kamers stemmen naar de mening van de toezichthouder onvoldoende met hem af over activiteiten die eventueel niet binnen de Wet KvK 1997 passen. De toezichthouder constateert dat hij niet altijd tijdig, volledig en volgens de wettelijke plicht door kamers wordt geïnformeerd. Volgens de toezichthouder is de beschikbare informatie ten gevolge daarvan inadequaat. De toezichthouder reageert hierop door vaker en gedetailleerdere informatie bij de kamers op te vragen. Benoemende organisaties constateren dat de kamers nog steeds activiteiten uitvoeren die tot het terrein van private belangenorganisaties behoren. Enkele geïnterviewde benoemende organisaties ervaren dat zij onvoldoende middelen hebben om hun bestuursleden ervan te weerhouden in te stemmen met activiteiten die naar hun mening niet passen binnen het wettelijk kader van de Wet KvK 1997. Deze organisaties achten meer toezicht door de toezichthouder op die punten wenselijk.
Samenvattend naar de wettelijke context Ten aanzien van meer marginaal toezicht blijkt het volgende. • Het merendeel van de kamers ervaart het toezicht als zeer gedetailleerd. • De toezichthouder heeft ervaren dat de nieuwe vorm van toezicht zijn informatiebehoefte heeft vergroot. • De toezichthouder acht de informatie in de begrotingen uit oogpunt van zijn toezichthoudende taak onvoldoende. • De toezichthouder is daarom vaker en gedetailleerdere informatie van de kamers gaan vragen. • Het toezicht is derhalve nauwelijks meer marginaal ingevuld. Ten aanzien van het repressief toezicht blijkt het volgende. • Tussen de kamers en de toezichthouder zijn regelmatig meningsverschillen over de grenzen van het wettelijke kader van de Wet KvK 1997. • De toezichthouder heeft, indien daar aanleiding toe was, kamers nader geïnformeerd over de visie van de toezichthouder op bepaalde activiteiten in relatie tot de wettelijke kaders van de Wet KvK 1997. • De toezichthouder is van mening dat de kamers nog steeds activiteiten (willen) verrichten die niet binnen het wettelijk kader passen. • De toezichthouder is van mening dat de AB’s de verantwoordelijkheid voor adequate toepassing van de Wet KvK 1997 niet altijd voldoende oppakken. • Het is meerdere malen voorgekomen dat de toezichthouder een kamer heeft geadviseerd om zelf besluiten terug te draaien, een voorgenomen besluit niet te nemen, dan wel aangegeven dat de situatie in de volgende begroting opgelost diende te zijn. Dit heeft in de meeste gevallen goed gewerkt. • De toezichthouder heeft in een enkel geval gebruik gemaakt van de wettelijke instrumenten schorsing/vernietiging en onthouden van goedkeuring heffing. • Het door de wet vereiste aanvullend preventief toezicht op de heffingen schept onduidelijkheid over de repressieve rol van de toezichthouder.
164
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
Gehanteerde definities en begrippen AB
Algemeen bestuur.
Advies Commissie Epema
Advies Commissie gebiedsindeling Kamers van Koophandel en Fabrieken (september 1996).
ATA-carnet
ATA-carnet is een niet-verplichte faciliteit die de douaneprocedures vereenvoudigt bij tijdelijke doorvoer van goederen.
Benoemende organisatie
Organisatie van ondernemers of werknemers die door de SER is aangewezen om een bestuurslid of bestuursleden van een kamer van koophandel te benoemen.
Certificaat van oorsprong
Een Certificaat van oorsprong verklaart in welk land een product is vervaardigd. Voor de export naar landen buiten de EU is een certificaat van oorsprong een noodzakelijk document.
Cohen-toets
Doorlichting van activiteiten door een overheidsorganisatie volgens de aanbevelingen van de MDW-werkgroep Markt en Overheid.
Commissie Cohen
MDW-werkgroep Markt en Overheid.
DB
Dagelijks bestuur.
DIS
Detailhandel Informatiesysteem.
ERBO
Enquête Regionale Bedrijfsontwikkelingen.
EZ
Economische Zaken.
FAO
Financieel Administratieve Organisatie. Kostenplaatstoerekeningsmodel dat de kamers van koophandel voor hun administratieve organisatie hanteren.
FTE
Fulltime-equivalent.
Handelsnaamonderzoek
Onderzoek of de naam van een onderneming gebruikt mag worden.
HIS
Handels Informatie Systeem.
Kamer
Kamer van koophandel en fabrieken.
Kamers
Alle 21 kamers van koophandel en fabrieken.
KNS
Kernpakket Nieuwe Stijl.
KTO
Klanttevredenheidsonderzoek van de kamers van koophandel.
Legaliseren handtekening
De kamer verklaart dat een document is ondertekend door iemand die bevoegd is.
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)
165
MDW-werkgroep Markt en Overheid
Commissie waarin marktactiviteiten van overheidsinstellingen in het licht van concurrentiecondities zijn bezien.
MKB
Midden- en kleinbedrijf.
Motie Remkes
Motie van het lid Remkes c.s. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25029, nr 27.
MvT
Memorie van Toelichting van de Wet KvK 1997.
NCH
Nederlands Centrum voor Handelsbevordering.
NMa
Nederlandse Mededigingsautoriteit.
Overige ondernemers (OO)
Bestuursleden van kamers van koophandel die afkomstig zijn uit de kring van overige ondernemers, in casu ondernemers die niet afkomstig zijn uit de kring van ondernemers in het Midden- en kleinbedrijf.
Profijtbeginsel
Kosten van producten en diensten van de kamers van koophandel worden zo veel mogelijk doorberekend naar de individuele gebruiker.
PSB-regeling
Programma Starters Buitenlandse markten.
Raadplegingen
Jaarlijkse consultatie van ondernemers over het voorgenomen beleid van de kamer.
Regionale SER
Regionale Sociaal-Economische Raden. Deze overlegorganen zijn in de afgelopen jaren in provinciaal verband tot stand gekomen.
Retributies
Vergoedingen voor producten en diensten.
SER
Sociaal-Economische Raad.
Taakgebied
Cluster van taken dat overeenkomt met de gehanteerde hoofdproductgroepen in de jaarrekeningen van de kamers.
Telan
Kwaliteitsmeting van de telefonische dienstverlening van de kamers van koophandel.
V&A-structuur
Voorlichting en Advies. Organisaties die voorlichting en advies aan (potentiële) ondernemers geven.
VvAS
Vergadering van Algemeen Secretarissen. Dit betreft het overleg van directeuren van de kamers van koophandel dat het bestuur van de Vereniging van kamers van koophandel (VVK) adviseert.
VVK
Vereniging kamers van koophandel.
Wet KvK 1997
Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.
ZEBRA
Instrument voor zelfevaluatie van de Regiostimulering van de kamers van koophandel.
166
DIJK12 beleidsonderzoek/Evaluatieonderzoek Wet KvK 1997/hoofdrapport (november 2001)