Ministerie van Economische Zaken
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 -eindrapport-
Dit rapport is uitgebracht aan de opdrachtgever, het Ministerie van Economische Zaken en mag alleen gebruikt worden in het kader waarvoor het rapport is opgesteld, de evaluatie van de Rijksoctrooiwet 1995. Het is niet toegestaan dit rapport tot een ander doel aan te wenden dan waarvoor dit rapport is opgesteld. Voor de informatie in dit rapport aanvaardt KPMG geen verantwoordelijkheid ten opzichte van enige andere partij dan het Ministerie van Economische Zaken.
3 maart 2006 ps/av/ih/0125
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
Inhoudsopgave Samenvatting
i
Inleiding Vraagstelling Bevindingen Conclusie Aanbevelingen
i i ii iv vi
1
Inleiding
1
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Aanleiding en achtergrond Vraagstelling Randvoorwaarden en uitgangspunten Methode van onderzoek Leeswijzer
1 3 4 4 5
2
Achtergrond
7
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
7 10 13 14 14
2.7 2.8 2.9
Aantallen verleende octrooien en taken Octrooicentrum Nederland Voorgeschiedenis en kernelementen van de Rijksoctrooiwet 1995 Normen voor octrooisystemen op grond van internationale verdragen Eisen aan Nederlandse octrooien op grond van de ROW 1995 De aanvraagprocedure in Nederland De aanvraagprocedure in de ons omringende landen en bij het Europees Octrooibureau Handhaven van een Nederlands of Europees octrooi in Nederland De snelheid van octrooiverlening De kosten voor het aanvragen en handhaven van een octrooi
3
Tevredenheid met de verleningsprocedure
25
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Eenvoud van de procedure Kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek Snelheid van de verleningsprocedure Prijs van de procedure Algemeen oordeel over octrooiverlening
25 26 27 27 30
4
Oordeel gebruikers over elementen van het Nederlandse octrooisysteem
31
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Toegankelijkheid van het Nederlandse octrooisysteem Duidelijkheid over de waarde van een octrooi Rechtszekerheid en bescherming van de octrooihouder Kosten Bescherming van derden Evenwichtigheid
31 31 32 36 37 39
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
17 20 20 21
4.7
Innovatie
40
5
Vergelijking met andere systemen en geconstateerde knelpunten
45
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Wat is goed in het Nederlandse systeem en moet behouden blijven Knelpunten in het Nederlandse systeem Vergelijking van het Nederlandse systeem met het Europese octrooi Vergelijking met andere systemen Bestaansrecht 6- en 20-jarig octrooi Voorgestelde aanpassingen
45 46 49 50 52 54
6
Conclusies en aanbevelingen
57
6.1 6.2 6.3 6.4
Tevredenheid gebruikers over de octrooiverleningprocedure Tevredenheid gebruikers met het systeem van ongetoetste octrooien Vergelijking Nederlands registratieoctrooi met getoetste systemen Dilemma: tevredenheid met lage kosten en een korte procedure versus de mate van rechtsbescherming Afweging Aanbevelingen
57 58 61
6.5 6.6
62 70 71
Bijlagen
75
A
Lijst van afkortingen & definities
76
A.1 A.2
Afkortingen Begrippen
76 76
B
Begeleidingscommissie
77
C
Aanvullende tabellen bij Hoofdstuk 2
78
D
Opzet en resultaten enquête
82
D.1 D.2 D.3
Steekproefopzet enquête Vragenlijst Tabellenboek
82 83 90
E
Geïnterviewde personen en deelnemers bijeenkomsten
107
E.1 E.2 E.3
Overzicht geïnterviewde personen Deelnemers stakeholdersbijeenkomst Deelnemers ondernemersbijeenkomst
107 108 108
F
Literatuur
109
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
Samenvatting Inleiding Jaarlijks worden in Nederland 2.800 à 2.900 octrooiaanvragen ingediend bij Octrooicentrum Nederland op grond van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW 1995). 1 Octrooicentrum Nederland verleent op basis van deze aanvragen jaarlijks circa 1.800 20-jarige en circa 600 6-jarige octrooien. Het Europees Octrooibureau (EOB) verleent jaarlijks circa 34.000 octrooien met Nederland als aangewezen land (circa 1.700 van deze octrooien betreffen octrooiaanvragen vanuit Nederland). De helft hiervan (17.000) maakt dit octrooi ook geldig door in Nederland een vertaling in te dienen. Het grootste gedeelte van de door Octrooicentrum Nederland verleende octrooien onder de ROW 1995 wordt verleend aan het MKB (37%) en aan particuliere uitvinders (25%). Middelgrote bedrijven zijn verantwoordelijk voor 5% van de verleende octrooien. 2 Grote bedrijven zijn verantwoordelijk voor 1% van het aantal octrooien, terwijl 20% van buitenlandse afkomst is; 12% is afkomstig van de categorie overige. In 2001 is de ROW 1995 in opdracht van het ministerie van Economische Zaken geëvalueerd. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat het merendeel van de geënquêteerde organisaties geen behoefte had aan veranderingen in de wet. Sinds de evaluatie in 2001 heeft het ministerie van Economische Zaken uit de maatschappij reacties ontvangen met betrekking tot het octrooistelsel (deze gingen onder andere over: de belangen van derden, de kwaliteit van octrooien en de kosten en administratieve lasten van het octrooibeleid). Het ministerie van Economische Zaken wil in het octrooibeleid hiermee rekening houden en is daarnaast op zoek naar een vereenvoudiging van wet- en regelgeving in combinatie met een verbetering van de kwaliteit van het Nederlandse octrooisysteem. Het ministerie van Economische Zaken heeft KPMG daarom opdracht gegeven de ROW 1995 te evalueren. Doel van het onderzoek is te bezien of aanpassingen (gericht op innovatiebevordering, verbetering van de bruikbaarheid van het octrooisysteem voor het MKB, bescherming van derden en vermindering van de administratieve lasten) maatschappelijk gezien gewenst zijn en, zo ja, om welke aanpassingen dit dan gaat. De positie van het MKB heeft hierbij de bijzondere aandacht. KPMG heeft dit onderzoek uitgevoerd in samenwerking met TNS NIPO en Faasen en Partners. Dit rapport geeft de bevindingen van dit onderzoek weer.
Vraagstelling Binnen dit evaluatieonderzoek staan de volgende vragen centraal: Octrooiverleningsprocedure: •
Voldoet de verleningsprocedure aan de wensen van de gebruikers?
1
In de Rijksoctrooiwet is Octrooicentrum Nederland aangeduid als Bureau voor de Industriële Eigendom. Om de herkenbaarheid te vergroten is in maart 2005 voor de naam Octrooicentrum Nederland gekozen. In dit rapport hanteren wij de naam Octrooicentrum Nederland, ook als het de periode voor maart 2005 betreft. 2 Octrooicentrum Nederland gebruikt in zijn jaarverslag als definitie voor het MKB ‘1 – 200 medewerkers’. Dit wijkt af van de gebruikelijke definitie van ‘1 – 250 medewerkers’. Middelgrote bedrijven betreffen bedrijven tussen de 200 en 1000 medewerkers.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
i
• •
Welke eventuele knelpunten zijn er ten aanzien van die verleningsprocedure en door wie worden die gesignaleerd (welke categorieën gebruikers)? Welke aanpassingen van de verleningsprocedure zijn aan te bevelen?
Het systeem van ongetoetste octrooien: • • •
•
•
•
Beantwoorden de thans verleende 20-jarige en 6-jarige octrooien aan de verwachtingen van de octrooihouders? Zijn de belangen van derden thans voldoende gewaarborgd? Hoe zien de mate van transparantie, toegankelijkheid, rechtszekerheid, kosten voor de aanvrager en derden eruit, vergeleken met systemen met en zonder toetsing in een aantal van de ons omringende landen? Welke aanpassingen aan het huidige systeem, dan wel welke alternatieve systemen (toetsing, bijvoorbeeld door EOB, Octrooicentrum Nederland of een ander nationaal octrooibureau), kunnen worden overwogen om eventuele geconstateerde knelpunten weg te nemen? Wat zijn de voor- en nadelen en baten en kosten van deze aanpassingen voor de groepen belanghebbenden (waaronder ook potentiële concurrenten van de octrooivrager/-houder, afnemers en dergelijke)? Heeft het nationaal verleende 6-jarig octrooi bestaansrecht naast het nationaal verleende 20jarig octrooi?
Bevindingen Tevredenheid gebruikers over de octrooiverleningsprocedure De houders van Nederlandse octrooien geven in meerderheid aan relatief tevreden te zijn met de Nederlandse octrooiverleningsprocedure, met uitzondering van de kosten voor inschakeling van octrooigemachtigden en met uitzondering van de prijs van de procedure van het 20-jarige octrooi. Het blijkt daarbij dat van de houders van 6-jarige octrooien een groter aandeel aangeeft tevreden te zijn met de verleningsprocedure (81%) dan van de houders van 20-jarige octrooien (75%). Een grote meerderheid van de geënquêteerde houders van Nederlandse octrooien geeft aan een octrooigemachtigde te hebben ingeschakeld bij de octrooiaanvraag, te weten 76% van de aanvragers van een 6-jarig octrooi en 91% van de aanvragers van een 20-jarig octrooi. De geënquêteerde ondernemers en geïnterviewde experts noemen als voordelen van het Nederlandse systeem ten opzichte van een Europees octrooi: snelheid en eenvoud van de procedure, met de procedure gemoeide kosten en de taal. Geconcludeerd mag dan ook worden dat de ROW 1995 in sterke mate voldoet aan enkele belangrijke uitgangspunten om over te gaan van een systeem met getoetste octrooien naar een systeem met ongetoetste octrooien: een aanvraagprocedure die sneller, eenvoudiger en goedkoper is dan die van de EOB en waarbij gebruik gemaakt kan worden van de Nederlandse taal.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
ii
Tevredenheid gebruikers met het systeem van ongetoetste octrooien De meerderheid van de houders van een 6-jarig of 20-jarig Nederlands octrooi (respectievelijk 55% en 61%) geeft aan de bescherming van het desbetreffende octrooi in verhouding tot gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te achten. Opvallend daarbij is dat deze tevredenheid een stuk groter is dan bij de totale populatie geënquêteerde ondernemingen en dat daarnaast de houders van 6-jarige octrooien veel minder positief zijn over 20-jarige octrooien en houders van 20-jarige octrooien veel minder positief zijn over 6-jarige octrooien. Houders van een Nederlands 6- of 20-jarig octrooi geven eveneens in meerderheid aan te wensen dat het desbetreffende octrooi moet blijven bestaan. Het oordeel over de bescherming van het Nederlandse octrooi bij de desbetreffende octrooihouders is daarmee niet alleen positiever dan het oordeel van de totale populatie onderzochte ondernemingen, maar ook positiever dan het oordeel van de geïnterviewde experts. Zij geven aan dat met name het 6-jarig octrooi ‘schijnzekerheid’ biedt, aangezien het daarbij om een volstrekt ongetoetst octrooi gaat waarbij zelfs geen nieuwheidsonderzoek deel van de procedure uitmaakt. De voorspelbaarheid van de juridische houdbaarheid (en daarmee de rechtszekerheid) van het 6-jarig octrooi is daardoor naar hun mening te laag.
Oordeel van gebruikers over enkele aanbevolen aanpassingen Veel geënquêteerde ondernemingen geven aan de opname van een written opinion bij het nieuwheidsonderzoek (zoals nu bij het EOB en in de PCT-procedure gebeurt) wenselijk te vinden. Invoering van een volledig getoetst octrooi met het (lagere) tempo en de (hogere) kosten van een Europees octrooi wordt door de grote meerderheid echter als onwenselijk gekarakteriseerd. Samenvattend kan gesteld worden dat aanpassingen in de richting van een vollediger toetsing door gebruikers gewenst worden geacht, maar niet als deze aanpassingen significant meer kosten met zich mee brengen of tot een significant langere procedure leiden. In dat geval worden ze onwenselijk genoemd.
Transparantie en rechtszekerheid van het systeem Ten opzichte van getoetste systemen met een hoogwaardige toetsing (zoals in Nederland tot 1995 en in Duitsland) geeft een ongetoetst octrooi minder transparantie en rechtszekerheid voor de octrooihouder en de derde. De voorspelbaarheid van de mate waarin een octrooi stand houdt in een juridische procedure is bij een 6-jarig (en in mindere mate bij een 20-jarig) octrooi beduidend lager dan bij een getoetst octrooi met hoogwaardige toetsing. Dit voordeel van getoetste octrooien wordt echter voor een deel beperkt door de lagere snelheid van octrooiverlening van deze systemen. Zo kan de EOB-procedure gemakkelijk vier à vijf jaar duren, waardoor er in die periode ten aanzien van de rechtszekerheid betrekkelijk weinig verschil is tussen het ongetoetste Nederlandse octrooi en het (op dat moment nog niet) getoetste Europese octrooi. Ná octrooiverlening bieden dergelijke systemen echter een hogere mate van rechtszekerheid dan het Nederlandse systeem van registratieoctrooien.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
iii
Dilemma: tevredenheid met lage kosten en een korte procedure versus de mate van rechtsbescherming Vanuit octrooihouders geredeneerd is het Nederlandse systeem (in aanvulling op het EOB) een goed systeem met veel keuzevrijheid (tussen 6-jarig, 20-jarig en indien gewenst EOB) en een goede mix wat betreft snelheid, kosten en rechtszekerheid. Een goed nieuwheidsonderzoek biedt snel redelijke rechtszekerheid tegen relatief beperkte kosten. Essentieel hierbij is wel een goede voorlichting over de beperking (in rechtszekerheid) die het Nederlandse systeem heeft en goede voorlichting over de meerwaarde van het EOB en over de procedure om uitgaande van een Nederlandse octrooiaanvraag een Europese aanvraag in te dienen. Daarentegen leidt het systeem tot hogere onzekerheid en meer kosten voor derden. Naar de mening van KPMG leidt deze tegenstelling tussen de snelheid en kosten enerzijds en transparantie, rechtszekerheid en bescherming van de derde anderzijds dan ook tot een belangrijk dilemma rond het Nederlandse octrooisysteem. De belangrijkste afweging is daarbij de tegenstelling tussen de wens van grotere transparantie en rechtszekerheid en de daarmee gepaard gaande toename van kosten en doorlooptijd. Daarmee hangt samen de tegenstelling tussen de (principiële) bezwaren van experts tegen een systeem waarin de overheid octrooien zonder enige vorm van toetsing verleent en de tevredenheid van gebruikers met deze praktijk en de wens de desbetreffende octrooien te behouden. Het is naar de mening van KPMG dan ook van belang af te wegen of er mogelijkheden zijn om met behoud van snelheid van de procedure en lage indieningskosten voor de aanvrager meer rechtszekerheid ten behoeve van derden in het systeem te bouwen.
Conclusie Het Nederlandse systeem biedt octrooihouders een duidelijke aanvulling op het Europese octrooi door middel van een systeem met veel keuzevrijheid en een goede mix wat betreft snelheid, kosten en rechtszekerheid. Een goed nieuwheidsonderzoek biedt snel redelijke rechtszekerheid tegen relatief beperkte kosten. Essentieel hierbij is goede voorlichting over zowel het Nederlandse systeem als over de EOB-procedure. Het systeem leidt daarentegen tot hogere onzekerheid en (potentieel) meer kosten voor derden dan het Europese octrooi. Uiteindelijk blijft er bij de afweging de keuze tussen een aantal mogelijke systemen, waarbij de kosten, snelheid en rechtszekerheid verschillen, zowel voor de aanvrager als voor de derde. Op het gebied van rechtszekerheid en informatieverstrekking biedt het bij het 20-jarige octrooi verplichte nieuwheidsonderzoek meerwaarde voor de aanvrager en derde ten opzichte van het 6jarig octrooi. Toevoeging van een written opinion biedt voor beiden een meerwaarde, terwijl een verplichte reactie van de aanvrager, in aanvulling op het nieuwheidsonderzoek en de written opinion, vooral meerwaarde biedt voor de derde. In de praktijk betekent deze verbetering op het gebied van rechtszekerheid echter een verlenging van de verleningsperiode en dus voor de aanvrager en de derde een langere periode van onzekerheid. De mate van verlenging verschilt echter: voor een written opinion is deze afwezig of zeer beperkt, voor een written opinion met verplichte reactie van de aanvrager betekent dit een verlenging van de procedure met drie à zes maanden, voor volledige toetsing betekent het vrijwel een verdrievoudiging van de aanvraagduur van de procedure. Voor de aanvrager kan een langere aanvraagduur nuttig zijn,
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
iv
voor de derde betekent dit een afname van de transparantie en rechtszekerheid van het systeem. Ook betekenen opties met een toenemende mate van toetsing in de praktijk toenemende kosten voor de aanvrager, maar in het algemeen afnemende kosten voor de derde. Een eventuele aanpassing van het Nederlandse systeem vergt een grondige afweging van het relatieve gewicht dat wordt gegeven aan de belangen snelheid, kosten en rechtszekerheid van zowel de aanvrager als de derde. Een written opinion en eventueel een reactie daarop door de aanvrager is daarbij een goede toevoeging aan de huidige procedure bij het 20-jarig octrooi. Ook het verbeteren van de positie van derden door het vergroten van de transparantie en vergroting van de rechtszekerheid van derden bij het 20- en het 6-jarig octrooi zijn wenselijk. Wij denken daarbij aan de volgende aspecten: •
voorafgaand aan eventuele door octrooihouder aangespannen juridische procedures verplichte ambtelijke toetsing;
•
de derde meer mogelijkheden te geven een niet-volledig getoetst octrooi tegen beperkte kosten in een snelle procedure te laten toetsen of vernietigen;
•
in de naamgeving van de octrooien een duidelijk verschil te maken tussen de verschillende typen octrooien, waarbij het verschil in naam zich richt op de mate waarin het is getoetst in plaats van op de lengte van de beschermingsduur.
Na aanpassing van het 20-jarig octrooi met deze elementen achten wij het een evenwichtig octrooi dat aantrekkelijk is voor octrooihouders en voldoende bescherming biedt aan derden. De indieningskosten voor aanvragers kunnen ook bij verdergaande toetsing laag worden gehouden door de apparaatskosten door de overheid te laten dragen of door ze als onderdeel van de instandhoudingstaksen (op een later moment) door te belasten. De kosten van de inschakeling van octrooigemachtigden blijken in de praktijk echter veel hoger te zijn dan de aanvraagkosten en worden in principe rechtstreeks gedragen door de aanvrager. Ook hier geldt dat overwogen kan worden of er mogelijkheden zijn deze kosten voor de octrooihouder te beperken. Waarschijnlijk vergt dit subsidieregelingen of ingrijpen in de markt. De wenselijkheid daarvan is echter een beleidsmatige afweging die buiten de reikwijdte van dit rapport valt. Het 6-jarig octrooi voldoet op dit moment aan de behoefte van gebruikers, maar scoort slecht op het gebied van de rechtszekerheid en maatschappelijke kosten door het ontbreken van een nieuwheidsonderzoek of toetsing. Meer nog dan bij het 20-jarig octrooi achten wij het daarom wenselijk de hiervoor genoemde maatregelen te nemen om de potentiële kosten van derden in het kader van vernietiging of een juridische procedure te verlagen en zo de maatschappelijke kosten van derden te beperken. Naar aanleiding van de onderzoeksvraag of het 6-jarig octrooi bestaansrecht verdient, concluderen wij dat na de hiervoor genoemde aanpassingen het 6-jarig octrooi een evenwichtige afweging biedt tussen een goedkoop en snel octrooisysteem, een voldoende transparant systeem en beperking van de kosten voor derden. Het blijft daarom een beleidsmatige vraag in hoeverre de wensen van gebruikers van het 6-jarig octrooi om dit octrooitype te behouden, opwegen tegen de nadelen van differentiatie (hogere apparaatskosten en lagere transparantie van het systeem).
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
v
Aanbevelingen Wij stellen de volgende aanbevelingen voor: ter verbetering van de transparantie en rechtszekerheid van het 20-jarig octrooi •
versterk het 20-jarig octrooi door middel van een written opinion;
•
onderzoek daarbij of een verplichte reactie van de aanvrager, zoals in Frankrijk verplicht is, wenselijk is; ter verbetering van het 20- en 6-jarig octrooi:
•
introduceer, ter verbetering van de positie van derden, de verplichting om voorafgaand aan het aanspannen door een octrooihouder van een juridische procedure tegen een derde een volledige toetsing uit te laten voeren door Octrooicentrum Nederland. Waarborg daarbij een relatief hoge snelheid van deze toetsing;
•
introduceer, ter verbetering van de positie van derden, gedurende de gehele looptijd van het octrooi de mogelijkheid van een ambtelijke vernietigingsprocedure bij Octrooicentrum Nederland voor een derde (conform vergelijkbare rechten bij het Duitse Gebrauchsmuster en het Australische innovation patent). Waarborg daarbij dat de kosten voor de derde relatief beperkt blijven;
•
breng, ter vergroting van de transparantie, onderscheid aan tussen de naamgeving van getoetste octrooien en registratieoctrooien, zodat voor de derde duidelijk is of hij te maken heeft met een getoetst octrooi of niet. Verwijs daarbij, ter vergroting van de transparantie voor derden, niet naar de lengte van de beschermingsduur maar naar de mate waarin het octrooi getoetst is;
•
schaf de taksvrije periode af en vervang deze door een beperkte jaarlijkse handhavingstaks;
•
overweeg daarbij de indieningskosten te verlagen en overweeg daarbij eveneens de gemiddelde taksen (indiening en instandhouding) in de eerste tien jaar te reduceren en de instandhoudingstaksen in de laatste tien jaar meer progressief te laten stijgen;
Overige aanbevelingen Voor het overige doen wij de volgende, meer algemene, aanbevelingen: ter verdere verbetering van de voorlichting: •
draag zorg voor goede voorlichting met betrekking tot Nederlandse octrooien en de rol van de octrooigemachtigde;
•
draag eveneens zorg voor meer aandacht (vanuit Octrooicentrum Nederland of vanuit andere partijen) voor het daadwerkelijke gebruik van de beschikbare informatie over octrooien en de octrooiliteratuur door het MKB;
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
vi
•
draag zorg voor goede voorlichting met betrekking tot de eisen bij mogelijke vervolgaanvraag bij het EOB; ter verdere verlaging van de met indiening gepaard gaande kosten:
•
onderzoek de mogelijkheid van verlaging van de overige kosten die gerelateerd zijn aan het aanvragen van een octrooi, bijvoorbeeld door subsidiemaatregelen (zoals het inzetten van kennisvouchers voor de inhuur van octrooigemachtigden) of door de kosten voor het schrijven van een octrooi aftrekbaar te maken voor de WBSO; ter beperking van de vertaalkosten:
•
overweeg te accepteren dat Nederlandse octrooien in het Engels mogen worden ingediend, waarbij alleen de conclusies in het Nederlands vertaald dienen te worden.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
vii
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en achtergrond Achtergrond Sinds 1978 is het mogelijk een Europees octrooi aan te vragen bij het Europees Octrooibureau (EOB) te München. Als de aanvraag positief wordt beoordeeld, wordt het octrooi verleend, en zal het (bundel)octrooi geldig zijn in de in het octrooi aangewezen landen telkens na registratie in het desbetreffende land. De invoering van het Europees octrooi heeft geleid tot een sterke afname van het aantal octrooiaanvragen in Nederland. Vooral grote bedrijven, die doorgaans octrooibescherming zoeken in verschillende landen, kiezen sinds de invoering van het Europese octrooi voor de Europese verleningsprocedure. De belangrijkste doelgroep voor het Nederlandse nationale octrooisysteem wordt sindsdien gevormd door het (vaak minder draagkrachtige) midden- en kleinbedrijf, dat vooral belang heeft bij octrooibescherming in Nederland. Dit leidde tot de invoering van de Rijksoctrooiwet 1995 3 (hierna: ROW 1995), die ten doel had om een snel, goedkoop en eenvoudig verleningssysteem te bieden. Het Nederlandse octrooisysteem is sinds de inwerkingtreding van de ROW 1995 een registratiesysteem. Dit betekent dat voorafgaand aan de verlening van een octrooi alleen een beoordeling op formele vereisten plaatsvindt, maar (in tegenstelling tot een systeem met getoetste octrooien) geen inhoudelijke beoordeling (toetsing) op nieuwheid, inventiviteit en technische toepasbaarheid. Hoewel nieuwheid, inventiviteit en technische toepasbaarheid nog steeds door de wet worden vereist, staat het ontbreken daarvan octrooiverlening niet in de weg. Octrooien waarvan het onderwerp niet nieuw, inventief of technisch toepasbaar is kunnen door de rechter, maar alleen op vordering van een derde en na advies van Octrooicentrum Nederland, alsnog vernietigd worden. De ROW 1995 onderscheidt twee soorten octrooien: •
Het 20-jarig octrooi dat wordt verleend nadat op verzoek van de aanvrager een onderzoek naar de stand van de techniek (een nieuwheidsonderzoek) is verricht over het onderwerp van de aanvraag. Dit octrooi kan maximaal twintig jaar in stand gehouden worden.
•
Het 6-jarig octrooi, dat wordt verleend als de aanvrager geen (of niet binnen de gestelde termijn een) verzoek indient om een nieuwheidsonderzoek te verrichten. Het 6-jarig octrooi kan maximaal zes jaar in stand worden gehouden. Voor het overige verschilt het octrooi wat betreft rechtsbescherming niet wezenlijk van het 20-jarig octrooi.
Octrooien worden in Nederland verleend door Octrooicentrum Nederland 4 , een agentschap van het ministerie van Economische Zaken.
3
Wet van 15 december 1994, Stb 1995, 51. In de Rijksoctrooiwet is Octrooicentrum Nederland aangeduid als Bureau voor de Industriële Eigendom. Om de herkenbaarheid te vergroten is in maart 2005 voor de naam Octrooicentrum Nederland gekozen. In dit rapport hanteren wij de naam Octrooicentrum Nederland, ook als het de periode voor maart 2005 betreft.
4
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 - conceptrapport
1
Aanleiding voor het onderzoek In 2001 is de ROW 1995 in opdracht van het ministerie van Economische Zaken geëvalueerd. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat het merendeel van de geënquêteerde organisaties geen behoefte had aan veranderingen in de wet. Sinds de evaluatie in 2001 heeft het ministerie van Economische Zaken echter uit de maatschappij reacties ontvangen met betrekking tot het Nederlandse en het Europese octrooistelsel, die aanleiding geven tot een nieuwe evaluatie. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft daarom tijdens het octrooicongres van 23 maart 2005 aangekondigd dat het vanwege deze maatschappelijke reacties tijd is voor een tweede evaluatie van de ROW 1995. De achtergrond hiervan wordt gevormd door: •
de constatering dat veel belanghebbenden steeds meer vraagtekens zetten bij de bestaande ongetoetste octrooien, met name bij het 6-jarig octrooi;
•
het streven naar de vereenvoudiging van wet- en regelgeving in combinatie met een verbetering van de kwaliteit van het Nederlandse octrooisysteem.
Het ministerie van Economische Zaken heeft KPMG daarom opdracht gegeven de ROW 1995 te evalueren. KPMG heeft dit onderzoek uitgevoerd in samenwerking met TNS NIPO en Faasen en Partners. Dit rapport geeft de bevindingen van dit onderzoek.
Doel van het onderzoek De opdrachtgever, het ministerie van Economische Zaken, beoogt met dit onderzoek de Rijksoctrooiwet 1995 te evalueren om te bezien of aanpassingen van de wet maatschappelijk gezien gewenst zijn en, zo ja, welke aanpassingen dit dan zijn. Daarbij denkt het ministerie aan de volgende maatschappelijke doelen: •
innovatiebevordering, in het bijzonder in het MKB;
•
verbetering van de bruikbaarheid van het octrooisysteem voor het MKB (verbetering van de betaalbaarheid, snelheid, eenvoud en rechtszekerheid);
•
bescherming van de positie van derden die worden geconfronteerd met octrooirechten van anderen;
•
vermindering van de administratieve lasten.
Een eventueel besluit tot een wijziging of continuering van de bestaande wet vraagt om een goede onderbouwing én maatschappelijk draagvlak, zowel onder gebruikers van het octrooisysteem als onder niet-gebruikers die met octrooien worden geconfronteerd. Op basis hiervan kan een goed onderbouwde beleidsbeslissing genomen worden. Daartoe evalueren wij in dit onderzoek de octrooiverleningsprocedure en het systeem van ongetoetste octrooien, waarbij de positie van het MKB bijzondere aandacht heeft.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
2
1.2
Vraagstelling Binnen dit evaluatieonderzoek staan de volgende vragen centraal: Octrooiverleningsprocedure: • Beantwoordt de verleningsprocedure aan de wensen van de gebruikers? Daarbij moet vooral worden gelet op: a. de snelheid van de procedure; b. de eenvoud van de procedure; c. de prijs van de procedure (inclusief de declaraties van de octrooigemachtigden ten laste van de aanvrager). • Welke eventuele knelpunten zijn er ten aanzien van die verleningsprocedure en door wie worden die gesignaleerd (welke categorieën gebruikers)? • Welke aanpassingen van de verleningsprocedure zijn aan te bevelen? Het systeem van ongetoetste octrooien: • Beantwoorden de thans verleende 20-jarige octrooien en de 6-jarige octrooien aan de verwachtingen van de octrooihouders? • Zijn de belangen van derden thans voldoende gewaarborgd in geval van confrontatie met een nationaal verleend Nederlands octrooi? Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar 20jarige en 6-jarige octrooien. • Hoe zien de mate van transparantie, toegankelijkheid, rechtszekerheid, kosten voor de aanvrager en derden eruit, vergeleken met systemen met en zonder toetsing in een aantal van de ons omringende landen, met name: Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken (alle getoetst nationaal octrooi), België en Frankrijk (beide ongetoetst nationaal octrooi)? • Welke aanpassingen aan het huidige systeem, dan wel welke alternatieve systemen (toetsing, bijvoorbeeld door EOB, Octrooicentrum Nederland of een ander nationaal octrooibureau), kunnen worden overwogen om eventuele geconstateerde knelpunten weg te nemen? Te denken valt hierbij aan: a. Voor welke groepen van aanvragers zou de Europese route kunnen volstaan voor het verkrijgen van een octrooi in Nederland? b. Uitgaande van een bestaansrecht van het 6-jarige en het nationaal verleende 20-jarige octrooi: op welke manieren kan zo nodig de rechtszekerheid van deze octrooien worden vergroot? c. In hoeverre leidt de written opinion bij het onderzoek naar de stand van de techniek tot verbetering van de kwaliteit in verhouding tot de bestaande situatie? • Wat zijn de voor- en nadelen en baten en kosten van deze aanpassingen voor de groepen belanghebbenden (waaronder ook potentiële concurrenten van de octrooivrager/-houder, afnemers en dergelijke)? • Heeft het nationaal verleende 6-jarige octrooi bestaansrecht naast het nationaal verleende 20-jarige octrooi?
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
3
1.3
Randvoorwaarden en uitgangspunten In de uitvoering van de opdracht zijn de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden gehanteerd: •
in dit onderzoek evalueren wij de ROW 1995 met de daarbij horende Nederlandse 6- en 20jarige octrooien. Wij evalueren niet de Europese bundeloctrooien die via het EOB worden aangevraagd. Deze behandelen wij alleen indien dit van directe toegevoegde waarde is voor de evaluatie van de ROW 1995;
•
het gaat om een onafhankelijk onderzoek op basis van een analyse van het octrooisysteem en een brede inventarisatie van meningen en opvattingen;
•
het onderzoek is niet bedoeld voor detailwijzigingen die geen direct verband houden met de afgebakende vragen van het onderzoek, zoals vormvoorschriften als bedoeld in artikel 24 tot en met 28 van de ROW 1995 voor het indienen van octrooiaanvragen;
•
in deze evaluatie gaan wij vooral in op de invloed van de ROW 1995 op innovatie en op de positie van het MKB (de primaire doelgroep van de ROW 1995).
Deze evaluatie is begeleid door een begeleidingscommissie die is samengesteld door het ministerie van Economische Zaken. 5
1.4
Methode van onderzoek Het onderzoek bestaat uit een combinatie van een aantal onderzoeksmethoden: •
een telefonische enquête door TNS NIPO bij 801 ondernemingen en uitvinders die bekend zijn bij Octrooicentrum Nederland en/of SenterNovem. Bijlage D geeft een overzicht van de steekproefopzet;
•
diepte-interviews met betrokkenen en experts. Bijlage E geeft een overzicht van de geïnterviewde personen;
•
een stakeholdersbijeenkomst waarin KPMG de bevindingen en aanbevelingen heeft besproken met enkele van de geïnterviewde experts en betrokkenen. De deelnemers aan de stakeholdersbijeenkomst staan vermeld in bijlage E;
•
een ondernemersbijeenkomst, waarin KPMG de bevindingen en aanbevelingen heeft besproken met enkele van de geënquêteerde ondernemers, MKB-Nederland en de NOVU. De deelnemers aan deze bijeenkomst staan eveneens vermeld in bijlage E;
•
een kort literatuuronderzoek naar de (uitwerking van) octrooiwetgeving in enkele van de ons omringende landen en de argumenten vóór en tegen ongetoetste en getoetste octrooien en de invloed van octrooisystemen op innovatie. Bijlage F geeft een overzicht van de bestudeerde literatuur.
5
De namen van de leden van de begeleidingscommissie zijn vermeld in bijlage B.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
4
1.5
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt een schets gegeven van het Nederlandse octrooisysteem en enkele buitenlandse octrooisystemen. De bevindingen uit de enquête, de interviews en de literatuur over de octrooiverleningsprocedure in Nederland zijn beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het Nederlandse octrooisysteem. Zaken als de toegankelijkheid van het systeem, de duidelijkheid over de waarde van het octrooi, de kosten die met het systeem gepaard gaan en de betekenis van het octrooisysteem voor innovatie, komen hier aan de orde. Hoofdstuk 5 geeft een vergelijking van het Nederlandse systeem met andere internationale systemen en gaat in op de knelpunten die door gebruikers en experts van het systeem worden geconstateerd. De conclusies en aanbevelingen worden ten slotte beschreven in hoofdstuk 6.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
5
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
6
2
Achtergrond Dit hoofdstuk geeft een korte schets van het Nederlandse en het Europese octrooisysteem en van enkele andere buitenlandse systemen. Allereerst worden in paragraaf 2.1 het aantal aangevraagde en verleende octrooien en de taken van Octrooicentrum Nederland beschreven. Paragraaf 2.2 beschrijft de voorgeschiedenis van de Rijksoctrooiwet 1995: hoe is deze tot stand gekomen en welke redenen lagen hieraan ten grondslag. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op de normen waaraan octrooisystemen op grond van het TRIPS-verdrag moeten voldoen. Vervolgens wordt in de paragrafen 2.4. tot 2.9 beschreven aan welke eisen een octrooi in Nederland moet voldoen, hoe de aanvraagprocedure in Nederland en de ons omringende landen eruit ziet, hoe een octrooi gehandhaafd moet worden, wat de snelheid van octrooiverlening is en wat de kosten zijn voor het aanvragen en instandhouden van een octrooi.
Aantallen verleende octrooien en taken Octrooicentrum Nederland Aantallen verleende octrooien Figuur 2.1 en figuur 2.2 geven een overzicht van de ontwikkeling van de in Nederland aangevraagde en verleende octrooien sinds 1990. 6 Figuur 2.1. Ontwikkeling aantal aangevraagde octrooien in Nederland 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000
ROW 1910
ROW 1995
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
0
1991
1000 1990
2.1
EOB*
* Aantal EOB-aanvragen afkomstig uit Nederland met Nederland als aangewezen land. In deze figuur zijn de aanvragen voor 6- en 20-jarige octrooien onder de ROW 1995 samengenomen aangezien bij aanvraag nog geen keuze hoeft te worden gemaakt.
Zoals figuur 2.1 toont, neemt het aantal aangevraagde Nederlandse octrooien (6- en 20-jarige) in de periode 1999-2004 gestaag af van 3.047 in 1999 naar 2.742 in 2004. 7 Het aantal vanuit
6
Bijlage C geeft een overzicht van de exacte ontwikkeling van het aantal aanvragen. KPMG heeft voor cijfermatige informatie over Octrooicentrum Nederland in het gehele rapport gebruik gemaakt van de gegevens uit het jaarverslag 2004. Het aantal Nederlandse octrooiaanvragen is in 2005 gestegen van 2742 tot 2850. 7
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
7
Nederland aangevraagde EOB-octrooien met aangewezen land Nederland neemt in dezelfde periode toe van 3.837 naar 6.974. Figuur 2.2. Ontwikkeling aantal verleende octrooien in Nederland 2500 2000 1500 1000
octrooien ROW 1910
6-jarig
20-jarig
2004
2003
2002
2000 2001
1999
1998
1997
1996
1995
1993 1994
1992
1991
0
1990
500
EOB*
* Aantal EOB-octrooien afkomstig uit Nederland met Nederland als aangewezen land.
Octrooicentrum Nederland verleent jaarlijks circa 1.800 20-jarige en 600 6-jarige octrooien (zie figuur 2.2). Het EOB heeft in 2004 in totaal 58.730 octrooien verleend, waarvan ruim 34.000 octrooien met Nederland als aangewezen land (of één van de aangewezen landen). 8 Van deze octrooien worden er 17.000 geldig in Nederland door het indienen van een Nederlandse vertaling. Jaarlijks verleent het EOB op grond van octrooiaanvragen uit Nederland circa 1.700 octrooien met Nederland als aangewezen land. Bij vergelijking van de figuren 2.1 en 2.2 valt het verschil op tussen het aantal EOB-aanvragen en het aantal verleende EOB-octrooien. Twee verklaringen hiervoor zijn de lange(re) EOBprocedure (veelal vier à vijf jaar), waardoor een stijging in het aantal aanvragen pas na een aantal jaren leidt tot een stijging in het aantal verleende octrooien, en het aantal octrooiaanvragen dat vervalt voordat ze van kracht worden. Volgens Octrooicentrum Nederland vervallen de octrooien vooral wegens het niet tijdig indienen van een Nederlandse vertaling. 9 Veel aanvragers vinden de kosten voor een vertaling kennelijk te hoog of bescherming op de Nederlandse markt niet (langer) noodzakelijk of aantrekkelijk. Herkomst van octrooiaanvragers Tabel 2.1 geeft een totaaloverzicht van de verdeling van de octrooien verleend onder de ROW 1995, over de verschillende groepen aanvragers.
8 9
In 2005 is volgens Octrooicentrum Nederland het aantal aanvragen gedaald van ruim 34.000 tot ruim 32.000. Octrooicentrum Nederland, Jaarverslag 2003, p. 32.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
8
Tabel 2.1. Verdeling octrooien over groepen aanvragers Aantal Nederlandse octrooiaanvragen naar bedrijfsgrootte
2003
2004
% 2004
> 1.000 medewerkers
45
65
2,4%
200-1.000 medewerkers
135
100
4,7%
1203
1005
36,7%
Particuliere uitvinders
713
690
25,2%
Overig
203
330
12,0%
Van buitenlandse afkomst
551
557
20,3%
Totaal
2850
2742
100%
1-200 medewerkers
10
Bron: Jaarverslag 2004 Octrooicentrum Nederland
Het grootste gedeelte van de octrooien onder de ROW 1995 is in 2004 verleend aan ondernemingen met 1-200 werknemers (36,7%) en aan particuliere uitvinders (25,2%). Bedrijven met meer dan 1.000 werknemers zijn verantwoordelijk voor 2,4% van het aantal octrooien, terwijl 20% van buitenlandse afkomst is. Conform de doelstelling van de ROW 1995, maakt een belangrijk deel van de aanvragers deel uit van de doelgroep MKB (volgens de Europese definitie zijn dit bedrijven met 1-250 werknemers) en particuliere uitvinders.
Octrooicentrum Nederland In Nederland worden octrooiaanvragen geregistreerd en octrooien verleend door Octrooicentrum Nederland. In 1893 werd het huidige Octrooicentrum Nederland opgericht als uitvoerder van de Merkenwet in Nederland. In de Rijksoctrooiwet is Octrooicentrum Nederland aangeduid als Bureau voor de Industriële Eigendom. Binnen dit Bureau verleende de Octrooiraad sinds 1912 Nederlandse octrooien op grond van de ROW 1910. Met de komst van de Rijksoctrooiwet 1995 verleent Octrooicentrum Nederland ongetoetste octrooien en werd het ingrijpend gereorganiseerd. Zoals bepaald in de ROW 1995, is in september 2004 (na afronding van lopende procedures) de Octrooiraad opgeheven. De omzet van Octrooicentrum Nederland was in 2004 ongeveer EUR 14 miljoen. De inkomsten uit het behandelen van octrooiaanvragen bedragen hiervan EUR 5,7 miljoen. Het beheer van octrooien leverde EUR 2,7 miljoen op. Andere bronnen van inkomsten zijn vooral gekoppeld aan informatieve taken. De totale kosten bedroegen ongeveer EUR 13,7 miljoen. De winst in 2004 was EUR 456.000. 11 Het huidige doel van Octrooicentrum Nederland is het uitvoeren van de Rijksoctrooiwet 1995 en het door middel van gerichte activiteiten bewust maken van de doelgroepen van het 10
Octrooicentrum Nederland gebruikt in zijn jaarverslag als definitie voor het MKB 1 – 200 medewerkers. Dit wijkt af van de gebruikelijke definitie van 1 – 250 medewerkers. 11 Octrooicentrum Nederland is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken. Als gevolg hiervan worden de activiteiten die zij uitvoeren in rekening gebracht bij opdrachtgevers. De belangrijkste opdrachtgever is DG Ondernemen & Innovatie. Door aanvragers van octrooien worden verschillende soorten taksen betaald (zowel voor indiening als voor instandhouding). De totale inkomsten hiervan bedroegen in 2004 circa EUR 50 miljoen. Na afdracht aan het EOB en WIPO resteerde een bedrag van circa EUR 25 miljoen, dat rechtstreeks ten gunste komt van het ministerie van Economische Zaken.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
9
octrooisysteem. De doelgroepen van Octrooicentrum Nederland zijn het Nederlandse bedrijfsleven (met name het midden- en kleinbedrijf), de kennisinfrastructuur (universiteiten, hogescholen en technologische instituten) en de overheid. Octrooicentrum Nederland heeft momenteel de volgende taken: 12 •
2.2
het uitvoeren van de Rijksoctrooiwet op een efficiënte en professionele wijze: -
behandeling van octrooiaanvragen;
-
uitvoeren van een nationaal nieuwheidsonderzoek;
-
verlening en registratie van het nationale 6- en 20-jarig octrooi;
-
inschrijven van het Europese octrooi met Nederland als aangewezen land;
-
verlening van een advies aan een derde bij een procedure tegen een verleend octrooi;
-
advisering aan de rechter bij een juridische procedure;
-
inhouding van de indienings- en handhavingstaksen;
•
het fungeren als nationaal voorportaal bij het Europees Octrooi Bureau;
•
het verzamelen, analyseren en voor derden toegankelijk maken van alle relevante octrooiinformatie;
•
het ontsluiten van informatie over de diverse industriële eigendomsrechten en deze op een digitale, klantvriendelijke wijze ter beschikking stellen;
•
het actief aanbieden van moderne zoeksystemen aan de onderscheiden doelgroepen;
•
het leveren van input voor de beleidsvoorbereiding op het gebied van innovatie via een systeem van kennisontsluiting en beleidsinteractie;
•
het participeren in internationale organen in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken.
Voorgeschiedenis en kernelementen van de Rijksoctrooiwet 1995 Introductie van het Europese octrooi Op 5 oktober 1973 is te München het Europees Octrooiverdrag tot stand gekomen. Op grond van dit verdrag werd in aanvulling op de bestaande nationale octrooiverlenende instanties, het EOB te München opgericht. Op grond van dit verdrag is het sinds 1 juni 1978 mogelijk een Europees octrooi aan te vragen bij het EOB. Octrooiverlening door het EOB maakt het mogelijk een bundel nationale octrooien te verkrijgen in de verdragslanden naar keuze. Per februari 2005 zijn 31 landen partij bij het verdrag: de leden van de EU en enkele andere landen. Aangezien de nationale octrooiverlenende instanties zijn blijven bestaan, betekent dat dat het in de EU mogelijk is om via twee routes een octrooi aan te vragen: 12
www.octrooicentrum.nl
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
10
•
via de nationale route, waarbij voor een land een (nationaal) octrooi wordt aangevraagd bij de nationale octrooiverlenende instantie;
•
via de ‘Europese route’, waarbij via het EOB een Europees octrooi wordt aangevraagd met het desbetreffende land als ‘aangewezen land’ (of als één van de aangewezen landen).
Introductie van de ROW 1995 als reactie op het Europese octrooi Het succes van het Europese octrooi heeft geleid tot een sterke afname van het aantal Nederlandse octrooiaanvragen bij de Nederlandse octrooiverlenende instantie, de Octrooiraad. Mede gezien deze ontwikkeling is in 1994 besloten tot invoering van de Rijksoctrooiwet 1995. Het werd namelijk niet langer zinvol en mogelijk geacht om naast de EOB op kosteneffectieve wijze een nationaal octrooiverleningssysteem in stand te houden dat voorzag in een inhoudelijke beoordeling van voldoende kwalitatief niveau (van onder meer nieuwheid en inventiviteit) van octrooiaanvragen. De vrees was dat het Nederlandse octrooisysteem bij ongewijzigd beleid steeds minder aanvragen zou krijgen en daarmee een overbodig duplicaat zou worden van het Europese systeem. Er bleek echter behoefte te zijn aan handhaving van een nationaal octrooiverleningssysteem. Als argumentatie daarvoor werd aangevoerd dat het niet verantwoord was om kleine en middelgrote ondernemingen uitsluitend aangewezen te laten zijn op het Europese octrooiverleningssysteem. Deze ondernemingen hadden juist behoefte aan een aantrekkelijk octrooiverleningssysteem (eenvoudiger, sneller en goedkoper dan een getoetst systeem bij het EOB), zodat zij op de nationale markt tegenspel zouden kunnen bieden aan de buitenlandse bedrijven. De best passende oplossing werd gevonden in handhaving van een nationaal octrooiverleningssysteem, met gelijktijdige afschaffing van toetsing als onderdeel van de octrooiverleningsprocedure. Met andere woorden: met de overgang van een nationaal systeem met een getoetst octrooi naar een nationaal systeem met een registratieoctrooi. De verwachting werd uitgesproken dat aldus het octrooirecht voor het MKB aantrekkelijker zou worden.
Hoofdlijnen van de ROW 1995 De relevante hoofdlijnen van ROW 1995 houden in: •
introductie van een registratieoctrooi: -
octrooiaanvragen worden in het kader van de octrooiverlening op grond van de ROW 1995 slechts getoetst aan de formele vereisten voor een octrooiaanvraag en octrooiverlening door Octrooicentrum Nederland;
-
octrooiaanvragen worden op grond van de ROW 1995 in het kader van de octrooiverleningsprocedure niet inhoudelijk getoetst aan de vereisten voor een octrooi (zie paragraaf 2.4 voor deze inhoudelijke eisen). Achtergrond hiervan was de vooral bij het midden- en kleinbedrijf in Nederland geconstateerde behoefte aan een nationaal octrooi dat eenvoudiger, sneller en goedkoper te verkrijgen zou zijn dan onder de ROW 1910;
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
11
-
de materiële toetsing van de op deze wijze verleende octrooien is op grond van de ROW 1995 voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Deze zou in voorgelegde gevallen (dus bij een geschil tussen een octrooihouder en een derde) in het kader van een juridische procedure moeten nagaan of voldaan is aan de vereisten voor octrooieerbaarheid. Dit betekent dat de materiële eisen voor handhaving van het octrooi gelijk blijven aan die van de ROW 1910, maar dat de toetsing hiervan is verplaatst van het moment van verlening (door de octrooiverlenende instantie), naar het moment van een juridische procedure (door de rechter);
•
keuze voor de octrooiaanvrager uit een octrooi met een maximale geldigheidsduur van 6 jaar of van 20 jaar;
•
de vereiste van een nieuwheidsonderzoek alleen stellen voor de verlening van een 20-jarig octrooi. Pas in geval van optreden in rechte moet ook bij een 6-jarig octrooi een nieuwheidsonderzoek worden uitgevoerd.
•
het laten vervallen van de Octrooiraad als aparte afdeling binnen het Bureau voor de Industriële Eigendom (nu Octrooicentrum Nederland genaamd) als orgaan voor de octrooiverlening, vanwege de verwachte afname van aan de Octrooiraad gerichte octrooiaanvragen. De Octrooiraad is, zoals hiervoor is beschreven, in 2004 dan ook opgeheven.
Introductie EU-Richtlijn Handhaving versterkt positie rechthebbenden in 2006 Op 29 april 2004 is richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten tot stand gekomen. De richtlijn beoogt de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te harmoniseren teneinde inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in het algemeen en grootschalige namaak (counterfeit) en piraterij in het bijzonder effectiever te kunnen bestrijden. Op grond van deze richtlijn dienen de lidstaten maatregelen te nemen om de positie van de octrooihouder te versterken en de inbreukprocedures duidelijker en eenvormiger te maken. Deze richtlijn zal door Nederland deels geïmplementeerd worden in het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering en deels in de verschillende wetten met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal de eisende octrooihouder tegen een inbreukmaker op een octrooi over meer mogelijkheden, onder meer op het gebied van bewijsmateriaal en informatie, beschikken dan in een gewone civiele dagvaardingsprocedure. Octrooihouders hebben daardoor meer mogelijkheden om doeltreffend in actie te komen tegen inbreukmakers op een octrooi, waardoor de positie van de rechthebbenden wordt versterkt.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
12
2.3
Normen voor octrooisystemen op grond van internationale verdragen Het Nederlandse octrooisysteem is gebonden aan een aantal internationale verdragen, waarvan de belangrijkste het Unieverdrag van Parijs 13 en het TRIPS-verdrag (Trade Related Intellectual Property rights) zijn. Het TRIPS-verdrag maakt deel uit van het WTO-verdrag en is gesloten in 1994. De verdragsluitende staten van het WTO-verdrag hebben dit verdrag over het intellectueel eigendomsrecht (en het daartoe behorende octrooirecht) gesloten met de visie dat vrije handel alleen mogelijk is als in de handeldrijvende staten dezelfde minimumnormen gelden voor het verkrijgen en kunnen uitoefenen van intellectuele eigendomsrechten. Een aantal van deze minimumnormen zijn: •
een octrooi geeft een bedrijf het recht dit gedurende maximaal 20 jaar te exploiteren; 14
•
een octrooi moet verleend worden voor elke uitvinding, op elk technisch gebied, mits voldaan wordt aan de eisen van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid;
•
bij de verkrijging en exploitatie van octrooien mag niet gediscrimineerd worden naar technisch gebied. Hierop zijn echter drie uitzonderingen. De volgende drie typen uitvindingen mogen worden uitgezonderd van octrooieerbaarheid: -
uitvindingen die invloed hebben op de openbare orde en goede zeden;
-
uitvindingen die het leven en/of de gezondheid van mensen en dieren beschermen;
-
uitvindingen van planten en dieren en/of uitvindingen in het biologisch proces voor de productie van planten of dieren.
Op grond van het TRIPS-verdrag en het Verdrag van Parijs mogen lidstaten voorzien in het gebruik van dwanglicenties om misbruik te voorkomen dat zou kunnen voortvloeien uit de uitoefening van het octrooirecht (zoals het achterwege laten van toepassing van de geoctrooieerde uitvinding). Een dwanglicentie kan wegens onvoldoende toepassing van de geoctrooieerde uitvinding vanaf vier jaar na indiening van de octrooiaanvraag worden opgelegd. De licentie zal worden afgewezen als de octrooihouder geldige redenen heeft voor het nietgebruik. Degene die een dwanglicentie verlangt, moet eerst proberen van de octrooihouder een vrijwillige licentie te verkrijgen op redelijke commerciële voorwaarden en tegen een toereikende vergoeding. Octrooiaanvragen dienen op grond van het Europees Octrooiverdrag zo spoedig mogelijk na het verstrijken van een termijn van achttien maanden na de datum van indiening te worden gepubliceerd, ook als de verleningsprocedure langer duurt en op dat moment nog geen sprake is van verlening. Op deze manier wordt gegarandeerd dat derden snel op de hoogte gebracht
13
Het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom stamt uit 1883 en is laatstelijk herzien in 1967. Het Verdrag van Parijs is een Verdrag tot instelling van de bescherming van het industriële eigendom. Inmiddels hebben 161 staten het Verdrag bekrachtigd. 14 Andere termijnen (zoals het Nederlandse 6-jarig octrooi) zijn wel toegestaan, zolang voor alle aanvragers ook de mogelijkheid van een 20-jarig octrooi blijft bestaan. Het is dus niet mogelijk om voor bepaalde uitvindingen een kortere beschermingsduur voor te schrijven zonder de optie van 20 jaar open te houden.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
13
worden van innovaties en van de aanwezigheid van octrooiaanvragen. Op verzoek van de aanvrager kan deze publicatie ook voor het verstrijken van die termijn gebeuren. 15
2.4
Eisen aan Nederlandse octrooien op grond van de ROW 1995 Conform het TRIPS-verdrag komen alleen uitvindingen in aanmerking voor bescherming door een octrooi. Om voor een Nederlands octrooi in aanmerking te komen, moet een uitvinding aan drie eisen voldoen: 1
nieuwheid: de uitvinding mag vóór de datum van indiening van de octrooiaanvraag geen deel uitmaken van de stand van de techniek 16 , lees: nergens ter wereld openbaar bekend zijn, ook niet door toedoen van de uitvinder zelf (bijvoorbeeld door een bedrijfsbrochure of door een presentatie op een beurs);
2
inventiviteit: de uitvinding moet op uitvinderswerkzaamheden berusten. Dit betekent dat de uitvinding voor een vakman niet voor de hand mag liggen;
3
industriële toepasbaarheid: de uitvinding moet gaan over een technisch aantoonbaar functionerend product of productieproces dat kan worden toegepast op het gebied van de nijverheid. Diensten, natuurwetenschappelijke en wiskundige theorieën, rekenmethoden, ideeën zonder concrete uitwerking, computerprogramma’s en esthetische vormgeving zijn bijvoorbeeld niet door een octrooi te beschermen. Daarvoor kunnen wel andere beschermingsvormen bruikbaar zijn zoals het auteursrecht, het modelrecht, het kwekersrecht of het merkenrecht.
Zoals reeds is beschreven is de kern van de ROW 1995 dat het niet voldoen aan deze eisen het verlenen van het octrooi niet in de weg staat. Toetsing van het octrooi aan deze eisen vindt namelijk pas plaats als er sprake is van een juridische procedure door de octrooihouder en een derde. Het is derhalve in Nederland mogelijk een octrooi te krijgen op een uitvinding die niet aan bovengenoemde eisen voldoet. Als onderdeel van een eventuele juridische procedure tegen een derde, kan de derde de nietigheid van het octrooi echter inroepen en wordt het octrooi alsnog door de rechter getoetst.
2.5
De aanvraagprocedure in Nederland De aanvraagprocedure voor een Nederlands octrooi bestaat uit de volgende fasen: •
indiening van de aanvraag;
•
controle door Octrooicentrum Nederland van de aanvraag op formele geldigheid, gevolgd door het eventueel herstellen van verzuimen op grond van artikel 30 ROW 1995 door de aanvrager;
•
een eventuele aanvraag van een nieuwheidsonderzoek;
15
Dit is voor het EOB en de Europese nationale octrooisystemen vastgelegd in het Europees Octrooiverdrag van 5
oktober 1973. 16
Daartoe behoren ook nog in procedure zijnde octrooiaanvragen.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
14
•
inschrijving en publicatie;
•
verlening.
De aanvraag voor een Nederlands octrooi Om een Nederlands octrooi aan te vragen bij Octrooicentrum Nederland moet een aanvraagformulier worden ingediend met daarin een beschrijving van de uitvinding, een korte samenvatting, conclusies en eventueel tekeningen. Daarna vindt er een controle plaats op de formele geldigheid. Zoals hiervoor is beschreven, spelen bij het beoordelen van de aanvraag door Octrooicentrum Nederland de inhoudelijke eisen geen rol. Een eventuele inhoudelijke toetsing vindt op grond van de ROW 1995 pas plaats bij de rechter als er een conflict ontstaat tussen de octrooihouder en een derde. Na indiening van de octrooiaanvraag moet een keuze gemaakt worden voor een octrooi met een maximumduur van 6 of van 20 jaar. Wanneer men een 20-jarig octrooi wil, dan moet een nieuwheidsonderzoek aangevraagd worden. Dit nieuwheidsonderzoek moet binnen dertien maanden worden aangevraagd, anders wordt automatisch een 6-jarig octrooi verkregen.
Het nieuwheidsonderzoek bij een Nederlands octrooi Om te bepalen of het onderwerp van de octrooiaanvraag nieuw is, vindt in het kader van de verlening van een 20-jarig octrooi (en als onderdeel van juridische procedures over een 6-jarig octrooi) een nieuwheidsonderzoek plaats. Een octrooiaanvrager kan kiezen tussen een nationaal of internationaal nieuwheidsonderzoek. Het nieuwheidsonderzoek wordt uitgevoerd door een specialist van Octrooicentrum Nederland (voor een nationaal nieuwheidsonderzoek) of van het EOB (voor het internationale nieuwheidsonderzoek). Het verschil tussen het nationale en het internationale nieuwheidsonderzoek betreft louter de mogelijkheid het nieuwheidsonderzoek toe te passen: een internationaal nieuwheidsonderzoek kan gebruikt worden binnen internationale aanvragen (zie paragraaf 2.6), het nationale nieuwheidsonderzoek kan slechts gebruikt worden binnen de nationale procedure. Doel van het onderzoek is de relevante stand van de techniek vast te stellen. De stand van de techniek is alles wat vóór de indiening van de octrooiaanvraag schriftelijk of mondeling openbaar toegankelijk is gemaakt. Tijdens het nieuwheidsonderzoek wordt dan ook wereldwijd in alle relevante bronnen, zoals de technische, wetenschappelijke en octrooiliteratuur, gezocht naar wat er reeds bekend is over het onderwerp van de octrooiaanvraag. Hierbij wordt gebruikgemaakt van algemeen toegankelijke databanken en een databank van het EOB. 17 Het resultaat van dit onderzoek (een overzicht met de gevonden publicaties en de relevantie daarvan voor de octrooiaanvraag) wordt vastgelegd in een nieuwheidsrapport. De indiener van de octrooiaanvraag kan na ontvangst van het nieuwheidsrapport beslissen of hij de aanvraag ongewijzigd in stand houdt, wijzigingen aanbrengt in de octrooiaanvraag (in beide gevallen met octrooiverlening tot gevolg) of de aanvraag intrekt.
17
Het EOB beschikt over een eigen databank die niet algemeen toegankelijk is.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
15
Registratie en octrooiverlening Een 6-jarig octrooi wordt na achttien maanden automatisch verleend en ingeschreven in het octrooiregister. Indien de aanvrager dat wenst is een versnelde procedure met verlening na twee maanden mogelijk. Een aanvraag voor een 20-jarig octrooi wordt na achttien maanden geregistreerd in het octrooiregister. Verlening en registratie van het octrooi vinden plaats na het nieuwheidsonderzoek. Bij de verlening van een 20-jarig octrooi wordt het nieuwheidsrapport openbaar. Dit rapport geeft een indicatie van de mate van nieuwheid en inventiviteit van de uitvinding, zonder dat daaraan gevolgen worden verbonden voor de vraag of wel of geen Nederlands octrooi kan worden verleend. Zoals hiervoor is beschreven, wordt in het kader van de octrooiaanvraag op grond van de ROW 1995 namelijk geen toetsing meer uitgevoerd op de materiële vereisten van octrooieerbaarheid (nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid). Dit betekent dat onder de Rijksoctrooiwet 1995 octrooien ook worden verleend als uit het nieuwheidsrapport blijkt dat het onderwerp van het octrooi níét nieuw of inventief is. In het Nederlandse systeem is het nieuwheidsrapport daarom bijzonder belangrijk voor de octrooiaanvrager én voor derden. Dit rapport is het enige instrument waarmee zij kunnen inschatten of het octrooi voldoet aan de eisen van nieuwheid en inventiviteit.
Opstap naar internationale systemen Het Nederlandse octrooisysteem kan mede worden gebruikt als opstap naar een internationale octrooiaanvraag. Voor de overstap naar internationale octrooien zijn er twee mogelijkheden. Er kan direct een Europese octrooiaanvraag worden ingediend bij het EOB, maar er kan ook gebruik worden gemaakt van de route volgens het ‘Verdrag tot samenwerking inzake octrooien’ van 19 juni 1970, oftewel het PCT-systeem. Dit is een samenwerkingsverdrag dat door bijna alle (grote) landen van de wereld is ondertekend. Hiermee kan in meer dan honderd landen octrooi worden aangevraagd, waaronder het EOB . Het voordeel van de PCT-route voor de aanvrager is dat deze tot dertig maanden na de prioriteitsdatum (datum van indiening van de octrooiaanvraag) in stand kan worden gehouden, alvorens moet worden besloten nationale aanvragen (in andere landen) of een EOB-aanvraag in te dienen en de bijbehorende kosten te maken. Hierdoor worden hoge kosten voor het indienen van Nationale octrooiaanvragen en de EOB aanvraag langer uitgesteld. Indien als onderdeel van de Nederlandse octrooiaanvraag een ‘internationaal nieuwheidsonderzoek’ is gedaan, hoeft in het kader van de PCT- of EOB-procedure niet opnieuw een nieuwheidsonderzoek te worden gedaan.
Uitbreiding van de aanvraag Een uitbreiding op een uitvinding waarvoor al een octrooiaanvraag is ingediend, kan slechts worden beschermd door het indienen van een nieuwe octrooiaanvraag. De verbetering kan daarbij op zichzelf staand het onderwerp vormen van de nieuwe octrooiaanvraag, maar het is ook mogelijk (binnen het prioriteitsjaar) de oorspronkelijke aanvraag met inroeping van prioriteit opnieuw in te dienen en in deze nieuwe aanvraag verder ook de uitbreiding op te
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
16
nemen. Deze tweede optie geldt zowel voor een nieuwe octrooiaanvraag in het land van de eerste indiening als voor een indiening buiten het land van de eerste indiening. Rol octrooigemachtigde 18 Een octrooigemachtigde ondersteunt bij het opstellen van de octrooiaanvraag en fungeert veelal als vertegenwoordiger van de octrooiaanvrager in de octrooiprocedure bij het aanvragen van een octrooi bij Octrooicentrum Nederland. 19 Ook kan hij ondersteuning bieden bij eventuele juridische procedures (bij rechtbank, Hof en Hoge Raad); het optreden in de procedures bij deze instanties is echter primair voorbehouden aan een advocaat. Nederlandse en buitenlandse (rechts)personen mogen zelf hun octrooiaanvraag indienen, maar in veruit de meeste gevallen wordt dit door een octrooigemachtigde gedaan (zie ook tabel 3.2). Voor het goed omgaan met de wettelijke regels en vereisten en het specialistische taalgebruik dat hierbij gebruikt wordt, wordt de hulp van een octrooigemachtigde meestal als onontbeerlijk gezien. Octrooigemachtigden moeten zijn ingeschreven in het Register van Octrooigemachtigden en zijn gebonden aan wettelijke regels. Zij moeten speciale opleidingen volgen en examens afleggen, minimaal drie jaar praktijkervaring bezitten en officieel beëdigd worden. In Nederland zijn ongeveer 350 octrooigemachtigden werkzaam. Ongeveer de helft hiervan is in dienst van grote ondernemingen.
2.6
De aanvraagprocedure in de ons omringende landen en bij het Europees Octrooibureau Net als Nederland hebben België en Frankrijk een octrooisysteem met een registratieoctrooi (dus zonder toetsing). België kent net als Nederland een 6-jarig octrooi (zonder nieuwheidsonderzoek) en een 20-jarig octrooi met een nieuwheidsonderzoek. Frankrijk kent een 20-jarig octrooi met nieuwheidsonderzoek. Het EOB, Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten maken alle gebruik van getoetste octrooien. De duur van deze octrooien is 20 jaar. Daarnaast kent een aantal landen bescherming door middel van een ‘utility model’. Dit is een specifieke vorm van ongetoetste bescherming van intellectueel eigendom. De duur hiervan is veelal 6 tot 10 jaar.
Het registratieoctrooi in de ons omringende landen De aanvraagprocedure in België en Frankrijk verloopt ongeveer hetzelfde als in Nederland. In België wordt echter nog een formaliteitenonderzoek gedaan. Dit houdt in dat de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE) de aanvraagdossiers controleert op volledigheid en vorm. De uitkomst hiervan kan zijn dat de aanvrager de aanvraag moet anpassen. België besteedt het
18
Louett Feisser, 2001, p. 165. Het is in Nederland overigens niet verplicht gebruik te maken van een octrooigemachtigde bij het opstellen en indienen van een octrooiaanvraag. In de praktijk wordt dit in een belangrijk deel van de gevallen wel gedaan.
19
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
17
nieuwheidsonderzoek uit aan het Europees Octrooibureau te München. In Frankrijk dient de aanvrager een reactie te geven op de bevindingen van het nieuwheidsonderzoek.
Het ‘utility model’ In een aantal landen bestaat de mogelijkheid een ‘utility model’ te deponeren. De definitie hiervan is in principe gelijk aan die van een octrooi, maar het utility model is bedoeld om snel en goedkoop octrooibescherming te kunnen verlenen. Het utility model bestaat onder andere in Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Italië, Spanje, Australië, Argentinië, Brazilië, China, Japan en Rusland. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de WIPO Nederland, België en Frankrijk ook schaart onder de landen waar een utility model bestaat. 20 De specifieke invulling van het utility model verschilt tussen de verschillende landen. De verschillen tussen utility models en octrooien zijn in het algemeen echter de volgende: •
de beschermingsduur is korter dan die van een octrooi, afhankelijk van het land is deze tussen de 6 en 10 jaar;
•
in sommige landen zijn de vereisten voor een utility model minder zwaar met betrekking tot de gevraagde inventiviteit. In deze landen is de bescherming van een utility model ook minder; een volgend utility model kan ook weer meer op het vorige lijken;
•
in de meeste landen wordt het utility model niet getoetst door het nationale octrooicentrum. Hierdoor is het verleningsproces meestal veel sneller en makkelijker dan bij octrooien. Gemiddeld duurt de verlening 6 maanden;
•
utility models zijn vaak makkelijker en goedkoper vernietigbaar door een snelle en goedkope procedure via het nationale octrooicentrum. In een aantal gevallen kan de houder van het utility model een derde pas aanspreken na voorafgaande toetsing bij de nationale instantie;
•
utility models zijn meestal goedkoper te verkrijgen en in stand te houden dan octrooien;
•
in sommige landen kan er alleen een utility model worden aangevraagd voor bepaalde technologische terreinen en alleen voor productinnovaties, niet voor procesinnovaties.
In Duitsland bestaat bijvoorbeeld naast het getoetste octrooi een ‘Gebrauchsmuster’, of ‘utility model’. Bij dit Gebrauchsmuster wordt geen volledige toetsing toegepast, er wordt alleen maar gekeken naar een aantal voorwaarden voor indiening. De eis voor inventiviteit is minder streng dan bij het getoetste octrooi, en de bescherming bij ‘bijna’ inbreuk is duidelijk beperkter. Een aantal uitvindingen (onder andere procesinnovaties) komen niet in aanmerking voor het Gebrauchsmuster. Het wordt na een procedure van 3 à 4 maanden toegekend. Een nieuwheidsonderzoek is op eigen verzoek mogelijk. Het Gebrauchsmuster wordt direct na indiening openbaar gemaakt, dit in tegenstelling tot de termijn van 18 maanden bij een octrooi. Eventuele vernietiging vindt in eerste instantie plaats bij het Deutsches Patent- und Markenamt 20
Zie de website van de WIPO, World Intellectual Property Organization, www.wipo.org. Utility models worden ook wel aangeduid als petty patents of als innovation patent.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
18
(DPMA), niet bij de rechtbank. De duur van het Gebrauchtsmuster is maximaal 10 jaar. In Denemarken bestaat een zelfde soort utility model. Deze systemen verschillen in zoverre van het Nederlandse octrooisysteem dat ze voor een specifieke groep uitvindingen bewust een ander ‘type’ bescherming van intellectueel eigendom bieden als octrooisystemen. De eisen zijn lager en de rechten zijn beperkter. Dit is een fundamenteel verschil met het Nederlandse 6-jarig octrooi, dat met uitzondering van de beschermingsduur exact dezelfde vereisten en rechten biedt als het Nederlandse 20-jarig octrooi. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen wij daarom deze utility models niet meer behandelen als een ‘vergelijkbaar’ octrooisysteem. De aanvraagprocedure bij getoetste systemen inde ons omringende landen In Engeland wordt het onderzoek naar de stand van de techniek en de formele eisen aan een octrooi uitgevoerd tijdens een voortoetsing. Op basis hiervan wordt een advies gegeven over aanpassingen die de aanvrager moet maken om aan de formele eisen van het octrooi te voldoen. Wanneer de aanvrager besluit het octrooi door te zetten én wanneer de gevraagde aanpassingen worden gedaan, wordt het octrooi gepubliceerd. Binnen 6 maanden na publicatie moet de aanvrager mededelen of het octrooi definitief wordt doorgezet. Wanneer dit het geval is vraagt hij toetsing aan en wordt de aanvraag getoetst. In Duitsland wordt er voor octrooiverlening een formele toetsing uitgevoerd zoals dat ook bij het EOB gebeurt. De Duitse toetsing staat algemeen als zeer goed (streng) bekend. Ook in Denemarken wordt er voor octrooiverlening een formele toetsing uitgevoerd. Dit gebeurt door middel van een proces van voortoetsing en definitieve toetsing.
De aanvraagprocedure van getoetste octrooien bij het EOB Voor de aanvraag van een octrooi via het EOB kunnen twee routes bewandeld worden: via de PCT-procedure of rechtstreeks via het EOB. Indien bij het nationale octrooibureau al een aanvraag is ingediend, moet binnen twaalf maanden na de indiening bij het nationale octrooibureau de aanvraag worden ingediend bij het EOB. Als in het kader van de nationale procedure een internationaal nieuwheidsonderzoek is uitgevoerd, wordt bij de EOB vervolgens overgegaan tot toetsing van het octrooi op nieuwheid, inventiviteit en industriële toepassing. Wanneer het octrooi rechtstreeks bij het EOB wordt ingediend (of als in het kader van de nationale procedure geen of een nationaal nieuwheidsonderzoek is uitgevoerd), dient dit nieuwheidsonderzoek echter nog uitgevoerd te worden, alvorens kan worden overgegaan tot toetsing van de aanvraag. Voor de inhoudelijke toetsing moet een verzoek worden ingediend binnen zes maanden na de mededeling van de publicatie van het nieuwheidsrapport. Na de toetsing volgt een afwijzing of een verlening van het octrooi. In geval van octrooiverlening kunnen derden gedurende negen maanden na de verleningsdatum bij het EOB bezwaarschriften tegen het octrooi indienen. Een oppositieprocedure kan leiden tot wijziging van de tekst van het octrooi en uitgifte door het EOB van een gewijzigd octrooischrift of tot een herroeping van het octrooi door het EOB.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
19
Bij indiening van een octrooiaanvraag bij het EOB moeten de landen waar het octrooi van kracht moet worden, worden aangewezen. Als de aanvraag positief wordt beoordeeld, wordt het octrooi verleend, en zal het (bundel)octrooi geldig zijn in de in het octrooi aangewezen landen telkens na registratie in het desbetreffende land. Het verkrijgen van dit Europese octrooi leidt namelijk tot een bundel van nationale octrooien. Dat wil zeggen dat na de verlening door het EOB het octrooi in nationale octrooien moet worden omgezet. Vervolgens valt het octrooi onder de nationale wetgeving. Bij verlening volgt de inschrijving van het octrooi in de registers van de aangewezen landen. Om geldig te worden in Nederland (voor een octrooi waar Nederland is aangewezen), moet binnen een termijn van drie maanden na de verleningsdatum een Nederlandse vertaling zijn ingediend.
2.7
Handhaven van een Nederlands of Europees octrooi in Nederland Nadat een octrooi verleend is, heeft de octrooihouder in beginsel voor maximaal zes respectievelijk twintig jaar het exclusieve recht om de door het octrooi beschermde uitvinding te gebruiken en te exploiteren. Feitelijk heeft de octrooihouder het recht om anderen te verbieden van zijn uitvinding gebruik te maken. In ruil hiervoor moet hij instandhoudingtaksen betalen. De uiteindelijke toets op de geldigheid van een octrooi vormt in Nederland echter geen onderdeel van de verleningsprocedure, maar van een eventuele juridische procedure tussen belanghebbenden. Wanneer een octrooi is toegewezen kan het voorkomen dat er inbreuk op het octrooi wordt gemaakt door derden. Het kan tevens voorkomen dat derden menen dat een octrooi is toegekend dat niet nieuw is ten opzichte van hun bestaande octrooi. In deze gevallen zal de vermeende gedupeerde octrooihouder zelf actie moeten ondernemen om het verleende octrooi of de inbreuk aan te vechten. Wanneer er niet door overleg tot een oplossing kan worden gekomen, door stopzetting van de vermeende inbreuk of het afsluiten van een licentie, kunnen er juridische stappen worden genomen. Pas tijdens een dergelijke juridische procedure, indien de geldigheid ter discussie wordt gesteld, wordt getoetst of het Nederlandse octrooi voldoet aan de eisen van octrooieerbaarheid (nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid).
2.8
De snelheid van octrooiverlening De snelheid van octrooiverlening in het Nederlandse systeem Het 20-jarig octrooi kan pas worden verleend nadat het nieuwheidsonderzoek heeft plaatsgevonden. Wie een 20-jarig octrooi aanvraagt, kan bij indiening, of binnen dertien maanden daarna, om een nieuwheidsonderzoek vragen. Het nieuwheidsonderzoek is na zes tot negen maanden afgerond. Na toezending van het nieuwheidsrapport heeft de aanvrager een termijn van twee maanden om wijzigingen of een splitsing op zijn octrooiaanvraag in te dienen. Dit betekent dat een 20-jarig octrooi na 18 à 24 maanden wordt verleend. Inschrijving van de octrooiaanvraag vindt echter automatisch achttien maanden na indiening plaats. Daarbij speelt geen rol of het nieuwheidsonderzoek is afgerond en of herschrijving heeft plaatsgevonden. Een 20-jarig octrooi kan ook versneld worden verleend. Een nieuwheidsrapport wordt na zes à negen maanden opgeleverd. Een verlening binnen acht tot elf maanden is dus mogelijk.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
20
Een aanvraag voor een 6-jarig octrooi wordt in beginsel achttien maanden na indiening van de aanvraag ingeschreven in het (openbare) octrooiregister. Iedereen kan dan kennis nemen van de aanvraag en eventuele bijlagen. Direct na de inschrijving wordt het octrooi verleend. Ook een 6jarig octrooi kan versneld verleend worden. Daarvoor moet worden gekozen voor een spoedprocedure waarbij wordt afgezien van het recht tot het laten verrichten van een nieuwheidsonderzoek. De verlening van een octrooi binnen een periode van twee maanden (en soms zelfs binnen twee à drie weken) na indiening is dan mogelijk.
De snelheid van octrooisystemen in de ons omringende landen De twee andere EU-landen met een systeem van ongetoetste octrooien, Frankrijk en België, hanteren eveneens een termijn van achttien maanden voor registratie van hun octrooien. In systemen waar octrooien getoetst worden ligt de snelheid van octrooiverlening lager. In andere EU-landen met een getoetst systeem – Duitsland, Engeland en Denemarken – duurt een aanvraagprocedure gemiddeld drie tot vier jaar. In geval van een Europese octrooiverleningprocedure zullen enkele malen argumenten en gewijzigde stukken worden uitgewisseld. Afhankelijk van de wensen van de aanvrager zal de verleningsprocedure enkele jaren vragen (twee tot vijf jaar). In geval van spoedeisend belang kan de verleningsprocedure worden versneld; daarbij dient ook de aanvrager mee te werken aan een snelle uitwisseling van argumenten en stukken.
2.9
De kosten voor het aanvragen en handhaven van een octrooi Indieningstaksen Figuur 2.3 vergelijkt de aanvraagkosten voor Nederlandse octrooien met die van de ons omringende landen. Getoond worden daarbij de indieningtaksen (dus exclusief de kosten voor inschakeling van octrooigemachtigden). Dit zijn de vergoedingen voor de aanvraag, registratie, nieuwheidsonderzoek en toetsing en eventuele verplichte bijkomende kosten.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
21
Figuur 2.3. Indieningstaksen (in Euro’s) in Nederland en omringende landen
6-jarig, zonder nieuwheidsonderzoek
ar ke n De ne m
VK
an d Du i
ts l
k Fr an kr ij
Be lg ië
Ne de rla
nd
1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
20-jarig, met nieuwheidsonderzoek
getoetst
In Nederland en België kan gekozen worden tussen een registratieoctrooi met en zonder nieuwheidsonderzoek. De kosten van een 20-jarig octrooi met nieuwheidsonderzoek zijn respectievelijk EUR 430 en EUR 940. De kosten van een 6-jarig octrooi zonder nieuwheidsonderzoek liggen in deze landen onder de EUR 100. Het valt daarbij op dat de indieningstaksen voor aanvraag van getoetste octrooien lager zijn dan de indieningstaksen van Nederland, België en Frankrijk. Voor een octrooiaanvraag bij het EOB zijn de kosten wel een stuk hoger. Registratie kost daar EUR 90, maar de kosten voor nieuwheidsonderzoek en toetsing zijn respectievelijk EUR 790 en EUR 1.280. Cumulatieve indienings- en instandhoudingstaksen Figuur 2.4 en 2.5 geven een overzicht van de cumulatieve kosten van octrooien, bestaande uit de indieningstaksen en de instandhoudingstaksen, in Nederland en de ons omringende landen.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
22
Figuur 2.4. Cumulatieve indienings- en instandhoudingstaksen gedurende eerste tien jaar van het octrooi 2500 2250 2000 1750 1500 1250 1000 750 500 250 0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Nederland
België
Duitsland
Frankrijk
VK
Denemarken
Kosten inclusief indieningstaksen, nieuwheidsonderzoek en instandhoudingstaksen
Figuur 2.5. Cumulatieve indienings- en instandhoudingstaksen gedurende de looptijd van octrooien 14000 12000 kosten
10000 8000 6000 4000 2000
20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
0
Nederland
België
Duitsland
Frankrijk
VK
Denemarken
Zoals uit de figuren blijkt, zijn de cumulatieve kosten in Nederland in de eerste jaren relatief laag, daarna behoort Nederland tot de duurdere landen. In vergelijking met de vijftien ‘oude’ EU-landen 21 komt Nederland als één van de duurdere landen uit de bus. De totale jaartaksen na tien jaar zijn in Nederland het hoogst van deze landen, na twintig jaar komt Nederland in
21
Dit zijn de volgende landen: Finland, Denemarken, Oostenrijk, Duitsland, Zweden, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Italië, Frankrijk, België, Spanje, Griekenland, Luxemburg en Portugal.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
23
vergelijking met deze landen als derde duurste land naar voren. Daarbij moet wel worden bedacht dat de gemiddelde levensduur van octrooien in Nederland circa zeven jaar is.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
24
3
Tevredenheid met de verleningsprocedure Dit hoofdstuk geeft antwoord op de onderzoeksvragen aangaande de verleningsprocedure. Het geeft daarbij inzicht in het oordeel van geïnterviewde experts en het oordeel van 801 geënquêteerde ondernemingen en uitvinders. 22 Bij een aantal onderwerpen worden eveneens enkele bevindingen op grond van literatuuronderzoek betrokken. De structuur van het hoofdstuk is als volgt: Paragraaf 3.1 geeft het oordeel van de gebruikers, experts en betrokkenen weer over de eenvoud van de verleningsprocedure. Paragraaf 3.2, 3.3 en 3.4 inventariseren respectievelijk het oordeel over de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek, de snelheid en de prijs van de verleningsprocedure. Paragraaf 3.5 beschrijft ten slotte het algemene oordeel van de gebruikers en de experts over de verleningsprocedure. Wij wijzen er daarbij op dat het aantal geënquêteerde ondernemingen per vraag verschilt, aangezien een deel van de vragen is toegespitst op een deelpopulatie van de geënquêteerde ondernemingen (bijvoorbeeld alle houders van een 6- of 20-jarig octrooi of alle geënquêteerden met uitsluiting van degenen die aangeven niet bekend te zijn met het Nederlandse systeem). In de tabellen in dit rapport die verwijzen naar het oordeel van de geënquêteerde bedrijven geven we daarom in dit rapport per vraag aan hoe groot de populatie is die antwoord heeft gegeven op de desbetreffende vraag (door middel van de toevoeging n=..). Bijlage D geeft daarbij inzicht in de samenstelling van de populatie aan wie de desbetreffende vraag is voorgelegd.
3.1
Eenvoud van de procedure De meeste geïnterviewde experts zijn tevreden over de eenvoud van de verleningsprocedure. Deze voldoet volgens hen aan de wensen van de gebruikers. De procedure wordt als redelijk eenvoudig gezien en de administratieve lasten als beperkt. Uit tabel 3.1 blijkt dat dit oordeel overeenkomt met het oordeel van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders. Ondanks het feit dat enkele geïnterviewden het Nederlandse octrooisysteem als complex beschouwen, blijkt uit tabel 3.1 dat een grote meerderheid van de geënquêteerde bedrijven aangeeft tevreden te zijn over de eenvoud van de verleningsprocedure. Tabel 3.1. Oordeel geënquêteerde bedrijven over eenvoud procedure 6-jarig octrooi (n=99)
20-jarig octrooi (n=130)
Zeer tevreden
30%
21%
Enigszins tevreden
45%
44%
Enigszins ontevreden
14%
19%
Zeer ontevreden
1%
4%
Weet niet / geen mening
10%
12%
Totaal
100%
100%
Ondanks de eenvoud van de procedure voor het aanvragen van een octrooi bij Octrooicentrum Nederland is het volgens een aantal geïnterviewde experts zeer lastig om zonder octrooigemachtigde een (goede) aanvraag in te dienen. 22
Voor een compleet overzicht van de steekproefopzet, de vragen en antwoorden verwijzen wij naar bijlage D.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
25
Het inschatten van de octrooieerbaarheid van een gedane uitvinding, het opstellen van een octrooiaanvraag en het bepalen welke octrooiprocedure voor de ondernemer het meest zinvol is zijn allemaal zaken waar de meeste ondernemers zonder hulp van een deskundige niet uitkomen. Dit beeld wordt bevestigd door de cijfers in tabel 3.2, waaruit blijkt dat een zeer groot gedeelte van de octrooiaanvragers gebruikmaakt van een octrooigemachtigde. Zo geeft 76% van de houders van een 6-jarig octrooi en 91% van de houders van een 20-jarig octrooi aan een octrooigemachtigde te hebben ingeschakeld bij de octrooiaanvraag. Zoals blijkt uit gesprekken met ondernemers hoeft dit overigens niet te betekenen dat de aanvraag volledig geschreven is door de octrooigemachtigde. Sommige ondernemers beperken de inschakeling tot advies. Tabel 3.2. Percentage respondenten dat octrooigemachtigde heeft ingeschakeld
3.2
6-jarig octrooi
20-jarig octrooi
(n=99)
(n=130)
Ja
76%
91%
Nee
24%
8%
Weet niet / geen mening
-
1%
Totaal
100%
100%
Kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek De geïnterviewde experts geven over het algemeen aan dat zij tevreden zijn met de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek. Enkele experts geven aan dat de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek in Nederland een punt van zorg is, gegeven het volgens hen geringe aantal octrooien dat in Nederland wordt aangevraagd. Bij een verdergaande daling van het aantal nieuwheidsonderzoeken vrezen zij dat de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek zou kunnen afnemen. Daarmee sluiten zij aan bij de argumentatie voor de invoering van een registratieoctrooi bij de invoering van de ROW 1995. Deze angst lijkt niet terecht, aangezien Octrooicentrum Nederland (zoals het aangeeft naar tevredenheid van de klant) jaarlijks een significant aantal nieuwheidsonderzoeken voor The Patent Office uit het Verenigd Koninkrijk uitvoert. Deze tevredenheid met de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek wordt bevestigd door het beeld dat de enquête oproept (zie tabel 3.3). Van de houders van 20-jarige octrooien geeft 61% aan (enigszins of zeer) tevreden met het nieuwheidsonderzoek te zijn, terwijl 29% aangeeft (enigszins of zeer) ontevreden hiermee te zijn. Tabel 3.3. Tevredenheid houders 20-jarig octrooi over het nieuwheidsonderzoek (n=130) Zeer tevreden
18%
Enigszins tevreden
43%
Enigszins ontevreden
21%
Zeer ontevreden
8%
Weet niet / geen mening
10%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
26
Totaal
100%
Gevraagd naar mogelijke knelpunten (zie paragraaf 5.2) in het Nederlandse systeem, wordt de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek door 7% genoemd (van de ondernemers die knelpunten aangeven). Naast de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek geven de geïnterviewde experts eveneens aan dat de begrijpelijkheid van het nieuwheidsrapport problematisch is voor ondernemers die geen octrooigemachtigde inschakelen. Dit heeft een opstuwend effect op de kosten van de verleningsprocedure.
3.3
Snelheid van de verleningsprocedure Zoals is beschreven in hoofdstuk 2, duurt de verleningsprocedure van een 20-jarig octrooi acht à elf maanden in een versnelde procedure en maximaal circa 23 maanden in een normale procedure. Het 6-jarig octrooi wordt normaliter na 18 maanden verleend; in een versnelde procedure kan dit na twee maanden. Over het algemeen zijn de geïnterviewde experts redelijk tevreden met de snelheid van de Nederlandse verleningsprocedure, zeker in vergelijking met de Europese procedure die vier à vijf jaar in beslag neemt. Dit oordeel sluit aan bij het oordeel van de geënquêteerde ondernemingen en uitvinders. Van de houders van 6-jarige octrooien geeft 69 % aan (enigszins of zeer) tevreden te zijn en geeft 25% aan (enigszins of zeer) ontevreden te zijn. Van de houders van 20-jarige octrooien geeft 58% aan (enigszins of zeer) tevreden te zijn en geeft 33% aan (enigszins of zeer) ontevreden te zijn. Tabel 3.4. Oordeel geënquêteerde bedrijven over snelheid procedure
3.4
6-jarig octrooi (n=99)
20-jarig octrooi (n=130)
Zeer tevreden
25%
12%
Enigszins tevreden
44%
46%
Enigszins ontevreden
21%
28%
Zeer ontevreden
4%
5%
Weet niet / geen mening
6%
9%
Totaal
100%
100%
Prijs van de procedure De prijs van de verleningsprocedure bestaat voor de aanvrager van een octrooi uit de volgende directe kosten: de indieningstaks, eventueel het nieuwheidsonderzoek en de kosten van een octrooigemachtigde.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
27
Over de hoogte van de indieningstaks (EUR 90) zijn zowel de geïnterviewde experts als de geënquêteerde ondernemers en uitvinders (zie tabel 3.5) redelijk tevreden. Driekwart van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders vindt de hoogte van de indieningstaks precies goed. Tabel 3.5. Oordeel geënquêteerde bedrijven over hoogte van de indieningstaks (n=348) Veel te hoog
1%
Aan de hoge kant
6%
Precies goed
75%
Aan de lage kant
11%
Veel te laag
2%
Weet niet / geen mening
5%
Totaal
100%
Over de prijs van de verleningsprocedure zijn de geënquêteerde bedrijven echter minder positief (zie tabel 3.6). Van de houders van 6-jarige octrooien geeft 61% aan (enigszins of zeer) tevreden te zijn en 27% (enigszins of zeer) ontevreden. Van de houders van 20-jarige octrooien geeft 46% respectievelijk 44% dit aan. Tabel 3.6. Oordeel geënquêteerde bedrijven over prijs procedure 6-jarig octrooi (n=99)
20-jarig octrooi (n=130)
Zeer tevreden
17%
6%
Enigszins tevreden
44%
40%
Enigszins ontevreden
19%
29%
Zeer ontevreden
8%
15%
Weet niet / geen mening
12%
10%
Totaal
100%
100%
Inschakeling van octrooigemachtigden Gebruikers van octrooisystemen schakelen in veel gevallen een octrooigemachtigde in. Gemiddeld kost dit EUR 3.000 per aanvraag. In tabel 3.2 is weergegeven dat 76% van de aanvragers van een 6-jarig octrooi en 91% van de aanvragers van een 20-jarig octrooi gebruikmaken van een octrooigemachtigde. Tabel 3.7 en 3.8 geven een overzicht van de kosten van de inschakeling van een octrooigemachtigde en de tevredenheid hierover bij de houders van beide typen octrooien. Tabel 3.7. Hoogte van de kosten voor de octrooigemachtigde 6-jarig octrooi
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
20-jarig octrooi
28
(n=75)
(n=118)
Minder dan € 2.500
27%
21%
€ 2.500-€ 5.000
41%
35%
€ 5.000- € 7.500
4%
17%
€ 7.500- € 10.000
3%
7%
Meer dan € 10.000
4%
8%
Weet niet/ geen mening
21%
12%
Totaal
100%
100%
Tabel 3.8. Oordeel over de kosten voor het inschakelen van een octrooigemachtigde 6-jarig octrooi
20-jarig octrooi
(n=59)
(n=104)
Veel te hoog
25%
27%
Aan de hoge kant
56%
58%
Precies goed
14%
14%
Aan de lage kant
0%
1%
Veel te laag
2%
0%
Weet niet / geen mening
3%
0%
Totaal
100%
100%
De kosten voor de aanvraag van een 6-jarig octrooi liggen in de meeste gevallen tussen de EUR 0 en EUR 5.000. Bij de aanvraag van een 20-jarig octrooi liggen deze kosten hoger: 32% van de respondenten met dit type octrooi geeft aan meer dan EUR 5000 kwijt te zijn. De meerderheid van zowel de aanvragers van een 6-jarig octrooi als de aanvragers van een 20-jarig octrooi vindt deze kosten te hoog of aan de hoge kant. Eerder onderzoek bevestigt het beeld uit deze enquête dat de kosten voor het inschakelen van octrooigemachtigden hoog gevonden worden. Bij het MKB leidt dit er mede toe dat er eerder de neiging bestaat een uitvinding geheim te houden. Vooral voor minder kapitaalkrachtige bedrijven en instellingen zijn de hoge kosten die gemoeid zijn met het inschakelen van een octrooigemachtigde een significante drempel. 23
23 Technisch Adviseurs Bureau I.E., Van beleid naar uitvoering: op weg naar een klantvriendelijker octrooisysteem. Voorstellen voor verbeterde dienstverlening van Bureau I.E., 2004, p. 9. KPMG Kennis verzekerd. Onderzoek naar nut en vormgeving van een rechtsbijstandverzekering voor octrooien, 2003, p. 18.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
29
3.5
Algemeen oordeel over octrooiverlening Tabel 3.9. Algemeen oordeel van geënquêteerde bedrijven 6-jarig octrooi (n=99)
20-jarig octrooi (n=130)
Zeer tevreden
22%
21%
Enigszins tevreden
59%
54%
Enigszins ontevreden
10%
14%
Zeer ontevreden
2%
4%
Weet niet / geen mening
7%
7%
Totaal
100%
100%
Zowel de geïnterviewde experts als de geënquêteerde ondernemingen en uitvinders geven aan over het algemeen tevreden te zijn over de verleningsprocedure. De geïnterviewde experts noemen vooral de eenvoud, snelheid en prijs van het Nederlandse octrooi als goede elementen. Dit beeld sluit aan bij het in de vorige paragrafen beschreven oordeel dat geënquêteerde ondernemingen en uitvinders geven over de aspecten eenvoud, snelheid en prijs van de verleningsprocedure. Ook over de kwaliteit van het nieuwheidsonderzoek zijn de meeste ondernemers en uitvinders tevreden, echter wel in mindere mate dan over de voorgenoemde aspecten. De meeste geïnterviewde experts zijn positief over het werk en de service van Octrooicentrum Nederland, die volgens hen in de afgelopen jaren sterk verbeterd zijn. De huidige samenwerking verloopt naar tevredenheid en Octrooicentrum Nederland richt zich meer en meer op de belangen van uitvinders en bedrijven. Ook is de informatievoorziening van Octrooicentrum Nederland naar hun mening goed. De meeste informatie die nodig is, is redelijk gemakkelijk en gratis verkrijgbaar. Enkele geïnterviewden constateren echter dat juist het MKB en uitvinders hiervan niet op de hoogte zouden zijn en daarom onvoldoende gebruik zouden maken van de octrooiliteratuur. De octrooiliteratuur zou daarom volgens hen nog overzichtelijker gemaakt moeten worden en er zou vooral nog meer aandacht moeten komen (vanuit Octrooicentrum Nederland of vanuit andere partijen) voor het daadwerkelijke gebruik van deze informatie door het MKB. Tijdens de ondernemersbijeenkomst werd tevens aangegeven dat de informatievoorziening over de eisen die een mogelijke vervolgaanvraag via het EOB stelt aan de Nederlandse octrooiaanvraag, voor verbetering vatbaar is. Hoewel het overgrote aantal octrooiaanvragen wordt ingediend met inschakeling van octrooigemachtigden, geven octrooihouders aan dat zij bij de aanvraag bij het EOB soms worden geconfronteerd met (tekstuele) gebreken in de eerdere aanvraag van een Nederlands octrooi die onherstelbaar zijn en waardoor octrooiverlening bij het EOB wordt bemoeilijkt.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
30
4
Oordeel gebruikers over elementen van het Nederlandse octrooisysteem In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Nederlandse octrooisysteem. Allereerst wordt in paragraaf 4.1 de bekendheid en toegankelijkheid van het Nederlandse systeem beschreven. In paragraaf 4.2 wordt uiteengezet of geënquêteerden en experts vinden dat het duidelijk is wat de waarde is van een Nederlands octrooi. Op de bescherming van de octrooihouder wordt in paragraaf 4.3 ingegaan, terwijl de kosten die het systeem met zich meebrengt in paragraaf 4.4 worden uiteengezet. Naast octrooihouders hebben ook derden te maken met octrooien. Over de mate waarin zij beschermd worden en de mate waarin de bescherming van octrooihouders en derden in evenwicht is, handelen respectievelijk paragraaf 4.5 en 4.6. In paragraaf 4.7 wordt ten slotte ingegaan op het belang van het Nederlandse octrooisysteem voor innovatie.
4.1
Toegankelijkheid van het Nederlandse octrooisysteem Uit eerder onderzoek van Octrooicentrum Nederland en van KPMG komt het beeld naar voren dat een grote groep bedrijven niet goed bekend is met het octrooisysteem en zich niet bewust is van het feit dat ontwikkelde producten voor octrooibescherming in aanmerking zouden kunnen komen. 24 Ook wordt geconstateerd dat bedrijven slechts een beperkt begrip van het octrooisysteem hebben. Het systeem zou te ingewikkeld ogen voor het MKB en hierdoor wellicht slecht toegankelijk zijn voor het MKB. Ook enkele van de geïnterviewde experts bevestigen dit beeld. Uit het MKB, de belangrijkste doelgroep van het Nederlandse systeem, komen echter weinig klachten over problemen met het Nederlandse systeem. Octrooihouders komen in incidentele gevallen wel met vragen en problemen bij brancheverenigingen, maar hier is geen structureel patroon in te herkennen. Dit komt volgens enkele geïnterviewde experts door het feit dat octrooien en het octrooisysteem geen thema’s zijn die leven bij het MKB. Deze groep heeft alleen een mening hierover wanneer zij daar expliciet naar gevraagd wordt: men noemt het systeem dan vaak ingewikkeld en niet echt toegankelijk. 25 Veel grote bedrijven octrooieren vrijwel uitsluitend Europees of wereldwijd. Het Nederlandse octrooi gebruiken zij niet of slechts als opstap voor het Europese octrooi. Dit blijkt ook uit de cijfers in hoofdstuk 2: grote bedrijven dienen slechts 6% van de Nederlandse octrooiaanvragen in, terwijl het MKB en particuliere uitvinders 62% van de aanvragen indienen.
4.2
Duidelijkheid over de waarde van een octrooi Tabel 4.1 en 4.2 geven de antwoorden op de vraag aan geënquêteerde ondernemers en uitvinders of het voor hen duidelijk is wat ze aan een Nederlands octrooi hebben.
24
Technisch Adviseurs Bureau I.E. (2004), p. 9 en KPMG (2003), p. 19. Één van de geïnterviewde experts stelde dat de toegankelijkheid en begrijpelijkheid van het octrooisysteem pas echt een merkbaar probleem wordt wanneer het gebruik van het octrooisysteem door het MKB echt gaat toenemen (zoals door veel partijen wordt gewenst) en het dus daarmee een belangrijk thema voor het MKB wordt. 25
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
31
Tabel 4.1. Oordeel over duidelijkheid wat de houder aan een Nederlands octrooi heeft (n=801) Zeer duidelijk
19%
Tamelijk duidelijk
47%
Niet zo duidelijk
22%
Helemaal niet duidelijk
11%
Weet niet / geen mening
1%
Totaal
100%
Tabel 4.2. Oordeel duidelijkheid over de waarde van een Nederlands octrooi met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=99)
(n=130)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien
Geënquêteerden die geen octrooi hebben
(n=77)
(n=453)
(n= 169) Tamelijk/zeer duidelijk
72%
75%*
79%*
77%*
59%*
Niet zo/ helemaal niet duidelijk
28%
24%*
21%*
22%*
39%*
Weet niet / geen mening
-
1%
1%
1%
2%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95%-niveau
26
Van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders geeft 66% aan tamelijk of zeer duidelijk te weten wat ze aan een Nederlands octrooi hebben. Daarentegen geeft 33% aan dat het voor hen niet zo of helemaal niet duidelijk is. Uit de onderverdeling naar groepen octrooihouders blijkt dat voor geënquêteerden die in het bezit zijn van een octrooi de duidelijkheid over de waarde van een octrooi groter is dan voor de geënquêteerde ondernemers en uitvinders die geen octrooi hebben. Van deze laatste groep vindt slechts 59% het duidelijk wat men aan een octrooi heeft, terwijl dit bij de groep octrooihouders tussen de 72% en 79% ligt.
4.3
Rechtszekerheid en bescherming van de octrooihouder Met de invoering van de ROW 1995 is (inhoudelijke) toetsing komen te vervallen. Daardoor is het mogelijk dat een octrooi verleend wordt, terwijl het niet voldoet aan de in de wet gestelde vereisten. Een eventueel geschil over de geldigheid van een octrooi wordt uiteindelijk door de burgerlijke rechter beslist. Tot aan de uitspraak van de rechter verkeert de octrooihouder dus in onzekerheid in hoeverre zijn verleende octrooi stand houdt, terwijl een derde dan pas uitsluitsel 26
Een verschil op 95% -niveau wil zeggen dat de kans dat het verschil (met de totale steekproef, zie tabel 4.1) op toeval berust, kleiner of gelijk is aan 5%. Dit wil zeggen dat ten minste 19 van de 20 gevonden verschillen niet alleen in de steekproef, maar ook in de populatie bestaan.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
32
verkrijgt over in hoeverre het octrooi dat tegen hem wordt gehouden wel geldig is. Deze rechtsonzekerheid over een Nederlands octrooi is daardoor hoger dan de rechtsonzekerheid over bijvoorbeeld een Europees, door het EOB getoetst en verleend, octrooi (Bureau I.E., 2004). 27 Het merendeel van de geïnterviewde experts geeft dan ook aan dat een belangrijk probleem van het Nederlandse systeem is dat het verlenen van een octrooi op grond van de ROW 1995 niet betekent dat dit octrooi rechtsbescherming biedt tegen inbreuk door derden op de uitvinding. Het octrooi is immers niet als onderdeel van de verleningsprocedure getoetst. De mate waarin een octrooi bescherming zal bieden is dan ook alleen af te leiden uit de bevindingen in het nieuwheidsrapport en (analyse van) de tekst van het octrooi. De geïnterviewde experts spreken dan ook van ‘schijnzekerheid’ van de betrokken octrooien. De geënquêteerde ondernemers en uitvinders geven een gemengd beeld op de vraag of zij de bescherming van Nederlandse octrooien in relatie tot de gemaakte kosten en moeite voldoende vinden (zie tabel 4.3, 4.4 en 4.5). Van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders geeft 44% aan dit (ruim) voldoende te vinden voor een 20-jarig octrooi en 34% voor een 6-jarig octrooi, terwijl 33% aangeeft dit (ruim) onvoldoende te vinden voor een 20-jarig octrooi en 48% dit (ruim) onvoldoende te vinden voor een 6-jarig octrooi (zie tabel 4.3). Tabel 4.3. Oordeel over bescherming in verhouding tot gemaakte kosten en moeite 6-jarig octrooi
20-jarig octrooi
(n=648)
(n=648)
Ruim voldoende
3%
8%
Voldoende
31%
36%
Onvoldoende
35%
26%
Ruim onvoldoende
13%
7%
Weet niet / geen mening
18%
23%
Totaal
100%
100%
De houders van 20-jarige octrooien zijn positiever over hun octrooi dan de totale populatie: van hen geeft 61% aan de geboden bescherming in relatie tot de gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te vinden en geeft 31% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden (ziet tabel 4.4). De houders van 6-jarige octrooien zijn minder positief over dit octrooi, evenals de geënquêteerde ondernemers en uitvinders die geen octrooi bezitten. Van hen geeft respectievelijk 32% en 37% aan deze bescherming in verhouding tot de gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te vinden en geeft respectievelijk 37% en 36% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden.
27
Zie hiervoor verder hoofdstuk 5: Vergelijking met andere systemen en geconstateerde knelpunten.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
33
Tabel 4.4. Oordeel over bescherming van een 20-jarige octrooi in verhouding tot gemaakte kosten en moeite met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=94)
(n=129)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=68)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=322)
(n= 160) (Ruim) Voldoende
32%*
61%*
54%*
57%*
37%*
(Ruim) Onvoldoende
37%
31%
26%*
29%
36%
Weet niet / geen mening
31%
8%*
19%
13%*
27%*
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95%-niveau
Ook de houders van 6-jarige octrooien zijn positiever over hun octrooi dan de totale populatie: van hen geeft 55% aan de geboden bescherming in relatie tot de gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te vinden en geeft 36% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden (zie tabel 4.5). De houders van 20-jarige octrooien en Europese octrooien zijn minder positief over dit octrooi, evenals de geënquêteerde ondernemers en uitvinders die geen octrooi bezitten. Van hen geeft respectievelijk 40, 39% en 25% aan deze bescherming in verhouding tot de gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te vinden en geeft respectievelijk 46%, 45% en 52% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden. Tabel 4.5. Oordeel over bescherming van een 6-jarig octrooi in verhouding tot gemaakte kosten en moeite met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=94)
(n=129)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=68)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=322)
(n= 160) (Ruim) Voldoende
55%*
40%
39%
53%*
25%*
(Ruim) Onvoldoende
36%*
46%
45%
37%*
52%*
Weet niet / geen mening
9%*
14%
16%
10%*
23%*
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95%-niveau
Handhaving van octrooirechten Uit eerder KPMG-onderzoek blijkt dat voor MKB-bedrijven de handhaving van octrooirechten een knelpunt is. Hiervoor worden twee redenen aangegeven.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
34
In de eerste plaats de verschillende juridische systemen die binnen Europa bestaan en in de tweede plaats het gegeven dat wanneer inbreuk wordt geconstateerd, een aantal MKBondernemers wel wil procederen, maar daar onvoldoende geld voor heeft. Daarnaast ziet men op tegen de doorlooptijd. Het geld wordt liever besteed aan de ontwikkelingen van nieuwe producten dan aan juridische procedures. MKB’ers die reeds ervaring hebben opgedaan met procederen wijzen daarbij tevens op de gebrekkige toegevoegde waarde van een juridische procedure. Vooraf is moeilijk in te schatten wat de kans op succes is, terwijl de eventueel toe te kennen schadevergoeding veelal onvoldoende blijkt om de kosten te vergoeden. In een aantal branches werken alternatieve handhavingsmethoden beter dan procederen. Het uitoefenen van psychologische druk op de inbreukmaker of op klanten van de inbreukmaker, waarschuwen en dan onderhandelen over het uitruilen van technologie alsmede het voorkomen van geschillen, omdat men de inbreukmaker in de toekomst mogelijk weer nodig heeft, worden genoemd als methoden (KPMG, 2003). In het MKB en bij een aantal geïnterviewden bestaat verder de opvatting dat wanneer inbreuk op een eigen octrooi wordt gemaakt, het voor de kleine onderneming moeilijk is om zich te verdedigen omdat MKB-bedrijven niet opkunnen tegen de overmacht aan onderzoekscapaciteit en advocaten van grote ondernemingen. Grote bedrijven zeggen in de praktijk juist voorzichtig te zijn met het voeren van juridische procedures om hun octrooien te handhaven. Zij menen zeer omzichtig te werk moeten gaan, wanneer er sprake is van inbreuk door een MKB-organisatie of wanneer zij door een MKB-ondernemer of uitvinder van inbreuk worden beschuldigd. De publieke opinie is in een dergelijk geval vaak op de hand van de kleinere partij en het risico van imagoschade is erg groot. Volgens grote bedrijven is de vrees van kleinere bedrijven en uitvinders om overdonderd te worden door grote bedrijven via juridische procedures dan ook onterecht. Ook wanneer er sprake is van inbreuk door een grote concurrent zijn de grote bedrijven voorzichtig met procederen (KPMG, 2003). De beslissing om te procederen wordt door de grote bedrijven getypeerd als een bedrijfseconomische beslissing. Er wordt een afweging gemaakt tussen de verwachte kosten van procederen, de verwachte baten en de kans op succes. Als die afweging negatief uitvalt, zal men niet procederen.
Rechtspraak Een andere opmerking die vooral bij grote bedrijven is gehoord, is dat de complexiteit van het octrooi vraagt om gespecialiseerde rechters: er moet bij de Nederlandse rechters worden gewerkt aan de opbouw en de instandhouding van technische kennis en kennis over octrooien. Er zijn namelijk slechts enkele gespecialiseerde octrooirechters, die door het roulatiesysteem niet altijd beschikbaar zijn geweest voor het behandelen van octrooizaken. Opgemerkt moet worden dat hiervoor kort geleden bij de rechtbank een oplossing is gezocht door gespecialiseerde octrooirechters niet meer te laten rouleren. Ook constateren grote bedrijven dat wetgeving en jurisprudentie vaak moeite hebben in de pas te blijven lopen met de ontwikkeling van de technologie. Het verkrijgen van bescherming wordt om deze reden ingewikkeld geacht. 28
28
Deze informatie komt uit de interviews en het KPMG-onderzoek ‘Kennis verzekerd’. Onderzoek naar nut en vormgeving van een rechtsbijstandverzekering voor octrooien uit 2003, p. 19.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
35
4.4
Kosten De staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken concludeerde in haar toespraak van 23 maart 2005 op het Octrooicongres dat het voor het MKB vaak vrijwel onbetaalbaar is om een octrooi in stand te houden. Dat komt mede door wettelijke verplichtingen. Zo kost het instandhouden van een octrooi in Nederland meer dan in veel andere Europese landen. Een Nederlands octrooi wordt na verlening gemiddeld zeven jaar in stand gehouden. Dat kost in totaal EUR 839. Dat is 65% meer dan het gemiddelde van de oude EU-15. Het handhaven of uitbreiden van een octrooi naar het buitenland kost ook veel geld. Bovendien moeten bedrijven voor het inschakelen van octrooigemachtigden hoge kosten maken. Ook uit de interviews en uit de literatuur blijkt dat het MKB de kosten om octrooien in stand te houden als hoog ervaart. Ook voor grote bedrijven zijn kosten een knelpunt, maar dan met name de vertaalkosten bij het Europese octrooi en de hoge kosten van het procederen. De juridische ondersteuning in een vernietigingsprocedure kost bijvoorbeeld ongeveer EUR 50.000 in eerste aanleg aan kosten voor de advocaat en de octrooigemachtigde. In de vorige paragraaf is al geconstateerd dat deze kosten voor het MKB een reden kunnen zijn om een vinding geheim te houden. In het buitenland kunnen deze kosten veel hoger zijn; Volgens een expert bedragen deze kosten in het Verenigd Koninkrijk circa EUR 250.000. Dit beeld wordt bevestigd door de enquête. Van de respondenten geeft 60% aan dit veel te hoog of aan de hoge kant te vinden, geeft 26% aan dit precies goed te vinden en geeft 1% aan dit aan de lage kant of veel te laag te vinden (zie tabel 4.6). Wel dient opgemerkt te worden dat tijdens de ondernemersbijeenkomst bleek dat octrooihouders vaak geen inzicht te hebben in het verschil tussen de kosten van de octrooigemachtigde en die van Octrooicentrum Nederland. Rekeningen van Octrooicentrum Nederland blijken bijvoorbeeld regelmatig via de octrooigemachtigde te lopen. Een voorbeeld daarvan is dat octrooigemachtigden doorgeven aan de octrooihouder dat zij instandhoudingtaksen moeten betalen. Naast de in rekening gebrachte jaartaksen moet in dat geval echter eveneens voor deze dienstverlening van de octrooigemachtigde worden betaald. Tabel 4.6. Oordeel hoogte jaartaksen (n=348) Veel te hoog
18%
Aan de hoge kant
42%
Precies goed
26%
Aan de lage kant
1%
Veel te laag
0%
Weet niet / geen mening
13%
Totaal
100%
Gevraagd naar de haalbaarheid van het aanvragen van een Nederlands octrooi in relatie tot de gemaakte kosten en moeite gedurende de looptijd van het octrooi, geeft 23% aan dit (ruim) voldoende te vinden en geeft 52% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden (zie tabel 4.7).
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
36
Tabel 4.7. Oordeel haalbaarheid aanvraag Nederlands octrooi gezien kosten en complexiteit (n=445)
4.5
Ruim voldoende
2%
Voldoende
21%
Onvoldoende
31%
Ruim onvoldoende
21%
Weet niet / geen mening
25%
Totaal
100%
Bescherming van derden In theorie zijn de belangen van derden in geval van confrontatie met een Nederlands 6- of 20jarig octrooi even goed gewaarborgd als met een getoetst octrooi: de eisen aan de Nederlandse registratieoctrooien zijn identiek aan die van getoetste octrooien. Net als bij een getoetst octrooi vindt de finale toetsing plaats tijdens een eventuele juridische procedure. Slechts het moment van eerste toetsing is verplaatst: van toetsing als onderdeel van de verleningsprocedure en daarmee voorafgaand aan de eventuele octrooiverlening, naar toetsing van een toegekend octrooi als onderdeel van een juridische vernietigingsprocedure. 29 Octrooien kunnen echter ook derden weerhouden iets te doen doordat deze denken dat het octrooi juridisch houdbaar is. Als dit bij juridische toetsing niet het geval zou zijn geweest is de derde dus onterecht weerhouden van een bepaalde uitvinding gebruik te maken. Daarbij komt dat de inhoudelijke kennis van een uitvinding en van (de rechtsgeldigheid van) een octrooi bij derden beperkt is. Octrooien waarbij geen of beperkte informatie over de rechtsgeldigheid wordt gegeven, leveren voor derden dan ook een grotere rechtsonzekerheid op. De geïnterviewde experts geven aan dat het Nederlandse systeem relatief gemakkelijk een octrooi verleent. Als gevolg daarvan moet de derde hogere kosten maken om te beoordelen of een eventueel octrooi waar hij mee wordt geconfronteerd terecht is. Met name het 6-jarig octrooi geeft daarbij bescherming aan de houder tegen lage kosten en zonder dat voor beide partijen duidelijk is in hoeverre het recht voor de rechter stand houdt. Wanneer een derde een vernietigingsprocedure wil aanspannen, moet hij eerst verplicht advies inwinnen bij Octrooicentrum Nederland, waarvoor hij moet betalen. In geval van een proces is een derde snel EUR 50.000 kwijt, die hij, ook als hij het proces wint, niet op de houder kan verhalen. Wel is het zo dat als de houder van een 6-jarig octrooi een procedure wil aanspannen tegen een derde hij eerst zelf een nieuwheidsonderzoek moet aanvragen. Uit de enquête blijkt echter dat deze problemen zich in de praktijk kennelijk beperkt voordoen (zie tabellen 4.8, 4.9 en 4.10). Enerzijds heeft een belangrijk deel van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders geen mening of weet het antwoord niet op de vraag of de bescherming van derden voldoende of onvoldoende is. 29
In de praktijk zal de derde bij een juridische procedure waarbij hij van inbreuk op een octrooi worden beticht altijd de vernietiging van (de toepassing zijnde conclusies uit) het octrooi eisen.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
37
Anderzijds geeft respectievelijk 40% en 41% aan dat deze bescherming bij confrontatie met een 6- en een 20-jarig octrooi (ruim) voldoende is en geeft 26% en 22% aan dat deze bij confrontatie met een 6- en een 20-jarig octrooi (ruim) onvoldoende is. Tabel 4.8. Oordeel bescherming belangen van derden in geval van confrontatie 6-jarig octrooi
20-jarig octrooi
(n=648)
(n=648)
Ruim voldoende
4%
4%
Voldoende
36%
37%
Onvoldoende
21%
19%
Ruim onvoldoende
5%
3%
Weet niet / geen mening
34%
37%
Totaal
100%
100%
Tabel 4.9. Oordeel bescherming belangen van derden in geval van confrontatie met een 6-jarig octrooi met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=94)
(n=129)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=68)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=322)
(n= 160) (Ruim) voldoende
37%
33%
45%
40%
39%
(Ruim) onvoldoende
29%
40%*
25%
24%
22%
Weet niet / geen mening
34%
28%
30%
37%
39%*
Totaal 100% *= Verschilt significant op 95%-niveau
100%
100%
100%
100%
Tabel 4.10. Oordeel bescherming belangen van derden in geval van confrontatie met een 20-jarig octrooi met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=94)
(n=129)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=68)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=322)
(n= 160) (Ruim) voldoende
34%
47%
50%*
49%
38%
(Ruim) onvoldoende
19%
28%
20%
18%
22%
Weet niet / geen mening
47%*
26%*
30%*
34%
41%*
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95%-niveau
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
38
4.6
Evenwichtigheid De geïnterviewde experts zijn van mening dat de octrooihouder in Nederland te goedkoop een alleenrecht op een uitvinding kan kopen waarvan voor alle partijen niet duidelijk is in welke mate het octrooi voldoet aan de eisen van octrooieerbaarheid. Hij kan hiermee dreigen, waardoor een derde ten onrechte met hoge (onderzoeks- en eventueel zelfs proces)kosten zit, ook voor octrooien die niet aan eisen van de wet voor octrooien voldoen. Met name het 6-jarig octrooi vinden zij dan ook onevenwichtig en in het nadeel van de derde. De geënquêteerde ondernemingen en uitvinders bevestigen dit beeld maar ten dele (zie tabellen 4.11 tot en met 4.14). Zo vindt 38% het systeem in evenwicht, 31% het systeem onvoldoende in evenwicht en heeft 31% geen mening (zie tabel 4.11 en 4.12). 30 Gevraagd in het voordeel van wie de balans doorslaat, wordt echter door 56% de derde genoemd (zie tabel 4.13). Tabel 4.11. Oordeel evenwicht bescherming octrooihouders en derden (n=648) Voldoende in evenwicht
38%
Onvoldoende in evenwicht
31%
Weet niet / geen mening
31%
Totaal
100%
Tabel 4.12. Oordeel evenwicht bescherming octrooihouders en derden met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=94)
(n=129)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=68)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=322)
(n= 160) Voldoende in evenwicht
37%
40%
42%
50%*
30%*
Onvoldoende in evenwicht
34%
38%
33%
28%
31%
Weet niet / geen mening
29%
22%*
26%
22%
39%*
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95%-niveau
30
Geënquêteerden kunnen houder zijn van meerdere typen octrooien. Hierdoor is het totaal van respondenten van tabel 4.12 niet gelijk aan dat van 4.11. Hetzelfde geldt voor 4.14 t.o.v. 4.13.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
39
Tabel 4.13. Oordeel naar welke partij de balans doorslaat (n=203) Naar de octrooihouder
37%
Naar de derde
56%
Weet niet / geen mening
7%
Totaal
100%
Tabel 4.14. Oordeel naar welke partij de balans doorslaat met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=32)
(n=49)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=19)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=101)
(n= 52) Naar de octrooihouder
53%*
51%*
42%
32%
30%*
Naar de derde
41%
45%
50%
53%
63%*
Weet niet / geen mening
6%
4
8%
16%
7%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95% niveau
De geënquêteerde ondernemers en uitvinders die van mening zijn dat het systeem niet in evenwicht is, vinden dat het systeem de derde meer beschermt dan de octrooihouder. Wanneer dit wordt uitgesplitst naar groepen octrooihouders valt op dat houders van een Nederlands octrooi in meerderheid van mening zijn dat het Nederlandse systeem doorslaat in het voordeel van de octrooihouders, terwijl houders van buitenlandse octrooien of geënquêteerden zonder octrooi juist in meerderheid van mening zijn dat het Nederlandse systeem doorslaat naar de derde.
4.7
Innovatie Een octrooi biedt een bedrijf de mogelijkheid om de exploitatie van een uitvinding door derden tegen te houden of daar een vergoeding voor te vragen. In ruil voor dit recht staat het bedrijf toe dat iedereen de uitvinding via het octrooiregister vrijelijk kan raadplegen. De maatschappelijke baten van een octrooistelsel zijn tweeledig 31 : •
het vergroot de prikkel tot kenniscreatie;
•
het bevordert de verspreiding van kennis via het octrooiregister.
Daartegenover staan echter maatschappelijke kosten:
31 31
Afkomstig uit De pijlers onder de kenniseconomie: opties voor institutionele vernieuwing, CPB Special Publication 35, 2002
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
40
•
monopoliemacht beperkt het gebruik van een geoctrooieerde uitvinding: afnemers die bereid zijn meer te betalen dan de marginale productiekosten maar minder dan de marktprijs (van de octrooihouder) worden niet bediend;
•
octrooien kunnen het verdere gebruik van een uitvinding voor verdere, incrementele innovaties belemmeren.
Uit de gehouden interviews en bijeenkomsten komt niet duidelijk naar voren waar de juiste balans ligt tussen de maatschappelijke kosten en baten. Uit eerder onderzoek van het ministerie van Economische Zaken 32 komt echter naar voren dat octrooien voor een beperkte groep Nederlandse bedrijven een duidelijke prikkel zijn tot innovatie. Dit zijn vooral bedrijven in sectoren als de chemie en de farmacie, waar grote investeringen in research en development nodig zijn voor productinnovaties. Octrooien zijn een middel om deze investeringen terug te verdienen. Octrooien zijn echter maar een deel van de totale innovatiestrategie van bedrijven. De meest gebruikte strategie van bedrijven is geheimhouding of technologische voorsprong. 33 Grote bedrijven noemen hiervoor als belangrijkste reden dat ze bang zijn voor imitatie, terwijl de kleinere ondernemingen vooral belemmerd worden door de hoge aanvraagkosten 34 van octrooien. Voor veel bedrijven is een octrooi dan ook niet het aangewezen instrument om de opbrengsten van intellectueel eigendom te beschermen. 35 Veel innovaties zijn niet octrooieerbaar, inbreuk is soms onmogelijk (tenzij tegen zeer hoge kosten) op te sporen en de waarde van veel innovaties staat niet in verhouding tot de kosten van octrooieren en van eventuele gerechtelijke procedures. (of de bedrijven kunnen deze kosten gewoon niet dragen). Hierbij speelt volgens sommige experts en octrooihouders een belangrijk probleem, zeker voor het MKB: ook als de innovatie en de productintroductie (financieel) succesvol zijn geweest, wegen deze winsten soms niet op tegen de gemaakte kosten voor de aanvraag- en zeker de handhaving van het octrooi. Uit tabel 4.15 blijkt dat een grote meerderheid van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders denkt dat de innoverende activiteiten van hun organisatie gelijk blijven, wanneer de Nederlandse octrooien worden afgeschaft.
32 Hierbij wordt verwezen naar het onderzoek ‘Over de rol van intellectueel eigendom in de Nederlandse kenniseconomie’ uit 2001, p. 20. 33 Afkomstig uit Arundel, A. (2001). Patents in the knowledge-based economy. Beleidstudies Technologie Economie, Vol. 37, pp. 83-107. 34 Ministerie van Economische Zaken (2001). Over de rol van intellectueel eigendom in de Nederlandse kenniseconomie, p. 6. 35 Afkomstig uit De pijlers onder de kenniseconomie: opties voor institutionele vernieuwing, CPB Special Publication 35, 2002.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
41
Tabel 4.15. Ontwikkeling innoverende activiteiten wanneer octrooien worden afgeschaft 6-jarig octrooi
20-jarig octrooi
(n=648)
(n=648)
Die nemen toe
3%
3%
Die blijven gelijk
83%
76%
Die nemen af
11%
17%
Weet niet / geen mening
3%
4%
Totaal
100%
100%
Tabel 4.16. Overwogen om een uitvinding op een andere manier te beschermen (n=801) Ja
32%
Nee
67%
Weet niet / geen mening
1%
Totaal
100%
Tabel 4.17. Wijze waarop uitvinding is beschermd Soort bescherming
Aantal respondenten
%
40
16
105
42
Via de Belastingdienst
22
9
Via de notaris
26
10
Via een geheimhoudingsverklaring, gesloten met een andere partij
11
4
Overige
65
27
Totaal antwoorden
269
107
Totaal ondervraagden
251
100
Geheimhouding Andere vormen van wettelijke bescherming
36
Uit de enquête blijkt dat 32% van de ondervraagden wel eens heeft overwogen een uitvinding op een andere manier dan met een octrooi te beschermen. 67% geeft aan dit niet overwogen te hebben. Het grootste gedeelte van de eerste groep probeert andere vormen van wettelijke bescherming te verkrijgen of houdt de vinding geheim. Opvallend is dat 42% van degenen die de vraag hebben beantwoord kiezen voor andere vormen van wettelijke bescherming zoals auteursrecht, merkenrecht, copyright, modelbescherming, 36
Hieronder wordt verstaan: auteursrecht, merkenrecht, copyright, modelbescherming, kwekersrecht, naamsregistratie, handelsmerk, beeldrecht.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
42
kwekersrecht, naamsregistratie, handelsmerk en beeldrecht. De vraag hierbij is wel of het in al deze gevallen gaat om bescherming van een uitvinding, of alleen van een ‘nieuw product’.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
43
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
44
5
Vergelijking met andere systemen en geconstateerde knelpunten In dit hoofdstuk wordt allereerst uiteengezet welke elementen volgens betrokkenen in het Nederlandse systeem goed zijn en behouden moeten blijven en welke elementen als knelpunt worden beschouwd. Dit zal gebeuren in paragraaf 5.1 en 5.2. In de paragrafen 5.3 en 5.4 wordt het Nederlandse systeem vergeleken met andere systemen. Hierbij is ervoor gekozen om vooral in te gaan op het Europese en het Amerikaanse systeem, omdat deze systemen, in tegenstelling tot het PCT-systeem, ook daadwerkelijk octrooien verlenen waardoor ze beter vergelijkbaar zijn met het Nederlandse systeem. Verder blijkt uit de enquête dat met deze systemen de meeste ervaring is opgedaan. Daarnaast gaan we kort in op het Australische systeem, dat enkele jaren geleden is aangepast. In paragraaf 5.5 worden de meningen van geënquêteerden, experts en betrokkenen over het bestaansrecht van de Nederlandse octrooien uiteengezet. Aanpassingen aan het huidige octrooisysteem die uit de enquête en interviews naar voren zijn gekomen, worden ten slotte in paragraaf 5.6 besproken. De resultaten in dit hoofdstuk zijn tot stand gekomen door de analyse van open antwoorden van respondenten. Hieruit zijn de meest voorkomende antwoorden gedestilleerd en gecategoriseerd. Op basis hiervan zijn de percentages toegekend.
5.1
Wat is goed in het Nederlandse systeem en moet behouden blijven Tabel 5.1 en tabel 5.2 geven het oordeel van de geënquêteerde ondernemingen over elementen die in het Nederlandse systeem behouden moeten blijven. Tabel 5.1. Kan de geënquêteerde aangeven wat goed is aan het Nederlandse systeem en wat behouden moet blijven? (n= 648) Ja, namelijk
60%
Nee
27%
Weet niet / geen mening
13%
Totaal
100%
Aan de ‘ja-stemmers’ is vervolgens gevraagd aan te geven wat er goed is aan het systeem (zie tabel 5.2). De geënquêteerde ondernemers en uitvinders zijn vooral tevreden over de toegankelijkheid en de bescherming van het Nederlandse octrooisysteem. Bij deze laatste categorie blijkt dat men vooral tevreden is over het feit dat met een octrooi een bepaalde vorm van bescherming gegeven wordt. Over de waarde van deze bescherming worden geen uitspraken gedaan. Ook de toegankelijkheid wordt als goed beschouwd. Men vindt het systeem laagdrempelig en de aanmeldingsprocedure eenvoudig.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
45
Tabel 5.2. Oordeel over goede elementen van het Nederlandse systeem Categorie
(n=332)
Bescherming
22%
Toegankelijkheid
21%
Snelheid
9%
Kosten
7%
Procedure
6%
Termijn
5%
Overige
30%
Totaal
100%
De geïnterviewde experts en betrokkenen en ondernemers tijdens de ondernemersbijeenkomst hebben eenzelfde beeld en geven aan dat vooral de mogelijkheid voor MKB-bedrijven om snel, goedkoop en in de Nederlandse taal een octrooi te registreren, behouden moet blijven.
5.2
Knelpunten in het Nederlandse systeem De geïnterviewde experts zien als het grootste knelpunt van het Nederlandse systeem het principiële knelpunt van de bescherming en rechtszekerheid van het Nederlandse octrooi: vooral het 6-jarig octrooi geeft schijnzekerheid aan de octrooihouder. Hiermee heeft de octrooihouder een schijn van een recht dat bij juridische procedures vaak geen recht blijkt te zijn. Ook voor derden is dit een probleem. Zij worden geconfronteerd met een octrooi dat alle kenmerken van een ‘rechtsgeldig’ octrooi heeft, zonder dat het aan de materiële eisen voor octrooieerbaarheid hoeft te voldoen. Als gevolg van het 6-jarig octrooi moeten zij dan ook kosten maken om de houdbaarheid van een 6-jarig octrooi te toetsen, ook als het octrooi juridisch nooit stand kan houden. Dit geldt eveneens voor het 20-jarig octrooi, maar door het verplichte nieuwheidsonderzoek in iets mindere mate. De uitkomsten van het nieuwheidsonderzoek bieden de octrooigemachtigde een zeker inzicht in de houdbaarheid van een octrooi, voor een leek is dit echter vrijwel niet te beoordelen. Ook hiervoor geldt dat de derde die wordt geconfronteerd met een 20-jarig octrooi kosten moet maken bij de octrooigemachtigde om de deugdelijkheid van het octrooi te toetsen. Een deel van de experts twijfelt daarnaast aan het nut van een specifiek Nederlands octrooi vanwege het beperkte beschermingsgebied. Zij zijn van mening dat ook voor een MKB’er bescherming van een uitvinding alleen commercieel interessant is als in meer landen octrooi wordt aangevraagd. Slechts vanwege het belang internationaal invloed te kunnen uitoefenen bij de totstandkoming van octrooiverdragen zou een Nederlands systeem (in aanvulling op de EOBprocedure) dan nog zinvol zijn. Experts zien ten slotte een knelpunt in het feit dat een octrooiaanvraag eigenlijk alleen door een octrooigemachtigde kan worden geschreven en het feit dat het aanvragen daardoor relatief kostbaar wordt. Dit geldt voor Nederland voor de octrooihouder in het kader van de aanvraag weliswaar in mindere mate dan voor een getoetst octrooi, maar om een octrooi te schrijven dat
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
46
juridisch houdbaar zal blijken is het ook hier vrijwel onontbeerlijk. Voor een derde geldt dit in Nederland echter meer dan in landen met getoetste octrooien, omdat het beoordelen van een nieuwheidsonderzoek ook vrijwel alleen door een octrooigemachtigde kan gebeuren.
Oordeel van de geënquêteerde ondernemingen en uitvinders Op de vraag wat de knelpunten in het Nederlandse octrooisysteem zijn, wilde of kon 51% van de respondenten knelpunten aangeven. Opvallend hierbij is de relatief grote groep geënquêteerden die geen knelpunten wist te noemen (28%) of geen mening hierover had (21%). Tabel 5.3. Kan de geënquêteerde aangeven wat de knelpunten zijn in het Nederlandse systeem? (n=648) Ja, namelijk
51%
Nee
28%
Weet niet / geen mening
21%
Totaal
100%
De genoemde knelpunten zijn als volgt ingedeeld: Tabel 5.4. Oordeel over knelpunten in het Nederlandse systeem Categorie
(n=320)
Kosten
19%
Toegankelijkheid
17%
Bescherming
17%
Dekking
11%
Snelheid
10%
Kwaliteit nieuwheidsonderzoek
7%
Overige
19%
Totaal
100%
De geënquêteerde ondernemers en uitvinders zijn vooral ontevreden over de kosten van het Nederlandse octrooisysteem. Daarbij worden in de beantwoording zowel de kosten van de aanvraag als de kosten bij inbreuk genoemd. Verder blijkt dat men tevens de toegankelijkheid en bescherming als knelpunt beschouwt. Het feit dat toegankelijkheid als knelpunt wordt gezien is opmerkelijk: dit onderdeel werd ook als sterk punt genoemd. Hier wordt echter meer gedoeld op de bureaucratie en de administratieve rompslomp rondom het systeem. Ook complexiteit en wordt daarbij als knelpunt genoemd. Net als 10% van de geënquêteerde ondernemers, geeft een deel van de geïnterviewde experts aan de huidige procedure(s) te lang te vinden. De Nederlandse wet- en regelgeving en de
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
47
procedures van Octrooicentrum Nederland lopen volgens hen achter bij de werkelijkheid van de steeds snellere en internationaliserende economie. Het octrooisysteem zou rekening moeten houden met de ontwikkeltijd en de levenscyclus van producten die de afgelopen jaren in het algemeen sterk is afgenomen, en de aanvraagprocedures moeten versnellen. Een te lange procedure is in deze opinie een probleem voor zowel de aanvrager als de derde: het duurt lang voordat de aanvrager een octrooi heeft terwijl de kennis voor de derde, in vergelijking met de levenscyclus van een product, lang geheim blijft. De 18 maanden waarin de aanvraag nog niet wordt gepubliceerd zou dan ook (vooral voor fast moving consumer goods) te lang zijn en de belangen van derden te veel schaden. Hier wordt echter wel de kanttekening gemaakt dat de Europese procedure nog langer duurt en daarmee nog minder zou aansluiten bij de huidige technologische ontwikkelingen. Volgens andere geïnterviewde experts is de snelheid van de procedure voor de aanvrager juist helemaal geen probleem (maar beperkt het probleem zich tot de derde). Als de aanvrager dat wenst kan een Nederlands octrooi (en ook een Europees octrooi) in een paar maanden verleend worden. Strategisch gezien is het echter van belang dat een octrooiaanvraag zo lang mogelijk in de aanvraagfase blijft. Hierdoor krijgt de aanvrager de ruimte om de aanvraag bij te schaven en afgesplitste octrooien (of ‘divisional claims’) in te dienen, die de mogelijkheid bieden de uitvinding nog beter te beschermen. Ook de kosten blijven zo lang mogelijk laag: pas bij verlening stijgt het kostenpeil van een Europees octrooi aanzienlijk. Voor de derde is het echter juist van belang dat octrooiaanvragen snel openbaar worden en niet te lang de status van aanvraag hebben, aangezien daardoor de onzekerheid voor derden langer blijft bestaan.
Strategisch octrooieren Uit gesprekken met experts en een aantal octrooihouders is gebleken dat 6-jarige octrooien soms strategisch worden gebruikt (bijvoorbeeld als ‘afschrikmiddel’ om te voorkomen dat (ex-) personeel voor zichzelf gaat beginnen, of om concurrenten af te schrikken een soortgelijk octrooi aan vragen). Bij de keuze van het 6-jarig octrooi spelen dan vooral de ‘status’ en de beperkte kosten een rol. Indien er geen gebruik wordt gemaakt van een octrooigemachtigde zijn de kosten lager dan voor bijvoorbeeld een registratie bij de notaris. De uiteindelijke juridische houdbaarheid van het octrooi speelt daarbij maar een beperkte rol. 37 Uit de enquête blijkt echter dat 76% van de octrooihouders van 6-jarige octrooien een octrooigemachtigde heeft ingeschakeld. Of ook deze octrooihouders hun octrooien op deze manier gebruiken kunnen wij niet zeggen.
37
KPMG constateert daarbij dat jaarlijks 350 - 400 6-jarige octrooien vervallen omdat de instandhoudingstaks (die alleen het 5e en 6e jaar betaald hoeft te worden) niet is voldaan, ten opzichte van 160 - 225 octrooien die vervallen wegens het bereiken van de wettelijke termijn. Zonder nader onderzoek kan echter niet worden geconcludeerd of het niet voldoen van de instandhoudingstaks is geconcentreerd in het eerste jaar dat betaald moet worden (het 5e jaar), dan wel dat dit evenwichtig over het 5e en 6e jaar is verspreid. Evenmin is bekend hoe deze cijfers zich verhouden tot die van 20-jarige octrooien. Nader onderzoek op dit gebied is dan ook gewenst om conclusies aan dit cijfer te verbinden. Dit was gedurende de looptijd van dit onderzoek niet mogelijk.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
48
5.3
Vergelijking van het Nederlandse systeem met het Europese octrooi In deze paragraaf wordt ingegaan op de voordelen van het Nederlandse systeem ten opzichte van het Europese octrooi en andere systemen.
Oordeel geënquêteerde bedrijven Tabel 5.5. Oordeel voordelen t.o.v. een Europees octrooi Categorie
(n=90)
Snelheid
28%
Kosten
19%
Taal
18%
Eenvoud
20%
Overige
15%
Totaal
100%
In vergelijking met het Europese octrooisysteem doet het Nederlandse systeem het volgens de geënquêteerde ondernemers en uitvinders goed op het gebied van snelheid en eenvoud. Ook het feit dat Nederlands als voertaal wordt gebruikt, wordt als voordeel gezien. De Nederlandse taal wordt, vooral door het MKB, als belangrijk gezien, aangezien te weinig mensen de Engelse taal voldoende machtig zijn om in het Engels hun weg te vinden in octrooibestanden en met name om in het Engels hun eigen aanvraag goed op te stellen. Diegenen die het Nederlandse systeem vooral gebruiken als opstap voor de aanvraag van een Europees octrooi zijn echter van mening dat aanvragen meteen in het Engels gedaan zouden moeten worden. Ook deze groep onderkent dat het opstellen van een octrooi in de Engelse taal complexer is dan in het Nederlands, maar dat dit ondervangen kan worden door het inschakelen van een octrooigemachtigde en dat de kosten toch gemaakt moeten worden bij het indienen van de Europese vervolgaanvraag. Tijdens de ondernemersbijeenkomst kwam dan ook het voorstel het mogelijk te maken een Nederlands octrooi in het Engels in te dienen.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
49
Tabel 5.6. Oordeel nadelen t.o.v. Europa Categorie
(n=137)
Dekking
66%
Toetsing
9%
Bescherming
8%
Kosten
7%
Overig
10%
Totaal
100%
Als grootste nadeel van het Nederlandse systeem ten opzichte van het Europese systeem wordt de beperkte dekking van het Nederlandse systeem genoemd. Het feit dat met het Europese systeem bescherming in meerdere landen verkregen kan worden, is voor veel van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders een groot pré: wanner men als bedrijf een product wil beschermen is de omvang van de dekking van het Nederlandse systeem eenvoudigweg te beperkt. De afwezigheid van toetsing en de beperktere rechtsbescherming van Nederlandse octrooien wordt in respectievelijk 9% en 8% van de antwoorden (van de respondenten die een nadeel signaleren) genoemd. De geïnterviewde experts vinden, naast de beperktere dekking, vooral het principiële punt dat in Nederland geen toetsing bestaat en de daarmee samenhangende onzekerheid voor bedrijven over de juridische houdbaarheid van een octrooi, van belang. Voor het MKB zou dit veel onzekerheid geven en voor grote bedrijven (met eigen octrooigemachtigden in dienst) een extra kostenpost. Het verschil met het Europese systeem is overigens kleiner dan het lijkt, omdat in de periode dat grote bedrijven octrooiaanvragen en octrooien van derden beoordelen op de consequenties voor het eigen bedrijf, als gevolg van de lange procedure bij het EOB de betreffende octrooien ook daar nog in het stadium van de octrooiaanvraag zitten. Bovendien blijkt dat de door het EOB toegekende octrooien in juridische procedures niet altijd volledig in stand blijven, zodat het verschil met een ongetoetst octrooi qua rechtszekerheid veel kleiner is dan het op grond van de principiële argumenten lijkt.
5.4
Vergelijking met andere systemen Vergelijking met de Verenigde Staten Veel geënquêteerde bedrijven hebben eveneens ervaring met het Amerikaanse systeem. Tabel 5.7 en tabel 5.8 geven een oordeel over de voor- en nadelen van het Nederlandse systeem ten opzichte van het Amerikaanse systeem.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
50
Tabel 5.7. Oordeel voordelen t.o.v. Verenigde Staten
Categorie
(n=73)
Eenvoud
27%
Kosten
18%
Snelheid
18%
Rechtszekerheid
11%
Taal
3%
Overig
23%
Totaal
100%
Ook in de vergelijking met Amerika zijn het vooral de eenvoud en snelheid waar men, samen met de kosten, tevreden over is. De eenvoud zit volgens de geënquêteerde ondernemers en uitvinders vooral in de eenvoudige en doorzichtige verleningsprocedure. Ook heeft men het idee dat een octrooi in Nederland gemakkelijker verleend wordt. Daarbij zegt een kleinere groep dat de rechtszekerheid van het Nederlandse octrooi groter is. Dit zit vooral in het feit dat in Amerika degene die kan aantonen dat hij de uitvinding als eerste heeft gedaan, recht heeft op een octrooi. In Nederland geldt dat degene die het octrooi het eerste indient ook het octrooi krijgt. Tabel 5.8. Oordeel nadelen t.o.v. Verenigde Staten Categorie
(N=79)
Dekking
25%
Bescherming
22%
Snelheid
14%
Kwaliteit onderzoek
10%
Kosten
9%
Prioriteitstelling
8%
Eigenaar
6%
Breedte
6%
Totaal
100%
In vergelijking met Amerika zien de geënquêteerde ondernemers en uitvinders vooral de dekking en de bescherming van het Nederlandse systeem als nadeel. Het Nederlandse dekkingsgebied wordt ook hier als te beperkt beschouwd. Wat betreft de bescherming is men van mening dat het Amerikaanse rechtssysteem het moeilijk maakt inbreuk te maken en dat de rechten van de uitvinder beter beschermd zijn. Opvallend is dat 14% van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders die antwoord hebben gegeven op deze vraag, van mening is dat de snelheid van het Amerikaanse systeem beter is. Dit is in tegenspraak met de resultaten uit tabel 5.7, waar de snelheid van het Nederlandse systeem juist als voordeel ten opzichte van het Amerikaanse systeem wordt genoemd.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
51
De geïnterviewde experts geven aan dat vooral de snelheid van het Nederlandse systeem er positief uitspringt ten opzichte van het Amerikaanse systeem. Een tweede, inhoudelijk, voordeel is het principe van ‘first to file’ dat in Nederland wordt gehanteerd ten opzichte van het principe ‘first to invent’, dat in de VS wordt gehanteerd. Dit laatste principe zorgt voor grote onzekerheid voor derden. De omvang van de relevante markt en het feit dat het Nederlandse octrooi niet getoetst is worden als de belangrijkste negatieve punten gezien t.o.v. het Amerikaanse systeem.
Bevindingen andere landen Ten opzichte van Duitsland noemen de experts vooral de grote waarde van een degelijk getoetst octrooi dat Nederland tot 1995 had en Duitsland nog steeds heeft. De waarde van een octrooi dat bij verlening is getoetst en dat in vrijwel alle gevallen stand houdt bij de rechter wordt door veel experts nog steeds als het ideaalbeeld gezien. Wel vormt de lengte van de procedure daarbij een probleem, evenals de apparaatskosten. Ten opzichte van Frankrijk worden door de experts het gemis van een nieuwheidsonderzoek bij het Nederlandse 6-jarig octrooi, en het gemis aan een verplichte reactie op het nieuwheidsonderzoek door de aanvrager bij een 20-jarig octrooi in de Nederlandse procedure als gemis genoemd. Uit het literatuuronderzoek kan verder Australië vermeld worden, waar het systeem van ongetoetste octrooien in 2001 is aangepast door de introductie van een ‘innovation patent’. Dit is een utility model; de eisen aan nieuwheid zijn daarbij gelijk aan die van het gewone octrooi, maar de eis aan de inventiviteit is lager. Net als in het Nederlandse 6-jarig octrooi is bij dit systeem een nieuwheidsonderzoek niet verplicht. In tegenstelling tot het Nederlandse systeem is dreiging met juridisch actie tegen inbreuk op het innovation patent pas toegestaan als er sprake is van een vorm van toetsing. Zowel de octrooihouder als een derde kunnen gedurende de gehele looptijd van het innovation patent op ieder moment deze toetsing aanvragen. 38 Als dit door een derde wordt aangevraagd, worden de kosten ($ 290) gedeeld door de derde en de octrooihouder; als het door de octrooihouder wordt aangevraagd, draagt hij zelf de kosten. Ook oppositie door de derde is op ieder moment mogelijk.
5.5
Bestaansrecht 6- en 20-jarig octrooi De geïnterviewde experts laten een eensluidend geluid horen: het 6-jarig octrooi moet worden afgeschaft. De belangrijkste reden die hiervoor gegeven is, is de schijnzekerheid die wordt gegeven: de houder van een 6-jarig octrooi denkt iets unieks in handen te hebben, terwijl niet is onderzocht of er een ander octrooi met een overeenkomstige inhoud bestaat. Over het 20-jarig octrooi zijn de meeste experts positiever. Dit octrooi wordt als een relatief goedkope en overzichtelijke stap naar een internationaal octrooi gezien. Ook kunnen bedrijven met een beperkte markt toch relatief goedkoop een octrooi aanvragen. Op deze wijze heeft het 20-jarig octrooi in zijn huidige vorm in de ogen van deze experts zeker bestaansrecht. Deze mening wordt echter niet door iedereen gedeeld: enkele experts zijn van mening dat het 20-jarig octrooi alleen kan blijven bestaan wanneer het getoetst wordt. 38
De octrooiverlenende instantie kan ook eigenmachtig tot toetsing overgaan.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
52
Oordeel geënquêteerde bedrijven De tabellen 5.9 en 5.10 geven een oordeel over de wenselijkheid de bestaande Nederlandse 6en 20-jarige octrooien te handhaven naast het EOB-octrooi. Tabel 5.9. Moeten het Nederlandse 6-jarig en 20-jarig octrooi, alles afwegende, blijven bestaan? 6-jarig octrooi
20-jarig octrooi
(n= 648)
(n=648)
Ja
49%
58%
Nee
43%
32%
Weet niet / geen mening
8%
10%
Totaal
100%
100%
Tabel 5.10. Oordeel handhaven 6-jarig octrooi met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=94)
(n=129)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=68)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=322)
(n= 160) Ja
71%*
43%
49%
43%
48%
Nee
27%*
53%*
46%
53%
40%
Weet niet / geen mening
2%*
3%*
6%
4%
13%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95%-niveau
Tabel 5.11. Oordeel handhaven 20-jarig octrooi met indeling naar groepen octrooihouders Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=94)
(n=129)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=68)
Geënquêteerden die geen octrooi hebben (n=322)
(n= 160) Ja
61%
68%*
64%*
65%
52%*
Nee
36%
29%
31%
28%
32%
Weet niet / geen mening
3%*
2%*
4%*
7%
16%*
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
*= Verschilt significant op 95%-niveau
Van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders vindt 49% dat het 6-jarig octrooi gehandhaafd moet blijven. 43% is het daar niet mee eens. Wanneer de resultaten worden uitgesplitst naar groepen octrooihouders valt op dat vooral de houders van het 6-jarig octrooi voorstander zijn van behoud van dit octrooi, de overige groepen zijn hier beduidend minder enthousiast over.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
53
58% van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders is van mening dat het 20-jarig octrooi behouden moet blijven. Hier is 32% het niet mee eens. Deze mening wordt door alle groepen octrooihouders gedeeld.
5.6
Voorgestelde aanpassingen De meeste geïnterviewde experts zijn een voorstander van getoetste octrooien. Zij vinden dit principieel de enige juiste vorm van octrooiering. Zij geven echter ook aan dat de argumenten die geleid hebben tot de invoering van de ROW 1995 nog steeds gelden, waardoor zij verwachten dat de invoering van een volledig getoetst systeem niet haalbaar zal zijn. Een mogelijke uitvoering van Nederlandse toetsing door het EOB wordt ook niet haalbaar geacht, aangezien de uitvoering door het EOB te lang zal duren: hier bestaat nu al een grote achterstand bij het wegwerken van octrooiaanvragen. Indien volledige toetsing niet mogelijk is, willen de meeste experts een octrooisysteem dat zoveel mogelijk kenmerken van een getoetst octrooi bezit. Een aantal experts ziet in de opname van de written opinion bij het nieuwheidsonderzoek (zoals in de PCT-procedure gehanteerd wordt) in het Nederlandse octrooisysteem een acceptabele vervanging van de toetsing. Deze aanvulling is volgens deze experts praktisch en goed haalbaar: de examiner doet nu toch al het nieuwheidsonderzoek, waar al kwalificaties worden gegeven. Deze aanvulling zou dan ook nauwelijks extra werk betekenen. Deze handelwijze geeft meer transparantie en rechtszekerheid voor alle partijen. Dat weegt op tegen de (beperkte) extra kosten. Andere geïnterviewden willen als voorwaarde bij een written opinion dat ook een verplichte reactie van de aanvrager op de written opinion bij het octrooi opgenomen moet worden.
Oordeel geënquêteerde bedrijven Als onderdeel van de enquête is de respondenten gevraagd hun oordeel over enkele aanpassingen te geven die door het ministerie van Economische Zaken worden overwogen. In de tabellen 5.12 tot 5.16 zijn de oordelen van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders opgenomen over de invoering van een written opinion, de invoering van het oordeel van een examiner, de invoering van een licentieverplichting in ruil voor verlaging van de instandhoudingstaksen en de herinvoering van getoetste octrooien. Tabel 5.12. Oordeel opname written opinion (n=648) Zeer wenselijk
13%
Wenselijk
53%
Onwenselijk
8%
Zeer onwenselijk
1%
Weet niet / geen mening
25%
Totaal
100%
Tabel 5.13. Oordeel opname written opinion met EUR 250 meerkosten
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
54
(n=648) Zeer wenselijk
6%
Wenselijk
42%
Onwenselijk
28%
Zeer onwenselijk
2%
Weet niet / geen mening
22%
Totaal
100%
Tabel 5.14. Oordeel over de invoering van een verlaging van de instandhoudingstaks bij afgifte van licenties (n=648) Zeer wenselijk
13%
Wenselijk
57%
Onwenselijk
13%
Zeer onwenselijk
2%
Weet niet / geen mening
15%
Totaal
100%
Tabel 5.15. Oordeel over het invoeren van een volledig getoetst octrooi als de verleningsprocedure twee keer zo duur is en drie keer zo veel tijd vergt als de huidige Nederlandse procedure (n=648) Zeer wenselijk
2%
Wenselijk
12%
Onwenselijk
48%
Zeer onwenselijk
27%
Weet niet / geen mening
11%
Totaal
100%
Uit de tabellen blijkt dat een meerderheid van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders voorstander is van de invoering van een written opinion (66%). Als dit betekent dat de kosten van de aanvraagprocedure met EUR 250 stijgen, vindt 48% dit (zeer) wenselijk en 30% (zeer) onwenselijk. De invoering van een licentieverplichting in ruil voor taksenverlaging is volgens een meeerderheid wenselijk (70%), evenals de invoering van de opname van het oordeel van de
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
55
examiner (75 %). Over de herinvoering van toetsing, en dan vooral de tijd- en kostenimplicaties hiervan, is men echter niet erg te spreken: 15% van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders vindt dit wenselijk, terwijl 75% dit niet wenselijk acht. Overige aanvullingen Tabel 5.16. Mogelijke verbeteringen m.b.t. de huidige procedure Categorie
(n=191)
Vergroting toegankelijkheid
32%
Kosten verlagen
18%
Aansluiting bij EOB
17%
Bescherming vergroten
11%
Snelheid vergroten
9%
Procedure verbeteren
5%
Verbreden octrooimogelijkheden
3%
Overige
5%
Totaal
100%
De geënquêteerde ondernemers en uitvinders zien vooral mogelijke verbeteringen in het vergroten van de toegankelijkheid van het octrooisysteem. Daarnaast worden het verlagen van de kosten en het aansluiten bij de EOB-procedure vaak genoemd. Deze drie verbeterpunten worden ook door de experts genoemd. Daarnaast houden zij een pleidooi voor het verlagen van de initiële kosten door bijvoorbeeld steilere prijscurves en andere doorberekening van kosten. Ook geven zij als mogelijke verbeteringen een differentiatie van kosten tussen MKB en grote bedrijven door middel van een onderscheid in indienings- en instandhoudingstaksen of een subsidieregeling voor het MKB. Ook een rechtsbijstandsverzekering om de kosten die gemaakt worden in geval van inbreuk op het eigen octrooi te verzekeren en een gratis prefiling-onderzoek (dat een indicatie geeft over de octrooieerbaarheid van een octrooi) door Octrooicentrum Nederland zijn opties die genoemd zijn om de (mogelijke) kosten voor het MKB te beperken. Op deze (mogelijke) aanbevelingen zal verder worden ingegaan in hoofdstuk 6. Een aantal geïnterviewden geeft echter aan geen voorstander te zijn van differentiatie van het octrooisysteem: een uitbreiding van de mogelijkheden van het systeem (door bijvoorbeeld de gedifferentieerde instandhoudingstaksen) maakt het octrooisysteem nog ingewikkelder. Dit is alleen in het voordeel van grote bedrijven, die de expertise in huis hebben om zich de wijzigingen eigen te maken.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
56
6
Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk geven wij enkele conclusies en aanbevelingen. In paragraaf 6.1 gaan wij in op de tevredenheid van gebruikers met betrekking tot de octrooiverleningsprocedure. In paragraaf 6.2 gaan wij in op de tevredenheid van gebruikers met het huidige systeem van ongetoetste octrooien. In 6.3 gaan wij nader in op de onderzoeksvragen met betrekking tot het huidige systeem van ongetoetste octrooien en mogelijke verdergaande vormen van toetsing. Dit leidt tot een belangrijk dilemma rond het Nederlands octrooisysteem: de tevredenheid van gebruikers met de lage kosten en de korte doorlooptijd versus de geringere rechtsbescherming van het Nederlandse systeem. Dit dilemma bespreken wij in paragraaf 6.4. Op basis van de evaluatie van dit dilemma komen wij in 6.5 tot een afweging. Daarnaast geven wij in paragraaf 6.6 enkele aanbevelingen.
6.1
Tevredenheid gebruikers over de octrooiverleningprocedure De houders van Nederlandse octrooien geven in meerderheid aan relatief tevreden te zijn met de Nederlandse octrooiverleningsprocedure, met uitzondering van de kosten voor inschakeling van octrooigemachtigden en met uitzondering van de prijs van de procedure van het 20-jarige octrooi. De hoogte van de indieningtaks (EUR 90) wordt daarbij door 75% als de goede prijs genoemd, door 13% zelfs als aan de lage kant of te laag. Het blijkt daarbij dat van de houders van 6-jarige octrooien een groter aandeel aangeeft relatief tevreden te zijn met de verleningsprocedure dan van de houders van 20-jarige octrooien: •
van de houders van een 6-jarig octrooi is 75% enigszins tevreden of zeer tevreden met de eenvoud, 69% met de snelheid en 65% met de prijs van de procedure;
•
van de houders van een 20-jarig octrooi is 65% enigszins tevreden of zeer tevreden met de eenvoud en 58% met de snelheid van de procedure. Van deze groep octrooihouders is 46% enigszins of zeer tevreden met de prijs, terwijl 44% enigszins of zeer ontevreden is met de prijs.
De meerderheid van de geënquêteerde houders van Nederlandse octrooien geeft aan een octrooigemachtigde te hebben ingeschakeld bij de octrooiaanvraag. Dit geldt voor 76% van de houders van 6-jarige octrooien en voor 91% van de houders van 20-jarige octrooien. De houders geven daarbij echter wel aan deze kosten aan de hoge kant of te hoog te vinden: •
van de houders van 6-jarige octrooien geeft 71% aan de kosten van de octrooigemachtigde aan de hoge kant of veel te hoog te vinden;
•
van de houders van 20-jarige octrooien geeft 86% dit aan.
De tevredenheid van octrooihouders met de aanvraagprocedure (op de kosten van octrooigemachtigden na) sluit aan bij de door geënquêteerde ondernemers en geïnterviewde experts genoemde voordelen van het Nederlandse systeem ten opzichte van een Europees octrooi: de snelheid en eenvoud van de procedure en de relatief lage met de procedure gemoeide kosten en de taal.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
57
Geconcludeerd mag dan ook worden dat de ROW 1995 in sterke mate voldoet aan enkele belangrijke uitgangspunten om over te gaan van een systeem met getoetste octrooien (zoals dat gold in de ROW 1910) naar een systeem met ongetoetste octrooien: een aanvraagprocedure die sneller, eenvoudiger en goedkoper is dan die van de EOB en waarbij gebruikgemaakt kan worden van de Nederlandse taal.
6.2
Tevredenheid gebruikers met het systeem van ongetoetste octrooien Oordeel over de bescherming van het Nederlandse octrooi voor de octrooihouder De meerderheid van de houders van een Nederlands octrooi geeft aan de bescherming van het desbetreffende octrooi in verhouding tot gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te achten. Opvallend daarbij is dat deze tevredenheid een stuk groter is dan bij de totale populatie geënquêteerde ondernemingen en dat daarnaast de houders van 6-jarige, respectievelijk 20jarige octrooien aanmerkelijk minder vaak positief op deze vraag reageren ten aanzien van het octrooi dat zij niet bezitten: •
van de houders van een 6-jarig octrooi geeft 55% aan de bescherming van een 6-jarig octrooi in relatie tot de gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te vinden; 36% geeft aan dat deze (ruim) onvoldoende is. Zij zijn daarmee aanmerkelijk positiever dan de totale populatie van in dit onderzoek geënquêteerde bedrijven. Daarvan geeft slechts 34% aan de bescherming van een 6-jarig octrooi in relatie tot de gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende voor de octrooihouder te achten en geeft 55% aan deze (ruim) onvoldoende te achten. Van de houders van een 20-jarig octrooi geeft 40% aan de bescherming van het 6-jarig octrooi (ruim) voldoende te vinden in relatie tot de gemaakte kosten en moeite en geeft 46% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden;
•
van de houders van 20-jarige octrooien geeft 61% aan de bescherming van een 20-jarig octrooi (ruim) voldoende te vinden in verhouding tot de gemaakte kosten en moeite; 31% geeft aan dit (ruim) onvoldoende te vinden. Ook hier geldt dat de houders van deze octrooien daarmee positiever oordelen dan de totale populatie in dit onderzoek geënquêteerde bedrijven. Daarvan geeft slechts 44% aan de bescherming van het 20-jarig octrooi in relatie tot de gemaakte kosten en moeite (ruim) voldoende te achten en geeft 33% aan deze (ruim) onvoldoende te achten. Opvallend is dat van de houders van een 6-jarig octrooi slechts 32% aangeeft de bescherming van een 20-jarig octrooi (ruim) voldoende te vinden in relatie tot de gemaakte kosten en moeite; 37% geeft aan deze (ruim) onvoldoende te vinden.
Het oordeel over de bescherming van het Nederlandse octrooi bij de desbetreffende octrooihouders is daarmee niet alleen positiever dan het oordeel van de totale populatie onderzochte ondernemingen, maar ook positiever dan het oordeel van de geïnterviewde experts. Zij geven aan dat met name het 6-jarig octrooi ‘schijnzekerheid’ biedt, aangezien het daarbij om een volstrekt ongetoetst octrooi gaat waarbij zelfs geen nieuwheidsonderzoek deel van de procedure uitmaakt. De voorspelbaarheid van de juridische houdbaarheid (en daarmee de rechtszekerheid) van het 6-jarig octrooi is daardoor naar hun mening erg laag.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
58
Zijn de belangen van derden thans voldoende gewaarborgd in geval van confrontatie met een nationaal verleend Nederlands octrooi? Ongeveer 40% van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders vindt de bescherming van derden in confrontatie met een Nederlands octrooi (ruim) voldoende. Ongeveer 25% vindt dit (ruim) onvoldoende en circa 35% heeft hierover geen mening. Deze cijfers zijn ongeveer gelijk voor de bescherming van derden bij zowel 6- als 20-jarig octrooien: •
van de houders van 6-jarige octrooien geeft 37% aan de bescherming van derden in geval van confrontatie met een 6-jarig octrooi (ruim) voldoende te vinden, 29% geeft aan dit (ruim) onvoldoende te vinden. Van de totale populatie geeft 39% aan dit (ruim) voldoende te vinden en geeft 26% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden;
•
van de houders van 20-jarige octrooien geeft 47% aan de bescherming van derden in geval van confrontatie met een 20-jarig octrooi (ruim) voldoende te vinden, 28% geeft aan dit (ruim) onvoldoende te vinden. Van de totale populatie geeft 41% aan dit (ruim) voldoende te vinden en geeft 22% aan dit (ruim) onvoldoende te vinden.
De geïnterviewde experts zijn aanmerkelijk minder positief en zijn vrijwel unaniem van oordeel dat de belangen van de derde bij eventuele confrontatie met Nederlandse octrooien (met name bij het 6-jarig octrooi zonder nieuwheidsonderzoek) onvoldoende worden beschermd, omdat de derde bij een juridische procedure min of meer gedwongen is een octrooigemachtigde en juridische bijstand in te schakelen, terwijl hij deze kosten (in eerste aanleg bedragen deze naar verwachting al snel circa EUR 50.000) niet vergoed krijgt als hij de procedure wint. Ongetoetste octrooien kunnen ook derden (ten onrechte) weerhouden een door de derde bedacht product te exploiteren, omdat ervan uit wordt gegaan dat het octrooi stand zal houden. Als dit bij juridische toetsing niet het geval zou zijn geweest, is de derde dus ten onrechte weerhouden van een bepaalde uitvinding gebruik te maken.
Oordeel gebruikers over de evenwichtigheid van de bescherming van octrooihouders en derden Het oordeel over de evenwichtigheid van het Nederlandse systeem ligt redelijk in lijn met de vorige vraag: 38% vindt het Nederlandse systeem voldoende in evenwicht, 31% vindt het onvoldoende in evenwicht en 31% weet het niet of heeft geen mening. Opvallend daarbij is dat binnen de deelpopulaties van degenen die het systeem niet in evenwicht vinden, een krappe meerderheid van de houders van Nederlandse octrooien vindt dat de balans in het voordeel van de octrooihouders doorslaat, terwijl van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders die geen enkel octrooi hebben, 30% vindt dat dit in het voordeel is van de Nederlandse octrooihouder, maar 63% vindt dat dit in het voordeel is van de derde. Daar waar de geïnterviewde experts aangeven de bescherming van derden principieel onvoldoende te vinden, constateren wij dat voor zover geënquêteerde ondernemingen zonder octrooi van mening zijn dat het systeem niet in evenwicht is, zij vooral van oordeel blijken dat de balans doorslaat in het voordeel van de derde.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
59
Oordeel Nederlands systeem in vergelijking met de EOB-procedure Gevraagd naar de voordelen van het Nederlandse systeem ten opzichte van de EOB-procedure noemen de geënquêteerde ondernemingen vooral de snelheid (28%), eenvoud (20%), kosten (19%) en taal (15%) van de Nederlandse procedure. Als nadeel worden genoemd de dekking of de omvang van het beschermingsgebied (66%); toetsing en bescherming worden respectievelijk door 9% en 8% genoemd.
Wat is goed in het Nederlandse systeem en wat zijn knelpunten? De geënquêteerde ondernemingen noemen met name de toegankelijkheid (22%) en het feit dat met een (Nederlands) octrooi een bepaalde vorm van bescherming wordt geboden (21%) als positieve punten. Gevraagd naar de knelpunten werden kosten (19%), toegankelijkheid (17%, vooral bureaucratie en administratieve rompslomp en complexiteit) en bescherming (17%) genoemd.
Moet het systeem behouden blijven? Houders van Nederlandse octrooien zijn in meerderheid van mening dat, alles afwegende, het type octrooi dat zij bezitten, behouden moet blijven: •
van de houders van een 6-jarig octrooi geeft 71% aan dat het 6-jarig octrooi behouden moet blijven, 27% vindt van niet. Dit is aanmerkelijk positiever dan de houders van 20-jarig octrooien: van hen is 43% van mening dat het 6-jarig octrooi behouden moet blijven en 53% van niet. Van de totale populatie vindt 49% dat het 6-jarig octrooi behouden moet blijven en 43% vindt van niet;
•
van de houders van een 20-jarig octrooi is 68% van mening dat het 20-jarig octrooi behouden moet blijven en vindt 29% van niet. Van de houders van 6-jarige octrooien vindt 61% dat het 20-jarig octrooi behouden moet blijven en vindt 36% van niet. Van de totale populatie geldt dit voor respectievelijk 58% en 32%.
Hiermee zijn de houders van Nederlandse octrooien aanmerkelijk positiever dan de geïnterviewde experts; die geven in meerderheid aan het 6-jarig octrooi om principiële redenen af te wijzen en van mening te zijn dat dit dient te verdwijnen.
Suggesties van geënquêteerden/experts Veel geënquêteerde ondernemingen geven aan enkele aanvullingen op het nieuwheidsonderzoek wenselijk te vinden. Invoering van een volledig getoetst octrooi met de snelheid en kosten van een Europees octrooi wordt door de grote meerderheid echter als onwenselijk gekarakteriseerd: •
opname van een ‘written opinion’ (zoals nu bij het EOB en in de PCT-procedure plaatsvindt) met de conclusies van het nieuwheidsonderzoek (in aanvulling op de huidige wijze waarop de conclusies van dit onderzoek worden vermeld) wordt door 66% als (zeer) wenselijk gekenschetst en door 9% als (zeer) onwenselijk;
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
60
Indien hiervoor een bijdrage van EUR 250 extra in rekening wordt gebracht, wordt de written opinion door 48% als (zeer) wenselijk gekenschetst en door 30% als (zeer) onwenselijk; •
invoering van een volledig getoetst octrooi met de snelheid en kosten van een Europees octrooi (twee keer zo lang en drie keer zo duur als de Nederlandse procedure) wordt door 14% (zeer) wenselijk en door 75% (zeer) onwenselijk genoemd.
Samenvattend kan dus gesteld worden dat aanpassingen in de richting van een vollediger toetsing door gebruikers (zeer) gewenst worden geacht, maar niet als deze aanpassingen significant meer kosten met zich mee brengen of tot een significant langere procedure leiden. In dat geval worden ze (zeer) onwenselijk genoemd.
6.3
Vergelijking Nederlands registratieoctrooi met getoetste systemen Toegankelijkheid van het systeem De betrekkelijke eenvoud, de relatieve snelheid, de mogelijkheid in de Nederlandse taal aan te vragen en de lage kosten om een Nederlands octrooi aan te vragen, dragen sterk bij aan de toegankelijkheid van het Nederlandse systeem voor MKB’ers.
Transparantie en rechtszekerheid van het systeem Ten opzichte van getoetste systemen met een hoogwaardige toetsing (zoals in Duitsland en Nederland tot 1995) geeft een ongetoetst octrooi minder transparantie en rechtszekerheid voor de octrooihouder en de derde. De voorspelbaarheid van de mate waarin een octrooi stand houdt in een juridische procedure is bij een 6-jarig en, in mindere mate, bij een 20-jarig octrooi beduidend lager dan bij een octrooi met hoogwaardige toetsing. 39 De relatief hoge snelheid, betrekkelijke eenvoud en lage kosten van de verleningsprocedure in het Nederlandse systeem worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door het geheel of gedeeltelijk ontbreken van toetsing van de juridische houdbaarheid van het octrooi als onderdeel van de verleningsprocedure. Daar waar in een systeem met getoetste octrooien toetsing op de octrooieerbaarheid het meest essentiële onderdeel is van de octrooiverlening, vindt deze toetsing in een systeem met registratieoctrooien niet plaats totdat er sprake is van een juridische procedure tussen de octrooihouder en een derde. 39
Wel moet worden opgemerkt dat ook getoetste octrooien niet in alle gevallen volledig stand houden in een juridische procedure. Bovendien wordt de toename van transparantie en rechtszekerheid van getoetste octrooien beperkt door de lagere snelheid van octrooiverlening van deze systemen. Zo kan de EOB-procedure gemakkelijk vier à vijf jaar duren, waardoor er gedurende de eerste vier à vijf jaar ten aanzien van de rechtszekerheid betrekkelijk weinig verschil is tussen het Nederlandse 6-jarig octrooi en het (op dat moment nog niet) getoetste Europese octrooi. Daar komt bij dat gedurende deze vier à vijf jaar het nog niet volledig duidelijk is hoe het uiteindelijke getoetste octrooi eruit zal komen te zien (door de mogelijkheid om aanpassingen te maken of zogenaamde afgesplitste octrooien of ‘divisonal claims’ in te dienen tot het moment van octrooiverlening). Dit verlaagt de transparantie en rechtszekerheid van getoetste octrooien verder gedurende de periode van octrooiverlening. Ná octrooiverlening bieden dergelijke systemen echter een hogere mate van rechtszekerheid dan het Nederlandse systeem.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
61
De genoemde voordelen van de verleningsprocedure voor het Nederlandse registratieoctrooi kunnen en mogen daarom niet los worden gezien van de voor- en nadelen van een systeem met registratieoctrooien ten opzichte van een systeem met getoetste octrooien. Intrinsiek nadeel van het registratieoctrooi is de geringere voorspelbaarheid van de houdbaarheid van het octrooi (in een juridische procedure) ten opzichte van een getoetst octrooi. De geïnterviewde experts geven in grote meerderheid aan dit een groot principieel nadeel van het registratieoctrooi te vinden en de voorkeur te geven aan een systeem met louter getoetste octrooien. Indien dit niet mogelijk blijkt, dan geven zij de voorkeur aan een grotere mate van toetsing van het 20-jarig octrooi. Het 20-jarig octrooi met nieuwheidsonderzoek zou volgens deze experts in die situatie kunnen blijven bestaan, het liefst met een toename van de elementen van toetsing. Het Nederlandse 6jarig octrooi zonder nieuwheidsonderzoek zou volgens deze experts om principiële redenen geen bestaansrecht hebben, omdat daar de belangen van derden onvoldoende zijn gewaarborgd. Deze mening van experts wijkt daarmee af van de waardering die de betrokken octrooihouders aan de desbetreffende octrooien geven.
6.4
Dilemma: tevredenheid met lage kosten en een korte procedure versus de mate van rechtsbescherming Het optimale octrooi is een degelijk getoetst octrooi dat snel wordt verleend, tegen lage kosten voor de aanvrager, een hoge voorspelbaarheid heeft van toekenning (dus duidelijke toekenningscriteria) en een hoge voorspelbaarheid voor de uitkomst van juridische procedures. Indien toetsing zou kunnen worden geïntroduceerd zonder toename van de doorlooptijd en van de kosten voor de aanvrager, zou dit zeer gewenst zijn en aansluiten bij de wensen van zowel gebruikers als experts. In de praktijk lijkt dit echter niet zonder meer realiseerbaar en zijn de variabelen snelheid en degelijkheid van toetsing voor een belangrijk deel tegengesteld. Het valt daarbij op dat zowel de experts als de geënquêteerde ondernemers en uitvinders voorstander zijn van een grotere mate van toetsing, zoals opname van een written opinion bij het nieuwheidsonderzoek (zoals in de EOB- en de PCT-procedure). Zodra dit echter consequenties heeft voor de doorlooptijd en de aan de ondernemer in rekening gebrachte kosten verdwijnt de waardering voor deze maatregelen bij ondernemers vrijwel volledig. Naar de mening van KPMG leidt deze tegenstelling tussen de snelheid en kosten enerzijds en transparantie, rechtszekerheid en bescherming van de derde anderzijds dan ook tot een belangrijk dilemma voor de inrichting van het Nederlandse octrooisysteem. De belangrijkste beleidsmatige afweging is daarbij de tegenstelling tussen de wens van grotere transparantie en rechtszekerheid en de daarmee gepaard gaande toename van kosten en doorlooptijd. Daarmee hangt samen de tegenstelling tussen de (principiële) bezwaren van experts tegen een systeem waarin de overheid octrooien zonder enige vorm van toetsing verleent en de tevredenheid van gebruikers met deze praktijk en de wens van de gebruikers het desbetreffende type octrooi te behouden. Hierbij valt op dat de gebruikers vooral tevreden zijn over het eigen octrooitype, en minder positief oordelen over het octrooitype dat zij niet in bezit hebben. De ondernemers zonder octrooi zijn van mening dat de balans in de bescherming in het voordeel van de derde doorslaat en dat Nederlandse octrooien volgens hen niet voldoende bescherming bieden voor de gemaakte kosten en moeite.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
62
Trade-off tussen mate van toetsing en kosten en doorlooptijd Toegepast op de vraag naar het bestaansrecht van het 20-jarig en 6-jarig octrooi en naar eventuele aanpassingen die wenselijk zijn, ziet KPMG in principe een aantal opties met betrekking tot de toetsing van octrooien (zie tabel 6.1). Wij werken deze opties kort uit en beoordelen ze daarna op de mate waarin ze bijdragen aan lage kosten voor aanvragers, de snelheid van verlening, de rechtszekerheid en maatschappelijke kosten. Tabel 6.1 Mogelijke opties Mate van toetsing Geen
Onderzoek naar nieuwheid en inventiviteit
Optie 1 Huidig 6-jarig octrooi 2 Nieuwheidsonderzoek (Huidig 20jarig octrooi)
3 Nieuwheidsonderzoek + Written opinion (geschreven conclusies)
Toetsing op nieuwheid, inventiviteit, industriële toepasbaarheid
4 Nieuwheidsonderzoek +Written opinion + Verplichte reactie aanvrager 5 Volledige toetsing
De mogelijkheden verschillen in de kosten voor de octrooihouder, de snelheid van de verleningsprocedure, de geboden rechtszekerheid, en de maatschappelijke kosten en baten.
Kosten voor aanvragers bij de verschillende opties Bij de kosten voor de octrooihouder moet onderscheid worden gemaakt tussen de apparaatskosten die Octrooicentrum Nederland maakt en de kosten van octrooigemachtigden. Voor beide typen kosten geldt dat zij toenemen in een procedure met meer toetsing en meer communicatie tussen Octrooicentrum Nederland en de aanvrager of zijn octrooigemachtigde. •
Bij optie 1 zijn de kosten van de octrooigemachtigde het laagst, namelijk alleen voor eventuele hulp bij het schrijven en indienen van een octrooi. Inschakeling is in de praktijk niet verplicht, al blijkt dat in de praktijk circa driekwart van de aanvragers aangeeft een octrooigemachtigde in te schakelen. De apparaatskosten zijn minimaal: de aanvrager betaalt op dit moment dan ook alleen een indieningtaks ter grootte van EUR 90.
•
Bij optie 2 stijgen de apparaatskosten omdat hier ook een nieuwheidsonderzoek wordt uitgevoerd. De kosten voor de aanvraag nemen in Nederland dan ook toe tot circa EUR 500. Daarnaast nemen in de praktijk de kosten van de octrooigemachtigde toe, aangezien de rapportage met de uitkomsten van het nieuwheidsonderzoek vaak ‘vertaling’ eist door de octrooigemachtigde.
•
Bij optie 3 voegt Octrooicentrum Nederland een geschreven conclusie aan de resultaten van het nieuwheidsonderzoek toe. De extra apparaatskosten van de written opinion lijken
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
63
beperkt te zijn, een eerste indicatie van EUR 250 wordt daarbij genoemd. Het is daarbij te verwachten dat de kosten voor de octrooigemachtigde iets lager zijn dan de kosten van optie 2, omdat de written opinion meer informatie aan de aanvrager verschaft dan de resultaten van het nieuwheidsonderzoek zoals deze nu worden gepresenteerd. •
De kosten van de octrooigemachtigde stijgen sterk bij communicatie tussen de aanvrager en het octrooibureau aangezien dat bijna altijd de inbreng van de octrooigemachtigde vergt. Bij optie 4 moet de aanvrager verplicht antwoorden op de written opinion bij het nieuwheidsonderzoek en aangeven of hij de aanvraag wijzigt of niet. In de praktijk dient dit door de octrooigemachtigde te gebeuren waardoor de kosten voor de octrooigemachtigden sterk stijgen ten opzichte van optie 3. De apparaatskosten blijven naar verwachting gelijk aan die van optie 3.
•
Bij optie 5 stijgen zowel de apparaatskosten als de kosten voor de gemachtigde sterk vanwege de eventuele noodzaak van een aantal keren communicatie met Octrooicentrum Nederland en de noodzaak de aanvraag aan te passen in de procedure als deze niet volledig wordt goedgekeurd. De kosten voor ondernemers zijn in dat geval gelijk aan die van de EOB-procedure.
Snelheid van verlening voor de verschillende opties Met betrekking tot de snelheid van de verleningsprocedure speelt de mate van communicatie tussen de aanvrager en Octrooicentrum Nederland de grootste rol. •
Optie 1 biedt de snelste mogelijkheid tot verlening, namelijk (indien gewenst) binnen twee maanden (zelfs binnen twee à drie weken is mogelijk).
•
Bij optie 2 is dit minimaal circa 11 maanden en maximaal circa 23 maanden.
•
Optie 3 kost geen extra doorlooptijd ten opzichte van optie twee, aangezien de examiner hier geen nadere communicatie met de aanvrager voor nodig heeft.
•
Optie 4 kost wel duidelijk meer tijd aangezien hierbij de aanvrager (samen met de octrooigemachtigde) een verplichte reactie moet geven, waarna deze in het dossier opgenomen moet worden door Octrooicentrum Nederland. Gedacht moet worden aan een extra doorlooptijd van drie à zes maanden ten opzichte van optie 2.
•
Bij optie 5 komt daar de tijd bij die Octrooicentrum Nederland en de aanvrager nodig hebben om net zo lang te communiceren totdat er een definitieve beslissing is gevallen. Bij de EOB-procedure blijkt dit vier á vijf jaar te kunnen duren.
Rechtszekerheid bij de verschillende opties •
Optie 1, het 6-jarig octrooi, biedt zolang er geen sprake is van een juridische procedure (en er dus nog geen nieuwheidsonderzoek is uitgevoerd) geen enkele informatie aan aanvrager en derde over de rechtszekerheid van het octrooi. Een nieuwheidsonderzoek kan weliswaar door de aanvrager of door een octrooigemachtigde worden gedaan, maar de vanuit de
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
64
overheid geboden rechtszekerheid van een 6-jarig octrooi over de mate waarin het octrooi aan de eisen van octrooieerbaarheid voldoet, is afwezig. Wel is het zo dat als de octrooihouder een juridische procedure tegen een derde wil starten, hij een nieuwheidsonderzoek moet laten uitvoeren. De derde heeft bovendien de mogelijkheid een vernietigingsprocedure op te starten bij Octrooicentrum Nederland, hoewel het octrooi geldig blijft tot het moment van toetsing door de rechter. Optie 2, een octrooi met nieuwheidsonderzoek, geeft een onafhankelijk oordeel over een deel van de waarde van een octrooi (de nieuwheid) door middel van een zeer korte karakterisering. De door de overheid geboden rechtszekerheid is daarmee beduidend hoger dan die van een 6-jarig octrooi. •
Bij optie 3 geeft de written opinion vooral meer duidelijkheid voor de aanvrager en de derde over de betekenis van de uitkomsten van het nieuwheidsonderzoek. De transparantie neemt hierdoor toe voor de aanvrager en voor de derde. Ten opzichte van optie 2 zal de toevoeging van de written opinion niet leiden tot een (grote) stijging van de kosten van de gemachtigde.
•
Optie 4 verplicht de aanvrager een reactie op het nieuwheidsonderzoek te geven waar dat oordeel incorrect is, dan wel welke aanpassingen hij in zijn octrooiaanvraag verwerkt. Daarmee geeft deze reactie een verdere verbetering van de informatie over de mate waarin de octrooiaanvraag uiteindelijk houdbaar zal zijn bij juridische toetsing en dus een verdere vergroting van de rechtszekerheid. Optie 4 biedt daarmee vooral een verbetering van de rechtszekerheid voor de derde.
•
Optie 5 geeft de grootste mate van rechtszekerheid, omdat hierin het octrooi volledig wordt getoetst. Ook getoetste octrooien kunnen echter na verlening weer worden vernietigd door de rechter. De kwaliteit van de toetsing (dus de mate waarin het oordeel van Octrooicentrum Nederland of de EOB stand houdt bij de rechter) is dus van cruciaal belang voor de mate waarin volledige toetsing daadwerkelijk een grotere rechtszekerheid biedt en derhalve voor de mate waarin een dergelijk octrooi daadwerkelijk meer rechtsbescherming biedt dan de andere octrooien. Mocht in de praktijk een belangrijk deel van de conclusies van getoetste octrooien door de rechter worden vernietigd, dan valt het verschil met ongetoetste octrooien voor een belangrijk deel weg.
Maatschappelijke kosten Een octrooisysteem is er voor de maatschappij, niet alleen voor de houders. De tevredenheid van de octrooihouders moet dus duidelijk worden afgewogen tegen de maatschappelijke kosten en baten van een octrooisysteem. Vanuit de maatschappij geredeneerd moeten de kosten van octrooien worden geminimaliseerd, het inzicht in de kwaliteit van het octrooi gemaximaliseerd en innovatie en kennisverspreiding optimaal worden gestimuleerd. Het is daarom vooral belangrijk dat de derde inzicht heeft in de inhoud van het octrooi waar hij mee geconfronteerd wordt en wat daarvan de ‘mogelijke’ juridische houdbaarheid is. De juridische houdbaarheid van een 6-jarig octrooi kan theoretisch hoger zijn dan die van een getoetst octrooi, maar bij een 6-jarig octrooi moet de derde dit geheel zelf uitzoeken, in tegenstelling tot een volledig getoetst octrooi waar als onderdeel van de procedure al veel informatie over de juridische houdbaarheid bij/in de aanvraag wordt vastgelegd. Hierdoor heeft de derde hoge(re) kosten en hoge(re) rechtsonzekerheid. Vooral voor derden heeft vergaande toetsing daarom grote meerwaarde
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
65
aangezien de derde geen diepgaande kennis heeft over de uitvinding en maar zeer moeilijk verdere kennis kan krijgen over de betekenis en de juridische waarde van een octrooi. In aanvulling hierop kan de derde in potentie geconfronteerd worden met hoge proceskosten, zelfs in een procedure tegen een niet-houdbaar octrooi, die hij nauwelijks vergoed krijgt in het kader van deze procedure. Zoals hiervoor is beschreven, bij rechtszekerheid biedt optie 1 (het huidige 6-jarig octrooi) geen enkele informatie over de rechtszekerheid van het octrooi, zeker niet voor derden. Indien de aanvrager zelf een onderzoek heeft gedaan naar de nieuwheid van een uitvinding (of dat heeft laten doen door een gemachtigde), komt deze informatie niet in het octrooi te staan en wordt daarmee dus niet openbaar. Het gebruik van 6-jarige octrooien als goedkoop ‘afschrikmiddel’ zorgt voor octrooien waarvan de rechtsgeldigheid voor de houder een minder belangrijke rol speelt, maar waarmee derden wel geconfronteerd kunnen worden. Anderzijds wordt ook door de publicatie van 6-jarige octrooien kennis openbaar die dat anders waarschijnlijk niet zou worden, aangezien een 20-jarig octrooi voor een aantal aanvragers geen alternatief is. Dit betekent dat meer kennis beschikbaar is ten behoeve van innovatie, die na een beperkt aantal jaren door iedereen mag worden geëxploiteerd. Daartegenover staat dat bij een 6jarig octrooi het niet duidelijk is in welke mate de kennis ‘nieuw’ is en daadwerkelijk waardevol. Dat verlaagt het rendement van het gebruik van een 6-jarig octrooi als kennisbron voor derden. Door het nieuwheidsonderzoek (optie 2) neemt de rechtszekerheid voor de derde sterk toe. Deze verkrijgt hierdoor inzicht in de juridische houdbaarheid van het octrooi waarmee hij geconfronteerd wordt. Tegelijkertijd geeft het nieuwheidsonderzoek meer inzicht in de nieuwheid van de uitvinding en vormt een octrooi met nieuwheidsonderzoek dan ook een efficiëntere kennisbron. Aangezien de kennis van het octrooi en de daarbij horende uitvinding bij derden beperkt is, lijkt een written opinion (optie 3) voor derden extra meerwaarde te geven doordat het meer duidelijkheid verschaft over de waarde en de betekenis van het octrooi en van het nieuwheidsonderzoek. Hetzelfde argument speelt nog sterker bij optie 4 en 5.
Beoordeling opties Tabel 6.2 geeft een samenvatting van de hiervoor genoemde opties op de elementen snelheid, kosten (apparaatskosten en kosten octrooigemachtigde), rechtszekerheid, maatschappelijke kosten (kosten voor de derde) en onderscheidend vermogen ten opzichte van het Europese octrooi. Hierbij betekenen de drie plussen, dat een optie respectievelijk het meest snel is, de laagste apparaatskosten heeft, de kosten van de octrooigemachtigde het laagst zijn, de rechtszekerheid het grootst is, de maatschappelijke kosten het laagst zijn en het onderscheidende vermogen ten opzichte van het EOB het grootst is. De drie minnen betekenen uiteraard het omgekeerde. Daarnaast worden de criteria bezien vanuit verschillende oogpunten. Zo worden de snelheid en de rechtszekerheid bezien vanuit zowel de octrooihouders als de derde, de apparaatskosten en de kosten van de octrooigemachtigde worden bezien vanuit de octrooihouder en de maatschappelijke kosten en het onderscheidende vermogen vanuit de maatschappij als geheel.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
66
Tabel 6.2 Weging opties op criteria 40 Optie 1
2
3
4
5
6-jarig (ongetoetst) octrooi
20-jarig octrooi (met nieuwheids– onderzoek)
20-jarig octrooi met nieuwheidsonderzoek en written opinion
20-jarig octrooi met nieuwheidsonderzoek, written opinion en reactie aanvrager
Getoetst octrooi
Snelheid
+++
++
++
+
---
Apparaatkosten/in rekening gebrachte taksen
+++
++
+
+
---
Kosten octrooigemachtigde 41
+++
+
++
0
---
Rechtszekerheid
---
-
0
+
+++
Maatschappelijke kosten
---
-
0
++
+++
Onderscheidend vermogen EOB
+++
++
++
+
---
Criterium
We bespreken hieronder de verschillende opties in volgorde van toenemende transparantie en rechtszekerheid.
Optie 1 - Het huidige 6-jarig octrooi zonder enige vorm van toetsing Dit octrooi voldoet aan de wensen van de houders van dit octrooi, wordt jaarlijks circa 600 maal verleend en biedt een octrooi met duidelijk onderscheiden kenmerken van het Europees octrooi, met name qua taksen en kosten van gemachtigden en de snelheid van verlening. Het is een octrooi dat met hoge snelheid en zeer lage kosten kan worden verkregen. Een belangrijk deel van de kosten van toetsing wordt verschoven naar het moment van een eventuele juridische procedure. Gegeven het relatief beperkte aantal procedures, betekent dit voor de meeste octrooihouders een besparing van kosten. Daarentegen betekent dit voor derden een zeer beperkte rechtszekerheid en een mogelijke toename van kosten (ten opzichte van getoetste systemen en systemen met nieuwheidsonderzoek), vanwege de stijging van onderzoekskosten en de eventuele kosten van 40 KPMG heeft getracht een overzichtelijk beeld te geven van de voor- en nadelen van de verschillende opties. De weging van de verschillende criteria is hierin niet meegenomen. Een verticale optelling (per optie) van plussen en minnen is op basis van dit overzicht daarom niet mogelijk. 41 Bij de kosten van octrooigemachtigden en de maatschappelijke kosten betekent een + lage kosten en een – hoge kosten.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
67
juridische bijstand. In de praktijk lijken ondernemers dit echter beperkt zo te ervaren. Daarnaast is er een maatschappelijk risico van lagere innovatie als gevolg van de dreiging van octrooien op een bepaald gebied, terwijl dit alles door octrooien wordt veroorzaakt waarvan in het geheel niet door de overheid is geconstateerd of deze voldoen aan de eisen voor octrooieerbaarheid. Daartegenover kan gesteld worden dat de rechtszekerheid van een getoetst octrooi pas stijgt na verlening, hetgeen bij het EOB na circa vier à vijf jaar plaatsvindt, terwijl een 6-jarig octrooi van rechtswege al na zes jaar vervalt. In combinatie met geuite twijfels over de mate waarin het oordeel van het EOB in juridische procedures in 100% van de gevallen stand houdt, ontstaat het beeld dat de facto de rechtszekerheid van een 6-jarig octrooi veel minder afwijkt van een getoetst octrooi dan op het eerste gezicht gedacht kan worden.
Optie 2 - Het huidige 20-jarig octrooi met beoordeling door middel van een nieuwheidsonderzoek Dit octrooi voldoet aan de wensen van de houders van dit octrooi en wordt jaarlijks circa 1.800 maal verleend. Ook dit octrooi heeft duidelijk onderscheiden kenmerken ten opzichte van het Europees octrooi, met name qua taksen en kosten van gemachtigden en de snelheid van verlening. Het 20-jarig octrooi is een octrooi dat met hoge snelheid en relatief beperkte kosten (de kosten zijn slechts EUR 340 hoger dan bij het 6-jarig octrooi) kan worden verkregen. Net als bij het 6jarige octrooi wordt een belangrijk deel van de kosten van toetsing verschoven naar het moment van eventuele juridische procedure. Gegeven het relatief beperkte aantal procedures, betekent dit voor de meeste octrooihouders een besparing van kosten. Toch biedt het een redelijke rechtszekerheid, aangezien de nieuwheid en inventiviteit worden getoetst door middel van een nieuwheidsonderzoek. Het blijkt in de praktijk echter vaak nodig een octrooigemachtigde in te schakelen om dit goed te kunnen interpreteren. Voor derden zorgt dit octrooi voor een stijging van (potentiële) kosten ten opzichte van een getoetst octrooi en voor afname van rechtszekerheid. Ten opzichte van het huidige 6-jarige octrooi biedt het 20-jarig octrooi echter een stijging van de rechtszekerheid en een afname van de kosten voor derden door het inzicht dat wordt geboden in de juridische houdbaarheid van het octrooi. Wel kan worden gesteld dat na de periode van onzekerheid van een getoetst octrooi (circa vier à 5 jaar), dit octrooi een beduidend lagere rechtszekerheid biedt dan een verleend getoetst octrooi gedurende de resterende looptijd. De periode van rechtsonzekerheid is daarmee in potentie veel langer dan bij het 6-jarig octrooi. Dit verhoogt de potentiële maatschappelijke impact van het 20-jarig octrooi. In de praktijk lijken ondernemers de huidige rechtsonzekerheid beperkt zo te ervaren; anderzijds geven zij in sterke mate aan een grotere vorm van toetsing te appreciëren, mits de kostenstijging en de doorlooptijd beperkt blijven (zie opties 3 en 4).
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
68
Optie 3 - Het huidige 20-jarig octrooi met beoordeling door middel van een nieuwheidsonderzoek en written opinion Dit octrooi voldoet aan de in de enquête aangegeven behoefte aan een written opinion. Hierdoor nemen voor alle partijen de transparantie en rechtszekerheid toe en worden ten opzichte van een 20-jarig octrooi de kosten van de octrooigemachtigde waarschijnlijk iets lager, aangezien de written opinion meer toegankelijke informatie verschaft over nieuwheid en inventiviteit zoals in het nieuwheidsonderzoek beschreven. Deze optie lijkt daarmee een goede verbetering ten opzichte van optie 2 – het huidige 20-jarige octrooi. Een beperking van de kostenstijging van de aanvraag als gevolg van de written opinon lijkt daarbij wel gewenst. Het oordeel over de wenselijkheid van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders wordt namelijk aanmerkelijk negatiever als de kostprijs van een written opinion (EUR 250) in rekening wordt gebracht. Het is dan ook de vraag of het in rekening brengen van dit bedrag niet tot een verschuiving ten gunste van het Europese octrooi leidt. Hierdoor zou de specifieke toegevoegde waarde van een Nederlands octrooi gedeeltelijk verdwijnen.
Optie 4 - Het huidige 20-jarig octrooi met beoordeling door middel van een nieuwheidsonderzoek en written opinion en een verplichte reactie hierop van de aanvrager. In bijvoorbeeld Frankrijk dient de octrooihouder van het registratieoctrooi een reactie te geven op de written opinion over de vraag of hij de aanvraag wijzigt of niet en zo nee, waarom niet. Door deze optie nemen voor de derde de transparantie en rechtszekerheid verder toe, maar worden de kosten voor de aanvrager hoger, duurt de verlening langer en wordt de procedure voor de aanvrager door deze verplichte reactie ingewikkelder. De experts gaven aan dat het juist voor het MKB belangrijk is dat de aanvraagprocedure zo eenvoudig mogelijk is. Het is daarom de vraag of dit een zodanige verbetering biedt ten opzichte van optie 3 dat dit wenselijk is. Een beperking van de kostenstijging van de aanvraag lijkt extra gewenst. Naast de kosten van een written opinion, zullen bij deze optie tevens de kosten voor de octrooigemachtigde stijgen: veel aanvragers zullen hulp nodig hebben bij het opstellen van de verplichte reactie. Ook hier is de vraag gerechtvaardigd of de kosten die deze opties met zich meebrengen, niet tot een verdere verschuiving naar het Europese octrooi leiden, en hiermee tot een afname van de specifieke toegevoegde waarde van een Nederlands octrooi.
Optie 5 - Een getoetst octrooi Een getoetst octrooi verschilt inhoudelijk niet van het Europese octrooi. Belangrijke verschillen zijn de beperkte dekking (alleen Nederland) en de mogelijkheid in de Nederlandse taal in te dienen en eventueel (afhankelijk van beleidskeuzes) de kosten en doorlooptijd van de procedure. Invoering van een getoetst octrooi heeft dan ook alleen toegevoegde waarde als dit tot een beperkte toename van kosten voor octrooihouders en een beperkte stijging van de doorlooptijd leidt (ten opzichte van het huidige Nederlandse 20-jarige octrooi). Slechts als de aanvraag van een Nederlands getoetst octrooi veel goedkoper is dan een Europees octrooi en/of een Nederlands getoetst octrooi veel sneller wordt verleend, heeft een nationaal getoetst octrooi in Nederland toegevoegde waarde voor het bedrijfsleven.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
69
6.5
Afweging
Het 20-jarig octrooi Naar de mening van KPMG bieden de toevoeging van een written opinion en eventueel de daarbij verplichte reactie van de aanvrager duidelijk meerwaarde ten opzichte van het bestaande 20-jarig octrooi. Verschuiving van de hiermee gepaard gaande extra apparaatskosten van de verleningsprocedure naar de handhavingstaksen lijkt daarbij wenselijk. Eveneens wenselijk zijn enkele maatregelen om kosten voor derden in het kader van vernietiging of een juridische procedure te verlagen en zo de maatschappelijke kosten voor derden te beperken. Wij bespreken deze naar onze mening gewenste aanpassingen in paragraaf 6.6. Een getoetst octrooi lijkt in de Nederlandse situatie alleen meerwaarde te bieden ten opzichte van het Europese octrooi als het beduidend goedkoper en sneller wordt aangeboden dan het huidige Europese octrooi. In dat geval zal een dergelijk octrooi door de hogere snelheid, lagere kosten en de mogelijkheid het in de Nederlandse taal in te dienen een aantrekkelijke optie zijn. Dit zou echter naar alle waarschijnlijkheid betekenen dat een flink deel van de apparaatskosten niet gedekt zou worden.
Het 6-jarig octrooi Het 6-jarige octrooi voldoet op dit moment aan de behoefte van gebruikers, maar scoort slecht op het gebied van de rechtszekerheid en maatschappelijke kosten door het ontbreken van een nieuwheidsonderzoek of toetsing. Wij achten het wenselijk enkele maatregelen te nemen om kosten van derden in het kader van vernietiging of een juridische procedure te verlagen en zo de maatschappelijke kosten van derden te beperken (zie paragraaf 6.6). Wij concluderen dat na deze aanpassingen het 6-jarig octrooi een goed evenwicht biedt tussen een goedkoop en snel octrooisysteem, een voldoende transparant systeem en beperking van de kosten voor derden. Één van de kernvragen in dit onderzoek is of het 6-jarig octrooi bestaansrecht heeft naast het nationaal verleende 20-jarig octrooi. Veel landen kiezen ervoor om zowel een (veelal getoetst) octrooi met een beschermingsduur van 20 jaar aan te bieden als een utility model of registratieoctrooi (met een kortere beschermingsduur) dat snel, eenvoudig en goedkoop verkregen kan worden en daarmee belangrijk is voor het MKB. 42 In Nederland is bij de vorming van de ROW 1995 de keuze gemaakt om twee typen octrooien te creëren die sterk overeenkomen. Zowel het 6-jarig als het 20-jarig octrooi zijn ongetoetste octrooien en geven dezelfde rechten. Het enige verschil is dat voor een bedrag van EUR 340 een nieuwheidsonderzoek en een maximale bescherming van twintig in plaats van zes jaar wordt verkregen. Na aanpassing van het 20-jarig octrooi met een written opinion en eventueel een verplichte reactie daarop is de verdeling evenwichtiger, maar blijft het de vraag of het wenselijk is twee
42
Daarnaast is hiervoor in veel gevallen een lagere mate van inventiviteit vereist.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
70
typen ongetoetste octrooien aan te bieden die qua kosten en snelheid van verlening niet sterk van elkaar verschillen. Nederland heeft zich op grond van het TRIPS-verdrag verplicht een 20-jarig octrooi aan te bieden. Hieruit volgt de vraag of het zinvol is het 6-jarig octrooi (inclusief de in paragraaf 6.6 vermelde aanbevelingen) te handhaven, in aanvulling op het 20-jarig ongetoetst octrooi. Naar onze mening zijn er, na verbetering van het 6-jarig octrooi met de in de aanbevelingen genoemde maatregelen ter bescherming van derden, geen dwingende redenen het 6-jarig octrooi af te schaffen op grond van te gebrekkige rechtsbescherming voor derden. Naar onze mening blijft de vraag naar het bestaansrecht van het 6-jarig octrooi daarmee een beleidsmatige beslissing tussen de weging van de voordelen voor gebruikers van deze extra keuzemogelijkheid en de wens van een belangrijk deel van deze gebruikers om het 6-jarig octrooi te handhaven enerzijds en anderzijds de extra apparaatskosten die daarmee gepaard gaan en het nadeel van de lagere transparantie van het systeem.
6.6
Aanbevelingen Wij stellen de volgende aanbevelingen voor: ter verbetering van de transparantie en rechtszekerheid van het 20-jarig octrooi •
versterk het 20-jarig octrooi door middel van een written opinion;
•
onderzoek daarbij of een verplichte reactie van de aanvrager, zoals in Frankrijk verplicht is, wenselijk is;
ter verbetering van het 20- en 6-jarig octrooi: •
introduceer, ter verbetering van de positie van derden (conform het Australische innovation patent), de verplichting voorafgaand aan het aanspannen door een octrooihouder van een juridische procedure tegen een derde een volledige toetsing uit te laten voeren door Octrooicentrum Nederland. Waarborg daarbij een relatief hoge snelheid van deze toetsing. Hiermee wordt bereikt dat de octrooihouder tegen lage kosten een octrooi kan aanvragen, terwijl als er echt sprake is van economische belangen, de derde niet geconfronteerd wordt met een dure en tijdrovende juridische procedure op grond van een ongetoetst octrooi. Tegelijkertijd blijft het aantal toetsingen beperkt tot de octrooien die economisch van belang zijn, waardoor de apparaatskosten veel beperkter zijn dan bij een systeem met volledige toetsing;
•
introduceer, ter verbetering van de positie van derden, gedurende de gehele looptijd van het octrooi de mogelijkheid van een ambtelijke vernietigingsprocedure bij Octrooicentrum Nederland voor een derde (conform vergelijkbare rechten bij het Duitse Gebrauchsmuster en het Australische innovation patent). Waarborg daarbij dat de kosten voor de derde relatief beperkt blijven;
•
breng, ter vergroting van de transparantie, onderscheid aan tussen de naamgeving van getoetste octrooien en registratieoctrooien, zodat voor de derde duidelijk is of hij te maken
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
71
heeft met een getoetst octrooi of niet. Verwijs daarbij, ter vergroting van de transparantie voor derden, niet naar de lengte van de beschermingsduur maar naar de mate waarin het octrooi getoetst is; •
schaf de taksvrije periode af en vervang deze door een beperkte jaarlijkse handhavingstaks. Op dit moment hoeft er de eerste vier jaar na indiening geen taks betaald te worden. Hierdoor is het voor de houder niet zinvol een octrooi in te trekken, zelfs als hij ten volle beseft dat het octrooi nooit houdbaar blijkt of voor hem geen economische potentie bezit. De eventuele afschrikwekkende werking (hoe groot of klein ook) zal gedurende deze taksvrije periode altijd hoger zijn dan de kosten van het handhaven van het octrooi. Het lijkt vanuit maatschappelijk oogpunt dan ook wenselijk jaarlijks een beperkte handhavingstaks in rekening te brengen. Dit heeft het voordeel dat de octrooihouder vanaf het begin jaarlijks de afweging moet maken of hij het octrooi nog wil handhaven. Is dat niet het geval, dan vervalt het octrooi en is de kennis vrij beschikbaar voor derden.
•
overweeg daarbij de indieningskosten te verlagen, en de kosten hiervoor te verschuiven naar de jaartaksen. Hiermee wordt de drempel voor het indienen van octrooien verlaagd. Overweeg daarbij eveneens de gemiddelde taksen (indiening en instandhouding) in de eerste jaren laag te houden en de instandhoudingstaksen vooral in de laatste 10 jaar meer progressief te laten stijgen. Nederland is nu in de eerste 10 jaar relatief duur vergeleken met andere Europese landen. Bedrijven die een octrooi meer dan 10 jaar willen aanhouden, maken hier hoogstwaarschijnlijk genoeg winst op om hogere taksen met gemak te kunnen betalen. Daarnaast zijn andere bedrijven er bij gebaat dat kennis (relatief) sneller vrijkomt zodat zij die ook kunnen toepassen.
Overige aanbevelingen Voor het overige doe wij de volgende, meer algemene, aanbevelingen:
ter verdere verbetering van de voorlichting: •
draag zorg voor goede voorlichting met betrekking tot Nederlandse octrooien en de rol van de octrooigemachtigde. Zoals eerder geconstateerd, is het verkrijgen van een Nederlands octrooi een relatief eenvoudige procedure. Het met goede argumenten, tegen zo laag mogelijke kosten verkrijgen van het geschikte type octrooi, dat zodanig is geschreven is dat het stand zal houden in een juridische procedure, wordt erg ingewikkeld gevonden. Hiervoor is goede voorlichting essentieel. Over de voorlichting van Octrooicentrum Nederland met betrekking tot de Nederlandse procedure zijn octrooihouders en experts redelijk tevreden. Hierbij lijkt er vooral behoefte zijn aan betere voorlichting over de rol van de octrooigemachtigde. Voor een aantal zakenzoals het goed schrijven van een octrooiaanvraag en voor communicatie over de inhoud van een octrooiaanvraag met bijvoorbeeld het EOB- is de octrooigemachtigde onontbeerlijk. Daarnaast blijken octrooigemachtigden echter ook vaak door te geven aan de octrooihouder dat zij instandhoudingtaksen moeten betalen. De kosten van octrooigemachtigden kunnen eventueel omlaag door het overnemen van ‘administratieve taken’ van octrooigemachtigden door Octrooicentrum Nederland. Octrooicentrum Nederland zou bijvoorbeeld elk jaar direct
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
72
de octrooihouders kunnen informeren dat de jaartaksen betaald moeten worden (bijvoorbeeld door middel van een acceptgiro); •
draag eveneens zorg voor meer aandacht (vanuit Octrooicentrum Nederland of vanuit andere partijen) voor het daadwerkelijke gebruik van de beschikbare informatie over octrooien en de octrooiliteratuur door het MKB. Dit wordt (nog steeds) als een probleem gezien;
•
draag zorg voor goede voorlichting met betrekking tot de eisen bij mogelijke vervolgaanvraag bij het EOB. Naast goede voorlichting met betrekking tot de Nederlandse procedure zou er vooral betere voorlichting moeten komen met betrekking tot een (vervolg)aanvraag via PCT en/of EOB. Nederlandse octrooien worden vaak als een goede opstap gezien voor het MKB richting EOB. Voor het gebruik van de Nederlandse aanvraag in de PCT- of EOB-procedure is het daarom van groot belang goede informatie te verstrekken over de eisen die in deze procedures aan octrooien worden gesteld. Met behulp van deze informatie kan de ondernemer zijn Nederlandse aanvraag optimaal inrichten ten behoeve van latere aanvragen via de PCT- en/of EOB-procedure. Ook zou de Nederlandse procedure zo moeten worden ingericht dat deze zo goed mogelijk aansluit bij de EOBaanvraag. Een mogelijke verbetering hiervoor is het mogelijk maken van een andere indieningstaal. Deze aanbeveling wordt verderop besproken; ter verdere verlaging van de met indiening gepaard gaande kosten:
•
onderzoek de mogelijkheid van verlaging van de overige kosten die gerelateerd zijn aan het aanvragen van een octrooi, bijvoorbeeld door subsidiemaatregelen. Het verdient overweging te onderzoeken of de kosten om een octrooi aan te vragen, verlaagd kunnen worden. Genoemd is het verlagen van de indieningstaksen voor MKB’ers. De kosten van octrooigemachtigden zijn echter veel substantiëler dan de kosten van de verleningsprocedure. Het verlagen van deze kostenpost zal dan ook een groter effect hebben op het vergroten van de toegankelijkheid van octrooien voor het MKB. Genoemd in het onderzoek zijn bijvoorbeeld het inzetten van kennisvouchers voor de inzet van octrooigemachtigden. Een tweede optie die is genoemd, is het verruimen van de WBSO, de Wet bevordering Speur en Ontwikkelingswerk, door ook de kosten om een octrooi te schrijven aftrekbaar te maken voor de WBSO. Om dit ook voor uitvinders geschikt te maken, valt het daarbij te overwegen de mogelijkheid te bieden dit met terugwerkende kracht te doen. Uitvinders hebben namelijk op het moment van octrooiaanvraag veelal weinig of geen inkomsten.
ter beperking van de vertaalkosten: •
ter beperking van de vertaalkosten bij een gewenste overgang naar aanvraag bij het EOB verdient het aanbeveling te accepteren dat Nederlandse octrooien in het Engels mogen worden ingediend, waarbij alleen de conclusies in het Nederlands vertaald dienen te worden. Dit verhoogt weliswaar de kosten voor derden (die hierdoor wellicht voor eventuele vertaalkosten komen te staan voor Nederlandse octrooien), maar hiermee sluit het Nederlandse octrooi wel aan bij recente voorstellen over het opheffen van de vertaalplicht van Engelstalige Europese octrooien met toepassingsgebied Nederland.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
73
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
74
Bijlagen
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
75
A A.1
Lijst van afkortingen & definities Afkortingen ROW 1910 ROW 1995 MKB Bureau IE PCT DIE EOB TRIPS VS WIPO WTO
A.2
Rijksoctrooiwet Rijksoctrooiwet 1995 Midden- en Klein Bedrijf Bureau voor de Industriële Eigendom (Octrooicentrum Nederland) Patent Cooperation Treaty Dienst voor de Intellectuele Eigendom Europees Octrooi Bureau Trade Related Intellectual Property rights. Verenigde Staten World Intellectual Property Organisation World Trade Organization
Begrippen Cross-border verboden
Divisional claim
Fast moving consumer goods Grace period
Utility model of Gebrauchsmuster,
Written Opinion
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
Een rechter bepaalt dat een verbod op een inbreuk zich ook buiten de landsgrenzen kan uitstrekken. Octrooiaanvraag voor een uitvinding die in een eerdere octrooiaanvraag (moederaanvraag) is beschreven. Producten met een korte levenscyclus en een korte ontwikkeltijd. Een beperkte periode na publicatie van een uitvinding, waarbinnen nog een octrooi kan worden aangevraagd door of namens degene die heeft gepubliceerd, zonder dat deze eerdere publicatie schadelijk is voor de octrooiverlening. Een gelijksoortige bescherming van intellectueel eigendom als octrooien, maar met vaak minder rechten en minder strenge vereisten. De aanvrager kan verzoeken om tegelijkertijd met het nieuwheidsrapport een opinie over de octrooieerbaarheid te ontvangen. De gebruiker en derden kunnen zich hierdoor een beeld vormen van de octrooieerbaarheid van de vinding.
76
B
Begeleidingscommissie Het ministerie van Economische Zaken heeft voor de uitvoering van deze evaluatie een begeleidingscommissie ingesteld. Deze commissie is nauw betrokken geweest bij de voortgang van het onderzoek en de gemaakte inhoudelijke keuzen zijn in samenspraak met deze commissie tot stand gekomen en ook door hen goedgekeurd. De begeleidingscommissie bestaat uit de volgende personen: •
Dhr. drs. E. van der Eijk, voorzitter
Ministerie van Economische Zaken
•
Dhr. mr. J.P. Barendse
Ministerie van Economische Zaken
•
Dhr. mr. J.L Driessen
Octrooicentrum Nederland
•
Mw. mr. J.C. Fasseur-van Santen
Gerechtshof ’s-Gravenhage
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
77
C
Aanvullende tabellen bij Hoofdstuk 2 Verdeling type octrooi naar bedrijfsgrote (steekproefpopulatie) In de onderstaande tabel is weergegeven hoe (binnen de steekproef) de verschillende octrooien zijn verdeeld als wordt gekeken naar bedrijfsgrootte
Tabel C.1. Verdeling type octrooien naar bedrijfsgrootte Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=99)
(n=130)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=77)
Geënquêteer den die geen octrooi hebben
Totaal (n= 801)
(n=453)
(n= 169) 1-20 werknemers
63%
57%
49%
44%
71%
61%
21- 50 werknemers
13%
15%
19%
29%
19%
18%
51-100 werknemers
10%
11%
11%
10%
9%
9%
> 101 werknemers
12%
14%
20%
17%
7%
10%
Geen werknemers die > 15 uur werkzaam zijn/ weet niet
2%
3%
1%
0%
1%
1%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Verleende octrooien onder ROW 1910 en ROW 1995 In 1995 heeft de oude octrooiwet uit 1910 plaatsgemaakt voor de octrooiwet zoals deze nu geldt. In de onderstaande tabel wordt deze transitie cijfermatig weergegeven. De octrooien die na 1995 nog zijn verleend onder de ROW 1910, zijn octrooien die vóór 1995 zijn aangevraagd en dus nog vielen onder de ROW 1910.
Tabel C.2. Aantal verleende octrooien onder de ROW 1910 ROW 1910
ROW 1995 6-jarig
ROW 1995 20-jarig
Jaar
EOB uit Nederland met Nederland als aangewezen land
1990
1519
917
1991
1165
928
1992
1342
956
1993
1171
1154
1994
751
1284
1995
554
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
66
53
1224
78
1996
353
345
661
1111
1997
697
589
1561
1141
1998
440
626
1999
1103
1999
355
574
2036
1081
2000
332
619
1869
938
2001
578
1935
1056
2002
553
1812
1401
2003
562
1609
1731
2004
568
1798
1695
Octrooiverlening in Europa In de onderstaande tabellen wordt de ontwikkeling van het aantal verleende Europese octrooien met aanwijzing Nederland en de ontwikkeling van het aantal verleende Europese octrooien met herkomst en aanwijzing Nederland uiteengezet. Tabel C.3. Verleende Europese octrooien met aanwijzing Nederland Jaar
Aantal
1990
15322
1991
16445
1992
19004
1993
22093
1994
23993
1995
22771
1996
21283
1997
20947
1998
19345
1999
18437
2000
14232
2001
17655
2002
24731
2003
33143
2004
34289
Bron: Jaarverslagen Octrooicentrum Nederland
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
79
Tabel C4. Aantal aangevraagde en verleende octrooien in Europa met herkomst en aanwijzing Nederland Jaar
Aantal aangevraagde octrooien
% van totaal aantal aangevraagde octrooien in Europa
Aantal verleende octrooien
% van totaal aantal verleende octrooien in Europa
1990
2041
3,25
917
3,70
1991
2038
3,64
928
3,48
1992
2420
4,11
956
3,14
1993
2152
3,78
1154
3,15
1994
2240
3,87
1284
3,06
1995
2293
3,82
1224
2,94
1996
2901
4,53
1111
2,77
1997
3292
4,52
1141
2,88
1998
3504
4,27
1103
3,00
1999
3837
4,29
1081
3,06
2000
4435
4,40
938
3,41
2001
5371
4,88
1056
3,04
2002
5054
4,76
1401
2,96
2003
6459
5,54
1731
2,89
2004
6974
5,64
1695
2,89
Kosten bij indiening in Nederland en de ons omringende landen In de onderstaande tabel worden de kosten die gemaakt moeten worden om een octrooi in te dienen vergeleken met de kosten in de ons omringende landen.
Tabel C5. Vergelijking kosten bij indiening Land
Nederland
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Kosten bij indiening
Kosten
Indieningstaks
EUR 90
Nieuwheidsonderzoek
EUR 340
Indieningstaks voor een papieren aanvraag
EUR 60
Indieningstaks voor een elektronische aanvraag
EUR 50
Kosten toetsing
EUR 350
Indieningstaks
± EUR 50 (GBP 30)
Kosten voortoetsing
± EUR 150
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
80
(GBP 100) Kosten toetsing
± EUR 110 (GBP 70)
Denemarken
Indieningstaks (inclusief voortoetsing en toetsing)
België
Indieningstaks
EUR 50
Nieuwheidsonderzoek
EUR 887
Indieningstaks
EUR 35
Nieuwheidsonderzoek
EUR 500
Indieningstaks voor een papieren aanvraag
EUR 160
Indieningstaks voor een elektronische aanvraag
EUR 90
Nieuwheidsonderzoek (aangevraagd in Nederland)
EUR 794
Nieuwheidsonderzoek (aangevraagd bij EOB)
EUR 960
Kosten toetsing
EUR 1280
Frankrijk
EOB
± EUR 400 (DKK 3.000)
Tabel C6. Vergelijking instandhoudingstaksen Nederland
Duitsland 43
Verenigd
België
Frankrijk 44
(DKK 500)
EUR 30
-
Denemarken
Koninkrijk Eerste instandhoudingstaks (te voldoen vanaf het 3e jaar na indieningsdatum)
± EUR 70 -
EUR 70
-
± EUR 75
Eerste instandhoudingstaks (te voldoen vanaf het 5e jaar na indieningsdatum)
EUR 242
-
(GBP 50)
-
-
-
Totale instandhoudingstaks na 10 jaar octrooibescherming
EUR 2.025
EUR 1.420
EUR 853
EUR 1.752
EUR 690
EUR 775
Totale instandhoudingstaks na 20 jaar octrooibescherming
EUR 9.324
EUR 13.120
EUR 4.710
EUR 6.846
EUR 3.785
EUR 4.775
43
In Duitsland worden de instandhoudingstaksen gehalveerd wanneer de octrooihouder een licentieverklaring afgeeft (http://www.deutsches-patentamt.de/). 44 In Frankrijk wordt de eerste instandhoudingstaks voldaan samen met de indieningstaks (http://www.inpi.fr).
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
81
D
Opzet en resultaten enquête
D.1
Steekproefopzet enquête Om het kwantitatieve gedeelte van dit onderzoek vorm te geven is een telefonische enquête gehouden onder 801 bedrijven, waarbij gebruikgemaakt is van een vragenlijst die is opgesteld in overleg met de begeleidingscommissie. De enquête is uitgevoerd door TNS NIPO. De namen en telefoonnummers van de geënquêteerde ondernemers en uitvinders zijn afkomstig uit de adressenbestanden van Octrooicentrum Nederland en SenterNovem, waarbij de steekproef is getrokken door TNS NIPO. De enquête moest informatie bevatten over vier groepen: houders van een 6-jarig octrooi, houders van een 20-jarig octrooi, houders van een Europees octrooi waar Nederland is aangewezen en een groep bedrijven zonder octrooi. In totaal zijn 801 ondernemingen en uitvinders geënquêteerd. Bij het uitvoeren van de enquête is een proportionele indeling aangehouden, waarbij ervoor is zorg gedragen dat van elk van deze groepen met minimaal 100 ondernemingen of uitvinders is gesproken. Een deel van de vragen is specifiek gericht op houders van een 6-jarig octrooi of houders van een 20-jarig octrooi. Indien een geënquêteerde zowel een 6- als een 20-jarig octrooi bezit, zijn beide typen vragen aan hem voorgelegd. De 801 geënquêteerden zijn als volgt verdeeld over verschillende bedrijfstakken, bedrijfsgrootte en het bezit van octrooien: Tabel D.1. Verdeling geënquêteerden over bedrijfstakken Sector
Aantal respondenten
Auto- en opleggerindustrie
6
0,7%
Bouwnijverheid
45
5,6%
Chemische industrie
25
3,1%
Computerservice, IT
68
8,5%
Detailhandel (incl. reparatie)
11
1,4%
Financiële instellingen
6
0,7%
Groothandel en handelsbemiddeling
29
3,6%
Kennisinstellingen
9
1,1%
Machine- en apparatenindustrie
89
11,1%
Medische en optische apparatenindustrie
11
1,4%
Metaalproductenindustrie
94
11,7%
Research
29
3,6%
Rubber- en kunststofindustrie
14
1,7%
Voedingsmiddelenindustrie
22
2,7%
Overige zakelijke dienstverlening
146
18,2%
Overige
197
24,6%
Totaal
801
100%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
82
Tabel D.2. Verdeling geënquêteerden naar bedrijfsgrootte Bedrijfsgrootte
(n=801)
1-20 werknemers
61%
21-50 werknemers
18%
51-100 werknemers
9%
Meer dan 101 werknemers
12%
Totaal
100%
Tabel D.3. Verdeling naar bezit van octrooien Houders van een 6-jarig octrooi
Houders van een 20-jarig octrooi
(n=99)
(n=130)
Houders van een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land
Houders van overige octrooien (n=77)
Geënquêteer den die geen octrooi hebben
Totaal (n= 801)
(n=453)
(n= 169) 1-20 werknemers
63%
57%
49%
44%
71%
61%
21- 50 werknemers
13%
15%
19%
29%
19%
18%
51-100 werknemers
10%
11%
11%
10%
9%
9%
> 101 werknemers
12%
14%
20%
17%
7%
10%
Geen werknemers die > 15 uur werkzaam zijn/ weet niet
2%
3%
1%
0%
1%
1%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Dubbeltellingen komen voor, aangezien geënquêteerden verschillende typen octrooien bezitten.
Respondenten zijn vooral afkomstig uit de machine- en apparatenindustrie, de metaalproductenindustrie en de overige zakelijke dienstverlening. Het grootste gedeelte van de geënquêteerde ondernemingen (79%) is werkzaam in bedrijven met minder dan 50 werknemers.
D.2
Vragenlijst 1 | Tot welke sector behoort uw bedrijf? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Auto- en opleggerindustrie Bouwnijverheid Chemische industrie Computerservice, IT Detailhandel (incl. reparatie) Financiële instellingen Groothandel en handelsbemiddeling Kennisinstellingen
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
83
9. Machine- en apparatenindustrie 10. Medische en optische apparatenindustrie 11. Metaalproductenindustrie 12. Research 13. Rubber- en kunststofindustrie 14. Voedingsmiddelenindustrie 15. Overige zakelijke dienstverlening 16. Overig Wil niet zeggen 2 | Is u, sinds 1995, al eens octrooi verleend voor een uitvinding? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet / wil niet zeggen 3 | (indien vraag 2 = code 1) Om wat voor soort octrooi(en) gaat het hierbij? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Een Nederlands 6-jarig octrooi Een Nederlands 20-jarig octrooi Een Europees octrooi met Nederland als aangewezen land Een ander soort octrooi *OPEN Geen van deze Weet niet / geen mening
4 | Heeft u wel eens een uitvinding beschermd op een andere manier dan door een octrooi? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet / geen mening 5 | (indien vraag 3 = code 1) Op welke wijze heeft u – op een andere manier dan middels een octrooi - deze uitvinding beschermd? (OPEN) 6 | (allen) In hoeverre bent u bekend met het Nederlandse octrooisysteem? 1. Zeer goed bekend 2. Tamelijk goed bekend 3. Niet zo goed bekend 4. Helemaal niet bekend 5. Weet niet / geen mening De volgende serie vragen zal gaan over de verleningsprocedure van Nederlandse octrooien en de kosten die hiermee gemoeid zijn. 7 | (indien vraag 3 = code 1-2) In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het 6-jarig octrooi / 20-jarig octrooi?
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
84
1. 2. 3. 4. 5.
Zeer tevreden Enigszins tevreden Enigszins ontevreden Zeer ontevreden Weet niet / geen mening
8 | (indien vraag 2 = code 1) In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlands octrooi met betrekking tot ...? • De snelheid • De eenvoud • De prijs • Het eventuele nieuwheidsonderzoek (bij 20-jarig octrooi) 1. Zeer tevreden 2. Enigszins tevreden 3. Enigszins ontevreden 4. Zeer ontevreden 5. Weet niet / geen mening 9 | (indien vraag 2 = code 1) De kosten voor de indieningstaks bedragen nu EUR 90. Vindt u dit bedrag…? 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Veel te hoog Aan de hoge kant Precies goed Aan de lage kant Veel te laag Weet niet / geen mening
10 |(indien vraag 3 = code 1-2) Heeft u wel eens gebruikgemaakt van een octrooigemachtigde bij de aanvraag van een 6- of 20jarig Nederlands octrooi? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet / geen mening 11 | (indien vraag 10 = code 1) Wat kostte het inschakelen van een octrooigemachtigde bij de aanvraag van een 6- of 20-jarig Nederlands octrooi? Als u het niet precies weet, geef dan uw beste schatting. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
€ 0 - € 2.500 € 2.500 - € 5.000 € 5.000 - € 7.500 € 7.500 - € 10.000 Meer dan € 10.000 Weet niet \ geen mening
12 | (indien vraag 11 = code 1-5) Vond u deze kosten…? 1. Veel te hoog
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
85
2. 3. 4. 5. 6.
Aan de hoge kant Precies goed Aan de lage kant Veel te laag Weet niet \ geen mening
13 | (indien vraag 2 = code 1) Wat vindt u van de hoogte van de jaarlijkse taksen om het octrooi in stand te houden? 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Veel te hoog Aan de hoge kant Precies goed Aan de lage kant Veel te laag Weet niet / geen mening
14 | In hoeverre is (indien vraag 2 = code 2) het voor u haalbaar om een Nederlands octrooi aan te vragen gezien de kosten, de complexiteit van de aanvraagprocedure en de administratieve druk die met het Nederlandse systeem samenhangen? 1. 2. 3. 4. 5.
Ruim voldoende haalbaar Voldoende haalbaar Onvoldoende haalbaar Ruim onvoldoende haalbaar Weet niet / geen mening
• 1. 2. 3. 4. 5.
(allen) is het voor u duidelijk wat u aan een Nederlands octrooi heeft? Zeer duidelijk Tamelijk duidelijk Niet zo duidelijk Helemaal niet duidelijk Weet niet / geen mening
15 | (indien vraag 6 = code 1,2,3) Is de bescherming van een uitvinding door een Nederlands 6-jarig octrooi in verhouding tot de kosten en de moeite om het octrooi aan te vragen, in stand te houden en te handhaven, wat u betreft… 1. 2. 3. 4. 5.
Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Ruim onvoldoende Weet niet / geen mening
16 | (indien vraag 6 = code 1,2,3) Is de bescherming van een uitvinding door een Nederlands 20-jarige octrooi in verhouding tot de kosten en de moeite om het octrooi aan te vragen, in stand te houden en te handhaven, wat u betreft… 1. Ruim voldoende 2. Voldoende
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
86
3. Onvoldoende 4. Ruim onvoldoende 5. Weet niet / geen mening De volgende vragen gaan over de bescherming van derden. Onder derden verstaan wij mensen of bedrijven die met een octrooi van een ander te maken krijgen. 17 | (indien vraag 6 = code 1,2,3) Stel u heeft zelf geen octrooi, maar u bent wel innoverend bezig op een gebied waarop een octrooi is gevestigd. Is de bescherming voor u in geval van confrontatie met een Nederlands 6-jarig octrooi wat u betreft... 1. 2. 3. 4. 5.
Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Ruim onvoldoende Weet niet / geen mening
18 | (indien vraag 6 = code 1,2,3) Stel opnieuw u heeft zelf geen octrooi, maar u bent wel innoverend bezig op een gebied waarop een octrooi is gevestigd. Is de bescherming voor u in geval van confrontatie met een Nederlands 20-jarig octrooi wat u betreft… 1. 2. 3. 4. 5.
Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Ruim onvoldoende Weet niet / geen mening
De volgende twee vragen gaan over de kosten waar derden mee geconfronteerd kunnen worden wanneer: 1. enerzijds een Nederlands octrooi inbreuk maakt op de belangen van die derden of 2. anderzijds, die derden beschuldigd worden van het maken van inbreuk op een bestaand octrooi. 19 | (indien vraag 6 = code 1-3) Zijn – alles afwegend – de bescherming van de belangen van octrooihouders en van derden in het Nederlandse octrooisysteem voldoende of onvoldoende in evenwicht? 1. Voldoende in evenwicht 2. Onvoldoende in evenwicht 3. Weet niet / geen mening 19b | (indien vraag 19 = code 2) U vindt de bescherming van belangen dus onvoldoende in evenwicht. Slaat de balans volgens u dan vooral door naar de octrooihouder of vooral naar de derde (dus de niet-octrooihouder)? 1. Naar de octrooihouder 2. Naar de derde(n) (dus de niet-octrooihouder) 3. Weet niet / geen mening De volgende vragen gaan over uw ervaringen met buitenlandse systemen.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
87
20 | Heeft u ervaringen met andere octrooisystemen dan het Nederlandse? (enq. niet oplezen) 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet \ geen mening 21 | (indien vraag 20 = code 1) Met welk systeem heeft u ervaringen? (meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Het Europese systeem Het Amerikaanse systeem Het PCT-systeem Het Japanse systeem Een ander systeem *OPEN Weet niet / geen mening
22 | (indien vraag 6 = code 1-3 & vraag 21 = code 1-5) Kunt u zeggen welke voordelen het Nederlandse systeem heeft boven deze systemen? (per systeem uitgevraagd) 1. 2. 3. 4.
Ja *OPEN Nee Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen Weet niet / geen mening
23 | (indien vraag 6 = code 1-3 & vraag 21 = code 1-5) Kunt u aangeven welke voordelen deze systemen hebben boven het Nederlandse systeem? 1. 2. 3. 4.
Ja *OPEN Nee Niet van toepassing, het <…> systeem heeft geen voordelen Weet niet / geen mening
In de volgende vragen kunt u aangeven wat u goed vindt aan het Nederlandse octrooisysteem en welke zaken u graag zou veranderen. Ik vraag tevens uw mening over het bestaansrecht van de Nederlandse octrooien en hun mogelijke bijdrage aan innovatie in ons land. 24 | (indien vraag 6 = code 1-3) Kunt u in enkele woorden uitleggen wat u goed vindt aan het Nederlands octrooisysteem en wat behouden moet blijven? 1. Ja *OPEN 2. Nee 3. Weet niet / geen mening 25 | (indien vraag 6 = code 1-3) Zijn er, volgens u, knelpunten in het Nederlandse octrooisysteem? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet / geen mening
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
88
26 | (indien vraag 25 = code 1) Welke knelpunten zijn er, naar uw mening, in het Nederlandse octrooisysteem? Kunt u dat in enkele woorden toelichten? (OPEN) 27 | (indien vraag 25 = code 1) Heeft u nog andere aanbevelingen ter verbetering voor het Nederlandse octrooisysteem, bijvoorbeeld om deze knelpunten op te lossen? (OPEN) 28 | (indien vraag 6 = code 1, 2 of 3) Kunt u voor elk van de volgende mogelijkheden zeggen in hoeverre u deze wenselijk of onwenselijk vindt? • • • •
• 1. 2. 3. 4. 5.
Het opnemen in het Nederlands octrooisysteem van een written opinion naar aanleiding van het nieuwheidsonderzoek zoals de PCT-procedure die kent Het opnemen van een written opinion naar aanleiding van het nieuwheidsonderzoek zoals de PCT-procedure die kent in het Nederlands octrooisysteem met 250 euro meerkosten Het opnemen van een getoetst oordeel van de examiner op nieuwheid en inventiviteit zoals de Europese procedure die kent als onderdeel van haar verleningsprocedure Het invoeren van een volledig getoetst octrooi (zoals het Europese octrooi), als de verleningsprocedure twee keer zo duur is en drie keer zoveel tijd vergt als de huidige Nederlandse procedure Een verlaging van de jaarlijkse indieningstaks voor octrooihouders die onder redelijke voorwaarden altijd bereid zijn een licentie af te geven Zeer wenselijk Wenselijk Onwenselijk Zeer onwenselijk Weet niet / geen mening
29 | (indien vraag 6 = code 1-3) Stel dat het 6-jarig octrooi wordt afgeschaft, wat gebeurt er volgens u dan met de innoverende activiteiten binnen uw organisatie of instelling? 1. 2. 3. 4.
Die nemen toe Die blijven gelijk Die nemen af Weet niet / geen mening
30 | (indien vraag 6 = code 1-3) Stel dat het 20-jarige octrooi wordt afgeschaft, wat gebeurt er volgens u dan met de innoverende activiteiten binnen uw organisatie of instelling? 1. 2. 3. 4.
Die nemen toe Die blijven gelijk Die nemen af Weet niet / geen mening
31 | (indien vraag 6 = code 1-3) Moet het 6-jarige Nederlandse octrooi (dus zonder nieuwheidsonderzoek en zonder toetsing), alles afwegende, blijven bestaan? 1. Ja 2. Nee
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
89
3. Weet niet / geen mening 32 | (indien vraag 6 = code 1-3) Moet het 20-jarige Nederlandse octrooi (dus zonder nieuwheidsonderzoek en zonder toetsing), alles afwegende, blijven bestaan? 1. Ja 2. Nee 3. Weet niet / geen mening
D.3
Tabellenboek Vraag 2: Is u, sinds 1995, al een octrooi verleend voor een uitvinding?
(n=801) Ja
43%
Nee
56%
Weet niet / wil niet zeggen
1%
Totaal
100%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
90
Vraag 3: Om wat voor soort octrooi(en) gaat het hierbij? Soort octrooi
Aantal respondenten
%
Een Nederlands 6-jarig octrooi
97
28
Een Nederlands 20-jarig octrooi
126
37
EOB met Nederland als aangewezen land
167
49
PCT
28
8
Europees waar Nederland niet is aangewezen
10
3
Overige niet-Europese octrooien
8
2
Overige beschermingsvormen
7
2
Amerikaans
14
4
Geen van de bovengenoemde octrooien
5
1
Weet niet/ geen mening
15
4
Totaal antwoorden
477
140
Totaal geïnterviewden
371
100
Vraag 4: Heeft u wel eens overwogen om een uitvinding te beschermen op een andere manier dan door een octrooi?
(n=801) Ja
32%
Nee
67%
Weet niet/ geen mening
1%
Totaal
100%
Vraag 5: Op welke wijze heeft u deze uitvinding dan beschermd? Soort octrooi
Aantal respondenten
%
Geheimhouding
40
16
Andere vormen van wettelijke bescherming 45
105
42
Via de Belastingdienst
22
9
Via de notaris
26
10
Via een geheimhoudingsverklaring, gesloten met een andere partij
11
4
Overig
65
27
Totaal antwoorden
269
107
45
Hieronder wordt verstaan: auteursrecht, merkenrecht, copyright, modelbescherming, kwekersrecht, naamsregistratie, handelsmerk, beeldrecht.
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
91
Totaal geïnterviewden
251
100
Vraag 6: In hoeverre bent u bekend met het Nederlandse octrooisysteem? % (N=801) Zeer goed bekend
3%
Tamelijk goed bekend
41%
Niet zo goed bekend
37%
Helemaal niet goed bekend
19%
Weet niet / geen mening
0%
Totaal
100%
Vraag 7.1: In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 6-jarig octrooi? % (N=99) Zeer tevreden
22%
Enigszins tevreden
59%
Enigszins ontevreden
10%
Zeer ontevreden
2%
Weet niet / geen mening
7%
Totaal
100%
Vraag 7.2: In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 20-jarige octrooi? % (N=130) Zeer tevreden
21%
Enigszins tevreden
54%
Enigszins ontevreden
14%
Zeer ontevreden
4%
Weet niet / geen mening
7%
Totaal
100%
Vraag 8.1: In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 6-jarig octrooi met betrekking tot de snelheid? % (N=99) Zeer tevreden
25%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
92
Enigszins tevreden
44%
Enigszins ontevreden
21%
Zeer ontevreden
4%
Weet niet / geen mening
6%
Totaal
100%
Vraag 8.2 In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 20-jarige octrooi met betrekking tot de snelheid? % (N=130) Zeer tevreden
12%
Enigszins tevreden
46%
Enigszins ontevreden
28%
Zeer ontevreden
5%
Weet niet / geen mening
9%
Totaal
100%
Vraag 8.3 In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 6-jarig octrooi met betrekking tot de eenvoud? % (N=99) Zeer tevreden
30%
Enigszins tevreden
45%
Enigszins ontevreden
14%
Zeer ontevreden
1%
Weet niet / geen mening
10%
Totaal
100%
Vraag 8.4: In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 20-jarige octrooi met betrekking tot de eenvoud? % (N=130) Zeer tevreden
21%
Enigszins tevreden
44%
Enigszins ontevreden
19%
Zeer ontevreden
4%
Weet niet / geen mening
12%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
93
Totaal
100%
Vraag 8.5: In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 6-jarig octrooi met betrekking tot de prijs? % (N=130) Zeer tevreden
21%
Enigszins tevreden
44%
Enigszins ontevreden
19%
Zeer ontevreden
4%
Weet niet / geen mening
12%
Totaal
100%
Vraag 8.6: In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 20-jarige octrooi met betrekking tot de prijs? % (N=130) Zeer tevreden
6%
Enigszins tevreden
40%
Enigszins ontevreden
29%
Zeer ontevreden
15%
Weet niet / geen mening
10%
Totaal
100%
Vraag 8.7: In hoeverre bent u tevreden over de verleningsprocedure van het Nederlandse 20-jarige octrooi met betrekking tot het eventuele nieuwheidssonderzoek? % (N=130) Zeer tevreden
18%
Enigszins tevreden
43%
Enigszins ontevreden
21%
Zeer ontevreden
8%
Weet niet / geen mening
10,0%
Totaal
100%
Vraag 9: De kosten voor de indieningstaks bedragen nu €90. Vindt u dit bedrag… % (N=348) Veel te hoog
1%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
94
Aan de hoge kant
6%
Precies goed
75%
Aan de lage kant
11%
Veel te laag
2%
Weet niet / geen mening
5%
Totaal
100%
Vraag 10.1: Heeft u wel eens gebruikgemaakt van een octrooigemachtigde bij de aanvraag van een 6-jarig Nederlands octrooi? % (N=99) Ja
76%
Nee
24%
Totaal
100%
Vraag 10.2: Heeft u wel eens gebruikgemaakt van een octrooigemachtigde bij de aanvraag van een 20-jarige Nederlands octrooi? % (N=130) Ja
91%
Nee
8%
Weet niet / geen mening
1%
Totaal
100%
Vraag 11.1: Wat kostte het inschakelen van een octrooigemachtigde bij de aanvraag van een 6-jarig octrooi? % (N=75) Minder dan € 2.500
27%
€ 2.500-€ 5.000
41%
€ 5.000- € 7.500
4%
€ 7.500- € 10.000
3%
Meer dan € 10.000
4%
Weet niet / geen mening
21%
Totaal
100%
Vraag 12.1: Vond u deze kosten… % (N=59)
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
95
Veel te hoog
25%
Aan de hoge kant
56%
Precies goed
14%
Aan de lage kant
0%
Veel te laag
2%
Weet niet / geen mening
3%
Totaal
100%
Vraag 11.2: Wat kostte het inschakelen van een octrooigemachtigde bij de aanvraag van een 20-jarig octrooi? % (N=118) Minder dan € 2.500
21%
€ 2.500-€ 5.000
35%
€ 5.000- € 7.500
17%
€ 7.500- € 10.000
7%
Meer dan € 10.000
8%
Weet niet/ geen mening
12%
Totaal
100%
Vraag 12.2: Vond u deze kosten… % (N=104) Veel te hoog
27%
Aan de hoge kant
58%
Precies goed
14%
Aan de lage kant
1%
Veel te laag
0%
Weet niet / geen mening
0%
Totaal
100%
Vraag 13: Wat vindt u van de hoogte van de jaarlijkse taksen om het octrooi in stand te houden? % (N=348) Veel te hoog
18%
Aan de hoge kant
42%
Precies goed
26%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
96
Aan de lage kant
1%
Veel te laag
0%
Weet niet / geen mening
13%
Totaal
100%
Vraag 14.1: In hoeverre is het voor u haalbaar om een Nederlands octrooi aan te vragen gezien de kosten en de complexiteit van de aanvraagprocedure en de administratieve druk die met het Nederlandse systeem samenhangen? % (N=445) Ruim voldoende haalbaar
2%
Voldoende haalbaar
21%
Onvoldoende haalbaar
31%
Ruim onvoldoende haalbaar
21%
Weet niet / geen mening
25%
Totaal
100%
Vraag 14.2: In hoeverre is het voor u duidelijk wat u aan een Nederlands octrooi heeft? % (N=801) Zeer duidelijk
19%
Tamelijk duidelijk
47%
Niet zo duidelijk
22%
Helemaal niet duidelijk
11%
Weet niet / geen mening
1%
Totaal
100%
Vraag 15: Is de bescherming van een uitvinding door een Nederlands 6-jarig octrooi in verhouding tot de kosten en de moeite om het octrooi aan te vragen, in stand te houden en te handhaven, wat u betreft… % (N=648) Ruim voldoende
3%
Voldoende
31%
Onvoldoende
35%
Ruim onvoldoende
13%
Weet niet / geen mening
18%
Totaal
100%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
97
Vraag 16: Is de bescherming van een uitvinding door een Nederlands 20-jarig octrooi in verhouding tot de kosten en de moeite om het octrooi aan te vragen, in stand te houden en te handhaven, wat u betreft… % (N=648) Ruim voldoende
8%
Voldoende
36%
Onvoldoende
26%
Ruim onvoldoende
7%
Weet niet / geen mening
23%
Totaal
100%
Vraag 17: Is de bescherming van de belangen van derden in geval van confrontatie met een Nederlands 6-jarig octrooi wat u betreft… % (N=648) Ruim voldoende
4%
Voldoende
36%
Onvoldoende
21%
Ruim onvoldoende
5%
Weet niet / geen mening
34%
Totaal
100%
Vraag 18: Is de bescherming van de belangen van derden in geval van confrontatie met een Nederlands 20-jarig octrooi wat u betreft… % (N=648) Ruim voldoende
5%
Voldoende
37%
Onvoldoende
19%
Ruim onvoldoende
3%
Weet niet / geen mening
37%
Totaal
100%
Vraag 19.1 : Zijn – alles afwegend – de bescherming van de belangen van octrooihouders en derden in het Nederlands octrooisysteem voldoende of onvoldoende in evenwicht? % (N=648) Voldoende in evenwicht
38%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
98
Onvoldoende in evenwicht
31%
Weet niet / geen mening
31%
Totaal
100%
Vraag 19.2: U vindt de bescherming van belangen dus onvoldoende in evenwicht. Slaat de balans volgens u dan vooral door naar de octrooihouder of vooral door naar de derde? % (N=203) Naar de octrooihouder
37%
Naar de derde
56%
Weet niet / geen mening
7%
Totaal
100%
Vraag 20: Heeft u ervaringen met andere octrooisystemen dan het Nederlandse? % (N=801) Ja
42%
Nee
58%
Weet niet / wil niet zeggen
0%
Totaal
100%
Vraag 21: Met welke systemen heeft u ervaring? Aantal respondenten
%
Het Europese systeem
150
67
Het Amerikaanse systeem
105
47
Het PCT-systeem
59
26
Het Japanse systeem
30
13
Het Chinese systeem
9
4
Het Australische systeem
6
3
Het Canadese systeem
9
4
Het Koreaanse systeem
4
2
Landen in Europa
15
7
Overige landen
6
3
Overig
12
5
Totaal antwoorden
405
180
Totaal geïnterviewden
225
100
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
99
Vraag 22.1: Kunt u zeggen welke voordelen het Nederlandse systeem heeft boven het Europese systeem? % (N=194) Ja, namelijk
44%
Nee
38%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
13%
Weet niet / geen mening
5%
Totaal
100%
Vraag 22.2: Kunt u zeggen welke voordelen het Nederlandse systeem heeft boven het Amerikaanse systeem? % (N=154) Ja, namelijk
47%
Nee
36%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
12%
Weet niet / geen mening
5%
Totaal
100%
Vraag 22.3: Kunt u zeggen welke voordelen het Nederlandse systeem heeft boven het PCT- systeem? % (N=63) Ja, namelijk
48%
Nee
38%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
11%
Weet niet / geen mening
3%
Totaal
100%
Vraag 22.4: Kunt u zeggen welke voordelen het Nederlandse systeem heeft boven het Japanse systeem? % (N=34) Ja, namelijk
50%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
100
Nee
38%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
3%
Weet niet / geen mening
9%
Totaal
100%
Vraag 22.5: Kunt u zeggen welke voordelen het Nederlandse systeem heeft boven overige, niet genoemde systemen? % (N=70) Ja, namelijk
43%
Nee
39%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
11%
Weet niet / geen mening
7%
Totaal
100%
Vraag 23.1: Kunt u zeggen welke voordelen het Europese systeem heeft boven het Nederlandse systeem? % (N=194) Ja, namelijk
73%
Nee
19%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
5%
Weet niet / geen mening
4%
Totaal
100%
Vraag 23.2: Kunt u zeggen welke voordelen het Amerikaanse systeem heeft boven het Nederlandse systeem? % (N=154) Ja, namelijk
59%
Nee
31%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
6%
Weet niet / geen mening
4%
Totaal
100%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
101
Vraag 23.3: Kunt u zeggen welke voordelen het PCT- systeem heeft boven het Nederlandse systeem? % (N=63) Ja, namelijk
76%
Nee
18%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
3%
Weet niet / geen mening
3%
Totaal
100%
Vraag 23.4: Kunt u zeggen welke voordelen het Japanse systeem heeft boven het Nederlandse systeem? % (N=34) Ja, namelijk
23%
Nee
53%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
18%
Weet niet / geen mening
6%
Totaal
100%
Vraag 23.5: Kunt u zeggen welke voordelen de overige, niet genoemde systemen, hebben boven het Nederlandse systeem? % (N=70) Ja, namelijk
47%
Nee
33%
Niet van toepassing, het Nederlandse systeem heeft geen voordelen
14%
Weet niet / geen mening
6%
Totaal
100%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
102
Vraag 24: Kunt u in enkele woorden uitleggen wat u goed vindt aan het Nederlandse systeem en wat behouden moet blijven? % (N=648) Ja, namelijk
60%
Nee
27%
Weet niet / geen mening
13%
Totaal
100%
Vraag 25: Wat zijn volgens u de knelpunten in het Nederlandse octrooisysteem? % (N=648) Ja, namelijk
51%
Nee
28%
Weet niet/ geen mening
21%
Totaal
100%
Vraag 28.1: Kunt u voor elk van de volgende mogelijkheden zeggen in hoeverre u deze wenselijk of onwenselijk vindt?
•
Het opnemen in het Nederlands octrooisysteem van een written opinion naar aanleiding van het nieuwheidsonderzoek zoals de PCT-procedure die kent % (N-648) Zeer wenselijk
13%
Wenselijk
53%
Onwenselijk
8%
Zeer onwenselijk
1%
Weet niet / geen mening
25%
Totaal
100%
Vraag 28.2: Kunt u voor elk van de volgende mogelijkheden zeggen in hoeverre u deze wenselijk of onwenselijk vindt?
•
Het opnemen van een written opinion naar aanleiding van het nieuwheidsonderzoek zoals de PCT-procedure die kent in het Nederlands octrooisysteem met 250 euro meerkosten % (N=648) Zeer wenselijk
6%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
103
Wenselijk
42%
Onwenselijk
28%
Zeer onwenselijk
2%
Weet niet / geen mening
22%
Totaal
100%
Vraag 28.3: Kunt u voor elk van de volgende mogelijkheden zeggen in hoeverre u deze wenselijk of onwenselijk vindt?
•
Het opnemen van een getoetst oordeel van de examiner op nieuwheid en inventiviteit zoals de Europese procedure die kent als onderdeel van haar verleningsprocedure Aantal respondenten
%
Zeer wenselijk
101
16%
Wenselijk
387
60%
Onwenselijk
59
9%
Zeer onwenselijk
7
1%
Weet niet / geen mening
94
14%
Totaal
648
100%
Vraag 28.4: Kunt u voor elk van de volgende mogelijkheden zeggen in hoeverre u deze wenselijk of onwenselijk vindt?
•
Het invoeren van een volledig getoetst octrooi (zoals het Europese octrooi), als de verleningsprocedure twee keer zo duur is en drie keer zoveel tijd vergt als de huidige Nederlandse procedure % (N=648) Zeer wenselijk
3%
Wenselijk
12%
Onwenselijk
48%
Zeer onwenselijk
26%
Weet niet / geen mening
11%
Totaal
100%
Vraag 28.5: Kunt u voor elk van de volgende mogelijkheden zeggen in hoeverre u deze wenselijk of onwenselijk vindt?
•
Een verlaging van de jaarlijkse indieningstaks voor octrooihouders die onder redelijke voorwaarden altijd bereid zijn een licentie af te geven Aantal respondenten
% (N=648)
Zeer wenselijk
85
13%
Wenselijk
371
57%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
104
Onwenselijk
84
13%
Zeer onwenselijk
14
2%
Weet niet / geen mening
94
15%
Totaal
648
100%
Vraag 29: Stel dat het 6-jarig octrooi wordt afgeschaft, wat gebeurt er volgens u dan met de innoverende activiteiten binnen uw organisatie of instelling? % (N=648) Die nemen toe
3%
Die blijven gelijk
83%
Die nemen af
11%
Weet niet / geen mening
3%
Totaal
100%
Vraag 30: Stel dat het 20-jarige octrooi wordt afgeschaft, wat gebeurt er volgens u dan met de innoverende activiteiten binnen uw organisatie of instelling? % (N=648) Die nemen toe
3%
Die blijven gelijk
76%
Die nemen af
17%
Weet niet / geen mening
3,9%
Totaal
100%
Vraag 31: Moet het 6-jarige Nederlandse octrooi (dus zonder nieuwheidsonderzoek en zonder toetsing), alles afwegende, blijven bestaan? % (N=648) Ja, namelijk
48%
Nee
43%
Weet niet / geen mening
9%
Totaal
100%
Vraag 32: Moet het 20-jarige Nederlandse octrooi (dus zonder nieuwheidsonderzoek en zonder toetsing), alles afwegende, blijven bestaan? % (N=648) Ja, namelijk
58%
Nee
32%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
105
Weet niet / geen mening
10%
Totaal
100%
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
106
E
Geïnterviewde personen en deelnemers bijeenkomsten
E.1
Overzicht geïnterviewde personen Ten behoeve van het kwalitatieve deel van deze evaluatie zijn interviews afgenomen bij de volgende personen: •
Mw.drs. J. van den Bandt-Stel (VNO-NCW)
•
Dhr. dr. P.M Breepoel (Orde van Octrooigemachtigden)
•
Dhr. prof.dr. J.J. Brinkhof (Brinkhof Advocaten, Universiteit Utrecht)
•
Dhr. drs. H.F.G. Geijzers (Octrooicentrum Nederland)
•
Dhr. mr. D.G. de Hen (KNAW)
•
Dhr. dr. E. de Hoop (Contactgroep Vrije Octrooigemachtigden)
•
Dhr. prof.dr.ir. A. Louet Feisser (Universiteit Twente)
•
Dhr. mr. drs. S.U. Ottevangers (Gerechtshof den Haag)
•
Dhr. ir. W. Pijzel (NOVU)
•
Dhr. drs. K.A. Ravesloot (MKB Nederland)
•
Mw. dr. M.J.F. Rots (Unilever)
•
Dhr. drs. P.C. Schalkwijk (AKZO Nobel)
•
Dhr. J.F. Sistermans (AWT)
•
Dhr. prof.dr. L. Soete (Universiteit van Maastricht)
•
Dhr. drs. W.H. Stenfert Kroese (NOVU)
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
107
E.2
E.3
Deelnemers stakeholdersbijeenkomst •
Mw.drs. J. van den Bandt-Stel (VNO-NCW)
•
Dhr. dr. P.M Breepoel (Orde van Octrooigemachtigden)
•
Dhr. prof.dr. J.J. Brinkhof (Brinkhof Advocaten, Universiteit Utrecht)
•
Dhr. dr. E. de Hoop (Contactgroep Vrije Octrooigemachtigden)
•
Dhr. prof.dr.ir. A. Louet Feisser (Universiteit Twente)
•
Dhr. mr. drs. S.U. Ottevangers (Gerechtshof den Haag)
•
Mw. dr. M. J.F. Rots (Unilever)
•
Dhr. dr. A. Zeestraten (Shell)
Deelnemers ondernemersbijeenkomst •
Dhr. Brons (Verheijen Resins BV)
•
Dhr. Groot (BSP)
•
Dhr. Hulscher
•
Dhr. R. Kuijken (Vencomatic BV)
•
Dhr. dr.ir. E. Mozes (Van Dijk Heating BV)
•
Dhr ir. W. Pijzel (NOVU)
•
Dhr. drs. K.A. Ravesloot (MKB Nederland)
•
Dhr. Van Schaik (Van Schaik Innovation Handling BV)
•
Dhr. Verheijen (Verheijen Resins BV)
•
Dhr. E. van der Weij (Cellpack Benelux BV)
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
108
F
Literatuur A. Arundel, Patents in de knowledge-based economy. Beleidsstudies Technologie Economie. Vol. 37, 2001 AWT, Innovatie zonder inventie. Kennisbenutting in het MKB, 2005 CPB Special Publication 35, De pijlers onder de kenniseconomie: opties voor institutionele vernieuwing, 2002 EOB, Jaarverslagen 2001-2004 KPMG, Kennis verzekerd. Onderzoek naar nut en vormgeving van een rechtsbijstandverzekering voor octrooien, 2003 Louett Feisser, Octrooibescherming in Nederland, 2001 Ministerie van Economische Zaken, Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995, 2001 Ministerie van Economische Zaken, Over de rol van intellectueel eigendom in de Nederlandse kenniseconomie, 2001 Octrooicentrum Nederland, Jaarverslagen 2002-2004 Technisch Adviseurs Bureau I.E., Van beleid naar uitvoering: op weg naar een klantvriendelijker octrooisysteem. Voorstellen voor verbeterde dienstverlening, 2004 Websites •
Nederland -
Ministerie van Economische Zaken
www.minez.nl
-
Octrooicentrum Nederland
www.octrooicentrum.nl
-
MKB Nederland
www.mkb.nl
-
VNO NCW
www.vno-ncw.nl
•
België: Dienst voor de Intellectuele Eigendom
www.mineco.fgov.be
•
Denemarken: Danish Patent and Trademark Office
www.dkpto.dk
•
Duitsland: Deutschen Patent- und Markenamt
www.deutsches-patentamt.de
•
EOB: European Patent Office
www.european-patent-office.org
•
Frankrijk: Institut National de Propriete Industrielle www.inpi.fr
•
Verenigd Koninkrijk: The Patent Office
www.patent.gov.uk
•
WIPO, World Intellectual Property Organization
www.wipo.org
Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995 – eindrapport
109