SoZaWe omslag 12-8
22-06-2004
15:19
Pagina 1
SWA is een onderzoeksbureau dat in opdracht van overheidsinstellingen, belangenverenigingen en semi-publieke organisaties sociaal-wetenschappelijk onderzoek verricht binnen diverse beleidsvelden. De belangrijkste daarvan zijn: sociale zekerheid, arbeidsmarkt, zorg en welzijn, maatschappelijke dienstverlening, grote stedenbeleid en het integratie- en inburgeringsbeleid. De dienstverlening van SWA omvat de uitvoering van verschillende typen onderzoek: van kortlopend inventariserend onderzoek (‘quick scan’) tot ontwikkelend onderzoek ten behoeve van beleidsinnovatie. SWA kan daarvoor een variatie aan kwantitatieve en kwalitatieve onderzoekstechnieken, of een combinatie daarvan, inzetten. Eén van de uitgangspunten binnen de onderzoeksbenadering van SWA is dat het onderzoek inzicht dient op te leveren in de wereld achter de administratieve werkelijkheid; sociaal beleid richt zich niet op statistieken, kengetallen en dossiers, maar op mensen. Kern van de expertise van SWA is dat diepgaande kennis van de leefwereld van beleidsdoelgroepen wordt gecombineerd met deskundigheid op het gebied van sociaal beleid en uitvoeringsprocessen. Op dit snijpunt van systeem en leefwereld leveren de onderzoeken van SWA hun meerwaarde.
Sociaal-wetenschappelijke Afdeling postadres:
postbus 1024 3000 BA Rotterdam
e-mail: internet-adres:
[email protected] www.sozawe.rotterdam.nl
EVALUATIE EXPERIMENT GEMEENSCHAPSTAKEN
EVALUATIE EXPERIMENT GEMEENSCHAPSTAKEN
september 2007
Ellen van der Giesen
©
2007 dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid [SoZaWe], Sociaal-wetenschappelijke Afdeling, Rotterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de uitgever
INHOUDSOPGAVE Samenvatting en conclusies
5
Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 Casus 1
Inleiding Project Gemeenschapstaken Experiment Gemeenschapstaken Doelstelling van het evaluatieonderzoek Onderzoeksvragen en -methoden Anders dan gepland Leeswijzer
17 17 17 18 18 20 21 23
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 Casus 2
Uitvoeringspraktijk Inleiding Aantallen trajecten Aan de Slag Doorstroom Actief Beschouwing
25 25 25 26 33 39 45 47
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 Casus 3
Doelgroepenanalyse Inleiding Vergelijking bereikte doelgroepen op achtergrondkenmerken Vergelijking bereikte doelgroepen op basis van klantmanagerinformatie Vergelijking bereikte doelgroepen op basis van deelnemerinformatie Interpretatie van de uitkomsten
49 49 51 55 60 63 67
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3
Resultaatmeting Inleiding Basale trajectresultaten: uitstroom, doorstroom of uitval Resultaten in brede zin: ontwikkelingen op acht aspecten van arbeidsmarktoriëntatie Resultaten in brede zin: ontwikkelingen op zeven aspecten van maatschappelijke en sociale activiteit Resultaten in brede zin: overige ontwikkelgebieden Samenvatting resultaten in brede zin Ontwikkelingen volgens de trajectbegeleiders
69 69 70
4.4 4.5 4.6 4.7 Casus 4 Hoofdstuk 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 Casus 5
Succesvolle trajecten Inleiding Succespercentages op basis van deelnemerinformatie Succespercentages op basis van de informatie van de trajectbegeleiders Belangrijkste opbrengst en waardering Meest waardevolle onderdeel van het traject
73 79 84 86 88 91 93 93 93 95 97 99 102
Nawoord
103
Bijlage I
Toelichting op keuze onderzoeksinstrumenten
105
Bijlage II
Werving
107
Bijlage III
Responsanalyse
111
Bijlage IV
Vragenlijsten
121
Bijlage V
Het re-integratiebeleid in Rotterdam (2004/2005)
145
Bijlage VI
Tabellen
147
Samenvatting en conclusies Samenvatting 1. EXPERIMENT GEMEENSCHAPSTAKEN Binnen het experiment Gemeenschapstaken zijn 207 activeringstrajecten uitgevoerd in drie uitvoeringsvarianten: Aan de Slag, Doorstroom en Actief. Alle trajecten waren bedoeld voor bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar daarbinnen beoogden de drie varianten verschillende doelgroepen te bereiken. Volgens de opzet van het experiment verschilden de trajecten per variant verder naar inhoud, vorm, duur en uitvoerder, maar hadden ze met elkaar gemeen dat minimaal één werkstage van maximaal 6 maanden onderdeel van het traject zou zijn. Er zijn 108 Doorstroom-trajecten gestart, 81 Actief-trajecten en 18 Aan de Slag trajecten.
2. OPZET VAN HET EVALUATIEONDERZOEK Met het evaluatieonderzoek wilden we vaststellen of de uitvoeringsvarianten werkten voor wie ze bedoeld waren. De onderzoeksactiviteiten waren daarom gericht op het beantwoorden van drie onderzoeksvragen: hoe zien de uitvoeringsvarianten er uit (gaat het inderdaad om verschillende soorten trajecten), welke doelgroepen hebben ze bereikt (en zijn het inderdaad de verschillende beoogde doelgroepen) en hebben de trajecten ook gewerkt (waren ze succesvol)? We hebben informatie verzameld bij de trajectdeelnemers, de trajectbegeleiders en de verwijzende klantmanagers. De oorspronkelijke opzet van het onderzoek was volledig kwantitatief. We wilden voor en na afronding van het traject- gegevens verzamelen van 120 deelnemers, gelijk verdeeld over de drie varianten. De respons voor het eerste meetmoment is echter om verschillende redenen blijven steken op 67 deelnemers en scheef verdeeld over de varianten. Dat laatste kon ook niet anders, omdat de verdeling van alle trajecten over de drie varianten uiteindelijk erg afweek van de oorspronkelijke bedoeling: veel meer trajecten binnen de Doorstroom-variant en slechts 18 trajecten binnen Aan de Slag. We hebben daarom een derde gesprek met de deelnemers ingelast om de uitkomsten van de vergelijking van de verzamelde gegevens op meetmoment 1 en 2 te kunnen bespreken en te koppelen aan de bijdrage door het traject. De respons op het tweede meetmoment was 50. De analyse van de resultaten is dus gebaseerd op 50 van de 207 deelnemers.
5
3. DE BEVINDINGEN ONDERZOEKSVRAAG 1: DE UITVOERINGSPRAKTIJK Op grond van groepsgesprekken met de uitvoerders van de verschillende trajectvarianten, aangevuld met informatie van de deelnemers, hebben we de indruk gekregen dat er inderdaad sprake was van drie verschillende soorten trajecten. Aan de Slag bood een geheel nieuwe trajectvorm. Jammer genoeg zijn slechts 18 trajecten uitgevoerd. Onze indruk is ook dat de trajecten in de praktijk redelijk overeenkwamen met de manier waarop ze beschreven zijn in de re-integratiewijzer van SoZaWe. Belangrijk is dat de werkstages binnen een leerbedrijf binnen deze variant, daadwerkelijk de kern vormde van het traject. Deelnemers gingen snel voor een aanzienlijk aantal uren per week concreet aan de slag. Aan de Slag had in vergelijking met de andere uitvoeringsvarianten ook het meest dwingende en/of disciplinerende karakter. Er werd gewerkt op vaste uren, in een vaste structuur en er werd gecontroleerd op aanwezigheid. Het is ook de variant met de meeste contactmomenten tussen deelnemer en coach of werkbegeleider en tussen deelnemer en collega's. Alle deelnemers hebben ook een training werknemersvaardigheden gevolgd en de meesten een computercursus. De Doorstroom-trajecten leken op de Uitstroomtrajecten van voorheen en het hing ons inziens vooral af van de OK-bank hoe het traject concreet werd ingevuld. Omdat er voorheen al verschillen bestonden tussen de OK-banken in de uitvoering van trajecten, verschilde nu ook per OK-bank wat vernieuwend was. Onze indruk is dat de werkstages formeler en binnen een meer afgebakende periode geregeld werden. Eén OK-bank heeft nieuwe werkplekken geworven die beter aansluiten bij een reële werksituatie. Nieuw was ook dat alle betrokken OK-banken groepsactiviteiten hebben vormgegeven. De bedoeling was dat de Doorstroom-deelnemers minimaal 20 uur per week actief zouden zijn in hun traject. Bij onze respondenten was dat lang niet altijd en soms ook bij lange na niet het geval. We hebben ook weinig gezien dat bijvoorbeeld het aantal uren werkstage gaandeweg werd uitgebreid of dat er meerdere (korte) werkstages zijn ingezet. Bij bijna een derde van de 31 Doorstroom-deelnemers in onze responsgroep is het niet tot een werkstage gekomen. De Actief-trajecten kwamen het meest overeen met de klassieke OK-trajecten. Het was lastig om een beeld te krijgen van de Actief-trajecten, omdat er nog weer experimenten binnen het experiment werden uitgevoerd. We hebben bovendien ook maar een heel klein deel van de Actiefdeelnemers na afronding van hun traject gesproken. We hebben de indruk dat het ook hier vooral van de OK-bank afhing, hoe de trajecten er precies uitzagen en hoe intensief de begeleiding was. Bij één OK-bank was nieuw dat gewerkt wordt met de verplichte inzet van een aantal dagdelen training. Bij de andere twee OK-banken was de expliciete aandacht voor de samenwerking met twee begeleidende instanties (begeleid kamer wonen project en resocialisatieprogramma) relatief nieuw. We weten niet of de Actief-trajecten inderdaad doelgerichter waren dan de klassieke OKtrajecten en of vrijwilligerswerk bewuster is ingezet. De helft van de Actief-deelnemers in onze responsgroep heeft geen vrijwilligerswerk gedaan.
6
ONDERZOEKSVRAAG 2: BEREIKTE DOELGROEPEN De doelgroepenanalyse is voor een deel gebaseerd op informatie over alle experimentdeelnemers, voor een deel op informatie van de respondenten uit de eerste interviewronde (n=67) en voor het grootste deel op informatie van klantmanagers over 64 van de 67 deelnemers in onze oorspronkelijke responsgroep. Hoewel het aantal respondenten binnen één van de drie doelgroepen erg beperkt is en de verschillen tussen de doelgroepen klein zijn, concluderen we met de nodige voorzichtigheid dat de bevindingen het bereik van drie verschillende doelgroepen indiceren. Voor een deel wijzen ze bovendien op het bereiken van de doelgroepen die werden beoogd. Op grond van een vergelijking van achtergrondkenmerken (van álle experiment-deelnemers) kunnen we zeggen dat: de gemiddelde deelnemer van Aan de Slag een alleenstaande, allochtone man van 45 jaar is, die iets minder dan 5 jaar een bijstandsuitkering heeft, langdurig werkloos is, doorgaans meer dan 5 jaar werkervaring heeft en laag opgeleid is. de gemiddelde Doorstroom-deelnemer een allochtone vrouw van begin 40 is, die een 1-oudergezin vormt, meer dan 5 jaar een bijstandsuitkering heeft, langdurig werkloos is, doorgaans minder dan 5 jaar werkervaring heeft en relatief wat hoger is opgeleid. de gemiddelde Actief-deelnemer een oudere, alleenstaande allochtone of autochtone man of vrouw is, die relatief het vaakst langer dan 5 jaar een bijstandsuitkering heeft, relatief het vaakst langdurig werkloos is, het vaakst meer dan 5 jaar werkervaring heeft en laag is opgeleid. Dit strookt met de beelden van de beoogde doelgroepen. Dat de gemiddelde Aan de Slagdeelnemer iets meer werkervaring heeft, van de drie groepen het minst langdurig in de uitkering zit en het minst langdurig werkloos is, past immers bij het uitgangspunt dat de groep meteen intensief aan de slag moet kunnen (maar daar – eventueel onder druk – toe aangezet moet worden). Dat de gemiddelde Doorstroom-deelnemer een vrouw is die al langdurig thuis zitten, weinig werkervaring heeft (als gevolg van de zorg voor kinderen), maar wel net iets beter geschoold is, past bij het idee dat binnen Doorstroom-trajecten de hoeveelheid activiteiten geleidelijk kan worden opgebouwd, het meer gaat om wennen en oriëntatie en het ontwikkelen van vertrouwen in eigen werkmogelijkheden om uiteindelijk door te stromen naar een vervolgtraject. De Actief-deelnemers zouden degenen moeten zijn met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt; ze blijken gemiddeld het oudst, het laagst opgeleid, het langdurigst werkloos en het langst aangewezen op een bijstandsuitkering. Ook op basis van de klantmanager-informatie vinden we enige aanwijzingen voor het bereiken van verschillende doelgroepen en van de beoogde doelgroepen: de beoogde Actief-doelgroep van louter van de arbeidsverplichting vrijgestelde bijstandsgerechtigden, is niet bereikt. De meesten van de Actief-deelnemers hebben die vrijstelling formeel namelijk niet. De vrijgestelden binnen onze responsgroep zijn echter wel meestal Actief-deelnemers, nooit Aan de Slag-deelnemers en in enkele gevallen Doorstroomdeelnemers;
7
-
-
-
de bereikte Actief-deelnemers binnen onze responsgroep scoren – zoals verwacht mocht worden - het hoogst op de belemmeringen voor re-integratie die we indicatief achtten voor zowel de beoogde Doorstroom- als Actief-doelgroep. Beide scoren hoger dan de Aan de Slagdeelnemers en de Actief-deelnemers weer hoger dan de Doorstroom-deelnemers. Financiële omstandigheden, psychische- en gezondheids-problemen komen het meest voor bij de Actiefdoelgroep en zorgtaken voor kinderen het meest bij de Doorstroom-doelgroep. ‘Weinig assertief zijn’ is de enige belemmering die relatief het vaakst voorkomt bij Aan de Slag. Mogelijk dat we dat moeten interpreteren als een aspect van ‘motivatie-, houdings- en gedragsproblemen’; Er wordt door al onze respondenten maar zeer mondjesmaat gescoord op de elementen die wij hebben opgevat als indicatief voor houdings- en gedragsproblemen. De Aan de Slagdoelgroep scoort minimaal sterker op sancties en op het stellen van vergaande voorwaarden aan betaald werk en een inflexibele oriëntatie op de arbeidsmarkt; Voor het overige scoort de Aan de Slag-doelgroep gemiddeld iets meer (minimale verschillen!) op de 'overige belemmeringen'. Het betreft ‘beperkt vermogen tot reflectie’, ‘beperkt zelfinzicht’, ‘weinig initiatief’ en ‘moeite met gezagsverhouding’. Ook dit kunnen we opvatten als aspecten van houdings- en gedragsproblemen.
Aanwijzingen voor het bereiken van verschillende doelgroepen en voor het bereiken van beoogde doelgroepen zijn het minst eenduidig op basis van de informatie van deelnemers zelf. De gevonden verschillen corresponderen niet altijd met de verschillen die we zouden mogen verwachten en ze zijn heel klein. Volgens eigen opgave: is de Aan de Slag-doelgroep het meest gemotiveerd voor betaald werk, hecht de meeste waarde aan betaald werk en kent de hoogste offerbereidheid. In termen van ‘niet-willers’ zijn dit geen aanwijzingen voor de beoogde doelgroep. Ze kunnen wel opgevat worden als aanwijzingen voor een relatief geringere afstand tot de arbeidsmarkt; heeft de bereikte Actief-doelgroep de hoogste score op belemmeringen ten aanzien van zowel betaald werk als vrijwilligerswerk. De doelgroep van Aan de Slag de laagste; worden onvoldoende ondersteuning, onvoldoende werkervaring, gebrek aan passende banen, leeftijd en onvoldoende beheersing van het Nederlands het vaakst als belemmering genoemd door de Aan de Slag-doelgroep; onvoldoende scholing, geen financiële vooruitgang, lichamelijke gezondheid, psychische gezondheid, onvoldoende zelfvertrouwen en het hebben van een detentieverleden het vaakst door de Actief-deelnemers en de zorg voor kinderen, zorg voor anderen en schulden het vaakst door de Doorstroom-doelgroep; hebben de Actief-deelnemers het minste vertrouwen in hun eigen mogelijkheden met betrekking tot betaald werk; hebben de Aan de Slag-deelnemers de duidelijkste dagstructuur en de meeste werknemersvaardigheden. De Actief-deelnemers scoren daarop het minst.
8
ONDERZOEKSVRAAG 3: TRAJECTRESULTATEN We hebben verschillende soorten trajectresultaten op verschillende manieren bekeken en gemeten: 1. We hebben de basale trajectresultaten (uitstroom, doorstroom, uitval) vastgesteld en het percentage succesvolle trajecten benoemd; 2. We hebben de resultaten in brede zin (potentiële ontwikkelingen op het gebied van o.a. arbeidsmarktoriëntatie en maatschappelijke en sociale activiteit) gemeten op grond van zowel deelnemerinformatie als informatie van de trajectbegeleider. Vanuit beide perspectieven hebben we ook hier het percentage succesvolle trajecten bepaald; 3. We hebben de deelnemers gevraagd de opbrengsten van het traject te beschrijven in eigen woorden en te waarderen met een rapportcijfer. We stelden vast dat: ► Ruim de helft (52%) van de trajecten in onze responsgroep heeft geleid tot uitstroom of doorstroom naar een re-integratiebedrijf. Als we de twee 'vermoedelijke' uitstromers én de twee doorstromers die niet op de hoogte waren van het vervolgadvies opvatten als uitvallers (wat waarschijnlijk reëler is), is het aantal succesvolle trajecten 22. Het succespercentage op grond van de basale trajectresultaten is dan 44%. Wanneer we ook de 'doorstroom' naar een klassiek OK-traject erbij betrekken, is het succespercentage 60%. NB: dit zijn dan wel tamelijk optimistische percentages. De doorstroom (naar OK-klassiek of een ander vervolgtraject) was niet in alle gevallen ook al geëffectueerd en soms was ook nog onduidelijk of de klantmanager akkoord zou gaan. Het betreft in een aantal gevallen dus vooral een doorstroomadvies. In termen van basale trajectresultaten blijkt de uitvoeringsvariant Doorstroom relatief de meeste succesvolle trajecten te hebben voortgebracht binnen onze responsgroep (NB: kleine aantallen!).
► Op grond van de deelnemerinformatie is gebleken dat: op alle 18 aspecten die wij hebben onderscheiden, minimaal een paar deelnemers een positieve ontwikkeling laten zien; 'toename van het vertrouwen in de eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt' de positieve ontwikkeling is, die op het gebied van arbeidsmarktoriëntatie het meest voorkomt (bij 42% van onze respondenten); 'een positievere beleving van de huidge situatie' het meest voorkomt voor zover het 'maatschappelijke en sociale activiteit' betreft (58%); 'verbeterde werknemersvaardigheden' het meest wordt gescoord van de overige drie ontwikkelgebieden (42%); zich bij vier deelnemers geen enkele ontwikkeling in brede zin heeft voorgedaan en het hoogste aantal positieve ontwikkelingen per deelnemer 13 is;
9
In termen van resultaten 'in brede zin' is het succespercentage 56%, als we 'minimaal zes positieve ontwikkelingen' (van de maximaal 18 potentiële ontwikkelingen) hanteren als de norm voor een succesvol traject. De meeste Aan de slag- en Actief-deelnemers scoren op minder dan zes aspecten positief scoren bij de Doorstroom-deelnemers zijn het er juist meestal méér dan zes. Het gemiddelde aantal positieve ontwikkelingen is bij Doorstroom het hoogst. Ook op grond van de resultaten 'in brede zin' zijn de Doorstroom-trajecten (binnen onze responsgroep) dus relatief vaker succesvol. Arbitrair is dat we niet bij alle deelnemers hebben kunnen achterhalen of het traject heeft bijgedragen aan elke geconstateerde ontwikkeling en dat meerdere deelnemers aangeven dat bepaalde ontwikkelingen helemaal niets met het traject te maken hebben.
► We hebben de twee verschillende soorten resultaten aan elkaar gekoppeld en stelden vast dat 23 trajecten (46%) succesvol zijn op grond van zowel de basale trajectresultaten als de resultaten 'in brede zin': alle (gedeeltelijke) uitstromers laten minimaal 6 positieve ontwikkelingen zien; ook veruit de meeste doorstromers naar een vervolgtraject laten minstens 6 positieve ontwikkelingen zien; net iets meer dan de helft van de 'uitvallers na einde maximale trajectduur' laten juist minder dan 6 positieve ontwikkelingen zien; alle voortijdige uitvallers vertonen minder dan 6 positieve ontwikkelingen.
► De informatie van de trajectbegeleiders over dezelfde (en wat extra) ontwikkelingen bij de deelnemers, maakt duidelijk dat zij optimistischer zijn over de trajectopbrengsten dan de deelnemers zelf. Uitgaande van 'minstens 7 positieve ontwikkelingen' (van de maximaal 19), is het succespercentage 74%. De trajectbegeleiders zijn vooral positiever over de ontwikkeling van de offerbereidheid bij de deelnemers, de waarde die gehecht wordt aan betaald werk, het sociale netwerk en de ontwikkeling van werknemersvaardigheden. De meest voorkomende positieve ontwikkeling volgens de trajectbegeleiders is 'toegenomen zelfvertrouwen' (bij 67% van de deelnemers).
► Gevraagd de opbrengsten van het traject in eigen woorden te beschrijven, wijzen de Aan de Slag-deelnemers overwegend op het opdoen van werkervaring, werkritme en omgaan met collega's. De Doorstroom-deelnemers leggen meer nadruk op toegenomen zelfvertrouwen, nuttig bezig zijn, het huis uit zijn en het opdoen van sociale contacten. Ze noemen ook wel het oefenen van bepaalde vaardigheden. De opbrengst volgens de Actief-deelnemers gaat ook meer over sociale contacten en bezig zijn. Dit sluit grofweg aan bij de beoogde doelgroepen en de productomschrijvingen van drie uitvoeringsvarianten.
10
► Gevraagd naar rapportcijfers blijken Doorstroom-deelnemers het meest tevreden te zijn met zowel de opbrengsten van het traject als het traject in zijn geheel. Dit strookt met de bevinding dat de Doorstroom-trajecten op grond van zowel de basale trajectresultaten als de resultaten in brede zin het vaakst succesvol zijn.
► De deelnemers noemen de werkstage het vaakst als meest waardvolle onderdeel van het traject. Volgens de trajectbegeleider zijn dat echter de begeleidingsgesprekken. De werkstages komen bij hen op de derde plaats.
► Een derde van de trajecten (in de responsgroep) bevat geen werkstage/vrijwilligers-werk. In termen van 'basale trajectresultaten' heeft 83% van de succesvolle trajecten een werkstage gehad, tegenover slechts 50% van de niet-succesvolle trajecten. In termen van 'resultaten in brede zin' (minimaal 6 positieve ontwikkelingen), heeft zelfs 86% van de succesvolle trajecten een werkstage gehad, tegenover 50% van de niet-succesvolle trajecten.
Conclusies Het onderzoek is anders verlopen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Het geringere aantal respondenten maakte een vergelijking van de varianten veel lastiger, vooral omdat het aantal definitieve respondenten onder twee van de drie uitvoeringsvarianten erg beperkt was. Uitspraken gelden in principe alleen voor de onderzoeksgroep. Gezien de aantallen hebben we namelijk geen statistische toetsen gedaan om te schatten in hoeverre de uitkomsten ook voor de hele populatie (207 trajectdeelnemers) gelden. We zouden door de beperkte omvang van (delen van) de steekproef waarschijnlijk geen significante verschillen vinden. Door de uitkomsten van de vergelijking van de twee meetmomenten bij de deelnemers te verifiëren en met hen door te spreken hebben we wel betrouwbaarder informatie gekregen dan op grond van alleen vragenlijsten mogelijk zou zijn geweest. We hebben de deelnemers ook kunnen vragen naar hun ervaringen, de opbrengsten in hun optiek en hun waardering voor het traject. Omdat 50 van de 207 nog altijd betekent dat we bijna een kwart van de deelnemers hebben gezien en gesproken, denken wij toch dat we een behoorlijke indruk hebben gekregen van het experiment. Feit is wel dat we relatief meer vrouwen hebben gesproken dan er vertegenwoordigd zijn in de hele populatie en ook dat we niet de moeilijkste groepen te pakken hebben gekregen. Het moeizame bereik onder de Actief-doelgroep is daarvan waarschijnlijk een illustratie. Dit gezegd hebbende, menen we op drie onderzoekvragen een antwoord te hebben: 1.
Er was inderdaad sprake van drie verschillende soorten trajecten. De Aan de Slag-trajecten waren het meest afwijkend en hadden de sterkste nadruk op de werkstage. De Doorstroomvariant was strikter en gestructureerder dan de Actief-trajecten, maar ook weer niet altijd. Het hangt nogal van de OK-bank af. De Doorstroom-trajecten bevatten overwegend wel andere
11
elementen dan de Actief-trajecten (bijvoorbeeld groepsassessment, training werknemersvaardigheden, balietraining). 2.
Er zijn inderdaad drie verschillende doelgroepen bereikt: op sommige achtergrondkenmerken duidelijk te onderscheiden doelgroepen, maar op andere indicatoren was dat weer minder evident. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want het gaat hoe dan ook om bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op grond van onze indrukken tijdens de interviews, kennen alle drie de varianten in die zin 'moeilijke' en 'makkelijke' deelnemers. Een jonge, capabele, ex-verslaafde Actief-deelnemer staat mogelijk dichter bij de arbeidsmarkt dan een oudere Doorstroom-deelnemer die wel een erg star en weinig realistisch beeld van de eigen mogelijkheden heeft. Evengoed kunnen we wel stellen dat de afstand tot de arbeidsmarkt bij de Actief-doelgroep relatief het grootst was (in termen van achtergrondkenmerken en hoeveelheid en soort ervaren belemmeringen) en voor de Aan de Slag-doelgroep in termen van een paar achtergrondkenmerken (nipt) het kleinst. Dit dat zou passen bij de boogde doelgroepen. In termen van houdings- en gedragsproblemen onderscheiden de Aan de Slag-deelnemers zich echter minimaal en eerder op een wat 'zachtere' manier dan wij hadden verwacht en geoperationaliseerd. Meer in termen van te weinig initiatief en te weinig assertief dan bijvoorbeeld in termen van 'niet mee willen werken' (en sancties in verband daarmee). Aan de Slag heeft wel weer duidelijk een andere doelgroep bereikt in termen van geslacht en (in mindere mate) etniciteit. De allochtonen zijn relatief oververtegen-woordigd en de mannen zijn alleen in deze uitvoeringsvariant in de meerderheid. Hoe we dit moeten interpreteren in termen van de beoogde doelgroep, weten we niet. Feit is dat OK altijd een beperkt bereik heeft gehad onder (allochtone) mannen. Horen ze er niet volgens de klantmanagers?
3.
Binnen onze responsgroep heeft enige vorm van begeleiding, al dan niet gecombineerd met maatschappelijk actief worden (werkstage dan wel vrijwilligerswerk) in bijna alle gevallen geleid tot minimaal een paar positieve ontwikkelingen. Alle drie de varianten kennen succesvolle trajecten als we uitgaan van minimaal 6 positieve ontwikkelingen en alle drie de uitvoeringsvarianten kennen ook succesvolle trajecten in termen van de basale trajectresultaten (uitstroom en doorstroom naar klassiek OK of een ander re-integratiebedrijf). Het gemiddelde succespercentage is: o 60% in termen van basale trajectresultaten1; o o
1
56% op grond van minimaal 6 positieve ontwikkelingen als norm voor een succesvol traject, of 74% uitgaande van de informatie van trajectbegeleiders.
Het succespercentage van alle afgeronde experimenttrajecten tot nu toe ligt op grond van informatie van StOK iets hoger (69%). Dat kan met onze responsgroep te maken hebben. Waarschijnlijker is echter dat het verschil voortkomt uit onze striktere beoordeling van de uitkomsten als gevolg van onze 'controle' van de feitelijke situatie na afronding van het traject.
12
In totaal 46% is succesvol in termen van zowel basale trajectresultaten als resultaten in 'brede zin'. De Doorstroom-variant heeft relatief de meeste succesvolle trajecten opgeleverd. De Doorstroom-deelnemers zijn ook het meest positief over de opbrengsten van het traject en het traject in zijn geheel. Het experiment Gemeenschapstaken kent geen norm voor het succespercentage om het experiment positief te waarderen. We hebben ook geen vergelijkingmateriaal om de uitkomsten aan te relateren. Zouden we uitgaan van de succespercentages van de reguliere re-integratiebedrijven, dan lijken bovengenoemde percentages alleszins redelijk. Echter, bij de reguliere re-integratiebedrijven ging het doorgaans alleen om plaatsingen op betaald werk (of uitstroom uit de uitkering), die ook nog eens duurzaam moesten zijn (minimaal 6 maanden). Duurzaamheid hebben wij hier niet onderzocht. Trajecten met een werkstage zijn vaker succesvol dan trajecten zonder werkstage. De vraag of de uitvoeringsvarianten hebben gewerkt voor wie ze bedoeld zijn, is uiteindelijk lastig te beantwoorden. Het ging om verschillende doelgroepen, voor een deel ook om de beoogde doelgroepen en er zijn zeker ook positieve resultaten geboekt. Maar heeft nou juist die ene typische uitvoeringsvariant, gemaakt dat die typische doelgroep-deelnemer, dat specifieke resultaat heeft behaald? Hoewel dit altijd een lastig te beantwoorden vraag is (zonder controlegroep), zijn in dit geval naar ons idee de verschillen te klein (en helaas ook de aantallen), om als sterke aanwijzingen in die richting op te vatten. Aan de Slag is qua uitvoering het duidelijkst te onderscheiden, heeft ook zeker een aparte groep bereikt, maar of dat ook de beoogde doelgroep is, is weer minder eenduidig. Aan de Slag boekt ongeveer gelijke (gemiddelde) resultaten als Actief. De potentiële ontwikkelingen afzonderlijk bekeken, zijn er overigens wel wat verschillen. Actief heeft degenen bereikt met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt, maar van de uitvoering hebben we geen duidelijk beeld gekregen (experimenten binnen het experiment). Ten opzichte van de deelnemers binnen de Andre twee (en met name ten opzichte van Aan de Slag) laten de Actief-deelnemers wel de meeste ontwikkelingen zien op 'toegenomen steun uit de omgeving ofwel afname van sociaal isolement' en vrijwilligersparticipatie. Ook de Doorstroom-variant bereikt een eigen groep en ook wel de beoogde doelgroep. Ze scoort het positiefst op meerdere ontwikkelingen (o.a. toegenomen offerbereidheid, beter beeld betaald werk en van vrijwilligerswerk, toegenomen dagstructuur). Zonder dat de resultaten er echt uitspringen, is deze variant het meest succesvol gebleken. Lag dat aan de specifieke uitvoeringsvariant of aan de uitvoeringsvariant in combinatie met de bereikte doelgroep? Feit is dat de Doorstroom-deelnemers het meest positief waren over hun traject.
13
Aanbevelingen Kunnen we op grond van het voorgaande nu aanbevelen vast te houden aan drie uitvoeringsvarianten voor drie doelgroepen? Moeilijk te zeggen. In termen van resultaten kunnen we niet claimen dat de éne variant veel betere resultaten geboekt heeft met zijn eigen typische doelgroep dan de andere variant. De verschillen bij onze responsgroep zijn op alle fronten beperkt. Wat vooral blijkt, is dat bijna alle deelnemers enige positieve ontwikkelingen laten zien bij het aanbieden van begeleiding en enige vorm van activering. Ze halen er echter verschillende dingen uit. Misschien kan beter volstaan worden met één soort traject waarin verschillende accenten worden gelegd en verschillende soorten werkstages kunnen worden ingezet, afhankelijk van de mogelijkheden van de deelnemer en die van de arbeidsmarkt. Is het zinvol om een aparte vrijwillige variant te handhaven, zolang het – zoals in het experiment – overwegend gaat om bijstandsgerechtigden mét een arbeidsverplichting, die zich bovendien veelal gestuurd voelen (aldus de trajectbegeleiders)? Is het wellicht niet zinvoller om vooral het einddoel met de verwijzende klantmanager te bespreken en afhankelijk daarvan de intensiteit van en het soort activiteiten te bepalen? Dat kan 'vrijblijvend' vrijwilligerswerk zijn, dat kan een hele doelgerichte en gestructureerde werkstage zijn, het kan om een beperkt aantal actieve uren gaan, of juist om heel veel uren. Het kan om trainingen gaan en om veel of weinig contacturen met de deelnemer. Op grond van onze bevindingen zouden we in ieder geval willen adviseren om het concept van de werkstages nog verder uit te werken om ervoor te zorgen dat elke OK-bank –indien nodig – duidelijk afgebakende en gestructureerde werkstages kan aanbieden. Mogelijk kunnen ook andere OK-banken (behalve die éne) daar nieuwe werkplekken voor acquireren. Verder zou volgens ons meer aandacht mogen zijn voor de mogelijkheid meerdere korte werkstages in te zetten, voor het uitbreiden van het aantal uren werkstage in een traject en in ieder geval tot het inzetten van minimaal één werkstage/ vrijwilligersplek. Er is in het traject uiteindelijk maar in 18 gevallen geëxperimenteerd met de werkstages via het leerbedrijf. We kunnen op grond van onze bevindingen niet concluderen dat dit dé manier is om resultaten te boeken, maar we zien wel een aantal potentiële voordelen van de intensieve werkstages die er werden vormgegeven. Van alle werkstages kwamen deze het dichts in de buurt van 'echt werk' in termen van belastbaarheid, aanwezigheid en controle daarop. Overigens klaagde de meerderheid van onze Aan de Slag-respondenten wel over de aard van de werkzaamheden. Volgens hen was er ook niet altijd genoeg te doen en het kwam geregeld voor dat 'men de tijd uitzat'. Dit zou wat ons betreft een belangrijk aandachtspunt zijn. Het verdient naar ons idee aanbeveling om mogelijkheden te zoeken om deze vorm van werkstages verder uit te proberen. Misschien kan dat in de vorm van een samenwerkingsverband. Volgens de uitvoerders van Actief is vrijwilligerswerk tijdens de Actief-trajecten bewuster ingezet en waren de trajecten doelgerichter, in vergelijking met de klassieke OK-trajecten. We hebben dat niet goed kunnen beoordelen, maar het lijkt ons zinnig om dat in ieder geval mee te nemen naar alle trajecten, in welke uitvoering dan ook. Dat een verplicht vervolgadvies daar volgens de uitvoerders aan bijdraagt, is naar ons idee reden dat altijd te doen. Naar verluidt is dat in het meest recente Doorstroom-contract al als verplicht onderdeel opgenomen. Daarin is overigens ook al opgenomen dat doorstroom naar een klassiek OK-traject als een positief resultaat wordt beschouwd. We
14
hebben verder begrepen dat een aantal nieuwe elementen uit het experiment ook al uitgevoerd worden binnen dat contract. (training werknemersvaardigheden, groepsassessment, portfolio). Wat we op grond van de bevindingen in alle gevallen willen adviseren is meer aandacht te besteden aan de daadwerkelijke doorstroom van deelnemers. Er werd naar ons idee in weinig gevallen geanticipeerd op een mogelijk vervolgtraject. Bij Aan de Slag en Doorstroom gold doorstroom naar een ander traject als één van de na te streven trajectdoelen. Maar er leek maar zelden echt toegewerkt te zijn naar een daadwerkelijke en gedegen voorbereide overdracht. Dit kan te maken hebben met het feit dat een overdracht naar een ander traject binnen het experimentcontract nog niet uitgebreid geregeld was. Er waren bijvoorbeeld geen voorwaarden geformuleerd over een, door deelnemer, klantmanager, trajectbegeleider en eventueel volgend reintegratiebedrijf getekend, vervolg op het traject. Zelfs het leveren van een eindrapportage en vervolgadvies aan de klantmanager was niet verplicht volgens het experimentcontract. Hoewel de OK-banken met StOK afgesproken hadden dat ze wel zo'n eindrapportage en advies zouden leveren, betekende dit in de praktijk nog niet dat zo'n advies ook structureel en gedegen met de deelnemer (en klantmanager) werd besproken en voorbereid. Er werd ook bijna niet geanticipeerd op een vervolg door bijvoorbeeld een afspraak met de klantmanager te plannen waarin het advies met de deelnemer besproken kon worden. Bij geen van de drie varianten werd expliciete nazorg geboden. Naar ons idee zou het toewerken naar een overdracht, in samenspraak met de klantmanager, veel meer onderdeel kunnen en ook moeten zijn van het traject zelf. Dat betekent dus dat daar al aandacht voor moet zijn voordat er anderhalf jaar voorbij is. Dat de opties voor sommige deelnemers met weinig arbeidsperspectief na een traject beperkt zijn, wordt dan ook mede een zaak van de klantmanager die toch de casemanager is. Met het oog op de ontwikkelingen binnen SoZaWe en de klantmanager nieuwe stijl, zal die samenwerking waarschijnlijk makkelijker, maar ook noodzakelijker worden. In dit verband merken we ook op dat sommige trajecten wel erg weinig inhoud hadden. Ze bestonden alleen uit een paar gesprekken. Wij hadden de indruk dat sommige trajecten (in overleg met de klantmanager) eerder gestopt hadden kunnen worden.
15
Hoofdstuk 1 Inleiding Dit verslag bevat de uitkomsten van het evaluatieonderzoek 'Experiment Gemeenschapstaken'. Het experiment is onderdeel van het 'Project Gemeenschapstaken'. Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd door SWA2, in opdracht van de Stichting Onbenutte kwaliteiten Rotterdam (StOK). De onderzoeksperiode besloeg ruim 2 jaar (juni 2005 - augustus 2007).
1.1
Project Gemeenschapstaken
Het ‘Project Gemeenschapstaken’ was een initiatief van StOK en de afdeling RWI3 van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Rotterdam. Doel van het project was het ontwikkelen van een innovatief instrument binnen sociale activeringstrajecten dat past binnen de kaders van de WWB en het Rotterdamse re-integratiebeleid. Het project was mogelijk dankzij een subsidie van het Ministerie van SZW. RWI was de formele budgethouder en opdrachtgever. StOK was de opdrachtnemer en, samen met de diverse OK-banken in Rotterdam, de feitelijke uitvoerder. Het project Gemeenschapstaken bestond uit twee delen; een theoretisch onderzoek en een praktijkonderzoek met een experimentgroep. 1. Het theoretisch onderzoek moest een bruikbare definitie van Gemeenschapstaken opleveren én resulteren in een uitvoeringsmodel dat in de praktijk van de OK-banken uitgeprobeerd kon worden. SWA heeft het theoretische onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten zijn gepresenteerd in een adviesnotitie4. 2. Het tweede deel van het project bestond uit een experiment met 225 activeringstrajecten. De voorbereidingen voor het experiment startten in januari 2005. De concrete uitvoering begon in mei 2005 en de laatste trajecten zullen naar verwachting in oktober 2007 worden afgerond.
1.2
Experiment Gemeenschapstaken
Kenmerkend voor de opzet van het experiment was de gerichte (doelbewuste) inzet van minimaal één werkstage als onderdeel van een langer durend activeringstraject. Het experiment kende drie uitvoeringsvarianten: Aan de Slag, Doorstroom en Actief. Alle drie de uitvoeringsvarianten waren bedoeld voor bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daarbinnen beoogden ze echter verschillende doelgroepen. De drie varianten verschilden ook naar de trajectresultaten die werden nagestreefd. Verder moesten ze zich volgens
2
De Sociaal-wetenschappelijke Afdeling, SoZaWe Rotterdam.
3
RWI: Regie Werk en Inkomen. De afdeling RWI is onder meer verantwoordelijk voor de ontwikke-ling van het re-integratiebeleid en de aanbestedingen van re-integratietrajecten in Rotterdam.
4
Notitie Gemeenschapstaken; SWA, Van der Giesen en Berkers, december 2004.
17
de opzet onderscheiden naar aard en duur van de werkstages én naar aard en duur van de trajecten waarbinnen die werkstages vorm kregen. De drie varianten binnen het experiment correspondeerden met de drie sporen binnen het Rotterdamse Gemeenschapstakenprogramma5. Volgens de opzet van het experiment mochten maximaal 225 trajecten ingezet worden. Uiteindelijk zijn dat er 207 geworden, verdeeld over de drie uitvoeringsvarianten. Afwijkend van de gangbare werkwijze binnen de OK-praktijk, voerden niet alle OK-banken alle drie de varianten uit. Het aantal experimenttrajecten zou per OK-bank te klein worden om ook nog eens in drie varianten te verdelen. Vier OK-banken voerden daarom alle Doorstroom-trajecten uit, vier OK-banken alle Actief-trajecten en Vak&Werk Rijnmond heeft alle Aan de Slag-trajecten uitgevoerd.
1.3
Doelstelling van het evaluatieonderzoek
In de besprekingen over de opzet van het onderzoek gaf StOK aan vooral te willen weten of de experimenttrajecten er toe bijdragen dat deelnemers maatschappelijk actiever worden of meer competenties ontwikkelen om maatschappelijk te participeren. In het onderzoek is deze kennisbehoefte gekoppeld aan de trajectdoelstellingen per doelgroep en per uitvoeringsvariant. De opzet van het experiment Gemeenschapstaken was namelijk gebaseerd op de veronderstelling dat een bepaalde aanpak voor een bepaalde doelgroep tot een bepaald resultaat leidt. Wat in het experiment dus eigenlijk zou worden uitgeprobeerd is, of: 1. 2. 3.
uitvoeringsvariant 1 inderdaad werkt voor de doelgroep van variant 1; uitvoeringsvariant 2 inderdaad werkt voor de doelgroep van variant 2; uitvoeringsvariant 3 inderdaad werkt voor de doelgroep van variant 3.
De doelstelling van de evaluatie was dan ook: vaststellen of de drie uitvoeringsvarianten werken voor wie ze bedoeld zijn.
1.4
Onderzoeksvragen en -methoden
Om die doelstelling te realiseren moesten we meerdere vragen beantwoorden. We formuleerden de volgende onderzoeksvragen: 1.
Hoe ziet de aanpak er per uitvoeringsvariant uit? Wat is kenmerkend voor de aanpak binnen een variant?
5
Het Gemeenschapstakenprogramma is één van de drie beleidsprogramma's in Rotterdam, waarbinnen reintegratietrajecten worden aanbesteed: zie bijlage V.
18
2.
Welke doelgroepen zijn met het experiment bereikt? Betreft het inderdaad drie verschillende doelgroepen en zijn dit de doelgroepen die per variant werden beoogd?
3.
Welke resultaten zijn per variant geboekt (in termen van succesvolle/niet succesvolle trajecten)?
4.
Zijn met de uitvoeringsvarianten Aan de Slag, Doorstroom en Actief de vastgestelde doelen bereikt voor de beoogde doelgroepen?
Ad 1 Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag hebben we een documentenstudie gedaan en drie groepsgesprekken georganiseerd met de uitvoerders van de verschillende varianten. Ad 2 Voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag hebben we op basis van de productomschrijvingen6 eerst gedefinieerd hoe die verschillende groepen er uit zouden moeten zien en met welke meetbare indicatoren we ze zouden kunnen onderscheiden. Die indicatoren zijn voor een deel verwerkt in een vragenlijst voor deelnemers en voor het grootste deel in een vragenlijst die aan de verwijzende klantmanagers7 is voorgelegd. In die laatste vragenlijst vroegen we de klantmanager naar feitelijke en subjectieve kenmerken van de deelnemers en overwegingen voor de verwijzing. Ad 3 en 4 Voor het beantwoorden van de derde vraag hebben we eerst benoemd wanneer sprake is van een succesvol traject. Gezien de productomschrijvingen ging dat voor de Aan de Slag-en Doorstroomtrajecten in ieder geval om trajecten die uitmondden in doorstroom naar regulier werk of naar een ander traject. Voor Actief waren de beoogde resultaten breder geformuleerd. Behalve doorstroom naar een ander traject, werden in de productomschrijvingen ook nog heel andere ontwikkelingen als mogelijke positieve resultaten genoemd: een verminderd sociaal isolement, meer zelfvertrouwen, een actievere houding, hernieuwd maatschappelijk functioneren, zelfstandig voortzetten van een bepaalde vorm van maatschappelijke participatie en een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor het beoordelen van de resultaten hebben we gekozen voor een brede insteek. Dit betekent voor Aan de Slag en Doorstroom dat we ook andere ontwikkelingen dan doorstroom als waardevol of succesvol beschouwen. Met het oog op de gewenste eindresultaten binnen Aan de Slag en Doorstroom en met het oog op de activiteiten waarop volgens de productomschrijvingen ingezet zou worden, hebben we er naar gestreefd de volgende ontwikkelingen in het onderzoek te betrekken: o
positieve veranderingen in arbeidsmarktoriëntatie van deelnemers (veranderingen in arbeidsmotivatie, kennis van eigen kwaliteiten en mogelijkheden op de arbeidsmarkt);
6
De productomschrijvingen zijn opgesteld door de trajectuitvoerders en beschrijven de doelgroep, de inhoud van de trajecten en de beoogde resultaten.
7
Van SoZaWe Rotterdam.
19
toegenomen kennis van wat re-integratiebedrijven te bieden hebben en wat deelnemers in een
o
traject uit een ander re-integratieprogramma te wachten staat en van de rechten en plichten binnen de WWB; de ontwikkeling van werknemersvaardigheden (op tijd komen, afspraken nakomen, afge-
o
sproken uren draaien, omgaan met collega’s en leidinggevenden, zich kunnen bewegen binnen gezagsverhoudingen, uitvoeren van opdrachten, omgaan met eventuele belemmeringen in de thuissituatie); o
de ontwikkeling van beroepsvaardigheden (kennis van de computer, opfrissen technische
o
veranderingen in de mate en aard van (maatschappelijke en sociale) activiteit;
o
overige ontwikkelingen als toegenomen weerbaarheid of belastbaarheid.
vaardigheden);
Deze ontwikkelingen hebben we zoveel als mogelijk geoperationaliseerd in een vragenlijst. Deze vragenlijst is aan een deel van de experimentdeelnemers tweemaal mondeling voorgelegd: bij aanvang van het traject (t1) en na afronding van het traject (t2). De uitkomsten van de twee meetmomenten worden met elkaar vergeleken. De ontwikkelingen hebben we, iets anders geoperationaliseerd, ook voorgelegd aan de uitvoerende trajectbegeleiders. Zij kregen een digitale vragenlijst toegezonden na afronding van een experimenttraject.
1.5
Anders dan gepland
Vragenlijsten vormden in het onderzoek dus het voornaamste onderzoeksinstrument 8: twee vragenlijsten voor de deelnemers (bij aanvang en na afronding van het traject); een vragenlijst voor de verwijzende klantmanagers van SoZaWe (kort na aanmelding van een klant voor een traject); een vragenlijst voor de uitvoerende OK-trajectbegeleiders (na afronding van het traject). De oorspronkelijke opzet van het onderzoek ging uit van een statische analyse van de verzamelde gegevens op basis van een bestand van 120 deelnemers, evenredig verdeeld over de drie uitvoeringsvarianten (40 deelnemers per variant). Eind 2005 werd echter duidelijk dat het aantal van 120 respondenten voor de eerste gespreksronde niet zou worden gehaald. Bovendien bleek de verdeling van de gerealiseerde trajecten over de drie uitvoeringsvarianten schever te worden dan oorspronkelijk de bedoeling was. We hebben toen de opzet van het onderzoek aangepast. We gingen uit van een respons van 75 deelnemers (nog steeds min of meer gelijk verdeeld over de drie varianten) en er werd een derde gesprek met de deelnemers geïntroduceerd. Een statische analyse op groepsniveau (vergelijken van de drie varianten) zou gezien de aantallen minder betekenis krijgen. De bevindingen op basis van de twee meetmomenten zouden echter meer 8
20
Zie bijlage I voor een toelichting op de keuze voor de onderzoeksinstrumenten.
diepgang kunnen krijgen door ze met de deelnemers te bespreken en te koppelen aan de volgens hen meest waardevolle elementen in het traject. Helaas is de gewenste respons van 75 deelnemers uiteindelijk ook niet gehaald. De respons voor de eerste gespreksronde is blijven steken op 67 deelnemers. Problematischer dan het aantal deelnemers is echter dat van een evenredige verdeling over de drie varianten geen sprake is. Dat was (achteraf) ook een onhaalbare zaak, omdat het aantal trajecten dat van start ging binnen Aan de Slag ver achter bleef bij wat oorspronkelijk de bedoeling was. Het aantal bleef beperkt tot 18, terwijl oorspronkelijk 66 trajecten beschikbaar waren. Dit had in vooral te maken met het beperkte aantal aanmeldingen door klantmanagers (31). Bij een groot deel daarvan was vervolgens sprake van een negatieve intake. De uiteindelijke responsgroep bestaat uit 10 deelnemers van Aan de Slag, 36 Doorstroomdeelnemers en 21 Actief-deelnemers. Onze indruk is dat de beperkte respons deels inherent is aan de doelgroep, maar gebleken is ook dat een deel van de afspraken omtrent de werving niet is nagekomen9. De aard van het onderzoek is daardoor wezenlijk veranderd. De werving voor het tweede meetmoment is halverwege juli 2007 afgerond. In totaal 50 van de 67 deelnemers van het eerste uur hebben meegedaan aan het noodzakelijke tweede deel. Gebleken is dat het gesprek over de uitkomsten (het derde 'meetmoment') voor sommige deelnemers te ingewikkeld was om betrouwbare gegevens op te leveren. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Aantal beoogde trajecten
66
70
89
225
Aantal uiteindelijk gestarte trajecten
18
108
81
207
Aantal respondenten binnen onderzoeksgroep (t1)
10
36
21
67
Aantal respondenten binnen onderzoeksgroep (t2)
9
31
10
50
1.6
Totaal
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de eerste onderzoeksvraag aan de orde. We beschrijven hoe de drie uitvoeringsvarianten in de praktijk vorm hebben gekregen. In hoofdstuk 3 gaan we in op de tweede onderzoeksvraag: bereiken de drie varianten verschillende doelgroepen en zijn dat ook de beoogde doelgroepen? Hoofdstuk 4 bevat de resultaatmeting op basis van zowel de door deelnemers ingevulde vragenlijsten als de van de trajectbegeleiders retour gekomen informatie. We beschrijven eerst de basale trajectresultaten (uitstroom, doorstroom, uitval) en daarna de resultaten in brede zin (een groot aantal potentiële ontwikkelingen). In hoofdstuk 5 definiëren we wat succesvolle trajecten zijn (op grond van de resultaten in brede zin) en benoemen we de succespercentages. In dit hoofdstuk gaan we ook in op de vraag wat de
9
Zie bijlage II: Werving
21
deelnemers de belangrijkste opbrengst vinden van het traject en wat het meest waardevolle onderdeel. We hebben ook verschillende bijlagen opgenomen: o Bijlage I bevat een toelichting op de gekozen onderzoeksinstrumenten; o Bijlage II beschrijft de stand van zaken rond de werving van deelnemers, klantmanagers en trajectbegeleiders; o Bijlage III bevat de responsanalyse van de onderzoeksgroep van 67 deelnemers; o Bijlage IV bevat de vragenlijsten; o Paragraaf V beschrijft kort het Rotterdamse re-integratiebeleid ten tijde van de opzet van het experiment. De informatie is afkomstig uit de Notitie Gemeenschapstaken10.
10
22
Zie noot 3.
Casus 1 Deelnemer is een alleenstaande, Hindoestaanse vrouw van bijna 50 jaar. Ze heeft in het verleden 15 jaar gewerkt als verkoopster en werd toen assistent-bedrijfsleider. Als gevolg van lichamelijke klachten (onder ander suikerziekte) is ze terecht gekomen in de WAO, de WW en uiteindelijk de bijstand. In dit proces is ze bezig geweest met een omscholing in meer administratieve richting. Ze heeft eerder een traject gevolgd bij Kliq, maar vond dat weinig zinvol, omdat het volgens haar alleen bestond uit "achter een computer zitten en vacatures zoeken". Deelnemer blijkt verwezen op basis van dossierinformatie. De klantmanager heeft haar nooit gezien. Voor de verwijzing is gebruik gemaakt van de eindrapportage van Kliq. Daarin wordt melding gemaakt van haar lichamelijke klachten, die zijn verminderd maar deels nog wel aanwezig zijn. De indruk is dat deelnemer zal 'wegzakken' zonder ondersteuning. De klantmanager vond deelnemer te jong voor een klassiek OK-traject, maar denkt dat een regulier re-integratiebedrijf te hoog gegrepen zal zijn. De klantmanager wil dat de deelnemer bezig blijft. De klantmanager verwacht geen uitstroom aan het eind van het traject, maar hoopt het wel. Deelnemer is enthousiast over haar doorstroom-traject. Ze vindt het veel zinvoller dan het traject bij Kliq. Ze heeft eerst een groepsassessment gevolgd en daarna de training werknemersvaardigheden gedaan. Voorafgaand aan haar werkstage volgde ze ook nog een balietraining. Haar werkstage bestond uit balie- en receptiewerk bij een welzijnsinstelling. Ze deed dit voor ongeveer 20 uur per week. Haar traject werd beëindigd omdat de 18 maanden voorbij waren. Ze is aangemeld voor een traject bij Work2. Haar trajectbegeleider had daarover contact gehad met zowel Work2 als haar klantmanager. Ten tijde van het t2-interview (een maand na afronding van het traject) heeft deelnemer nog geen oproep ontvangen van Work2. Haar trajectbegeleider heeft geïnformeerd en haar verteld dat het nog even kan duren. In de tussentijd blijft deelnemer actief op de plek waar ze haar werkstage deed. Ze is doet hetzelfde werk maar voor iets minder uren (15 uur per week). Ze hoopt dat ze snel kan beginnen bij Work2: ze geeft aan dat ze nu iets heeft opgebouwd en dat wil gebruiken. Deelnemer wil vooral werken om niet langer afhankelijk te zijn van SoZaWe: haar voorkeur gaat dan ook uit naar fulltime werk en niet naar parttime werk met een aanvullende uitkering. Desgevraagd meent deelnemer dat ze vooral waardevol vindt dat ze door het traject een beeld heeft gekregen van wat werken inhoudt in een niet–commerciële sector en dat ze concreet heeft kunnen oefenen met balie- en receptiewerk. Ze zegt veel aan de begeleiding van zowel haar traject- als werkbegeleider te hebben gehad. Het traject heeft volgens de deelnemer bijgedragen aan alle acht positieve ontwikkelingen die bij haar werden vastgesteld (o.a. toegenomen offerbereidheid, minder belemmeringen ten aanzien van betaald werk, toegenomen vrijwilligersparticipatie en kennis van re-integratieveld en WWB) (zie hoofdstuk 4).
23
Hoofdstuk 2 Uitvoeringspraktijk 2.1
Inleiding
Hoe hebben de drie uitvoeringsvarianten in de praktijk vorm gekregen? Om deze vraag te beantwoorden, hebben we in juli 2006 drie groepsgesprekken georganiseerd met de uitvoerders van de experimenttrajecten. Alle 207 trajecten waren op dat moment gestart en minimaal drie maanden tot maximaal een jaar aan de gang. Een deel ervan was ook al beëindigd. In de groepsgesprekken hebben we gevraagd wat volgens de uitvoerders de voornaamste interventies zijn die de afzonderlijke varianten kenmerken. We hebben ons geconcentreerd op de inzet van de werkstages en de geboden begeleiding. De vraag was steeds of de experimenttrajecten afwijken van de reguliere trajecten die OK vorm geeft11. Voor de beschrijving van de uitvoeringspraktijk hebben we ook informatie betrokken van de 50 deelnemers met wie we een t2-gesprek hebben gevoerd. Paragraaf 2.2 bevat een overzicht van aantallen trajecten binnen het experiment en binnen het evaluatieonderzoek. In paragraaf 2.3 tot en met 2.5 gaan we achtereenvolgens in op de uitvoeringspraktijk van Aan de Slag, Doorstroom en Actief. We geven eerst weer hoe de uitvoerders de trajecten zelf hebben beschreven. Deze productbeschrijvingen vormden de basis voor de informatie die opgenomen is in de zogeheten ‘re-integratiewijzer’. De 're-integratiewijzer' is het digitale naslagwerk voor klantmanagers van SoZaWe wanneer zij een klant naar een traject willen verwijzen. Vervolgens beschrijven we hoe de trajecten er volgens de uitvoerders in de praktijk uitzien en wat volgens de uitvoerders de meerwaarde is en knelpunten zijn van de uitvoeringsvarianten; Paragraaf 2.6 bevat een beschouwing.
2.2
Aantallen trajecten
Het experiment bestond uit 207 trajecten. Dat zijn er 18 minder dan de 225 die op voorhand (financieel) beschikbaar waren. De bedoeling was dat die 225 trajecten als volgt verdeeld zouden worden over de uitvoeringsvarianten: 66 trajecten binnen Aan de Slag, 70 trajecten binnen OKDoorstroom en 89 trajecten binnen OK-Actief. De klantmanagers van SoZaWe hebben 377 bijstandsgerechtigden bij StOK aangemeld voor deelname aan een experimenttraject. Na een eerste check van de aangeleverde gegevens en soms navraag bij de verwijzende klantmanager, zorgden StOK-medewerkers ervoor dat de 11
Reguliere trajecten zijn klassieke OK-trajecten (trajecten sociale activering ter bevordering van maatschappelijke participatie en voorkomen sociaal isolement) én de ‘Uitstroomspoortrajecten’ die tot december 2006 vorm kregen. De ‘uitstroomspoortrajecten’ hebben meer dan de klassieke OK-trajecten een werkgerelateerde doelstelling. In december 2005 zijn ook trajecten gestart in het kader van "Contract Doorstroom". Hoewel het experiment dan nog maar net begonnen is, worden de contracttrajecten min of meer conform de Doorstroom-trajecten uit het experiment vormgegeven.
25
aanmelding terecht kwam bij de juiste OK-bank. De aanmeldingen hebben geleid tot 280 formele intakes. Bijna honderd aanmeldingen staan geregistreerd als ‘niet-toetreders’. Het is niet duidelijk welke situaties daar achter schuilgaan. Van de 280 formele intakes leidden er 207 tot een traject (=74%). In de overige gevallen was sprake van een negatieve intake. In de meeste gevallen betekende dit dat een ander traject werd geadviseerd of dat de deelnemer werd teruggemeld wegens gebrek aan motivatie voor deelname of wegens wijzingen in de persoonlijke situatie van de deelnemer. De klantmanagers hebben hun klanten overwegend aangemeld voor Doorstroom-trajecten. Er zijn dan ook meer Doorstroom-trajecten gestart dan op voorhand werd beoogd. Door het geringe aantal aanmeldingen voor Aan de Slag zijn daar juist veel minder trajecten gestart dan de bedoeling was. De eerste experimenttrajecten zijn gestart in juli 2005, de laatste in maart 2006. In augustus 2007 zijn 181 trajecten beëindigd. De laatste 26 trajecten zullen naar verwachting uiterlijk in november 2007 worden afgerond. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Oorspronkelijk beoogde aantal trajecten
66
70
89
225
Aantal intakes
31
147
102
280
Aantal daadwerkelijk gestarte trajecten
18
108
81
207
58%
73%
79%
74%
Percentage trajecten uit intakes
2.3
Aan de Slag
2.3.1.
Volgens de opzet
Bij uitvoeringsvariant Aan de Slag ging het om korte, intensieve en verplichte activeringstrajecten van minimaal 3 tot maximaal 7 maanden. In de door de uitvoerders zelf opgestelde productbeschrijving staat het volgende: ⇒ Het doel van het traject is uitstroom naar betaald werk of doorstroom naar een reintegratiebedrijf. Er wordt gewerkt aan het verbeteren van discipline, motivatie en gedrag en het traject is in dit kader sterk gedisciplineerd. Kenmerkend zijn de groepsgewijze arbeidsinschakeling in werkprojecten in een leerwerkbedrijf, de groepsbijeenkomsten en intensieve resultaat- en doelgerichte individuele ondersteuning; ⇒ De doelgroep bestaat uit bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt; met een arbeidsverplichting; met houdings-, gedrag- en motivatieproblemen; die eerder zijn uitgevallen uit andere trajecten en behoefte hebben aan een directieve aanpak waarbij intensief wordt gewerkt aan motivatie, gedrag, arbeidsritme en discipline; ⇒ De trajectactiviteiten vinden plaats binnen het leerwerkbedrijf. De deelnemer wordt iedere dag gevolgd en afwezigheid of obstructie wordt direct aangepakt met een terugkoppeling naar de klantmanager. Plaatsing in het leerwerkbedrijf vindt plaats op één van de afdelingen: Schoonmaak, Renovatie & Onderhoud, Groenvoorziening, Inbraakpreventie, Catering of
26
Administratie. De klant volgt een traject van 32 uur per week, waarvan 3 dagen verplichte arbeid en 1 dag scholing. De werkstage, de groepsbijeenkomsten en individuele coaching zijn verplicht. De werkstage is gericht op het opdoen van werkdiscipline en -ritme, samenwerken, het opfrissen of verwerven van technische vaardigheden en het in praktijk brengen van de in de groepsbijeenkomsten opgedane kennis en sociale vaardigheden. De deelnemer kan zodoende vaardigheden oefenen om zich staande te houden op de werkvloer. Het gaat dan om het omgaan met collega’s en leidinggevende, zich kunnen bewegen binnen gezagsverhoudingen, uitvoeren van opdrachten, initiatief nemen, op tijd komen, zich houden aan (gedrag-)regels, communicatie over (privé-)problemen en intercultu-rele communicatie; De groepsbijeenkomsten zijn gericht op het leveren van feedback op motivatie, houding en gedrag; het opdoen van kennis over de arbeidsmarkt, benodigde kwaliteiten en vaardigheden; het vergaren van informatie over de meerwaarde van re-integratiebedrijven en opleidingen; het bewust zijn van de verplichtingen vanuit de WWB; het volgen van een computercursus en naar behoefte themabijeenkomsten over gemeenschappelijke problemen die het werken in de weg staan (zoals schulden, belemmerende omgevingsfactoren en kinderopvang); De begeleiding is individueel en vindt plaats gedurende het gehele traject. Samen met de coach worden individuele subdoelen bepaald. De opzet voor Aan de Slag correspondeert met spoor 1a van het Rotterdamse beleidsprogramma Gemeenschapstaken: 'werkprojecten in groepsvorm'12. 2.3.2
In de praktijk
Alle 18 experimenttrajecten binnen Aan de Slag zijn binnen de maximale termijn van 7 maanden afgerond. Uitvoerder van de trajecten was ‘Vak & Werk Rijmond’. Aan de Slag was het meest experimentele onderdeel van het praktijkonderzoek. Ze sloot het minst aan bij de bestaande praktijk, expertise en methodische visie van OK. Vak & Werk Rijnmond beschikt over een eigen leerwerkbedrijf. Twee coaches hielden zich bezig met de 18 experimenttrajecten. Zij verzorgden de intake, begeleiding en rapportages. Deelnemers hadden daarnaast te maken met werkbegeleiders van het leerwerkbedrijf: dat waren degenen die hen praktisch, werkinhoudelijk begeleidden bij de verschillende werkonderdelen. De werkbegeleiders gaven aan wat er moest gebeuren en hoe. Bij problemen op de werkvloer (niet werk-gerelateerd) werden de coaches ingeschakeld. Toen wij de twee coaches spraken in juli 2006, waren bijna alle trajecten afgerond. Selectie, intake en trajectplan Zodra de coaches van Vak & Werk Rijnmond een aanmelding ontvingen (na een eerste check door StOK) nodigden zij de klant uit voor een intake. Deze intake bestond meestal uit één gesprek. De coaches verzamelden op basis daarvan zoveel mogelijk informatie over de deelnemer en de 12
Zie bijlage V.
27
deelnemer kreeg informatie en uitleg over de werkwijze van Aan de Slag en de verschillende werkopties. Soms werd contact opgenomen met de verwijzende klantmanager om gegevens te controleren. De intake vormde de basis voor het trajectplan. Het trajectplan moest snel gemaakt worden, omdat het de bedoeling was de deelnemer binnen een week na de intake te laten starten in het leerwerkbedrijf. Werkzaamheden Het leerwerkbedrijf binnen Vak & Werk Rijnmond beschikte over verschillende werkplekken: o Groenvoorziening (hier werd gewerkt in een ploeg met een ploegbaas); o Klussendienst (klussen bij mensen thuis. Ook hier werd in ploegen gewerkt); o Hulpdienst (hier ging het om één op één werkzaamheden. Trajectdeelnemers deden bijvoorbeeld boodschappen voor hulpbehoevenden of gaven scootmobiel-lessen. In het begin ging er dan een medewerker van het leerbedrijf mee, later gingen de deelnemers zelfstandig verder); o Schoonmaakdienst (in een ploeg); o Inbraakpreventie (in een ploeg); o Chauffeurstaken (dit was een populaire werkplek. Het ging om een zeer beperkt aantal plaatsen); o Magazijn (hier werd zelfstandig gewerkt in een groepje van drie); o Kantine (in een ploeg); o Administratie (ook hier ging het om een beperkt aantal gewilde plaatsen). De deelnemers waren niet vrij om hun werkplek te kiezen. Afhankelijk van de inschatting van de coach en de beschikbare plekken werd een deelnemer op één van deze plekken ingedeeld. Uitgangspunt was namelijk dat het niet ging om de werkinhoud, maar om het werkproces. De werkstages werden verricht voor drie of vier dagen in de week, afhankelijk van een al dan niet ingeroosterde trainingsdag. Gedurende 12 weken werd één dag gereserveerd voor een dagdeel cursus en een dagdeel training. Bij de training ging het de eerste weken om 'oriëntatie & kwaliteiten', daarna om 'werknemersvaardigheden' en uiteindelijk om thema's die aansloten bij hetgeen gebeurde op de werkvloer. Bij de cursus ging het om computerlessen. Volgens de deelnemers in onze onderzoekgroep werd niet elke week 32 uur aanwezigheid verlangd. Soms was sprake van activiteiten gedurende drie dagen. In de vragenlijst geven ze wel allemaal aan dat zij per week meer dan 16 uur actief waren in hun werkstage. Duur van het traject De meeste van de 9 Aan de Slag-deelnemers die we ook na afronding van het traject hebben gesproken, zeggen dat het traject 6 maanden duurde. In zes gevallen hebben we hierover ook informatie van de coaches. Volgens hun informatie duurden alle trajecten 7 maanden. Leggen we de informatie naast elkaar, dan zien we twee grote verschillen:
28
-
-
Eén deelnemer zegt 3 maanden te hebben deelgenomen aan het traject (in plaats van 7 maanden). Ze vertelt dat zij al snel regulier betaald werk had gevonden voor minimaal 15 uur per week en een flexibel aantal 'meeruren'. Omdat het om een parttime baan ging, had de klantmanager van SoZaWe volgens de deelnemer aangegeven dat ze haar activiteiten bij Aan de Slag zo veel mogelijk moest blijven volgen. Volgens de deelnemer was het feitelijk aantal werkuren per week doorgaans zo hoog dat er geen ruimte over bleef voor het volgen van het traject. Ze zegt nog wel een aantal keer langs te zijn geweest bij het leerwerkbedrijf voor een praatje. Ze vertelt geen verdere ondersteuning te hebben ontvangen. De deelnemer was niet op de hoogte van het formeel 'beëindigen van het traject' na 7 maanden; Een andere deelnemer geeft aan dat het traject ongeveer 5 maanden heeft geduurd. De deelnemer was eerst actief bij het leerwerkbedrijf, maar ging vervolgens elders aan de slag ging als administratief medewerkster (stage). De deelnemer vertelt dat ze nog een opvolgster ingewerkt heeft, maar dat er voor haar toen geen werk meer was. De coach heeft haar telefonisch medegedeeld dat er een eindrapportage naar SoZaWe gestuurd zou worden en dat geadviseerd zou worden haar aan te melden bij een ander re-integratiebedrijf.
Begeleiding De deelnemers begonnen hun werkdag allemaal ongeveer rond dezelfde tijd en er werden presentielijsten bijgehouden. Gaandeweg is ook een inklok-systeem ingevoerd. Het bijhouden van de presentielijsten is echter doorgegaan, omdat het volgens de coaches een goede gelegenheid was om dagelijks met alle deelnemers even contact te hebben. Bij afwezigheid werd de deelnemer gebeld. Deelnemers moesten zich bij ziekte formeel ziekmelden. Wanneer een deelnemer langere tijd ziek was, werd er gecontroleerd (opbellen, geen huisbezoeken). Ziekte werd ook gemeld bij de klantmanager van SoZaWe. De begeleiding van de deelnemers vond niet volgens een vaste structuur plaatst. Ze bestond uit de intake, veel 'terloopse' gesprekjes (op de werkvloer, tijdens pauzes, bij het opnemen van de presentielijsten), afspraken naar aanleiding van specifieke problemen die zich voordeden, soms meer formele voortganggesprekken en een eindgesprek bij afronding van het traject. Hoe de begeleiding er precies uitzag, hing volgens de coaches heel erg van de deelnemer af. Ze noemen de begeleiding intensief (en intensiever dan bij klassieke OK-trajecten) in die zin dat de deelnemers dagelijks op het werk moesten verschijnen en daarop werden gecontroleerd, er dagelijkse contact was met de ploegbaas, er veelvuldig min of meer terloops contact was tussen coaches en deelnemers en er contactmomenten waren tijdens de trainingen. De werkbegeleiders en coaches hadden minimaal eens per week overleg over de stand van zaken, maar doorgaans vond dat overleg vaker plaats naar aanleiding van allerlei incidenten. Volgens de coaches was het contact met klantmanagers van SoZaWe bij Aan de Slag ook veel intensiever dan bij klassieke OK-trajecten: omdat het traject verplicht was en meer overleg vergde. Soms werden ook sancties ingezet.
29
Een aantal van onze respondenten vertelt veelvuldig contact te hebben gehad met hun coach, anderen zeggen de coach nauwelijks gesproken te hebben, maar benoemen wel het goede contact met de werkbegeleiders. Lang niet alle respondenten hebben een (duidelijk) eindgesprek gehad. Wanneer we de gegevens bekijken die op basis van de tweede deelnemervragenlijst zijn verzameld over de frequentie van begeleidingsgesprekken met de coaches en werkbegeleiders, zien we dat de frequenties per deelnemer inderdaad nogal verschillen. Begeleidingsgesprekken door coach of op de werkplek (Aan de Slag) Gesprekken met coach
Gesprekken op werkplek
Eens per week
2
3
Eens per maand
3
1
1 tot 3 maal per half jaar
3
-
Minder frequent
1
1
Geen
-
4
Totaal aantal deelnemers
9
9
Doelen Volgens de coaches hadden alle trajecten hetzelfde hoofddoel, namelijk: wennen aan werk en het verwerven van werknemersvaardigheden. Dit werd aangevuld met persoonlijke leerdoelen: bijvoorbeeld interculturele samenwerking, het combineren van werk en zorg voor kinderen, assertiviteit of het oefenen van de Nederlandse taal. Vakinhoudelijke vaardigheden (bijvoorbeeld schilderen of technische vaardigheden) werden ook wel getraind (op de werkvloer), maar niet in alle gevallen. Volgens de coaches zijn in een aantal gevallen meerdere stages ingezet, bijvoorbeeld om een deelnemer meer verantwoordelijkheid te kunnen geven, zelfstandiger te kunnen laten werken. De inzet van meerdere werkplekken hoorden we ook terug bij onze respondenten. Een paar gaven juist aan niet van werk te hebben mogen veranderen, terwijl ze dat wel heel graag wilden en er ook om gevraagd hadden. Vakinhoudelijk vinden een paar respondenten dat ze het een en ander geleerd hebben, maar anderen juist helemaal niet.
Vervolg traject Doorstroom naar een ander re-integratiebedrijf verliep volgens de coaches altijd via de klantmanager. De coach maakte een eindrapportage bij afronding van het traject (uitval, uitstroom, einde trajectduur en gewenste doorstroom) en nam daarin een advies op voor het vervolg. Het was volgens de coaches aan de klantmanager om dat verder op de rails te zetten. Soms was er wel sprake van vooroverleg met het re-integratiebedrijf waartoe werd geadviseerd, maar niet altijd. Het eindgesprek met de deelnemer was volgens de coaches ook niet specifiek gericht op de overdracht naar een ander re-integratiebedrijf: er werd bijvoorbeeld niet besproken wat de deelnemers daarbij konden verwachten, wat de procedures bij dat specifieke re-integratiebedrijf zouden zijn of waaruit een traject daar zou bestaan.
30
De voortgang werd na het afsluiten van het traject doorgaans niet door de coach gevolgd. In een aantal gevallen kwamen 'ex-deelnemers' nog wel uit zichzelf langs voor een praatje. Van onze respondenten hebben we begrepen dat zij niet altijd wisten wat de bedoeling was na afronding van het traject. Zij wisten niet wat door de coaches als vervolg werd geadviseerd en zij hadden ook lang niet altijd op korte termijn een gesprek met hun klantmanager over het einde van het traject en het vervolg daarop. Overig Desgevraagd geven de coaches aan dat deelnemers soms op verzoek van een klantmanager 'in traject gehouden werden', in afwachting van een medische keuring. Bij één deelnemer in onze responsgroep heeft dat er toe geleid dat wij na zeven maanden een melding kregen dat het traject was afgerond, een afspraak hebben gemaakt voor het afnemen van de tweede vragenlijst, om vervolgens te vernemen dat de deelnemer vrijwel de hele trajectperiode in een 'leeg' traject heeft gezeten. De deelnemer was volgens eigen zeggen nog geen twee maanden aanwezig geweest op het leerwerkbedrijf en vervolgens wegens allerlei gezondheidsklachten thuis gebleven. Na meer dan zeven maanden had er nog steeds geen keuring plaatsgevonden. De deelnemer zelf wist niet dat hij al die tijd 'in traject' had gezeten. De coaches geven aan dat het meerdere keren is voorgekomen dat een klantmanager een deelnemer 'terugtrok' uit het traject, ondanks een getekend trajectplan en dus ondanks de afspraken met en inspanningen van Vak& Werk Rijnmond. 2.3.3
Meerwaarde en knelpunten volgens de coaches
Aan de Slag was bij uitstek de uitvoeringsvariant waarin de werkstage een centrale plaats innam. Het traject was gebaseerd op het snel en redelijk intensief concreet aan de slag gaan in een leerwerkbedrijf. Volgens de coaches betekende dat korte lijnen in de begeleiding van de deelnemers en de mogelijkheid deelnemers te observeren in een werksituatie. Dat leverde veel relevante informatie over de deelnemers (wat kunnen ze wel en niet) en het maakte het veel gemakkelijker leerpunten te benoemen. Volgens de coaches beschikten zij daardoor over meer handvatten voor begeleidingsgesprekken. Het concreet aan het werk zijn hielp ook deelnemers meer inzicht in zichzelf en het eigen functioneren te krijgen. Deelnemers kunnen niet altijd benoemen wat ze wel en niet kunnen: concreet werk maakte dat eenvoudiger. Volgens de coaches waren deelnemers vaak trots op wat ze deden en de directe bijdrage die ze leverden. Voor deelnemers met taalproblemen was een belangrijk voordeel dat zij eenvoudiger konden laten zien wat ze in huis hadden. Wezenlijke verschillen tussen een traject binnen Aan de Slag en klassieke OK-trajecten zijn: direct aan het werk; veel intensiever aan het werk; veel minder te kiezen, maar gewoon doen en moeten (verplicht); meer controle op aanwezigheid en inzet, intensievere begeleiding; werkzaamheden en begeleiding van alle deelnemers geconcentreerd op één plek.
31
Een belangrijk nadeel van de experimenttrajecten was volgens de coaches dat er geen algemene onkostenvergoeding verstrekt werd door SoZaWe, zoals dat wel gebeurt bij klassieke OK-trajecten. Gezien de locatie van het leerwerkbedrijf moesten de meeste deelnemers een behoorlijke afstand reizen om er te komen. Het reizen bracht uiteraard ook kosten met zich mee. Deelnemers klaagden daarover. De kosten konden door SoZaWe vergoed worden, maar alleen achteraf en dat leverde deelnemers problemen op. Vak&Werk Rijnmond heeft met SoZaWe gekeken of er mogelijkheden waren voorschotten te verstrekken. Er is geprobeerd te werken met het voorschieten van strippenkaarten, die gedeclareerd konden worden bij SoZaWe. Volgens de coaches werd daar echter misbruik van gemaakt. In het nieuwe contract dat Vak&Werk Rijnmond gegund heeft gekregen, wordt gebruik gemaakt van twee locaties om voor deelnemers beter bereikbaar te zijn. Overigens is de ervaring ook dat reiskosten en reistijd in eerste instantie door veel deelnemers als enorme problemen werden ervaren, maar dat men daar - bij toenemend enthousiasme over het traject - niet meer moeilijk over deed. De trajecten binnen Aan de Slag kenden geen 'flankerende voorzieningen'. Uitgangspunt was immers dat het om een kort, disciplinerend traject zou gaan. Volgens de coaches zou het echter in sommige gevallen zinvol zijn geweest, wanneer een deelnemer een veiligheidscertificaat had kunnen halen. De coaches hadden het ook zinvol gevonden wanneer de mogelijkheid had bestaan om deelnemers een wat langer durende vakgerichte opleiding te kunnen laten starten. Om deel te kunnen nemen aan een traject bij aan de Slag moest de kinderopvang geregeld zijn. In de praktijk bleek dit volgens de coaches lang niet altijd het geval. Het regelen van de kinderopvang was de verantwoordelijkheid van de deelnemer zelf, maar volgens de coaches was het een erg ingewikkeld proces en ook nog eens per deelgemeente verschillend. In sommige deelgemeenten was sprake van lange wachtlijsten. Als het te lang ging duren werden de deelnemers teruggemeld bij SoZaWe, omdat de maximale trajectduur te kort was om er op te wachten. In een aantal gevallen hebben de deelnemende vrouwen de opvang zelf goed geregeld. Vak&Werk bemoeide zich niet met het regelen van de kinderopvang. Een belangrijk bezwaar volgens de coaches is dat erg onduidelijk was wat de mogelijkheden waren voor de deelnemer na het traject. De coaches hadden de ervaring dat er iets werd opgebouwd tijdens het traject, maar dat er voor een deel van de deelnemers te weinig mogelijkheden zijn daarna: vanwege hun leeftijd of taalniveau bijvoorbeeld. De coaches zouden de mogelijkheid wensen sommige deelnemers als vrijwilliger aan de slag te houden, bijvoorbeeld via een OK-bank. Een ander punt is dat is dat de coaches graag meer soorten werkstages voor vooral vrouwen beschikbaar zouden hebben. Daar zou een motiverende werking van uit kunnen gaan. Verder is het taalniveau van sommige deelnemers wel erg lastig bij de trainingen. Het taalniveau moet daarvoor minimaal (op weg naar) NT-2 zijn. In de samenwerking met de klantmanagers van SoZaWe ervoeren de coaches een aantal obstakels: de verschillen in werkwijzen en opvattingen van klantmanagers zijn zeer groot en het op tijd terugkrijgen van het trajectplan was problematisch.
32
2.4
Doorstroom
2.4.1
Volgens de opzet
Uitvoeringsvariant Doorstroom ging uit van een langer durend, verplicht traject, van maximaal 18 maanden, met een meer geleidelijke opbouw van de activiteiten buitenshuis. Doel was, net als bij Aan de Slag, uitstroom naar betaald werk of doorstroom naar een (ander) re-integratietraject. In de door de uitvoerders zelf opgestelde productbeschrijving staat het als volgt: ⇒ Een doorstroom-traject is gericht op arbeidsinschakeling. Kenmerkend daarbij zijn de intensieve, doel- en resultaatgerichte begeleiding door een trajectbegeleider, gebruik van groepsassessment en andere vormen van groepsbegeleiding en de inzet van werkstages. Ter ondersteuning kunnen producten op het gebied van scholing of zorg worden ingezet. Het doel is uitstroom naar betaald werk of doorstroom naar een traject uit het Basisreïntegratie- of het Reïntegratieplusprogramma13; ⇒ De doelgroep bestaat uit bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die een arbeidsverplichting hebben en nog niet toe zijn aan of eerder zijn uitgevallen uit andere trajecten. De beheersing van de Nederlandse taal moet zodanig zijn dat deelgenomen kan worden aan groepsbijeenkomsten en werkstages. Wanneer sprake is van psychiatrische of verslavingsproblematiek moet een daarop gericht behandelprogramma elders gevolgd worden. Volgens de productomschrijving is het onderscheid met de doelgroep van Aan de Slag dat de Doorstroom-doelgroep "niet zozeer motivatieproblemen heeft, maar eerder behoefte heeft aan het opbouwen van belastbaarheid, weerbaarheid en zelfvertrouwen". ⇒ Trajectactiviteiten: diverse activiteiten kunnen los van elkaar of gelijktijdig worden ingezet: intake en intensieve groepsassessment; minimaal één individuele werkstage; laagdrempelige cursussen en kortdurende scholing met als doel persoonlijke ontwikkeling, functionele vaardigheden en perspectiefverbreding; intensieve (groeps)begeleiding met regelmatige voortgangsgesprekken; het opbouwen van een portfolio (CV, certificaten e.d.). De bedoeling is dat deelnemers gedurende minimaal 20 uur per week actief zijn en het aantal actieve uren zo mogelijk uitbreiden naar een volledige werkweek. Indien nodig kan zorg ingezet worden; Van een werkstage is sprake wanneer een klant onbetaalde arbeid gaat verrichten bij een organisatie om werkervaring op te doen en gericht aan zijn ontwikkelingsdoelen te werken. In een Doorstroom-traject wordt minimaal één werkstage gevolgd, maar meerdere korte stages zijn ook mogelijk. Werkstages kunnen aangevuld of ondersteund worden door deelname aan relevante activiteiten/cursussen/trainingen; Ter ondersteuning van het traject en de leerdoelen van de deelnemer, kan gebruik gemaakt worden van het aanbod aan reguliere cursussen en kortdurende scholing. Voorwaarde is dat deze passen binnen het traject qua tijd en doelstelling. Voor scholing wordt gebruik gemaakt van het door SoZaWe vastgelegde scholingsaanbod.
13
Zie bijlage V.
33
De opzet van de uitvoeringsvariant Doorstroom correspondeert met spoor 1b van het Gemeenschapstakenprogramma: de 'individuele sociale activeringstrajecten'14. Het Uitstroomspoor zoals OK dat een aantal jaren stadsbreed heeft vormgegeven, was daar al min of meer een uitvoering van. Het experiment bood OK de mogelijkheid haar aanbod aan verplichte trajecten aan te scherpen en te professionaliseren. Het gaat dan vooral om een bewustere inzet van (maatschappelijk nuttige) activiteiten in de vorm van een werkstage. 2.4.2
In de praktijk
De uitvoeringsvariant Doorstroom werd uitgevoerd door vier OK-banken. In juli 2006 spraken we met de projectleider van OK-IJsselmonde en met zowel de projectleider als een trajectbegeleider van OK-Prins Alexander en OK-Hoogvliet. OK-Charlois, de vierde uitvoerder van de doorstroomtrajecten, was niet vertegenwoordigd. Ten tijde van het groepsinterview waren alle Doorstroomtrajecten gestart. De meeste trajecten waren op dat moment nog gaande. Intake/assessment/groepstraining De deelnemers zijn via StOK aangemeld bij één van de vier uitvoerende OK-banken. De betreffende OK-bank verzorgde de intake. De intake bestond doorgaans uit één gesprek. In de opzet van het experiment was besloten dat de vier uitvoerende OK-banken twee aan twee zouden samenwerken om de 'ontwikkelbelasting' te verdelen, gebruik te maken van dezelfde kennis en vergelijkbare trajecten uit te voeren. OK-Hoogvliet werkte samen met OK-IJsselmonde en OK-Charlois met OK-Prins Alexander. De bedoeling was deelnemers van twee OK-banken gezamenlijk een groepsassessment te laten doorlopen en daarna een groepsgewijze training werknemersvaardigheden. De samenwerking tussen OK-Hoogvliet en OK-IJsselmonde heeft één groepsassessment en één groepstraining geduurd. Tot een tweede ronde samengestelde groepen is het niet gekomen: het was lastig de groepen tijdig samen te stellen en de overdracht van groep naar trajectbegeleider kostte veel tijd. Bij beide OK-banken heeft daarna nog wel een tweede groepsassessment plaatsgevonden, maar dan alleen voor 'eigen' deelnemers. Voor de deelnemers van OK-Hoogvliet is ook nog een tweede groepstraining georganiseerd. OK-Charlois en OK-Prins Alexander hebben éénmaal een samengestelde groepsassessment uitgevoerd en twee maal een samengestelde groepstraining verzorgd. De groepsassessment bestond de eerste ronde uit tien bijeenkomsten. De tweede ronde bestond uit iets minder bijeenkomsten, omdat tien te veel was gebleken. Hetzelfde geldt voor de training werknemersvaardigheden. De bijeenkomsten voor zowel assessment als training vonden eens per week plaats en duurden drie uur. Tijdens de assessment werden vragen behandeld als: wie ben je, wat kun je, wat wil je en wat is reëel? Bij de training werknemers-vaardigheden werden meer praktische vragen besproken zoals: wat doe je als je kind ziek is, wat doe je als er sprake is van een conflict, hoe kom je voor jezelf op? 14
34
Zie bijlage V.
Het groepselement was voor de meesten nieuw in de manier van werken, behalve voor OKIJsselmonde waar de klassieke OK-trajecten altijd beginnen met een groepsassessment. Doordat een deel van de groepen was samengesteld uit deelnemers van verschillende OK-banken, betekende dit voor sommige deelnemers dat ze een behoorlijk eind moesten reizen. Omdat niet elke OK-bank doorstroom-trajecten uitvoerde in het experiment, gold sowieso al dat sommige deelnemers verder moesten reizen dan hun eigen deelgemeente. Volgens de uitvoerders vergde dit meer inspanningen om deelnemers voor deelname te motiveren. Dat was een nadeel, maar volgens een aantal uitvoerders was het ook belangrijk dat deelnemers met het oog op arbeidsinschakeling in staat zijn om te reizen. Het bereid en in staat zijn te reizen vatten zij op als een belangrijk (leer)onderdeel van het traject. Volgens een aantal van onze deelnemerrespondenten waren de reisafstanden reden om niet naar (een deel van de) bijeenkomsten te gaan. Werkstages Volgens de uitvoerders is een deel van de deelnemers al tijdens de groepsassessment of groepstraining bemiddeld naar een werkstage. De bemiddeling gebeurde op basis van individuele gesprekken die in voorkomende gevallen dus plaatsvonden naast de wekelijkse groepsbijeenkomsten. Bij één van de OK-banken werd soms eerst vrijwilligerswerk ingezet (ter oriëntatie: proeven en vrijblijvender) en als dat goed beviel en aansloot bij de leerdoelen, werd dat vrijwilligerswerk omgezet in een werkstage. Dat betekende dat de werkzaamheden meer geformaliseerd werden: er kwam een contract, er werden expliciete leerdoelen geformuleerd, er werden voorwaarden en meer eisen gesteld aan zowel de deelnemer als de begeleiding op de werkplek, er werden afspraken gemaakt over het aantal te werken uren en er vonden geregeld functioneringsgesprekken plaats. Voor de werkstages werd gebruik gemaakt van het al aanwezige vacaturebestand. Het bestand voorzag volgens de uitvoerders voldoende in plekken waar een behoorlijk aantal uren gedraaid kon worden. De tweede OK-bank maakte ook gebruik van de vrijwilligersplekken die al in het vacaturebestand zaten. Werkstages waren wel in zoverre anders dan het verrichten van vrijwilligerswerk uit trajecten van voorheen, dat er bij de werkstages doelen worden geformuleerd. Anders was ook dat de trajectbegeleider bij het eerste gesprek meestal meeging om informatie te verstrekken over de bedoeling van het traject. Bij de andere twee OK-banken gebeurde dat ook bij de reguliere OKtrajecten vaak al. De derde OK-bank heeft in het kader van het experiment nieuwe werkplekken geacquireerd. Bewust is ingezet op de werving van andersoortige werkplekken dan al in het vacaturebestand aanwezig waren. Er zijn werkplekken geacquireerd in de marktsector. Het realiseren van stages in de marktsector was vooral bedoeld om deelnemers de gelegenheid te bieden realistische arbeidsomstandigheden te ervaren en soms ook om aan te kunnen sluiten bij de werkwens van bepaalde deelnemers. Een andere reden was dat het bij de 'oude' werkplekken niet altijd mogelijk was om voldoende uren te draaien.
35
Bij alle drie de OK-banken, was het streven deelnemers minimaal 20 uur per week actief te laten zijn. Volgens de uitvoerders is 20 uur soms het maximaal haalbare is en dus ook het aantal actieve uren waarnaar gestreefd wordt (bijvoorbeeld bij deelnemers met maar een gedeeltelijke arbeidsverplichting). Van de 31 Doorstroom-deelnemers die wij hebben gesproken na afronding van hun traject, noemen de meesten een kleiner aantal actieve uren. In ieder geval voor zover het de werkstage betreft. Negen deelnemers geven aan meer dan 16 uur per week actief te zijn geweest in een werkstage. Zeker op het moment dat zij ook deelnamen aan de groepsbijeenkomsten, waren deze deelnemers waarschijnlijk 20 uur of meer actief binnen hun traject. Tien deelnemers hebben geen werkstage gedaan (of maar voor een paar dagen). Bij vijf van hen was sprake van uitval. In de andere gevallen was sprake van uitstroom of doorstroom naar een vervolgtraject. Drie van onze Doorstroom-respondenten hebben twee verschillende (geslaagde) opeenvolgende werkstages gedaan. Volgens de opzet van het experiment mochten de werkstages maximaal 6 maanden duren. Het is niet bekend hoe lang de afzonderlijke deelnemers precies actief waren in alleen de werkstage. Aantal uren werkstage per week (Doorstroom) Aantal deelnemers Meer dan 16 uur
8
Tussen de 8-16 uur
9
Tussen de 4-8 uur
4
Minder dan 4 uur
0
Geen werkstage of vrijwilligerswerk
10
Totaal
31
De gemiddelde trajectduur volgens onze 31 Doorstroom-respondenten is ruim 13 maanden. Het kortste traject duurde 5 maanden, het langste traject 20 maanden. In 26 gevallen hebben we daarvan ook de formele (geregistreerde) gegevens van de trajectbegeleider. Vergelijken we de informatie van de trajectbegeleiders met die van de deelnemers zelf, dan zien we daarin nauwelijks verschil. Doelen Volgens de uitvoerders werden de werkstages vooral ingezet om arbeidsritme te ontwikkelen, de belasting (hoeveelheid activiteiten) geleidelijk op te voeren, werk en gezin te leren combineren, gezinsleden ook te laten wennen aan activiteiten van de deelnemer buitenshuis en specifieke vaardigheden te ontwikkelen (bijvoorbeeld presentatie, initiatief). De doelen werden individueel bepaald. Aan het vergroten van de belastbaarheid werd volgens de uitvoerders vooral gewerkt door het uitbreiden van het aantal actieve uren. Het ontwikkelen van eigen initiatief en assertiviteit werd
36
vooral gestimuleerd door eerst meer ondersteunende begeleiding te bieden en deelnemers geleidelijk aan meer zelf laten doen, ze te confronteren met hun houding of gedrag, navraag te doen naar overeengekomen inspanningen en deelnemers er op uit sturen om praktische zaken uit te zoeken. Het ontwikkelen van functionele vaardigheden werd niet expliciet als doel geformuleerd. Dat zou vooral te maken hebben met het ontbreken van de mogelijkheid om scholing in te zetten. Ook wilde men zich niet te veel richten op een specifieke beroepsrichting. Opmerkelijk is dat de uitvoerders het trainen op functionele vaardigheden als 'gevaarlijk' zagen, omdat er verwachtingen mee gewekt kunnen worden, die niet reëel zijn gezien het arbeidsperspectief van de deelnemers. Er werd dus meer ingezet op algemene sociale- en werknemersvaardigheden. Volgens onze respondenten was maar een paar keer sprake van het uitbreiden van het aantal uren werkstage. Begeleiding Volgens de uitvoerders moest binnen de Doorstroom-trajecten veel aandacht besteed worden aan de motivatie van deelnemers. Veel deelnemers voelden zich gestuurd. Het ging immers om verplichte trajecten (i.t.t. de klassieke OK-trajecten). Een groot deel van de deelnemers had bovendien al eerder een re-integratietraject gedaan, had al videotrainingen en allerlei gesprekken achter de rug en vroeg zich volgens de uitvoerders dus af wat ze van het Doorstroom-traject nog te leren en te verwachten hadden. Volgens de uitvoerders sluit 'praten' niet erg aan bij wat de deelnemers dachten nodig te hebben, zeker als ze al een aantal trajecten achter de rug hadden. Ook werd gesteld dat niet alle deelnemers zich goed konden uitdrukken. De trajectbegeleiders waren het er over eens dat een combinatie van praten (gesprekken, trainingen) en doen (activiteiten buitenshuis) het meest effectief was. Volgens de uitvoerders was de begeleiding op de werkplek tijdens de doorstroom-trajecten intensiever dan in reguliere OK-trajecten. Er moest dagelijks aandacht zijn voor de leerdoelen, tijdens het werken. De begeleiding door de trajectbegeleiders van de OK-banken verschilde volgens één OK-bank niet wezenlijk van de begeleiding binnen het Uitstroomspoor van voorheen: elke zes weken vond een functioneringsgesprek op de werkplek plaats en daarnaast nog een individueel gesprek bij de OKbank. Bij een andere OK-bank was de begeleiding tijdens de Doorstroom-trajecten wel wat intensiever dan tijdens het voormalige Uitstroomspoor. De frequentie was niet zozeer toegenomen, maar volgens de uitvoerder werd de begeleiding wel bewuster en gerichter ingezet. Omdat de trajectbegeleider van de derde OK-bank nooit te maken heeft gehad met Uitstroomtrajecten, kon zij geen vergelijking maken. De begeleiding van de Doorstroom-trajecten was wel duidelijk anders en intensiever dan bij de klassieke OK-trajecten: er vonden vaker gesprekken plaats dan eens per drie maanden (zoals bij OK-klassiek) en er moesten meer inspanningen geleverd worden om mensen te motiveren. Bezien we de gegevens die op basis van de vragenlijsten zijn verzameld over de frequentie van begeleidingsgesprekken, dan blijkt dat in meer dan de helft van de trajecten minstens eens per maand een gesprek met de trajectbegeleider plaatsvond. Van de 21 trajecten waar een werkstage
37
onderdeel was van het traject, vond in 12 gevallen minstens eens per maand een begeleidingsgesprek plaats op de werkplek. We hebben overigens de indruk dat daarnaast, in een aantal gevallen, (kortere) telefonische contacten tussen deelnemer en trajectbegeleider geregeld voorkwamen. Begeleidingsgesprekken door trajectbegeleider en op werkplek (Doorstroom) Eens per week
Gesprekken door trajectbegeleider
Gesprekken op werkplek
-
3
Eens per maand
17
9
1 tot 3 maal per half jaar
13
8
Minder frequent
1
-
Geen
-
1
-
10
31
31
N.v.t. want geen werkstage Totaal aantal deelnemers
Overige activiteiten Bij twee OK-banken werd gedurende het traject gewerkt aan de opbouw van een portfolio. Bij één van de OK-banken bestond de portfolio onder meer uit de verslagen van de groepsassessment en de training werknemersvaardigheden, een CV en certificaten van workshops (o.a. CV maken, sollicitatiebrieven schrijven, sollicitatiegesprekken voeren). De informatie eruit werd gebruikt tijdens individuele gesprekken. Bij de andere OK-bank verzamelde de trajectbegeleider informatie gedurende het hele traject, om dat aan het einde te ordenen. Het werd minder gebruikt als instrument voor de deelnemer zelf gaande het traject. Vervolg op traject Ten tijde van het groepsgesprek konden de uitvoerders nog niet veel zeggen over het vervolg op het traject, omdat de meeste trajecten nog gaande waren. Trajectbegeleiders schreven een beëindigingsrapportage voor de klantmanager van SoZaWe en namen daarin een advies op voor een vervolg. Net als bij Aan de Slag was het niet zo dat deelnemers werden voorbereid op een specifiek vervolg(traject). De uitvoerders vonden de mogelijkheden voor de deelnemers na het Doorstroom-traject beperkt. Dat maakte de inrichting van het traject volgens hen lastig. De trajectbegeleiders wilden niet te veel verwachtingen scheppen bij de deelnemers (bijvoorbeeld door te gaan trainen op specifieke vaardigheden), want de arbeidsmarkt is niet gunstig voor de doelgroep. Volgens de uitvoerders was het perspectief voor sommige deelnemers zo minimaal dat het traject haast zinloos leek. Opgemerkt werd echter ook dat geen enkele deelnemer 'iets verliest' door deelname aan het traject. De uitvoerders vonden het geen alternatief om degenen met een zeer gering arbeidsperspectief geen traject aan te bieden. Volgens de uitvoerders is een uiteindelijke overdracht naar een ander re-integratiebedrijf voor lang niet alle deelnemers een meerwaarde: ze hebben daar te maken met dezelfde arbeidsmarkt. Voor onze respondenten onder de Doorstroom-deelnemers, was niet altijd duidelijk wat het vervolg zou worden op het traject.
38
2.4.3.
Meerwaarde experimenttrajecten Doorstroom volgens de uitvoerders
De uitvoerders van één van de OK-banken vonden de groepsaanpak en acquisitie van nieuwe werkplekken de belangrijkste vernieuwende elementen ten opzichte van trajecten binnen het Uitstroomspoor en ten opzichte van de klassieke OK-trajecten. De doorstroom-trajecten waren volgens hen ook concreter en meer afgebakend in onderdelen. Hierdoor gingen de trajectbegeleiders er bewuster mee om. De portfolio was ook nieuw en vormde een waardevol instrument. Een andere uitvoerder gaf aan dat werkstages concreter en bewuster ingezet werden. Nieuw was ook dat de werkbegeleider (op de werkplek) intensiever en in de dagelijkse praktijk ondersteuning moest bieden. Eerder noemden we al dat het moeten reizen buiten de eigen deelgemeenten een nieuw element was in de uitvoering van trajecten door OK. Hoewel dit volgens de uitvoerders door veel deelnemers als een belangrijk bezwaar werd genoemd, zagen de meeste uitvoerders het als een belangrijk en noodzakelijk leeronderdeel van het traject. De uitvoerders waren het er over eens dat het vervolg op de trajecten een knelpunt zou gaan vormen, gezien het vaak beperkte arbeidsmarktperspectief van deelnemers. Het gebrek aan scholingsmogelijkheden werd ook als knelpunt benoemd, ook al bestond de mogelijkheid een beperkt aantal deelnemers binnen het experiment gemotiveerd voor te dragen voor een opleiding. Kinderopvang was niet overal een probleem, maar de aanvraag was altijd ingewikkeld en in één deelgemeente vormde ook de capaciteit (wachtlijsten) een hindernis. Op basis van de ervaringen met trajecten binnen het Uitstroomspoor verwachtten de uitvoerders dat een vervolg op het traject lang op zich laat wachten: klantmanagers van SoZaWe laten vaak veel tijd voorbij gaan om iets met de rapportage en het advies van OK te doen. Als knelpunt werd ook de wachtlijst genoemd die bestaat voor deelnemers met een WSW-indicatie.
2.5
Actief
2.5.1
Volgens de opzet
Actief-trajecten waren uitsluitend bedoeld voor klanten van SoZaWe met een (gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeidsverplichting. Deelname aan het traject was niet verplicht en duurde maximaal 18 maanden. In de door de uitvoerders zelf opgestelde productbeschrijving staat het als volgt: ⇒ OK-Actief is gericht op het bevorderen van (zelfstandige) maatschappelijke participatie en het afbouwen van de ondersteuningsbehoefte door een begeleidingsorganisatie. Uitstroom is gezien de aard van de doelgroep (tijdelijk) geen reëel doel. Het traject heeft als voornaamste doel de klant door middel van een individueel traject bij de samenleving te betrekken en zodoende sociaal isolement te voorkomen. Daarbij wordt ingegaan op de specifieke problematiek en aanpak van geïsoleerde doelgroepen. Ook wordt aansluitend zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van de betrokkenheid en het aanbod van flankerende voorzieningen. Aspecten van zorg- en hulpverlening passen hierbinnen; ⇒ De doelgroep bestaat uit bijstandsgerechtigden die vrijgesteld zijn van de plicht tot arbeidsinschakeling; een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben en (nog) niet geschikt zijn voor
39
arbeidsinschakeling; vooral behoefte hebben aan een traject gericht op de bevordering van maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement. Aangezien er geen sprake is van een arbeidsverplichting zal deelname op vrijwillige basis plaatsvinden, maar nooit vrijblijvend zijn; ⇒ In het traject kunnen diverse activiteiten los van elkaar of gelijktijdig worden ingezet ten behoeve van de trajectdoelen: intake en assessment gedurende ongeveer 6 weken; bemiddeling naar minimaal 1 individuele vrijwilligerswerkplek; (gedeeltelijk verplichte) deelname aan activiteiten, laagdrempelige cursussen en kortdurende scholing met als doel persoonlijke ontwikkeling, functionele vaardigheden en aanbodversterking; actief zijn in mantelzorg; intensieve individuele trajectbegeleiding (minimaal 1x per maand); regelmatige evaluatie m.b.t. ontwikkelingsperspectief en ondersteuningsbehoefte; waar mogelijk doelgericht gebruik makend van de ondersteuning van flankerende voorzieningen; zo nodig combinatie met de inzet van zorg; ⇒ Mogelijke resultaten: sociaal isolement wordt bestreden of voorkomen, een actievere houding en meer zelfvertrouwen, hernieuwd maatschappelijk functioneren, verkleining van de afstand tot de arbeidsmarkt, doorstroom naar OK-Doorstroom of een traject uit het Basisre-integratieof Re-integratieplusprogramma; zelfstandige voorzetting (zonder begeleiding van OK) van de bereikte mate van maatschappelijke participatie. De uitvoeringsvariant Actief komt overeen met spoor 2 van het Gemeenschapstakenplan: trajecten voor bijstandsgerechtigden zonder arbeidsverplichting15. Het opnemen van deze variant binnen het experiment bood OK de gelegenheid om haar klassieke OK-trajecten in beeld te houden van beleidsmakers en deze verder te professionaliseren. Belangrijk was te experimenteren met de inrichting van de OK-trajecten, zodanig dat ze doelgerichter en bewuster ingezet zouden worden en meer ervaring opgedaan kon worden met eindige activeringstrajecten. Het experiment bood OK verder de gelegenheid om te oefenen met een meer doelgerichte (werkstage) vrijwilligersplek, geregelde evaluaties en intensievere begeleiding. 2.5.2
In de praktijk
Actief-trajecten werden uitgevoerd door vier verschillende OK-banken: OK-Centrum, OKDelfshaven, OK-Overschie en OK-Feijenoord. Tijdens de groepsbijeenkomst waren alle vier de uitvoerders van de Actief-trajecten vertegenwoordigd. Alle trajecten waren op dat moment gestart, maar nog lang niet allemaal afgerond. Experimenten binnen het experiment Twee van de vier OK-banken hebben zich op een specifieke doelgroep binnen de algemene Actiefdoelgroep gericht: Eén OK-bank richtte zich op de begeleiding van klanten van het Centrum voor Dienstverlening, die zelfstandig leren wonen (Project Begeleid Wonen). In het Actief-traject ging het er om het zelfstandig leren wonen te combineren met maatschappelijk participeren. Vaak was sprake van verslavingsproblematiek.
15
40
Zie Bijlage V.
-
-
Een andere OK-bank richtte zich vooral op deelnemers aan een specifiek resocialisatieprogramma voor verslaafden. Het programma bestaat uit drie fases: de eerste is de lichamelijke afkickperiode (buiten Rotterdam), in de tweede fase wonen de deelnemers in een opvanghuis in Rotterdam en wordt gestart met het weer zelfstandig (leren) wonen. Aan het einde van deze fase werd het Actief-traject ingezet. In de derde fase van het resocialisatieprogramma draait het om bemiddeling naar de reguliere arbeidsmarkt. Het Actieftraject had de functie van tussenstation: het ging om weer een eerste oriëntatie op de werkwensen en werkmogelijkheden van de deelnemer en het wennen aan dagstructuur, werkritme e.d.. In beginsel was het de bedoeling dat een derde OK-bank zich specifiek zou richten op allochtone mannen. Door personeelsproblemen en het geringe aantal aanmeldingen is het daar uiteindelijk niet van gekomen.
Arbeidsverplichting Hoewel de Actief-trajecten bedoeld waren voor bijstandsgerechtigden met een vrijstelling van de arbeidsverplichting, merkten de uitvoerders dat veel deelnemers zich toch vooral gestuurd voelden en zich verplicht wisten tot deelname aan het traject. De uitvoerders hadden ook de indruk dat het niet goed mogelijk was kandidaten eventueel terug te melden bij de klantmanager, omdat de deelnemers inderdaad 'gestuurd' werden. In hoofdstuk 3 zullen we nog zien dat binnen onze onderzoekgroep het grootste deel van de Actief-deelnemers inderdaad geen (formele) vrijstelling had. Aanzien de vrijstelling het meest duidelijk onderscheidende criterium was voor de Actiefdoelgroep, is de vraag waarom daar niet op is gestuurd bij het controleren van de aanmeldingen. Op basis van de telefonische enquêtes onder klantmanagers, is gebleken dat klantmanagers de koppeling tussen al dan geen arbeidsverplichting en hun verwijzing naar één van de drie uitvoeringsvarianten lang niet altijd maakten. Intake en assessment De deelnemers zijn via StOK aangemeld bij één van de vier uitvoerende OK-banken. De betreffende OK-bank verzorgde de intake. Intake en assessment weken volgens de uitvoerders niet of heel weinig af van de intake en assessment van de klassieke OK-trajecten. Bij één van de OKbanken zag de intake er in zoverre anders uit dat het ging om een driegesprek: trajectbegeleider, deelnemer en woonbegeleider. De assessment bij deze OK-bank was wat intensiever (gemiddeld twee gesprekken méér dan bij een klassiek OK-traject) en er vond steeds afstemming plaats met de woonbegeleider. Voor het overige was de aanpak hetzelfde als in de klassieke OK-trajecten. Oorspronkelijk was het de bedoeling de deelnemers groepsgewijs te informeren over het OKtraject. Het lukte echter niet om verschillende deelnemers op eenzelfde moment bijeen te brengen. De uitvoerders van een andere OK-bank gaven aan dat de intake in zoverre verschilde van de intake bij klassieke OK-trajecten dat de trajectbegeleiders vaak vooraf al over informatie beschikten van de werkbegeleider van het resocialisatieprogramma. Anders in de Actief-trajecten was volgens hen ook dat de formele aanmeldingsprocedure werd gevolgd. Dit betekende dat pas echt met het traject werd gestart als er formeel toestemming was gekomen van de klantmanager. De klantmanager moest dat besluiten op basis van het gemotiveerde advies van de werkbegeleidster van het resocialisatieprogramma. Dit leerde dat veel tijd en moeite verloren ging voordat een traject
41
van start kon gaan. De ervaring was aanleiding tot het maken van nieuwe werkafspraken met het betreffende SoZaWe-district.
Begeleiding Volgens de uitvoerders werd de begeleiding van de Actief-trajecten bij alle vier de OK-banken intensiever ingezet dan bij de klassieke OK-trajecten. Er was vaker en regelmatiger contact: gaande het traject minimaal eens per maand. De aard van de begeleiding was niet echt anders hoewel het volgens een uitvoerder bij een van de OK-banken meer op casemanagement leek dan op het begeleiden van een activeringstraject. Opgemerkt werd ook dat de intensievere begeleiding er toe heeft geleid dat trajecten "genuanceerder" werden: vaker contact met een deelnemer betekende dat de trajectbegeleider er eerder 'bij' was wanneer er "iets speelt" in het leven van de deelnemer of op diens vrijwilligersplek. Ook kregen de trajectbegeleiders meer zicht op specifieke kanten en gedragingen van de deelnemer. Slechts tien Actief-deelnemers (van onze 21 Actief-respondenten op het eerste meetmoment) hebben een tweede vragenlijst ingevuld. Vier respondenten zeggen eens per maand een begeleidingsgesprek gehad te hebben met de trajectbegeleider, drie respondenten 1 tot 3 maal per half jaar en 2 respondenten minder frequent. Begeleidingsgesprekken door trajectbegeleider en op werkplek (Actief) Gesprekken trajectbegeleider
Gesprekken op werkplek
eens per week
1
1
eens per maand
4
3
1-3 x per half jaar
3
1
minder frequent
2
-
Nvt want geen vrijwilligerswerk
-
5
10
10
Totaal aantal deelnemers
Werkstages/vrijwilligerswerk Alle vier de OK-banken maakten voor de bemiddeling naar vrijwilligerswerk gebruik van hun bestaande vacature-aanbod. Er zijn geen nieuwe werkplekken geacquireerd. Er werden ook geen andere eisen gesteld aan de begeleiding op de werkplek en er werden geen andere doelen mee nagestreefd dan bij OK-klassiek. Eén OK-bank heeft, in afwijking van de klassieke OK-trajecten, bij twee deelnemers naar meerdere werkplekken bemiddeld, passend bij de geambieerde ontwikkelingen van de deelnemers (doelgerichter). Opgemerkt werd dat het de bedoeling is dat het in Actief-trajecten niet 'klaar' is wanneer naar een werkplek is bemiddeld, maar dat verder gezocht moet worden op basis van wat er verder bereikt moet worden. Bij een andere OK-bank betekende dit geen afwijking van de klassieke OK-trajecten: daar komen bemiddelingen naar meerdere werkplekken (soms ook tegelijkertijd) ook voor.
42
Het vrijwilligerswerk werd doorgaans in de deelgemeente van de OK-bank ingezet. De OK-bank die de deelnemers aan het resocialisatieprogramma begeleidde, zag heel Rotterdam als werkterrein. Volgens de uitvoerders had dat te maken met de specifieke doelgroep. Het ging vaak om (relatief) jonge mannen die veel mobieler waren dan de gemiddelde deelnemer aan een klassiek OK-traject. Vijf van de tien Actief-respondenten zeggen geen werkstage/vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Het gaat om 3 uitvallers, een doorstromer en een (tijdelijke) uitstromer. Aantal uren vrijwilligerswerk per week (Actief) Aantal deelnemers Meer dan 16 uur
1
Tussen de 8-16 uur
2
Tussen de 4-8 uur
1
Minder dan 4 uur
1
Nvt want geen vrijwilligerswerk
5
Totaal
10
Overige activiteiten Bij één van de OK-banken vormde deelname aan cursusactiviteiten een verplicht (!) onderdeel van het Actief-traject. Het ging om maximaal drie dagdelen per half jaar. Er werd gebruik gemaakt van het bestaande cursusaanbod van een overkoepelende welzijnsinstelling. Het kon bijvoorbeeld gaan om een sociale vaardigheidstraining of een sollicitatietraining. De cursuskosten werden betaald uit het cursusbudget dat per traject beschikbaar is binnen het totale experimentbudget. Bij een andere OK-bank was het streven om groepsgewijs een cursusaanbod te doen voor de Actief-deelnemers. Dat is alleen gelukt met een computercursus. De uitvoerders vermoedden dat een computercursus relatief 'veilig' was: voor cursussen met een meer persoonlijk karakter (sociale vaardigheidstrainingen) bleek de specifieke doelgroep niet echt te motiveren. Faciliteiten Binnen Actief-trajecten kon door SoZaWe een onkostenvergoeding verstrekt worden, zodra er vrijwilligerswerk werd verricht van minimaal 4 uur per week. Dat is ook zo bij klassieke OKtrajecten. Eén van de OK-banken gebruikte het extra experimentbudget per traject om strippenkaarten te vergoeden voor de keren dat de deelnemers vanuit een andere deelgemeente op gesprek kwamen bij de trajectbegeleider. De ervaringen met het verstrekken van strippenkaarten waren positief. Bij een andere OK-bank werden geen reiskosten vergoed. Opgemerkt werd dat klachten over reisduur en reiskosten bij deelnemers doorgaans verdwenen, wanneer de deelnemers eenmaal naar tevredenheid aan de slag waren. Uiteraard kregen de deelnemers ook hier gewoon de onkostenvergoeding op het moment dat vrijwilligerswerk werd verricht. Het argument dat het reizen naar een andere deelgemeente ingezet kon worden als leerdoel binnen het traject (vergroten van leefwereld, voorbereiden op werksituatie) werd door de
43
uitvoerders van de Actief-trajecten niet onderschreven. Zij besloten liever per deelnemer of dit wel of niet als leerdoel ingezet zou worden (door bewust vrijwilligerswerk elders te zoeken). Opleidingen/zorgondersteuning In het algemeen kan er binnen het Gemeenschapstakenprogramma geen opleiding ingezet worden die niet hoort tot het door SoZaWe vastgestelde aanbod. Binnen spoor 2 van het Gemeenschapstakenprogramma (waarmee de Actief-variant overeenkomt) kunnen zelfs in het geheel geen door SoZaWe gefinancierde opleidingen worden ingezet. Binnen het experiment mocht echter per uitvoeringsvariant voor 10 deelnemers tóch een afwijkend aanbod ingezet worden. Een gemotiveerde aanvraag daartoe werd tussen de uitvoerders onderling besproken en voorgelegd aan de beleidsafdeling van SoZaWe. Eén van de OK-banken heeft los van deze ‘experiment-afspraken’ met twee individuele klantmanagers af kunnen spreken dat de deelnemers een taalopleiding konden beginnen. Bij een andere OK-bank is twee maal een zogenaamde de 'Zorganiser' ingezet. Vervolg Wat het vervolg was op het Actief-traject bleef tijdens het groepsinterview nog onduidelijk. De meeste trajecten liepen nog, dus er was nog nauwelijks concrete ervaring mee opgedaan. Opgemerkt werd dat de deelnemers bij voorkeur actief zouden moeten worden in de eigen deelgemeente. Opgemerkt werd ook dat het bij de Actief-doelgroep waarschijnlijk vooral zou gaan om het vasthouden van een bepaald participatieniveau en het stabiliseren van de situatie. 2.5.3
Meerwaarde experimenttrajecten Actief volgens de uitvoerders
Hoewel de experimenttrajecten volgens de uitvoerders behoorlijk overeenkwamen met de klassieke OK-trajecten, meenden ze toch dat de eindigheid van de experimenttrajecten tot een doelgerichtere en bewustere inzet van vrijwilligerswerk heeft geleid. Er werd meer nagedacht over wat bereikt moest worden en hoe dat gerealiseerd kon worden. Dat er uiteindelijk een gemotiveerd advies voor een vervolg bij de klantmanager moest komen, droeg daar aan bij. Door de intensievere begeleiding (meer contacten) bleven de trajectbegeleiders meer alert op wat nog nodig en nog bruikbaar is. Door het experiment was de begeleiding in zoverre gewijzigd dat samenwerkingsrelaties zijn ontstaan met de woonbegeleiders en driegesprekken gevoerd zijn, dat de rolverdeling tussen medewerkers van het socialisatieprogramma en OK duidelijker is geworden en dat de ervaring heeft geleerd dat intensievere begeleiding leidt tot "genuanceerdere" trajecten . Volgens de uitvoerders was een aantal experimenttrajecten gebruikt om te zorgen dat al geactiveerde deelnemers nog eens anderhalf jaar gebruik konden maken van de onkostenvergoeding. Het ging om deelnemers voor wie geen nieuw klassiek OK-traject meer ingezet kon worden. Het noodzakelijke reizen van sommige deelnemers naar een andere deelgemeente werd door een deel van de uitvoerders als knelpunt ervaren.
44
2.6
Beschouwing
Hoewel drie groepsgesprekken onvoldoende zijn om de uitvoeringspraktijk compleet en gedetailleerd in beeld te krijgen, hebben we - mede op basis van de gesprekken met de deelnemers - wel de indruk dat sprake is van drie verschillende soorten trajecten. Aan de Slag bood duidelijk een geheel nieuwe trajectvorm. Helaas zijn juist daarbinnen slechts 18 trajecten vormgegeven16. Onze indruk is dat de trajecten in de praktijk redelijk overeenkwamen met de manier waarop ze bedoeld waren (beschreven in de opzet). Kern van de trajecten waren de werkstages in het leerwerkbedrijf. De deelnemers aan deze uitvoeringsvariant zijn daadwerkelijk het snelst en voor het meeste aantal uren per week concreet aan de slag gegaan. De uitvoeringsvariant had ook het meest dwingende en/of disciplinerende karakter: er werd gewerkt op vaste uren, in een vaste structuur en er werd in vergelijking met de andere varianten redelijk intensief gecontroleerd op aanwezigheid. Het is ook de variant met de meeste contactmomenten tussen deelnemer en coach of werkbegeleider en tussen deelnemer en collega's. Alle deelnemers hebben ook de trainingen gevolgd en de meesten ook de computercursus. Onze indruk is dat de Doorstroom-trajecten erg leken op de Uitstroomtrajecten van voorheen en dat het vooral van de OK-bank afhing hoe het traject er precies uitzag. Omdat de uitvoering van klassieke OK-trajecten en de Uitstroomspoortrajecten van voorheen ook al verschilde per OK-bank, was nu dus ook per OK-bank verschillend wat vernieuwend was in de experimenttrajecten. Onze indruk is wel dat de werkstages wat formeler waren geregeld en dat er meer gewerkt werd met afgebakende periodes waarbinnen de stages verricht werden. Bij één OK-bank zijn ook echt nieuwe werkplekken geworven die beter aansluiten bij een reële werksituatie. Bij deze OK-bank was ook nieuw dat gewerkt werd met een portfolio en workshops. Binnen het experiment is door alle betrokken OK-banken enige ervaring opgedaan met groepsactiviteiten voor deelnemers. De ervaringen ermee zijn op zichzelf positief, maar de praktische uitvoering ervan stuit op bezwaren. Dat een deelnemer minimaal 20 uur actief bezig is met zijn traject was ons inziens zeker niet standaard. Van het geleidelijk uitbouwen van het aantal actieve uren hebben wij bij onze respondenten niet erg veel teruggezien. In ieder geval niet in termen van het steeds verder uitbreiden van het aantal uren werkstage. Er is weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid meerdere (korte) werkstages in te zetten. De Actief-trajecten kwamen, zoals verwacht mocht worden, het meest overeen met de klassieke OK-trajecten. Het belangrijkste verschil was waarschijnlijk de focus op een aantal specifieke doelgroepen, de wat meer beschikbare financiële ruimte en een wat intensievere begeleiding. Ook hier leek het weer vooral van de OK-bank af te hangen hoe de trajecten er precies uitzien en hoe intensief de begeleiding is. Bij één OK-bank was nieuw dat gewerkt werd met de verplichte inzet van een aantal dagdelen training. Bij de andere twee OK-banken was de expliciete aandacht voor de samenwerking met twee begeleidende instanties (begeleid kamer wonen project en
16
Zie hoofdstuk 1 en bijlage II.
45
resocialisatieprogramma) relatief nieuw. Het is ons niet gelukt een indruk te krijgen van het meer doelgerichte karakter van de Actief-trajecten of de bewustere inzet van vrijwilligerswerk. Wat voor alle varianten geldt, is dat slechts beperkt is geanticipeerd op een mogelijk vervolg op het traject. Bij Aan de Slag en Doorstroom gold doorstroom naar een ander traject als één van de na te streven trajectdoelen. Er lijkt echter weinig toegewerkt te zijn naar een daadwerkelijke en gedegen voorbereide overdracht. Dit kan te maken hebben met het feit dat een overdracht naar een ander traject binnen het contract met de opdrachtgever (SoZaWe) ook niet geregeld is. Er zijn bijvoorbeeld geen voorwaarden geformuleerd over een door deelnemer, klantmanager, trajectbegeleider en eventueel volgend re-integratiebedrijf getekend vervolg op het traject. Zelfs het leveren van een eindrapportage en vervolgadvies aan de klantmanager is niet verplicht volgens het experimentcontract. Hoewel de OK-banken met StOK afgesproken hebben dat ze zo'n eindrapportage leveren en daarin een advies voor een vervolg opnemen, betekent dit in de praktijk nog niet dat zo'n advies ook structureel en gedegen met de deelnemer (en klantmanager) wordt besproken en voorbereid. Er wordt ook niet geanticipeerd op een vervolg door bijvoorbeeld een afspraak met de klantmanager te regelen waarin het advies met de deelnemer besproken kan worden. Bij geen van de drie varianten wordt expliciete nazorg geboden.
46
Casus 2 Deelnemer is een 57-jarige, alleenstaande, Surinaamse man. Hij heeft volgens eigen opgave tussen de 5 en 10 jaar werkervaring. De klantmanager heeft deelnemer aangemeld voor een Aan de Slag-traject, omdat het volgens de beschrijving aandacht heeft voor motivatie- en gedragsproblemen en gericht is op het bijbrengen van meer discipline en arbeidsritme. Dat is precies waar het de deelnemer aan ontbreekt, aldus de klantmanager. Een regulier re-integratietraject lukt met zijn huidige houding niet. Hij heeft eerder deelgenomen aan een traject bij Sagenn (afgebroken wegens detentie). De klantmanager beschrijft de deelnemer als tamelijk agressief. Het traject heeft niet voldaan aan de verwachtingen van de deelnemer. Hij had gehoopt dat hij nieuwe vaardigheden zou leren, maar hij werd volgens eigen zeggen meteen aan het werk gezet om een afgebrand huis op te ruimen en "andere rare klussen" te doen. Hij mocht later ook chauffeurswerk doen en dat beviel beter. Hij beschrijft dat het geregeld voorkwam dat er werkelijk niets te doen was, maar dat niemand eerder weg mocht ("net als in de gevangenis"). Deelnemer had liever gezien dat de kosten van het traject waren gebruikt om een deel van zijn schulden af te lossen. Het traject levert zijns inziens namelijk niet op wat het op zou moeten leveren, te weten: werk. Hij acht zichzelf alleen geschikt voor werken via de Banenpool van voorheen: hij vindt het raar dat die niet meer bestaat en dat ID-banen worden afgebouwd. Hij gaat daarom de komende verkiezingen op de PvdA stemmen. Hij schat in dat zij weer meer van dergelijk werk zullen realiseren en dat zijn kansen op werk daarmee toenemen. Een vriend van hem werkt al 15 jaar (eerst via de Banenpool en nu in een ID-baan) als nachtportier in een bejaardentehuis. Dat zou hij ook wel willen. Hij wil geen vrijwilligerswerk doen; hij wil geld. Hij heeft veel schulden en dat benauwt hem zeer. Desgevraagd meent hij dat hij door het traject iets meer computerkennis heeft opgedaan en de groepstraining "over wie je bent, wat je kunt en zo" vond hij echt leuk. De opbrengst vindt hij toch niet meer waard dan een 5,5. Hij waardeert het hele traject met een rapportcijfer 6: het positieve verschil zit in de werkbegeleiders (ploegbazen): met een aantal ervan kon hij goed opschieten en "leuk babbelen". Het zinnigste element van de training vond hij de groeps- en computertraining. De trajectbegeleider constateert geen enkele positieve ontwikkeling. Ze geeft aan dat de deelnemer op meerdere werkplekken werkzaam is geweest, maar het steeds "verprutste". Gaande het traject constateerde men dat de deelnemer grote moeite heeft zich te concentreren en niets kan of wil aanleren. De deelnemer gaat zijn eigen weg en is weinig verantwoordelijk. Het advies van de trajectbegeleider aan de klantmanager was een aanmelding voor OK-klassiek. De trajectbegeleider weet op het moment dat de vragenlijst wordt ingevuld niet of de klantmanager dat advies ook opvolgt. De deelnemer zelf heeft het er tijdens het t3-gesprek niet over gehad.
47
Hoofdstuk 3 Doelgroepenanalyse 3.1
Inleiding
Welke doelgroepen zijn met het experiment bereikt, zijn dit drie verschillende doelgroepen en zijn dit ook de beoogde doelgroepen? Om de tweede onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, moesten we eerst de beoogde doelgroepen definiëren en bepalen met welke meetbare indicatoren we ze zouden kunnen onderscheiden. Uit de productomschrijvingen bleek dat het in alle drie de gevallen moest gaan om bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De Actief-doelgroep moest daarbij een vrijstelling van de arbeidsverplichting hebben en moest "de behoefte hebben aan een traject gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement". De Aan de Slag-doelgroep zou zich kenmerken door "houdings-, gedrags- en motivatieproblemen" en volgens de productomschrijving ging het om een groep die "behoefte heeft aan een directieve aanpak waarbij intensief wordt gewerkt aan motivatie, gedrag, arbeidsritme en discipline". Het onderscheid tussen de doelgroep van Aan de Slag en Doorstroom was volgens de productomschrijvingen dat de Doorstroom-doelgroep "niet zozeer motivatieproblemen” zou hebben, “maar meer behoefte had aan het opbouwen van belastbaarheid, weerbaarheid en zelfvertrouwen". Indicaties voor de Actief-doelgroep De enige concrete (meetbare) indicator die de productomschrijvingen bevatten, was dus de vrijstelling van de arbeidsverplichting. Hiermee konden we de Actief-deelnemers onderscheiden van de Doorstroom- en Aan de Slag-deelnemers. Bij Aan de Slag gaat het immers juist om bijstandsgerechtigden mét een arbeidsverplichting en de beoogde Doorstroom-doelgroep mag hooguit een gedeeltelijke vrijstelling van de arbeidsverplichting hebben. Indicaties voor de Aan de Slag-doelgroep De houdings- en gedragsproblemen van de Aan de Slag-doelgroep moesten we eerst operationaliseren voor we ze zouden kunnen vaststellen. Onderstaande punten hebben wij opgevat als indicatoren voor houding- en gedragsproblemen: - het verwijtbaar zonder resultaat beëindigen van een eerder re-integratietraject; - het verwijtbaar weer werkloos worden na eerdere uitstroom naar werk; - sancties voorafgaand aan de aanmelding bij het experiment; - belemmeringen bij re-integratie in de vorm van: het ontbreken van arbeidsmotivatie; een inflexibele houding ten aanzien van re-integratie-inspanningen (bijvoorbeeld niet verschijnen op afspraken); een inflexibele houding ten aanzien van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld door een zeer smalle oriëntatie); vergaande voorwaarden die de deelnemer stelt aan bepaalde arbeid (bijvoorbeeld aan de hoogte van het inkomen, de werktijden, de reisafstand, het niveau van de werkzaamheden). Uitgangspunt hierbij is dat de Aan de Slag-doelgroep hierop een meer dan gemiddelde score zou moeten laten zien.
49
Indicaties voor de Doorstroom- én Actief-doelgroep Het vinden van onderscheidende indicatoren voor de Doorstroom-doelgroep was het lastigst. Uiteindelijk zijn we ervan uitgegaan dat zowel de Doorstroom- als Actief-doelgroep zich ten opzichte van de doelgroep van Aan de Slag zouden moeten onderscheiden door een hoge score op belemmeringen bij re-integratie in de vorm van: - gezondheidsproblemen - beperkte mentale belastbaarheid - problematische financiële omstandigheden - zorgtaken voor kinderen of anderen - psychische problemen - gebrek aan zelfvertrouwen - geringe zelfredzaamheid - weinig assertieve houding Deze belemmeringen zouden minder vaak en deels helemaal niet aan de orde mogen zijn bij de Aan de Slag-doelgroep. Het idee is namelijk dat het bij Aan de Slag meer om 'niet-willers' gaat, dan om 'niet-kunners' (in vergelijking met Actief en Doorstroom). De Actief-deelnemers zouden op een aantal van genoemde onderdelen nog weer hoger moeten scoren dan de Doorstroom-deelnemers. Voor hen is de afstand tot de arbeidsmarkt immers het grootst. Overige indicaties We hebben tot slot ook nog informatie verzameld over belemmeringen die al dan niet expliciet in de productbeschrijvingen van één van de drie varianten aan de orde komen, maar waarvan wij vermoedden dat zij niet onderscheidend zouden zijn. Wij verwachtten met andere woorden, dat het om ‘kenmerken’ gaat die bij alle experimentdeelnemers een belemmerende rol kunnen spelen bij re-integratie. Het gaat om zeven belemmeringen in de vorm van: - het ontbreken van arbeidsritme - onvoldoende discipline - weinig initiatief - beperkt zelfinzicht -
een beperkt reflectievermogen problemen met de Nederlandse taal moeite met hiërarchische verhoudingen
Leeswijzer In paragraaf 3.2 beginnen we met een vergelijking van de bereikte doelgroepen op een aantal feitelijke achtergrondkenmerken (geslacht, leeftijd e.d.). De gegevens hiervoor komen grotendeels uit de registratiesystemen van SoZaWe en StOK en zijn dus voor alle experimentdeelnemers beschikbaar. Een ander deel van de gegevens komt voort uit de vragenlijsten en is daarom alleen beschikbaar voor onze onderzoeksgroep. In paragraaf 3.3 vergelijken we de drie doelgroepen op grond van de indicatoren die we hiervoor beschreven. We doen dat op basis van informatie die we hebben ingewonnen bij de verwijzende klantmanagers. Het gaat om zowel feitelijke als zeer subjectieve gegeven.
50
In paragraaf 3.4 vergelijken we de drie bereikte doelgroepen op basis van informatie uit de vragenlijsten die met de deelnemers zijn ingevuld. Paragraaf 3.5 bevat de interpretatie van de uitkomsten. NB: vanwege de beperkte omvang van de responsgroep en de scheve verdeling van deelnemers zullen eventueel gevonden verschillen niet significant blijken bij een statistische toetsing. Daar waar we alleen gegevens hebben op basis van de responsgroep, hebben we die toetsen daarom achterwege gelaten. We kunnen dus niet beoordelen in hoeverre gevonden verschillen tussen de drie uitvoeringsvarianten representatief zijn voor de hele deelnemerspopulatie. Op basis van de responsanalyse weten we dat de responsgroep in ieder geval op één kenmerk significant afwijkt van de totale deelnemersgroep: de man-vrouw verhouding17. Dat zou van invloed kunnen zijn op de uitkomsten en in het bijzonder op de uitkomsten die betrekking hebben op Aan de Slag18.
3.2
Vergelijking bereikte doelgroepen op achtergrondkenmerken
Geslacht: de deelnemerspopulatie bestaat overwegend uit vrouwen: 66%. Doorstroom kent meer vrouwelijk deelnemers dan gemiddeld en bij Actief en Aan de Slag zijn ze ondervertegenwoordigd. Aan de Slag heeft zelfs meer mannelijke dan vrouwelijke deelnemers. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Man
67%
23%
42%
34%
Vrouw
33%
77%
58%
66%
Totaal
100%
100%
100%
100%
(n=18)
(n= 111)
(n=73)
(N=202)
Leeftijd: de jongste deelnemer binnen de populatie is 23 en de oudste 63 jaar. De gemiddelde leeftijd is 43. Aan de Slag- en Actief-deelnemers zijn gemiddeld ouder, Doorstroom-deelnemers jonger. De grootste groep Aan de Slag-deelnemers is tussen de 51 en 60 jaar (39%). Bij zowel Doorstroom als Actief is dat tussen de 41 en 50 jaar.
17 18
Man-vrouw: 22-78 in de responsgroep, tegen 34-66 in de populatie (Zie bijlage III-1). Aan de Slag heeft meer mannelijke dan vrouwelijke deelnemers. In onze onderzoekgroep hebben we echter meer vrouwelijke dan mannelijke Aan de Slag-deelnemers (Zie bijlage III-3).
51
Aan de Slag Jonger dan 30 jaar
Doorstroom
Actief
Totaal
7%
13%
1%
8%
31-40
28%
28%
26%
27%
41-50
28%
47%
40%
43%
51-60
39%
13%
26%
20%
0%
0%
7%
3%
Ouder dan 60 jaar
100%
100%
100%
100%
(n=18)
(n=111)
(n=73)
(N=202)
Jongste deelnemer
27
23
29
23
Oudste deelnemer
56
60
63
63
Gemiddelde leeftijd
45
41
46
43
Totaal
Etniciteit: tweederde van de deelnemers is van allochtone komaf. Aan de Slag kent het hoogste percentage allochtonen (83%), Actief het laagte (60%). Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Allochtoon
83%
67%
60%
66%
Autochtoon
17%
33%
40%
34%
Totaal
100%
100%
100%
100%
(n=18)
(n= 111)
(n=73)
(N=202)
Gezinssituatie: binnen Aan de Slag, maar vooral binnen Actief vormen de alleenstaanden de grootste groep (respectievelijk 39 en 55%). Bij Doorstroom zijn de alleenstaande ouders in de meerderheid (39%). Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Alleenstaand
39%
35%
55%
43%
1-ouder
22%
39%
26%
33%
Paar zonder kinderen
22%
8%
8%
9%
Paar met kinderen
17%
18%
11%
15%
Totaal
100%
100%
100%
100%
(n=18)
(n= 111)
(n=73)
(N=202)
Uitkeringsduur WWB: meer dan de helft van alle trajectdeelnemers heeft meer dan 5 jaar een bijstandsuitkering. Bij de Actief-deelnemers ligt dit percentage nog hoger, bij Aan de Slag lager. Van de 18 deelnemers van Aan de Slag heeft het grootste deel 2 tot 5 jaar een bijstandsuitkering (niet in tabel opgenomen).
52
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Korter dan 5 jaar
67%
43%
39%
44%
Langer dan 5 jaar
33%
57%
61%
56%
100%
100%
100%
100%
(n=18)
(n=97)
(n=70)
(N=185)
Totaal Missings: 17
Opleidingsniveau: meer dan de helft van de deelnemers heeft geen opleiding of een opleiding op basisniveau. Verhoudingsgewijs zien we dat het vaakst bij Aan de Slag- en Actief-deelnemers. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Geen opleiding of alleen basisonderwijs
61%
55%
63%
58%
VBO/VMBO
33%
26%
26%
27%
Minimaal MBO (BOL,BLL)/HAVO/VWO
0%
11%
6%
8%
Onbekend
6%
8%
5%
7%
100%
100%
100%
100%
(n=18)
(n= 111)
(n=73)
(N=202)
Totaal
Werkloosheidsduur19: we hebben ook gegevens over de periode dat iemand niet heeft gewerkt. Deze gegevens hebben we echter alleen voor de responsgroep, namelijk op basis van de door deelnemers ingevulde vragenlijsten. We zien dat bijna de helft van de respondenten langer dan 10 jaar werkloos is (46%). Binnen Actief is dat bij meer dan de helft het geval. Aan de slag
Doorstroom
Actief
Totaal
n=10
n=36
n=21
n=67
Korter dan 3 jaar
20%
20%
10%
16%
3-10 jaar
40%
36%
38%
37%
meer dan 10 jaar
40%
44%
52%
46%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Werkervaring: de hoeveelheid werkervaring, in termen van aantal jaren, is ook alleen bekend van de deelnemers in de responsgroep. Van de responsgroep heeft 54% meer dan 5 jaar werkervaring (in de tabel de laatste twee categorieën bij elkaar opgeteld). Bij Aan de Slag en Actief is dat aandeel groter (respectievelijk 60 en 67%). In zowel Aan de Slag als Doorstroom wordt de grootste groep gevormd door degenen die minder dan 2 jaar werkervaring hebben.
19
Periode dat de deelnemer niet heeft gewerkt.
53
Aan de slag
Doorstroom
Actief
Totaal respons
n=10
n=36
n=21
n=67
Minder dan 2 jaar
40%
31%
14%
27%
2-5 jaar
0%
25%
19%
20%
5-10 jaar
30%
14%
19%
18%
Meer dan 10 jaar
30%
31%
48%
36%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Achtergrondkenmerken samengevat Totaal bereikte
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
doelgroep Meer vrouwen dan
Meer mannen dan
Meer vrouwen dan
Meer vrouwen dan
mannen
vrouwen
mannen, ook tov gemiddelde
mannen, maar tov gemiddelde relatief meer mannen
34% m - 66% v
67% m- 33% v
23% m -77% v
42% m - 59% vrouw
43 jaar
Iets ouder
Iets jonger en het jongst
Ouder en het oudst
(45 jaar)
(41 jaar)
(46 jaar)
Overwegend allochtoon
Relatief meeste
Conform gemiddelde
Relatief minder
(66%)
allochtonen (83%)
(67%)
allochtonen (60%)
Alleenwonenden vormen
Alleenwonenden vormen
1-oudergezinnen vormen
Alleenwonenden vormen
grootste groep (43%)
grootste groep, maar tov gemiddelde kleiner percentage (39%)
grootste groep (39%), relatief kleinste percentage
grootste groep en relatief het grootste percentage alleenstaanden (55%)
Grootste deel (55%)
Grootste deel (39%)
Conform gemiddelde
Grootste deel (61%) en
heeft meer dan 5 jaar een uitkering
heeft tussen de 2 en 5 jaar een uitkering
(57%)
relatief meer dan gemiddeld meer dan 5 jaar een uitkering
Grootse deel is langdurig (> dan 10 jaar) werkloos (46%)
Relatief iets minder vaak langdurig werkloos (40%)
Conform gemiddelde (44%)
Relatief vaker en het vaakst langdurig werkloos (52%)
Meer dan de helft heeft meer dan 5 jaar
Vaker dan gemiddeld meer dan 5 jaar
Minder dan gemiddeld en minst vaak meer dan 5
Meer dan gemiddeld en vaakst meer dan 5 jaar
werkervaring (54%)
werkervaring (60%)
jaar werkervaring (45%)
werkervaring (67%)
Laag opgeleid
Laag opgeleid
Iets hoger opgeleid
Minst opgeleid
alleenstaanden (35%)
54
3.3
Vergelijking bereikte doelgroepen op basis van klantmanagerinformatie
3.3.1
Aan de Slag
In de inleiding benoemden wij een aantal indicatoren voor het bestaan van houdings- en gedragsproblemen. De veronderstelling is dat de beoogde doelgroep van Aan de Slag een meer dan gemiddelde score heeft op deze kenmerken. De eerste indicator beschreven we als het verwijtbaar zonder resultaat beëindigen van een eerder re-integratietraject. In onderstaande tabel zien we hoe de verschillende doelgroepen hierop scoren. We zien dat meer dan de helft van alle experimentdeelnemers binnen onze responsgroep (56%) eerder een traject heeft gevolgd zonder het gewenste resultaat (in termen van uitstroom/doorstroom). Dat past binnen de verwachtingen van de doelgroep voor het hele experiment Gemeenschapstaken. In slechts drie gevallen echter beschouwen de klantmanagers de beëindiging van het traject zonder gewenst resultaat als de klant verwijtbaar. Alle drie zijn deelnemer van Aan de Slag. Het gaat om zéér minimale aantallen, maar ze wijzen in ieder geval in de richting van de ‘juiste doelgroep’. Bij Actief zien we een relatieve oververtegenwoordiging van de deelnemers die niet eerder een traject hebben gevolgd (55% tegen 44% gemiddeld). Gezien de beoogde doelgroep ligt dat hier wel het meest voor de hand: het idee is immers dat de afstand tot de arbeidsmarkt voor Actiefdeelnemers het grootst is en een arbeidsmarkttraject een brug te ver. Bij Aan de Slag is het aandeel dat eerder een traject volgde het grootst. Ook dat past bij de beoogde doelgroep. Deelname en beëindiging eerder traject Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
(n=10)
(n=33)
(n=20)
(n=63)
Ja, verwijtbaar
30%
0%
0%
5%
Ja, niet verwijtbaar
50%
55%
45%
50%
Nee
20%
46%
55%
44%
100%
100%
100%
100%
Totaal
De tweede indicator beschreven wij als (verwijtbare) uitval na uitstroom. Dit komt volgens de klantmanagers echter niet voor bij onze responsgroep. Bekijken we de derde indicator (sancties die de deelnemers hebben gehad vanaf januari 2004 tot datum aanmelding bij StOK), dan blijken in totaal 13 van de 63 deelnemers één of meerdere sancties te hebben gehad. Vergelijken we de drie uitvoeringsvarianten, dan blijken 3 van de 10 deelnemers van Aan de Slag minimaal 1 sanctie te hebben gehad (33%). Bij Doorstroom gaat het om 7 deelnemers (21%) en bij Actief om 6 deelnemers (30%). Het gaat opnieuw om zéér kleine absolute aantallen, maar de percentuele verschillen zijn nu ook zo klein dat we echt niet kunnen zeggen dat de Aan de Slag-deelnemers hoger scoren op dit punt.
55
De laatste indicator bestond uit belemmeringen bij re-integratie in de vorm van: - het ontbreken van arbeidsmotivatie; - een inflexibele houding ten aanzien van re-integratie-inspanningen (bijvoorbeeld niet verschijnen op afspraken); - een inflexibele houding ten aanzien van mogelijkheden op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld door een zeer smalle oriëntatie); - vergaande voorwaarden die de deelnemer stelt aan bepaalde arbeid (bijvoorbeeld aan de hoogte van het inkomen, de werktijden, de reisafstand, het niveau van de werkzaamheden). Volgens opgave van de klantmanagers scoort geen enkele deelnemer in onze responsgroep op alle vier de onderdelen. Veruit de meesten scoren zelfs op geen enkele van de vier onderdelen (71%). Slechts een derde van alle deelnemers scoort dus op één, twee of drie van de vier punten. De gemiddelde score op dit punt is voor de Aan de Slag deelnemers inderdaad het hoogst. Gemiddelde op maximaal 4 indicatoren houdingsproblemen Gemiddelde op max. 4 indicatoren Aan de Slag (n=10)
1,20
Doorstroom (n=33)
0,47
Actief (n=20)
0,19
Gemiddeld (n=63)
0,49
Bekijken we de vier onderdelen afzonderlijk, dan zien we het volgende: - Het ontbreken van arbeidsmotivatie komt het vaakst voor (13x) en relatief het meest bij de Aan de Slag-deelnemers (50%); - Van een inflexibele houding ten aanzien van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt is 12x sprake en relatief het meest bij Aan de Slag; - Bij slechts 5 deelnemers zou sprake zijn van een inflexibele houding ten aanzien van reintegratie-inspanningen; relatief en absoluut het meest bij Aan de Slag; - Het stellen van vergaande voorwaarden aan betaald werk zien de klantmanagers bij slechts 4 deelnemers: we vinden ze alle vier bij Doorstroom. Vragen we de klantmanager rechtstreeks of in zijn of haar optiek sprake is van houdings- en gedragsproblemen, dan wordt daar slechts zes keer bevestigend op geantwoord. Vier ervan vallen inderdaad onder Aan de Slag, één onder Actief en één onder Doorstroom. Bijna allemaal scoren ze ook op minimaal 2 van de 4 onderdelen die we hierboven beschreven. 3.3.2
Doorstroom en Actief
Op grond van de projectomschrijving veronderstelden wij dat indicaties voor het behoren tot zowel de doelgroep van Doorstroom als van Actief worden gevormd door een gemiddeld hogere score op (de combinatie van) 9 verschillende belemmeringen bij re-integratie: - gezondheidsproblemen;
56
- beperkte mentale belastbaarheid; - problematische financiële omstandigheden; - zorgtaken voor kinderen of anderen; - psychische problemen; - gebrek aan zelfvertrouwen; - geringe zelfredzaamheid; - weinig assertieve houding. Het idee is dat de Actief-doelgroep op een deel van deze kenmerken nog sterker moet scoren dan de Doorstroom-doelgoep. Acht van de 63 deelnemers blijken op geen enkele van de genoemde punten te scoren en geen enkele deelnemer op alle onderdelen. Gemiddeld scoort de grootste groep op 3 van de negen belemmeringen. De bereikte doelgroep van Aan de Slag wijkt in zoverre af dat de deelnemers relatief vaker op geen enkele van de onderdelen scoren en laag op 4 of meer onderdelen. Actiefdeelnemers scoren juist relatief het sterkst op meer dan van 4 onderdelen. Bezien we de gemiddelde score, dan scoort Aan de Slag het laagst en Actief het hoogst. Dit komt overeen met de beoogde verschillen. Gemiddelde score op max. 9 belemmeringen Aan de Slag (n=10)
1,8
Doorstroom (n=33)
3,0
Actief (n=20)
3,3
Gemiddeld (n=63)
2,9
Bekijken we de belemmeringen weer afzonderlijk: - een score op beperkte 'mentale belastbaarheid' en 'weinig zelfvertrouwen' komt het vaakst voor (beide 30x). Percentueel zien we dit vooral terug bij Doorstroom en Actief; - op zowel 'psychische problemen' als een 'geringe zelfredzaamheid' wordt 28x gescoord; op 'gezondheidsproblemen' 27x. Psychische en gezondheidsproblemen zien we verhoudingsgewijs vooral bij Actief, een geringe zelfredzaamheid iets meer bij Doorstroom; - op ‘weinig assertief’ wordt in totaal 25x gescoord. Dit is het enige onderdeel waarop de Aan de Slag-deelnemers verhoudingsgewijs (nb: kleine aantallen!) meer scoren dan Doorstroom en Actief-deelnemers; - op 'problematische financiële' omstandigheden wordt 13x gescoord; relatief het vaakst bij Actief; - op 'zorgtaken, anders dan voor kinderen' wordt 2x gescoord binnen Doorstroom en 1x binnen Actief; - 'zorgtaken voor kinderen' bemoeilijken in 12 van de 63 gevallen de re-integratie, aldus de klantmanagers. Dat is 40% van de deelnemers met kinderen die hen ten laste komen (basis van GWS-cijfers). Het gaat vooral om deelnemers binnen Doorstroom (waar het aandeel alleenstaande ouders ook het grootst is).
57
3.3.4
Actief
De enige echt onderscheidende indicator van de beoogde Actief-doelgroep is de vrijstelling van de arbeidsverplichting. Uit de klantmanagerinformatie blijkt dat 12 maal sprake is van een volledige vrijstelling van de arbeidsverplichting binnen de responsgroep. Negen ervan vinden we terug bij de Actief-deelnemers. Lang niet alle Actief-deelnemers voldoen dus aan het criterium. Van de Doorstroom-deelnemers hebben er ook drie een volledige vrijstelling van de arbeidsverplichting. Gezien de doelstellingen van deze uitvoeringsvariant ligt dat niet voor de hand. Aan de Slag kent geen deelnemers met een vrijstelling. Dit komt wel overeen met wat werd beoogd. We bekijken de overwegingen van de klantmanagers van de Doorstroom-deelnemers met een volledige vrijstelling van de arbeidsverplichting: - in het eerste geval betreft het een 47-jarige man met 25 jaar werkervaring, die kampt met een alcoholverslaving. In verband met huisvestingsproblemen viel hij eerder uit een traject bij AanZet. Hij is een half jaar dakloos geweest, maar is via kerkelijke bemiddeling inmiddels opgenomen in een Project Begeleid Wonen. De klantmanager zegt de deelnemer te hebben aangemeld bij Doorstroom vanwege de intensieve begeleiding. Nodig is rust, regelmaat en orde scheppen, aldus de klantmanager. Het uiteindelijke doel is de klant weer perspectief op de arbeidsmarkt te bieden. De klantmanager vindt het lastig in te schatten welk eindresultaat verwacht kan worden; - in het tweede geval gaat het om relatief jonge vrouw (36 jaar) die gevlucht is uit een huwelijk waarin sprake was van mishandeling. Er zijn grote problemen met de kinderen (opgenomen in inrichtingen). De klantmanager heeft gekozen voor een Doorstroom-traject, omdat daarin ruimte is voor persoonlijke ontwikkeling (anders dan werk) en omdat er ruimte is voor een geleidelijke opbouw van activiteiten en goede begeleiding. De klantmanager hoopt dat het traject er toe leidt dat er meer balans komt in het persoonlijk leven van de deelnemer, opdat ze gebruik kan maken van haar capaciteiten, herstelt van een slecht huwelijk en leert omgaan met de situatie van haar kinderen. De klantmanager verwacht dat de deelnemer na 18 maanden aan het werk is of in ieder geval klaar voor ongeschoolde arbeid; - de derde Doorstroom-deelnemer met een vrijstelling van de arbeidsverplichting betreft eveneens een jonge vrouw (34 jaar). Zij heeft een verslavingsverleden. Volgens de klantmanager gaat het inmiddels al twee jaar 'goed'. De deelnemer krijgt nog wel psychiatrische ondersteuning. De deelnemer heeft zelf aangegeven iets te willen gaan doen. Ze wil het liefst werken. De klantmanager meent dat het Doorstroom-traject goed aansluit, vanwege de geleidelijke opbouw van activiteiten en de wens uiteindelijk te gaan werken. Ze denkt dat de deelnemer af en toe afgeremd zal moeten worden. De bedoeling is dat gewerkt wordt aan het ontwikkelen van een dagritme en omgaan met enige druk. De klantmanager verwacht dat doorstroom naar een ander re-integratiebedrijf binnen anderhalf jaar mogelijk moet zijn. Er zijn ook nog zes deelnemers met een gedeeltelijke vrijstelling van de arbeidsverplichting. We vinden ze allen terug bij Doorstroom. Dat is op basis van de projectomschrijving het meest ‘terecht’.
58
Vrijstelling arbeidsverplichting (aantallen deelnemers) Aan de slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Volledige
-
3
9
12
Gedeeltelijke vrijstelling
-
6
-
6
Geen vrijstelling
10
24
11
46
Totaal aantal deelnemers
10
33
20
63
3.3.5
Indicatoren voor alle doelgroepen
We hebben de klantmanagers tot slot gevraagd naar een aantal subjectieve ‘kenmerken’ , die al dan niet expliciet waren opgenomen in de productomschrijvingen en waarvan we vermoeden dat zij bij alle deelnemers aan het experiment Gemeenschapstaken een belemmerende rol kunnen spelen bij re-integratie. Zoals we in de inleiding al schreven gaat het om zeven belemmeringen in de vorm van: - het ontbreken van arbeidsritme; - onvoldoende discipline; - weinig initiatief; - beperkt zelfinzicht; - een beperkt reflectievermogen; - problemen met de Nederlandse taal; - moeite met hiërarchische verhoudingen. 19% van de deelnemers binnen de responsgroep scoort volgens de klantmanagerinformatie op geen enkele van de zeven kenmerken. Geen van allen scoort op alle zeven kenmerken. In 33% van de gevallen wordt op 1 van de zeven kenmerken gescoord. De veronderstelling was dat de indicatoren niet onderscheidend zouden zijn. Vergelijken we de verschillende doelgroepen echter, dan scoort de doelgroep van Aan de Slag relatief hoog op meer dan 3 kenmerken. Kijken we naar het gemiddelde dan scoort aan de Slag het hoogst en 'duidelijk' hoger dan het gemiddelde. Gemiddelde score op max. 7 belemmeringen Aan de Slag (n=10)
3,4
Doorstroom (n=33)
1,6
Actief (n=20)
1,5
Gemiddeld (n=63)
1,9
Als we de verschillen proberen te lokaliseren, dan: - vinden we ze niet bij 'het ontbreken van arbeidsritme'. Daar wordt het meest op gescoord, maar bij alle drie de varianten relatief evenveel; - vinden we ze evenmin bij 'problemen met de Nederlandse taal'. Daar is volgens de klantmanager 13 keer sprake van, maar relatief gelijk verdeeld over de varianten. - vinden we ze wel bij ‘weinig initiatief’ (20x), een beperkt zelfinzicht (19x) en een beperkt reflectievermogen (17x). Hierop wordt relatief iets vaker gescoord door Aan de Slag;
59
-
vinden we ze (heel minimaal) ook bij 'moeite met hiërarchische verhouding'. Dit komt 5x voor, waarvan 3x binnen Aan de Slag.
We zeiden al dat klantmanagers 6 keer aangeven dat sprake is van houdings- en gedragsproblemen als we daar rechtstreeks naar vragen. Vragen we hen rechtstreeks of het bij een deelnemer eerder om een ‘niet-willer dan een niet-kunner’ gaat, dan is dat 10 keer het geval. Veruit de meesten van de 53 ‘niet-kunners’ hebben volgens de klantmanagers wel voldoende perspectief om ooit uit te stromen. Ze nemen overwegend deel aan de Doorstroom-variant. Degenen die niet voldoende perspectief hebben om ooit nog uit te stromen zitten overwegend bij Actief. Gezien de beoogde doelgroep is dat logisch.
3.4
Vergelijking bereikte doelgroepen op basis van deelnemerinformatie
Tot zover de feitelijke klantkenmerken en de klantkenmerken vanuit het perspectief van de klantmanagers. In deze paragraaf behandelen we nog een aantal 'klantkenmerken' op grond van de t1-vragenlijst die door de deelnemers zelf zijn ingevuld. We kijken steeds of de uitkomsten overeenkomen met wat we zouden mogen verwachten, wanneer we de beoogde doelgroepen grofweg opvatten als: ‘eerder niet-willers’ (Aan de Slag), ‘eerder niet-kunners met voldoende perspectief om op termijn uit te stromen’ (Doorstroom) en ‘eerder niet-kunners met geen of heel weinig perspectief om op termijn uit te stromen’ (Actief). Motivatie: de vragenlijst bevat twee vragen die wij hebben opgevat als een indicatie voor de motivatie voor betaalde arbeid. Op grond daarvan geeft meer dan de helft van de deelnemers aan gemotiveerd te zijn. Iets minder dan de helft is niet of minder gemotiveerd. Vergelijken we de drie varianten, dan geven de Aan de Slag-deelnemers in onze responsgroep vaker dan gemiddeld aan dat zij gemotiveerd zijn. Dit komt niet overeen met de beoogde doelgroepen. Als we de doelgroep van Aan de Slag opvatten als ‘eerder niet-willers’ ligt het niet voor de hand dat het aandeel gemotiveerden juist daar het grootst is. Motivatie Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
(n=10)
(n=36)
(n=21)
(n=67)
Gemotiveerd
80%
47%
48%
52%
Niet of minder gemotiveerd
20%
53%
52%
48%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Offerbereidheid: we hebben de deelnemers elf vragen voorgelegd die betrekking hebben op wat ze bereid zijn te doen en te laten voor een betaalde baan ("Bent u met het oog op een betaalde baan: bereid om drie kwartier of meer te reizen om er te komen, voltijds te werken, werk te aanvaarden onder uw niveau" etc). De minimale score op de vragen samen is 70 (zeer lage offerbereidheid, de
60
deelnemer is tot geen enkele van de voorgestelde 'situaties' bereid). De hoogste score is 100 (een zeer hoge offerbereidheid). Aan de Slag scoort minimaal hoger en Doorstroom minimaal lager dan gemiddeld. Als we offerbereidheid ook opvatten als een aspect van motivatie, dan wijst deze uitkomst evenmin in de richting van 'niet-willers' bij Aan de Slag. Mate van offerbereidheid (70 -100) Gemiddelde score Aan de Slag
89
Doorstroom
86
Actief
87
Total
87
Betekenis werk: we hebben de deelnemers tien uitspraken voorgelegd die gaan over de betekenis die werk kan hebben ("Werk is belangrijk omdat je: er je geld mee verdient, je je dan niet hoeft te vervelen, contact hebt met andere mensen" etc.). De minimale score is 60 (betaalde arbeid heeft weinig betekenis), de maximale score 100 (veel betekenis). De Aan de Slag-deelnemers scoren iets hoger dan gemiddeld. Dat is niet logisch in de lijn van ‘nietwillers’. Mate van belang aan werk (60-100) Gemiddelde score Aan de Slag
96
Doorstroom
90
Actief
92
Totaal
92
Belemmeringen met het oog op betaald werk en vrijwilligerswerk: we hebben de respondenten 16 mogelijke belemmeringen met betrekking tot (arbeids)re-integratie voorgelegd en gevraagd of daar in hun geval sprake van was (niet, enigszins, duidelijk wel). De minimale score is 0 (volgens de deelnemer is van geen enkele belemmering sprake). De maximale score is 20 (alle 16 belemmeringen zijn duidelijk aanwezig). De scores zijn zeer laag en de verschillen miniem, maar de Actief-deelnemers benoemen net iets meer belemmeringen ten aanzien van zowel betaald werk als vrijwilligerswerk. Gezien de beoogde doelgroep is dat logisch.
61
Mate van belemmeringen tav betaald werk en tav vrijwilligerswerk (0-20) Werk Gemiddelde score
20
Vrijwilligerswerk Gemiddelde score
Aan de Slag
5,0
0
Doorstroom
5,3
2,3
Actief
6,4
3,1
Totaal
5,6
2,5
In onderstaande tabel beschouwen we de belemmeringen voor betaalde arbeid afzonderlijk. Belemmeringen met het oog op betaalde arbeid (enigszins of duidelijk wel) Percentage
Komt relatief het vaakst voor bij:
Onvoldoende ondersteuning
60%
Aan de Slag
Onvoldoende werkervaring
58%
Aan de Slag
Gebrek aan passende banen
56%
Aan de Slag
Leeftijd
46%
Aan de Slag
Beheersing Nederlands
22%
Aan de Slag
Onvoldoende scholing
63%
Actief
Geen financiële vooruitgang
55%
Actief
Lichamelijke gezondheid
51%
Actief
Psychische gezondheid
30%
Actief
Onvoldoende zelfvertrouwen
29%
Actief
Detentieverleden
6%
Actief
Zorg voor kinderen
31%
Doorstroom
Niet-Nederlandse afkomst
15%
Doorstroom
Zorg voor anderen
14%
Doorstroom
Schulden
6%
Doorstroom
Verslaving
2%
Doorstroom
Vertrouwen in eigen mogelijkheden met het oog op betaald werk: in de vragenlijst is een schaal gebruikt die het vertrouwen meet in de eigen mogelijkheden met het oog op betaald werk. De schaal bestaat uit vier uitspraken (o.a. 'Met mijn achtergrond vind ik nooit een leuke baan', 'Als het om een betaalde baan gaat, heb ik weinig zelfvertrouwen'). De minimale score is 0 (geen vertrouwen), de maximale score is 40 (veel vertrouwen). Actief-deelnemers scoren het laagst. Dat is logisch gezien de beoogde doelgroep. De Doorstroomdeelnemers scoren positiever. We kunnen niet zeggen of dat nu wel of niet conform de verwachting is.
20
62
De vragenlijst is op dit punt door slechts door 42 ingevuld.
Vertrouwen eigen mogelijkheden mbt betaald werk (0-40) Gemiddelde score Aan de Slag
24
Doorstroom
30
Actief
23
Totaal
27
Werknemersvaardigheden en dagstructuur: we hebben de deelnemers 13 vragen voorgelegd die betrekking hebben op zogeheten werknemersvaardigheden (op tijd komen, een planning voor de dag, collega's helpen wanneer het werk klaar is, samenwerken, etc.) De vragen leveren een maximale score van 40 (goede werknemersvaardigheden) en een minimale score van 0 (weinig werknemersvaardigheden). Vier van de 13 vragen geven samen informatie over de mate van structuur in iemands leven (zelfde tijd opstaan, afspraken nakomen, planning voor de dag). De maximale score is 40, de minimale score 0. Op zowel 'werknemersvaardigheden' als 'dagstructuur' scoren Aan de Slag-deelnemers het hoogst, Actief-deelnemers het laagst. Ook hiervan is niet te zeggen of de uitkomsten conform de verwachtingen zijn. Werknemersvaardigheden en dagstructuur (0-40) Werknemersvaardigheden Gemiddelde score
Dagstructuur Gemiddelde score
Aan de Slag
31,2
34,7
Doorstroom
29,4
30,6
Actief
27,2
28,2
Totaal
29,1
30,4
3.5
Interpretatie van de uitkomsten
Vinden we in bovenstaande uitkomsten nu aanwijzingen voor het bereiken van drie verschillende doelgroepen én voor het bereiken van de beoogde doelgroepen? Achtergrondkenmerken Wanneer we de drie doelgroepen op achtergrondkenmerken vergelijken zien we enige verschillen. Grofweg kunnen we zeggen dat de gemiddelde deelnemer van Aan de Slag een alleenstaande, allochtone man van 45 jaar is, die iets minder dan 5 jaar een bijstandsuitkering heeft, langdurig werkloos is, doorgaans meer dan 5 jaar werkervaring heeft en zeer laag opgeleid is. De gemiddelde Doorstroom-deelnemer is een allochtone vrouw van begin 40 die een 1-oudergezin vormt, meer dan 5 jaar een bijstandsuitkering heeft, langdurig werkloos is, doorgaans minder dan 5 jaar werkervaring heeft en relatief wat hoger is opgeleid. De gemiddelde Actief-deelnemer is een oudere, alleenstaande allochtone of autochtone man of vrouw die relatief het vaakst langer dan 5 jaar een bijstandsuitkering heeft, relatief het vaakst langdurig werkloos is, het vaakst meer dan 5 jaar werkervaring heeft en laag is opgeleid.
63
Hoewel de doelgroepen niet in bovenstaande termen zijn beschreven, strookt het met de verwachtingen dat bijvoorbeeld de gemiddelde deelnemer van Aan de Slag iets meer werkervaring heeft, het minst langdurig in de uitkering zit en het minst langdurig werkloos is. Het belangrijkste is immers dat de doelgroep meteen intensief aan de slag gaat en dat ook kan, maar daar bovenal toe aangezet moet worden (eventueel onder druk). We weten niet hoe we de oververtegenwoordiging van allochtonen hier moeten interpreteren. Bij Doorstroom ontstaat het beeld van een doelgroep bestaande uit vrouwen die al langdurig thuis zitten en weinig werkervaring hebben (als gevolg van de zorg voor kinderen), maar wel net iets beter geschoold zijn. Ook dit komt overeen met de verwachting: het gaat om een traject waar de hoeveelheid activiteiten geleidelijk wordt opgebouwd, waar het meer gaat om wennen en oriëntatie en het vertrouwen in eigen werkmogelijkheden ontwikkelen om uiteindelijk door te stromen naar een regulier re-integratiebedrijf. Hoewel de hele doelgroep van het Gemeenschapstakenprogramma21 bestaat uit bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, zouden de Actief-deelnemers de grootste afstand tot de arbeidsmarkt moeten hebben. Volgens de opzet worden immers degenen beoogd met een vrijstelling van de arbeidsverplichting. We zien dat de groep gemiddeld het oudst is, het laagst opgeleid, het langdurigst werkloos en het langst aangewezen op een bijstandsuitkering. Opmerkelijk is dat de Actief-doelgroep gemiddeld de meeste werkervaring heeft.
Klantmanagerinformatie Op basis van de informatie van de klantmanagers vinden we ook enige aanwijzingen voor het bereiken van verschillende doelgroepen en van het bereiken van beoogde doelgroepen. De kleine aantallen maken de interpretatie wel arbitrair. Wat zeker is, is dat de beoogde Actief-doelgroep van louter van de arbeidsverplichting vrijgestelde bijstandsgerechtigden, niet is bereikt. De meesten van de Actief-deelnemers hebben die vrijstelling niet. In ieder geval niet formeel. De bereikte Actief-doelgroep scoort wel het hoogst op de belemmeringen voor re-integratie die we indicatief achtten voor zowel de beoogde Doorstroom- en Actief doelgroep. Binnen onze responsgroep scoren zowel de Doorstroom- als Actief-deelnemers hoger dan de bereikte Aan de Slag-doelgroep. Financiële omstandigheden, psychische- en gezondheidsproblemen komen het meest voor bij de Actief-doelgroep en zorgtaken voor kinderen het meest bij de Doorstroomdoelgroep. Dit komt ook overeen met wat verwacht zou mogen worden. ‘Weinig assertief zijn’ is de enige belemmering die relatief het vaakst voorkomt bij Aan de Slag. Mogelijk dat we dat moeten interpreteren als een aspect van ‘motivatie-, houdings- en gedragsproblemen’. Er wordt door onze responsgroep maar zeer mondjesmaat gescoord op de elementen die wij als indicatoren voor houdings- en gedragsproblemen hebben opgevat. De doelgroep van Aan de Slag scoort hierop ook maar ten dele het sterkst. Ze scoort minimaal sterker op sancties en op een viertal specifieke belemmeringen bij re-integratie die in onze operationalisatie te maken hebben met de houding van de deelnemer (zoals een inflexibele oriëntatie op de arbeidsmarkt).
21
64
Zie bijlage V.
Kijken we naar de belemmeringen waarvan we veronderstelden dat ze bij alle drie de doelgroepen even sterk voor zouden kunnen komen, dan blijkt dat niet zo te zijn. Het gaat om kleine aantallen en kleine verschillen, maar de Aan de Slag-deelnemers scoren een hoger gemiddelde. De Aan de Slag-deelnemers scoren met name net iets vaker op ‘beperkt vermogen tot reflectie’, ‘beperkt zelfinzicht’, ‘weinig initiatief’ en ‘moeite met gezagsverhoudingen’. Ook deze vier belemmeringen zouden we kunnen opvatten als aspecten van houdings- en gedragsproblemen.
Deelnemerinformatie Aanwijzingen voor het bereiken van verschillende doelgroepen en voor het bereiken van beoogde doelgroepen zijn het minst scherp op basis van de informatie van deelnemers zelf. De meeste van de verschillen stroken weliswaar met de verschillen die we zouden mogen verwachten, maar de verschillen zijn echt miniem. Volgens eigen opgave is de Aan de Slag-doelgroep het meest gemotiveerd voor betaald werk. Zij hecht ook de meeste waarde aan betaald werk en kent de hoogste offerbereidheid. In termen van ‘niet-willers’ vinden we hierin geen aanwijzingen voor de beoogde Aan de Slag-doelgroep. Gaan we echter uit van het streven om een groep te bereiken die van alle drie de doelgroepen feitelijk het dichts bij de arbeidsmarkt staat, dan is de uitkomst minder wonderlijk. De bereikte Actief-doelgroep heeft de hoogste score op belemmeringen ten aanzien van zowel betaald werk als vrijwilligerswerk. De doelgroep van Aan de Slag het minst. Het gaat weer om kleine aantallen en om minimale verschillen, maar de verschillen sluiten wel aan bij het beeld van de beoogde doelgroepen: -
onvoldoende ondersteuning, onvoldoende werkervaring, gebrek aan passende banen, leeftijd en onvoldoende beheersing van het Nederlands worden het vaakst als belemmering genoemd door de Aan de Slag-doelgroep;
-
onvoldoende scholing, geen financiële vooruitgang, lichamelijke gezondheid, psychische gezondheid, onvoldoende zelfvertrouwen en het hebben van een detentieverleden worden door de Actief-doelgroep het vaakst als belemmering genoemd;
-
de zorg voor kinderen, zorg voor anderen en schulden worden het vaakst genoemd door de Doorstroom-doelgroep. Gezien de beoogde doelgroepen klopt het ook dat Actief-deelnemers het minste vertrouwen hebben in hun eigen mogelijkheden met betrekking tot betaald werk. Op basis van de informatie van de deelnemers zelf, zou de doelgroep van Aan de Slag de duidelijkste dagstructuur hebben en beschikken over de meeste werknemersvaardigheden (in termen van het nakomen van afspraken, kunnen samenwerken, collega's helpen, iets durven zeggen in een groep e.d.). De Actief-deelnemers scoren daarop het minst. Als we weer bedenken dat van de drie beoogde doelgroepen die van Aan de Slag het dichtst en die van Actief het verst afstaat van de arbeidsmarkt, liggen ook deze uitkomsten in de lijn van de verwachtingen.
65
Conclusie De aantallen zijn beperkt, de verschillen zijn klein, maar we kunnen voorzichtig concluderen dat met de drie varianten drie verschillende doelgroepen zijn bereikt en dat de verschillen voor zover het de Doorstroom- en Actiefdeelnemers betreft wijzen in de richting van de beoogde doelgroepen. Binnen onze responsgroep kunnen we de bereikte Aan de Slag-doelgroep wel onderscheiden en vinden we ook kleine aanwijzingen in de richting van de beoogde doelgroep (bijvoorbeeld minder belemmeringen), maar aanwijzingen voor houding-en gedragsproblemen vinden we hooguit in wat 'zachtere' termen dan verwacht (te weinig initiatief en te weinig assertief, in plaats van 'niet mee willen werken' en sancties in verband daarmee). Volgens eigen zeggen scoren de Aan de Slagdeelnemers juist het hoogst op motivatie en offerbereid. Ook de coaches van Aan de Slag gaven in het groepsgesprek22 aan, dat zij veel van hun deelnemers als redelijk welwillend ervoeren, gezien de beoogde doelgroep. Er was volgens hen zeker niet altijd sprake van houdings- en gedragsproblemen. Ze onderscheidden daarbij meer structurele houdingsproblemen en het bij aanvang van een traject 'morren' en opwerpen van drempels. De deelnemers van de laatste categorie startten vaak toch wel met een goede inzet en raakten gaandeweg enthousiaster.
22
66
juni 2006, zie hoofdstuk 2.
Casus 3 Deelnemer is een 42-jarige, Nederlandse, alleenstaande moeder. Ze heeft een dochter van 17 jaar die thuis woont. Jaren geleden heeft ze op kantoor gewerkt, maar daar is ze mee opgehouden toen ze haar dochter kreeg. In een veel recenter verleden is de deelnemer gescheiden en heeft voor haar zieke moeder gezorgd. De klantmanager heeft haar aangemeld voor een Doorstroom-traject vanuit de overweging dat een traject uit het Basisreïntegratieprogramma of het Reïntegratieplus programma teveel "een gooi in het diepe" zou zijn. De deelnemer heeft meer dan 15 jaar niet gewerkt. Ze had ook een turbulente periode achter de rug door de scheiding en de zorg voor haar moeder en dochter. De klantmanager wilde deelnemer en haar dochter in de gelegenheid stellen te wennen aan en toe te groeien naar een situatie waarin ze weer actief zou zijn op de arbeidsmarkt. De klantmanager achtte op die manier de kans op duurzame uitstroom het grootst. De deelnemer is tijdens het Doorstroom-traject erg actief geweest. Ze heeft de groepsassessment gevolgd, de training werknemersvaardigheden gedaan, een balietraining gehad en twee computercursussen gevolgd. Ze was bovendien actief in twee werkstages. Ze vertelt dat ze een jaar heeft gewerkt bij een instelling waar haar werkzaamheden bestonden uit werken in de winkel (verkoop, kassa) en het begeleiden van workshops. Vervolgens ging ze administratief werk doen bij een vereniging. Dat doet ze nu – na afronding van haar traject – nog steeds ( 6 uur per week). Gedurende de eerste periode had ze eens in de twee à drie weken een gesprek met haar trajectbegeleider; later werd dat eens in de paar maanden. Ze had ook begeleidingsgesprekken met medewerkers op haar werkplek. De start van het traject was in augustus, ze begon haar werkstage in december (eerst een middag in de week, later uitgebreid naar twee dagen per week) en ondertussen volgde ze de training en cursussen. Ze geeft aan gedurende het hele traject meestal drie en soms vier dagen per week bezig te zijn geweest met trajectactiviteiten. De deelnemer vertelt dat het voor haar heel waardevol was te ervaren dat ze er niet alleen voor stond. Ze was lang uit het arbeidsproces en wist niet waar te beginnen met haar terugkeer daar naartoe. De belangrijkste opbrengst van het traject is volgens haar dan ook haar toegenomen kennis over de voor dit proces relevante instanties en sollicitatievaardigheden. De deelnemer heeft de maximale trajectduur doorlopen en is doorgestroomd naar een traject bij Randstad Rentree. Ten tijde van het t2-gesprek had ze daar inmiddels twee afspraken gehad. Zowel deelnemer als trajectbegeleider constateren veel verschillende positieve ontwikkelingen in brede zin (zie hoofdstuk 4). Volgens deelnemer zijn die vrijwel allemaal toe te schrijven aan het traject.
67
Hoofdstuk 4 Resultaatmeting 4.1
Inleiding
"Welke resultaten zijn per variant geboekt in termen van succesvolle trajecten?". Om deze derde onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, moesten we eerst definiëren wat een succesvol traject is. Gezien de projectomschrijvingen ging dat bij Aan de Slag en Doorstroom om trajecten die uitmonden in uitstroom naar betaald werk of doorstroom naar een ander re-integratietraject. Bij Actief waren de beoogde resultaten breder geformuleerd. Behalve doorstroom, werden in de projectomschrijvingen ook nog andere ontwikkelingen als mogelijke positieve resultaten genoemd: een verminderd sociaal isolement, meer zelfvertrouwen, een actievere houding, hernieuwd maatschappelijk functioneren, zelfstandig voortzetten van een bepaalde vorm van maatschappelijke participatie en een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor het beoordelen van de resultaten hebben we gekozen voor een brede insteek. Dit betekent dat we ook bij Aan de Slag en Doorstroom andere positieve ontwikkelingen dan uitstroom en doorstroom als waardevol of succesvol beschouwen. Zes ontwikkelgebieden Gezien de gewenste eindresultaten en de activiteiten waarop volgens de productom-schrijvingen ingezet zou worden, wilden we de volgende 'ontwikkelgebieden' meenemen in het onderzoek: 1.
uitstroom en doorstroom;
2.
arbeidsmarktoriëntatie;
3.
maatschappelijke en sociale activiteit;
4.
kennis;
5.
werknemers- en beroepsvaardigheden;
6.
weerbaarheid/belastbaarheid.
De ontwikkelgebieden zijn zoveel mogelijk geoperationaliseerd in gesloten vragen. Die vragen hebben we tweemaal mondeling voorgelegd aan de deelnemers: eenmaal aan het begin van het traject (t1) en eenmaal na afronding van het traject (t2). Onze veronderstelling is dat gevonden verschillen tussen de bevindingen op beide meetmomenten een indicatie vormen voor ontwikkelingen die zich tijdens de trajectperiode hebben voorgedaan. In de analyse hebben we vragen gecombineerd tot 18 aspecten die samen vijf van de zes ontwikkelgebieden vertegenwoordigen. Het ontwikkelgebied 'weerbaarheid/belastbaarheid' is buiten beschouwing gelaten; het is niet gelukt ontwikkelingen op dit terrein te operationaliseren. Het ontwikkelgebied 'beroepsvaardigheden' bestaat in onze analyse alleen uit het aspect 'kennis en gebruik van de computer'.
69
T3-gesprek De uitkomsten zijn met de meeste respondenten besproken in een zogenoemd t3-gesprek. Daarin hebben we gevraagd of de deelnemers zich herkenden in de uitkomsten. De uitkomsten zijn aangepast als het verhaal van de deelnemer daartoe aanleiding gaf. We hebben de deelnemers ook gevraagd of het traject volgens hen een bijdrage heeft geleverd aan geconstateerde positieve ontwikkelingen. We hebben tenslotte nog geïnformeerd naar wat volgens hen de belangrijkste opbrengst van het traject was en welk onderdeel ervan ze als het meest waardevol beschouwden. Van de 67 respondenten op t1, hebben er 52 deelgenomen aan een t2-interview. Dat leverde 50 bruikbare t2-vragenlijsten op. De analyse van de trajectresultaten is dus gebaseerd op 50 van de in totaal 207 experimentdeelnemers. NB: in een aantal gevallen vond om verschillende redenen geen t3-gesprek plaats of bleek het niet mogelijk alle uitkomsten betrouwbaar bij de deelnemer te verifiëren23. In de analyse van deze gevallen zijn de onbesproken uitkomsten gebruikt. Deze zijn wel door de onderzoeker geïnterpreteerd op basis van het verhaal van de deelnemer. In vrijwel alle gevallen zijn de overige t3-vragen ("wat was de belangrijkste opbrengst van het traject in eigen woorden", "wat was het meest waardevolle onderdeel van het traject, welk rapportcijfer zou u geven voor de opbrengsten van het traject en welk cijfer voor uw deelname aan het traject in het algemeen") wel aan de orde gesteld. Leeswijzer In paragraaf 4.2 beschrijven we de basale trajectresultaten in termen van uitstroom, doorstroom en uitval. Vanaf paragraaf 4.3 beschrijven we de resultaten in brede zin. We beschrijven eerst de ontwikkelingen op acht aspecten van arbeidsmarktoriëntatie (4.3), vervolgens op 7 aspecten van maatschappelijke en sociale activiteit (4.4) en tot slot drie overige ontwikkelingen (4.5). Omdat het om een enorme hoeveelheid informatie gaat, vatten we de ontwikkelingen in brede zin samen in paragraaf (4.6). In paragraaf 4.7 beschrijven we de ontwikkelingen opnieuw, maar dan vanuit het perspectief van de trajectbegeleiders. De verslaglegging is een echter veel beknopter. De lezer met weinig tijd kan volstaan met het lezen van paragraaf 4.2, 4.6 en 4,7 .
4.2
Basale trajectresultaten: uitstroom, doorstroom of uitval
We hebben van alle experimenttrajecten in onze onderzoeksgroep informatie verzameld over het trajectresultaat in termen van volledige of gedeeltelijke uitstroom door arbeidsinschakeling, uitstroom als gevolg van het beëindigen van de uitkering, doorstroom naar een ander reintegratietraject en uitval. We vinden het volgende:
23
70
Zie Bijlage II-2: Werving.
Trajectresultaten (aantallen) Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
UITSTROOM
2
7
2
11
22%
(Gedeeltelijke) uitstroom naar betaalde arbeid
2
5
1
8
16%
Vermoedelijke uitstroom
-
1
1
2
4%
Einde uitkering
-
1
-
1
2%
DOORSTROOM
1
11
3
15
30%
Advies Doorstroom (inmiddels uitstroom)
-
1
-
1
2%
Advies Doorstroom naar re-integratiebedrijf
1
8
3
12
24%
Advies Doorstroom (deelnemer weet het niet)
-
2
-
2
4%
UITVAL
6
13
5
24
48%
Uitval (max. trajectduur, advies OK-klassiek)
1
5
2
8
16%
Uitval (max. trajectduur, geen duidelijk vervolg)
4
2
-
6
12%
Uitval (voortijdig in overleg)
-
4
3
7
14%
Uitval (voortijdig)
1
2
-
3
6%
Totaal aantal
9
31
10
50
100%
Toelichting op tabel: Bij de (gedeeltelijke) uitstromers naar betaald werk gaat het om 4 deelnemers die fulltime betaald werk hebben gevonden en 4 deelnemers die parttime betaald werk vonden (waarvan één voor slechts vier uur in de week); We spreken in twee gevallen van 'vermoedelijke' uitstroom. In het éne geval had de deelnemer de trajectbegeleider gezegd dat hij werk had gevonden en brak daarom zijn traject af. Ten tijde van het t2-gesprek (3 maanden na afronding van het traject) was hij niet aan het werk. Onduidelijk is of hij daadwerkelijk heeft gewerkt, of het om regulier betaald werk ging en wat voor soort werk het was. Er heeft geen t3-geprek met deze deelnemer plaatsgevonden. In het andere geval brak de deelnemer het traject ook af omdat ze ging werken. De trajectbegeleider heeft daarover overigens geen contact gehad met de deelnemer. Ten tijde van het t2-interview (nog voordat het traject formeel was afgerond) was de deelnemer niet aan het werk. Volgens deelnemer omdat het om uitzendwerk bleek te gaan in plaats van een vaste baan. Het gaat om een zeer verwarde deelnemer; In één geval was wel sprake van uitstroom uit de uitkering, maar niet van uitstroom naar betaalde arbeid. De deelnemer ging opnieuw samenwonen met haar voormalige partner. Deze partner had inkomsten uit arbeid. Van de 15 doorstromers was er één ten tijde van het t2-interview (4 maanden na einde Doorstroom-traject) via haar vervolgtraject al uitgestroomd naar (gesubsidieerd) werk. Twee Doorstromers waren ten tijde van het t-2interview niet op de hoogte van het vervolgadvies van de trajectbegeleider (we sprake beide deelnemers binnen 2 maanden na afronding van het traject), hadden ook nog geen klantmanager gesproken en wisten niet wat zou volgen; de overige Doorstromers waren tijdens het t2-interview wel op de hoogte van het advies en sommigen waren ook al daadwerkelijke met een vervolgtraject begonnen;
71
-
-
Eén van de uitvallers die Klassiek OK als vervolgadvies had gekregen was daar niet van op de hoogte tijdens het t2gesprek (3 maanden na de afronding van het traject). In de ander gevallen was de deelnemer wel op de hoogte van het Klassiek OK-advies van de trajectbegeleider en soms was ook al sprake van een akkoordverklaring door de klantmanager; Tot slot: er zijn nog eens drie deelnemers die niet op de hoogte waren van het vervolgadvies van hun trajectbegeleider (2x Randstad Rentree en 1x Klassiek OK). Omdat dit meer dan ruim vijf maanden na de afronding van hun traject nog zo was en er in de tussentijd dus ook geen vervolgtraject was gestart, hebben we deze deelnemers geschaard onder de overige uitvallers.
Al deze nuanceringen in aanmerking genomen, kunnen we uit de tabel opmaken dat 26 van de 50 de trajecten succesvol is te noemen in termen van uitstroom en Doorstroom (52%). Laten we de twee vermoedelijke uitstromers en de twee Doorstromers die niet op de hoogte waren van enig vervolgadvies buiten beschouwing (wat waarschijnlijk reëler is), dan is het aantal succesvolle trajecten 22 en het succespercentage dus 44%. Gaan we uit van dezelfde 22 trajecten, maar beschouwen we ook het advies of de feitelijke overdracht naar een klassiek OK-traject als doorstroom24, dan is bij 30 respondenten25 sprake van een succesvol traject: 60%. Vergelijken we de verschillende uitvoeringsvarianten op dit punt, dan kent Doorstroom relatief de meeste succesvolle trajecten: •
Aan de Slag: 4 van de 9 (40%);
•
Doorstroom: 20 van de 31 (65%);
•
Actief: 6 van de 10 (60%).
Bekijken we een aantal achtergrond kenmerken in relatie tot de basale trajectresultaten, dan zijn: •
Degenen die doorstromen naar een re-integratiebedrijf vaker vrouw (33% van de vrouwen, tegenover 9% van de mannen), vaker autochtoon (37% van de autochtonen, tegenover 23% van de allochtonen) en iets jonger dan het totale gemiddelde (gemiddeld 40 jaar versus 44 jaar);
•
De uitstromers (NB: zeer minimale aantallen!) zijn relatief ongeveer even vaak man als vrouw, vaker autochtoon (21% van de autochtonen tegenover 13% van de allochtonen) en duidelijk jonger dan het totale gemiddelde (38 jaar versus 44 jaar);
•
Voortijdige uitvallers zijn vaker man (50% van de mannen, 13% van de vrouwen), ongeveer even vaak allochtoon als autochtoon (ongeveer 20%) en gemiddeld duidelijk ouder dan het totale gemiddelde (49 jaar versus 44 jaar).
24
In het experimentcontract is dat niet zo benoemd, in het daaropvolgende Doorstoomcontract wel.
25
Minus wellicht de éne deelnemer die van het vervolgadvies Klassiek OK niet op de hoogte was.
72
4.3
Resultaten in brede zin: ontwikkelingen op acht aspecten van arbeidsmarktoriëntatie
De eerste 'ontwikkelingen in brede zin' betreffen de arbeidsmarktoriëntatie van de deelnemers. In onze optiek bestaat arbeidsmarktoriëntatie uit acht aspecten. 1. Arbeidsmotivatie Het eerste aspect betreft de arbeidsmotivatie. We hebben een ontwikkeling op dit punt vastgesteld op grond van twee vragen26 en uiteraard op grond van het t3-gesprek met de deelnemers. Omdat de twee vragen niet meer van toepassing waren voor degenen die op het tweede meetmoment aan het werk waren, hebben we hiervoor een aparte categorie opgenomen in onderstaande tabel. Het gaat om negen deelnemers: dat is exclusief de twee deelnemers die (vermoedelijk) heel even aan het werk waren en inclusief de deelnemer die na een vervolgtraject betaald werk vond. We zien dat bij de resterende deelnemers slechts vier maal sprake is van een toename van de arbeidsmotivatie: deze deelnemers scoorden dus positiever op het tweede meetmoment, ten opzichte van het eerste meetmoment en waren het bovendien eens met de geconstateerde ontwikkeling. Veruit de meeste deelnemers scoorden op beide meetmomenten gelijk. Dat kan betekenen dat ze op beide momenten aangaven al zeer gemotiveerd te zijn27, of op beide momenten juist niet. Daar waar sprake is van een negatieve score gaat het in dit geval meestal om deelnemers die tijdens het eerste gesprek aangaven graag of eventueel te willen werken, maar die dat tijdens het tweede gesprek voor zichzelf niet meer als een mogelijkheid zagen ("Ik zou wel willen werken, maar dat kan helaas niet"). Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Aan het werk op t2
2
22%
6
19%
1
10%
9
18%
Toegenomen
-
-
4
13%
-
-
4
8%
Gelijk op t1 en t2
5
56%
13
42%
2
20%
20
40%
Afgenomen
2
22%
7
23%
6
60%
15
30%
Onbekend
-
-
1
3%
1
10%
2
4%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
In het vervolg concentreren we ons op de positieve ontwikkelingen, omdat die voor ons een indicatie vormen voor een 'succesvol of waardevol traject in bredere zin'. We hebben de deelnemers in dat verband gevraagd of ze denken dat het traject een bijdrage heeft geleverd aan de positieve ontwikkelingen. In dit geval willen we dus weten of het traject volgens de deelnemers heeft bijgedragen aan de toegenomen arbeidsmotivatie.
26
Vraag 3 en 4 van deel B van vragenlijst-t2, zie Bijlage IV.
27
Zoals bijvoorbeeld de Aan de Slag-deelnemers: zie paragraaf 3.4 van hoofdstuk 3.
73
•
Volgens 2 van de 4 deelnemers bij wie we een positieve ontwikkeling constateerden wel: ze menen dat het traject aan (vrijwel) alle positieve ontwikkelingen die in bij hen werden geconstateerd heeft bijgedragen;
•
De andere twee andere deelnemers menen juist dat (bijna) geen van de bij hen vastgestelde positieve ontwikkelingen een relatie heeft met het traject. De éne deelnemer geeft aan dat de toegenomen arbeidsmotivatie te maken heeft met het feit dat haar zoontje op korte termijn naar school zal gaan. De andere deelnemer heeft het idee dat de positieve ontwikkeling meer met haar therapie te maken heeft.
En wat zeggen de 9 deelnemers met betaald werk over de bijdrage van het traject? •
Vier deelnemers menen dat het traject een bijdrage heeft geleverd aan de gerealiseerde uitstroom: de één vooral doordat zij in de gelegenheid werd gesteld een opleiding te doen, de ander doordat zij de kans kreeg een aantal zaken in haar thuissituatie op orde te krijgen en zich erg gestimuleerd voelde, de derde omdat ze ervaring opdeed tijdens haar werkstage en op die plek een aantal uur betaald aan de slag kon en de laatste deelnemer vanwege de zeer stimulerende begeleiding en de opgedane 'werkervaringen' tijdens diverse werkstages. De vierde deelnemer oordeelt niet al te positief over zijn trajectdeelname, maar stelt wel dat hij zijn huidige werk (bij de Roteb, na advies trajectbegeleider en aanmelding door klantmanager) niet had kunnen volhouden als hij niet getraind was tijdens het traject;
•
Twee deelnemers schrijven hun toegenomen arbeidsparticipatie niet toe aan hun trajectdeelname. Hoewel de éne deelnemer verschillende ontwikkelingen toeschrijft aan haar trajectdeelname, meent ze dat haar toegenomen arbeidsmotivatie en uiteindelijke uitstroom meer voortkomt uit de druk die ze ervoer vanuit de (destijds) voorstaande wijziging in de uitkeringsnorm. Omdat haar jongste kind 18 jaar werd, zou de norm voor ‘alleenstaande ouder’ omgezet worden naar die voor een ‘alleenstaande’. De andere deelnemer schrijft haar uitstroom toe aan haar eigen inzet en het vervolgtraject bij BV Aanbouw.
•
Bij de overige twee deelnemers is niet helemaal zeker of ze de uitstroom toeschrijven aan hun trajectdeelname.
2. Offerbereidheid We hebben gekeken naar de voorwaarden waaronder iemand betaalde arbeid wenst te doen. De ontwikkeling in de zogenoemde mate van offerbereidheid hebben we vastgesteld op basis van 11 verschillende uitspraken28. We constateren een toegenomen offerbereidheid bij 15 deelnemers (30%). Vijf van hen zijn tijdelijke, gedeeltelijke of volledige uitstromers. Schrijven de deelnemers de toegenomen offerbereidheid toe aan het traject? In 8 van de 15 gevallen wel: •
28
74
Eén deelnemer moest ver reizen voor haar traject en zag dat nadien minder als een bezwaar met het oog op betaald werk. Ook heeft ze ervaring opgedaan met kinderopvang. Andere deelnemers geven aan dat het traject heeft bijgedragen aan de toegenomen offerbereidheid, Vraag 7 van deel B van vragenlijst-t2.
omdat ze een realistischer beeld hebben gekregen van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt of omdat ze aan het werk zijn gegaan en toch tevreden blijken met fulltime en ook zwaar werk; •
Twee deelnemers menen dat het traject niets met de positieve ontwikkeling te maken heeft (maar met eigen inzet, therapie en de toegenomen behoefte geld te verdienen);
•
Van de overige zes deelnemers weten we het niet. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
1
11%
12
39%
2
20%
15
30%
Gelijk op t1 en t2
8
89%
10
32%
5
50%
23
46%
Afgenomen
-
-
9
29%
2
20%
11
22%
Onbekend
-
-
-
-
1
10%
1
2%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
3. Betekenis betaald werk We hebben gekeken naar de betekenis die betaald werk voor de deelnemers heeft in termen van status, sociale contacten, zelfstandigheid e.d. Ontwikkeling op dit punt hebben we vastgesteld aan de hand van 10 uitspraken over 9 verschillende betekenissen van werk29. Tien deelnemers (22%) kennen op het tweede meetmoment meer betekenis toe aan betaald werk dan op het eerste meetmoment. Heeft de positieve ontwikkeling iets te maken met het traject? •
Ja, zeggen in ieder geval 4 van de 10 deelnemers: volgens hen heeft het traject bijgedragen aan alle bij hen geconstateerde ontwikkelingen;
•
Volgens twee deelnemers heeft de ontwikkeling niets met het traject te maken en van de overige vier weten we het niet. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
1
11%
7
23%
2
20%
10
20%
Gelijk op t1 en t2
6
67%
22
71%
4
40%
32
64%
Afgenomen
2
22%
2
7%
4
40%
8
16%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
4. Belemmeringen betaald werk Een ontwikkeling in de mate waarin iemand belemmeringen ervaart ten aanzien van betaalde arbeid hebben we vastgesteld op basis van 16 items30. Van een positieve ontwikkeling is in dit
29
Vraag 8 van deel B van vragenlijst-t2.
30
Vraag 9 van deel B van vragenlijst-t2
75
geval sprake wanneer het aantal belemmeringen (in kracht) is afgenomen. We zien dit bij 16 deelnemers (32%). Heeft de positieve ontwikkeling volgens de deelnemers iets met het traject te maken? •
Bij 9 van de 16 deelnemers is dat min of meer het geval: we hebben de indruk dat bij twee deelnemers vooral het feit dat ze inmiddels aan het werk zijn, heeft bijgedragen aan het ervaren van minder belemmeringen. Eén deelnemer ervaart haar leeftijd en een gebrek aan zelfvertrouwen niet langer als belemmering. Een andere meent dat zijn detentieverleden er niet zoveel meer toe doet. Nummer drie denkt dat een gebrek aan passende banen minder een probleem is geworden, omdat ze tijdens haar traject relevante werkervaring heeft opgedaan in een iets andere richting dan waarvoor ze (in het buitenland) geschoold was. De volgende deelnemer schrijft alle bij haar geconstateerde positieve ontwikkelingen toe aan het traject en ook vijf andere deelnemers menen dat het traject een bijdrage heeft geleverd aan de positieve ontwikkeling;
•
Twee deelnemers menen dat de ontwikkeling niets met het traject te maken heeft en in vijf gevallen weten we het niet;
•
NB: opmerkelijk is dat het aantal deelnemers waarbij de ervaren belemmeringen (in kracht) zijn toegenomen het grootst is. In veel gevallen blijkt er een verslechterde fysieke gezondheid schuil te gaan achter de negatieve ontwikkeling. In één geval gaat het om een toename van psychische klachten (deelnemer is zeer verward). In een ander geval zoekt de deelnemer hulp voor zijn alcoholverslaving. In een paar gevallen heeft de toename van ervaren belemmeringen vooral te maken met het ontwikkelen van een wat realistischer beeld van eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Afgenomen
3
33%
10
32%
3
30%
16
32%
Gelijk op t1 en t2
2
22%
11
36%
2
20%
15
30%
Toegenomen
4
44%
10
32%
5
50%
19
38%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
5. Vertrouwen eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt De mate waarin de deelnemer vertrouwen heeft in eigen kunnen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben we gemeten met een schaal die uit vier stellingen bestaat31. We zien dat het vertrouwen in de eigen mogelijkheden in de meeste gevallen is toegenomen (42%, n=21). Schrijven de deelnemers de positieve ontwikkeling toe aan het traject? •
31
76
In 13 van de 21 gevallen wel: één deelnemer meent dat ze een realistischer beeld heeft gekregen van hoe ze uiteindelijk haar doel (betaald werk) zal kunnen bereiken. Ze is minder ambitieus geworden in haar plannen. Bij andere deelnemers komt het toegenomen vertrouwen Vraag 10 van deel B van vragenlijst-t2 ( T.Knijn en F. van Wel, Universiteit Utrecht)
in de eigen mogelijkheden voort uit de opgedane inhoudelijke werkervaring, de ervaring met de combinatie werk en thuis, toegenomen zelfvertrouwen en assertiviteit. Eén van hen verwijst naar de afgeronde opleiding die door de trajectbegeleider was geregeld en tijdens het traject is doorlopen; •
Twee deelnemers menen dat het toegenomen vertrouwen niet gelegen is in trajectdeelname. Volgens één van hen is dat vertouwen voornamelijk toegenomen door zijn verwachting dat de PvdA weer een groter stempel op het Rotterdamse beleid zal gaan drukken. Hij meent dat hierdoor weer meer mogelijkheden zullen ontstaan voor gesubsidieerd werk. Van de overige deelnemers weten we niet of ze van mening zijn dat het traject een bijdrage heeft geleverd aan de positieve ontwikkeling. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
5
56%
11
36%
5
50%
21
42%
Gelijk op t1 en t2
2
22%
11
36%
2
20%
15
30%
Afgenomen
2
22%
7
23%
3
30%
12
24%
Onbekend
-
-
2
7%
-
-
2
4%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
6. Werk binnen 1 à 2 jaar De mate waarin een deelnemer er vertrouwen in heeft dat het binnen 1 á 2 jaar lukt om betaald werk te bemachtigen, is middels 1 item uitgevraagd32. Op grond hiervan zien we bij 12 deelnemers een positieve ontwikkeling (24%). In de helft van die gevallen is dat echter geconstateerd op grond van het feit dat zij op het tweede meetmoment daadwerkelijk aan het werk waren. Schrijven die 6 niet-uitstromers het toegenomen vertrouwen ook toe aan het traject? •
Drie van de zes wel: de één hoopt dat zij uiteindelijk betaald werk kan krijgen op de plek waar ze nu 20 uur per week als vrijwilliger actief is. Haar vrijwilligersactiviteiten vormen de continuering van haar activiteiten in het kader van haar werkstage. Een andere deelnemer is door haar traject een vervolgtraject gestart dat vrijwel zeker tot betaald werk zal leiden. De derde deelnemer is ook een vervolgtraject gestart (Randstad rentree) en schrijft vrijwel alle bij haar geconstateerde positieve ontwikkelingen toe aan haar trajectdeelname. Ze zegt met name een beter beeld te hebben gekregen van de mogelijkheden en relevante instanties. Na lange tijd uit het arbeidsproces te zijn geweest, wist deelnemer bij de start van het traject niet waar te beginnen en hoe een zoektocht naar betaald werk aan te pakken;
•
De andere drie deelnemers menen dat het traject niets met de ontwikkeling te maken heeft;
•
NB: Dit aspect laat ook net iets vaker een negatieve dan een positieve ontwikkeling zien. In de meeste gevallen gaat het om dezelfde mensen die ook een toename van het aantal belemmeringen lieten zien: hun gezondheid verslechterde, ze hadden een realistischer beeld van hun mogelijkheden gekregen en de alcoholverslaving werd erkend. Een andere deelnemer
32
Vraag 5 van deel B van vragenlijst-t2.
77
merkt op dat ze onzekerder is over hoe het verder zal gaan: ze mag mogelijk een opleiding gaan doen. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
2
22%
9
29%
1
10%
12
24%
Gelijk op t1 en t2
5
56%
15
48%
5
50%
25
50%
Afgenomen
2
22%
7
23%
4
40%
13
26%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
7. Solliciteren Als onderdeel van de arbeidsoriëntatie van de deelnemer hebben we ook gevraagd naar het feitelijke zoekgedrag: hoe vaak heeft de deelnemer gesolliciteerd in de trajectperiode?33 In meer dan de helft van de gevallen zien we geen verandering in sollicitatieactiviteit. Bij 11 deelnemers (22%) is sprake van een toename. Schrijven de 11 deelnemers de ontwikkeling toe aan het traject? •
Vier deelnemers wel en in nog eens vier gevallen is het op basis van hun verhaal aannemelijk;
•
In de andere gevallen menen de deelnemers van niet of weten we het niet. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
1
11%
8
26%
2
20%
11
22%
Gelijk op t1 en t2
2
22%
18
58%
5
50%
25
50%
Afgenomen
6
67%
5
16%
3
30%
14
28%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
8. Beeld betaald werk Het laatste aspect van arbeidsmarktoriëntatie betreft de mate waarin de deelnemers een beter beeld hebben gekregen van welk werk ze zouden kunnen doen, welk werk ze zouden willen doen en hoe ze aan betaald werk zouden kunnen komen. We hebben dit vastgesteld op grond van drie vragen34. In meer dan de helft van de gevallen is er niets veranderd in het beeld dat de deelnemer heeft van wat hij of zij zou kunnen doen, zou willen doen en hoe aan werk te komen. Bij 27% (n=13) is sprake van een positieve ontwikkeling. Van de 13 deelnemers met een positieve ontwikkeling op dit punt, heeft trajectdeelname hieraan in ieder geval in 8 gevallen een bijdrage geleverd:
33
Vraag 14 van deel B van vragenlijst-t2.
34
Vraag 11, 12, en 13 van deel B van vragenlijst-t2.
78
•
Deze acht deelnemers wijzen onder meer op de opgedane ervaringen in hun werkstages en het feit dat ze zich door het traject breder zijn gaan oriënteren. Eén van de deelnemers vindt deze ontwikkeling zelfs de belangrijkste opbrengst van het traject;
•
Eén deelnemer vindt dat de ontwikkeling niets met het traject te maken heeft en van vier deelnemers weten we het niet (zeker). De Aan de Slag-deelnemer bijvoorbeeld is niet erg tevreden over zijn traject in het algemeen, maar juist weer wel over de training waar het ging over "wie je bent en wat je kunt". Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
1
22%
11
37%
1
10%
13
27%
Gelijk op t1 en t2
6
67%
16
53%
3
30%
25
51%
Afgenomen
2
22%
3
10%
6
60%
11
22%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
4.4
Resultaten in brede zin: ontwikkelingen op zeven aspecten van maatschappelijke en sociale activiteit
Net als bij arbeidsmarktoriëntatie onderscheiden we op het gebied van 'maatschappelijke en sociale activiteit' verschillende aspecten. 1. Vrijwilligersparticipatie Het eerste aspect van het ontwikkelgebied 'maatschappelijke en sociale activiteit' betreft vrijwilligersparticipatie. We hebben gekeken of er sprake is van toegenomen vrijwilligersactiviteiten. Ontwikkelingen op dit punt hebben we vastgesteld op grond van één vraag35. Bij 34% (n=17) is sprake van een toegenomen vrijwilligersparticipatie: de deelnemers zijn actief (of actiever) geworden in vrijwilligerswerk. Drie deelnemers zijn minder vrijwilligerswerk gaan doen. In alle drie de gevallen doen de deelnemers geen vrijwilligerswerk meer, terwijl ze dat voorafgaand aan het traject wel deden Buiten de 17 deelnemers die een positieve ontwikkeling laten zien, zijn nog twee andere deelnemers actief in vrijwilligerswerk na afronding van het traject. Beide deden echter ook al vrijwilligerswerk voorafgaand aan het traject. De meesten van de 19 actieve deelnemers doen minder dan 10 uur per week vrijwilligerswerk. Vijf deelnemers doen dat tussen de 10 en 20 uur en twee deelnemers meer dan 20 uur. Zijn de deelnemers bij wie de vrijwilligersparticipatie is toegenomen van mening dat die ontwikkeling het gevolg is van hun traject?
35
Vraag 1 van deel B van vragenlijst-t2.
79
•
Ja, menen in ieder geval 14 van hen. Een deelnemer is volledig uitgestroomd naar werk. Ze bezoekt nog steeds een bejaarde vrouw voor wie zij bepaalde zorgtaken verrichtte tijdens haar werkstage. Twaalf andere deelnemers zijn het vrijwilligerswerk blijven doen dat ze in het kader van hun werkstage verrichtten tijden hun traject. Hun toegenomen vrijwilligersactiviteiten komen dus rechtstreeks voort uit het traject. In de meeste gevallen zijn de deelnemers wel minder uren vrijwilligerswerk gaan doen, dan het aantal uren dat zij actief waren tijden hun werkstage. Een deel van deze deelnemers valt onder de Doorstromers en doen hun vrijwilligerswerk in afwachting van of naast hun activiteiten in het kader van het vervolgtraject;
•
Van drie deelnemers is niet helemaal duidelijk of zij de toegenomen vrijwilligers-activiteiten toeschrijven aan hun trajectdeelname en er is maar één deelnemer die meent dat haar toegenomen vrijwilligersactiviteiten niets met het traject te maken hebben. Zij helpt een kennis met oppassen en is vrij actief op de school van haar zoontje. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
2
22%
12
39%
4
40%
18
36%
Gelijk op t1 en t2
6
67%
16
52%
6
60%
28
56%
Afgenomen
1
11%
3
10%
-
-
4
8%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
2. Participatiemotivatie We hebben ook gekeken of er sprake is van een toegenomen bereidheid om vrijwilligers-werk te doen (na afronding van het traject). We hebben de ontwikkeling vastgesteld op grond van 1 vraag36 en uiteraard de mening van de deelnemer hierover. We zien dat de motivatie om vrijwilligerswerk te gaan doen bij 18 deelnemers is toegenomen. Dat blijken op één na dezelfde deelnemers bij wie ook sprake is van toegenomen vrijwilligersactiviteiten. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
2
22%
12
40%
4
40%
18
36%
Gelijk op t1 en t2
2
67%
10
32%
5
50%
17
34%
Afgenomen
3
33%
8
26%
1
10%
12
24%
Onbekend
2
22%
1
3%
-
-
3
6%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
3. Belemmeringen vrijwilligerswerk Een ontwikkeling in de mate waarin de deelnemers belemmeringen ervaren met betrekking tot het verrichten van vrijwilligerswerk hebben we vastgesteld op basis van 16 items37. Er is sprake van 36
Vraag 6 van deel B van vragenlijst-t2.
37
Vraag 9 van deel B van vragenlijst-t2
80
een positieve ontwikkeling wanneer het aantal ervaren belemmeringen (in kracht) is afgenomen. Bij de helft van de deelnemers is de vraag hierover niet ingevuld. Van de resterende 25 deelnemers zijn er 8 die minder belemmeringen ervaren. Het zijn voornamelijk Doorstroom-deelnemers die na afronding van het traject vrijwilligerswerk doen. De afname van de (kracht van de) belemmeringen bestaat vooral uit het gevoel niet langer ondersteuning te ontberen bij het zoeken naar en doen van vrijwilligerswerk. Andere items die minder als een belemmering worden ervaren zijn: leeftijd, psychische en lichamelijke gezondheid en gebrek aan zelfvertrouwen. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Afgenomen
-
-
7
23%
1
10%
8
16%
Gelijk op t1 en t2
2
22%
5
16%
2
20%
9
18%
Toegenomen
1
11%
3
10%
4
40%
8
16%
Onbekend
6
67%
16
52%
3
30%
25
50%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
4. Beeld vrijwilligerswerk De mate waarin deelnemers een beter beeld hebben gekregen van het vrijwilligerswerk dat ze zouden kunnen en willen doen en hoe ze er aan zouden moeten komen, hebben we op basis van twee vragen vastgesteld38. In totaal 16 deelnemers (32%) laten een positieve ontwikkeling zien. Het zijn overwegend Doorstroom-deelnemers, die na afronding van het traject vrijwilligerswerk doen. Zijn de deelnemers van mening dat hun trajectdeelname bijgedragen heeft aan het de positieve ontwikkeling? •
Eén deelnemer vindt van niet en van een ander deelnemer weten we het niet;
•
In alle andere gevallen heeft het traject wel bijgedragen aan de positieve ontwikkeling op dit punt. Dat heeft vooral te maken met het actief worden in werkstages en het leren kennen van OK als instelling waar ze terecht kunnen als het om vrijwilligerswerk gaat. Een deel van de deelnemers is na afronding van het traject actief in een klassiek OK-traject, een ander deel is doorgestroomd of uitgestroomd, maar continueert daarnaast (of in afwachting van de start van het vervolgtraject) een deel van de vrijwilligers-activiteiten. Bij drie deelnemers zien we een positieve ontwikkeling zonder dat zij vrijwilligerswerk doen na afronding van het traject. Twee van hen waren aan het werk.
38
Vraag 15 en 16 van deel B van vragenlijst-t2.
81
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
1
11%
13
42%
2
20%
16
32%
Gelijk op t1 en t2
6
67%
14
45%
5
50%
25
50%
Afgenomen
1
11%
2
7%
3
30%
6
12%
Onbekend
1
11%
2
7%
-
-
3
6%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
5. Dagstructuur Een vijfde aspect hebben we dagstructuur genoemd. We hebben een ontwikkeling op dit aspect vastgesteld op grond van vier uitspraken39. Een positieve ontwikkeling betekent bijvoorbeeld dat een deelnemer vaker op tijd komt voor afspraken, 's morgen beter weet hoe de dag er uit zal zien of minder moeite heeft om elke morgen op een zelfde tijdstip op te staan. We zien een positieve ontwikkeling bij 23 deelnemers (46%). Menen de 23 deelnemers dat het traject heeft bijgedragen aan de positieve ontwikkeling? •
In 10 gevallen lijkt de ontwikkeling gerelateerd aan trajectdeelname: in bijna al die gevallen omdat de deelnemers actief zijn in vrijwilligerswerk of betaald werk na afronding van het traject en die ontwikkeling toeschrijven aan hun trajectdeelname;
•
In een aantal gevallen is duidelijk dat de deelnemer de ontwikkeling niet aan het traject toeschrijft maar aan een nieuwe hobby (fitness), activiteiten op de school van haar kinderen en werk. In de overige gevallen kunnen we de uitkomsten niet interpreteren. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
3
33%
17
55%
3
30%
23
46%
Gelijk op t1 en t2
6
67%
10
32%
5
50%
21
42%
Afgenomen
-
-
2
7%
-
-
2
4%
Onbekend
-
-
2
7%
2
20%
4
8%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
6. Steun/sociaal isolement De mate waarin een deelnemer steun of juist sociaal isolement ervaart vatten wij ook op als aspect van 'maatschappelijke en sociale activiteit'. We hebben een ontwikkeling op dit punt vastgesteld met behulp van 6 stellingen40. De ontwikkeling is positief wanneer de ervaren steun uit de omgeving is toegenomen (en men dus minder sociaal isolement ervaart). Bij 19 deelnemers (37%) zien we een positieve ontwikkeling.
39
De eerste 4 items van vraag 21 van deel B van vragenlijst-t2.
40
Vraag 27 van deel B van vragenlijst-t2.
82
Menen de 19 deelnemers dat het traject hieraan heeft bijgedragen? •
Elf deelnemers zeggen dat de ervaren steun te maken heeft met hun trajectdeelname of het is op grond van hun verhaal aannemelijk. Eén van hen zegt bijvoorbeeld dat hij door zijn werkstage heeft leren zien dat "werken werkt" en dat dit ertoe heeft geleid dat hij meer steun ervaart. Een andere deelnemer denkt dat de toegenomen steun die ze ervaart misschien voortkomt uit het feit dat ze bezig was tijdens het traject en onder de mensen kwam. Ze voelt zich minder alleen nu. Weer een andere deelnemer benadrukt hoe gezellig ze het vindt dat ze nu vrijwilligerswerk doet. Gezelligheid (contacten met andere vrijwilligers) vindt ze de belangrijkste opbrengst van het traject. Nog weer een andere deelnemer doet geen vrijwilligerswerk maar zegt toch iets meer steun te ervaren, omdat ze nu weet dat ze altijd terecht kan bij haar contactpersoon bij OK als ze ergens mee zit. Drie deelnemers noemen in dit verband behalve hun (voormalige)trajectbegeleider ook de begeleiding op de werkplek waar ze nog steeds als vrijwilliger actief zijn.
•
De overige deelnemers menen van niet of we hebben geen betrouwbare t3-gegevens op dit punt; Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
3
33%
10
32%
6
60%
19
38%
Gelijk op t1 en t2
4
44%
11
36%
3
30%
18
36%
Afgenomen
1
11%
9
29%
1
10%
11
22%
Onbekend
1
11%
1
3%
-
-
2
4%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
7. Beleving huidige situatie Het laatste aspect hebben wij 'Beleving van de huidige situatie' genoemd. We hebben een ontwikkeling op dit gebied vastgesteld op grond van 11 stellingen41. We zien dat 58% van de deelnemers (n=29) op dit punt een positieve ontwikkeling laat zien. Dit blijkt daarmee het aspect waarop het vaakst sprake is van een positieve ontwikkeling! Schrijven de deelnemers de positievere beleving toe aan het traject? •
In 18 gevallen zeggen de deelnemers van wel of is dit aannemelijk op grond van hun verhaal. Er wordt daarbij verwezen naar de gevonden baan, het doen van vrijwilligerswerk, de ondervonden steun, het toegenomen zelfvertrouwen, het positievere zelfbeeld, het gevoel niet langer stil te staan, het meer op orde hebben van de thuissituatie en opgedane sociale contacten;
•
In de overige gevallen zien de deelnemers geen bijdrage door het traject, of we weten het niet.
41
Vraag 26 van deel B van vragenlijst-t2.
83
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
6
67%
20
65%
3
30%
29
58%
Gelijk op t1 en t2
2
22%
5
16%
3
30%
10
20%
Afgenomen
-
-
4
13%
2
20%
6
12%
Onbekend
1
11%
2
7%
2
20%
5
10%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
4.5
Resultaten in brede zin: overige ontwikkelgebieden
Op grond van de productomschrijvingen hebben we ontwikkelingen op het gebied van kennis en werknemers- en beroepsvaardigheden in het onderzoek betrokken. Onder werknemersvaardigheden verstaan we in dit geval het vermogen om op tijd te komen, afspraken na te komen, om te gaan met collega’s en leidinggevenden, zich te kunnen bewegen binnen gezagsverhoudingen en opdrachten uit te voeren. Onder beroepsvaardigheden verstaan we hier alleen kennis en gebruik van de computer. Bij kennis gaat het in onze optiek om kennis van het re-integratieveld, van de rechten en plichten binnen de WWB, van wat re-integratiebedrijven te bieden hebben en wat deelnemers in een traject uit een ander re-integratieprogramma te wachten staat.
1. Werknemersvaardigheden Een ontwikkeling op het gebied van de werknemersvaardigheden hebben we vastgesteld op grond van 13 verschillende uitspraken42. We constateren bij 21 deelnemers (42%) een positieve ontwikkeling. Bij de meeste deelnemers zien we echter geen ontwikkeling. Heeft het traject volgens de deelnemers iets te maken met de positieve ontwikkeling? •
16 van de 21 deelnemers zeggen van wel of het is op basis van hun verhaal aannemelijk. We zien met name verschuivingen op de items die betrekking hebben op de toegenomen assertiviteit (minder onzekerheid tegenover leidinggevenden, eerder geneigd aan te geven wanneer iets niet zint, minder bang om iets te zeggen in een groep). We zien ook een aantal keer een verschuiving op het punt van 'opdrachten krijgen' (minder moeite mee). De items die eigenlijk betrekking hebben op de 'dagstructuur' komen ook geregeld naar voren (aan het begin van de dag weten hoe de dag er uit zal zien, vaker op dezelfde tijd opstaan, minder moeit hebben met op tijd opstaan e.d.). Eén deelnemer benadrukt dat hij vooral heeft geleerd dat het in een Nederlandse werksituatie belangrijk is dat je een eigen mening hebt en dat je aangeeft wat jij denkt dat goed is om te doen. Ook ten aanzien van een baas;
•
De positieve ontwikkelingen op het gebied van de werknemersvaardigheden hebben te maken met de ervaringen tijdens de werkstage, de gesprekken met de trajectbegeleider of begeleider op de werkplek en met de training werknemersvaardigheden. Eén deelnemer stelt dat elke
42
84
Vraag 21 van deel B van vragenlijst-t2.
schoolverlater zo'n training werknemersvaardigheden zou moeten krijgen. Het biedt volgens haar een goede basis. Zij zelf heeft er veel van geleerd: over hoe een cv te maken en te solliciteren, over hoe je te presenteren, over hoe om te gaan met je baas en collega's en ze heeft ook geleerd zich wat minder terughoudend op te stellen in een groep. Het was voor haar goed om te merken dat een groep eerst spannend is, maar dat het gemakkelijker wordt als je elkaar leert kennen. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
2
22%
16
52%
3
30%
21
42%
Gelijk op t1 en t2
7
78%
10
32%
5
50%
22
44%
Afgenomen
-
-
2
7%
1
10%
3
6%
Onbekend
-
-
3
10%
1
10%
4
8%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
2. Kennis en gebruik van de computer De ontwikkeling van de kennis over en het gebruik van de computer is bepaald aan de hand van twee vragen43. Bij 14 deelnemers (28%) zien we een positieve ontwikkeling, maar bij de meesten geen (70%). Wat zeggen de 14 deelnemers erover? •
In 11 gevallen schrijven de deelnemers de toegenomen kennis toe aan het traject. In al deze gevallen is sprake geweest van het volgen van een computercursus tijdens het traject: soms omdat de cursus structureel onderdeel uitmaakte van de trajectactiviteiten (7x), in andere gevallen op grond van de individuele omstandigheden en noden van de deelnemer;
•
In de overige gevallen zeggen de deelnemers dat de positieve ontwikkeling niet voortkomt uit trajectdeelname, maar te maken heeft met eigen inspanningen op dit gebied, buiten het traject om. In één geval weten we het niet. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
4
44%
7
23%
3
30%
14
28%
Gelijk op t1 en t2
5
56%
24
77%
6
60%
35
70%
Onbekend
-
-
-
-
1
10%
1
2%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
3. Kennis Bij het ontwikkelgebied 'kennis', gaat het in onze optiek om kennis van het re-integratieveld, van de rechten en plichten binnen de WWB, van wat re-integratiebedrijven te bieden hebben en wat 43
Vraag 22 en 23 van deel B van vragenlijst-t2.
85
deelnemers in een traject uit een ander re-integratieprogramma te wachten staat. Het bleek echter maar zeer beperkt mogelijk om deze aspecten nader te operationaliseren. Uiteindelijk hebben we in de analyse vier vragen gebruikt44 die gezamenlijk een indicatie kunnen geven voor de ontwikkeling van kennis. Die analyse blijft echter arbitrair, omdat het vragen naar aanwezige kennis over specifieke persoongebonden aspecten van de WWB of het re-integratieveld eigenlijk verificatie vergt (bijvoorbeeld: of iemand daadwerkelijk vrijstelling van de arbeidsverplichting heeft). Met het nodige voorbehoud constateren we daarom dat bij 13 deelnemers een indicatie is gevonden voor toegenomen kennis. Heeft het traject een bijdrage geleverd aan de positieve ontwikkeling? •
Volgens 10 van de 13 deelnemers wel: één van hen geeft bijvoorbeeld aan dat ze door het traject iets meer zicht heeft gekregen op haar rechten en plichten in het kader van de WWB en op het aanvragen van een medische keuring. Een andere deelnemer geeft aan dat ze meer zicht heeft gekregen op wat haar te wachten staat (doorstroom). Volgens weer een andere deelnemer is de toegenomen kennis over het re-integratieveld en hoe te opereren als je op zoek bent naar betaald werk, wat haar betreft, zelfs de belangrijkste opbrengst van het traject;
•
Van drie deelnemers weten we niet of het traject heeft bijgedragen aan de ontwikkeling. Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Toegenomen
1
11%
11
36%
1
10%
13
26%
Gelijk op t1 en t2
8
89%
17
55%
8
80%
33
66%
Afgenomen
-
-
1
3%
-
-
1
2%
Onbekend
-
-
2
7%
1
10%
3
6%
Totaal
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
4.6
Samenvatting resultaten in brede zin
De ontwikkelingen in brede zin beslaan de ontwikkelgebieden arbeidsmarktoriëntatie, maatschappelijke en sociale activiteit en overige ontwikkelingen. Arbeidsmarktoriëntatie bestaat uit 8 aspecten waarop we ontwikkelingen bij de deelnemers hebben gemeten, maatschappelijke en sociale activiteit uit 7 aspecten en er zijn drie overige ontwikkel-gebieden. In voorgaande paragraaf vonden we het volgende: Op het gebied van arbeidsmarktoriëntatie (zie tabel aan het einde van de paragraaf): •
44
86
zien we de grootste verschuiving op het aspecten "vertrouwen in de eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt": bij 42% van de deelnemers is dat vertrouwen toegenomen. In minimaal de helft van die gevallen schrijven de deelnemers dat (mede) toe aan hun trajectdeelname.
Vraag 17 t/m 20 van deel B van vragenlijst-t2.
•
De geringste verschuiving zien we bij arbeidsmotivatie. Bij slechts vijf deelnemers is sprake van positieve ontwikkeling. Hierbij zij vermeld dat de deelnemers die op het tweede meetmoment betaald aan het werk waren, daarbij buiten beschouwing zijn gelaten.
•
De aantallen zijn eigenlijk te klein om een echt zinvolle vergelijking tussen de varianten te maken. Doen we het toch, dan lijkt het erop dat: › Doorstroom-deelnemers gemiddeld iets vaker een toegenomen offerbereidheid en een toegenomen sollicitatieactiviteit laten zien. Ze hebben ook relatief vaker een beter beeld ontwikkeld van het werk dat ze willen en kunnen doen en hoe ze daar aan zouden moeten komen; › Doorstroom-deelnemers vertonen minder vaak een toegenomen vertrouwen in de eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt. De Aan de Slag-deelnemers scoren hier relatief gesproken juist het vaakst positief.
Op het gebied van maatschappelijke en sociale activiteit vinden we (zie tabel): •
De grootste verschuiving op het aspect 'beleving van de huidige situatie': bij 58% van de deelnemers is de beleving positiever geworden. In de meeste gevallen schrijven de deelnemers dat (mede) toe aan hun trajectdeelname;
•
De geringste verschuiving vinden we bij 'mate van belemmeringen mbt vrijwilligerswerk'. In een groot aantal gevallen was de vraag over dit onderwerp echter niet ingevuld;
•
Een vergelijking van de drie varianten op dit gebied laat zien dat: › Doorstroom-deelnemers relatief iets vaker een positieve ontwikkeling laten zien ten aanzien van de belemmeringen mbt vrijwilligerswerk, het beeld dat ze hebben gekregen van vrijwilligerswerk en de dagstructuur; › De Actief-deelnemers relatief vaker meer steun uit hun omgeving (minder sociaal isolement) zijn gaan ervaren. Dit is bij uitstek één van de doelen van de Actief; › De Aan de Slag-deelnemers weinig positieve ontwikkelingen laten op alle onderdelen die met vrijwilligerswerk te maken hebben. Gezien de beoogde doelgroep en de doelstellingen is dat een logische uitkomst. Het moet immers gaan om deelnemers die betaald aan het werk kunnen.
Bij de drie overige ontwikkelgebieden (zie tabel): •
zien we de grootste verschuiving bij werknemersvaardigheden: 42% van de respondenten scoort positief op dit punt. Vergelijken we de drie uitvoeringsvarianten, dan lijkt het er op dat: › Doorstroom-deelnemers relatief vaak positief scoren op werknemersvaardigheden; › Aan de Slag-deelnemers vaker een toename van kennis en het gebruik van de computer vertonen. Een computertraining was een vast onderdeel in hun trajecten.
NB: voor de duidelijkheid vermelden we nogmaals dat 'geen ontwikkeling' kan betekenen dat er ook weinig ontwikkeling mogelijk was. De deelnemer wilde op het eerste meetmoment bijvoorbeeld al heel graag werken, had toen al zeer veel vertrouwen in de eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt, solliciteerde al veel etc. Weinig deelnemers met een positieve ontwikkeling op een bepaald aspect kan dus ook betekenen, dat al veel deelnemers op dat punt hoog scoorden op het eerste meetmoment.
87
Samenvatting ontwikkelingen in brede zin
Arbeidsoriëntatie
Aantal deelnemers
Percentage van
met positieve ontwikkeling
onderzoekspopulatie
Ontwikkeling door traject?
5
10%
3
Toename offerbereidheid
15
30%
8
Toename betekenis betaald werk
10
20%
4
Afname belemmeringen betaald werk
16
32%
10
Toename vertrouwen eigen mogelijkheden
21
42%
12
Vertrouwen betaald werk binnen 1 á 2 jaar
12
24%
9
Toename sollicitatieactiviteit
11
22%
7
Beter beeld ontwikkeld betaald werk
13
26%
8
Totaal aantal met pos ontwikkeling.
103
Toename arbeidsmotivatie
Maatschappelijke en sociale activiteit Toename vrijwilligersparticipatie
18
36%
14
Toename participatiemotivatie
18
36%
-
8
19%
7
Beter beeld ontwikkeld
16
32%
14
Meer dagstructuur
23
46%
10
Toename ervaren steun
19
38%
12
Positievere beleving huidige situatie
29
58%
18
Afname belemmeringen vrijwilligerswerk
Totaal aantal met positieve ontwikkeling
131
Overige ontwikkelingen Verbeterde werknemersvaardigheden
21
42%
16
Toegenomen kennis en gebruik computer
14
28%
11
Kennis re-integratieveld en WWB
13
26%
10
Totaal aantal met positieve ontwikkeling
48
4.7
Ontwikkelingen volgens de trajectbegeleiders
De ontwikkelingen in brede zin die wij in voorgaande paragraaf bespraken, hebben we ook gemeten bij de trajectbegeleiders. We hebben hen na afronding van het traject gevraagd welke van de ontwikkelingen zich volgens hen bij hun deelnemers hebben voorgedaan? In de vragenlijst die we de trajectbegeleiders hiertoe hebben voorgelegd zijn de ontwikkelingen wel anders geoperationaliseerd 45. Dit betekent onder meer dat we van het ontwikkelgebied 'arbeidsmarktoriëntatie' 7 in plaats van 8 aspecten hebben bekeken, op het gebied van 'maatschappelijke en sociale activiteit' 5 in plaatst 45
88
Voor vragenlijst trajectbegeleiders, zie bijlage IV.
van 7 aspecten en van de overige ontwikkelgebieden heeft het aspect 'kennis' een ander inhoud. In vergelijking met de deelnemers hebben we de trajectbegeleiders een aantal extra vragen voorgelegd over belastbaarheid, zelfvertrouwen en zelfredzaamheid. We hebben ons vooral ingespannen om de vragenlijsten te verzamelen van de trajectbegeleiders van de 50 deelnemers die we tenminste twee keer gesproken hebben. Dat is in 42 gevallen gelukt46. Van deze 42 hebben we steeds de deelnemerinformatie vergeleken met de trajectbegeleiderinformatie47. Op het gebied van arbeidsmarktoriëntatie blijken de trajectbegeleiders: •
drie ontwikkelingen duidelijk positiever in te schatten dan we op basis van de gegevens van de deelnemers constateerden: arbeidsmotivatie, offerbereidheid en de betekenis van betaald werk;
•
Ze zijn over twee ontwikkelingen juist minder optimistisch: het beeld dat de deelnemers door het traject hebben ontwikkeld over het soort werk dat ze zouden willen doen en waarvoor ze ook in aanmerking zouden komen; het vertouwen dat de deelnemers hebben in hun eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Op het gebied van maatschappelijke en sociale activiteit zijn de trajectbegeleiders: •
optimistischer over de ontwikkeling van 'dagstructuur' en – voor zover vergelijkbaar48 – het sociale netwerk van de deelnemers;
•
Ze zijn minder positief over vrijwilligersparticipatie en het beeld dat de deelnemers hebben gekregen van vrijwilligerswerk.
Op het gebied van de overige ontwikkelingen zijn de trajectbegeleiders: •
positiever over de ontwikkeling van de werknemersvaardigheden.
Kijken we nog naar de ontwikkelingen die alleen zijn uitgevraagd bij de trajectbegeleiders en niet zijn gemeten bij de deelnemers, dan blijkt dat bij 67% van de deelnemers volgens de trajectbegeleiders sprake is van een toegenomen zelfvertrouwen. Volgens de gegevens van de trajectbegeleiders is het daarmee de meest voorkomende positieve ontwikkeling. Het percentage deelnemers dat een beter beeld heeft gekregen van zijn arbeidswensen en mogelijkheden is het kleinst.
46
Van 3 (van de 9) Aan de Slag-deelnemers en van 5 (van de 31) Doorstroom-deelnemers hebben we geen vragenlijst van de trajectbegeleider ontvangen.
47
Voor tabellen, zie bijlage VI.
48
Voor het meten van de mate waarin deelnemers steun of sociaal isolement ervaren is een schaal gebruikt met vier stellingen. Bij de trajectbegeleiders is gevraagd of het sociale netwerk van de deelnemers is toegenomen. Hiermee is dus niet helemaal naar een zelfde ontwikkeling gevraagd.
89
Positieve ontwikkelingen volgens trajectbegeleiders en deelnemers vergeleken (%, n=42)) Percentage van 42 deelnemers met positieve ontwikkeling
Arbeidsoriëntatie
Volgens trajectbegeleiders
Volgens deelnemers
Tb positiever dan dlnr
Toename arbeidsmotivatie
21
21
≈
Toename offerbereidheid
41
26
+
Toename betekenis betaald werk
50
17
+
Afname belemmeringen betaald werk
36
33
≈
Vertrouwen eigen mogelijkheden arbeidsmarkt
17
48
-
Toename sollicitatieactiviteit
21
19
≈
5
24
-
Toename vrijwilligersparticipatie
21
31
-
Toename participatiemotivatie
31
31
≈
Beter beeld ontwikkeld
19
33
-
Meer dagstructuur
60
45
+
Toename sociaal netwerk/ toename ervaren steun
57
41
+
Verbeterde werknemersvaardigheden
64
43
+
Toegenomen kennis en gebruik computer
29
26
≈
Toegenomen kennis over re-integratieveld
50
-
-
Toegenomen kennis over WWB
62
-
-
Toegenomen belastbaarheid
41
-
-
Toegenomen zelfvertrouwen
67
-
-
Toegenomen zelfredzaamheid
45
-
-
Beter beeld ontwikkeld betaald werk Maatschappelijke en sociale activiteit
Overige ontwikkelingen
N=42 deelnemers
90
Casus 4 Deelnemer is een 48- jarige, gehuwde, Marokkaanse vrouw. Twee van haar vier kinderen wonen nog thuis (12 en 17 jaar). Haar echtgenoot is arbeidsongeschikt. Deelnemer zelf heeft nauwelijks werkervaring en moeite met de taal. Bij de interviews was haar zus aanwezig, die beter Nederlands sprak. De klantmanager geeft aan de klant naar OK te hebben verwezen op advies van Alexander Calder. Deelnemer had daar twee jaar een traject gevolgd, er was van alles geprobeerd, maar zonder succes. Uitzendbureaus vonden ook inpakwerk voor haar een brug te ver. Deelnemer kwam wel altijd naar haar afspraken. De klantmanager hoopt met de verwijzing te realiseren dat de deelnemer bezig blijft en mogelijk ooit uitstroomt naar betaald werk. Omdat de partner arbeidsongeschikt is, zal het van haar afhangen. Deelnemer vertelt dat ze ooit een medische keuring heeft gehad in verband met haar chronisch te hoge bloeddruk. Van de keuringsarts had ze begrepen dat alleen heel ernstig zieken niet hoefden te werken. Na de keuring volgde een verwijzing naar Alexander Calder. Na twee jaar werd haar gezegd dat het traject zou worden beëindigd, omdat het niet lukte deelnemer aan werk te helpen. Haar klantmanager heeft haar toen naar OK verwezen. Ze volgde anderhalf jaar een Doorstroomtraject. Het traject bestond volgens haar zeggen alleen uit gesprekken met de trajectbegeleider. Ongeveer eens in de maand ging ze daar naar toe. Ze heeft de gesprekken als prettig ervaren, maar kan niet zeggen dat het haar iets heeft opgeleverd. In termen van 'werk' vond ze het traject bij Alexander Calder beter: het was een actiever traject en veel meer op werk gericht. Ze zegt daar veel te hebben geleerd. Naast haar Doorstroom-traject volgde deelnemer een taalcursus bij het Zadkine-college. Ze stelt dat dit gebeurde op eigen initiatief en niet op suggestie of in het kader van haar Doorstroom-traject. Ze heeft in dit verband een paar dagen stage gelopen en vond dat leuk. Deelnemer vertelt verder dat ze erg veel ziek is geweest het afgelopen jaar. Ze laat een brief zien waarin haar huisarts aangeeft dat een traject gericht op arbeidsinschakeling hem niet raadzaam lijkt, omdat ze stevige medicatie moet slikken voor haar veel te hoge bloeddruk en veel stress ervaart als gevolg van de situatie van haar partner. Deelnemer laat ook een afsprakenbrief zien van het Riagg. In overleg met de klantmanager heeft de trajectbegeleider besloten het traject te beëindigen. Deelnemer weet niet wat nu het vervolg zal zijn. Ze heeft een gesprek gehad met haar klantmanager, maar kan niet aangeven wat daarin besproken is, anders dan dat haar traject zou ophouden. Het traject van de deelnemer laat op grond van de vragenlijsten geen positieve ontwikkelingen zien. Desgevraagd kan deelnemer niet aangeven wat de opbrengst van haar trajectdeelname is geweest. Ze vindt het ook te moeilijk om haar waardering uit te drukken in een rapportcijfer.
91
Hoofdstuk 5 Succesvolle trajecten 5.1
Inleiding
In paragraaf 2 van het voorgaande hoofdstuk stelden we vast hoe groot het aandeel succesvolle trajecten was op grond van de basale trajectresultaten (uitstroom, doorstroom, uitval). In de daarop volgende paragrafen beschreven we vervolgens de resultaten in brede zin: we stelden vast op welke aspecten van onder meer arbeidsmarktoriëntatie en maatschappelijke en sociale activiteit deelnemers een positieve ontwikkeling lieten zien (op grond van deelnemer- en trajectbegeleiderinformatie). Wat we echter nog niet hebben gedaan, is het vaststellen van het aandeel succesvolle trajecten op basis van die resultaten in brede zin. Dat doen we dus alsnog. In paragraaf 5.2 op grond van de deelnemerinformatie en in 5.3 op grond van de trajectbegeleiderinformatie. We bepalen eerst de maat voor een succesvol traject en beschrijven dan de succespercentages. In paragraaf 5.4 kijken we op nog weer een ander manier naar de trajectresultaten: we hebben de deelnemers gevraagd of zij in eigen woorden wilden aangeven wat volgens hen de belangrijkste opbrengst was van het traject. We hebben hen ook gevraagd hun waardering voor de opbrengsten en het traject in zijn geheel uit te drukken in een rapportcijfer. In paragraaf 5.5 tot slot, staan we even apart stil bij de vraag wat de deelnemers en trajectbegeleiders het meest waardevolle onderdeel vonden van het traject.
5.2
Succespercentages op basis van deelnemerinformatie
Kijken we naar de trajectresultaten in bredere zin die we in het voorgaande hoofdstuk beschreven, dan constateren we dat op alle aspecten die wij hebben onderscheiden, minimaal een paar deelnemers een positieve ontwikkeling laten zien. Het idee is dat het voorkomen van een aantal van die positieve ontwikkelingen, ook kan betekenen dat er sprake is van een succesvol of waardevol traject. We hebben daarvoor echter geen maat: betekent het voorkomen van één positieve ontwikkeling dat het traject een succes is? Of moeten dat er twee zijn, of drie? Op deze plek gaan we een norm stellen. Die norm is echter willekeurig. Arbitrair blijft natuurlijk ook dat we niet bij alle deelnemers hebben kunnen achterhalen of het traject bijgedragen heeft geleverd aan geconstateerde ontwikkelingen en dat meerdere deelnemers aangeven dat bepaalde ontwikkelingen helemaal niets met het traject te maken hebben. We bekijken eerst naar het aantal deelnemers dat positieve ontwikkelingen op de verschillende aspecten laat zien49: •
49
Op het gebied van arbeidsmarktoriëntatie laat 24% van de deelnemers geen enkele positieve ontwikkeling zien en scoort 30% positief op minstens 4 van de 8 aspecten. Voor tabellen, zie bijlage VI.
93
•
Op het gebied van maatschappelijke en sociale activiteit laat 14% van de deelnemers geen enkele ontwikkeling zien en scoort 44% op minimaal 3 van de 7 aspecten.
•
Op de overige ontwikkelgebieden laat 28% van de deelnemers geen enkele ontwikkeling zien; 72% scoort positief op minstens 1 van de 3 gebieden;
•
Als we de drie uitvoeringsvarianten ondanks de kleine aantallen op deze punten vergelijken, dan scoren de Doorstroom-deelnemers op alle drie gebieden het hoogste gemiddelde aantal positieven ontwikkelingen.
Nemen we vervolgens alle aspecten samen (18 in totaal), dan scoren vier deelnemers op geen enkel aspect positief. Daar heeft zich dus geen enkele ontwikkeling in brede zin voor gedaan. Het hoogste aantal ontwikkelingen is 13. Positieve ontwikkeling op:
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Geen van de aspecten
11%
3%
20%
4
8%
2 van de 18 aspecten
22%
10%
10%
6
12%
3 van de 18 aspecten
-
7%
10%
3
6%
4 van de 18 aspecten
22%
10%
10%
6
12%
5 van de 18 aspecten
11%
3%
10%
3
6%
6 van de 18 aspecten
11%
16%
-
6
12%
7 van de 18 aspecten
11%
13%
-
5
10%
8 van de 18 aspecten
-
16%
30%
8
16%
9 van de 18 aspecten
-
13%
-
4
8%
11%
7%
10%
4
8%
-
3%
-
1
2%
100%
100%
100%
50
100%
10 van de 18 aspecten 13 of meer van de 18 aspecten Totaal deelnemers
Als we stellen dat er sprake is van een succesvol traject, wanneer minstens op de helft van de aspecten positief wordt gescoord, dan zou het succespercentage 18% zijn. Omdat dit voorbij gaat aan de grotere groepen deelnemers die toch een redelijk aantal ontwikkelingen laten zien (bijvoorbeeld 6 of 8), vinden we '9 van de 18 aspecten' een te strenge norm. Gaan we uit van minimaal 7 positieve ontwikkelingen, dan is het succespercentage 44%. Gaan we uit van minimaal 6 positieve ontwikkelingen dan kan 56% van de trajecten succesvol genoemd worden. Een vergelijking van de uitvoeringsvarianten (ondanks de kleine aantallen) maakt duidelijk dat de meeste Aan de slag- en Actief-deelnemers minder dan zes positieve ontwikkelingen laten zien. Bij de Doorstroom-deelnemers zijn het er juist meestal méér dan zes. Berekenen we het gemiddelde aantal positieve ontwikkelingen dan zien we ook dat dit bij Doorstroom het hoogst is. Op grond hiervan kunnen we dus zeggen dat de Doorstroom-trajecten (binnen onze responsgroep) relatief vaker succesvol zijn.
94
Gemiddeld aantal positieve ontwikkelingen Aan de Slag (n=9)
4,4
Doorstroom (n=31)
6,3
Actief (n=10)
4,8
Gemiddeld (n=50)
5,7
Wanneer we in de analyse nog twee ontwikkelingen zouden betrekken, namelijk 'arbeidsparticipatie' en 'doorstroom naar een ander re-integratietraject', dan blijft het percentage succesvolle en niet succesvolle trajecten gelijk. Koppelen we in plaatst daarvan de basale trajectresultaten (paragraaf 4.2) aan de ontwikkelingen in brede zin, dan vinden we dat: •
alle (gedeeltelijke) uitstromers minimaal 6 positieve ontwikkelingen laten zien;
•
veruit de meeste doorstromers naar een vervolgtraject ook minstens 6 positieve ontwikkelingen laten zien;
•
alle voortijdige uitvallers minder dan 6 positieve ontwikkelingen laten zien;
•
net iets meer dan de helft van de uitvallers die het traject wel hebben afgemaakt ook minder dan 6 positieve ontwikkelingen laten zien. Als we de doorstromers naar klassiek OK bekijken, dan is dat zelfs voor een relatief groter deel zo (NB: kleine aantallen!)
5.3
Succespercentages op basis van de informatie van de trajectbegeleiders
Vanuit het perspectief van de trajectbegeleider kunnen we ook succespercentages benoemen. We voegen alle potentiële ontwikkelingen die we de trajectbegeleider hebben voorgelegd daarom samen; het zijn er 19 in totaal. Volgens de trajectbegeleider zien we bij drie deelnemers geen enkele positieve ontwikkeling, bij twee deelnemers 18 positieve ontwikkelingen en er zijn geen deelnemers die positief scoren op alle 19 onderdelen. In bijna de helft van de trajecten is volgens de trajectbegeleiders sprake van 10 of meer positieve ontwikkelingen. Wanneer we dezelfde normen hanteren als in voorgaande paragraaf, dan is: •
het succespercentage 48% als we uitgaan van een succesvol traject bij positieve ontwikkelingen op minstens de helft van 19 aspecten (in dit geval 10 of meer);
•
het succespercentage 74%, als we uitgaan van minimaal 7 positieve ontwikkelingen;
•
het succespercentage 81%, als we uitgaan van minstens 6 positieve ontwikkelingen.
In alle gevallen is dit dus hoger dan de percentages op grond van de deelnemerinformatie.
95
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Geen
-
2
1
3
7%
1 - 5 van de 19 aspecten
1
2
2
5
12%
6 van de 18 aspecten
-
2
1
3
7%
7 van de 18 aspecten
-
1
-
1
2%
8 van de 18 aspecten
1
3
2
6
14%
9 van de 18 aspecten
-
4
-
4
10%
10 of meer
4
12
4
20
48%
N=6
N=26
N=10
42
100%
Totaal deelnemers
Op grond van de trajectbegeleiders-informatie vinden we bij alle drie de uitvoeringsvarianten meer succesvolle dan niet-succesvolle trajecten. De aantallen zijn nog kleiner dan hiervoor, maar vergelijken we het gemiddeld aantal ontwikkelingen per variant (zie onderstaande tabel), dan liggen die wel erg dicht bij elkaar. Actief scoort net iets lager. Gemiddeld aantal positieve ontwikkelingen (trajectbegeleider) Aan de Slag (n=6)
9,7
Doorstroom (n=26)
9,4
Actief (n=10)
8,2
Gemiddeld (n=42)
9,1
We hebben een paar gevallen nader bekeken om de uitkomsten op grond van de informatie van de trajectbegeleiders en de deelnemers te controleren: •
De twee deelnemers die volgens de gegevens van de trajectbegeleiders de meeste positieve ontwikkelingen lieten zien (beide 18), zijn zelf ook zeer enthousiast over hun traject. In beide gevallen gaat het om doorstromers naar een vervolgtraject. Op grond van hun eigen informatie constateerden we 8 en 10 positieve ontwikkelingen;
•
De deelnemers die volgens de trajectbegeleiders geen ontwikkeling lieten zien, blijken 'voortijdige uitvallers in overleg' te betreffen. De éne deelnemer is teruggemeld, omdat de deelnemer geen inzicht had in eigen kunnen en functioneren en daar ook niet op aanspreekbaar was. Volgens de deelnemerinformatie is sprake van twee positieve ontwikkelingen. Die uitkomsten zijn echter twijfelachtig. Dat geldt ook voor de tweede deelnemer. Hij is aangemeld voor een zorgtraject. De laatste deelnemer is teruggemeld wegens toenemende gezondheidsklachten. Er is een arbeidsmedische keuring aangevraagd. Ook volgens de deelnemer zelf zijn er geen positieve ontwikkelingen;
•
De twee deelnemers die volgens hun eigen informatie geen positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt, scoren ook volgens de trajectbegeleiders op slechts een paar punten positief.
96
Tot slot: koppelen we de basale trajectresultaten met de positieve ontwikkelingen volgens de trajectbegeleiders in brede zin, dan is: bij alle (gedeeltelijke) uitstromers én bij alle doorstromers naar een re-integratiebedrijf sprake van meer dan 6 positieve ontwikkelingen; bij 92% van de uitvallers die wel de volledige trajectduur hebben doorlopen ook sprake van meer dan 6 positieve ontwikkelingen; bij vrijwel alle voortijdige uitvallers sprake van minder dan 6 positieve ontwikkelingen.
5.4
Belangrijkste opbrengst en waardering
Opbrengsten We hebben de deelnemers op twee manieren gevraagd aan te geven wat volgens hen de belangrijkste opbrengst was van het traject. 1. Als we in de gelegenheid waren de uitkomsten te bespreken en de vraag voor de deelnemers niet te abstract was (n=36), hebben we de deelnemers gevraagd welke van de bij hen geconstateerde positieve ontwikkelingen zij het belangrijkst vonden; 2. We hebben alle deelnemers gevraagd in eigen woorden aan te geven wat trajectdeelname hen had opgeleverd. Ad 1: De geconstateerde positieve ontwikkeling die het vaakst door de deelnemers wordt genoemd als meest wezenlijke opbrengst is 'toegenomen vrijwilligersparticipatie' (7x keer genoemd). Toegenomen arbeidsparticipatie, toegenomen vertrouwen in eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt/zelfvertrouwen, verbeterde werknemersvaardigheden en een positieve beleving van de huidige situatie worden allemaal 4 keer aangewezen. De meeste overige ontwikkelingen worden één keer genoemd. Ad 2: De tweede vraag leverde 46 keer een bruikbare respons op. Over het algemeen genomen bestaat de opbrengst van trajectdeelname volgens de Aan de Slag-deelnemers overwegend uit het opdoen van werkervaring en werkritme en omgaan collega's. De respondenten onder de Doorstroom-deelnemers leggen meer nadruk op toegenomen zelfvertrouwen, nuttig bezig zijn, het huis uit zijn en het opdoen van sociale contacten. Ze noemen ook wel het oefenen met bepaalde vaardigheden. De opbrengst volgens de Actief-deelnemers gaat ook meer over sociale contacten en bezig zijn. Dit sluit grofweg aan bij de beoogde doelgroepen en de productomschrijvingen van drie uitvoeringsvarianten. Een greep uit hetgeen we optekenden. (Aan de Slag:) •
Beter leren omgaan met collega's, aangezet om bezig te zijn en een (leef/werk) ritme op te bouwen;
•
Opbouwen werkritme, toegenomen gevoel van eigenwaarde (nodig en nuttig zijn) en nieuw sociaal contact (als gevolg van vrijwilligerswerk);
•
Werkervaring en kennis opgedaan (in de elektrotechniek);
97
•
Werkervaring opgedaan (schoonmaken), kennis en vaardigheden opgedaan tijdens de groepstraining (schrijven van sollicitatiebrief, gebruik internet), contact met Nederlandstalige collega's. Bezig zijn in plaatst van alleen en saai thuiszitten; (Doorstroom:) •
Zich weer nuttig voelen, onder de mensen komen. Toegenomen zelfvertrouwen;
•
Voelt zich nuttig door vrijwilligerswerk. Wil het iedereen aanbevelen en uitleggen. Had dat veel eerder moeten weten/doen. Doet iets voor haar geld. Het is niet gewoon om geld te krijgen zonder er iets voor te doen;
•
De gelegenheid te oefenen met de Nederlandse taal, nieuwe sociale contacten en training werknemersvaardigheden heel nuttig;
•
Geoefend met het administratieve - en baliewerk;
•
Kennis opgehaald door balietraining en de ervaring deelnemer goed kan omgaan met collega's en dat het ook gezellig is. Toegenomen motivatie om betaald werk te gaan zoeken in administratie;
•
Meer durf en meer arbeidsmotivatie en uiteindelijk ook een baan;
•
Meer zelfvertrouwen in hoe dingen te doen om aan werk te komen. Meer gemotiveerd ook om wat te gaan doen;
•
Actiever geworden worden, minder aan anderen overlaten, meer zelf regie in handen houden en niet alles voor zich laten regelen en eerder haar mond open doen;
•
Werkervaring en sociale contacten opgedaan, toegenomen zelfvertrouwen.
(Actief:) •
Dankbaar vrijwilligerswerk en gezelligheid (sociale contacten);
•
Bezig zijn, onder de mensen zijn, gevoel verschil te maken, sociale contacten, meer kennis van de computer en van rolstoelen (rolstoelcursus);
•
Meer zelfvertrouwen, meer sociale contacten, weer meedraaien in de maatschappij.
Rapportcijfers We hebben de deelnemers gevraagd twee rapportcijfers te geven: één voor het traject in zijn geheel en één voor alleen hetgeen trajectdeelname hen heeft opgeleverd. Dat laatste rapportcijfer blijkt iets lager uit te vallen dan het eerste. Het traject in zijn geheel wordt gewaardeerd met gemiddeld een 7,4 en de opbrengsten met een 6,6. De opbrengsten worden in ruim een kwart van de gevallen gewaardeerd met een onvoldoende en net iets vaker met een rapportcijfer 8 of hoger. Het traject in zijn geheel krijgt vier keer een onvoldoende, maar in 59% van de gevallen een zeer positieve beoordeling.
98
Rapportcijfer voor opbrengst traject en traject in het algemeen Voor opbrengst traject
Voor gehele traject
Onvoldoende
11
26%
4
9%
Rapportcijfer 6 of 7
19
44%
14
32%
Rapportcijfer 8 of hoger
12
29%
25
59%
N=42
100%
N=43
100%
Totaal
De Doorstroom-deelnemers geven samen gemiddeld het hoogste cijfer voor de opbrengsten. De Actief-deelnemers gemiddeld het laagste. Kijken we naar de waardering voor het traject als geheel, dan zijn de Doorstroom-deelnemers wederom het meest en de Actief-deelnemers het minst tevreden. Gemiddelde rapportcijfers Opbrengst traject
Gehele traject
Aan de Slag
6,1
7,0
Doorstroom
6,9
7,9
Actief
5,9
6,4
Totaal
6,6
7,4
5.5
Meest waardevolle onderdeel van het traject
Volgens de deelnemers We hebben onze 50 respondenten gevraagd wat in hun ogen het meest waardevolle onderdeel was van het traject. We beperken ons hier tot vijf onderdelen: de begeleiding door de trajectbegeleider, de werkstage, de begeleiding op de werkplek, het contact met collega's of collega-deelnemers en een (eventuele) training of cursus. Het grootste deel van de deelnemers noemde, zoals ook de bedoeling was, één onderdeel. Een aantal deelnemers noemde echter meerdere onderdelen, omdat ze vonden dat die onderdelen gelijkwaardig waardevol waren geweest. De werkstage wordt het vaakst genoemd als meest waardevolle onderdeel (23x). Dit wordt gevolgd door een training of cursus en begeleidingsgesprekken door de trajectbegeleider (beide 14x), contacten met collega's of collega-deelnemers (10x) en de begeleiding op de werkplek (4x). Vier deelnemers vonden geen enkele van de vijf in de analyse betrokken onderdelen waardevol. Drie ervan noemden nog wel iets anders: het feit dat de trajectbegeleider heeft geregeld dat ze een opleiding mocht start (1x) en de groepsassessment (2x). Het gaat weer over zeer minimale aantallen, maar relatief gesproken noemen Aan de Slagdeelnemers de werkstage het vaakst als het meest waardevolle onderdeel van het traject (6 van de 9). Dat kan echter ook te maken hebben met het feit dat de werkstage altijd onderdeel uit maakt
99
van het traject en ook het meest intensief was. Bij de Doorstroom- en Actief-deelnemers was dat niet altijd het geval (zie hoofdstuk 2). Bij 70% van de trajecten komt een werkstage voor. Omdat de deelnemers de werkstage het vaakst als meest waardevolle onderdeel van het traject benoemen én omdat de werkstage het meest cruciale en vernieuwende element in de experimentrajecten zou zijn, willen we weten of werkstages vaker voorkomen bij succesvolle trajecten. We gaan uit van de basale trajectresultaten: uitstroom, doorstroom en uitval. We definiëren als succesvol (gedeeltelijke) uitstroom of doorstroom naar een re-integratiebedrijf of klassiek OK50. We zien dan dat 83% van de succesvolle trajecten een werkstage had, tegenover 50% van de nietsuccesvolle trajecten. Aantal uren actief in werkstage (basale trajectresultaten) Succesvol traject* Wel werkstage Geen werkstage Totaal
Niet succesvol
Totaal
25
83%
10
50%
45
70%
5
17%
10
50%
15
30%
30
100%
20
100%
50
100%
Gaan we uit van de trajectresultaten in brede zin, dan is het aandeel succesvolle trajecten met werkstage nog iets hoger (86%), tegenover 50% niet-succesvolle trajecten met een werkstage. Aantal uren actief in werkstage ( trajectresultaten in brede zin) Succesvol traject* Wel werkstage Geen werkstage Totaal
Niet succesvol
Totaal
24
86%
11
50%
35
70%
4
14%
11
50%
15
30%
28
100%
22
100%
50
100%
Volgens de trajectbegeleiders De trajectbegeleiders hebben we gevraagd welk drie onderdelen zij het belangrijkst vonden met het oog op de positieve ontwikkelingen tijdens het traject. Welk onderdelen hadden daar volgens hen het meest aan bijgedragen? De begeleidingsgesprekken worden het vaakst genoemd (in totaal 22 keer). Het volgen van een training of cursus wordt 18 keer genoemd. De werkstage komt op de derde plaats (16 keer genoemd).
50
De vermoedelijke uitstromers en de twee deelnemers met een doorstroomadvies waarvan ze niets wisten zijn opgevat als uitvallers.
100
Desgevraagd laten de trajectbegeleiders weten dat bepaalde aspecten ontwikkelingen bij deelnemers juist in de weg hebben gestaan. Er wordt verwezen naar een aantal organisatorische perikelen: •
de bureaucratie rondom de schriftelijke verantwoording naar SoZaWe en StOK. Doorlooptijden die in theorie vastgesteld waren, zijn in de praktijk niet haalbaar vanwege de weerbarstigheid van de deelnemers. (De betreffende trajectbegeleider merkt op dat zij zich hierdoor onder druk gezet voelde, wat ongunstig is voor het opbouwen van een vertrouwensrelatie bij met name deelnemers met veel weerstand);
•
het wachten op het uitvoeren van een medische keuring (2 maal genoemd);
•
langdurige onduidelijkheid over door de klantmanager gedane toezeggingen over het volgen van een opleiding. In hetzelfde geval had de deelnemer ook te maken met nog een tweede SoZaWe medewerker, waardoor ook nog sprake was van verschillende meningen (vanuit SoZaWe) over de beste invulling van het traject;
•
het niet kunnen vinden van een passende vrijwilligersplaats.
Andere aspecten die volgens de trajectbegeleiders ontwikkelingen bij de deelnemers in de weg hebben gestaan, hebben betrekking op de deelnemers zelf. Het gaat om hun lichamelijke en psychische beperkingen; opvoedings- en relatieproblemen; de leeftijd van de deelnemer; het taalniveau; chaotische gedrag en het zich niet goed kunnen houden aan afspraken.
101
Casus 5 Deelnemer is een 46-jarige, gescheiden, Marokkaanse man. Hij is op zijn 26ste naar Nederland gekomen: zijn vrouw woonde hier. Hij heeft veel problemen gehad met de schoonfamilie, kwam in aanraking met drugs en is in 1995 gescheiden. Sinds hij in 2003 in detentie heeft gezeten, zegt hij geen drugs meer te gebruiken. Hij kwam terecht in een resocialisatieprogramma en heeft nu nog steeds een begeleider van de BAVO. Ook elders krijgt hij ondersteuning van een dokter of psychiater en een begeleider. Deelnemer heeft drie kinderen, maar die wonen niet bij hem. In het verleden heeft deelnemer schoonmaakwerkgedaan. Hij raakte arbeidsongeschikt en kwam in de WAO terecht. Later is hij (deels?) afgeschat en kwam in de bijstand terecht. Volgens de klantmanager heeft de deelnemer allerlei fysieke klachten, maar was zijn voornaamste zorg zijn ernstig zieke vrouw (die waarschijnlijk komt te overlijden) en de zorgen die hij zich maakt over hoe het dan verder moet met zijn kinderen. De klantmanager wil met de aanmelding bij Actief bereiken dat de deelnemer iets te doen heeft als afleiding en zich oriënteert op zijn mogelijkheden. De deelnemer heeft formeel geen vrijstelling, maar zou nog steeds in het resocialisatieproject zitten en op grond daarvan wel een informele vrijstelling van de arbeidsverplichting hebben. Volgens deelnemer volgde hij anderhalf jaar een Actief-traject. Hij had regelmatig gesprek-ken met zijn trajectbegeleider, maar wel vaak telefonisch wegens de reisafstand. Hij volgde 6 á 7 weken een computercursus en is vrijwilligerswerk gaan doen in een bejaardentehuis. Hij doet dat 4 uur in de week, verspreid over twee dagen. Hij helpt in het restaurant of bij de koffie. Het bevalt hem goed. Hij vindt het contact met de bewoners van het verzorgings-tehuis plezierig: ze vragen er ook naar als hij een keer niet is geweest. Hij begeleidt de bewoners soms bij bezoeken aan het ziekenhuis: hij heeft daartoe een rolstoelcursus gevolgd. Het vrijwilligerswerk vindt hij zinnig, omdat het betekent dat hij een plek heeft om naar toe te gaan: hij gaat ook als het niet zo goed met hem gaat, omdat hij de mensen niet zonder koffie wil laten zitten. Deelnemer stelt dat hij veel moeite heeft met opstaan en opstarten. Hij maakt al zijn afspraken in de middag, anders lukt het hem niet. Hij moet moed verzamelen voor de dag. Hij vertelt dat hij bang is dat het mis gaat als hij te snel naar buiten gaat. Hij heeft veel angst gehad om in contact te komen met mensen, omdat hij snel ruzie had en dit ook meerdere keren de aanleiding was voor detentie. Zijn psychiater zou gezegd hebben dat het goed voor hem is wat meer uren actief te worden. Daarom heeft hij aan de coördinator gevraagd om meer uren. Ze zou voor hem kijken. Hij heeft ook een nieuwe afspraak met zijn trajectbegeleider voor een volgend OK-traject. Dit is ook al besproken met de klantmanager. De trajectbegeleider maakt melding van 6 positieve ontwikkelingen (groter sociaal netwerk, toegenomen zelfvertrouwen, zelfredzaamheid, belastbaarheid, computerkennis en vrijwilligersparticipatie). Deelnemer heeft een keuring gehad en naar aanleiding daarvan vrijstelling van de arbeidsverplichting tot oktober 2007. Dan volgt opnieuw een keuring.
102
Nawoord Er is een groot aantal mensen bij het onderzoek betrokken geweest. Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar alle respondenten; 67 deelnemers hebben de moeite genomen om een, twee of drie maal tijd te maken om samen met een interviewer een vragenlijst in te vullen, dan wel de uitkomsten van de vergelijking van de twee vragenlijsten met mij te bespreken. Mijn dank betreft uiteraard ook de verschillende trajectbegeleiders die ondanks hun drukke werkzaamheden de moeite hebben genomen deelnemers over het onderzoek te informeren, respondenten te werven én de digitale vragenlijst na afronding van het traject in te vullen. Ook de klantmanagers, die – inmiddels al weer even geleden - bereid waren om telfonisch een aantal vragen te beantwoorden, wil ik hierbij bedanken. Ook bij de uitvoering van het onderzoek zijn meerdere personen betrokken geweest. Drie medewerkers van StOK wil ik bedanken voor hun inspanningen: Isabel, Marieke en vooral Antoinette, hebben een deel van de t1- en t2-interviews gedaan. Hetzelfde geldt voor mijn collega Rob. Audrey ben ik zeer erkentelijk voor de enorme hoeveelheid tijd die zij gestoken heeft in de logistiek van het onderzoek: het maken van interviewafspraken, het versturen van brieven, de afstemming met de medewerkers van StOK gedaan en het bijhouden van de responslijsten. Tot slot wil ik mijn collega's en de leden van de begeleidingsgroep Gemeenschapstaken bedanken voor hun inhoudelijke commentaar op de (concept)onderzoeksrapportages.
Ellen vd Giesen SWA September 2007
103
Bijlage I
Toelichting op keuze onderzoeksinstrumenten
Bij de opzet van het onderzoek (in juni 2005) golden de volgende overwegingen: we wilden meerdere perspectieven in het onderzoek betrekken (van deelnemers, trajectbegeleiders en klantmanagers); we wilden twee meetmomenten in het onderzoek opnemen; we wilden een substantieel deel van de hele populatie experimentdeelnemers in het evaluatieonderzoek betrekken.
1. Verschillende perspectieven We wilden ontwikkelingen vaststellen bij de deelnemers. Gegevens van de deelnemers vormden dus de kern van het onderzoek. We wilden echter ook de klantmanager in het onderzoek betrekken met het oog op de doelgroepenanalyse. Omdat de ervaring heeft geleerd dat de beoordeling van de gang van zaken door trajectdeelnemer en trajectbegeleider lang niet altijd dezelfde is, wilden we de ontwikkelingen die we bij de deelnemers wilden achterhalen, ook voorleggen aan de trajectbegeleiders. Het perspectief van trajectbegeleiders was ook gewenst met het oog op het achterhalen van een aantal feitelijkheden (over bijvoorbeeld de duur van het traject).
2. Twee meetmomenten Om te kunnen beoordelen of de drie uitvoeringsvarianten werkten voor wie ze bedoeld waren, wilden we ontwikkelingen vaststellen. We wilden dit doen door de beginsituatie van de deelnemer op een aantal punten te vergelijken met de eindsituatie: dat vergt twee meetmomenten. Het is ook mogelijk alleen na de afronding van een traject te vragen of zich een ontwikkeling heeft voorgedaan, maar een meting achteraf heeft als nadeel dat het voor veel respondenten lastig construeren is hoe de situatie ook al weer was in het begin. De beoordeling van de beginsituatie kan bovendien gekleurd worden door de ervaring die inmiddels door het hele traject is opgedaan. Dit nadeel zou zeker met de doelgroep van het experiment een duidelijk risico vormen. De klantmanagers wilden we zo kort mogelijk na start van het traject spreken. We hadden zo de meeste kans dat overwegingen voor verwijzing nog vers in het geheugen zouden liggen. We beperkten zo ook het risico dat een klant ondertussen overgedragen zou zijn naar een andere klantmanager. Het benaderen van de klantmanagers na afronding van het traject zou interessant zijn, maar had geen prioriteit. De trajectbegeleiders wilden we bovenal spreken na afronding van het traject. De veronderstelling was dat een meting achteraf bij de trajectbegeleiders zou volstaan. Zij houden immers dossiers bij, waarin informatie over de hele trajectperiode wordt vastgelegd.
105
3. Grote aantallen Om een statische analyse te kunnen doen en de drie varianten op gemeten ontwikkelingen te kunnen vergelijken, hadden we gegevens nodig van een substantieel deel van de deelnemers. We wilden 120 van de beoogde 225 experimentdeelnemers in het onderzoek betrekken. Dat betekende een gewenste respons van 53%. Dat was een hoog percentage, zeker met het oog op de doelgroep. Omdat de werving van de respondenten kon lopen via de trajectbegeleiders en dus alle deelnemers in ieder geval zouden worden bereikt en persoonlijk gesproken, leek ons een responspercentage in die richting haalbaar. Omdat we ook nog eens informatie wilden van de klantmanagers en de trajectbegeleiders over die 120 deelnemers en trajecten hebben we er – gezien de kosten en verwerkbaarheid van de informatie – voor gekozen te werken met gestructureerde vragenlijsten.
4. Face-to face, telfonisch en digitaal De deelnemers wilden we een aanzienlijk aantal vragen voorleggen. Met behulp van de vragenlijsten en twee meetmomenten (voor en na) wilden we immers meerdere ontwikkelingen vaststellen. Gezien de ervaringen met de doelgroep achtten we het zéér noodzakelijk de vragenlijsten mondeling af te nemen, om de betrouwbaarheid en validiteit van de verzamelde data in te kunnen schatten en te optimaliseren. De vragen aan de klantmanagers hadden betrekking op de reden voor aanmelding, informatie over eventuele eerdere trajecten, reden voor uitval uit eerdere trajecten en de indruk die de klantmanager heeft over de motivatie, mogelijkheden en beperkingen van de klant. De vragenlijst is zo kort mogelijk gehouden, omdat we hem telefonisch wilden afnemen. SWA heeft telefonisch namelijk gemakkelijk toegang tot de klantmanagers en het was belangrijk hen persoonlijk te spreken om toelichting te kunnen geven en een aantal open 'controlevragen' te kunnen stellen. We verwachtten op deze manier een goede respons te krijgen en de meest betrouwbare en valide informatie. De trajectbegeleiders wilden we digitaal benaderen met een gestructureerde vragenlijst. Omdat er slechts een beperkt aantal trajectbegeleiders bij het experiment betrokken zou zijn en er een groot aantal vragenlijsten ingevuld zou moeten worden (voor elke deelnemer uit de onderzoeksgroep één), zou de belasting groot kunnen zijn. Een digitale vragenlijst leek het meest flexibel te verwerken instrument voor zowel de trajectbegeleiders als onszelf. Hoewel alle ontwikkelingen aan de orde moesten hebben we de vragenlijst zo kort mogelijk gehouden.
106
Bijlage II
Werving
1. Werving deelnemers voor de eerste meting Aantallen en benadering: volgens de oorspronkelijk opzet van het onderzoek was het de bedoeling 120 respondenten in het onderzoek te betrekken: 40 respondenten binnen elke uitvoeringsvariant. De werving werd uitgevoerd door de trajectbegeleiders. De afspraak was dat zij elke deelnemer die na 7 juli 2005 een positieve intake had, zouden vragen deel te nemen aan het onderzoek. In theorie was het bereik daarmee vrijwel 100%51. Gezien de doelgroep was dat een belangrijk voordeel. Aan de deelnemers zou onder meer worden uitgelegd dat het onderzoek uit twee delen bestond en dat ze ook twee maal een tegoedbon zouden ontvangen voor deelname. Deelnemers die bereid waren tot deelname zouden vervolgens telefonisch of per mail worden gemeld bij de SWA. De SWA was verantwoordelijk voor het maken van een ‘interviewafspraak’. De verwachting was dat de werving zou lopen van 7 juli 2005 tot eind oktober 2005, omdat het de bedoeling was alle intakes in een paar maanden te concentreren. Stagnatie in aanmeldingen: het aantal aanmeldingen voor het onderzoek bleef na de start lange tijd beperkt. Dat leek vooral te maken te hebben met het tempo waarin de intakes werden afgenomen bij de OK-banken. Dat bleef achter bij het tempo waarin de aanmeldingen vanuit SoZaWe binnenkwamen. Bovendien mondden relatief veel intakes niet uit in een trajectvoorstel (negatieve intakes). Wijziging opzet: toen begin november duidelijk werd dat het beoogde aantal van 3 x 40 deelnemers in ieder geval niet gehaald zou worden, is besloten de opzet van het onderzoek te wijzigen. Er is een derde meting voorgesteld. Daarmee zouden resultaten van de eerste twee metingen naar elke individuele respondent teruggekoppeld kunnen worden en op werkzame bestanddelen van het traject bevraagd kunnen worden. Het beoogde aantal respondenten werd vastgesteld op minimaal 75. Een min of meer gelijkmatig verdeling over de verschillende varianten was nog steeds wenselijk, hoewel dat betekende dat een heel groot deel van het maximaal haalbare aantal te realiseren trajecten van Aan de Slag in het onderzoek betrokken moest worden52. Inhaalactie nooit van onderzoek gehoord): het aantal aanmeldingen voor het onderzoek bleef echter erg gering, ook toen een redelijk deel van de intakes wél was gedaan (half december 2005). In week 51 is toen een inhaalactie opgezet. Alle deelnemers die vanaf 1 november een positieve intake hadden gehad, zijn met terugwerkende kracht eerst telefonisch en bij geen bereik alsnog schriftelijk benaderd door medewerkers van StOK.
51 52
Voor 7 juli had een zeer beperkt aantal positieve intakes plaatsgevonden. Op dat moment waren maximaal 28 trajecten mogelijk gezien het aantal aanmeldingen, negatieve intakes en nog openstaande werkvoorraad.
107
De veronderstelling was dat deze klanten dus voor de tweede keer zouden worden geïnformeerd over het onderzoek. De actie leerde echter dat de meeste deelnemers die op deze manier werden bereikt niet van het onderzoek op de hoogte waren. De actie leerde ook dat degenen die werden bereikt bijna allemaal bereid waren om aan het onderzoek mee te doen. De actie leverde een relatief hoog aantal respondenten op. Er is niet voor gekozen deelnemers met intakes van nog verder terug in de tijd te benaderen. Gezien de aard en opzet van het onderzoek moest de eerste meting immers zo kort mogelijk na intake plaatsvinden en aan die opzet was al enigszins getornd. Einde werving en uiteindelijke respons: De werving van deelnemers is halverwege januari 2006 gestaakt. Pas toen waren bijna alle intakes achter de rug. De totale deelnemerspopulatie van het experiment bleek uiteindelijk kleiner dan maximaal mogelijk was geweest: er zijn 202 trajecten gestart in plaats van 22553. In totaal 80 deelnemers hebben aangegeven aan het onderzoek te willen deelnemen. Uiteindelijk leverde dit 67 bruikbare vragenlijsten op en een non-respons van 13: 3 deelnemers weigerde alsnog deelname; 8 deelnemers bleken niet thuis op het moment van de afspraak of kwamen (herhaaldelijk) niet opdagen; 2 vragenlijsten konden wegens taalproblemen niet goed worden ingevuld. De totale responsgroep (= 67) bedraagt 33% van de totale deelnemerspopulatie. Helaas kunnen we de respons niet relateren aan het totale aantal benaderde deelnemers. Uitgangspunt was dat dit 100% (dus 202) zou zijn. De inhaalactie en een extra belronde onder de uitvoerende OK-banken maakte echter duidelijk dat dit geenszins het geval was. Hoeveel deelnemers in totaal wel gevraagd zijn deel te nemen aan het onderzoek weten we niet. De 'echte' non-respons kunnen we dus niet beschrijven. Verdeling over de uitvoeringsvarianten: De gewenste gelijke verdeling van de respondenten over de verschillende varianten is niet gerealiseerd. Dat was achteraf ook onmogelijk, omdat variant 'Aan de Slag' uiteindelijk uit niet meer dan 18 trajecten bestond (18 positieve intakes). Dat was veel minder dan oorspronkelijk de bedoeling was. Er waren oorspronkelijk 66 trajecten gereserveerd voor deze uitvoeringsvariant. Het aantal aanmeldingen was echter beperkt en een behoorlijk deel van de aanmeldingen mondde ook nog eens uit in een negatieve intake. Dat we 10 van de 18 Aan de Slag-deelnemers hebben gesproken, betekent binnen die variant dus eigenlijk nog een behoorlijke respons. Het blijft echter een zeer klein aantal voor het vergelijken van de groepen, terwijl dat de kern van het onderzoek was. De verdeling over de beide andere varianten is ook niet gelijk, maar wel evenredig.
53
In een later stadium zijn de 5 van de 23 'ongebruikte' trajecten alsnog 'gevuld'. Het totaal aantal experimenttrajecten is dus 207.
108
Verdeling respondenten over de varianten: Totaal aantal Aanmeldingen voor het onderzoek experimentdeelnemers
Uiteindelijke respons
Respons van
Respons van
aantal aanmeldingen
totaal aantal deelnemers
Aan de slag
18
11
10
91%
56%
Doorstroom
111
46
36
78%
32%
Actief
73
23
21
91%
29%
Totaal
202
80
67
84%
33%
2. Werving deelnemers voor tweede en derde meting Op het moment dat een StOK een beëindigingrapportage ontving van een OK-bank (traject beëindigd wegens uitstroom, doorstroom, uitval of einde maximale trajectduur), kreeg SWA daarvan een melding. SWA maakte vervolgens een afspraak voor het afnemen van de tweede vragenlijst. Tijdens dit tweede interview werd meteen een afspraak gemaakt voor het derde gesprek (binnen twee weken). Van onze oorspronkelijke onderzoeksgroep hebben we niet iedereen in staat of bereid gevonden om deel te nemen aan het noodzakelijke tweede gesprek. Uiteindelijk hebben we van 50 deelnemers een bruikbare tweede vragenlijst kunnen verwerken. De non-respons op t2 is dus 17. Een paar keer heeft wel een gesprek plaatsgevonden, maar werd de informatie te onbetrouwbaar gehad om te gebruiken (taalniveau). In een paar gevallen gaven de deelnemers aan dat ze er niet voor voelde deel te nemen aan het onderzoek in verband met allerlei beslommeringen in hun bestaan. Het ging in die gevallen ook steeds om deelnemers van wie het traject voortijdig was beëindigd (uitval). In andere gevallen kwamen deelnemer niet opdagen, soms ondanks telefonische toezegging, in andere gevallen na herhaaldelijke uitnodigingen. Van één deelnemer weten we dat hij dakloos was geworden, bij een andere deelnemer was sprake van een terugval in een resocialisatietraject (drugsgebruik, bij een derde deelnemer was sprake van een verhuizing (naar buiten Rotterdam). Het eerste t2-interview vond plaats op 9 maart 2006, het laatste op 10 juli 2007. Bijna alle deelnemers met wie we een t-2gesprek voerden, waren bereid tot deelname aan het derde gesprek, echter: in twee gevallen is de deelnemer niet komen opdagen op de afspraak. De uitkomsten konden dus niet met de deelnemer worden besproken. In deze gevallen is bij de analyse uitgegaan van de vastgestelde ontwikkelingen en de interpretatie ervan door de onderzoeker op basis van de gesprekken met de deelnemer; in drie gevallen was er geen tijd meer voor het uitvoeren van het t3 gesprek; de vragen uit het t3-gesprek zijn in die gevallen echter zoveel mogelijk besproken tijdens het t2-gesprek. De gevonden ontwikkelingen zijn ook in deze gevallen uiteraard niet met de deelnemer doorgenomen. Gezien het verloop van het t2-gesprek en de toelichting van de deelnemers waren de uitkomsten echter voldoende te interpreteren;
109
-
-
In vier gevallen was het t3-gesprek te warrig en onduidelijk om de reactie van de deelnemer op de uitkomsten als uitgangspunt te nemen. In de analyse is in dit geval uitgegaan van de door de onderzoeker geïnterpreteerde uitkomsten; In zes gevallen is afgezien van een t3-gesprek: 3x omdat er sprake was van een vrijwel 'leeg' traject, 3x gezien het taal- of cognitieve niveau van de deelnemer. Ook in deze gevallen zijn voor analyse de op basis van het verhaal van de deelnemer door de onderzoeker geïnterpreteerde uitkomsten gebruikt.
Hoewel de uitkomsten in bovenstaande gevallen dus niet, of niet bruikbaar met de deelnemers zijn besproken, zijn bij de meesten de overige vragen uit het t3-gesprek aan de orde gesteld aan het einde van het t2-gesprek ("wat was belangrijkste opbrengst van het traject in eigen woorden", "wat was het meest waardevolle onderdeel van het traject", welk rapportcijfer zou u geven voor de opbrengsten van het traject en welk cijfer voor uw deelname aan het traject in het algemeen"). Het eerste t3 gesprek vond plaats op 16 maart 2006, het laatste op 5 juli 2007.
3. Werving klantmanagers De bedoeling was van alle deelnemerrespondenten ook de klantmanager te benaderen met een vragenlijst. We hebben in totaal 79 klantmanagers benaderd. Dat zijn er 12 meer dan we deelnemer-respondenten hebben. Dat komt omdat we klantmanagers hebben geïnterviewd van deelnemers met wie het uiteindelijk toch niet tot een interview is gekomen. In vier gevallen leverde de benadering van de klantmanagers geen bruikbare gegevens op, omdat: het in twee gevallen ondanks vele pogingen niet kwam tot een afspraak voor het afnemen van de vragenlijst voordat de werving in februari 2006 werd gestaakt; de verwijzende klantmanager niet langer werkzaam was bij SoZaWe en de nieuwe klantmanager de klant nog nooit had gezien en het dossier zoek was de deelnemer verwezen was via een begeleidwonen-project (zonder inmenging van de klantmanager en ook zonder registratie op dat moment in het SoZaWe-systeem). Deze non-respons onder de klantmanagers valt binnen de respondentengroep onder de deelnemers. Van die 67 deelnemers hebben we dus in vier gevallen geen klantmanager-informatie.
4. Werving trajectbegeleiders Een melding van StOK over het ontvangen van een beëindigingrapportage was niet alleen aanleiding om de deelnemer opnieuw te benaderen, maar ook het moment waarop de trajectbegeleider een elektronische vragenlijst toegestuurd kreeg. We hebben niet alle verzonden vragenlijsten bruikbaar ingevuld retour gekregen. Van de oorspronkelijke onderzoeksgroep van 67 deelnemers hebben we in 56 gevallen een bruikbare vragenlijst retour gekregen van de trajectbegeleiders. Van de uiteindelijk definitieve respons op t2 (50 deelnemers), hebben we van 8 trajectbegeleiders geen informatie ontvangen.
110
Bijlage III
Responsanalyse
De eerste interviewronde heeft een responsgroep opgeleverd van 67 trajectdeelnemers. Deze responsgroep vormt de onderzoeksgroep die benaderd wordt voor een tweede en derde interview. In de eerste paragraaf vergelijken we de responsgroep (n=67) met de totale deelnemerspopulatie (N=202)54 op een aantal variabelen uit het registratiesysteem van SoZaWe (GWS) en uit het registratiesysteem van de OK-banken (ReGiPro). We willen weten of de responsgroep qua samenstelling afwijkt van de populatie, omdat dit de uitkomsten van doelgroepenanalyse en resultaatmeting kan vertekenen. De toetsen die hierbij horen, staan bijeen in paragraaf 2. Paragraaf 3 hoort bij hoofdstuk 3 (Doelgroepenanalyse). In dat hoofdstuk vergelijken we de drie varianten op onder andere een aantal achtergrondkenmerken. Voor zover beschikbaar doen we dat op basis van de gegevens van alle 202 deelnemers. In die gevallen hebben we in paragraaf 3 een tabel opgenomen, op grond waarvan we kunnen zien of de verdeling over de drie varianten in de totale responsgroep overeenkomt met de verdeling over de drie varianten in onze responsgroep. Hoe meer dat overeenkomt, hoe groter de kans dat de responsgroep representatief is voor de hele populatie.
1.
Vergelijking responsgroep met deelnemerspopulatie
We beginnen met een tabel die de verdeling over de varianten weergeeft. Responsgroep
Deelnemerpopulatie
Aan de slag
10
15%
18
9%
Doorstroom
36
54%
111
55 %
Actief
21
31%
73
36 %
Totaal
n=67
100%
N=202
100%
We zien dat de ‘Actief-deelnemers’ in onze responsgroep enigszins zijn ondervertegenwoordigd en de ‘Aan de Slag-deelnemers’ oververtegenwoordigd. Bij Aan de Slag gaat het echter om zo’n kleine groep deelnemers (10 van de 18 in totaal), dat de oververtegenwoordiging zeer wenselijk is. De oververtegenwoordiging is overigens niet significant55.
54
De totale deelnemerspopulatie is 207 geworden. Vijf deelnemers zijn pas een traject gestart ruim nadat de werving was gestopt. De responsanalyse had toen al plaatsgevonden.
55
Voor toetsen: zie paragraaf 2 van deze bijlage.
111
Geslacht: in de responsgroep is de verhouding man-vrouw 22 -78. In de populatie is dat 34-66. Vrouwen zijn dus duidelijk oververtegenwoordigd in de responsgroep. Het verschil blijkt significant. Responsgroep
Hele populatie
Man
15
22%
69
34%
Vrouw
52
78%
133
66%
Totaal
67
100%
202
100%
Leeftijd: de leeftijd verdeeld over 5 klassen komt in de responsgroep vrijwel geheel overeen met die in de deelnemerspopulatie. De gemiddelde leeftijd in de in beide groepen is zo goed als gelijk. Responsgroep Jonger dan 30
Populatie
5
8%
16
8%
31-40
19
28%
55
27%
41-50
27
40%
86
43%
51-60
14
21%
40
20%
Ouder dan 60 Totaal Gemiddelde leeftijd
2
3%
5
3%
67
100%
202
100%
43,6 jaar
43,4 jaar
Burgerlijk staat: we hebben de 6 categorieën binnen deze variabele teruggebracht tot twee. Binnen de responsgroep behoort een relatief groter deel tot de categorie ongehuwd/gescheiden/weduwe (of weduwnaar) dan binnen de hele populatie. Het verschil is niet significant. Responsgroep
Populatie
Ongehuwd/Gescheiden/Weduwe
54
81%
152
75%
Gehuwd/Partnerschap
13
19%
50
25%
Totaal
67
100%
202
100%
Gezinssituatie: in de responsgroep zitten iets meer alleenstaanden en één-oudergezinnen. Het gaat echter om niet significante verschillen. Qua kinderaantal ontlopen populatie en responsgroep elkaar nauwelijks. In beide groepen heeft iets meer dan de helft geen kinderen. Responsgroep
Populatie
Alleenstaand
30
45%
86
43%
1-ouder gezin
24
36%
66
33%
Paar zonder kind(eren)
5
8%
19
9%
Paar met kind(eren)
8
12%
31
15%
67
100%
202
100%
Totaal
112
Het aandeel deelnemers met een vrijstelling van de arbeidsverplichting is in beide groepen ongeveer even groot. Responsgroep Geen vrijstelling Vrijstelling Totaal
Populatie
58
87%
178
88%
9
13%
24
12%
67
100%
202
100%
Ook qua uitkeringsduur56 ontlopen de twee groepen elkaar nauwelijks. In beide groepen is dat iets meer dan 5 jaar. In zowel de responsgroep als de deelnemerspopulatie is meer dan de helft langer dan 5 jaar werkloos. In de responsgroep is dat aandeel iets groter dan in de hele populatie, maar het verschil is niet significant. Responsgroep (n = 63)
Populatie (N =185)
Uitkeringsduur < 1 jaar
10 %
12 %
1-2 jaar
18 %
12 %
2- 5 jaar
13 %
20 %
Uitkeringsduur > 5 jaar
60 %
56 %
100 %
100 %
Responsgroep (n = 63)
Populatie (N =185)
Uitkeringsduur < 5 jaar
40%
44%
Uitkeringsduur > 5 jaar
60%
56%
100%
100%
Totaal
Totaal Missing: 17 = 8%
Etniciteit: de etnische achtergrond van SoZaWe-klanten wordt niet geregistreerd. Bij de OKbanken kan het land van herkomst worden geregistreerd, maar het aantal missings is bijna 20%. We hebben daarom gegevens uit eerder SWA-onderzoek gekoppeld aan het be-stand dat we gebruiken voor deze analyse. Niet alle deelnemers uit de deelnemerpopulatie komen voor in het oude bestand, maar het aantal missings is relatief beperkt (6%). We zien dat de samenstelling van de responsgroep redelijk overeenkomt met die van de totale deelnemerspopulatie. Het aandeel autochtonen is in beide groepen het grootst, maar in de responsgroep wel iets groter. De Turken zijn in de responsgroep relatief ondervertegenwoordigd. 56
Uitgegaan is van de uitkeringsduur op het moment van aanmelding bij het project (dat is per deelnemer verschillend). Gekeken is alleen naar de laatst lopende uitkering voor levensonderhoud. Wanneer daarvoor ook een uitkering werd verstrekt, maar de periode zonder uitkering tussen die twee lopende uitkeringen meer dan 35 dagen bedroeg, is alleen uitgegaan van de duur van de laatst lopende uitkering. Veel deelnemers bleken een geschiedenis te hebben van meerdere uitkeringen. De uitkeringsgeschiedenis gaat maximaal terug tot 1996, vanwege de conversie nABW.
113
Het gaat echter om kleine aantallen ‘per cel’. Het verschil autochtoon-allochtoon tussen responsgroep en deelnemerspopulatie is niet significant. Responsgroep (n=64)
Populatie (N=189)
Allochtoon
59%
66%
Autochtoon
41%
34%
100%
100%
Totaal
Responsgroep
Populatie
Autochtonen
26
41%
64
34%
Surinamers
14
22%
36
19%
Antillianen
7
11%
23
12%
Overige arme landen
6
9%
22
12%
Marokkanen
5
8%
21
11%
Kaapverdianen
2
3%
4
2%
Overige rijke landen
2
3%
4
2%
Noord-mediterranen
2
3%
4
2%
Turken
0
0%
11
6%
Totaal
64
100%
189
100%
Missings: 13 = 6%
Opleidingsniveau: In de tabel is het opleidingsniveau geordend naar omvang van het aandeel in de responsgroep. De volgorde blijkt in de deelnemerspopulatie hetzelfde. De responsgroep lijkt wel iets hoger opgeleid te zijn. Het aandeel deelnemers met een opleiding hoger dan basisonderwijs is 45%. In de populatie is dat 37%. Het verschil is niet significant. Responsgroep
Populatie
Geen opleiding of alleen basisonderwijs
35
55%
118
63%
VBO/VMBO
22
35%
54
29%
MBO (BOL,BLL)/HAVO/VWO
5
8%
13
7%
WO/HBO
1
2%
3
2%
63
100%
188
100%
Totaal Missings: 14 = 7%
114
Samengevat: de responsgroep lijkt redelijk representatief voor de hele deelnemers-populatie, behalve op geslacht (de enige significante afwijking). We weten niet in hoeverre dit de uitkomsten van de verdere analyses kleurt. Tussen responsgroep en deelnemerspopulatie zijn meer verschillen zichtbaar, maar die zijn klein en niet significant: deelnemers in het onderzoek vallen iets vaker in de categorie ‘ongehuwd/gescheiden/weduwe’, het gaat iets vaker om alleenstaanden en éénoudergezinnen, ze zijn net iets vaker meer dan 5 jaar werkloos, iets vaker autochtoon en iets hoger opgeleid.
2.
Toetsen bij responsanalyse uit vorige paragraaf
Chi-kwadraattoets (non-parametric) op uitvoeringsvariant. De verwachting op basis van de populatie (9%, 55% en 36%) wijkt af van de gevonden aantallen in de responsgroep. De afwijkingen zijn niet-significant. Observed N
Expected N
Residual
Aan de Slag
10
6,0
4,0
Doorstroom
36
36,9
-,9
Actief
21
24,1
-3,1
Total
67
Test Statistics Variant toegevoegd Chi-Square
(a)
3,037
Df
2
Asymp. Sig. a
,219
0 cells (,0%) have expected frequencies less than 5. The minimum expected cell frequency is 6,0. (Voldoet aan de twee regels: niet meer dan 20% van de cellen mag een waarde hebben lager geen enkele cel mag een waarde hebben lager dan 1.)
dan 5 en
Binominaal test op geslacht. Op basis van populatie was verwachting dat 66% vrouw zou zijn. Dat is echter 78% in de responsgroep. Het verschil blijkt significant. Category Geslacht
N
Observed Prop.
Test Prop. ,66
Group 1
Vrouw
52
,78
Group 2
Man
15
,22
67
1,00
Total
Asymp. Sig. (1tailed) ,027(a)
a Based on Z Approximation.
115
Binominaal test op burgerlijke staat. Op basis van populatie was verwachting dat 75% behoorde tot categorie ongehuwd/gescheiden/weduwe, is echter 81% in responsgroep. Verschil blijkt nietsiginificant. Category
N
Observed Prop.
Test Prop.
Asymp. Sig. (1tailed)
,81
,75
,181(a)
Group 1 BurgStaat
ongehuwd/gescheiden/we 54 duwe Group 2 gehuwd/partnerschap Total
13
,19
67
1,00
a Based on Z Approximation.
Binominaal test op duur uitkering. Op basis van populatie was verwachting dat 56% behoorde tot categorie: > 5 jaar uitkering, is echter 60% in responsgroep. Verschil blijkt niet-siginificant.
duur uitkering (2 cat.)
Category
N
Observed Prop.
Test Prop.
Asymp. Sig. (1tailed)
Group 1
2
38
,603175
,560000
,288(a)
Group 2
1
25
,396825
63
1,000000
Total a Based on Z Approximation.
Binominaal test op allochtoon/autochtoon. Op basis van populatie was verwachting dat 34% behoorde tot categorie autochtoon: is echter 41% in responsgroep. Verschil blijkt niet-siginificant.
allochtoon/autochtoon
Category
N
Observed Prop.
Test Prop.
Asymp. (1-tailed)
Group 1
autochtoon
26
,41
,34
,162(a)
Group 2
allochtoon
38
,59
64
1,00
Total
Sig.
a Based on Z Approximation.
Chi-kwadraattoets (non-parametric) op gezinssituatie. De verwachting op basis van de populatie (43%, 33%, 95 en 15%) wijkt af van de gevonden aantallen in de responsgroep. De afwijkingen zijn niet-significant.
116
Observed N
Expected N
Residual
Alleenstaand
30
28,8
1,2
1-ouder gezin
24
22,1
1,9
paar znd knd
5
6,0
-1,0
paar met knd
8
10,1
-2,1
Total
67
Test Statistics gezin Chi-Square
(a)
,805
Df
3
Asymp. Sig.
,848
a
0 cells (,0%) have expected frequencies less than 5. The minimum expected cell frequency is 6,0. (Voldoet aan de twee regels: niet meer dan 20% van de cellen mag een waarde hebben lager dan 5 en geen enkele cel mag een waarde hebben lager dan 1.)
Binominaal test op wel/geen opleiding hoger dan basisonderwijs. Op basis van populatie was verwachting dat 37% behoorde tot categorie met een opleiding hoger dan basisonderwijs: is echter 44% in responsgroep. Verschil blijkt niet-siginificant.
Category wel/geen opleiding hoger Group 1 dan basisonderwijs
Observed Prop.
N
Test Prop.
Asymp. Sig. (1-tailed)
opleiding hoger dan basionderwijs
28
,44
35
,56
63
1,00
,37
,137(a)
geen opleiding Group 2 Total
of alleen basisonderwijs
a Based on Z Approximation.
117
3.
Tabellen responsgroep verdeeld naar drie varianten, ter vergelijking van de tabellen 2 tot en met 7 in hoofdstuk 3 (Doelgroepen)
Geslacht: de man-vrouw verhouding binnen de responsgroep is significant schever dan in de deelnemerspopulatie. De man-vrouw verdeling over de drie varianten wijst desalniettemin in dezelfde richting als in de hele deelnemerspopulatie: ten opzichte van het gemiddelde meer mannen bij Aan de Slag en meer vrouwen in Doorstroom. (Vergelijk tabel 2 in hoofdstuk 3) Geslacht (responsgroep op basis van GWS) Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Man
40%
Vrouw
60%
11%
33%
22%
89%
6,7%
78%
Totaal
100% (n=10)
100% (n=36)
100% (n=21)
100% (n=67)
Leeftijd: de uitkomsten op dit punt in de responsgroep, komen behoorlijk overeen met die in de deelnemerspopulatie: Actief –deelnemers zijn het oudst, Doorstroom-deelnemers het jongst (Vergelijk tabel 3A in hoofdstuk 3). Gemiddelde leeftijd (ultimo september 2004) (responsgroep op basis van GWS) Gemiddelde leeftijd Aan de Slag
46,70
Doorstroom
40,67
Actief
47,00
Totaal
43,55
Etniciteit: In de responsgroep ligt het totale percentage allochtonen wat lager dan in de hele deelnemerspopulatie, maar ook hier geldt dat Aan de Slag het hoogste percentage allochtonen kent en Actief het laagste. (Vergelijk tabel 4 in hoofdstuk 3). Etniciteit ( responsgroep op basis van GWS) Allochtoon Autochtoon
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
90%
58%
48%
59%
10%
42%
52%
41%
100% (n=10)
100% (n=33)
100% (n=21)
100% (n=64)
Gezinssituatie: in de responsgroep is het aandeel alleenstaanden onder de Actief-deelnemers nog hoger dan in de hele deelnemerspopulatie en vormen ook de 1-ouder gezinnen de grootste groep bij Doorstroom. De verdeling bij Actief is in de responsgroep iets anders dan in de deelnemerspopulatie. (Vergelijk tabel 5 in hoofdstuk 3).
118
Gezinssituatie (responsgroep op basis van GWS) Aan de Slag
Doorstroom
Alleenstaand
30%
36%
67%
45%
1-oudergezin
30%
44%
24%
36%
Paar znd kinderen
10%
8%
5%
8%
Paar met kinderen
Actief
Totaal
30%
11%
5%
12%
100% (n=10)
100% (n=36)
100% (n=21)
100% (n=67)
Uitkeringsduur: in de responsgroep hebben percentueel nog meer deelnemers meer dan 5 jaar een uitkering dan in de hele deelnemerspopulatie. De verdeling over de varianten is in de responsgroep gelijk aan die in de deelnemerspopulatie. (Vergelijk tabel 6 in hoofdstuk 3). Uitkeringsduur (responsgroep op basis van GWS) Aan de Slag
Doorstroom
korter dan 5 jaar
70%
41%
Actief 24%
Totaal 40%
langer dan 5 jaar
30%
59%
76%
60%
100% (n=10)
100% (n=32)
100% (n=21)
100% (n=67)
Opleidingsniveau: Zowel in de responsgroep als de deelnemerpopulatie heeft meer dan de helft geen opleiding of een opleiding op basisniveau. Verhoudingsgewijs komt dat nog vaker voor bij de Aan de Slag- en Actief-deelnemers. (Vergelijk tabel 7 in hoofdstuk 3). Opleidingsniveau (responsgroep op basis van GWS) Aan de Slag Geen opleiding of alleen basisonderwijs
Doorstroom
Actief
Totaal
70%
45%
57%
52%
0%
6%
14%
8%
20%
42%
24%
33%
WO niveau
0%
3%
0%
2%
Onbekend
10%
6%
5%
6%
100% (n=10)
100% (n=36)
100% (n=21)
100% (n=67)
MBO (BOL,BLL)/HAV0/VWO VBO/VMBO
Totaal
119
Bijlage IV
Vragenlijsten
VRAGENLIJST DEELNEMERS (t1) Deel A: (Achtergrond)Kenmerken 1. Geslacht:
man vrouw 2. In welk jaar bent u geboren? 19 3. In welk land bent u geboren?
Nederland Marokko Turkije Suriname Antillen Anders, namelijk 4. In welk land zijn uw ouders geboren? moeder
Nederland Marokko Turkije Suriname Antillen Anders, nl. _________________
vader
Nederland Marokko Turkije Suriname Antillen Anders, nl. _________________
5. Wat is uw woonsituatie?
alleenwonend samenwonend met partner alleenwonend met kinderen samenwonend met partner en kinderen anders, 6. Als u kinderen heeft: hoeveel kinderen heeft u en hoe oud zijn ze?
Aantal Leeftijd(en)
121
7. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding?
geen basisonderwijs LBO MAVO MBO HAVO/VWO HBO/WO 8. Hoeveel werkervaring heeft u in totaal?
< 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar >10 jaar 9. Hoe lang bent u werkloos, sinds de laatste keer dat u (eventueel) heeft gewerkt?
< 1 jaar 1-3 jaar 3-5 jaar 5-10 jaar >10 jaar
Deel B: Ontwikkelingen 10. Verricht u momenteel betaalde arbeid?
Ja, voor Nee
uur p/w
11. Verricht u momenteel vrijwilligerswerk?
Ja, voor Nee
uur p/w
12. Welke van onderstaande uitspraken is het meest op u van toepassing? (Alle opties voorlezen: slechts één antwoord mogelijk)
Ik wil graag werken. Ik zou eventueel (onder bepaalde voorwaarden) wel willen werken. Ik zou wel willen, maar dat kan helaas niet. Ik wil liever niet werken. Ik wil beslist niet werken.
122
13. Op welke termijn zou u een betaalde baan willen hebben? (Alle opties voorlezen: slechts één antwoord mogelijk)
Direct Binnen een jaar Over 1-2 jaar Over meer dan 2 jaar Nooit 14. Denkt u binnen 1 á 2 jaar werk te vinden?
Ja Nee Weet ik niet 15. Zou u (meer uren) vrijwilligerswerk willen doen?
Ja, ik zou vrijwilligerswerk willen doen Ja, ik zou meer uren vrijwilligerswerk willen doen Ik zou eventueel (onder bepaalde voorwaarden) vrijwilligerswerk willen doen Ja, ik zou eventueel (onder bepaalde voorwaarden) meer uren vrijwilligerswerk willen doen Nee 16. Met het oog op een betaalde baan, zou u dan bereid zijn om…
e.
voltijds te werken?
f.
op onregelmatige tijden te werken?
g.
werk te aanvaarden dat onder uw niveau ligt?
h. i.
werk te aanvaarden dat weinig wordt gewaardeerd werk te aanvaarden waarmee u niet voldoende verdient om uit de uitkering te komen? werk te doen dat niet binnen de school en of opvangtijden valt? werk te doen waarvoor u meer dan drie kwartier moet reizen om er te komen?
j. k.
nvt
d.
beslist niet
zwaar of vuil werk te aanvaarden? werk te aanvaarden dat minder oplevert dan 100 euro per maand boven een uitkering? deeltijd te werken?
liever niet
te verhuizen?
b. c.
eventueel
a.
ja
(categorie niet van toepassing alleen in hoge uitzondering gebruiken)
123
is belangrijk omdat je dan iets nuttigs doet
c.
geeft het gevoel dat je voor jezelf kunt zorgen
d.
is belangrijk omdat je dan contact hebt met mensen
e.
betekent niet langer afhankelijk zijn van de sociale dienst
f.
is belangrijk omdat je je dan niet hoeft te vervelen
g.
is belangrijk omdat je dan iemand bent
h.
is goed voor je gezondheid
i.
is meer uit jezelf halen
j.
is niet zo belangrijk
mee eens
helemaal niet
niet mee eens
b.
geen mening
is belangrijk omdat je er geld mee verdient
mee eens
Werken xxxxxx a.
eens
helemaal mee
17. Kunt u aangeven in hoeverre u het met de volgende uitspraken eens bent:
18. Kunt u aangeven in hoeverre de volgende zaken voor u een belemmering vormen om betaald werk te doen en/of vrijwilligerswerk te doen:
f.
niet-Nederlandse afkomst
g. beheersing Nederlandse taal h. onvoldoende werkervaring i.
onvoldoende opleiding/scholing
j.
gebrek aan passende banen
k.
onvoldoende zelfvertrouwen
l.
het hebben van schulden
m. verslaving n. detentieverleden o. geen financiële vooruitgang p. onvoldoende ondersteuning bij het zoeken/vinden van een betaalde baan
124
weet niet
weet niet
duidelijk wel
e. leeftijd
enigszins
zorg voor kinderen
d. zorg voor anderen
Vrijwilligerswerk niet
c.
duidelijk wel
b. psychische gezondheid
enigszins
a. lichamelijk gezondheid
niet
Betaald werk
D.
klopt
klopt niet echt
B. C.
Als het om een betaalde baan gaat, heb ik weinig zelfvertrouwen Met mijn achtergrond vind ik nooit een leuke baan Als het om een betaalde baan gaat, voel ik me bijna nergens geschikt voor Ik kan waarschijnlijk alleen maar vervelend en slecht betaald werk krijgen
helemaal niet
geen mening
klopt A.
helemaal
klopt wel
19. Kunt u aangeven in hoeverre u de volgende uitspraken op u van toepassing vindt
20. Heeft u een idee van het soort werk waarvoor u eventueel in aanmerking zou kunnen komen (Weet u bv. bij welke werkgevers u zou kunnen solliciteren om een baan te vinden?)
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 21. Heeft u een idee van het soort werk dat u zou willen doen?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 22. Heeft u het idee dat u voldoende weet hoe u werk zou kunnen zoeken/vinden?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 23. Kunt u aangeven of en eventueel hoe vaak u het afgelopen half jaar heeft gesolliciteerd? (Alle opties voorlezen: slechts één antwoord mogelijk)
niet gesolliciteerd een paar keer gesolliciteerd zeker meer dan 10 keer gesolliciteerd 24. Heeft u enig idee van het soort vrijwilligerswerk dat u zou willen of kunnen doen?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 25. Heeft u het idee dat u voldoende weet hoe u vrijwilligerswerk zou kunnen vinden?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee
125
26. Kent u reïntegratiebedrijven die u zouden kunnen helpen bij het vinden van een baan?
Ja, namelijk Nee, ik weet dat ze bestaan, maar ken ze niet Nee, ik weet niet wat een reïntegratiebedrijf is 27. Weet u of u op dit moment een arbeidsverplichting heeft?
Ja, namelijk wel een arbeidsverplichting Ja, namelijk geen arbeidsverplichting Ik denk dat ik het weet, namelijk wel / geen* arbeidsverplichting Geen idee 28. Is u bekend of u verplicht bent deel te nemen aan het traject waarmee op dit moment gaat starten?
Ja, het is verplicht Ja, het is niet verplicht Ik denk dat ik het weet, namelijk wel / niet* verplicht Geen idee 29. Is u bekend wat het doel is van het traject waaraan u gaat deelnemen?
Ja, namelijk Ongeveer Nee, ik weet het niet 30. Is u bekend wat er gaat gebeuren als u dit traject heeft afgerond? (institutioneel vervolg)
Ja, namelijk Ongeveer Nee, ik weet het niet
126
d. Ik sta meestal rond dezelfde tijd op. e. Je moet gewoon doen wat een baas je zegt. f. Samenwerken gaat mij goed af. g. Ik heb er een hekel aan om opdrachten te krijgen. h. Ik voel me onzeker tegenover leidinggevenden. i. Ik ben niet bang om mijn zegje te doen in een groep. j. Ik heb snel ruzie met anderen. k. Als iets me niet zint dan heb ik er geen moeite mee om het tegen mijn baas te zeggen l. Als ik klaar ben met mijn werk, vraag ik wat ik nog meer kan doen m. Als ik mijn werk af heb, ga ik mijn collega’s helpen
klopt
klopt niet echt
helemaal niet
geen mening
klopt a Ik zou er moeite mee hebben om elke dag om 7 uur op te staan om (bijvoorbeeld) naar mijn werk te gaan. b. Aan het begin van de dag weet ik doorgaans wat ik op welk moment van de dag moet doen. c. Het lukt mij vaak niet om op tijd te komen voor afspraken.
helemaal
klopt wel
31. Kunt u aangeven in hoeverre de volgende uitspraken op u van toepassing zijn?
32. Kunt u omgaan met computers?
Ja, een klein beetje Ja, redelijk tot goed Nee 33. Maakt u wel eens gebruik van een computer?
Ja, regelmatig Heel soms Nee 34. Zou u (beter) willen leren omgaan met computers?
Ja Nee, ik beheers het voldoende Nee, ik heb geen behoefte aan kennis van de computer 35. Zijn er bepaalde vaardigheden die u zou willen leren met het oog op betaald werk?
Ja, namelijk Nee Weet niet
127
36. Besteedt u wekelijks tijd aan…
a. b. c. d. e.
Scholing en cursussen? Zorg voor (eigen) kinderen? Zorg voor anderen? Huishouden? Ontspanning buitenshuis (hobby’s, sport, wandelen/fietsen, cafébezoek, verenigingsleven e.d.)? f. Ontspanning binnenshuis (televisiekijken, lezen, niets doen, slapen.)? g. Op bezoek gaan bij mensen of mensen ontvangen? h. Klussen voor anderen? i. Anders, nl.
niet
soms
veel
d. Ik ben trots op de dingen die ik doe. e. Ik heb het idee stil te staan. f. Ik heb een sterke behoefte nieuwe dingen te doen of te leren. g. Ik voel me afhankelijk van anderen. h. Ik zou graag meer mensen willen leren kennen. i.
Ik heb voldoende geld.
j.
Ik zou de kinderen graag wat extra willen geven.
k. Ik zou meer te doen willen hebben.
klopt helemaal niet
c. Ik schaam me voor mijn situatie.
klopt niet echt
b. Ik vind mijn leven een sleur.
geen mening
Ik verveel me vaak.
klopt wel
a
klopt helemaal
37. Kunt u aangeven in hoeverre de volgende uitspraken op u van toepassing zijn?
E. Ik voel me eenzaam. F.
128
Ik kom nauwelijks de deur uit, zie of spreek bijna niemand.
klopt
klopt niet echt
helemaal niet
geen mening
klopt A. Ik heb genoeg mensen om me heen die mij kunnen helpen. B. Ik ken niemand die me een goede raad kan geven als ik ergens mee zit. C. In tijden van nood kan ik altijd wel op iemand uit mijn omgeving een beroep doen. D. Ik moet alles alleen opknappen, krijg van niemand steun.
helemaal
klopt wel
38. Kunt u aangeven in hoeverre u de volgende uitspraken op u van toepassing vindt?
Ik zou hooguit parttime aan de slag kunnen.
klopt
helemaal niet
klopt niet echt
c.
geen mening
b.
Ik heb het idee dat mijn dagen al volledig gevuld zijn, ik zou niet weten hoe ik er nog meer bij zou kunnen doen. Ik zou vijf dagen per week aan de slag kunnen.
klopt wel
klopt a.
helemaal
39. Kunt u aangeven in hoeverre u de volgende uitspraken op u van toepassing vindt?
40. Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van het traject dat u nu gaat volgen?
______________
129
VRAGENLIJST DEELNEMERS (t2) DEEL A: VERANDERINGEN IN ACHTERGROND KENMERKEN 1. Is er sinds de start van het traject iets veranderd in uw woonsituatie?
Ja, mijn woonsituatie is nu:
alleenwonend samenwonend met partner alleenwonend met kinderen samenwonend met partner en kinderen anders, nl.
Nee 2. Wanneer bent u gestopt met het traject? Maand - jaar
3. Hoe lang heeft u in totaal deelgenomen aan het traject? aantal maanden 4. Wat was de reden voor het beëindigen van het traject?
Ik heb parttime betaald werk gevonden Ik heb fulltime betaald werk gevonden Ik ga aan een traject beginnen bij een reïntegratiebedrijf Ik kan zelfstandig verder met vrijwilligerswerk De maximale trajectduur was verstreken Beëindiging uitkering, wegens Anders namelijk, . 5
Indien u een vervolgtraject start bij een reïntegratiebedrijf, wat is de naam van dat reïntegratiebedrijf?
Alexander Calder Sagenn Kliq Agens Work2 Randstad Rentree Werk & Scholing United-Restart Go-Entrada BV-Aanbouw OK-Aan de slag/Vakwerk Rijnmond OK-klassiek/OK-actief Anders, namelijk n.v.t.
131
DEEL B: ONTWIKKELINGEN 6. Verricht u momenteel (= na afronding van het traject) betaalde arbeid?
Ja, voor Nee
uur p/w
7. Verricht u momenteel (= na afronding van het traject) vrijwilligerswerk?
Ja, voor Nee
uur p/w
8. Welke van onderstaande uitspraken is het meest op u van toepassing? (Opties voorleggen: slechts één antwoord mogelijk)
Ik zou graag willen werken. Ik zou eventueel (onder bepaalde voorwaarden) willen werken. Ik zou wel willen werken, maar dat kan helaas niet. Ik wil liever niet werken. Ik wil beslist niet werken. Ik heb betaald werk en ben zowel tevreden over het aantal uren en het soort werk Ik heb betaald werk en ben over geen van beide tevreden Ik heb betaald werk, maar zou meer/minder uren willen werken Ik heb betaald werk, maar zou graag ander soort werk willen doen 9. Op welke termijn zou u een betaalde baan willen hebben? (Oties voorleggen: slechts één antwoord mogelijk)
Direct Binnen een jaar Over 1-2 jaar Over meer dan 2 jaar Nooit Nvt (al aan het werk namelijk) 10. Denkt u binnen 1 á 2 jaar werk te vinden?
Ja Nee Weet ik niet Nvt (al aan het werk namelijk)
132
11. Zou u (meer uren) vrijwilligerswerk willen doen?
Ja, ik zou vrijwilligerswerk willen doen Ik zou eventueel (onder bepaalde voorwaarden) vrijwilligerswerk willen doen Nee, ik wil geen vrijwilligerswerk doen Ja, ik doe vrijwilligerswerk, maar zou meer uren vrijwilligerswerk willen doen Ik doe vrijwilligerswerk en zou eventueel (onder bepaalde voorwaarden) meer uren vrijwilligerswerk willen doen
Nee, ik doe vrijwilligerswerk en ben tevreden met het huidige aantal uren 12. Met het oog op een (andere) betaalde baan, bent u dan bereid om…
Ja
eventueel
liever niet
beslist niet
nvt
(categorie niet van toepassing alleen in hoge uitzondering gebruiken)
a. te verhuizen? b. zwaar of vuil werk te aanvaarden? c. werk te aanvaarden dat minder oplevert dan 100 euro per maand boven een uitkering? d. deeltijd te werken? e. voltijds te werken? f. op onregelmatige tijden te werken? g. werk te aanvaarden dat onder uw niveau ligt? h. werk te aanvaarden dat weinig wordt gewaardeerd i. werk te aanvaarden waarmee u niet voldoende verdient om uit de uitkering te komen? j. werk te doen dat niet binnen de school en of opvangtijden valt? k. werk te doen waarvoor u meer dan drie kwartier moet reizen om er te komen?
geen mening
niet mee eens
helemaal niet mee eens
a. is belangrijk omdat je er geld mee verdient b. is belangrijk omdat je dan iets nuttigs doet c.geeft het gevoel dat je voor jezelf kunt zorgen d. is belangrijk omdat je dan contact hebt met mensen e. betekent niet langer afhankelijk zijn van de sociale dienst f. is belangrijk omdat je je dan niet hoeft te vervelen g. is belangrijk omdat je dan iemand bent h. is goed voor je gezondheid i. is meer uit jezelf halen j. is niet zo belangrijk
mee eens
Werken xxxxxx
helemaal mee eens
13. Kunt u aangeven in hoeverre u het met de volgende uitspraken eens bent:
133
14. Kunt u aangeven in hoeverre de volgende zaken voor u een belemmering vormen om betaald werk te doen en/of vrijwilligerswerk te doen:
zorg voor kinderen
d.
zorg voor anderen
e.
leeftijd
f.
niet-Nederlandse afkomst
g.
beheersing Nederlandse taal
h.
onvoldoende werkervaring
i.
onvoldoende opleiding/scholing
j.
gebrek aan passende banen
k.
onvoldoende zelfvertrouwen
l.
het hebben van schulden
m.
verslaving
n.
detentieverleden
o. p.
geen financiële vooruitgang onvoldoende ondersteuning bij het zoeken/vinden van een betaalde baan
weet niet
weet niet
duidelijk wel
c.
enigszins
psychische gezondheid
Vrijwilligerswerk niet
b.
duidelijk wel
lichamelijk gezondheid
Enigszins
a.
niet
Betaald werk
134
klopt helemaal niet
d.
klopt niet echt
Met mijn achtergrond vind ik nooit een leuke baan Als het om een betaalde baan gaat, voel ik me bijna nergens geschikt voor Ik kan waarschijnlijk alleen maar vervelend en slecht betaald werk krijgen
geen mening
Als het om een betaalde baan gaat, heb ik weinig zelfvertrouwen
b. c.
klopt wel
a.
klopt helemaal
15. Kunt u aangeven in hoeverre u de volgende uitspraken op u van toepassing vindt:
16. Heeft u een idee van het soort werk waarvoor u eventueel in aanmerking zou kunnen komen (Weet u bijvoorbeeld bij welke werkgevers u zou kunnen solliciteren om een baan te vinden?)
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 17. Heeft u een idee van het soort werk dat u zou willen doen?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 18. Heeft u het idee dat u voldoende weet hoe u werk zou kunnen zoeken/vinden?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 19. Kunt u aangeven of en eventueel hoe vaak u heeft gesolliciteerd gedurende de periode dat u deelnam aan het traject?
niet gesolliciteerd een paar keer gesolliciteerd zeker meer dan 10 keer gesolliciteerd 20. Heeft u enig idee van het soort vrijwilligerswerk dat u zou willen of kunnen doen?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 21. Heeft u het idee dat u voldoende weet hoe u vrijwilligerswerk zou kunnen vinden?
Ja, namelijk (check) Enigszins Nee 22. Kent u reïntegratiebedrijven die u zouden kunnen helpen bij het vinden van een baan?
Ja, namelijk Nee, ik weet dat ze bestaan, maar ken ze niet Nee, ik weet niet wat een reïntegratiebdrijf is 23. Weet u of u op dit moment een arbeidsverplichting heeft?
Ja, namelijk wel een arbeidsverplichting Ja, namelijk geen arbeidsverplichting Ik denk dat ik het weet, namelijk wel / geen* arbeidsverplichting Geen idee Nvt, want geen uitkering meer
135
24. Is u bekend of u verplicht was deel te nemen aan het traject dat u zojuist heeft afgerond?
Ja, het was verplicht Ja, het was niet verplicht Ik denk dat ik het weet, namelijk wel / niet* verplicht Geen idee 25. Is u bekend wat er gaat gebeuren nu u dit traject heeft afgerond?
Ja, namelijk Ongeveer Nee, ik weet het niet
a. Ik zou er moeite mee hebben om elke dag om 7 uur op te staan om (bijvoorbeeld) naar mijn werk te gaan. b. Aan het begin van de dag weet ik doorgaans wat ik op welk moment van de dag moet doen. c. Het lukt mij vaak niet om op tijd te komen voor afspraken. d. Ik sta meestal rond dezelfde tijd op. e. Je moet gewoon doen wat een baas je zegt. f.
Samenwerken gaat mij goed af.
g. Ik heb er een hekel aan om opdrachten te krijgen. h. Ik voel me onzeker tegenover leidinggevenden. i.
Ik ben niet bang om mijn zegje te doen in een groep.
j. Ik heb snel ruzie met anderen. k. Als iets me niet zint dan heb ik er geen moeite mee om het tegen mijn baas te zeggen l. Als ik klaar ben met mijn werk, vraag ik wat ik nog meer kan doen m. Als ik mijn werk af heb, ga ik mijn collega’s helpen 27. Kunt u omgaan met computers?
Ja, een klein beetje Ja, redelijk tot goed Nee 28. Maakt u wel eens gebruik van een computer?
Ja, regelmatig Soms Nee
136
klopt helemaal niet
klopt niet echt
geen mening
klopt wel
klopt helemaal
26. Kunt u aangeven in hoeverre de volgende uitspraken op u van toepassing zijn?
29. Zou u (beter) willen leren omgaan met computers?
Ja Nee, ik beheers het voldoende Nee, ik heb geen behoefte aan kennis van de computer
c. Zorg voor anderen? d. Huishouden? e. Ontspanning buitenshuis (hobby’s, sport, wandelen/fietsen, cafébezoek, verenigingsleven e.d.)? f. Ontspanning binnenshuis (televisiekijken, lezen, niets doen, slapen.)? g. Op bezoek gaan bij mensen of mensen ontvangen? h. Klussen voor anderen? i.
Anders, nl.
veel
b. Zorg voor (eigen) kinderen?
soms
a. Scholing en cursussen?
niet
30. Besteedt u wekelijks tijd aan…
e. Ik heb het idee stil te staan. f.
Ik heb een sterke behoefte nieuwe dingen te doen of te leren.
g. Ik voel me afhankelijk van anderen. h. Ik zou graag meer mensen willen leren kennen. i.
Ik heb voldoende geld.
j.
Ik zou de kinderen graag wat extra willen geven.
k. Ik zou meer te doen willen hebben.
klopt helemaal niet
d. Ik ben trots op de dingen die ik doe.
klopt niet echt
c. Ik schaam me voor mijn situatie.
geen mening
b. Ik vind mijn leven een sleur.
klopt wel
a. Ik verveel me vaak.
klopt helemaal
31. Kunt u aangeven in hoeverre de volgende uitspraken op u van toepassing zijn?
137
Ik kom nauwelijks de deur uit, zie of spreek bijna niemand.
33. Opmerkingen:
138
klopt helemaal niet
f.
klopt niet echt
e. Ik voel me eenzaam.
geen mening
b. Ik ken niemand die me een goede raad kan geven als ik ergens mee zit. c. In tijden van nood kan ik altijd wel op iemand uit mijn omgeving een beroep doen. d. Ik moet alles alleen opknappen, krijg van niemand steun.
klopt wel
a. Ik heb genoeg mensen om me heen die mij kunnen helpen.
klopt helemaal
32. Kunt u aangeven in hoeverre u de volgende uitspraken op u van toepassing vindt?
VRAGENLIJST DEELNEMERS (t3)
1. OK-nummer: 2. Datum: 3. Resultaat traject: doorstroom uitstroom uitval einde trajectduur
4. Ontwikkelingen: Computer
Onderz.
Deelnemer
Gevolg traject?
Ontwikkeling arbeidsparticipatie Ontwikkeling arbeidsmotivatie Offerbereidheid Betekenis werk Belemmeringen betaald werk Zelfvertrouwen met oog op betaald werk Vertrouwen dat het binnen 1 of 2 jaar lukt om betaald werk te vinden Beeld betaald werk: mogelijk, wens, hoe Solliciteren Ontwikkeling vrijwilligersparticipatie Ontwikkeling participatiemotivatie Belemmeringen vrijwilligerswerk Beeld vrijwilligerswerk wens, vindplaatsen
mogelijkheden,
Dagstructuur Sociaal netwerk/steun Beleving huidige situatie Kennis re-integratieveld en WWB Werknemersvaardigheden Kennis computer
5. Belangrijkste opbrengst van het traject uit schema: ........................................ 6. Belangrijkste opbrengst in eigen woorden: ……………………………………
139
7. Belangrijkste onderdeel van het traject: Assessment (één of meerdere gesprekken of bijeenkomsten over wat deeln wil/kan) Informatie over arbeidsmarkt, WWB en re-integratiebedrijven Begeleidingsgesprekken OK Werkstage Begeleiding op werkstage Contacten met collega's op werkstage Training/cursus Anders, …… 8. Heeft traject voldaan aan verwachtingen: ……………………. 9. Rapportcijfer opbrengsten: …………………. 10. Rapportcijfer algemeen: …………………….
140
VRAGENLIJST TRAJECTBEGELEIDER
DEEL A: TRAJECTDUUR EN REDEN BEEINDIGING TRAJECT 1. Wanneer is het traject van de deelnemer beëindigd/afgerond?
Datum:
2. Hoe lang heeft de deelnemer in totaal deelgenomen aan het traject?
Aantal maanden: 3. Wat was de reden voor het beëindigen van het traject?
De deelnemer heeft parttime betaald werk gevonden. De deelnemer heeft fulltime betaald werk gevonden. De deelnemer start een traject bij een reïntegratiebedrijf. De deelnemer kan zelfstandig verder met vrijwilligerswerk. De maximale trajectduur was verstreken. De uitkering van de deelnemer is beëindigd. Uitval vanwege, _____________________________________________________________ _________________________________________ (svp reden uitval vermelden) 4. Indien sprake is van een het starten van een traject bij een reïtegratiebedrijf, wat is de naam van dat bedrijf?
Alexander Calder Sagenn Kliq Agens Randstad Rentree Werk & Scholing United-Restart Go-Entrada BV-Aanbouw Anders, namelijk _____________________________________________________________
141
DEEL B: ONTWIKKELINGEN IN RETROSPECTIEF 5. Wilt u svp aangeven of onderstaande 21 ontwikkelingen zich naar uw idee als gevolg van het traject hebben voorgedaan bij de deelnemer.
1. de motivatie om betaald te gaan werken is door het traject:
2. de offerbereidheid van met het oog op betaald werk is door het traject:
3. het belang dat respondent hecht aan werk is door het traject:
4. het aantal belemmeringen om betaald aan het werk te gaan is door het traject
5. de deelnemer heeft door het traject een beter beeld gekregen van van het soort betaalde werk dat hij wil doen en waarvoor hij in aanmerking zou kunnen komen 6. de deelnemer heeft door het traject meer vertrouwen gekregen in zijn mogelijkheden op betaalde werk 7. de deelnemer solliciteert door het traject actiever
8. de motivatie om vrijwilligerswerk te gaan doen (na afronding van het traject!!!) is door het traject
9. de deelnemer weet door het traject beter wat voor soort vrijwilligerswerk hij wil doen en welke mogelijkheden hij daarin heeft 10. de kennis van de deelnemer over reïntegratiebedrijven is door het traject
142
toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet ja nee weet ik niet ja nee weet ik niet ja nee weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet ja nee weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet
11. de kennis van de deelnemer over de rechten en plichten binnen de WWb is door het traject:
12. de deelnemer heeft door het traject betere (of meer) werknemersvaardigheden geleerd (bijvoorbeeld mbt de omgang met collega’s, met autoriteit en/of met opdrachten) 13. de kennis van de deelnemer van de computer is door het traject
14. het aantal uren dat de deelnemer na afronding van het traject is gaan/gaat werken is
15. het aantal uren dat deelnemer na afronding van het traject vrijwilligerswerk is gaan/gaat doen is
16. het sociaal netwerk van de deelnemer is door het traject
17. de deelnemer heeft door het traject meer dagstructuur ontwikkeld (meer structuur, een duidelijker invulling van de dag, beter in staat op tijd te komen op afspraken) 18. de belastbaarheid van de deelnemer is door het traject
19. de zelfredzaamheid van de deelnemer is door het traject
20. het zelfvertrouwen van de deelnemer is door het traject
toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet ja nee weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven nvt weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven nvt weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet ja nee weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet toegenomen afgenomen gelijk gebleven weet ik niet
6. Is er volgens u nog sprake van andere ontwikkelingen/resultaten, die hierboven niet zijn genoemd?
Nee Ja, namelijk _________________________________________________________________
143
7. Kunt u aangeven of de volgende aspecten deel uit maakten van dit traject én welke drie aspecten/trajectonderdelen van deze lijst volgens u het meest hebben bijgedragen aan de door u aangegeven positieve ontwikkelingen/resultaten voor deze deelnemer? Onderdeel van het traject? (zo ja, svp aanvinken)
1. Een assessment 2. Het verstrekken van relevante informatie (over de arbeidsmarkt, de rechten en plichten van de WWB, de gang van zaken of mogelijkheden bij re-integratiebedrijven) 3. Begeleidingsgesprekken met OK-bank 4. Het verrichten van één of meerdere werkstage(s)/vrijwilligerswerk 5. Begeleidingsgesprekken door medewerkers op de werkplek/vrijwilligerswerk 6. Contact met ander deelnemers/collega’s op een werkstage/vrijwilligerswerk 7. Een sollicitatietraining of andere training/cursus 8. Het dreigen met of opleggen van een maatregel door SoZaWe dan wel nadruk op het verplicht weer aan het werk moeten en/of strenge begeleiding.
9. Een geleidelijke en/of beperkte opbouw van de hoeveelheid activiteiten buitenshuis 10.Het snel en intensief aan de slag gaan vanaf het begin van het traject De drie meest werkzame bestanddelen? (svp nummers omcirkelen) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 8. Heeft u het idee dat er bepaalde aspecten waren die positieve ontwikkelingen juist in de weg hebben gestaan?
Nee Ja, namelijk _________________________________________________________________ 9. Opmerkingen
__________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________
144
Bijlage V
Het re-integratiebeleid in Rotterdam (2004/2005)
Het Rotterdamse re-integratiebeleid wordt vormgegeven in drie programma’s: Het Basis re-integratieprogramma: o doelgroep bestaat uit bijstandsgerechtigden met arbeidsverplichting en relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt; o doel van de aangeboden voorzieningen is uitstroom naar regulier werk; o programma bestaat uit twee fasen: 1. kortdurende trajecten (max. 6 maanden, directe bemiddeling naar werk); 2. intensievere trajecten(max. 18 maanden, mogelijk inzet van meerdere instrumenten bij worden ingezet, bijv. beroepsscholing, werkstages, premieverstrekking aan werkgevers). o de opdrachten binnen dit programma zijn inmiddels aanbesteed. Het Re-integratieplusprogramma: o doelgroep bestaat uit bijstandsgerechtigden met een arbeidsverplichting, die eerst meer werkervaring of scholing nodig hebben om de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen; o doel van de aangeboden voorzieningen is uiteindelijk regulier betaalde arbeid, maar eerst mag tijdelijk gesubsidieerd werk ingezet worden. (duur trajecten max. 2 jaar); o het zal vooral gaan om gecombineerde leer/werktrajecten; o de opdrachten binnen dit programma worden grotendeels aanbesteed. Een deel ervan wordt al uitgevoerd (voortgekomen uit afbouwen van de mogelijkheden voor langdurig gesubsidieerde arbeid en opheffen Werkstad). Het Gemeenschapstakenprogramma: o doelgroep bestaat uit bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het kan gaan om bijstandsgerechtigden die of nog niet eerder een re-integratietraject zijn gestart of de uitvallers vormen van programma I en II. De grote afstand tot de arbeidsmarkt kan gevormd worden door een gebrek aan motivatie of sociale vaardigheden of door bijzondere persoonlijke omstandigheden; o het verrichten van onbetaalde (maatschappelijk nuttige) activiteiten door bijstandsgerechtigden staat centraal. Daarbij worden twee sporen onderscheiden; spoor 1: activiteiten gericht op (uiteindelijke) arbeidsinschakeling. Bedoeld voor bijstandsgerechtigden met een arbeidsverplichting. Deelname is verplicht. Er worden twee soorten trajecten beschreven: a.) Werkprojecten: werkstages in groepsvorm en b.) Sociale activeringstrajecten; spoor 2: maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op maatschappelijke participatie. Bedoeld voor bijstandgerechtigden met een ontheffing van de arbeidsverplichting en niet beschikbaar voor bijstandgerechtigden mét een arbeidsverplichting. Deelname is vrijwillig. De activiteiten worden niet per se met ondersteuning van anderen of in de vorm van een traject verricht, maar het kan wel;
145
o
Voor spoor 1 worden voorzieningen ingekocht. Voor spoor 2 waarschijnlijk niet (gebruik maken van bestaande voorzieningen).
Bij Werkstages gaat het in Rotterdam om ‘werken met behoud van uitkering’. Dit mag volgens de wet alleen onder bepaalde voorwaarde (o.a. tijdelijkheid, leerdoelstelling, onderdeel van breder trainingsprogramma). De duur van de werkstages is in Rotterdam vastgelegd in de re-integratieverordening: maximaal 6 maanden.
146
Bijlage VI
Tabellen
TABELLEN BIJ PARAGRAAF 4.7: Ontwikkelingen volgens de trajectbegeleiders Ontwikkeling in arbeidsmotivatie (%) Volgens trajectbegeleiders
Volgens deelnemers
Aan het werk na traject
21%
21%
Toegenomen
31%
14%
5%
29%
38%
31%
5%
5%
100%
100%
Afgenomen Gelijk gebleven Weet niet / Onbekend Totaal (n=42) Ontwikkeling offerbereidheid en betekenis werk (%) Offerbereidheid Trajectbegeleiders Toegenomen
Betekenis werk
deelnemers
trajectbegeleiders
deelnemers
41
26
50
17
2
21
2
17
Gelijk gebleven
45
50
43
67
Weet niet / Onbekend
12
2
5
-
100%
100%
100%
100%
Afgenomen
Totaal (n=42)
Ontwikkeling belemmeringen en beeld betaald werk (%) Belemmeringen betaald werk trajectbegeleiders
deelnemers
Beeld betaald werk trajectbegeleiders
deelnemers
Toegenomen
36
33
5
24
Afgenomen
50
28
71
26
Gelijk gebleven
12
38
24
50
2
-
-
-
100%
100%
100%
100%
Weet niet / Onbekend Totaal (n=42)
147
Ontwikkeling vertrouwen eigen mogelijkheden en sollicitatieactiviteiten (%) Vertrouwen eigen mogelijkheden trajectbegeleiders
deelnemers
Sollicitatieactiviteiten trajectbegeleiders
deelnemers
Toegenomen
17
48
21
19
Afgenomen
48
19
36
24
Gelijk gebleven
36
29
43
57
-
5
-
-
100%
100%
100%
100%
Weet niet / Onbekend Totaal (n=42)
Ontwikkeling vrijwilligersparticipatie (%) Vrijwilligersparticipatie trajectbegeleiders Toegenomen
Participatiemotivatie
deelnemers
trajectbegeleiders
deelnemers
21
31
31
31
5
7
10
26
Gelijk gebleven
64
62
41
35
Weet niet / Onbekend
10
-
19
7
100%
100%
100%
100%
Afgenomen
Totaal (n=42)
Ontwikkeling Beeld vrijwilligerswerk en dagstructuur (%) Beeld vrijwilligerswerk trajectbegeleiders
Dagstructuur
deelnemers
trajectbegeleiders
deelnemers
Toegenomen
19
33
60
45
Afgenomen
57
14
-
5
Gelijk gebleven
19
45
29*
43
5
7
12
7
100%
100%
100%
100%
Weet niet / Onbekend Totaal (n=42)
* De vraag over dagstructuur kon door de trajectbegeleiders alleen ingevuld worden met ja (toegenomen), nee (niet toegenomen) of weet niet. Sociaal netwerk (trajectbegeleiders) en ervaren steun uit omgeving (deelnemers) (%) Volgens trajectbegeleiders Toegenomen
Volgens deelnemers
57
41
-
14
Gelijk gebleven
33
43
Weet niet / Onbekend
10
2
100%
100%
Afgenomen
Totaal (n=42)
148
Ontwikkeling werknemersvaardigheden en kennis en gebruik computer (%) Werknemersvaardigheden
Kennis en gebruik computer
trajectbegeleiders
deelnemers
trajectbegeleiders
deelnemers
64
43
29
26
-
7
-
-
Gelijk gebleven
26*
43
64
71
Weet niet / Onbekend
10
7
7
2
100%
100%
100%
100%
Toegenomen Afgenomen
Totaal (n=42)
* De vraag kon alleen ingevuld worden met ja (toegenomen), nee (niet toegenomen) of weet niet. Ontwikkeling kennis re-integratiebedrijven en WWB (%) Kennis over
Kennis over
re-integratiebedrijven
WWB
Toegenomen
50
62
Gelijk gebleven
28
24
Weet niet / Onbekend
21
14
100%
100%
Totaal (n=42)
Ontwikkeling belastbaarheid, zelfvertrouwen en zelfredzaamheid (%) Belastbaarheid
zelfvertrouwen
zelfredzaamheid
Toegenomen
41
67
45
Afgenomen
12
5
5
Gelijk gebleven
33
12
38
Weet niet / Onbekend
14
17
12
100%
100%
100%
Totaal (n=42)
TABELLEN BIJ PARAGRAAF 5.2: Succespercentages op basis van deelnemerinformatie Gemiddeld aantal ontwikkelingen per variant en per ontwikkelgebied Maatschappelijke en Arbeidsmarkt-oriëntatie sociale activiteit
Overige ontwikkelingen
Aan de Slag (n=10)
1,8
1,9
0,8
Doorstroom (n=33)
2,3
2,9
1,1
Actief (n=20)
1,8
2,3
0,7
Gemiddeld (n=63)
2,1
2,6
1,0
149
Aantal deelnemers met positieve ontwikkelingen per ontwikkelgebied Arbeidsmarktoriëntatie
Aan de Slag
Doorstroom
Actief
Totaal
Geen
3
33%
5
16%
4
40%
12
24%
1 – 4 van de 8 aspecten
4
67%
16
52%
3
30%
23
46%
Minstens 4 van de 8 aspecten
2
22%
10
32%
3
30%
15
30%
50
100%
Maatschap. + sociale activiteit Geen
2
22%
3
10%
2
20%
7
14%
1 – 2 van de 7 aspecten
4
44%
8
26%
2
20%
14
28%
Minstens 3 van de 7 aspecten
3
33%
20
65%
6
60%
29
58%
50
100%
5
50%
14
28%
Overige ontwikkelingen Geen
2
22%
1 van de 3 ontwikkelingen
7
78%
16
52%
3
30%
26
56%
Meer dan 1 van de 3 ontwikkelingen
-
-
8
25%
4
40%
10
20%
Totaal aantal deelnemers
9
100%
31
100%
10
100%
50
100%
150
7
23%