Afstudeerscriptie Maatschappelijk Werk & Dienstverlening Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
11 mei
2009
Er op af Outreachend werken bij sociale uitsluiting Jaline Sloots
Er op af Outreachend werken bij sociale uitsluiting Naam: Studentnummer: Scriptiebegeleider: Opleiding:
Jaline Sloots 82069 Klaas Bakker Maatschappelijk Werk en Dienstverlening
Inhoudsopgave
Voorwoord Inleiding 1. Sociale uitsluiting 1.1. Sociale uitsluiting 1.2. Kenmerken 1.3. Verschil tussen sociale uitsluiting en armoede 1.4. Oorzaken 1.4.1.Risicogroepen 1.4.2.Risicofactoren 1.5. Gevolgen 1.6. Benadering 1.7. Samenvatting 2. Outreachend werken 2.1. Outreachend werk 2.2. Doel 2.3. Outreachend werk in het verleden 2.4. Outreachend werk binnen het Algemeen Maatschappelijk Werk 2.4.1.Het opsporen van de doelgroep 2.4.2.Werkwijze 2.4.3.Het eerste contact 2.4.4.Regelmatig gehanteerde werkwijze en houding van de werker 2.5. Voorwaarden 2.5.1. Voorwaarden voor de maatschappelijk werker 2.5.2.Voorwaarden voor de instelling en netwerkpartners 2.6. Er niet op af 2.7. Samenvatting 3. Wat kan het outreachend werken binnen het AMW bijdragen om sociale uitsluiting tegen te gaan? 3.1. Outreachend werken bij sociale uitsluiting 3.2. Bijdrage outreachend werk 3.2.1.De cliënt komt weer in beeld 3.2.2.Er wordt hulp geboden 3.2.3.De mening over hulpverlening/hulpverleners wordt bijgesteld 3.2.4.Preventie 3.3. Het contact beëindigen 3.3.1.Tussentijdse beëindiging 3.3.2.Afscheid nemen 3.4. Samenvatting 4. In hoeverre wordt er binnen het AMW effectief gebruik gemaakt van het outreachend werk om sociale uitsluiting tegen te gaan? 4.1. Vragen en antwoorden
4
5
7 7 8 8 9 10 10 11 12 12
13 13 13 14 15 15 16 16 16 17 17 17 18 18
19
19 20 20 21 22 22 23 23 23 24
25
25
2
4.1.1.Is outreachend werken een taak van het maatschappelijk werk en waarom? 4.1.2.Wordt er binnen de instelling effectief gebruik gemaakt van outreachend werk om sociale uitsluiting tegen te gaan? Hoe worden cliënten opgespoord? 4.1.3.Zijn er vanuit de instelling voldoende mogelijkheden om outreachend te werken? 4.1.4.Wanneer wordt de hulpverlening afgesloten? 4.1.5.Hoe ervaren de maatschappelijk werkers het om ongevraagde hulp te bieden? 4.1.6.Wat is de waardering van cliënten van outreachend werk? 4.2. Conclusies 4.2.1.Uitsluiting tegengaan 4.2.2.Tijdsdruk 4.2.3.Zelfbeschikking 4.2.4.Tot slot 5. Conclusies en aanbevelingen 5.1. Probleemstelling 5.2. Conclusies 5.3. Aanbevelingen
25
26
26
26 27
27 27 27 28 28 28
29 29 29 30
3
Voorwoord
Voor u ligt de scriptie ‘Er op af’ die ik geschreven heb als eindopdracht voor de opleiding Maatschap‐ pelijk Werk en Dienstverlening. Deze opleiding heb ik gevolgd aan de Noordelijke Hogeschool te Leeuwarden. In deze scriptie beschrijf ik hoe het Algemeen Maatschappelijk Werk sociale uitsluiting tegen kan gaan door outreachend te werken. De volgende mensen zou ik graag willen bedanken voor het helpen bij het tot stand komen van deze scriptie. Zonder hun hulp, advies en begeleiding had ik deze scriptie niet kunnen maken. ‐ Mijn eerste scriptiebegeleidster Hendrikje Wagter, voor haar advies en haar betrokkenheid. ‐ Mijn tweede scriptiebegeleider Klaas Bakker, voor het meedenken, adviseren en het beant‐ woorden van mijn vragen. ‐ Mijn man Wouter, voor zijn kritische blik, zijn steun, zijn opbeurende woorden en voor het ontwerpen van de omslag. ‐ Mijn zoontje Thijs, voor het feit dat hij zich de afgelopen tijd als een ware modelbaby heeft gedragen, zodat ik goed door kon werken. ‐ De medewerkers van de Stichting Welzijn en Dienstverlening te Delfzijl, voor hun openhar‐ tigheid en het beantwoorden van mijn vragen.
4
Inleiding
In het derde jaar van mijn studie liep ik stage bij het Algemeen Maatschappelijk Werk in de stad Gro‐ ningen. Deze instelling profileerde zich als een instelling die er is voor alle mensen in de stad Gronin‐ gen, maar die voornamelijk is gericht op mensen met een laag inkomen. De instelling deed veel aan outreachend werk en via het meldpunt huiselijk geweld, de politie of het interventieteam kregen mijn collega’s en ik regelmatig meldingen van problemen die werden gesignaleerd. Tijdens mijn stage ben ik meerdere keren met een collega mee geweest op huisbezoek en op het laatst heb ik zelf ook een paar huisbezoeken afgelegd. Ik schrok soms van de leefsituatie en de vele problemen van cliënten. Veel mensen verkeerden in grote financiële problemen, anderen veroorzaakten overlast in hun om‐ geving, en weer anderen hadden problemen op het gebied van de (psychische) gezondheid, proble‐ men in hun relatie of bij de opvoeding van de kinderen. Bij veel cliënten speelden er zoveel proble‐ men dat voor hen de situatie uitzichtloos leek. Ook ontbrak er in de meeste gevallen een sociaal netwerk, zodat de cliënten het gevoel hadden dat ze er helemaal alleen voor stonden. Veel cliënten hadden te maken met sociale uitsluiting; ze konden door hun omstandigheden niet meer volledig meedraaien in de maatschappij. De komst van een maatschappelijk werker aan de deur kwam dan ook vaak als een geschenk uit de hemel. De interesse voor armoede en sociale uitsluiting is na mijn stage gebleven. Ik bleef mij steeds afvra‐ gen hoe het kan dat er zoveel mensen in Nederland uitgesloten worden van de maatschappij, terwijl een andere groep mensen het steeds maar beter krijgt en rijker wordt. In het afgelopen jaar las ik het boek ‘Outreachend Werken: handboek voor werkers in de eerste lijn’, geschreven door Lia van Doorn. Door de heldere uitleg van het outreachend werken in de praktijk werd mij duidelijk dat er tijdens mijn stage niet altijd effectief werd gewerkt met de methode outreachend werken. Ik liep stage in het schooljaar 2005/2006. Rond deze tijd ontstond er in het werkveld net de omslag van het ‘ervandaan’ naar ‘er op af’ ten op zichte van cliënten. Waar eerst de autonomie en zelfbeschikking van de cliënt zeer belangrijk werd gevonden, werd het nu steeds meer de taak van het maatschappe‐ lijk werk om de cliënt actief te benaderen. Het is enigszins logisch dat deze nieuwe benadering nog niet helemaal correct en effectief uitgevoerd werd door de instelling en dat het outreachend werken nog niet bij elke maatschappelijk werker in het ‘systeem’ zat. Men moest wennen aan de nieuwe werkwijze. Er waren bijvoorbeeld cliënten die na een eerste bezoek niet meer kwamen opdagen bij een afspraak. De maatschappelijk werker stuurde een brief, met daarin de boodschap dat de hulp‐ verlening werd afgesloten als de cliënt geen respons gaf, maar dat de cliënt ten allen tijde weer terug kon komen als hij of zij dat nodig vond. Veel cliënten verdwenen op deze manier in de massa en soms kwamen ze pas weer in zicht als de problemen vele malen waren verergerd. Ik vroeg mij af of de methode ‘outreachend werken’ in deze tijd wel goed gebruikt wordt om sociaal uitgesloten cliënten hulp te bieden. Met mijn scriptie wilde ik allereerst onderzoeken wat sociale uitsluiting precies inhoudt. Ook de methode ‘Outreachend Werken’ heb ik verder onderzocht aan de hand van literatuur. Mijn probleemstelling heb ik zo geformuleerd: Is het ‘outreachend werken’ een geschikte methode om sociale uitsluiting tegen te gaan en maakt het Algemeen Maatschappelijk Werk effectief gebruik van deze methode? De probleemstelling roept verschillende deelvragen op die ik in opeenvolgende hoofdstukken heb beantwoord:
5
‐
‐
‐
‐
‐
Hoofdstuk 1: Sociale Uitsluiting Wat zijn de oorzaken van sociale uitsluiting? Wat zijn de gevolgen van sociale uitsluiting? Wat is het verschil tussen sociale uitsluiting en armoede? Wat hebben mensen die te maken hebben met sociale uitsluiting nodig? Hoofdstuk 2: Outreachend Werken Wat houdt de methode outreachend werken in? Wat is de werkwijze van deze methode? Hoe is het outreachend werk binnen het AMW ontstaan? Aan welke voorwaarden moet men voldoen om outreachend te werken? Hoofdstuk 3: Wat kan het outreachend werk binnen het AMW bijdragen om sociale uitsluiting tegen te gaan? Hoe krijgt de maatschappelijk werker contact en hoe behoudt hij dit contact? Wat is de bijdrage van het outreachend werken voor sociaal uitgesloten cliënten? Hoe kan het contact afgerond/beëindigd worden? Hoofdstuk 4: In hoeverre wordt er binnen het AMW effectief gebruik gemaakt van het outreachend werk om sociale uitsluiting tegen te gaan? Hoe wordt er door maatschappelijk werkers gedacht over het outreachend werk binnen hun instel‐ ling? Wat is hun ervaring op het gebied van ongevraagde hulpverlening? Werken zij op een effectieve manier om sociale uitsluiting tegen te gaan? Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen Wordt er binnen het algemeen Maatschappelijk werk daadwerkelijk effectief outreachend gewerkt om sociale uitsluiting tegen te gaan? Wat gaat er goed en wat kan beter? Welke aanbevelingen doe ik aan maatschappelijk werkers en AMW‐instellingen?
Om informatie over dit onderwerp te vergaren heb ik verschillende boeken en artikelen gelezen, internetsites geraadpleegd en contact gezocht met maatschappelijk werkers van het Algemeen Maatschappelijk Werk in de provincie Groningen. Tot slot Deze scriptie is zowel probleemgericht (sociale uitsluiting) als methodischgericht (de methode out‐ reachend werken) geschreven. Ik heb geprobeerd de scriptie zo te schrijven dat de informatie toe‐ gankelijk is voor iedereen die meer wil weten over dit onderwerp. Ik hoop te benadrukken hoe be‐ langrijk het is om als AMW‐instelling ‘er op af’ te gaan om potentiële cliënten te kunnen helpen hun uitzichtloze situatie te veranderen. Want juist in deze tijd van economische crisis, hogere werkloos‐ heid, de stijging van kosten en de grote ongelijkheid tussen arm en rijk, is het belangrijk dat mensen weer betrokken worden bij de samenleving, zodat ze niet verder in een isolement terecht komen. Dat ze hun wensen en behoeften kunnen aangeven, dat er naar hen geluisterd wordt en dat er sa‐ men met hen wordt gezocht naar een oplossing of verbetering voor hun situatie. Hier ligt naar mijn idee een grote taak voor het Algemeen Maatschappelijk Werk.
6
1. Sociale uitsluiting Inleiding In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat sociale uitsluiting is. Hoe geraken mensen in een sociaal isole‐ ment, hoe ontstaat sociale uitsluiting en wat zijn de gevolgen voor de mensen zelf en voor de samen‐ leving? Welke groep mensen heeft een grotere kans om sociaal uitgesloten te worden en wat heb‐ ben deze mensen nodig om weer mee te kunnen draaien in de maatschappij? 1.1. Sociale uitsluiting Sociale uitsluiting Synoniem: isolement, maatschappelijk isolement, maatschappelijke uitsluiting, sociaal isolement Uitleg: het sociaal geïsoleerd zijn van mensen zonder toekomstperspectief, die onvrij‐ willig en langdurig buiten de maatschappij staan. Bron: Encyclo Online Encyclopedie In de kern komt het bij sociale uitsluiting er op neer dat mensen ‘er niet bij horen in de samenle‐ ving’.1 Sommige mensen hebben door die omstandigheden een sterk verschraald sociaal netwerk en leven bijna volledig geïsoleerd. Een nuancering is op zijn plaats: niet ieder mens heeft evenveel belang bij veel sociaal contact. Som‐ mige mensen hebben meer behoefte aan privacy en rust dan anderen en voelen zich beter bij een bepaalde mate van sociale isolatie. Bij sociale uitsluiting is er sprake van een ongewild, langdurig en uitzichtloos isolement.2 Prof. dr. mr. C.J.M. Schuyt omschrijft, in een essay geschreven voor het Leger des Heils, drie vormen van sociale uitsluiting: ‐ Er niet bij mogen horen; Er zijn groepen mensen die opzettelijk gediscrimineerd worden en die daardoor om bepaalde redenen naar de marge van de samenleving worden geschoven. Zij voldoen niet aan het beeld wat de samenleving heeft van ‘normale gesocialiseerde burgers’ en daardoor mogen zij er ook niet bij horen. ‐ Er niet bij kunnen horen; Door een handicap, gebreken of onvermogen kunnen sommige mensen niet volledig mee‐ draaien in de samenleving en hebben ze het gevoel dat ze er ‐ buiten hun schuld om ‐ niet bij kunnen horen.
1
Schuyt, Prof. dr. mr. C.J.M. (2005). Sociale Uitsluiting, Amsterdam: SWP. Holstvoogd, R. (2006). Maatschappelijk werk in kerntaken: een nieuw profiel van de beroepspraktijk, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 2
7
‐
Er niet bij willen horen. Dit kan het geval zijn bij zelfuitsluiting, waarbij iemand zichzelf bewust buiten de samenle‐ ving plaatst en niets te maken wil hebben met bijvoorbeeld de sociale omgeving, familie, po‐ litie en hulpverleningsinstanties. Doordat de persoon in veel gevallen een problematisch ver‐ leden en vaak slechte ervaring met hulpverlening heeft, staat men niet open voor hulp, ook al wordt dat wel nodig gevonden door de omgeving. 3
1.2. Kenmerken Mensen die sociaal worden uitgesloten hebben te maken met onvoldoende sociale participatie. Zij kunnen onvoldoende deel nemen aan formele en informele sociale netwerken en vrije tijd niet be‐ steden zoals zij dat graag willen. Er is onvoldoende sociale betrokkenheid (bijvoorbeeld in de buurt, met familie, kennissen) en allochtone mensen hebben onvoldoende contact met autochtone mensen om voldoende in te burgeren. Op het sociaal culturele vlak is er ook sprake van onvoldoende culturele integratie. Dit bete‐ kent dat de normen en waarden die horen bij actief sociaal burgerschap niet goed na worden ge‐ leefd. Mensen raken sociaal uitgesloten omdat ze onvoldoende scholing hebben gehad. Zij hebben andere denkbeelden over opvoeding, hoe mannen en vrouwen met elkaar omgaan, wat wel en niet kan en mag in de samenleving. Hierdoor kan men delinquent gedrag gaan vertonen of misbruik ma‐ ken van het sociale zekerheidsstelsel. Tenslotte zijn deze mensen vaak weinig politiek betrokken. Op economisch gebied is er sprake van materiële deprivatie. Mensen hebben een te kort aan midde‐ len om te voorzien in de belangrijkste levensbehoeften en materiële goederen. Vaak is er sprake van problematische schulden: er zijn betalingsachterstanden en er is geen mogelijkheid om geld te lenen. Bij sociale uitsluiting is er ook sprake van onvoldoende toegang tot sociale rechten zoals overheids‐ voorzieningen, wachtlijsten of financiële drempels voor gezondheidszorg, huis‐vesting, rechtsbij‐ stand, maatschappelijke dienstverlening, schuldhulpverlening, arbeidsbemiddeling, sociale zekerheid en onderwijs. Mensen kunnen uitgesloten worden in de zakelijke dienstverlening, zoals bij banken en verzekeringsinstellingen. Bovendien wonen deze mensen vaak in een onveilige en een onvoldoende leefbare woonomgeving. Er is pas sprake van sociale uitsluiting als de achterstand op verschillende aspecten in de maatschappij langdurig is en als het perspectief op verbetering van de toekomst ontbreekt.4 1.3. Verschil tussen sociale uitsluiting en armoede Bij het horen van de term ‘sociale uitsluiting’ wordt vaak direct gedacht aan armoede. Hoewel deze twee termen veel met elkaar te maken hebben, zijn ze niet dezelfde. In Nederland is een grote groep mensen die sociaal uitgesloten zijn, omdat ze te maken hebben met materiële deprivatie; niet ge‐ noeg financiële middelen hebben om bijvoorbeeld lid te worden van een sportvereniging, hobby’s uit te oefenen, op vakantie te gaan of simpelweg mensen uit te nodigen voor een verjaardag. Het ver‐ schil tussen sociale uitsluiting en armoede is dat armoede betrekking heeft op één dimensie: een tekort aan financiële middelen. Bij sociale uitsluiting is er een tekort aan allerlei aspecten zoals inko‐ men, arbeid, onderwijs, wonen, gezondheidszorg, rechtsbijstand en overheidsvoorzieningen. Bij armoede is er een gemis aan persoonlijke bronnen (inkomen, opleiding, werk) en sociale uitsluiting ontstaat door een gemis aan maatschappelijke bronnen. Met maatschappelijke bronnen wordt bedoeld dat de buurt, de sociale omgeving, maar ook de sociale infrastructuur kan falen bij het ‘insluiten’ van mensen. 5
3
Schuyt, Prof. dr. mr. C.J.M. (2005). Sociale Uitsluiting, Amsterdam: SWP. Jehoel‐Gijsbers, G. (2004). Sociale uitsluiting in Nederland, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 5 Jehoel‐Gijsbers, G. (2004). Sociale uitsluiting in Nederland, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 4
8
Onderstaande tabel geeft aan hoe inkomensarmoede en sociale uitsluiting zich tot elkaar verhouden.
1.4. Oorzaken
Er is in ons land veel maatschappelijke ongelijkheid. Hoe meer ongelijkheid, hoe groter de sociale uitsluiting. Het inkomensverschil tussen grootverdieners en de mensen met een minimuminkomen is de laatste jaren erg gestegen. En in deze maatschappij, met een groot verschil tussen arm en rijk, heerst nog steeds de mening dat mensen zelf schuld hebben aan hun sociale isolement. Mensen hebben het zelf in de hand dat ze niet mee kunnen komen, geen baan huis of vaste partner hebben. Het wordt vooral uitgesproken tegenover werklozen en gedetineerden. Dit lijkt in eerste instantie logisch: een mens is verantwoordelijk voor eigen daden en keuzes. Maar het eigen schuld, dikke bult‐ principe wordt in deze tijd soms zelfs uitgesproken tegen gehandicapten; we weten dat ze er zelf niets aan kunnen doen, maar hadden de ouders niets kunnen doen om deze situatie te voorkomen? Sociale uitsluiting kan hierdoor een gevolg zijn van een niet eerlijke houding van mensen die goed mee kunnen doen in de maatschappij ten opzichte van mensen die dat minder kunnen. Op deze ma‐ nier kan ook zelfuitsluiting ontstaan: mensen sluiten zichzelf uit doordat ze in het verleden te maken gehad hebben met afkeuring en uitsluiting van de ouders, onderwijzers, politie of hulpverlening. Doordat de samenleving steeds ingewikkelder eisen stelt aan de burgers o.a. op het gebied van scho‐ ling, carrière, opvoeding, incasseringsvermogen en zelfbeheersing, ontstaat er een steeds grotere groep mensen die niet mee kan komen met de rest. Ze kan niet voldoen aan de eisen van het sys‐ teem, maar wordt wel door de overheid en hun sociale omgeving in staat geacht zichzelf te redden.6 Ook de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) kan sociale uitsluiting veroorzaken. Er wordt een groot beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de burgers en problemen dienen eerst zelf of in eigen kring opgelost te worden. Lukt dit niet, dan kan er hulp ingeschakeld van instanties of vrijwilligers. Om in aanmerking te komen voor speciale voorzieningen moet men eerst toegelaten worden en de criteria voor deze toelating zijn de laatste jaren flink aangescherpt. Men moet voldoen aan strengere eisen dan een paar jaar geleden en wordt gestimuleerd om het zo snel mogelijk weer zelf te kunnen redden. Deze stimulans is in principe goed, maar veel mensen die te maken hebben met sociale uitsluiting en probleemsituaties zijn niet in staat hun problemen zelf op te lossen en vaak is er een tekort aan sociale contacten die hen zouden kunnen helpen. Was er vroeger de buurvrouw of een kerkelijk gemeentelid die een oogje in het zeil hield wanneer het niet goed ging binnen een gezin, in deze tijd is er door de individualisering van de sa‐ menleving voor sommige mensen te weinig sociale controle. Noch door de directe omgeving noch door overheids‐ of hulpverleningsinstanties. Waar de woningbouwvereniging vroeger langs de deu‐
6
Schuyt, Prof. dr. mr. C.J.M. (2005). Sociale Uitsluiting, Amsterdam: SWP.
9
ren ging om achterstallig huur te verhalen, wordt nu brief na brief gestuurd zonder dat men in de gaten heeft welke problemen er spelen bij de huurder. Ook in de hulpverlening wordt er de laatste decennia steeds meer op gehamerd dat de cliënt zelf gemotiveerd moet zijn voor de hulpverlening en dat deze zelf om hulp moet vragen als dat nodig blijkt. Maatschappelijk werkers blijven achter hun bureau zitten en komen pas in actie als de cliënt goed weet wat hij of zij aan de situatie wil doen. Doordat de stap naar hulpverlening of overheidsinstanties vaak erg groot is en men niet voldoende capabel is om zelf een goede oplossing te vinden voor de situatie, raken mensen geïsoleerd. Dit geldt overigens niet alleen voor de onderste lagen in de samenleving. Het kan ook zijn dat men door het verliezen van een netwerk door een scheiding of door schaamte voor het verliezen van een baan in een sociaal isolement belandt.7 1.4.1. Risicogroepen In overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft drs. Gerda Jehoel‐Gijsbers in 2003 onderzoek gedaan naar sociale uitsluiting in Nederland. Uit haar onderzoek kwam naar voren dat één op de tien volwassenen in Nederland te maken heeft met één of meer vormen van sociale uitsluiting. Zij hebben een beperkt aantal informele sociale contacten, zodat zij weinig mensen om zich heen hebben die hen kunnen ondersteunen als het even wat moeilijker gaat. Vooral mensen met een slechte lichamelijk gezondheid of verstandelijke beperking, alleen‐ staande ouders, multi‐probleemgezinnen, mensen die een uitkering ontvangen en in armoede leven, of werkloos zijn geweest, ex‐gedetineerden, niet‐westerse allochtonen en zij die de Nederlandse taal niet goed beheersen, vormen een risicogroep voor sociale uitsluiting. Als een persoon te maken heeft met meerdere risicofactoren, zoals een uitkering ontvangen en daarnaast een slechte gezond‐ heid hebben, heeft diegene een nog grotere kans om sociaal te worden uitgesloten.8 1.4.2. Risicofactoren Naast risicogroepen zijn er ook risicofactoren die de kans op sociale uitsluiting vergroten. Deze oor‐ zaken van sociale uitsluiting kunnen gelegen zijn op verschillende niveaus. Het kunnen risicofactoren zijn op het niveau van individuele kenmerken (micro), op het niveau van uitvoeringsinstanties, maat‐ schappelijke instellingen, werkgevers, medeburgers (meso) en de oorzaken kunnen liggen op het niveau van de samenleving, de overheid en maatschappelijke ontwikkelingen (macro). Er zijn ook risicofactoren die niet door beleid van organisaties of de overheid te beïnvloeden zijn en die op mi‐ croniveau de oorzaak zijn van sociale uitsluiting. Deze risicofactoren kunnen zijn: burgelijke staat (alleenstaanden), familie‐ en gezinssamen‐ stelling (geen of weinig familie, gezin met kinderen, alleenstaande ouders), sociale afkomst (laag opleidingsniveau ouders), etniciteit (westerse of niet westerse allochtoon). Daarnaast zijn er risicofactoren die wel in meer of mindere mate door beleid van de overheid, ge‐ meenten of maatschappelijke instellingen beïnvloed kunnen worden (meso‐ en macroniveau): ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
redzaamheid: lichamelijke of psychische beperking om zelfstandig te kunnen functioneren, onvol‐ doende ICT‐vaardigheden, analfabetisme, onvoldoende competenties voor sociaal burgerschap. gezondheid: slechte gezondheid, chronische ziekte of handicap, psychosociale of psychische proble‐ men, verslaving. opleiding: niet afgemaakt, laag opleidingsniveau, weinig of niet gericht op de arbeidsmarkt. arbeidsmarktpositie: langdurige werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, laag gekwalificeerde arbeid. inkomen: laag huishoudinkomen, een inkomen dat langdurig onder de armoedegrens ligt, schulden.
7 8
Bude H. (2009, 13 april). Grenzkonflikte der Demokratie, NRC Handelsblad, Opinie & Debat pag. 2. Jehoel‐Gijsbers, G. (2004). Sociale uitsluiting in Nederland, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
10
‐
fysieke en sociale leefomgeving: dakloosheid, verblijf in (zorg)instellingen, wonen in een achter‐ standswijk, weinig voorzieningen in de buurt, zoals een buurthuis of speelterrein, weinig tot geen so‐ ciaal netwerk.9
1.5. Gevolgen De gevolgen van sociale uitsluiting voor een individu zijn niet altijd even zichtbaar. Door het ontbre‐ ken van betekenisvolle relaties, gebrek aan waardering en respect, te wonen bij mensen bij wie men zich niet thuis voelt, niet in staat te zijn om zelf relaties op te bouwen of te blijven onderhouden, raakt men in veel gevallen sociaal failliet. Men krijgt het gevoel dat het leven er in veel opzichten niet meer toe doet en dat men als persoon weinig waard is.10 Er ontstaat schaamte om de situatie waarin men leeft en ook vanwege de uitsluiting. Schaamte voor het verliezen van de baan, hebben van een handicap, alleen zijn, hebben van te wei‐ nig inkomen of een verslaving. Mensen trekken zich nog meer terug en er ontstaat op die manier een vicieuze cirkel: door schaamte omdat je geen cadeau kunt kopen voor de jarige kennis, blijf je maar thuis en worden de sociale contacten minder. Door schaamte voor de eenzaamheid durf je het niet meer bespreekbaar te maken in je omgeving, durf je niet naar de hulpverlening te stappen en veran‐ dert er niets aan de vaak uitzichtloze situatie. Niet alleen bij volwassen leidt sociale uitsluiting tot problemen, kinderen zijn in veel gevallen de dupe van de situatie. In gezinnen waar meerdere pro‐ blemen spelen en er niet voldoende hulpverlening en steun is, gaat de uitsluiting van generatie op generatie. Voorbeeld doet vaak volgen. Uitsluiting heeft niet alleen gevolgen voor de individu. Sociale uitsluiting kost de samenleving aan‐ zienlijk veel geld dat bijvoorbeeld besteed wordt aan reclassering, jeugdzorg, verslavingszorg en dak‐ lozenopvang. Maar de prijs die de samenleving voor sociale uitsluiting moet betalen is niet alleen in euro’s uit te drukken. Er ontstaat een soort onverschilligheid in de samenleving. Zolang de niet zo succesvolle burger maar op afstand wordt gehouden, vindt de rest het wel goed. Sociale uitsluiting wordt als vanzelfsprekend gezien en het wordt aanvaard als iets wat bij de samenleving hoort. Zo verhardt de samenleving en ontstaat ook hier een vicieuze cirkel. De maatschappij schaamt zich er‐ voor dat sommige mensen niet mee kunnen komen, en door deze schaamte wordt er haast niet over gesproken. Wel wordt er door de overheid telkens gesproken over onderwijs, arbeidsparticipatie, normen en waarden. Maar het lukt haar niet om de groep sociaal geïsoleerde mensen weer mee te laten doen in de samenleving. Dit terwijl deze groep juist het meest behoefte heeft aan hulp bij het vinden van passend onderwijs, een plek op de arbeidsmarkt en bijvoorbeeld opvoedingsondersteu‐ ning. 11
9
Jehoel‐Gijsbers, G. (2004). Sociale uitsluiting in Nederland, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Holstvoogd, R. (2006). Maatschappelijk werk in kerntaken: een nieuw profiel van de beroepspraktijk, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 11 Schuyt, Prof. dr. Mr. C.J.M. (2005). Sociale Uitsluiting, Amsterdam: SWP. 10
11
1.6. Benadering Bij mensen die te maken hebben met sociale uitsluiting is er sprake van een grote diversiteit in per‐ soonlijke kenmerken, risicofactoren en probleemtypes. In de meeste gevallen is er een problemati‐ sche relatie met hulpverlening en wordt er niet op eigen initiatief hulp gezocht. Soms zien mensen de problemen zelf niet als een probleem. Vaak kan men de weg niet vinden naar de hulpverlening of men wil niet naar de hulpverlening omdat men zich schaamt voor de situatie. Het lijkt er op dat de groep sociaal geïsoleerde mensen groter wordt en het algemeen maatschappelijk werk kan een zin‐ volle rol spelen in de hulpverlening voor deze groep mensen. Maar dan moet het maatschappelijk werk deze mensen wel kunnen bereiken en is het nodig dat de problemen die er spelen zichtbaar worden. Een goede methode om mensen in een sociaal isolement te bereiken en te benaderen is het ‘outreachend casework’, in het werkveld ‘outreachend werken’ genoemd. De kenmerken en werk‐ wijze van deze methodiek worden beschreven in het volgende hoofdstuk. 1.7. Samenvatting Mensen die te maken hebben met sociale uitsluiting hebben in de meeste gevallen te weinig sociale participatie en sociale steun. Ook hebben zij vaak een tekort op financieel en materieel gebied en hebben zij onvoldoende toegang tot belangrijke aspecten in de samenleving, zoals onderwijs, huis‐ vesting, zorg, maatschappelijke instanties, wonen en veiligheid. Sociale uitsluiting komt voor in alle lagen van de bevolking, maar er zijn risicofactoren waardoor bepaalde groepen in de samenleving eerder kans hebben om te worden uitgesloten. Deze mensen verkeren in een uitzichtlozen situatie, maar ze zetten zelf niet de stap naar de hulpverlening. Soms omdat ze een nare ervaring hebben met de hulpverlening, ze niet weten waar ze met hun problemen heen moeten, doordat ze zich schamen voor hun situatie of omdat ze niet in de gaten hebben dat ze problemen hebben en/of veroorzaken.
12
2. Outreachend werken
Inleiding In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de methodiek ‘outreachend werken’ is ontstaan, wat outrea‐ chend werken inhoudt en hoe men binnen de hulpverlening met deze methode kan werken. Ook wordt beschreven welke vaardigheden, kenmerken en omstandigheden een maatschappelijk werker nodig heeft om op een goede manier outreachend te werk te gaan. 2.1. Outreachend werk Outreachend werk Afgeleid van het Angelsaksische assertive outreach, wat ‘actief naar buiten treden’ of ‘verder reiken’ betekent. Het is een proactieve manier van contact leggen met mensen die wel hulp behoeven, maar die de hulp niet ontvangen en daar niet om vragen.
Bron: Doorn van L. (2008). Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn.
Sinds 2006 is deze werkwijze opgenomen in het nieuwe beroepsprofiel van de Nederlandse Vereni‐ ging voor Maatschappelijk werk (NVMW). Deze vereniging wil het outreachend werken een integraal onderdeel laten worden van de beroepsuitoefening van de maatschappelijk werker. Deze nieuwe werkwijze houdt in dat de hulp wordt aangeboden in de thuisomgeving, op straat of op andere plaatsen waar cliënten zich zouden kunnen bevinden. Er wordt hulp aangeboden zonder dat de cliënt daar om gevraagd heeft en soms zelfs zonder dat de cliënt zelf vindt dat hij of zij zich in een probleemsituatie bevindt. Andere benamingen voor deze manier van werken zijn ook wel: bemoei‐ zorg, er op af, achter de voordeur.12 2.2. Doel Het doel van outreachend werken is om buitengesloten en afgeschreven cliënten weer uit te nodigen om mee te doen in de samenleving. Dit doen de hulpverleners niet door de cliënten de wet voor te schrijven, maar door ze actief op te zoeken in hun omgeving en ze te motiveren om iets aan hun (vaak problematische) situatie te doen. Er wordt contact gezocht met de cliënt, de problemen wor‐ den geanalyseerd en er wordt samen met de cliënt een strategie bepaald. De hulpverlener moet hierbij zoveel mogelijk aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt. Als maatschappelijk werker is het dan ook erg belangrijk om voldoende kennis te hebben van gedragsverandering bij cliënten. De cliënt moet keuzes maken voor de toekomst, hij of zij zal in de hulpverlening een be‐ paalde richting op willen gaan. Als maatschappelijk werker is het nodig de cliënt daarin te ondersteu‐ nen en te helpen om deze (gedrags)verandering te blijven vasthouden.13
12
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho. 13 Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho.
13
2.3. Outreachend werk in het verleden In het begin van de twintigste eeuw ontstond het huisbezoek doordat vertegenwoordigers van de armenzorg, woningopzichters en woonmaatschappelijk werkers eropuit gingen om hulp te verlenen aan armen en sociaal uitgeslotenen. Dit bezoek ging gepaard met strenge controles en opvoedende adviezen. Mensen werden min of meer gedwongen om zich aan te passen aan de sociale maatstaven van die tijd, anders kregen ze geen hulp of geld meer. Zonder terughoudendheid bemoeiden de hulpverleners zich met hun cliënten en men was er ten volle van overtuigd dat ze mensen op deze manier uit de ellende konden halen. Ondanks dat dit ‘bemoeien’ een nogal negatieve bijklank had, hunkerden mensen vaak naar een beter bestaan en probeerden ze hun best te doen om naar de adviezen van de hulpverlener te leven. Naarmate de welvaart in Nederland door de jaren heen steeg en de mensen steeds meer waarde hechtten aan privacy en autonomie, werd er vanaf de jaren zestig steeds minder aan outrea‐ chend werk gedaan. Er ontstond in de samenleving en bij de hulpverlening weerstand tegen het ‘aanspreken’ van burgers en het werd gezien als ongevraagde bemoeienis. Waar eerst aanpassen het belangrijkst was, werd nu emancipatie het streven.14 Deze instelling is tot aan het begin van deze eeuw bij het Algemeen Maatschappelijk Werk zo gebleven. Waar andere organisaties, zoals de GGD, wijkteams van de politie, drugshulpverlening en sociaal psychiatrische crisisteams wel weer deur aan deur gingen om outreachend werk te verlenen, bleef de maatschappelijk werker voornamelijk achter zijn bureau en werden over het algemeen alleen de cliënten geholpen die zichzelf aanmeldden met een hulpvraag. De onderstaande tabel geeft een kort overzicht van de ‘hulverlenersmentaliteit’ die over het algemeen gold voor hulpverleningsinstellingen van 1960 tot 2005.15 Periode Tot 1960/1965
Tot 1980/1985 Tot 2005
Mentaliteit van Uitleg professionals Tegen de achtergrond van de wederopbouw en de onmaatschappelijkheidsbestrijding Erbovenop wordt de hulp‐ en dienstverlening door professionals aan minder bedeelden geken‐ merkt door verregaande paternalistische bemoeizucht. Dit is de periode van democratisering, waarin gelijkwaardigheid en antipaternalisme de Ernaast dominante kenmerken zijn. De professional neemt een positie in naast de cliënt.
Ervandaan
Dit is de periode van verzakelijking, waarin bureaucratische bedrijfsmatige logica domi‐ nant is. De leefwereld en het privédomein van burgers wordt een no‐go‐area waar professionals steeds meer vandaan blijven. Van cliënten wordt verwacht dat ze naar de professional toe gaan. Na 2005 In deze periode ontstaat er kritiek op de schaalvergroting en de marktwerking en komt Er op af er meer aandacht voor de professionals die in de frontline staan. Na een langdurige afwezigheid in de leefwereld van mensen, gaat nu een toenemend aantal professionals er op af. Het betreden van het privédomein van burgers is steeds minder een taboe aan het worden. Tabel overgenomen uit het boek Outreachend werken, L. van Doorn
14
Lans van der, J., Medema N., Räkers M. (2003). Bemoeien werkt, Amsterdam: De Balie. Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho. 15
14
2.4. Outreachend werk binnen het Algemeen Maatschappelijk Werk Sinds een paar jaar staat outreachend werken meer in de belangstelling bij het Algemeen Maat‐ schappelijk Werk. Dit in tegenstelling tot de laatste decennia, waarin de autonomie van de cliënt erg hoog in het vaandel stond. Er werd van de cliënt verwacht dat hij of zij zelf naar de hulpverlening kon stappen als de cliënt vond dat dit nodig was. Maar omdat de laatste paar jaren bleek dat hier‐ door een steeds grotere groep mensen uitgesloten werd door de hulpverlening én de samenleving, werden hulp‐ en dienstverleningsinstellingen er meer van bewust dat een grote groep cliënten zelf niet aanklopt bij de hulpverlening. De hulpverlening zou deze groep mensen zelf moeten benaderen, zij het op een manier waarbij de cliënt zich waardig blijft voelen. Anders dan in het verleden is het tegenwoordig niet meer zo dat de hulpverlening ‘bovenop’ de cliënt gaat zitten, maar dat ze op een gepaste wijze ‘er op af’ gaan. De maatschappelijk werker zoekt contact met cliënten in hun eigen leefomgeving. Dit is nodig als de cliënten niet op een andere manier te bereiken zijn. 2.4.1. Het opsporen van de doelgroep Om een bepaalde doelgroep op te sporen is het voor maatschappelijk werkers belangrijk dat ze ter‐ rein afbakenen. Hierbij kan het helpen als er van te voren een probleemanalyse, een doelgroepanaly‐ se of een wijkanalyse wordt gemaakt. Men kan hierdoor vindplaatsen van de doelgroep ontdekken. Ook is het verstandig om van te voren te onderzoeken of er al instanties werken met de doelgroep en of er geen dubbel aanbod is.16 Om cliënten uit een doelgroep op te sporen, kunnen er adressen nodig zijn. Sommige buur‐ ten of (achterstands)wijken hebben een bepaalde reputatie, waardoor het voor veel hulpverlenings‐ instellingen gemakkelijk is om te achterhalen waar mensen in probleemsituaties wonen of verblijven. Via meldingen bij het meldpunt huiselijk geweld of een meldpunt overlast worden adressen geregi‐ streerd, zodat de maatschappelijk werker eens langs kan gaan om te traceren of er misschien ook sprake is van meerdere problemen. Ook kunnen adressen gevonden worden via bestanden van wo‐ ningbouwcorporaties, politie en schuldeisers zoals bijvoorbeeld energiebedrijven. Soms komen cliën‐ ten toevallig in beeld bij de maatschappelijk werker of wordt er vanuit andere professies: door vrij‐ willigers of door de sociale omgeving, gesignaleerd dat er problemen zijn bij een persoon of gezin. De doelgroep voor de outreachend werker is in principe in elke laag van de bevolking te vinden. Er zijn voor de hand liggende vindplaatsen waar men op zoek kan gaan naar potentiële cliënten. Zo zijn mensen in grote financiële problemen soms op te sporen via de voedselbank of bij ruilwinkels. Ver‐ slaafden zou men kunnen vinden bij casino’s en probleemjongeren bij zogenoemde ‘hangplekken’ of coffeeshops. Allochtone moeders met hun kinderen zou men kunnen vinden bij een buurtcentrum of bij een speeltuin in de buurt. Toch zijn niet alle cliënten op voor de hand liggende plekken te vinden. Een deel van de doelgroep is minder goed op te sporen omdat ze bijvoorbeeld afkomstig zijn uit de (hogere) middenklasse en niet in achterstandswijken wonen. Over hun vaak verborgen problematiek is nog weinig bekend, juist omdat deze mensen zo moeilijk op te sporen zijn en omdat ze de buiten‐ wereld zo min mogelijk willen laten weten dat er problemen spelen. Als maatschappelijk werker is het een vereiste om steeds alert te zijn op nieuwe ‘vindplaatsen’ en nieuwe doelgroepen voor het outreachend werk.17
16
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho. 17 Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho.
15
2.4.2. Werkwijze Het outreachend werken vereist een specifieke werkwijze. Normaalgesproken melden cliënten zich zelf aan bij het Algemeen Maatschappelijk Werk. Ze lopen binnen bij het inloopspreekuur of ze bellen voor een afspraak. Voor cliënten die via het outreachend werk geholpen kunnen worden is de drem‐ pel om dit te doen te hoog. Het kan zijn dat ze niet weten waar ze om hulp kunnen vragen. Het kan ook zijn dat ze weerstand hebben tegen hulpverlening en niet gauw zelf de eerste stap naar het maatschappelijk werk zetten. Daarnaast zijn er mensen in de samenleving die zelf niet vinden dat ze in een probleemsituatie verkeren of overlast bezorgen voor hun omgeving. De werker zal zich dan ook moeten voorbereiden op de eerste contactlegging, omdat deze niet op de gebruikelijke wijze verloopt. 2.4.3. Het eerste contact Voordat de werker daadwerkelijk ‘er op af’ gaat, zal hij eerst het een en ander over de cliënt uitzoe‐ ken. Dit gebeurd niet alleen door de vindplaats van de potentiële cliënt op te sporen, maar ook door afspraken te maken over welke werker naar een cliënt gaat. Want het is belangrijk dat het klikt tus‐ sen de werker en de cliënt. De ene werker heeft meer met multi‐probleemgezinnen en de ander heeft meer affiniteit met individuen met schulden. Mocht het tijdens de hulpverlening toch niet klik‐ ken tussen werker en cliënt, kan een collega de ‘case’ overnemen. Het eerste contact dat gelegd wordt met de cliënt bepaald vaak het vervolg van de hulpver‐ lening. Het eerste gesprek is het meest belangrijk. Deze maakt het verschil tussen de voordeur die weer dichtgaat of een uitnodiging tot binnenkomen. De werker zal niet moraliserend of veroordelend over mogen komen. Wel zal uit zijn of haar woorden betrokkenheid moeten doorklinken. Meer as‐ pecten waar een maatschappelijk werker bij het eerste gesprek op moet letten zijn: ‐ ‐
‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Spreken in ‘normale’ taal en voor de cliënt begrijpbare woorden. Zo min mogelijk gebruik maken van hulpverlenersjargon. Dit kan de cliënt intimideren. Bewust bezig zijn met de introductie en legitimering tegenover de cliënt. Soms is het als werker ver‐ standiger om niet meteen de naam van de instelling of de eigen functie binnen de instelling te noe‐ men. Veel outreachend werkers beginnen het gesprek met alleen hun (voor)naam. De werker zal zich moeten kunnen identificeren met behulp van een identificatiebewijs of een visite‐ kaartje. De cliënt wordt uit respect met ‘u’ aangesproken. De werker zal snel ‘to the point’ moeten komen over de situatie van de cliënt, maar het gesprek mag niet meteen te zwaar beladen zijn. Er moet ook tijd zijn om over ‘koetjes en kalfjes’ te praten. De werker zal niet te lang aan het woord mogen zijn. De cliënt zal worden uitgenodigd om zelf ook te gaan praten en het is niet erg als daarbij af en toe stiltes vallen. Het is raadzaam om als werker voor alles wat er gedaan wordt toestemming te vragen aan de cliënt. Bijvoorbeeld toestemming vragen om nog een keer langs te komen.18
2.4.4. Regelmatig gehanteerde werkwijze en houding van de werker Outreachende hulpverlening kan op verschillende manieren ingevuld worden. Elke cliënt en elke situatie vraagt ook om een andere benadering en aanpak. Toch zijn er een aantal specifieke aspecten die over het algemeen telkens weer naar voren komen in de outreachende werkwijze en de houding van de maatschappelijk werker:
18
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho.
16
‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Contact opbouwen met de cliënt, de situatie analyseren en een werkwijze bepalen. Aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt. Samen dingen doen om een hulpverleningsrelatie op te bouwen. Aandacht hebben voor het levensverhaal en de emoties van de cliënt. Oog hebben voor de sterke kanten van de cliënt en deze benadrukken. In gesprek gaan over wensen en mogelijkheden. Betrouwbaar zijn en duidelijk over de werkwijze, de instelling en de mogelijkheden. Het tempo van de cliënt volgen, niet die van de hulpverlener. Een bemiddelende functie hebben tussen de cliënt en zijn omgeving.19
2.5. Voorwaarden
Er zijn een aantal voorwaarden waaraan een maatschappelijk werker en waaraan een instelling en netwerkpartners moeten voldoen om op een goede manier outreachend te kunnen blijven werken. 2.5.1. Voorwaarden voor de maatschappelijk werker Allereerst is het nodig dat de maatschappelijk werker voldoende ruimte krijgt om outreachend te werken. Dit betekent dat er extra tijd nodig is om contact te leggen met de cliënt en om een vooron‐ derzoek te doen. Ook is het belangrijk dat de maatschappelijk werker ten allen tijde door middel van rapportage kan laten zien waar hij of zij mee bezig is. Zo blijft de hulpverlening transparant, zowel voor de instelling, als voor de cliënt en voor de eventuele netwerkpartners. Om outreachend te kun‐ nen werken is het ook nodig om outreachend te kunnen denken. De maatschappelijk werker zal met de cliënt moeten meedenken en dit valt niet altijd mee. Als een cliënt de boodschap krijgt dat hij het zelf moet doen, dan krijgt hij het gevoel in de kou te worden gezet. Vaak heeft de cliënt het al lang zelf geprobeerd, maar deze poging mislukte. Voor een goed contact met de cliënt is het in eerste instantie niet de bedoeling om de cliënt een spiegel voor te houden en te reflecteren over zijn eigen gedrag en handelen. De hulpverlening is vaak van praktische aard en de werker zal open moeten blijven staan voor de normen, waarden en de leefwereld van de cliënt. Dit kan soms lastig zijn, want de normen en waarden van de cliënt kunnen heel anders zijn dan die van de werker. Naast de zorg voor de cliënt is het voor de maatschappelijk werker ook belangrijk om voor zichzelf te zorgen. Er mogen niet te veel cliënten in de case‐load staan, er moeten voldoende cliënten in staan waar de werker energie van kan krijgen en het is belangrijk om voldoende ontspanning te nemen. Voor de eigen veiligheid kan een de werker soms beter met een collega op pad gaan, dan alleen. Ook moet hij van zichzelf weten waar zijn grenzen liggen en als iets te veel wordt, zal hij dit moeten communiceren tegenover collega’s of leidinggevenden. Er moet voldoende ruimte zijn voor intervisie en een werker moet kunnen vragen om supervisie. Als laatste is (bij)scholing heel belang‐ rijk, want het is essentieel dat de maatschappelijk werker voldoende op de hoogte is van het outrea‐ chend werken.20 2.5.2. Voorwaarden voor de instelling en netwerkpartners De instelling hoort beleid te organiseren dat is gericht op outreachend werk. Van de instelling kan worden gevraagd duidelijkheid te geven over wat de taken zijn die bij het outreachend werk horen. Als een maatschappelijk werker op pad gaat dan hoort het duidelijk te zijn hoe ver hij mag gaan en wat hij doet in bepaalde situaties. Vragen als: Hoe vaak ga je minimaal bij een cliënt langs om contact te leggen? Na hoeveel keren contact zoeken geef je op? Wat wordt er gedaan met een melding waarbij het niet lukt om de cliënt te bereiken? De instelling houdt controle over de case‐load en de
19
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho. 20 Holstvoogd, R. (2006). Maatschappelijk werk in kerntaken: een nieuw profiel van de beroepspraktijk, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
17
urenregistratie van de werker. Ook is het nodig dat een instelling vertrouwen heeft in het werk van de maatschappelijk werker. Daarnaast zijn er nog praktische dingen waar de instelling rekening mee moet houden, zoals de aanwezigheid van een dienstauto‐ of fiets, mobiele telefoons, een veiligheids‐ en agressieprotocol. Voor de netwerkpartners is het in het belang van de samenwerking dat iedereen bereid is om verantwoordelijkheid te dragen voor de outreachende hulpverlening aan de cliënt. Soms zal men bereid moeten zijn om eigen belangen aan de kant te zetten voor het gezamenlijke belang. Het is belangrijk dat men elkaar kan aanspreken op het nakomen van afspraken en dat helder is wat ieders taak is. Regelmatig afspreken met alle netwerkpartners is een vereiste om de hulpverle‐ ning overzichtelijk te laten blijven en om efficiënt te blijven samenwerken.21 2.6. Er niet op af Naast de voorwaarden die er zijn om outreachend te kunnen en te willen werken, zijn er ook rede‐ nen om juist niet naar de cliënt te gaan als maatschappelijk werker. Als het al bekend is dat een per‐ soon agressief, gewelddadig is of als de persoon gewapend kan zijn, is het verstandig om niet te gaan. Is dit toch nodig, dan kan de werker met nog een persoon of eventueel onder begeleiding van de politie op pad gaan. Ook is het nodig dat de maatschappelijk werker voor zichzelf, voor de instel‐ ling en voor de cliënt moet kunnen uitleggen waarom hij outreachend werkt. Er moet een goede reden zijn dat de maatschappelijk werker zelf de eerste stap zet in de hulpverlening. Anders zou de cliënt zich ook op een andere manier kunnen (laten) aanmelden bij de hulpverlening. Tot slot moet het ook duidelijk zijn dat er al op andere manieren hulp geboden is, maar dat deze handreikingen geen effect hadden op de cliënt en de situatie. Als er nog geen actie is ondernomen om de cliënt op een andere manier te bereiken dan met outreachend werk, dan zal dat eerst moeten gebeuren. 2.7. Samenvatting Het doel van outreachend werken is om mensen weer bij de samenleving te betrekken. De hulpver‐ lener gaat zelf op de potentiële cliënten af omdat gevonden wordt dat er hulp nodig is en de cliënt zelf geen hulp zoekt. In de afgelopen decennia werd het outreachend werken niet veel gebruikt bin‐ nen het Algemeen Maatschappelijk Werk. De autonomie van de cliënt stond voorop en de cliënt kon zelf beslissen of hij contact met de hulpverlening wilde. De laatste jaren komen hulpverleners en instanties hierop terug, want er is een grote groep mensen die zelf de weg niet vinden naar de hulp‐ verlening. Het maatschappelijk werk kan cliënten vinden door middel van netwerkpartners, adres‐ senbestanden van instanties en door actief op zoek te gaan naar plekken waar mogelijke cliënten zich kunnen bevinden. Outreachend werk vereist een specifieke werkwijze en kan alleen beoefend worden als er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zowel door de hulpverleners als door de instelling waar‐ voor zij werken.
21
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho.
18
3. Wat kan het outreachend werken binnen het AMW bijdragen om sociale uitsluiting tegen te gaan? Inleiding In het voorgaande hoofdstuk zijn al verschillende koppelingen gemaakt van het outreachend werk naar het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW). In dit hoofdstuk wordt hier dieper op ingegaan. Er wordt beschreven wat het outreachend werk door het AMW kan betekenen voor cliënten die sociaal uitgesloten zijn, voor welke probleemgebieden er hulp geboden kan worden en of deze werkwijze ook werkelijk helpt om sociale uitsluiting enigszins tegen te gaan. Aan het einde van het hoofdstuk wordt beschreven hoe de hulpverlening afgerond kan worden en wanneer de hulpverlener het con‐ tact met de cliënt kan afsluiten. 3.1. Outreachend werken bij sociale uitsluiting In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat outreachend werk een methode is om mensen weer te betrekken bij de samenleving. In de onderstaande stappen wordt kort beschreven hoe een maat‐ schappelijk werker het outreachend werk in de praktijk kan brengen bij mensen in een sociaal isole‐ ment. 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Contact leggen met de cliënt Contact leggen is vaak moeilijk en de hulpverlener zal gebruik moeten maken van netwerkpartners, zoals huisartsen, woningbouwverenigingen, cafetariahouders, leerkrachten en wijkagenten. Ook kan de maatschappelijk werker met een interventieteam in bepaalde buurten langs de deuren gaan om problemen en hulpvragen te signaleren. Er wordt gezocht naar aansluiting bij de situatie of het verhaal van de cliënt. De hulpverlener moet begrijpend praten, belangstelling tonen, klachten serieus nemen en korte duidelijke informatie geven aan de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt (weer) afhaakt. De bereikbaarheid van de hulpverlener regelen De hulpverlener kan met de cliënt afspreken dat hij op vaste dagen op een bepaalde tijd telefonisch of op een voor de cliënt goed bereikbare plek aanwezig is. Zo krijgt de cliënt het gevoel dat hij echt op de hulpverlener aan kan en dit geeft de cliënt duidelijkheid en vertrouwen in de hulpverlener. Voor soci‐ aal uitgesloten cliënten is het belangrijk dat ze iemand hebben op wie ze kunnen rekenen, omdat zij dit in hun eigen kring missen. De cliënt zo goed mogelijk bijstaan De hulpverlener gaat in op simpele hulpvragen en zal praktische dingen moeten regelen voor de cliënt. Dit kan bijvoorbeeld zijn dat de hulpverlener mee gaat naar een instantie, de huisarts of de woning‐ bouwvereniging. De hulpvragen van de cliënt moeten serieus genomen worden, ook al is het soms als hulpverlener niet voor te stellen dat de cliënt hulp bij bepaalde dingen nodig heeft. De cliënt informeren De hulpverlener kiest een geschikt moment uit om de cliënt te informeren over zichzelf, de instelling waar hij werkt, wat hij kan doen en wat niet en wat de bevoegdheden zijn van een maatschappelijk werker. Het is belangrijk dat er vertrouwelijkheid in het contact groeit. Samenwerken met netwerkpartners Het kan zijn dat de cliënt netwerkpartners tegen elkaar uit gaat spelen, omdat de cliënt nog steeds geen goed beeld heeft van de hulpverlening of omdat hij iets voor elkaar wil krijgen. Heldere afspra‐ ken met de cliënt over samenwerking met andere instellingen en dezelfde afspraken met netwerk‐ partners maken, helpt om duidelijkheid te scheppen en te houden. Als maatschappelijk werker moet er ook contact gehouden worden met de andere formele leden van het netwerk. Actief en directief werken Normaal gesproken heeft de maatschappelijk werker een bescheiden houding. Maar sociaal uitgeslo‐ ten cliënten die op outreachende wijze geholpen worden moeten in de meeste gevallen ‘achter de vodden gezeten worden’. Dit vereist dan ook een vasthoudende professionele houding en werkwijze. De maatschappelijk werker moet tegenslagen en teleurstellingen kunnen verdragen, want de cliënt zal zich niet altijd aan de afspraken kunnen of willen houden.
19
7.
8.
Vervangende sociale netwerken creëren Het kan zijn dat sociaal geïsoleerde cliënten geholpen zijn met een aanloopadres, een ontmoetings‐ punt of een ontmoetingsruimte. Daardoor kan er een sociaal netwerk ontstaan van mensen in een ge‐ lijksoortige situatie, omdat zij elkaar daar tegenkomen. Dit kan een praktische en concrete oplossing zijn voor vereenzaming en dit soort oplossingen bedenken is een van de taken van de hulpverlener. Grenzen in acht nemen De maatschappelijk werker moet telkens toetsen of er geen sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Hulpverlening mag niet ontaarden in een soort vervolging van de cliënt. Stimulering mag niet over‐ gaan in dwang en uitnodigen mag niet omslaan in opdringen. Soms kan de hulpverlening balanceren op de grens van wat toegestaan is volgens de principes van verantwoorde beroepsuitoefening. Het is daarom belangrijk dat de hulpverlener steun krijgt vanuit de eigen organisatie en dat de cliënten en de probleemsituaties worden besproken met collega’s.22
3.2. Bijdrage outreachend werk Op welke manier kan het outreachend werk een bijdrage leveren in het tegengaan van sociale uitslui‐ ting door het maatschappelijk werk? In de volgende alinea’s wordt de bijdrage die het outreachend werken op verschillende gebieden heeft beschreven. 3.2.1. De cliënt komt weer in beeld Als er bij mensen sprake is van sociale uitsluiting is outreachend werk vanuit het Algemeen Maat‐ schappelijk Werk een goede methode om deze mensen in contact te krijgen met de hulpverlening. Op een andere manier zouden deze mensen niet zo snel in beeld komen van hulpverleningsinstan‐ ties, mede door onwetendheid, te weinig capaciteiten of weerstand van de cliënt tegenover hulpver‐ lening. De hulpverlening is vrijblijvend en dit is prettig voor cliënten die gewend zijn om telkens maar te ‘moeten’. Bij overlastsituaties of opvoedingsproblemen kan de werker de cliënt er wel op wijzen dat als de situatie of de leefstijl blijft zoals hij is, er een melding gedaan kan worden bij andere in‐ stanties als Jeugdzorg of de GGZ. Omdat de hulpverlening begint op een laagdrempelige manier en er door de werker allereerst aangesloten wordt bij de wensen van de cliënt, zal deze eerder vrijwillig meewerken wordt de kans op weerstand minder. Het contact is gelegd en de cliënt en de probleem‐ situatie komen in beeld. De cliënt wordt weer betrokken bij het sociale systeem, al gaat dit in veel gevallen met kleine stappen.
22
Holstvoogd, R. (2006). Maatschappelijk werk in kerntaken: een nieuw profiel van de beroepspraktijk, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
20
3.2.2. Er wordt hulp geboden De cliënt komt door het outreachend werken in beeld van de hulpverlening en er wordt hulp aange‐ boden die aansluit bij de behoeften of wensen van de cliënt. Deze hulp kan heel praktisch zijn, zoals het ordenen van de financiën, informatie geven, het meegaan naar het Centrum Werk en Inkomen of het meehelpen om formulieren van de belasting in te vullen. Mensen in een sociaal isolement zijn vaak niet op de hoogte van bepaalde regelingen zoals de zorg‐ en huurtoeslag en gemeentelijke kwijtscheldingen. Ook hier ligt een taak voor de maatschappelijk werker, om hen hiervan op de hoog‐ te te brengen en hen te helpen om deze zaken aan te vragen. Het kan zijn dat de situatie van de cli‐ ent een specifiek hulpverleningstraject nodig heeft en dat de cliënt beter door een andere hulpverle‐ ningsinstelling geholpen kan worden. Op zo’n moment is het de taak van de werker om te zorgen voor een ‘warme overdracht’ of een doorverwijzing. Waar mensen in een sociaal isolement voornamelijk behoefte aan hebben is een beter sociaal net‐ werk. De werker heeft nooit alleen te maken met de cliënt, maar zal zijn best doen om de cliënt te helpen het sociale netwerk te verbeteren. Dit kan de werker doen door het gebruiken van de net‐ werkbenadering. Deze methode gaat er vanuit dat de mens een sociaal wezen is en dat het gedrag van mensen voornamelijk te begrijpen is vanuit de relatie tot hun context. Sociale relaties zijn erg belangrijk voor het welzijn van mensen. Bij het ene contact kan men aandacht en een luisterend oor krijgen, bij de ander krijgt men meer praktische ondersteuning. Bij de netwerkbenadering gaat de werker proberen om meer gebruik te maken van de kennis en ervaring van familieleden, buren en andere mensen binnen het netwerk van de cliënt. Bij mensen in een sociaal isolement zijn deze net‐ werkcontacten vaak verstoord of verdwenen. De werker zal samen met de cliënt in kaart moeten brengen hoe zijn of haar netwerk er uit ziet, hoe het contact verbeterd kan worden en wat deze net‐ werkcontacten voor hem of haar kunnen betekenen voor de situatie van de cliënt. Het sociale net‐ werk kan in kaart gebracht worden door een netwerkcirkel.23
Afbeelding overgenomen uit het boek ‘Outreachend werken’, L. van Doorn
Het uitgangspunt van de netwerkcirkel is dat de sociale contacten van de cliënt van binnen naar bui‐ ten toe worden uitgewerkt. De binnenste cirkel is de cliënt zelf, de cirkel daaromheen zijn de intimi. Daaronder komen de vrienden en daarna de bekenden in de buitenste cirkel. De werker werkt met de cliënt van binnen naar buiten om zo helder te krijgen welke sociale contacten er zijn. Dit kan con‐
23
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho.
21
fronterend zijn voor de cliënt, want hij ziet zo zwart op wit hoe zijn netwerk eruit ziet. Bij mensen die te maken hebben met sociale uitsluiting kan het zijn dat er haast niemand in te vullen valt. De con‐ frontatie daarmee kan pijnlijk zijn. Als werker is het daarom verstandig om van te voren te bedenken welke impact het maken van een netwerkcirkel kan hebben op de cliënt. Omdat het sociale netwerk vaak erg beperkt is, is het de taak van de maatschappelijk werker om oplossingen te zoeken.24 Er zullen nieuwe netwerken om de cliënt heen gevormd moeten worden, en dit kan bijvoorbeeld door de cliënt aan te melden bij een maatjesproject of een bij een gespreksgroep met lotgenoten, de cli‐ ent te stimuleren om (vrijwilligers)werk te gaan zoeken, samen contact te zoeken met buren of ken‐ nissen of de cliënt als eerste stap een cursus sociale vaardigheden of een assertiviteitstraining aan te bieden. Tot slot is het één van de taken van het maatschappelijk werk om psychosociale hulp te bie‐ den. Deze psychosociale hulp kan bestaan uit een soort leerproces, waarbij de cliënt stap voor stap zijn problemen beter leert hanteren en meer inzicht krijgt in zichzelf. De hulpverlener kan dit doen door bijvoorbeeld: ‐ ‐ ‐
‐
De cliënt helpen zijn verhaal te doen, de ervaringen te delen en zijn emoties te uiten. De hulpverlener kan de cliënt bemoedigen en motiveren om door te gaan. Als hulpverlener begrip tonen en meeleven met de cliënt, hierbij hoeft er in eerste instantie nog geen actie ondernomen te worden. Als hulpverlener een luisterend oor bieden, ingaan op het verhaal van de cliënt en helpen om de pro‐ blemen op een ruimere manier te bekijken. Zo worden ook meer oplossingsmogelijk‐heden zichtbaar voor de cliënt. Als hulpverlener coachen en suggesties geven die aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt.25
3.2.3. De mening over hulpverlening/hulpverleners wordt bijgesteld Als de maatschappelijk werker het outreachend werken op een juiste manier heeft uitgevoerd en het hulpverleningscontact goed is verlopen, kan de mening van de cliënt over hulpverlening bijgesteld worden. Vooral bij cliënten die in het verleden negatieve ervaringen hebben opgedaan met hulpver‐ leningsinstanties is het belangrijk dat ze zich goed geholpen voelen en dat ze merken dat niet alle instanties op dezelfde manier te werk gaan. Ze merken dat hulpverleners de cliënt in zijn waarde laat en respect heeft voor de eigen keuzes van de cliënt. Mensen die in het verleden nog niet of nauwe‐ lijks in contact zijn geweest met hulpverlening, zijn nu bekend met het maatschappelijk werk (en eventueel netwerkpartners) en zullen in de toekomst beter weten waar ze met hun problemen naar toe kunnen gaan. Als maatschappelijk werker is het belangrijk om de hulpverlening laagdrempelig te houden, zodat de cliënt bij nieuwe problemen weet dat hij zo weer naar binnen kan stappen en dit ook daadwerkelijk durft te doen. 3.2.4. Preventie Outreachend werk draagt bij aan preventie van problemen. Zo kan het zijn dat een gezin door de tussenkomst van een maatschappelijk werker niet uit hun huis wordt gezet, omdat de problemen op tijd gesignaleerd worden en er een alternatieve oplossing kan worden gezocht. Of de verborgen drankverslaving van moeder komt aan het licht als de maatschappelijk werker achter de voordeur komt , zodat Bureau Jeugdzorg ingeschakeld kan worden om de situatie van de kinderen in de gaten te houden. Op deze manier worden nieuwe problemen (in dit geval dakloosheid, financiële proble‐
24
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho. 25 Holstvoogd, R. (2006). Maatschappelijk werk in kerntaken: een nieuw profiel van de beroepspraktijk, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
22
men, opvoedingsproblemen of ontwikkelingsachterstanden) voorkomen of in elk geval verminderd. Zo kan de maatschappelijk werker door ‘er op af’ te gaan diverse materiële, financiële en psychosoci‐ ale problemen helpen voorkomen. Outreachend werk kan bij sociale uitsluiting ook door preventie bepaalde vicieuze cirkels doorbre‐ ken. Veel kinderen van sociaal uitgesloten ouders hebben een grote kans om zelf op latere leeftijd ook buiten de samenleving te komen te staan. Als zij door hun ouders niet gestimuleerd worden om naar school te gaan, om zich te ontwikkelen, om te doen aan hobby’s of sport, is de kans groot dat zij blijven hangen in de ‘wereld van de uitgeslotenen’. Op deze manier houdt het probleem zich genera‐ ties lang in stand. Door de ouders opvoedingsondersteuning aan te bieden, hen te wijzen op het be‐ lang van onderwijs en ontwikkeling bij kinderen, hen bijvoorbeeld te helpen bij het vragen van een gemeentelijke bijdrage voor vrijetijdsbesteding, kan de sociale uitsluiting van deze kinderen vermin‐ derd of zelfs op later leeftijd voorkomen worden. 3.3. Het contact beëindigen Door outreachend te werk te gaan kan een maatschappelijk werker problemen signaleren, proble‐ men samen met de cliënt verhelpen of de cliënt doorverwijzen naar andere instanties. Het is onrea‐ listisch om te denken dat de maatschappelijk werker de hulpverlening pas kan afsluiten als alle pro‐ blemen verholpen zijn. En ook al zijn sommige aspecten in de probleemsituatie verholpen, het risico dat cliënten terugvallen in een isolement is vrij groot. De maatschappelijk werker kan er samen met de cliënt aan werken om de problemen beheersbaar te maken, zodat de cliënt de situatie zelf weer kan handelen. En mocht dit op een gegeven moment niet meer lukken, dan weet de cliënt waar hij terecht kan met zijn problemen. Het beëindigen van het contact zal altijd in overleg met de cliënt gaan. Over het algemeen zal de hulpverlening worden afgesloten als er aan één of meerdere voor‐ waarden is voldaan: ‐ ‐ ‐ ‐
Er is tijdens de hulpverlening een stabiele omgeving gecreëerd. De cliënt veroorzaakt geen overlast meer voor zijn omgeving. Er is een terugvalpreventieplan opgesteld, mocht het weer mis gaan. De cliënt is het er mee eens dat de hulpverlening wordt overgedragen en is bereid om zich aan de daar geldende regels te houden.26
3.3.1. Tussentijdse beëindiging De hulpverlening kan ook tussentijds beëindigd worden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als er geen verandering in de situatie plaatsvindt, als de cliënt de hulpverlening absoluut niet nodig vindt en ook geen behoefte heeft om iets aan de situatie te doen. De hulpverlening is op vrijwillige basis en de maatschappelijk werker zal de keuzes van de cliënt moeten accepteren. Is er sprake van een onveili‐ ge situatie voor de cliënt zelf, voor het gezin van de cliënt of voor de omgeving van de cliënt, of blijft een cliënt overlast veroorzaken, dan kunnen er uiteindelijk ook drang‐ en dwangmaatregelen getrof‐ fen worden. Dan zal de maatschappelijk werker de hulpverlening over moeten dragen naar andere instanties, zoals de GGZ of Bureau Jeugdzorg. 3.3.2. Afscheid nemen Het afscheid tussen de hulpverlener en cliënt kan bij outreachend werk moeilijk zijn. Er is door de tijd heen een vertrouwensband opgebouwd, de maatschappelijk werker kwam bij de cliënt over de vloer en de cliënt heeft het gevoel gehad dat hij altijd op de maatschappelijk werker kon rekenen. Dat er een einde komt aan dit vertrouwelijke contact kan zwaar vallen voor een cliënt. Helemaal als de
26
Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (2004), Handreiking Bemoeizorg.
23
hulpverlener haast de enige was die over de vloer kwam. Zowel voor de cliënt als voor de werker is het afscheid ingrijpend en het is verstandig om hier ruim de tijd voor te nemen en de cliënt goed voor te bereiden op het vertrek van de hulpverlener. De werker kan in sommige gevallen ook een steun‐ en leuncontact behouden met de cliënt, zodat de cliënt iemand heeft waarop hij soms terug kan vallen.27 3.4. Samenvatting De methode ‘outreachend werk’ is een geschikte manier om in contact te komen met potentiële cliënten die te maken hebben met sociale uitsluiting. Op een andere manier komen deze mensen niet in beeld, terwijl zij wel hulpverlening nodig hebben. De bijdrage van het outreachend werk is: de cliënten opsporen, aansluiten bij de behoeften en wensen van de cliënt, de cliënt helpen de situatie te veranderen, een nieuw netwerk creëren rond de cliënt, een positief beeld geven van de hulpver‐ lening, nieuwe problemen helpen voorkomen en eventueel de hulpverlening overdragen naar instan‐ ties die de cliënt beter tot dienst kunnen zijn. Het afsluiten van het hulpverleningscontact vereist zorgvuldigheid en tijd. Er is een vertrou‐ wensband opgebouwd en hierdoor kan het afscheid erg ingrijpend zijn voor de cliënt.
27
Doorn van, L., Etten van, Y., Gademan, M.(2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho.
24
4. In hoeverre wordt er binnen het AMW effectief gebruik gemaakt van het outreachend werk om sociale uitsluiting tegen te gaan? Inleiding ‘De burger ziet zijn sociaal welzijn vooral afhangen van de mate waarin hij in sociaal opzicht mag meedoen’. (Kuypers, 1994) Door de ervaringen in mijn stage kreeg ik het idee dat er in het werkveld niet altijd effectief gebruik gemaakt werd van de methode outreachend werk om sociaal uitgesloten cliënten te bereiken en uiteindelijk verder te helpen. Maar het is drie jaar geleden dat ik stage liep en het leek voor mij waar‐ schijnlijk dat het outreachend werken door de jaren heen beter ‘ingeburgerd’ zou zijn in het werk‐ veld. Daarom wilde ik ook vanuit de praktijk weten in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van out‐ reachend werk om sociale uitsluiting tegen te gaan. Hiervoor heb ik contact gezocht met maatschap‐ pelijk werkers van de Stichting Welzijn en Dienstverlening Delfzijl en hen een aantal vragen voorge‐ legd over dit onderwerp. In dit hoofdstuk zal ik een aantal vragen die ik gesteld heb en de antwoor‐ den die zij mij gaven beschrijven. Daarna geef ik aan de hand van de kennis die ik verkregen heb door mijn literatuurstudie een conclusie over de gegeven antwoorden. 4.1. Vragen en antwoorden Een aantal vragen die ik de maatschappelijk werkers voorgelegd heb zijn: ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Is outreachend werken een taak van het maatschappelijk werk? Wordt er binnen de instelling effectief gebruik gemaakt van outreachend werk om sociale uitsluiting tegen te gaan? Zijn er vanuit de instelling voldoende mogelijkheden om outreachend te werken? Hoe worden sociaal uitgesloten cliënten ‘opgespoord’? Wanneer wordt de hulpverlening afgesloten? Hoe wordt het ervaren om ongevraagde hulp te bieden? Wat is over het algemeen de waardering van sociaal uitgesloten cliënten op de outreachende benade‐ ring?
In de volgende alinea’s zijn de antwoorden van de maatschappelijk werkers kort samengevat. 4.1.1. Is outreachend werken een taak van het maatschappelijk werk en waarom? Er wordt door de maatschappelijk werkers van de SWD volmondig ‘ja’ geantwoord op de vraag of outreachend werken een taak van het maatschappelijk werk is. Er wordt volgens hen voldoende out‐ reachend gewerkt en het wordt door hen gezien als één van de kerntaken van de instelling. Outrea‐ chend werken ligt tenslotte ten grondslag van het ontstaan van het maatschappelijk werk, zo wordt gezegd. Er zijn beleidsstukken opgesteld die aangeven in hoeverre er outreachend gewerkt kan wor‐ den en wat de instelling de werkers en de cliënt kan bieden. De instelling is er dan ook goed op inge‐ steld, ze vinden het hun missie om er op af te gaan als cliënten niet zelf het initiatief nemen. Dit doen ze voornamelijk omdat er nog maar weinig instellingen zijn waar cliënten zonder directe en duidelijke indicatie toegankelijk zijn. Eén werker geeft aan dat het ook politiek goed scoort, gemeenten willen dat er iets gedaan wordt aan overlast en verpaupering. Het outreachend werken krijgt hiervoor steun vanuit de lokale overheid. Eén werker geeft aan dat er ook een maatschappelijke relevantie is om sociaal uitgeslotenen te helpen, want mensen lijden onder de situatie en de problematiek en alle hulpverlening kost de samenleving een hoop geld. 25
4.1.2. Wordt er binnen de instelling effectief gebruik gemaakt van outreachend werk om so‐ ciale uitsluiting tegen te gaan? Hoe worden cliënten opgespoord? De werkers geven aan dat ongeveer vijfentwintig procent van de sociaal uitgesloten cliënten via het outreachend werk bij het maatschappelijk werk terecht komt. Als de werkers outreachend te werk gaan, is er in de meeste gevallen sprake overlast, schulden of uithuiszetting. Als mensen in beeld komen, worden ze op een gepaste wijze aangesproken en wordt hen verteld wat de instelling hen kan bieden. De werkers proberen de hulpverlening laagdrempelig te houden en zoveel mogelijk be‐ kendheid te krijgen onder de bevolking lokaal niveau. Dit doen ze onder andere door de cliënten te vertellen dat de hulpverlening gratis is en dat ze bij problemen zo naar binnen kunnen lopen tijdens inloopspreekuren. Eén werker geeft aan dat het doel van de hulpverlening in eerste instantie niet is om het isolement te verbreken, maar om verdere verpaupering tegen te gaan, om de overlast te stoppen en om praktische en psychosociale hulp te bieden. Er wordt door de maatschappelijk werkers bij mensen aangeklopt, of men doet herhaaldelijk een briefje in de deur. Het wordt door de werkers belangrijk gevonden om vasthoudend te zijn en naar de cliënten toe te benadrukken wat de instelling en wat de werker te bieden heeft. Er moet vanuit de instelling wel goed gekeken worden naar welke hulpverleningsinstelling het beste hulp kan bieden bij de mogelijke problematiek. Bij verslavingsproblematiek wordt er veelvuldig samengewerkt met iemand van Verslavingszorg Noord Nederland en bij psychiatrische problematiek werkt men vaak samen met Lentis. Cliënten worden voornamelijk opgespoord door meldingen van netwerkpartners. Deze net‐ werkpartners kunnen zijn: buurtagenten, verslavingszorg, Volkskredietbanken, woningbouw‐ verenigingen, de GGD, thuiszorg, wijkverpleegkundigen. De maatschappelijk werkers gaan ook samen met hen op pad naar cliënten om contact te zoeken, de situatie te analyseren en om hulp te bieden. De samenwerking met netwerkpartners verloopt over het algemeen heel goed. 4.1.3. Zijn er vanuit de instelling voldoende mogelijkheden om outreachend te werken? Hierover zijn de meningen verdeeld. Er is zeker oog voor outreachend werk en er is bereidheid om op deze manier te werk te gaan. Maar de tijdsinvestering is hoog en dat leidt tot knelpunten in de uit‐ voering. Soms kan een maatschappelijk werker niet zoveel voor de cliënt doen als dat hij zou willen doen, simpelweg omdat er geen tijd/budget voor is. Het outreachend werken zou intensiever kun‐ nen, maar de formatie is volgens een van de werkers te beperkt. Andere werkers geven aan dat ze vinden dat er juist wel voldoende mogelijkheden zijn. Er wordt samengewerkt met het OGGZ net‐ werk. Dit is een samenwerkingsverband van verschillende lokale netwerkpartners, zoals politie, Len‐ tis, huisartsen, woningbouwverenigingen met als doel om overlast en maatschappelijke uitval tegen te gaan. Ook is er volgens sommige werkers voldoende aandacht voor het outreachend werken in het beleid van de instelling, zodat zij goed weten wat er van hen wordt verwacht bij het outreachend werken. 4.1.4. Wanneer wordt de hulpverlening afgesloten? De hulpverlening wordt afgesloten als de cliënt zich zelf weer redelijk kan redden, als de cliënt de situatie weer kan overzien. Hierbij hoeven niet perse alle problemen opgelost te zijn. Als de primaire voorzieningen maar geregeld zijn (bed, bad, brood en dak) dan kan de maatschappelijk werker de hulpverlening soms eerder afsluiten. Een werker maakt wel eens mee dat hij zelf vindt dat de hulp‐ verlening afgerond kan worden, maar dat andere instellingen vinden dat dit nog niet kan. Deze maat‐ schappelijk werker vindt dat je – na overleg over de situatie met je directe collega’s – niet onder druk gezet hoeft te worden door andere instellingen. Er moet ook ruimte en respect zijn voor ‘vreemde vogels’ die erg gesteld zijn op hun beperkte sociale leven. Er zijn mensen die baat hebben bij een zekere mate van isolement. Een andere werker geeft aan dat als mensen echt niet geholpen willen worden, zij stopt met 26
de hulpverlening. Of ze verwijst door naar andere instanties. Bij agressieve cliënten of bij cliënten met zeer moeilijke verslavingsproblematiek wordt er alleen outreachend gewerkt als andere instan‐ ties, zoals de politie of de VNN met hen samenwerkt. 4.1.5. Hoe ervaren de maatschappelijk werkers het om ongevraagde hulp te bieden? De ene maatschappelijk werker vindt het soms lastig om de grens te vinden tussen bemoeizorg en zelfbeschikking van de cliënt. Over het algemeen wordt het outreachend werken wel als positief er‐ varen door de werkers en één van hen benoemd het outreachend werken niet als moeilijk, maar juist als leuk. Ze bemoeit zich wel met de cliënt, maar doet de cliënt ook een ‘aanbod’. De cliënt wordt iets aangeboden en het is aan de cliënt wat hij of zij daarmee doet. Tenzij er sprake is van een crisis‐ situatie of ernstige overlast, want dan kan de hulpverlening minder vrijblijvend zijn. Het outreachend werken kost wel veel tijd. Eén maatschappelijk werker geeft aan dat ze mensen soms ook wat met rust laat, omdat er al zoveel van hen gevraagd wordt door de samenle‐ ving waarin wij leven. Ze benoemd dat het belangrijk is om oog te houden voor het altijd blijvende spanningsveld tussen zelfbepaling en de plicht tot zorgen. Tenslotte hebben cliënten ook het recht om van de geboden hulpverlening af te zien. Maar dit is wel afhankelijk van de ernst van de situatie. 4.1.6. Wat is de waardering van cliënten op het outreachend werk? De maatschappelijk werkers merken dat de waardering van de cliënten op het outreachend werk over het algemeen positief is. Eén van de werkers geeft aan dat de cliënten het uiteindelijk als posi‐ tief ervaren. Mensen zitten er niet altijd op te wachten dat de hulpverlening zich (weer) met hen bemoeit, maar achteraf zijn ze blij dat er iets aan de situatie is gedaan. Er zullen altijd cliënten blijven die ondanks de inspanningen van de maatschappelijk werker geen hulp willen en die een bepaalde weerstand houden tegenover hulpverleners en instanties. Maar de positieve reacties van cliënten geeft de werkers weer motivatie en energie om door te gaan met outreachend werk. 4.2. Conclusies Mijn verwachtingen van de antwoorden die ik zou krijgen waren dubbel. Aan de ene kant zou het zo kunnen zijn dat er nog best wat weerstand bestaat tegenover het outreachend werken binnen het AMW, maar aan de andere kant kon het ook zo zijn dat de maatschappelijk werkers dit – helemaal in deze tijd van individualisering en de opkomende economische crisis ‐ als één van hun belangrijkste taken zouden zien. Dit laatste was het geval. Maar ondanks dat de maatschappelijk werkers het out‐ reachend werken wel heel belangrijk vonden, kreeg ik het idee dat er nog wel wat punten waren waar aan gewerkt zou kunnen worden. Vooral als het ging over het tegengaan van sociale uitsluiting bij cliënten. 4.2.1. Uitsluiting tegengaan Door de werkers werd er voornamelijk gesproken over cliënten die overlast veroorzaakten en die dus duidelijk zichtbaar zijn voor hun omgeving, het AMW en de netwerkpartners. Maar er werd door de maatschappelijk werkers weinig tot niets gezegd over het doorbreken van de sociale isolatie door bijvoorbeeld het herstellen van een sociaal netwerk, het daadwerkelijk betrekken van vereenzaamde mensen bij de samenleving of het bedenken van creatieve oplossingen om de cliënt uit het isolement te halen (bijvoorbeeld door aanmelding bij een maatjesproject). Ik had verwacht dat dit door de ja‐ ren heen meer gebruikt zou worden door het maatschappelijk werk. Door de werkers werd aangege‐ ven dat er soms te weinig tijd is om outreachende hulp te verlenen. Waarschijnlijk is dit ook één van de redenen waarom er voornamelijk op cliënten afgegaan wordt die duidelijker zichtbaar zijn voor de hulpverlening, zoals overlastbezorgers of verslaafden. Er is te weinig tijd en geld om zelf op zoek te gaan naar mogelijke vindplaatsen van sociaal uitgesloten cliënten, zoals bij een voedselbank of in een 27
buurtcentrum. Het onzichtbare leed wordt niet opgemerkt en op deze manier blijft er een groep mensen in de samenleving uitgesloten voor hulpverlening. 4.2.2. Tijdsdruk De meeste werkers ervaren te veel tijdsdruk om de cliënten optimaal te kunnen helpen. Er moeten keuzes gemaakt worden en prioriteiten gesteld. Het kan daardoor zijn dat een maatschappelijk wer‐ ker de hulpverlening afrond als alleen de primaire voorzieningen geregeld zijn. De cliënt kan zich weer een tijdje zelfstandig redden en de werker kan op naar de volgende cliënt. Dit is geen optimale situatie, maar het is wel voor te stellen als de case‐load groter wordt en je als werker maar een aan‐ tal uren beschikbaar hebt voor één cliënt. Hieruit kan ik opmaken dat er door de instelling nog te weinig ruimte gegeven wordt om de maatschappelijk werkers ‘er op af’ te laten gaan om sociale uit‐ sluiting tegen te gaan. Ook de overheid, die de hulpverleningsinstellingen financiert, schiet hierin tekort. 4.2.3. Zelfbeschikking Het recht op zelfbeschikking en zelfbepaling speelt nog steeds een belangrijke rol binnen het AMW. Verschillende maatschappelijk werkers geven aan dat de cliënt het recht heeft om geïsoleerd te le‐ ven, om hulpverlening af te wijzen en dat dit gerespecteerd moet worden door de hulpverlening. Er heerst nog enige terughoudendheid met betrekking tot het ‘bemoeien’ met de cliënt. De hulpverle‐ ners willen niet te bevoogdend overkomen. Dit is op zich een positief punt, want het maatschappelijk werk is gebaseerd op vrijblijvende hulpverlening. Maar in de meeste gevallen ondervinden cliënten (of hun omgeving) schade aan de situatie en is er genoeg legitimatie om als hulpverlening in te grij‐ pen. In de hulpverlening zal de regie wel bij de cliënt moeten blijven en dan blijft er ook sprake van zelfbeschikking. 4.2.4. Tot slot Mijn vragen zijn beantwoord door maatschappelijk werkers die werkzaam zijn bij één AMW‐instelling in Nederland. Het hoeft niet zo te zijn dat maatschappelijk werkers die voor andere instellingen wer‐ ken hetzelfde denken over outreachend werken bij sociale uitsluiting. Zij kunnen een andere visie hebben, tegen andere problemen aanlopen en op een andere manier te werk gaan bij sociale uitslui‐ ting. Maar gezien de berichten die ik regelmatig las in kranten en tijdschriften, gezien de politieke agenda’s van verschillende gemeenten in Nederland, zijn er nog steeds belemmeringen en proble‐ men omtrent hulpverlenende instanties en hun werkwijze. Het lukt vaak niet om sociale uitsluiting optimaal tegen te gaan en de samenwerking tussen verschillende instanties soepel te laten verlopen. Er blijven veel mensen onzichtbaar en onbereikbaar voor de hulpverlening en ik ben er van overtuigd dat dit aantal door een betere (outreachende) visie, werkwijze, financiering, informatieverschaffing en samenwerking zou kunnen verminderen.
28
5. Conclusies en aanbevelingen Inleiding In dit hoofdstuk geef ik mijn visie op de probleemstelling van mijn scriptie. Dit doe ik door een kort overzicht te geven van de conclusies die ik heb opgemaakt uit de vorige hoofdstukken en vervolgens mijn aanbevelingen te beschrijven. 5.1. Probleemstelling Is het ‘outreachend werken’ een geschikte methode om sociale uitsluiting tegen te gaan en maakt het Algemeen Maatschappelijk Werk effectief gebruik van deze methode? 5.2. Conclusies In het eerste hoofdstuk heb ik aan de hand van een literatuurstudie beschreven wat sociale uitslui‐ ting is. Ik heb een overzicht gegeven van de oorzaken van sociale uitsluiting en een overzicht gege‐ ven van de gevolgen voor mensen die te maken hebben met dit maatschappelijke probleem. Het is lastig om mensen in een sociaal isolement te bereiken. Maar omdat er in veel gevallen sprake is van eenzaamheid, armoede, psychische‐ en gezondheidsproblemen of overlast, wordt het door de sa‐ menleving en hulpverleningsinstellingen nodig geacht om deze mensen te helpen hun situatie te veranderen. Ik vind het ‘outreachend werken’ een effectieve methode om sociaal uitgesloten mensen te berei‐ ken. Hulpverleners nemen zelf het initiatief om hun cliënten op te zoeken en hulp aan te bieden. Deze vorm van hulpverlening vergt een specifieke werkwijze en hulpverleners hebben vooral veel kennis, analyseringsvermogen, tijd, inzicht en samenwerking met andere gemeentelijke‐ of hulpver‐ leningsinstanties nodig. Ook de instelling waar vanuit men werkt zal voldoende ruimte, tijd, geld en beleid beschikbaar moeten stellen om hun werkers optimaal te kunnen laten werken met deze me‐ thode. Vooral de samenwerking met andere instellingen zou beter kunnen en er zal een middenweg gevonden moeten worden tussen het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt en de plicht van de over‐ heid om de burger te helpen waar dit nodig is. Het outreachend werk is een geschikte methode om sociale uitsluiting tegen te gaan, omdat de werker de cliënt opzoekt in zijn omgeving, een goed beeld krijgt van de situatie waarin de cliënt zich bevindt en de cliënt een passend hulpverleningsaanbod kan doen. Hierbij zal de maatschappelijk werker wel moeten aansluiten bij de leefwereld en de wen‐ sen van de cliënt. Bemoeien en ‘er op af gaan’ werkt. Mensen worden weer zichtbaar in het hulpverlenings‐ circuit, ze worden daadwerkelijk geholpen met hun problemen, het vaak negatieve beeld wat zij van de hulpverlening hebben kan worden bijgesteld en zij zullen hierdoor bij nieuwe problemen weten waar ze terecht kunnen met hun problemen. Na mijn vragen aan maatschappelijk werkers van de Stichting Welzijn en Dienstverlening Delfzijl is mijn conclusie dat er in het Algemeen Maatschappelijk Werk nog niet altijd effectief gewerkt wordt met de methode ‘outreachend werken’. Vooral tijd, budget, beleid en inzicht in de methode ont‐ breekt vaak bij instellingen en werkers. Bij meldingen van overlast, geweld en uithuiszetting wordt er wel outreachend gewerkt, omdat de problemen dan zichtbaar zijn. Maar onzichtbare eenzaamheid, armoede en uitsluiting worden vaak over het hoofd gezien. Dit zou beter kunnen, is mijn mening. Hiervoor zijn er wel een aantal veranderingen nodig, zowel op micro als op mesoniveau. 29
5.3. Aanbevelingen Aanbevelingen voor maatschappelijk werkers (microniveau): ‐ In het Algemeen Maatschappelijk Werk zou er meer aandacht moeten zijn voor methodieken die de maatschappelijk werkers kunnen gebruiken om outreachend te werken. Ten eerste gaat het hier om de methodiek ‘outreachend casework’ zelf, zodat werkers op een goede manier potentiële cliënten benaderen en de werkwijze goed onder de knie hebben. Men mag niet ‘zomaar’ op de cliënt afgaan, maar er zal op de juiste manier contact gezocht moe‐ ten worden. Om kennis van zaken te krijgen kan men zich aanmelden voor cursussen of bij‐ scholing. Ook als je als werker al ervaring hebt op het gebied van outreachend werken is het goed om deze kennis actueel te houden. Op dit gebied zijn er voldoende mogelijkheden om meer kennis te vergaren (zie bijlage). ‐ Cliënten die te maken hebben met sociale uitsluiting hebben vooral behoefte aan het op‐ bouwen van een nieuw sociaal netwerk. Veel maatschappelijk werkers zijn gericht op het verhelpen van praktische problemen zoals schulden of overlastsituaties. Maar het netwerk van de cliënt wordt vaak over het hoofd gezien. Maatschappelijk werkers zouden zich minder vast moeten houden aan hun gebruikelijke werkwijze en meer creatieve oplossingen kunnen gaan bedenken. Er worden best wat initiatieven georganiseerd, zoals maatjesprojecten, vrij‐ willigerswerk, cursussen, gespreksgroepen. De maatschappelijk werker zou met een cliënt mee kunnen gaan om te kijken of dat iets voor hem of haar is. Natuurlijk moet er oog blijven voor de levensomstandigheden van de cliënt, maar de netwerkbenadering is juist voor men‐ sen die zijn uitgesloten van de maatschappij heel belangrijk. ‐ Werkers zouden (letterlijk) meer oog moeten hebben voor het vinden van potentiële cliën‐ ten op voor de hand liggende plekken. Veel cliënten worden aangemeld via netwerkpartners, maar hoe worden cliënten zichtbaar die geen overlast bezorgen en die geen huurschuld heb‐ ben, maar die toch buitengesloten worden in de samenleving? Ook hier wordt er weer ‘crea‐ tief denken’ vereist van de maatschappelijk werkers. Het regelmatig bezoeken van de voed‐ selbank of binnenlopen in een buurthuis zou een optie kunnen zijn. Aanbevelingen voor instellingen (macroniveau): ‐ Niet iedere werker is geschikt om outreachend te werken. Er zou binnen instellingen een on‐ derscheid gemaakt moeten worden tussen maatschappelijk werkers die wel ‘er op af’ gaan en werkers die beter cliënten kunnen helpen die zelf naar de hulpverlening komen. Op deze manier kan er efficiënter met de methode gewerkt worden en kunnen ‘outreachend werkers’ zich nog meer bezighouden met het opsporen van cliënten die niet direct zichtbaar zijn in de samenleving. ‐ Om maatschappelijk werkers op zoek te laten gaan naar cliënten die sociaal uitgesloten zijn, is er meer financiering nodig voor deze werkwijze. Nu houden veel werkers zich nog meer bezig met cliënten die zichtbare problemen hebben of die worden aangemeld via netwerk‐ partners, maar hierdoor blijft een grote groep mensen uitgesloten. Er zou bijvoorbeeld extra personeel aangenomen kunnen worden om zo een groter publiek te bereiken. Ook voor bij‐ scholing is er voldoende financiering nodig, om de kennis van de maatschappelijk werkers up‐to‐date te houden. ‐ Veel AMW‐instellingen zouden nog meer naamsbekendheid kunnen creëren, door beter te laten zien wie ze zijn en wat ze doen. Over het algemeen zie ik weinig reclame voor instellin‐ gen, behalve wat folders bij de huisarts, politie of het gemeentehuis. Maar de doelgroep 30
‐
‐
waarvoor ze werken wordt niet zo gauw aangesproken door een folder. Een duidelijke poster in bijvoorbeeld een bushokje zal meer mensen bereiken. Hierdoor zullen mensen die te ma‐ ken hebben met sociale uitsluiting ook eerder weten waar ze terecht kunnen met hun pro‐ blemen. Meer naamsbekendheid voor het Algemeen Maatschappelijk Werk is erg belangrijk. Helemaal nu er door de economische crisis en de stijging van de werkloosheid steeds meer mensen aan de rand van de samenleving komen te staan. Er zal vanuit de instelling meer beleid moeten komen voor als de maatschappelijk werker daadwerkelijk achter de voordeur is bij de cliënten. In veel gevallen staan zij er dan alleen voor en het overleggen met collega’s over de situatie is dan van groot belang. Het is niet mo‐ gelijk om standaard richtlijnen te ontwerpen over ‘hoe men moet handelen in welke situatie’ want de samenleving verandert telkens en elke situatie is anders. Maar soms komt de maat‐ schappelijk werker morele problemen tegen waarbij hij meer ondersteuning van collega’s nodig heeft. En daar is door de werkdruk niet altijd voldoende tijd voor. Instellingen zouden hier meer ruimte voor moeten maken. Hoewel er in veel gemeenten al goed wordt samengewerkt tussen verschillende hulpverle‐ ningsinstanties, blijft het belangrijk om deze samenwerking optimaal te houden. Het is niet de bedoeling dat een persoon of een gezin opeens overspoeld wordt met hulpverleners die allen langs elkaar heen outreachend werken. Goede onderlinge afstemming is cruciaal voor het slagen van het hulpverleningsproces.
31
Bijlagen
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3:
Verdiepingscursus outreachend werken
33
Alternatief voor interventieteams
35
Bronnenlijst
38
32
Bijlage 1: Verdiepingscursus Outreachend Werken
Doelgroep Lesdata Lestijd Leslocatie Registerpunten Prijs Aantal deelnemers Certificaat
Werkers die al ervaring hebben met de praktijk van outreachend werken. februari 2010 9.30 tot 12.30 uur HU Amersfoort, Centrum voor Social Work, Berkenweg 11, Amersfoort. Zijn aangevraagd € 750,- (exclusief werkboek) Maximaal 12 deelnemers Certificaat
In het kort Komt u binnen het outreachend werken ook situaties tegen waarbij u denkt: hoe kan dit beter? Centrum voor Social Work biedt een cursus voor werkers die de grondbeginselen van outreachtend werken kennen maar meer handvatten zoeken om effectiever te kunnen handelen. In een groep gaan we complexe werksituaties overdenken en onderbouwen met methodische kennis. Voor u aan deze cursus begint, kunt u de cursus Outreachend Werken volgen. Dit is echter niet verplicht. Toelatingseisen U dient over voldoende ervaring in outreachend werken te beschikken. Neemt u voor overleg met de docent contact op met het secretariaat van Centrum voor Social Work, bereikbaar op werkdagen op telefoonnummer (033) 421 24 13 of via de mail
[email protected]. Doel van de cursus
Onderzoek van en reflectie op eigen handelen in de praktijk van outreachend werken; Kennis verkrijgen en verwerken op het gebied van het methodisch handelen binnen outreachend werken; Bespreken en uitdiepen van morele dilemma’s; Onderzoek en uitwisseling van actuele ontwikkelingen binnen het outreachend werken.
Studieprogramma Met elkaar worden dilemma’s, mogelijkheden en knelpunten binnen het outreachend werken onderzocht. De deelnemers hebben daarbij een actieve inbreng. De docent/trainer verzorgt op maat theoretische input. Hierbij kan gedacht worden aan methodische kennis (bijvoorbeeld motiverende gespreksvoering, oplossingsgericht werken of netwerktheorieën) en werkvormen die helpen om (nog) beter om te gaan met vraagstukken die men binnen outreachend werken tegenkomt (socratisch gesprek). Tijdens de eerste bijeenkomst legt de docent/trainer samen met de deelnemers de inhoud, het programma en de werkprocedures vast. Eventueel worden externe deskundigen ingezet. Literatuur Tijdens de cursus werken we met het boek Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn van Lia van Doorn, Yvonne van Etten en Mirjam Gademan (€ 24,50, Uitgeverij Coutinho, ISBN 978 90 496 0097 0). Op maat wordt aanvullende literatuur verstrekt. 33
Docenten Mirjam Gademan is docent/trainer/onderzoeker aan Hogeschool Utrecht. Zij verzorgt sinds 2003 trainingen en workshops op het gebied van outreachend werken binnen onder andere Bureau Jeugdzorg, welzijnsorganisaties, algemeen maatschappelijk werk organisaties en het Leger des Heils. Yvonne van Etten is docent/trainer/onderzoeker aan Hogeschool Utrecht en werkzaam bij het Bureau Studentenpsychologen van de hogeschool. Zij verzorgt sinds 2003 trainingen en workshops op het gebied van outreachend werken, oplossingsgericht werken en herstelondersteunende zorg binnen GGZ- en welzijnsinstellingen. Aanmelden U kunt zich digitaal aanmelden voor deze opleiding. Lees eerst onze algemene voorwaarden voor inschrijving. Meer weten? Met specifieke of inhoudelijke vragen kunt u zich rechtstreeks wenden tot het secretariaat van Centrum voor Social Work, bereikbaar op werkdagen op telefoonnummer (033) 421 24 13 of via de mail
[email protected].
34
Bijlage 2: Alternatief voor interventieteams
Alternatief voor interventieteams Opinie: Interventieteams wekken geen vertrouwen Hulpverleners moeten niet meegaan in stoere taal Interventieteams zoals in Rotterdam zijn heel iets anders dan outreachend werken. Ongevraagd toegang verschaffen is niet te combineren met contact maken en vertrouwen winnen, betoogt Marc Räkers, één van de grondleggers van de Eropaf!-beweging. Marc Räkers Outreachend werken en ‘achter de voordeur’ hebben een enorme vlucht genomen. Initiatieven waarmee instellingen van of namens de overheid bij burgers achter de voordeur kijken, schieten als paddestoelen uit de grond. Al deze initiatieven worden op een hoop gegooid en ‘outreachend’ genoemd. Zelfs de Rotterdamse interventieteams waarover in dit blad wordt gediscussieerd worden hier soms toe gerekend. Marguerite van den Berg (zie TSS 1, 2008) vreest dat onder de vlag van integraal werken de morele en politieke discussie naar de achtergrond te verdwijnt. Een discussie die ook in beroepsgroep van social work dringend en op de voorgrond gevoerd moet worden. Maken we als sociale professionals contact met de belevingswereld van de burger of betreden we ongevraagd zijn leefwereld? Is een combinatie mogelijk? Om meteen maar te antwoorden: ongevraagd toegang verschaffen en contact maken zijn niet te combineren. Tot de leefwereld worden toegelaten is de kunst. ‘Ga eerst en vooral een vertrouwensrelatie aan met je cliënten; maak contact’ zo betoogden we in ons eerste boek over outreachend werken: Bemoeien werkt 1 . Daarbij gingen en gaan we er nog steeds van uit dat vooral mensen over wie oprechte zorg bestaat ongevraagd bezocht moeten worden. De ontwikkelingen gaan razendsnel, want in 2003 werd outreachend werken nog lang niet zo breed gedragen als nu. In snel tempo is de vraag of achter de voordeur komen wel màg in de vergetelheid weggezakt en is het zelfs tot norm verheven. Iedereen komt tegenwoordig achter de voordeur. Ook ‘vadertje staat’ heeft zich razendsnel het morele recht toegeëigend om de leefwereld van mensen ongevraagd en zonder juridische grondslag te betreden. Om daar vervolgens, soms geüniformeerd en wel en niet gehinderd door morele en ethische vragen de paternalist uit te gaan hangen, zoals Carrie Jansen in het vorige nummer van dit blad beschreef. Waarbij we ons af kunnen vragen of Paul Kuypers en Jos van der Lans deze vorm van bemoeien voor ogen hadden toen zij in 1994 hun pamflet: ‘Naar een modern paternalisme’ schreven. 2 Kans verspeeld Gezien onder anderen de praktijk van de interventieteams in Rotterdam gaat het inmiddels niet meer om individuen om wie we ons zorgen maken dat zij de maatschappelijke aansluiting kwijt gaan raken of al langer kwijt zijn, maar zijn nu hele wijken/buurten en zelfs steden aan de beurt om huis aan huis en ongevraagd met een bezoek achter de voordeur vereerd te worden. De Rotterdamse interventieteams bestaan deels uit functionarissen met een vooral handhavende taak. Veelal mensen in uniform; hun gereedschap is de formele bevoegdheid tot binnentreden. Eenmaal binnen, beginnen ze direct hun controlerende werkzaamheden die zich klaarblijkelijk uitstrekken tot in de lades met kleding. Het pijnlijke is dat zij daarin niet zelden bijgestaan worden door vertegenwoordigers van verhuurders, zorg en social work. Die zich daarmee ten aanzien van de bezochte burger onherroepelijk en onomkeerbaar vereenzelvigen met de controlerende, handhavende en nu ook steeds meer op disciplinering uit zijnde overheidsmacht. En dat doen ze nota bene zonder oprechte poging tot contact maken en vertrouwen winnen. Voordat is onderzocht wat het verhaal is van de mensen die op een of andere manier bij het interventieteam in beeld zijn gekomen, staat het team al binnen. Mocht de poging tot contact maken alsnog worden ondernomen, dan is de kans dat deze faalt natuurlijk flink gestegen: achterdocht, wantrouwen en angst zijn door het gedrag van de geüniformeerde handhavers zodanig toegenomen dat van oprecht contact maken hoegenaamd geen sprake meer zal zijn. Kans verspeeld dus.
35
Vloeken in de kerk ‘De realisering van sociale rechten vraagt echter soms om een actieve opstelling’, schrijven Eefke Cornelissen en Taco Brandsen treffend (zie TSS 5, 2008). Precies om deze reden gingen wij midden jaren negentig (inderdaad; toen werd ook ‘Naar een modern paternalisme’ geschreven en begon Henri Henselmans in Rotterdam met bemoeizorgen) voor het eerst ongevraagd op huisbezoek bij mensen die als gevolg van huurschulden voor een ontruiming stonden. Aarzelend over de juiste methode, maar overtuigd van het feit dat we dit moesten doen, gingen we outreachend werken - lang voordat we wisten dat dit zo genoemd werd. Laat staan dat we ons ervan bewust waren dat dit een methodiek was. Wij zagen, werkzaam in de Amsterdamse maatschappelijke opvang, alleen maar de aanzwellende stroom dak- en thuislozen op ons afkomen en constateerden dat een huisuitzetting vaak de aanzet was (en is) tot dak- en thuisloosheid 3 . Een toestand die meestal gelijk staat aan maatschappelijke uitsluiting . Omdat wij ons als geen ander realiseerden hoe ingewikkeld het is om vanuit het maatschappelijke dal van dak- en thuisloosheid weer een participerend bestaan op te bouwen probeerden we dus vlak voor het laatste duwtje over de rand, uit compassie maar indringend en vastberaden, in te grijpen. Met ons team van ‘De Vliegende Hollander’ deden we wat verhuurders en reguliere maatschappelijke zorg- en dienstverlening toen nog nalieten maar inmiddels volop ontwikkeld hebben 4 . Vaak vlak voor de ontruiming, soms op dezelfde dag, en af en toe zelfs in aanwezigheid van de wachtende deurwaarder met zijn ontruimingsploeg, haalden we alles uit de kast om de uitzetting te voorkomen. We bemiddelden ons suf tussen cliënten en deurwaarders, corporaties, sociale dienst, fondsen en schuldeisers. Maar niet zelden moesten we ook stevig onderhandelen met collega-hulpverleners. Outreachend werken was toen nog vloeken in de kerk. ‘Mensen met problemen dienen zich op tijd en voorzien van een gemotiveerde hulpvraag bij de hulp- en dienstverlening te melden’, zo was de heersende opvatting. Bovendien vonden de corporaties, nauwelijks tien jaar geprivatiseerd, dat zij vooral gestapelde stenen verhuurden en dat wie niet betaalde eenvoudig geen recht had om tussen die stenen te verblijven. Positieve uitzonderingen als de toenmalige corporatie AWV (nu Stadgenoot) daargelaten overigens; die hadden toen al zelf iemand in dienst die op huisbezoek ging bij huurders die voor ontruiming stonden. Vertrouwen Was iemand niet thuis dan deden we een handgeschreven briefje in de bus, geen voorgedrukt formuliertje. We gingen ook ’s avonds langs. En als we van buren of anderen hoorden dat iemand meestal in de kroeg om de hoek te vinden was, dan gingen we daar naartoe. Desnoods dronken we een functioneel en contactmakend borreltje mee. Onze aanhoudende en actieve bemoeienis was zowel voor de huurder als verhuurder, maar vaak ook voor de social work-instelling in de buurt, een nogal ontregelende crisisinterventie. We beten ons vast en groeven ons in en lieten niet los voordat we een resultaat bereikten. We wilden hoe dan ook voorkomen dat een persoon of gezin in de vrije val naar de maatschappelijke goot zou belanden. Door het sluiten van een tijdelijk akkoord met schuldeisers, inzetten van reguliere hulpverlening, bemiddelen naar zorg of opvang, inschakelen van familie en/of buren, hoe dan ook. Een mislukte ‘zaak’ voelden we als persoonlijk falen. En was tegelijk een les voor de volgende keer. Hadden we eenmaal contact, dan spaarden we onze cliënten zeker niet. Om binnen te komen en handelingsruimte voor onszelf te maken gingen we snel en oprecht een vertrouwensrelatie met de belevingswereld van de cliënt aan. In deze gesprekken, soms gevoerd door de brievenbus, werden we snel zeer bedreven. ‘Wij weten dat u ontruimd gaat worden en daar maken we ons zorgen over’, was onze eerlijke boodschap. Werden we op basis van ontstaan vertrouwen letterlijk tot de leefwereld toegelaten en zwaaide de deur open, dan begon het onderzoek. We moesten ons snel een beeld vormen van de actuele situatie én van de onderliggende oorzaken van de naderende ontruiming. Had iemand een balkon vol met lege drankflessen staan, dan benoemden we dat. Was een woning vies, dan zeiden we dat ook. Fraude vonden we niet aanvaardbaar. Van illegale onderhuur maakten we een probleem. Hadden we de indruk dat kinderen verwaarloosd werden, dan zeiden we dat ook. Maar dat alles gebeurde wel op basis van de snel opgebouwde vertrouwensrelatie. De avonturen van Carrie in het vorige TSS en het rapport van de Rotterdamse ombudsman maken niet aannemelijk dat dit ook de werkwijze van de interventieteams is. Zoals ik ook ernstig betwijfel of de door Dienst Werk en Inkomen in Amsterdam aangekondigde controle-huisbezoeken bij ontvangers van bijstand sympathiek en ‘empowerend’ zullen gaan verlopen.
36
Als Vliegende Hollanders oordeelden we wel, maar veroordeelden niet. En we schreven al helemaal geen processen verbaal uit; handhavingsmacht hadden we niet, handhavingskracht daarentegen wel. Morele oordelen hadden we ook en die hielden we niet voor ons. Zo lukte het vaak om mensen zover te krijgen dat zij uit zichzelf een einde maakten aan de maatschappelijk minder gewenste omstandigheden of gedragingen. Veel mensen vertrouwden ons aan het begin van ons bezoek de tassen met ongeopende post toe en aan het eind van het eerste bezoek tekenden ze vaak de machtiging waarmee we het beheer over hun inkomen kregen. Contact Ons allerbelangrijkste gereedschap was dus het maken van contact. Oprecht, maar indringend contact maken kan snel gaan. Deze vaardigheid kan geleerd worden, maar is natuurlijk ook afhankelijk van de persoon. En van zijn of haar eigen opvattingen, overtuigingen en opdrachten. Wie handhaven als belangrijkste opdracht heeft kan geen effectieve vertrouwensrelatie aangaan. De foto bij het artikel van Carrie in TSS 9 is wat dat betreft nogal symbolisch: de functionaris in formele kledij met identiteitpasje aan de borstzak zit, gebogen over zijn formulier, op de bank. Onderwerp van onderzoek zit op de leuning. Van menselijk contact zal op deze manier niet snel sprake zijn. Outreachend werken gaat over het bereiken van mensen die, ook door de overheid, op een andere manier niet bereikt worden. Mensen die uit zichzelf vaak geen contact zullen of kunnen maken met overheid, hulp- en dienstverlening. Mensen die nauwelijks nog sociale en maatschappelijke aansluiting hebben en die op een veelal niet geoorloofde manier aan het overleven zijn in een steeds complexer en veeleisend wordende samenleving. In ‘Alle dagen schuld’ beschreef Mirjam Pool 5 pijnlijk helder hoe groot de afstand is tussen de leef- en belevingswereld van deze mensen en de vertegenwoordigers van de instellingen, instituten en overheden. Tot de goedbedoelende maar ook miscommunicerende vrijwilligster van de voedselbank aan toe. Bijna altijd gaat het om mensen met indrukwekkende levensverhalen, verwikkeld in complexe verhoudingen tot de samenleving, instellingen en instanties. Maatschappelijk vastgelopen, maar nog net niet echt in de vrije val. En dan treedt het Rotterdamse interventieteam ongevraagd binnen en geeft, mogelijk onbedoeld, het laatste zetje over de rand. Terwijl juist dan de lokale outreachende social worker moet aanbellen die komt kijken of hij kan voldoen aan de – in dit debat centrale - vraag die Eefke Cornelissen en Taco Brandsen opwerpen: ‘De vraag is of de overheid zich rechtvaardig opstelt als zij zich niet in de persoonlijke aangelegenheden van die mensen mengt.’ Stoere taal We leven echter in een tijd waarin politici en bestuurders over elkaar heen tuimelen in stoere en nog stoerdere taal over mensen met maatschappelijk ongewenst gedrag. In deze tijd, waarin handhaven en disciplineren zelfs in de PvdA de boventoon voert en uitgerekend Hans Spekman het principe van ‘oog om oog tand om tand’ liefdevol omarmt, is het voor ons als outreachend denkende social workers makkelijk en soms zelfs aantrekkelijk hier in mee te gaan. Maar dan vergeten we de principiële kern van outreachend werken: te werk gaan vanuit het kennen van en contact hebben met de belevingswereld van onze cliënten. Gaan we mee met de interventieteams en gaan we mee in het handhavingsdenken, dan verklaren we daarmee ook de in haar uitvoering nog zo prille WMO alweer failliet. Civil society betekent immers dat mensen uit intrinsieke overtuiging weer voor zichzelf en voor elkaar de verantwoordelijkheid nemen. Zodat juist ook de mensen uit ‘Alle dagen schuld’ weer maatschappelijk aansluiting vinden. Hiermee zijn we tenslotte ook aanbeland bij het kerndoel van outreachende hulp- en dienstverlening: er hoe dan ook voor zorgen dat maatschappelijke uitsluiting en segregatie niet chronisch en definitief worden. Het indringend bevorderen van maatschappelijke heraansluiting. Als outreachend werken in de media en publieke opinie nog meer in de sfeer komt van de namens vadertje staat ongevraagd en onrechtmatig binnendringende interventieteams én we ons als hulp- en dienstverleners (en volkshuisvesters!) hier niet uitgesproken en overwogen van afkeren dan kunnen we dit kerndoel wel vergeten. Dan kunnen we ook onze pas weer herontdekte en nog lang niet uitontwikkelde methode van outreachend werken op basis van contact maken met de belevingswereld van burgers vergeten. Dan moeten we terugkeren naar onze bureaus en spreekkamers en de leefwereld laten aan de disciplinerende handhavers. Dan eindigt de discussie over hulpverlenen of handhaven met alleen maar verliezers. En dan begin ik samen met Carrie morgen een actiegroep tegen ongevraagde en opdringerige overheidsrazzia’s onder de dekmantel van outreachende huisbezoeken. Marc Räkers is beleidsmedewerker bij HVO-Querido in dienst bij instituut De Karthuizer van de Hogeschool van Amsterdam en maakt deel uit van de stichting Eropaf!
37
Bijlage 3:
Bronnenlijst
Instelling: ‐ Stichting Welzijn en Dienstverlening te Delfzijl (is ook werkzaam in Loppersum, Appingedam, Winsum, Bedum en De Marne) Internet: ‐ www.scp.nl ‐ www.socialevraagstukken.nl ‐ www.zorgenwelzijn.nl Boeken: ‐ Alle dagen schuld: praktijkverhalen over armoede Mirjam Pool (2007). Amsterdam – Antwerpen: Augustus ‐ Bemoeien werkt Jos van der Lans, Niels Medema, Marc Räkers (2003). Amsterdam: De Balie ‐ Burgerschap in de rafelrand: over preventie van armoede en uitsluiting Hansje Galesloot en Ab Harrewijn (1999). Amsterdam: Instituut voor Publiek en Poli‐ tiek ‐ Maatschappelijk werk in kerntaken: een nieuw profiel van de beroepspraktijk Ruud Holstvoogd (2006). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum ‐ Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn Lia van Doorn, Yvonne van Etten en Mirjam Gademan (2008). Bussum: Coutinho ‐ Sociale uitsluiting: essay en interviews Prof. dr. mr. C.J.M. Schuyt en Lt.‐kolonel mevr. drs. C.A. Voorham (2005). Amster‐ dam: SWP Artikelen: ‐ De uitgeslotenen: een essay over de groeiende Europese onderklasse Heinz Bude, NRC Handelsblad, 18 april 2009 ‐ Sociale uitsluiting is moderne armoede Ine Voorham, www.scienceguide.nl, 17 mei 2006
38