EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
EPB-cijfers en statistieken voor EPB-aanvragen ingediend t/m eind 2014
Inhoudstafel INHOUDSTAFEL ..................................................................................................................................................... 1 1.
PROCEDURES............................................................................................................................................... 2 1.1. 1.2. 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.3. 1.4.
2.
Aantal ingediende startverklaringen ............................................................................................... 2 Aantal ingediende EPB-aangiften .................................................................................................... 2 EPB-aangiften volgens indienjaar............................................................................................2 Verdeling van de ingediende EPB-aangiften volgens de aard van de werkzaamheden .................3 Verdeling van de ingediende EPB-aangiften volgens bestemming ..............................................4 Aantal afgeleverde energieprestatiecertificaten .............................................................................. 5 Verslaggevers ................................................................................................................................. 6
RESULTATEN ............................................................................................................................................... 7 2.1 Eengezinswoningen ............................................................................................................................. 7 2.1.1 Evolutie van het E-peil per E-peilcategorie ...............................................................................7 2.1.2 Evolutie van de spreiding van het E-peil ...................................................................................9 2.1.3 Evolutie gemiddeld E-peil .....................................................................................................10 2.2 Appartementen................................................................................................................................. 11 2.2.1 Evolutie van het E-peil, per E-peilcategorie ............................................................................11 2.2.2 Evolutie van de spreiding van het E-peil .................................................................................12 2.2.3 Evolutie gemiddeld E-peil .....................................................................................................14 2.3 Woongebouwen ............................................................................................................................... 15 2.3.1 Evolutie gemiddeld E-peil alle woongebouwen .......................................................................15 2.3.2 Beperking van het risico op oververhitting .............................................................................16 2.3.3 Netto-energiebehoefte voor verwarming ...............................................................................17 2.4 Kantoren ........................................................................................................................................... 17 2.4.1 Evolutie E-peil per E-peilcategorie .........................................................................................17 2.4.2 Evolutie gemiddeld E-peil .....................................................................................................19 2.5 Scholen ............................................................................................................................................. 20 2.5.1 Evolutie E-peil per E-peilcategorie .........................................................................................20 2.5.2 Evolutie van het gemiddelde E-peil ........................................................................................21
3.
KARAKTERISTIEKEN WOONGEBOUWEN ............................................................................................................. 22 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7.
Woongebouwen met uitgevoerde luchtdichtheidstest .................................................................. 22 Toegepast ventilatiesysteem in woongebouwen ........................................................................... 24 Woongebouwen met warmtepomp .............................................................................................. 26 Woongebouwen met zonneboiler ................................................................................................. 26 Woongebouwen met PV-panelen ................................................................................................. 27 Algemeen: toepassen van hernieuwbare energie .......................................................................... 28 Vooruitblik: toepassen van hernieuwbare energie vanaf 2014....................................................... 29
1
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
2
1. Procedures 1.1.
Aantal ingediende startverklaringen
Tabel 1 toont het totale aantal ingediende startverklaringen vanaf 2006 tot en met 2014. Daarnaast zijn de aantallen ook uitgesplitst per provincie. Het aantal ingediende startverklaringen was gestabiliseerd in de periode 2008-2011. Sinds 2012 stijgt het aantal startverklaringen licht, om terug te stabiliseren op een hoger niveau. Indienjaar
Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Totaal per jaar
2014
7.664
3.699
7.746
5.039
6.589
30.737
2013
8.389
3.841
8.238
5.053
7.219
32.740
2012
7.313
3.772
7.637
4.866
6.949
30.537
2011
6.236
3.321
6.737
4.126
5.737
26.157
2010
6.731
3.519
7.036
4.554
5.796
27.636
2009
6.280
3.491
6.446
4.064
5.081
25.362
2008
6.214
3.439
6.295
4.128
4.962
25.038
2007
4.674
2.641
5.839
3.525
4.404
21.083
2006
911
454
1.418
718
1.060
4.561
Totaal per provincie
54.412
28.177
57.392
36.073
47.797
223.851
Tabel 1 - aantal ingediende startverklaringen
1.2.
Aantal ingediende EPB-aangiften
1.2.1 EPB-aangiften volgens indienjaar Waar voor een appartementsgebouw slechts één startverklaring wordt ingediend, wordt de EPB-aangifte per appartement ingediend. Het aantal in te dienen EPB-aangiften ligt daarom hoger dan het aantal in te dienen startverklaringen. Tabel 2 toont het aantal ingediende EPB-aangiften van 2007 tot en met 2014, geteld volgens het jaar waarin ze werden ingediend. Het valt op dat de bovengrens van het aantal ingediende EPB-aangiften per jaar nog niet is bereikt. De stijging blijft aanhouden in 2014. Enkel in Vlaams-Brabant nam het aantal EPB-aangiften ingediend in 2013 af ten opzichte van het voorgaande jaar, maar in 2014 bereikte het aantal terug haar hoogste niveau. De gemiddelde doorlooptijd tussen vergunning en EPB-aangifte bedraagt 2 jaar. Er worden nog heel wat EPBaangiften ingediend voor vergunningen van een paar jaar geleden. Indienjaar
Antwerpen
Limburg
Oost-Vlaanderen
WestVlaanderen 9.037
Totaal per jaar
9.022
VlaamsBrabant 5.791
2014
10.310
5.185
2013
9.874
5.037
8.901
4.823
8.878
37.513
2012 2011
9.222
4.690
8.627
5.773
8.324
36.636
8.362
3.783
8.756
5.492
7.326
33.719
2010
7.136
3.802
7.592
4.939
6.700
30.169
2009
5.279
2.295
5.756
3.543
4.272
21.145
2008
1.951
944
2.319
1.278
1.528
8.020
2007
215
82
361
124
191
973
Totaal per provincie
52.349
25.818
51.334
31.763
46.256
207.520
Tabel 2 - aantal ingediende EPB-aangiften volgens indienjaar
39.345
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
1.2.2 Verdeling van de ingediende EPB-aangiften volgens de aard van de werkzaamheden Grafiek 1 toont de verdeling van de ingediende EPB-aangiften volgens de aard van de werkzaamheden. In die grafiek ziet u dat het aantal EPB-aangiften voor nieuwbouw 67,54% inneemt. De twee meest voorkomende werkzaamheden die daarop volgen zijn de kleinere uitbreidingen en kleine gedeeltelijke herbouwen (13,28%) en de verbouwingen aan bestaande gebouwen (11,41%).
Grafiek 1 –verdeling EPB-aangiften per aard van de werkzaamheden
Grafiek 2 toont de verdeling van de ingediende EPB-aangiften volgens de aard van de werkzaamheden per aanvraagjaar. In die grafiek ziet u dat het aandeel nieuwbouw jaar na jaar afneemt ten voordele van de kleinere uitbreidingen of gedeeltelijke herbouwen en de verbouwingen aan bestaande gebouwen. Het is mogelijk dat de EPB-aangiften van nieuwbouw later worden ingediend (bv. door een langere doorlooptijd tussen het verlenen van de vergunning en de ingebruikname), waardoor het effect nog kan afzwakken.
Grafiek 2 – evolutie verdeling aangiften per aard van de werkzaamheden volgens aanvraagjaar
3
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
1.2.3 Verdeling van de ingediende EPB-aangiften volgens bestemming De EPB-aangiften van nieuwbouw of daarmee gelijkgesteld (75,31 %, nl. A-G uit Grafiek 1) is verder op te delen volgens de bestemming van het project: wonen (woningen of appartementen), kantoor, school, andere specifieke bestemming (ASB) en industrie. Het grootste aandeel van die ingediende EPB-aangiften, namelijk 95,32%, zijn EPB-aangiften voor woongebouwen. Het aantal EPB-aangiften voor nieuwe of herbouwde kantoren of scholen, gebouwen met een andere specifieke bestemming of industriegebouwen, is beperkt in vergelijking met het aantal van de woongebouwen. Deze verdeling is stabiel over de verschillende aanvraagjaren heen.
Grafiek 3 –verdeling EPB-aangiften per bestemming
Het aandeel EPB-aangiften voor woongebouwen (95,32% uit Grafiek 3) wordt uitgesplitst in Grafiek 4, volgens het woningtype. Het overgrote deel zijn de EPB-aangiften voor eengezinswoningen (53,22%) en appartementen (45,59%). Het aantal collectieve woongebouwen, vakantiehuizen … is zeer beperkt.
Grafiek 4 –verdeling EPB-aangiften met bestemming wonen – in detail
Grafiek 5 toont de verdeling van de ingediende EPB-aangiften met bestemming wonen, per aanvraagjaar. In die grafiek ziet u dat het aandeel eengezinswoningen jaar na jaar toeneemt, ten nadele van de appartementen. De gegevens voor aanvraagjaar 2013 zijn voorzichtig te interpreteren omwille van het lage aantal aangiften (1684). Het is mogelijk dat de EPB-aangiften van appartementen later worden ingediend (bv. door een langere
4
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
doorlooptijd tussen het verlenen van de vergunning en de ingebruikname), waardoor het effect nog kan afzwakken.
Grafiek 5 – evolutie verdeling aangiften met bestemming wonen, per aanvraagjaar
1.3.
Aantal afgeleverde energieprestatiecertificaten
Een energieprestatiecertificaat ‘bouw’ wordt afgeleverd bij de EPB-aangifte van projecten die voldoen aan de volgende voorwaarden: • de aard van de werkzaamheden is nieuwbouw of daarmee gelijkgesteld (volledige herbouw, ontmanteling, grote uitbreidingen of grote herbouw); • de bestemming van het gebouw is wonen, kantoor of school (= waarvoor de E-peileis geldt). Tot eind 2014 zijn 146.941 EPC’s ‘bouw’ afgeleverd.
Aanvraagjaar
Aantal EPC-bouw
2014
2
2013
1.471
2012
6.184
2011
16.018
2010
20.889
2009
24.253
2008
26.222
2007
27.898
2006
24.004
Totaal
146.941
Tabel 3 - aantal EPC's bouw per aanvraagjaar van de vergunning
5
versie mei 2015
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014 1.4.
6
Verslaggevers
In 2014 waren 1.511 verslaggevers actief. ‘Actief’ betekent dat hij/zij in het voorbije jaar één of meerdere startverklaringen of EPB-aangiften heeft ingediend. Een kleine groep verslaggevers (klasse A + B + C uit Tabel 4) is zeer actief en diende in 2014 meer dan 100 EPBaangiften in. Die verslaggevers vertegenwoordigen 11,05% van alle actieve verslaggevers in 2014. Zij dienden samen 23.906 EPB-aangiften in, wat gelijk staat aan 60,76% van alle ingediende EPB-aangiften. In 2013 diende 10,28% van de actieve verslaggevers 58% van de EPB-aangiften in. In 2012 diende 7,75% van de actieve verslaggevers 55% van de EPB-aangiften in. De groep van zeer actieve verslaggevers groeit dus.
Klasses (aantal ingediende AG)
Aantal VG
Aantal % van het totaal ingediende AG’s aantal AG’s
A. aantal AG > 500
13
4.541
11,54%
B. aantal AG > 250 en < 501
56
10.455
26,57%
C. aantal AG > 100 en < 251
98
8.910
22,65%
D. aantal AG > 50 en < 101
158
6.176
15,70%
E. aantal AG > 5 en < 51
627
8.110
20,61%
F. aantal AG <= 5
559
1.153
2,93%
1.511
39.345
Totaal
Tabel 4 - classificatie verslaggevers volgens aantal ingediende EPB-aangiften
Op Grafiek 6 is te zien dat de groep verslaggevers die minder dan 5 aangiften per jaar indient afneemt, maar toch nog vrij groot blijft (37% van de actieve verslaggevers in 2013). 100% 90%
% van de actieve verslaggevers
80% 70%
G. aantal AG <= 5
60%
F. aantal AG > 5 en < 51
50%
E. aantal AG > 50 en < 101 D. aantal AG > 100 en < 251
40%
C. aantal AG > 250 en < 501
30%
B. aantal AG > 500 en < 1001
20%
A. aantal AG > 1000
10% 0% 2011
2012
2013
2014
indienjaar
Grafiek 6 – evolutie aantal aangiften per actieve verslaggever volgens indienjaar
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Op Grafiek 7 ziet u een blijvende daling van het totaal aantal actieve verslaggevers in 2013 en 2014.
Grafiek 7 - evolutie aantal actieve verslaggevers volgens indienjaar
2. Resultaten De onderstaande cijfers zijn de resultaten van alle EPB-aangiften, ingediend vanaf 2007 tot en met 31 december 2014. De resultaten zijn geanalyseerd per aanvraagjaar van de stedenbouwkundige vergunning. Bij de hierna volgende evaluatieresultaten hebben de vermelde gegevens dus steeds betrekking op het jaar waarin de stedenbouwkundige vergunning voor het project werd aangevraagd. Op die manier is het mogelijk om de behaalde resultaten te bekijken in relatie tot de op dat moment geldende eisen. Het aantal ingediende EPB-aangiften van projecten met een vergunningsaanvraag in 2013 en in 2014 is nog zeer laag, respectievelijk 4.257 en 153. De resultaten van 2013 zijn voorzichtig te interpreteren. De resultaten van aanvraagjaar 2014 zijn verder niet opgenomen. 2.1 Eengezinswoningen 2.1.1 Evolutie van het E-peil per E-peilcategorie In Grafiek ziet u dat de nieuwe eengezinswoningen jaar na jaar energiezuiniger worden. De grafiek toont hoeveel procent van alle EPB-aangiften van eengezinswoningen het aangegeven E-peil halen, ingedeeld in categorieën van 10 E-peilpunten. De grafiek toont dat de groep ‘E61-E80’-bouwers (categorie D & E) sterk toeneemt tot 2010. Die groep stijgt geleidelijk van 26% voor vergunningsaanvragen in 2006 naar 66% voor vergunningsaanvragen in 2011. Overeenstemmend daarmee vermindert de groep ‘E81-E100’-bouwers van 69% in 2006 tot 33% in 2009. Die groep wordt zeer klein, lager dan 1%, voor projecten met vergunningsaanvraag vanaf 2010. Dat is uiteraard het gevolg van de eerste verstrenging van de E-peileis (maximum E100 naar E80) voor woongebouwen vanaf 2010. Terwijl in 2006 nog een substantieel percentage (bijna 4%) de E-peileis (E100) overtrad, was dat quasi nihil vanaf aanvraagjaar 2007. De verstrenging vanaf 2010 van E100 naar E80 leidde niet tot een toename van het aantal dossiers dat niet voldeed aan de nieuwe E80-eis. Slechts 0,84% van de aanvragen in 2010 voldeed niet aan het geldende maximum E80. Ook de verstrenging vanaf 2012 naar E70 wordt goed nageleefd. Slechts 0,47% van de aanvragen in 2012 voldeed niet aan het geldende maximum E70.
7
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
8
De groep van lage-energiewoningen (≤ E60) neemt fors toe. De groep stijgt van bijna 5% voor aanvraagjaar 2006 naar 34% voor vergunningsaanvragen van 2010. In 2011 stagneert dit aantal. Voor aanvraagjaren 2012 en 2013 voldoen meer dan 50% van de aangiften aan de eis die van toepassing wordt vanaf 1 januari 2014. Hieruit blijkt dat de bouwsector al goed was voorbereid op de E60-eis voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf 2014. Bijna 25% van de aanvragen van 2013 heeft een E-peil kleiner dan of gelijk aan E50, wat overeenkomt met de voorziene verstrenging naar E50 in 2016. Naast die positieve trend groeit ook de groep van de voorlopers sterk. Dat is de groep die véél energiezuiniger bouwt dan de gestelde eis (≤ E40). Voor het aanvraagjaar 2006 waren er quasi geen voorlopers. Voor de aanvraagjaren 2012 en 2013 bedraagt het aandeel voorlopers bijna 12%. Ook de BEN-woningen (≤ E30) gaan in stijgende lijn. Voor de aanvraagjaren 2010 en 2011 bedraagt het aandeel BEN-woningen ongeveer 4%. Voor aanvraagjaar 2012 stijgt dit naar iets meer dan 5%. Voor aanvraagjaar 2013 stijgt dit zelfs tot 7%.
Grafiek 8 - evolutie E-peil eengezinswoningen volgens aanvraagjaar E-peilcategorie
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
A.>100
3,83%
0,30%
0,18%
0,04%
0,06%
0,02%
0,00%
0,00%
B.91-100
32,24%
20,94%
14,76%
9,27%
0,02%
0,07%
0,00%
0,00%
C.81-90
32,79%
34,16%
31,07%
24,08%
0,76%
0,61%
0,07%
0,08%
D.71-80
19,34%
25,36%
27,21%
29,63%
44,95%
48,30%
0,40%
0,15%
E.61-70
6,93%
10,67%
11,79%
13,74%
20,22%
18,15%
47,25%
46,67%
F.51-60
3,02%
5,16%
8,30%
12,51%
18,70%
18,85%
29,64%
28,43%
G.41-50
1,04%
1,88%
3,10%
4,67%
6,29%
5,16%
10,86%
12,80%
H.31-40
0,47%
0,93%
1,82%
3,46%
4,90%
5,00%
6,55%
4,67%
I.21-30
0,24%
0,37%
0,83%
1,30%
1,89%
1,83%
2,66%
3,14%
J.<=20
0,11%
0,24%
0,94%
1,30%
2,23%
1,99%
2,58%
4,06%
Tabel 5 - % van ingediende AG's eengezinswoningen per E-peilcategorie, per aanvraagjaar AG
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
2.1.2 Evolutie van de spreiding van het E-peil Grafiek 9 toont de verdeling van de behaalde E-peilen van alle sinds 2006 ingediende EPB-aangiften van eengezinswoningen. U ziet één grote piek en 3 secundaire pieken. De grote piek ligt net vóór E80. De kleinere pieken bevinden zich tussen E80 en E90, net vóór E60 en net vóór E40. Er zijn ook kleine pieken rond de Epeilen E70 en E50. De pieken vanaf E70 zijn het gevolg van de geldende E-peileisen. De pieken bij lagere E-peilen hebben te maken met de financiële voordelen die gekoppeld zijn aan het behalen van een lager E-peil.
Grafiek 9 - spreiding E-peil eengezinswoningen volgens E-peil
In Grafiek 10 is die curve verder uitgesplitst naar een curve per aanvraagjaar. Heel wat eengezinswoningen met vergunningsaanvraag van 2006 tot en met 2009 doen het net iets beter dan het geldende maximum voor die periode, namelijk E100. Die grote groep woningen verklaart de piek in de globale curve tussen E80 en de maximale E100-eis. De uitschietende piek in Grafiek 9, net voor E80, is het gevolg van de aangescherpte E-peileis E80 die geldt voor vergunningsaanvragen vanaf 2010. Daarnaast kenden de netbeheerders voor de vroegere aanvraagjaren een premie toe aan nieuwbouwwoningen met een E-peil lager dan E80. In Grafiek 10 is voor aanvraagjaar 2012 en 2013 ook duidelijk de aangescherpte maximumeis zichtbaar: u ziet een piek net voor E70. E60 en E40 zijn tot en met aanvraagjaar 2012 de drempelwaarden voor het verkrijgen van een verlaging van de onroerende voorheffing. Dat financiële voordeel is ingevoerd vanaf 2008. De curves van alle aanvraagjaren vanaf 2007 vertonen op E40 en E60 telkens een piek, die jaarlijks groeit. Vanaf de invoering van de steunmaatregel heeft een grotere groep bouwers een extra inspanning gedaan om nét te voldoen aan die gestelde voorwaarden en te genieten van een verlaging van hun onroerende voorheffing. Vanaf aanvraagjaar 2013 gelden E50 en E30 als drempelwaarden, waardoor de piek rond E50 meer uitgesproken wordt voor aanvraagjaar 2013. Ook de bekendmaking eind 2013 van het verstrengingspad voor het E-peil, zorgt er mogelijk voor dat bouwheren nu al kiezen voor een volgend eisenniveau (E50 vanaf 2016, BEN-niveau E30 vanaf 2021).
9
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 10 – spreiding E-peil voor EPB-aangiften van eengezinswoningen, per aanvraagjaar
2.1.3 Evolutie gemiddeld E-peil Nieuwe eengezinswoningen worden jaar na jaar energiezuiniger. In Tabel 6 is te zien dat het gemiddelde E-peil van de nieuwe eengezinswoningen gestaag daalt. De totale daling van aanvraagjaar 2006 naar 2013 bedraagt 30 E-punten, een daling van 35%. Voor het aanvraagjaar 2006 was het gemiddelde E-peil E86. Woningen waarvan de vergunning werd aangevraagd in 2009 scoren al veel beter, met een gemiddelde van E72. Voor stedenbouwkundige vergunningen aangevraagd in 2010 ligt het gemiddelde E-peil op E64. Het gemiddelde E-peil voor woningen aangevraagd in 2011 benadert de resultaten van 2010. De beperkte stijging van het gemiddeld E-peil is te wijten aan het verplicht inrekenen van de bouwknopen voor bouwaanvragen vanaf 2011. In aanvraagjaar 2012 krijgen we terug een daling naar een gemiddelde van E57. Het gemiddelde E-peil voor woningen aangevraagd in 2013 benadert de resultaten van 2012. De sterke daling voor dossiers vanaf aanvraagjaar 2010 en 2012 is ongetwijfeld gelinkt met de aanscherping van de maximale E-peileis van E100 naar achtereenvolgens E80 en E70 voor nieuwe woongebouwen. Aanvraagjaar
E gemiddeld
Aantal EPB-aangiften
Wettelijke eis
2006
86
11336
E100
2007
80
13377
E100
2008
77
13692
E100
2009
72
13736
E100
2010
64
11722
E80
2011
65
9433
E80
2012
57
4504
E70
2013
56
1305
E70
Tabel 6 - gemiddeld E-peil voor eengezinswoningen per aanvraagjaar
10
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 11 - evolutie gemiddeld E-peil eengezinswoningen per aanvraagjaar
2.2 Appartementen 2.2.1 Evolutie van het E-peil, per E-peilcategorie Hieronder worden de resultaten van de ‘appartementen’ bekeken. De resultaten voor aanvraagjaar 2013 worden hier niet getoond wegens niet representatief (210 EPB-aangiften voor 2013). In de appartementsbouw wordt vaker dan bij eengezinswoningen, gemikt op het net behalen van de eis. Pas sinds 2010 is er een sterke toename van appartementen die ‘E60 of lager’ scoren. Terwijl het aantal dossiers met E60 of lager, met aanvraag in 2006, quasi nihil was (1%) behaalt bijna 20% van de appartementen met aanvraag in 2010 een E-peil van E60 of lager. Ook hier stagneert dit aantal in 2011. Voor aanvraagjaar 2012 behaalt 37% van de aangiften een E-peil van 60 of lager, en behalen bijna alle aangiften een E-peil van 70 of lager. Dit heeft te maken met een verstrenging van de E-peileis in 2012 naar maximaal E70. In tegenstelling tot de eengezinswoningen waar bijna 4% van de projecten van 2006 een E-peil groter dan E100 had, haalde een grotere groep van de appartementen (bijna 10%) van 2006 dat niveau niet. In het overgangsjaar 2006 was dat toegelaten op voorwaarde dat het K-peil werd gerespecteerd. Vanaf aanvraagjaar 2007 is het aantal overtreders quasi nihil. Bij de invoering van de verstrengde eis in 2010, overtreden echter ongeveer 1,5% van de aangiften bij appartementen de gestelde E-peileis. In de volgende jaren is er geen daling merkbaar zoals bij de eengezinswoningen wel het geval is. Opvallend is dat het aantal aangiften met E < E50 sterk toeneemt sinds 2010. Het aandeel voorlopers (< E40) en BEN-appartementen (< E30) kende een opstoot in 2011. In 2012 is er echter een terugval van deze groep ten voordele van het segment E40-E50.
11
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
12
Grafiek 12 - evolutie E-peil appartementen volgens aanvraagjaar
E-peilcategorie
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
A.>100
9,68%
0,53%
0,21%
0,28%
0,11%
0,02%
0,00%
B.91-100
23,46%
19,87%
15,61%
11,14%
0,14%
0,11%
0,12%
C.81-90
37,20%
40,53%
36,98%
31,55%
1,38%
1,28%
0,29%
D.71-80
24,08%
29,13%
31,09%
35,30%
53,23%
52,96%
1,10%
E.61-70
4,33%
6,76%
8,41%
12,57%
26,56%
25,19%
61,19%
F.51-60
1,05%
1,78%
4,69%
5,75%
11,29%
10,61%
26,43%
G.41-50
0,14%
0,44%
1,03%
1,84%
3,34%
2,22%
6,88%
H.31-40
0,04%
0,31%
0,14%
0,34%
0,53%
0,23%
1,68%
I.21-30
0,01%
0,02%
0,02%
0,09%
0,10%
0,06%
0,12%
J.<=20
0,01%
0,62%
1,82%
1,14%
3,32%
7,33%
2,20%
Tabel 7 - % van ingediende AG's appartementen per E-peilcategorie, per aanvraagjaar AG
2.2.2 Evolutie van de spreiding van het E-peil Grafiek 13 toont de verdeling van het behaalde E-peil van alle sinds 2006 ingediende EPB-aangiften van appartementen. In tegenstelling tot de curve van alle eengezinswoningen in Grafiek 9 vertoont deze curve minder uitgesproken pieken. De curve van de appartementen is vloeiender. Het merendeel van de appartementen bevindt zich in de groep E70-E90. U ziet wel een duidelijke piek net vóór E80.
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 13 - spreiding E-peil appartementen volgens E-peil
In Grafiek 14 is de curve van de behaalde E-peilen van appartementen per aanvraagjaar weergegeven. Aanvraagjaar 2013 wordt niet getoond wegens te weinig aangiften (210). Terwijl van de aanvraagjaren 2006 tot en met 2009 het grootste deel van de E-peilen zich in de zone E70-E100 bevinden, bevinden E-peilen van appartementen van aanvraagjaren 2010 en 2011 zich in een veel beperktere zone, namelijk E65-E80. Wat opvalt is dat er vanaf aanvraagjaar 2010 een toename is van appartementen die een lager E-peil behalen. In een aantal appartementsgebouwen wordt dus gericht op een lager E-peil. De curve voor aanvraagjaar 2012 verschuift, net zoals de maximumeis, ongeveer 10 E-peilpunten naar links met de verwachte piek net onder E70.
Grafiek 14 – spreiding E-peil voor EPB-aangiften van appartementen per aanvraagjaar
13
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
2.2.3 Evolutie gemiddeld E-peil Ook in de appartementsbouw is er een duidelijke evolutie naar lagere E-peilen. Het gemiddelde E-peil blijft hoger dan bij de eengezinswoningen, maar daalde ook met bijna 30 E-punten van E90 (van aanvraagjaar 2006) naar E62 (van aanvraagjaar 2012). De cijfers voor 2013 zijn nog onder voorbehoud wegens het lage aantal aangiften.
Aanvraagjaar
E gemiddeld
Aantal EPB-aangiften
Wettelijke eis
2006
90
12625
E100
2007
83
14583
E100
2008
80
12487
E100
2009
78
10553
E100
2010
70
9274
E80
2011
70
6562
E80
2012
62
1729
E70
2013
62
210
E70
Tabel 8 - gemiddeld E-peil voor appartementen per aanvraagjaar
Grafiek 15 - gemiddeld E-peil appartementen per aanvraagjaar
14
versie mei 2015
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
15
2.3 Woongebouwen 2.3.1 Evolutie gemiddeld E-peil alle woongebouwen Voor alle woongebouwen, dus woningen en appartementen samen, ziet u in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. en op Grafiek 16 de evolutie van het gemiddelde E-peil per aanvraagjaar en per provincie. De cijfers voor 2013 zijn nog onder voorbehoud wegens het lage aantal aangiften. In alle provincies samen daalt het gemiddelde E-peil met 32 E-peilpunten. In Antwerpen stellen we een daling van 28 E-peilpunten vast, naar gemiddeld E57 voor dossiers met vergunningsaanvraag in 2013. Het gemiddelde E-peil voor aanvraagjaar 2013 in West-Vlaanderen ligt in dezelfde grootteorde, namelijk E58,. Het gemiddelde lag in 2006 in West-Vlaanderen veel hoger, zodat de E-peildaling het grootst is in West-Vlaanderen, namelijk 36 E-peilpunten. Het hoge startgemiddelde voor 2006 (E94) ligt wellicht in het feit dat daar meer appartementsgebouwen zijn en in het overgangsjaar 2006 de keuze bestond om te voldoen aan de K-peileis of aan de E-peileis. In de overgangsperiode was het daardoor mogelijk om een hoger E-peil te behalen dan E100. In Grafiek 16 is ook de verplichte inrekening van de bouwknopen vanaf aanvraagjaar 2011 duidelijk zichtbaar: het gemiddelde E-peil stijgt. De cijfers geven aan dat er gemiddeld in Limburg het meest energiezuinig wordt gebouwd. Voor bijna alle aanvraagjaren behalen de Limburgse projecten het laagste gemiddelde E-peil. Aanvraag jaar
Antwerpen
Limburg
Oost-Vlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
Alle provincies
2006
85
84
87
88
94
88
2007
81
80
82
82
82
81
2008
79
77
77
78
80
78
2009
74
74
74
74
76
74
2010
67
66
66
65
68
67
2011
68
65
67
66
68
67
2012
58
58
58
58
60
58
2013
57
53
56
56
58
56
Tabel 9 – evolutie gemiddeld E-peil woongebouwen per aanvraagjaar, per provincie
Grafiek 16 - evolutie gemiddeld E-peil woongebouwen per aanvraagjaar, per provincie
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
2.3.2 Beperking van het risico op oververhitting Gebouwen met een grote beglazingsoppervlakte in verhouding tot het beschermde volume kunnen in de zomer oververhit raken. Een doordachte oriëntatie van het gebouw, afdoende zonwering, het gebruik van beglazing met een hoge zonnetoetredingsfactor (g-waarde) … beperken dat risico aanzienlijk. Na herhaalde oververhitting in de zomer wordt soms een energieverslindende koelinstallatie geplaatst. Dat is in tegenspraak met de doelstelling van de energieprestatieregelgeving: het energieverbruik in gebouwen verlagen. Daarom geldt voor woongebouwen de verplichting tot beperking van het risico op oververhitting in de zomer. Voor elke afzonderlijke wooneenheid in een woongebouw wordt de oververhittingsindicator berekend aan de hand van de overtollige warmtewinsten. De oververhittingsindicator is het aantal uur per jaar dat de binnentemperatuur hoger wordt dan 23°C. Die indicator mag het maximum van 17.500 Kh niet overschrijden, ongeacht of er dan al dan niet een koelinstallatie aanwezig is. Vanaf de drempelwaarde van 8.000 Kh wordt bij de bepaling van de energieprestatie echter wel rekening gehouden met een risico op plaatsing van actieve koeling achteraf. Voor stedenbouwkundige aanvragen vanaf 1 januari 2014 zijn die drempelwaarden aangepast naar respectievelijk 1.000 en 6.500 kh (in plaats van 8.000 en 17.500). Dat gebeurt naar aanleiding van wijzigingen aan de berekeningsmethode die voortkomen uit de Epicool-studie. Die aanpassing van de drempelwaarden betekent echter geen aanscherping van de eis op het risico op oververhitting. Er is geen algemene verstrenging en geen algemene versoepeling van de eis. Afhankelijk van het project, kan voor het ene geval de aanpassing positief uitdraaien en voor het andere geval negatief. Grafiek 17 toont de percentages van de ingediende EPB-aangiften in functie van de oververhittingsindicator voor de aanvraagjaren 2006 tot en met 2013. Op de grafiek zijn de beide drempels weergegeven die geldig waren voor die aanvraagjaren, namelijk 8.000 en 17.500 Kh. De grafiek toont dat de piek rond 9.000 Kh steeds duidelijker wordt. Daarnaast kunt u zien dat het aandeel gebouwen dat de maximumeis van 17.500 Kh overschrijdt, beperkt is en jaar na jaar afneemt. Anderzijds kunt u zien dat het aandeel gebouwen dat net onder de drempelwaarde van 8.000 Kh blijft, de laatste jaren toeneemt. Door de steeds strengere E-peileis wordt het belangrijker om de oververhitting onder controle te houden. Lagere waarden beperken de nadelige invloed op het E-peil. Het is mogelijk dat dat geleid heeft tot een toename van bijkomende maatregelen (bv. zonnewering) om de oververhitting te beperken. Het zou echter ook kunnen dat er steeds meer gekozen wordt om de invoergegevens die de oververhitting beïnvloeden (bv. beschaduwing door vaste obstakels) in detail te berekenen in plaats van te kiezen voor de eenvoudigere forfaitaire methodes.
Grafiek 17- spreiding van EPB-aangiften van woongebouwen volgens het risico op oververhitting, per aanvraagjaar
16
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
2.3.3 Netto-energiebehoefte voor verwarming Grafiek 18 toont hoeveel procent van de ingediende EPB-aangiften welke netto-energiebehoefte voor verwarming behalen voor de aanvraagjaren 2006 tot en met 2012. Naarmate het aanvraagjaar vordert, schuiven de curves geleidelijk op naar links, dus naar lagere nettoenergiebehoeften voor verwarming. Voor aanvragen in 2012 en 2013 daalt de netto-energiebehoefte voor verwarming drastisch. Dat heeft te maken met de maximumeis van 70 kWh/m² die geldt voor woningen en appartementen met een stedenbouwkundige aanvraag of melding vanaf 2012. Op de grafiek ziet u dat slechts een klein aantal aangiften vanaf aanvraagjaar 2012 de grens van 70 kWh/m² overschrijdt. Op die manier wordt het beperken van de warmtevraag van een gebouw verplicht door beter thermisch te isoleren, door luchtdichter te bouwen en door de warmtewinsten optimaal te benutten.
Grafiek 18 - spreiding EPB-aangiften woongebouwen volgens de netto-energiebehoefte voor verwarming, per aanvraagjaar
2.4 Kantoren 2.4.1 Evolutie E-peil per E-peilcategorie De resultaten voor de kantoorgebouwen werden berekend op basis van de EPB-aangiften, ingediend tot en met 31 december 2014. De resultaten voor aanvraagjaar 2013 worden niet getoond wegens niet representatief (17 EPB-aangiften). De resultaten van de kantoorgebouwen (in Grafiek 19 ) zijn sterk verschillend van die van de woongebouwen. In het overgangsjaar 2006, waar de bouwheer kon kiezen tussen voldoen aan de E- of aan de K-peileis, is bij de kantoorgebouwen in veel gevallen gekozen voor de K-peileis. Liefst 30% behaalde een E-peil hoger dan E100. De volgende jaren is dat aantal sterk gedaald. Het duurde langer dan bij de woongebouwen, maar nu is de trend naar energiezuinige kantoorgebouwen duidelijk zichtbaar. De groep met een E-peil hoger dan E80 daalde van ongeveer 85% voor aanvraagjaar 2006 naar 52% voor 2010. Voor aanvraagjaar 2011 is dit aantal weer gestegen naar 63%. Deze stijging is gerelateerd aan het verplicht inrekenen van de bouwknopen. 2011 was het laatste jaar dat de eis voor het E-peil E100 bedroeg. Vanaf aanvraagjaar 2012 geldt een maximaal E-peil van E70. Die grote verstrenging wordt redelijk goed nageleefd. Iets meer dan 4% van de EPB-aangiften van aanvraagjaar 2012 voldoet niet aan het niveau E70.
17
versie mei 2015
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
18
De groep ‘E61-E80’ is meer dan verdubbeld van aanvraagjaar 2006 naar aanvraagjaar 2010 en 2011. 11% van de projecten aangevraagd in 2006 behaalde een E-peil tussen E60 en E80, terwijl dat voor projecten aangevraagd in 2010 en 2011 27% bedraagt. De kantoorgebouwen ‘E60 of lager’ nemen ook toe. Voor aanvraagjaar 2006 had 3% van de EPB-aangiften voor kantoren een E-peil E60 of lager. Deze groep steeg gestaag tot bijna 21% voor projecten aangevraagd in 2010. In 2011 is er net als voor de andere groepen een herval tot 11%. In 2012 herneemt de stijgende trend zich terug tot 36% onder invloed van de nieuwe E70-eis. Ook bij de kantoorgebouwen neemt de groep BEN-kantoren (< E40) sterk toe. Voor het aanvraagjaar 2006 waren er quasi geen BEN-kantoren. Voor het aanvraagjaar 2012 bedraagt het aandeel BEN-kantoren bijna 10%. Ook dit aandeel kende een tijdelijke terugval in 2011.
Grafiek 19 - evolutie E-peil kantoorgebouwen volgens aanvraagjaar E-peilcategorie
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
A.>100
29,77%
2,10%
2,88%
2,38%
2,49%
0,00%
0,00%
B.91-100
38,55%
53,28%
50,43%
36,39%
29,05%
45,61%
2,74%
C.81-90
17,18%
20,21%
20,75%
20,07%
20,33%
16,96%
0,00%
D.71-80
6,87%
13,91%
12,68%
18,03%
14,94%
14,62%
1,37%
E.61-70
4,20%
4,99%
6,34%
10,54%
12,45%
12,28%
60,27%
F.51-60
2,29%
0,79%
2,88%
4,42%
9,13%
4,09%
21,92%
G.41-50
0,76%
2,10%
1,44%
4,42%
2,90%
3,51%
4,11%
H.31-40
0,38%
1,57%
0,86%
0,34%
4,56%
1,75%
6,85%
I.21-30
0,00%
0,79%
0,58%
0,68%
1,66%
0,00%
2,74%
J.<=20
0,00%
0,26%
1,15%
2,72%
2,49%
1,17%
0,00%
Tabel 10 - % van ingediende ’EPB-aangiften voor kantoorgebouwen per E-peilcategorie, per aanvraagjaar
versie mei 2015
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
19
2.4.2 Evolutie gemiddeld E-peil Voor kantoorgebouwen waarvoor de stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd in 2006 ligt het gemiddelde E-peil net op de maximumgrens E100. Jaar na jaar daalt het gemiddelde E-peil. Het gemiddelde voor aanvraagjaar 2010 is E76. In 2011 is er een duidelijke stijging tot E82, gerelateerd aan het verplicht meerekenen van de bouwknopen. In 2012 is er terug een beduidende verbetering zichtbaar.
aanvraagjaar
E gemiddeld
aantal EPB-aangiften
Wettelijke eis
2006
100
262
E100
2007
87
381
E100
2008
85
347
E100
2009
80
294
E100
2010
76
241
E100
2011
82
171
E100
2012
62
73
E70
Tabel 11 - evolutie gemiddeld E-peil voor kantoorgebouwen per aanvraagjaar
Grafiek 20 - evolutie gemiddeld E-peil kantoorgebouwen per aanvraagjaar
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
2.5 Scholen 2.5.1 Evolutie E-peil per E-peilcategorie De resultaten voor de schoolgebouwen werden berekend op basis van de EPB-aangiften, ingediend tot en met 31 december 2014. De resultaten voor aanvraagjaar 2014 worden niet getoond wegens niet representatief (1 EPB-aangifte). De resultaten van de schoolgebouwen (Grafiek 21) zijn sterk verschillend van die van de eengezinswoningen. In 2006 en 2007 is het aantal EPB-aangiften per E-peilcategorie gelijkaardig verdeeld. Vanaf 2008 is duidelijk te zien dat de E70-grens voor subsidiëring ervoor gezorgd heeft dat de scholen het merkelijk beter doen dan de eengezinswoningen. Vanaf 2010 is geen eenduidige vergelijking meer mogelijk, omdat de E-peil-eis werd verstrengd voor woningen, maar niet voor kantoren en scholen. In 2012 werd de E-peil-eis voor scholen verstrengd tot E70. Die eis wordt in de daarop volgende jaren goed nageleefd. Door het kleine aantal schoolgebouwen wordt in tabel 12 het absolute aantal ingediende EPB-aangiften per Epeilcategorie getoond in plaats van het procentuele aandeel.
Grafiek 21 - evolutie E-peil schoolgebouwen volgens aanvraagjaar
20
versie mei 2015
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014 E-peilcategorie
2006
2007
A.>100
4
1
B.91-100
12
17
7
3
C.81-90
13
9
4
5
D.71-80
10
9
6
E.61-70
7
9
F.51-60
3
G.41-50
2008
2009
2010
2011
2012
21
2013
5 4
43
5
7
43
7
3
7
42
49
51
44
15
20
11
206
2
13
14
15
7
19
11
84
3
5
4
5
5
1
23
2
4
H.31-40
6 1
I.21-30 1
J.<=20 49
Totaal
Totaal
50
85
1 86
77
1 2
45
39
24
455
Tabel 12 – aantal ingediende EPB-aangiften voor scholen per E-peilcategorie, per aanvraagjaar
2.5.2 Evolutie van het gemiddelde E-peil Globaal is bij de schoolgebouwen een dalende trend zichtbaar voor het gemiddelde E-peil. In 2011 kunt u een duidelijke stijging zien tot E70, gerelateerd aan het verplicht meerekenen van de bouwknopen. In 2012 is een beduidende verbetering zichtbaar.
aanvraagjaar
E gemiddeld 85
aantal EPB-aangiften 49
2006 2007
81
50
E100
2008
67
85
E100
66
86
E100 E100
2009
Wettelijke eis E100
62
77
2011
70
45
E100
2012
60
39
E70
59
24
E70
2010
2013
Tabel 13 - evolutie gemiddeld E-peil voor schoolgebouwen, per aanvraagjaar
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 22 - evolutie gemiddeld E-peil schoolgebouwen, per aanvraagjaar
3. Karakteristieken woongebouwen Hieronder wordt eerst toegespitst op het aantal woongebouwen met een luchtdichtheidstest en de toegepaste ventilatiesystemen in woongebouwen. Daarna wordt belicht in welke mate hernieuwbare energiemaatregelen worden toegepast in de nieuwe woongebouwen, namelijk warmtepompen, zonneboiler of fotovoltaïsche panelen. De cijfers zijn gebaseerd op de gegevens van meer dan 125.000 EPB-aangiften van eengezinswoningen en appartementen. De cijfers voor aanvraagjaar 2013 zijn gebaseerd op een beperkt aantal aangiften en moeten dus nog voorzichtig worden geïnterpreteerd. Tot slot wordt voor de toepassing van hernieuwbare energiemaatregelen vooruitgeblikt naar de volgende jaren. Daarvoor werden de resultaten van de ingediende startverklaringen geanalyseerd. 3.1.
Woongebouwen met uitgevoerde luchtdichtheidstest
Luchtdicht bouwen is een efficiënte maatregel om onbewuste ventilatieverliezen in gebouwen door spleten en kieren te beperken. In de E-peilberekening wordt standaard gerekend met een waarde bij ontstentenis voor de luchtdichtheid. In werkelijkheid hebben veel woongebouwen een betere luchtdichtheid dan de waarde bij ontstentenis. Om die betere luchtdichtheid te valideren in het E-peil, moet een luchtdichtheidstest worden uitgevoerd. De investeringskost van het luchtdichter bouwen en het laten uitvoeren van een meting is beperkt. Het inrekenen van de gemeten luchtdichtheid kan een relatief grote impact op het E-peil hebben. Grafiek 23 toont per aanvraagjaar in hoeveel woongebouwen er een luchtdichtheidstest is uitgevoerd. Dat wordt getoond voor alle woongebouwen samen en ook uitgesplitst voor de eengezinswoningen en voor de appartementen. In de beginperiode van de energieprestatieregelgeving werden vrijwel geen luchtdichtheidstesten uitgevoerd. Slechts 2,39% van alle woongebouwen met aanvraagjaar 2006 liet de luchtdichtheid meten. De maatregel vindt sindsdien meer en meer ingang. De luchtdichtheid werd gemeten in bijna één op drie woongebouwen van aanvraagjaar 2011. Voor aanvraagjaar 2012 was dit al meer dan de helft. Voor aanvraagjaar 2013 liet 6 op 10 de luchtdichtheid meten, gebaseerd op het beperkt aantal tot eind 2014 ingediende EPB-aangiften.
22
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Bij eengezinswoningen worden meer luchtdichtheidsmetingen uitgevoerd dan bij appartementen. Bij de eengezinswoningen is dat in 35% van de gevallen voor aanvraagjaar 2011 en zelfs iets meer dan 60% voor aanvraagjaar 2012. Bij appartementen is dit 23% van de appartementen met aanvraagjaar 2011 en bijna 45% van de gevallen voor aanvraagjaar 2012.
Grafiek 23 - % van de EPB-aangiften woongebouwen mét uitgevoerde luchtdichtheidsmeting, per aanvraagjaar
De woongebouwen waarbij een test werd uitgevoerd, blijken heel wat luchtdichter te zijn dan wat standaard wordt verondersteld. Het lekdebiet bij de uitgevoerde testen is gemiddeld, over alle woongebouwen heen, 3,66 m³/hm². Dat is ruim drie keer beter dan wat standaard wordt verondersteld via de waarde bij ontstentenis (12 m³/hm²). Tabel 14 toont de gemiddelde v50-waarde per aanvraagjaar.
Aanvraagjaar
Gemiddelde v50 (m³/hm²)
2006
3,59
2007
3,57
2008
3,84
2009
3,69
2010
3,58
2011
3,80
2012
3,52
2013
3,56
Tabel 14 – gemiddeld lekdebiet bij luchtdichtheidsmeting, per aanvraagjaar
Rekenen met een luchtdichtheid van 3,66 m³/hm² in plaats van 12 m³/hm² leidt tot een gemiddelde Epeildaling van 10 punten voor woningen met een E-peil van E60. Hoe groter de verliesoppervlakte van de woning, hoe groter de positieve invloed van de luchtdichtheidstest op het E-peil. Grafiek 24 toont de procentuele spreiding van het aantal EPB-aangiften van woongebouwen waarvoor een luchtdichtheidsmeting werd uitgevoerd, volgens het behaalde lekdebiet in de testen, per aanvraagjaar. Op de X-as vindt u de behaalde lekdebieten per gehele waarde, bv. ongeveer 23% van de projecten aangevraagd in 2007 behaalt een v50-waarde tussen 3,5 m³/hm² en 4,4 m³/hm².
23
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 24 – spreiding van aantal EPB-aangiften van woongebouwen mèt uitgevoerde luchtdichtheidsmeting, volgens behaald resultaat, per aanvraagjaar
3.2.
Toegepast ventilatiesysteem in woongebouwen
Het staafdiagram (Grafiek 24) toont per aanvraagjaar de verdeling van de toegepaste ventilatiesystemen A, B, C en D in eengezinswoningen. Ook de gevallen waar geen ventilatiesysteem werd geplaatst, worden getoond. Tegenover het dalende aandeel van systeem A, staat het stijgende aandeel van het volledig mechanische systeem D, al dan niet met warmteterugwinning. Het aandeel van systeem D neemt toe van 26% in 2006 naar ongeveer 45% vanaf 2010. Het aandeel van systeem C (inclusief de C-systemen met vraagsturing) schommelt rond 53%. Het aandeel projecten waarin het ventilatiesysteem B wordt toegepast, is heel klein. Voor aanvraagjaar 2006 werd in bijna 3% van de eengezinswoningen totaal geen ventilatiesysteem toegepast. De daaropvolgende jaren daalde dat aantal naar quasi nul.
24
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 24 – verdeling EPB-aangiften eengezinswoningen volgens type ventilatiesysteem, per aanvraagjaar
Grafiek 25 geeft diezelfde verdeling voor appartementen. Er zijn zo goed als geen EPB-aangiften van appartementsgebouwen waarin een ventilatiesysteem B of geen ventilatiesysteem werd gerapporteerd. Het aandeel van het ventilatiesysteem C (inclusief de C-systemen met vraagsturing) is een stuk groter dan bij de eengezinswoningen. Het wordt doorheen de verschillende aanvraagjaren (2006 t.e.m. 2012) quasi evenveel toegepast. Het aandeel is gemiddeld ongeveer 75%. Voor aanvraagjaren 2010 en 2011 is een lichte daling te merken, maar vanaf aanvraagjaar 2012 stijgt dat aandeel terug. Tegenover het dalende aandeel van systeem A, staat opnieuw de stijgende toepassing van het volledig mechanische systeem D. Het percentage van systeem D neemt toe van iets meer dan 4% in 2006 naar 24,5% voor projecten met aanvraag in 2011. Vanaf 2012 daalt dat aandeel terug, ten voordele van de C-systemen.
Grafiek 25 – verdeling EPB-aangiften appartementen volgens type ventilatiesysteem, per aanvraagjaar
25
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014 3.3.
versie mei 2015
Woongebouwen met warmtepomp
Grafiek 26 toont in hoeveel procent van de nieuwe woongebouwen met centrale of gemeenschappelijke verwarming per aanvraagjaar er een warmtepomp is toegepast. De percentages worden gegeven voor alle woongebouwen samen en ook uitgesplitst voor de eengezinswoningen en voor de appartementen. Vanaf aanvraagjaar 2006 tot aanvraagjaar 2010 is een geleidelijke groei vast te stellen voor alle woongebouwen samen, van 2% naar 5,5%. Vanaf 2010 begint dit aandeel terug te dalen tot ongeveer 5%. De cijfers voor aanvraagjaar 2013 zijn gebaseerd op een beperkt aantal aangiften en moeten dus nog voorzichtig worden geïnterpreteerd. Zoals te verwachten, worden warmtepompen het minst toegepast bij appartementen.
Grafiek 26 - % van de EPB-aangiften woongebouwen mét warmtepomp, per aanvraagjaar
3.4.
Woongebouwen met zonneboiler
Grafiek 27 toont per aanvraagjaar in hoeveel procent van de nieuwe woongebouwen er een zonneboiler voor warmwaterbereiding is toegepast. Vanaf aanvraagjaar 2006 tot 2012 is een geleidelijke groei vast te stellen voor alle woongebouwen samen, namelijk van bijna 3% naar bijna 8%. De trend voor aanvraagjaar 2013 is nog onduidelijk door het lage aantal aangiften. Zonneboilers worden het meest toegepast bij eengezinswoningen en het minst bij appartementen.
26
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 27 - % van de EPB-aangiften woongebouwen mét zonneboiler, per aanvraagjaar
3.5.
Woongebouwen met PV-panelen
Grafiek 28 toont per aanvraagjaar in hoeveel procent van de nieuwe woongebouwen fotovoltaïsche panelen zijn geplaatst, voor alle woongebouwen samen en uitgesplitst voor de eengezinswoningen en voor de appartementen. Voor alle woongebouwen samen is een geleidelijke toename vast te stellen. 1,65% van de woongebouwen van aanvraagjaar 2006 heeft PV-panelen. Voor aanvraagjaar 2011 bedraagt het percentage bijna 8%. De stijging vanaf aanvraagjaar 2010 tot aanvraagjaar 2011 is minder sterk, maar herstelt in 2012. In appartementsgebouwen werden quasi geen PV-panelen toegepast tot aanvraagjaar 2008. Vanaf dan vindt die maatregel ook bij de appartementen haar ingang.
Grafiek 28 - % van de EPB-aangiften woongebouwen mét PV-panelen, per aanvraagjaar
27
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014 3.6.
versie mei 2015
Algemeen: toepassen van hernieuwbare energie
Grafiek 29 toont het percentage woongebouwen dat ofwel een zonneboiler (ZB), ofwel een warmtepomp (WP), ofwel fotovoltaïsche panelen (PV) ofwel combinaties van twee of drie van de toepassingen heeft geplaatst. De grafiek toont dat de trend naar het toepassen van hernieuwbare energie duidelijk gezet is. In projecten van het aanvraagjaar 2006 werd slechts in 6% van de woongebouwen één of meerdere hernieuwbare energietoepassingen geplaatst. In projecten van het aanvraagjaar 2012 werd in bijna 17% van de nieuwe woongebouwen minstens ofwel een zonneboiler, ofwel een warmtepomp, ofwel fotovoltaïsche panelen, ofwel combinaties ervan, toegepast.
Grafiek 29 - % van de EPB-aangiften woongebouwen mét warmtepomp, zonneboiler of PV-panelen of combinaties, per aanvraagjaar
In Grafiek 30 is de toepassing van hernieuwbare energie wat meer in detail bekeken. De meeste woongebouwen passen één maatregel toe. In 0,47% van de woongebouwen met aanvraag in 2006 wordt een combinatie van 2 hernieuwbare energiemaatregelen geplaatst. Voor aanvraagjaar 2012 stijgt dat naar 3%. Slechts in heel weinig gevallen zijn bij de nieuwbouw zowel een warmtepomp, een zonneboiler als fotovoltaïsche panelen geplaatst. Voor aanvraagjaar 2006 was dat quasi nihil (0,01%). Voor 2012 stijgt dat licht naar 0,27%. De grote investeringskost van de drie maatregelen samen is ongetwijfeld een verklaring voor die lage percentages.
28
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 30 - % van de EPB-aangiften woongebouwen mét enkel warmtepomp, enkel zonneboiler, enkel PV-panelen of combinaties van 2 of 3 van de maatregelen, per aanvraagjaar
3.7.
Vooruitblik: toepassen van hernieuwbare energie vanaf 2014
Voor bouwaanvragen vanaf 2014 moeten nieuwbouwwoningen zelf een minimale hoeveelheid hernieuwbare energie produceren. Er kan gekozen worden uit een zonneboiler, zonnepanelen, een warmtepomp, een verwarmingssysteem op biomassa, aansluiten op een stadsverwarmingsnet of participeren in een project voor hernieuwbare energie. Een combinatie van meerdere systemen is ook mogelijk. Voor nieuwbouwprojecten waarbij geen van de 6 opties is toegepast of waarbij de toegepaste optie niet voldoet aan de opgelegde kwaliteitsvoorwaarden, wordt het maximaal toegelaten E-peil met 10 % aangescherpt. Een nieuwe wooneenheid moet dan aan E54 voldoen, in plaats van aan E60. Voor de start van de bouwwerken moet de bouwheer een startverklaring indienen waarin hij aangeeft welke hernieuwbare energietechnologie zal worden aangewend. Bijna 6200 startverklaringen voor vergunningen vanaf 1 januari 2014, ingediend tot half maart 2015, werden geanalyseerd. Bijna 2 op 3 van de bouwheren (63%) met een vergunningsaanvraag van na 1 januari 2014 kiest om te voldoen aan het verplichte minimumaandeel hernieuwbare energieproductie. Ruim 1/3 (37%) kiest voor een strengere E-peileis (E54 in plaats van E60). Hiervan investeert 3% toch in hernieuwbare energie, maar niet voldoende om te voldoen aan de minimale eisen.
29
EPB-cijfers en statistieken 2006 - 2014
versie mei 2015
Grafiek 31 - % startverklaringen voor vergunningen vanaf 1 januari 2014 met toepassing van hernieuwbare
In Grafiek 32 is de toepassing van hernieuwbare energie meer in detail bekeken. De meeste woongebouwen passen één maatregel toe. In meer dan 8 procent van de nieuwbouwprojecten worden meerdere vormen van hernieuwbare energie toegepast.
Grafiek 32 - % startverklaringen voor vergunningen vanaf 1 januari 2014 met toepassing van hernieuwbare, in detail
Als we kijken naar de opdeling tussen de verschillende hernieuwbare energietechnologieën, blijkt dat ongeveer 35% kiest voor fotovoltaïsche zonnepanelen, ongeveer 25% voor een zonneboiler en ongeveer 17% voor een warmtepomp. De andere systemen (biomassa, stadsverwarming of een participatie in een extern project) worden momenteel amper toegepast.
Grafiek 33 - % startverklaringen voor vergunningen vanaf 1 januari 2014 met toepassing van hernieuwbare, per technologie
De verplichting voor nieuwbouw geeft dus duidelijk een stimulans aan de toepassing van hernieuwbare energietechnologie in woningen. Van 17% van de woongebouwen met bouwaanvraag in 2012 (zie Grafiek 29) stijgt het geplande aandeel naar 63% voor bouwaanvragen in 2014.
30