ENIGE GEGEVENS M.B.T. ADRIAAN JOHAN VAN HAAFTEN (1920-1945) TIJDENS DE TWEEDE WERELDOORLOG. Het volgende is een samenvatting van brieven, knipsels en dergelijke uit mijn familiearchief. Frits Broeyer te Utrecht heeft de aanvankelijke tekst van verbeteringen en aanvullingen voorzien.
Jeugdjaren Adriaan Johan van Haaften werd op 28-12-1920 te Nijmegen (Canisiussingel 4, tegenwoordig nummer 18) het achtste levendgeboren kind in het gezin van dr. Arie Wouter van Haaften, arts en zijn vrouw Antje Pasman. Hij groeide op met 2 broers en 6 zussen, van wie er een al in 1921 overleed. Adriaan heeft de lagere en de middelbare school normaal doorlopen met van jongsaf als boezemvriend Jan Leppink, die later nog ter sprake komt. C. Marshall Amor, Secretary and Commissioner van de City of Stoke-on-Trent & District Boy Scouts Association schrijft in een brief dd. 17-10-1945 aan Dr. Van Haaften te Nijmegen o.a.: “Adriaan was one of a Party of Rovers from seven countries that came to visit us in Stoke in August 1939. Other members of the Party were Piet Oosterlee and Wim Bartels, both from Nijmegen.” [Piet Oosterlee was (blijkens een niet gepubliceerd “In piam memoriam” van Jan Leppink) op het Stedelijk Gymnasium een vriend en klasgenoot van Adriaan en Jan; hij woonde aan de Bijleveldsingel. Ook Ben van der Veen wordt daar als zodanig vermeld.]
Studententijd Vervolgens is Adriaan te Utrecht (aanvankelijk wiskunde, maar al gauw) geneeskunde gaan studeren, net zoals zijn beide broers. Het was in 1939 en hij werd lid van het Utrechts Studenten Corps. Zijn jaarclub was genaamd “de As”. De clubgenoten waren Harro Begemann, Jan M.S. Baljon, Willem J. Bitter, P.A. Bergsma, J. Brummelkamp, W.L.C. Brunings, Chris ten Kate, B.J. Kouwer, Johan Rijksen en Willem van der Spek. Van hen worden enkelen in dit verhaal nog eens genoemd. Adriaan heeft geroeid en behaalde in 1941 een “blik” voor Triton. In die jaren heeft hij op de schaats ook twee keer de Friese Elfstedentocht voltooid (de originele controlekaarten zijn bewaard gebleven). In de tweede helft van augustus 1941 ondernam hij met zijn jaarclubgenoten in drie zeilboten een tocht van 17 dagen door Friesland. In de nalatenschap van J. Brummelkamp (voorheen predikant in o.a. Middelburg) kan zich daarvan nog een dagboek bevinden, dat overigens niet of nauwelijks gewag van de bezetting maakt. Als Utrechtse adressen van Adriaan worden vermeld resp. Korte Nieuwstraat 10, Van Asch van Wijckskade 29 en (vanaf eind 1942?) Oudegracht 306 bis “Smeeburgh”. In dat studentenhuis woonden ook zijn jaarclubgenoten Harro Begemann, Willem Bitter, Chris ten Kate, Willem van der Spek(?) en Jan Baljon(?). Uit 1942 dateert een map met aan Adriaan gerichte brieven en rekeningen. Er blijkt o.a. uit dat hij aktief was in de Hervormde Gemeente Utrecht (Interkerkelijke Commissie, Federatiekring e.d.), in de organisatie van de Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging en als Ab actis van de Mensa Gaarkeuken Commissie. In dat jaar werd hij benoemd tot Praeses van de NCSV afdeling Utrecht. Vanuit Arnhem bereidt Herman Waardenburg hem
daar op 14-06-1942 in een lange brief (14 kantjes) op voor.
Onderduik Vanaf 20-09-1943 zijn 5 brieven bewaard gebleven van Adriaan aan “Beste Jan” Leppink. Hij geeft daarin zijn adres niet prijs, behoort nu tot de “gedokenen”, betuigt zijn teleurstelling en verontwaardiging ten opzichte van de velen, die ondanks al hun grote woorden toch nog zijn “gegaan”. “Primair is en blijft dat we onze medewerking niet geven aan deze heidense en met Nederland in oorlog zijnde benden”. Adriaan moet opletten bij stationsuitgangen e.d. “Onlangs (december 1943) werd ik in een trein, en vervolgens op een station gecontroleerd door feldgendarmerie respectievelijk Grüne. Beide instanties namen genoegen met de aan mijn p.b. getroffen maatregelen! Toch zit je hem in zo'n geval wel even lelijk te rijen.” Adriaan spreekt de hoop uit om Jan weer eens te ontmoeten “maar dan na 6 Januari want tot dan is het slecht weer voor onderzeeërs.” Hij verwacht dat “de zaak hier volgend jaar wel afloopt” en denkt zich vanaf 1 februari te kunnen gaan bekwamen in de neurologie en de interne geneeskunde. “Het ziet er naar uit dat de oorlog niet lang meer duren zal.” Adriaan komt “geregeld in Utrecht” en verblijft ook wel in het gezin van zijn zus Ewalda Haag-van Haaften te Velp, maar 4 van de 5 brieven aan “Beste Jan” zijn niet voorzien van plaats en datum.
Februari 1944 Wel is er een duidelijke foto bewaard gebleven van het Voorstel-diner op Smeeburgh 26 februari 1944, ter gelegenheid van het op die middag gehouden voorstel door de Heer Ch. M. ten Kate, Cand. Theol. in de Pieterskerk te Utrecht. De foto toont 10 familieleden van Chris ten Kate, die zelf geflankeerd wordt door de paranymfen Daan van de Most van Spijk en Adriaan van Haaften. Over de gebeurtenissen na het Voorstel-diner lopen de berichten uiteen. In het Nijmeegsch Dagblad van 21 juni 1945 schrijft J.L. (Jan Leppink) over Adriaan onder meer “De volle omvang van zijn werk tegen den bezetter is niet bekend, maar het staat wel vast dat hij tallooze Nederlanders heeft gered voor een lot dat hem zoo wreed ten deel viel. Midden in zijn werk, in een treincoupee, werd hij gevangen genomen; hij zat opgesloten in Scheveningen en Vught en in September werd hij naar Duitschland gevoerd. Hij moest werken in een tunnel, welke moest dienen voor een onderaardsche vliegtuigenfabriek.” In zijn niet gepubliceerde “In piam memoriam” is Jan Leppink uitvoeriger: “Ik zag hem voor het laatst in Februari 1944. Het was in Enschede; hij was daar met een bijzondere opdracht. Met hetzelfde doel was hij dienzelfden dag nog in Koevorden geweest. Later wisten wij, dat hij plaatsen gereed maakte voor ontsnapte studenten uit Duitschland. Op een boerderij bij Enschede spraken wij elkaar. Wij fietsten samen naar Boekelo, waar mijn vader was ondergedoken. Hij was flink, prettig en kalm. Zijn kromme pijpje had hij in zijn mond en hij rookte met genoegen. Hij was een man geworden, iemand die zijn levenshouding had gevonden. In zijn zware strijd werd hij gesteund door zijn geloof, dat krachtig en hecht was. Uit de laatste brieven die ik van hem kreeg, zag ik dat. In het donker reed ik met hem door de straten van Enschede, om hem weg te brengen naar het adres in het Zwik, waar hij logeerde. Ik vroeg hem, of ik hem weg zou brengen naar den trein den volgenden morgen. Hij wilde daarvan niets weten, want zijn trein ging zoo vroeg, zei hij. Ik nam afscheid van
hem met een stevigen handdruk. Ik heb Adriaan nooit teruggezien. Want in den trein naar Utrecht werd hij gearresteerd; hij werd naar het kamp Vught vervoerd en vandaar naar Duitschland, waar een ellendige infectie zijn gestel, dat toch zoo sterk was, sloopte”. De foto van het Voorstel-diner op 26 februari 1944 te Utrecht toont echter aan dat Adriaan daar wel degelijk is aangekomen (en dat Jan Leppink dat dus niet geweten heeft toen hij zijn ongedateerde “In piam memoriam”schreef). Dr. Arie Wouter van Haaften noteerde in zijn exemplaar van Nederlands Patriciaat bij zijn zoon Adriaan “had als med. cand. in Utrecht niet z.g.n. geteekend voor Duitschland, deed illegaal werk van Utr. tot aan de Duitsche grens toe! Door de Duitschers gevangen genomen in den trein op 1 Maart 1944 en overleden 29 Januari in het ziekenhuis van het concentratiekamp te Langenstein (doorgestreept: Buchenwald)”. Arie Wouter noemt dus wel “den trein”, maar niet welke. Over de omstandigheden waaronder Adriaan kort na 29-02-1944 door de Duitsers is gearresteerd bestaat ook het volgende verhaal (waarin het Voorstel-diner van 26 februari te Utrecht wel past). Dit begint in Zeist, waar Adriaan met een (Nederlands sprekende?) RAF-piloot op de fiets is aangekomen in het gezin van zijn neef Willem Hendrik van Haaften. Het verhaal komt van diens dochter Helena Catharina, die toen 18 jaar was (en later zou trouwen met ds. Warner ten Kate, een neef van de al meermalen genoemde Chris). Adriaan blijkt nu onder meer betrokken bij de “Lissabonroute”, een netwerk waarvan ook Chris ten Kate, diens oudoom Anton (dominee in Brussel), Piet Oosterlee (oud-verkenner en klasgenoot uit Nijmegen, later student in Groningen) en Ad (Matthias Adriaan) Boers (oud-verkenner uit Nijmegen, later student in Groningen) deel uit maakten. Gestrande RAF-piloten werden via de Biesbosch naar Lissabon gesmokkeld, waar vandaan ze terug naar Engeland konden keren. De “Lissabonroute” is overigens meer bekend als de “Dutch-Paris lijn”. Op de dag na aankomst in Zeist zijn de piloot en Adriaan richting Biesbosch vertrokken. Volgens Hans Oosterlee (een jongere broer van Piet, die zelf net als Adriaan en Ad Boers de oorlog niet heeft overleefd) is de piloot toen veilig doorgekomen; waarschijnlijk is Adriaan op de terugweg, voordat hij de Biesbosch weer over zou steken, gearresteerd. Vrijwel zeker was daarbij verraad in het spel. Eind 1943 zijn er namelijk berichten geweest dat de “DutchParis lijn” niet meer veilig was. De Amerikaanse onderzoekster Megan Koreman trof in het Nationaal Archief in Den Haag die waarschuwing aan: “English pilotline, not to be used any more for the moment”. In de eerste maanden van 1944 zijn heel veel werkers op de “DutchParis lijn” gearresteerd, onder wie ook Chris ten Kate en de contactpersoon in Brussel, David Verloop, die om te voorkomen dat hij ten gevolge van folteringen anderen zou verraden zich op 07-03-1944 het leven benam (www.verzet.library.uu.nl). De door Jan Leppink beschreven gebeurtenissen in februari 1944 worden dus aangevuld, cq gedeeltelijk gecorrigeerd door Helena Catharina van Haaften en Hans Oosterlee.
Na februari 1944 Dan bestaan er nog vier juli-augustus 1944 gedateerde weinig zeggende briefjes van Adriaan aan zijn ouders in Nijmegen. Hij zit in Vught en heeft daarvoor “in de gevangenis” (hij vermeldt niet welke) verbleven. Daar was hij 5 kg afgevallen, maar nu krijgt hij goed te eten. De toon is hoopvol en belangstellend. Adriaan vraagt om toezending van o.a. schoeisel, sokken, nagelschaartje, tandpasta, scheergerei en broodbeleg. Na augustus 1944
hebben zijn ouders niets meer van hem vernomen, blijkt uit een brief van hen (aan hun oudste zoon Wim) gedateerd 1ste Paasdag 1945. Zijn vader schrijft dan “God geve dat we hem behouden mogen weerzien”. Blijkbaar is het envelopje met de overlijdensdatum en Inhalt: 1 Armbanduhr weiss mit Lederband (defekt), 1 Füllfederhalter, dan nog niet thuis gearriveerd. Op 18-06-1945 plaatst hij een overlijdensbericht in “De Gelderlander”.
In Duitsland Een aantal overlevenden hebben schriftelijk gereageerd op een verzoek van zijn moeder om inlichtingen over Adriaan. Hij blijkt te zijn overleden aan een ziekte die niet met veel pijn gepaard ging (D. Rood, Markum 18-10-1945). J.A. Dek bericht op 23-11-1945 vanuit Wolphaartsdijk als volgt: “Enige tijd geleden informeerde ik bij mijn neef Anton Dek naar Uw zoon Ad, met wie ik in Vught in het concentratiekamp heb gezeten. Als antwoord kreeg ik het ontstellende bericht dat ook Ad behoort tot de ontelbaar velen die niet meer zullen terug keeren. (…) Ik meen dat Ad eind Juli of begin Augustus te Vught is gearriveerd. Hij was in gezelschap van een vriend, wiens naam ik mij niet precies herinner, maar het was zooiets als In de Weij, Van der Weijden o.i.d. Ik herkende Ad, omdat ik hem een enkele maal bij Anton had ontmoet. Hij zag er patent uit en had het geluk gehad in een goed commando te komen, n.l. het commando Unterkunfstreinigung. Hij moest enkele vertrekken schoonhouden van het gebouw waar de heeren van de S.S. huisden. Dat werk was niet zwaar en had het enorme voordeel, dat het mogelijk was clandestien te worden bediend door de S.S. keuken. Op die manier kreeg Ad hetzelfde middageten als de S.S. zelf. (…) Ik werkte bij Philips en had het daar ook best. Af en toe spraken wij elkaar, maar bijzondere belevenissen hebben wij samen niet gehad. (…) In Duitschland heb ik hem nog eenmaal gesproken, n.l. in de Fabrikshalle van de Heinkelfabrieken. Wij waren daar toen voorloopig ondergebracht en moesten niet werken. Dat was voor 15 september, want op dien datum ben ik op het eerste transport naar Rathenow vervoerd. Van Ad heb ik nadien niets meer vernomen. Ik ben door de Russen bevrijd geworden en lig nu met long t.b.c. in een ligtent.” Op 12-12-1945 schrijft Siebe de Haen uit Arnhem “Adriaan heb ik altijd zeer hoog geacht om zijn leven in het kamp Langerenstein en later in Buchenwald samen hebben wij noch Kerstmis zo goed zo kwaad gevierd en nu in deze dagen denk ik daar nog vaak aan”.
Herdenking Zoals reeds vermeld wordt Adriaan in het Nijmeegsch Dagblad van 21-06-1945 herdacht. Dat gebeurt ook in het Mededelingenblad van de NCSV-afdeling Utrecht van september(?) 1945. Zijn naam is vereeuwigd op de herdenkingsplaquettes van het Stedelijk Gymnasium Nijmegen, in de aula van het Utrechtse Universiteitsgebouw en in het trappenhuis van studentensociëteit PHRM. Kort na de oorlog heeft de onderwijzer Roel Dijkstra ( Groenewoud-verkennersgroep) voor de drie omgekomen Nijmegenaren een In Memoriamdienst georganiseerd (in de almanak 1946 van het Gronings Studenten Corps worden Ad Boers en Piet Oosterlee herdacht). In de reeds eerder aangehaalde brief van 17 Oktober 1945 schrijft C. Marshall Amor dat “an Executive Meeting of the Boy Scout Association asked me to write and extend to you and your family the very sincere sympathy of all our members in the sad loss that you have sustained during the War.” De twee broers van Adriaan hebben een zoon naar hem vernoemd. Zijn ouders kregen van Koningin Wilhelmina op 3 Oktober 1946 “bij dit verlies Mijn oprechte deelneming” aangeboden, in een brief waar voorts sprake is van opgelegde geestelijke en lichamelijke mishandeling en
overlijden te Buchenwalde ten gevolge van een longaandoening. Op 9 April 1949 stelt de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht dat uit het overlijdensregister blijkt dat Adriaan te Langenstein is overleden. Het register van Oorlogsdoden Nijmegen geeft als overlijdensplaats van Adriaan het nabij gelegen Quedlinburg. Langenstein-Zwieberge was een onderdeel van het Buchenwald-concentratiekamp, waar de gedeporteerden uitputtende dwangarbeid kregen te verrichten. Ze moesten 12 uur per dag tunnels graven ten behoeve van de ondergrondse oorlogswapenproductie door de Junkersfabrieken. Vanwege de onmenselijke omstandigheden bedroeg de gemiddelde levensverwachting van een dwangarbeider 6 weken (www.oorlogsmusea.nl).
Addendum In het voorafgaande komt Chris ten Kate naar voren als een voor Adriaan belangrijk persoon in zijn studententijd, geloof en daaruit voortvloeiende illegale activiteiten. In een brief dd. 03-02-2003 schrijft Mischa ten Kate vanuit Utrecht aan haar oom en tante Warner en Heleen ten Kate-van Haaften te Den Haag dat zij is begonnen met het uittypen van het dagboek van haar vader Chris, 250 dichtbeschreven velletjes. Er blijkt onder meer uit dat Chris op 29-09-1944, 22-10-1944 en 18-08-1945 de familie Van Haaften in Nijmegen bezocht heeft. Overigens is Mischa met dit werk nog lang niet klaar. De brief heeft als bijlage een fotocopie van een door Chris getypt vel, waarop hij “met grote dankbaarheid mijn vrienden uit de oorlogstijd, die er niet meer zijn” gedenkt. Het betreft de volgende personen: David Verloop Leo Nieulant Pelkman Adriaan van Haaften Johan Rijksen Ies Wessel Tinus Cavalje Frits Iordens Fred van der Sluys Veer Ferry Staverman Deze namen zijn elk voorzien van een kort bijschrift, dat echter (naar later is gebleken) op meerdere plaatsen onjuistheden bevat. Blijkbaar kende Chris destijds de feiten niet precies. De bijschriften zijn daarom in deze tekst niet opgenomen. AJvH, Middelburg 14-05-2012.