1 Burgerslachtoffers en het Rode Kruis tijdens de Tweede Wereldoorlog Dr. Regina Grüter Ik wil beginnen met de organisatie hartelijk te danken voor de uitnodiging hier te spreken over dit onderwerp dat me erg aan het hart gaat. Ik heb tien jaar gewerkt voor de Afdeling Oorlogsnazorg van het Nederlands Rode Kruis, maar inmiddels doe ik historisch wetenschappelijk onderzoek naar de rol van het Rode Kruis tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarbij komt ook de hulpverlening aan burgeroorlogsslachtoffers ter sprake. Ik ben in mijn onderzoek daar nog niet helemaal aan toegekomen, maar ik heb toch al veel informatie over dit onderwerp verzameld. Deze inleiding is dan ook eigenlijk voorbespreking van wat straks in mijn boek komt. Daar zal ik het natuurlijk veel uitgebreider behandelen.
Ik wil deze lezing beginnen met een citaat uit de gepubliceerde herinneringen van de Geneefse zakenman Henri Dunant (‘Un souvenir de Solferino’), de geestelijke vader van de Rode Kruisbeweging. Hij passeerde in juni 1859 het slagveld direct na de slag van Solferino tussen de legers van Napoleon III en Oostenrijk.
2 “De stilte van de nacht werd doorbroken door gekreun, gedempte zuchten van pijn en lijden. Hartverscheurende stemmen bleven om hulp roepen. Onbeschrijfelijk waren de kwellingen van die afschuwelijke nacht! Toen de zon opkwam op de vijfentwintigste, onthulde deze de meest gruwelijke taferelen die men zich voor kan stellen. Het slagveld was bedekt met lichamen van mannen en paarden; wegen, greppels, ravijnen, struikgewas en open velden lagen bezaaid met lijken; de toegangswegen naar Solferino lagen letterlijk vol met doden. De velden waren verwoest, graan en tarwe waren plat tegen de grond geslagen, hekken waren kapot, boomgaarden vernietigd; hier en daar hadden zich poelen bloed gevormd. De dorpen waren verlaten en droegen de littekens van musketschoten, bommen, raketten, granaten en patronen. Muren waren afgebrokkeld en er waren gaten ingeslagen door kanonskogels. Huizen waren doorzeefd met kogelgaten, uit elkaar geslagen en vernietigd, en hun bewoners, die zich bijna vierentwintig uur hadden schuilgehouden in hun kelders, begonnen voorzichtig naar buiten te komen, overweldigd door de verschrikkingen die zij hadden doorstaan.”1 Dunant was zo onder de indruk van het lijden van de veertig duizend soldaten dat hij hulpverlening door mensen uit de omgeving organiseerde en zijn herinneringen aan die ervaring publiceerde. Dit leidde tot de oprichting van het Internationale Comité van het Rode Kruis in Genève in 1864, het begin van de wereldwijde humanitaire organisatie zoals wij die nu kennen. De huidige Rode Kruis- en Rode Halve Maan-beweging is anno 2015 een wereldwijde humanitaire organisatie die bestaat uit:
189 nationale verenigingen met locale afdelingen (het NRK werd in 1867 opgericht); de Internationale Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maan Verenigingen (opgericht in 1919); het Internationale Comité van het Rode Kruis (opgericht in 1864).
Maar zo ver was het in 1864 nog lang niet. De organisatie heeft in 150 jaar een enorme ontwikkeling doorgemaakt die nauw verbonden is met de veranderingen in de wijze van oorlogvoering en de ideeën over de rechten van zowel gewonde en zieke soldaten en krijgsgevangenen als burgers in gewapende conflicten. Het citaat is veelzeggend: ik heb het gekozen omdat Dunant in deze passage zowel de gewonde soldaten die onverzorgd op het slagveld achterbleven noemt als de burgers wier oogsten en boomgaarden verloren gingen door de gevechten, wier huizen kapot geschoten waren burgerslachtoffers dus. Dit is vooral interessant omdat zijn oproep in 1863 ging over de bescherming van zieke en gewonde soldaten. Het zou nog ruim 80 jaar duren voordat burgerslachtoffers bij gewapende conflicten formeel recht op bescherming kregen. Voordat er sprake was van wereldwijde humanitaire hulpverlening zoals we tegenwoordig zien, moest nog veel gebeuren.
1
Vertaling uitgegeven door het Nederlandse Rode Kruis (2006).
3 Vanmiddag wil ik het hebben over drie aspecten van hulpverlening door het Rode Kruis aan burgerslachtoffers. In de eerste plaats het ontbreken van de notie dat burgers recht hebben op bescherming in tijden van oorlog: burgerhulpverlening had lange tijd geen prioriteit. Ten tweede kijken we naar de Tweede Wereldoorlog als casus met een blik op de burgerhulpverlening door het Nederlandse Rode Kruis. Tot slot komt het Vierde Verdrag van Genève van 1949 kort aan de orde. 1. Ontwikkeling van de notie van de noodzaak van hulp aan burgerslachtoffers Hiervoor kijken we eerst kort naar het ontstaan en de vorm van de Rode Kruis-organisatie. In 1864 werd het Internationale Comité van het Rode Kruis na de oproep van Dunant in Genève opgericht. Vertegenwoordigers van een twaalftal staten accepteerden het voorstel om in hun landen nationale verenigingen van vrijwillige hulpverleners op te richten. Afspraak was dat naast de gewonde en zieke soldaten ook dit vrijwillige medische personeel en hun uitrusting als neutraal werden beschouwd en beschermd werden door een teken, het embleem van een rood kruis in een wit veld. Deze afspraken werden bekend als de Eerste Conventie van Genève van 22 augustus 1864. Gedurende de decennia daarna werden deze afspraken bij verschillende gewapende conflicten in de praktijk gebracht en sloten steeds meer staten zich bij de conventie aan. Nederland trad in 1867 tot de Rode Kruisbeweging toe. In 1899 vond de eerste Haagse Vredesconferentie plaats, waarbij de beginselen van het verdrag van 1864 toepasbaar werden verklaard op de oorlog ter zee. Het verdrag werd in 1906 aangepast en een jaar later kwam het Landoorlogreglement tot stand, waarin onder meer de bescherming van krijgsgevangenen werd geregeld. Er was tijdens de Haagse Vredesconferenties wel aandacht besteed aan de status van burgers in oorlogsgebieden, maar voor hun bescherming werd niets vastgelegd. Tegen de tijd dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak bestond er een stelsel van internationaal erkende officiële regels en verdragen waarin een begin van humanitair oorlogsrecht was geregeld. Maar het ging niet over bescherming van burgers. Juist hun positie bleek in de jaren 1914-18 veel meer dan in eerdere oorlogen uiterst precair. Na de invasie van legers en de oorlogshandelingen zelf kwam de situatie van bezetting. De oorlogvoerende partijen hadden geen oog voor het welzijn van burgers. Om enkele voorbeelden te noemen: in West Europa zaten grote groepen burgers tussen de fronten gevangen en waren zij afgesneden van de buitenwereld; ook werden burgers geïnterneerd in concentratiekampen. Ook op andere plaatsen waar de oorlog woedde werd burgers geweld aangedaan, zoals op de Balkan. En ook de genocide op de Armeniërs vond plaats tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het was duidelijk dat de conventies aan herziening en uitbreiding toe waren. Die herziening kwam in 1929 tot stand: een kleine 11 jaar na het einde van de oorlog. Bij de voorbereiding van een herzien en uitgebreid verdrag na WOI was ook het onderwerp van de burgerslachtoffers aan de orde, maar bij de Diplomatieke Conferentie van 1929 kon men het niet eens worden over een verdrag m.b.t. burgerbescherming. Wel kwam er weer een herziening van de regeling voor legers te velde tot stand en een aparte conventie voor de behandeling van krijgsgevangenen. Het Internationale Comité was niet tevreden en bereidde een ontwerp voor die de bescherming van burgers in oorlogstijd regelde. Die werd op de tiende internationale Conferentie van het Rode Kruis in Tokyo ingediend. Dat was in 1934. Pas in 1940 zou een Diplomatieke Conferentie zich over het ontwerp buigen, maar dat kon niet doorgaan door de oorlog die in september 1939 was uitgebroken.
4 We kunnen concluderen dat ondanks de ernst van de situatie van burgers zoals die tijdens de Eerste Wereldoorlog te zien was en ondanks de pogingen om het oorlogsrecht voor burgers te formuleren en vast te leggen, de Tweede Wereldoorlog begon zonder dat er formeel iets geregeld was. Het Rode Kruis had geen erkend mandaat om voor burgerslachtoffers op te komen. Hoe hulpverlening aan burgers deels toch mogelijk was zien we aan de activiteiten van het NRK tijdens de Tweede Wereldoorlog. 2. Het Nederlandse Rode Kruis en burgerslachtoffers tijdens de Tweede Wereldoorlog Het NRK had tijdens het interbellum allerlei activiteiten ontwikkeld voor het bevorderen van het welzijn van burgers. Ondanks het uitblijven van internationale afspraken was er dus wel degelijk belangstelling voor het welzijn van burgers. Ik noem enkele van deze activiteiten die de diversiteit aantonen: de moedermelkcentrale; EHBO-posten langs de wegen en op treinstations; maatschappelijke hulpverlening. Deze activiteiten behoorden tot de zogenoemde ‘vredestaak’, die veelal werd uitgevoerd door de plaatselijke afdelingen van het NRK. Die vredestaak stond echter in dienst van de voorbereiding op de taak in oorlogstijd. Alles wat het NRK in vredestijd deed, had formeel het doel de paraatheid van de organisatie op personeel en materieel gebied te bevorderen, zodat het in actie kon komen wanneer Nederland betrokken zou worden bij een gewapend conflict. Het NRK was goed op de taak m.b.t. de hulp aan militairen in geval van oorlog voorbereid: ten behoeve van een eventuele de mobilisatie, de voorbereiding voor de transportcolonnes en voor het gereedmaken van ziekenhuizen voor gewonde soldaten was eind jaren dertig veel energie gestoken. Er was een nauwe band met de Geneeskundige Dienst van het Ministerie van Oorlog. De Rode Kruismedewerkers die dergelijke taken uitvoerden, werden zelfs onder het gezag van het Ministerie van Oorlog geplaatst. Hierbij kregen echter ook zaken aandacht die voor burgers negatieve gevolgen konden hebben. Zo waren er plannen voor evacuatie van burgers uit de gebieden waar militaire actie verwacht werd; gebieden konden onder water worden gezet (geïnundeerd) en er waren plannen voor de ontruiming van ziekenhuizen ten behoeve van gewonde soldaten. Het welzijn van burgers stond niet bovenaan het lijstje van de formele taken van het NRK. Ik kan geen systematisch overzicht geven van de hulpverlening aan burgerslachtoffers door het NRK tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wel geef ik enkele voorbeelden van hulp die door de bezettingsautoriteiten werden toegelaten en voorbeelden van hulp die problemen opleverden voor het Rode Kruis of niet door de bezetter werden getolereerd. We zien dat er in de meidagen van 1940 veel hulpactiviteiten tot stand kwamen: bijvoorbeeld hulp aan de bevolking na het bombardement van Rotterdam. De acties werden na de eerste spontane opwellingen in de locale afdelingen van het NRK centraal door het hoofdkantoor gecoördineerd. Er kwam een bredere Nationale Hulpactie op gang, onder leiding van de burgemeester van Amsterdam, waarvoor het NRK de locale afdelingen opriep mee te doen. Het hoofdbestuur van het NRK stuurde brieven naar allerlei bedrijven met het verzoek huisraad en andere producten te leveren voor de inzameling van de duizenden gedupeerde Rotterdammers. Aardewerk, vorken messen en lepels, meubels, dekens.
5
Hulpverlening aan Rotterdamse burgers na het bombardement
Ook hield het Rode Kruis inzamelingen voor andere gebieden waar directe oorlogshandelingen hadden plaatsgevonden, zoals op de Veluwe en de Betuwe na de gevechten rond de Grebbelinie. De locale afdelingen hadden een zekere mate van autonomie en namen veel initiatieven voor hulpacties om ook hier burgers van kleding, voedsel en huisraad te voorzien. Uit het archiefmateriaal dat ik heb bestudeerd blijkt dat het hoofdbestuur zijn best deed om vat te krijgen op deze initiatieven zodat alles wel volgens de regels verliep. Zo liet het bestuur weten dat daklozen niet zomaar spontaan onderdak aangeboden konden krijgen, het moest formeel geregeld zijn, en administratief kloppen.
Zorg voor kinderen: identiteitskaartjes
Een ander voorbeeld is dat het NRK voor kinderen een naamkaartje ontwikkelde om te voorkomen dat ze in de chaotische tijden zoek zouden raken en van hun families gescheiden zouden raken. Ook
6 werden gedurende de hele bezettingstijd met een zekere regelmaat groepen kinderen ondergebracht in veiliger oorden, of in gebieden waar voldoende voedsel was - een activiteit die overigens ook na de bevrijding nog enige tijd doorging. Belangrijk was het werk van het Informatiebureau, waarvan het bestaan door de Conventie van Genève formeel was geregeld ten einde informatie te verschaffen over zieke en gewonde militairen en het lot van krijgsgevangen. Daaraan werden nieuwe bureaus verbonden zoals het Correspondentiebureau, zodat burgers contact met elkaar konden houden.
Informatiebureau en Correspondentiebureau
Dit was vooral belangrijk voor mensen die familie hadden in Indië. Zo konden de zogenoemde Red Cross Messages van 25 woorden verstuurd worden met de mogelijkheid een antwoord terug te sturen. Voor de inhoud van dergelijke berichten golden weliswaar strikte regels, maar voor veel burgers was het de enige manier om contact met familie te onderhouden. Dat gold ook in Nederland zelf, waar tijdens gevechtshandelingen onderling contact onmogelijk was, en na de bevrijding van zuidelijk Nederland. Verder assisteerde het NRK bij evacuaties en verleende hulp aan burgers bij gevechtshandelingen, zowel in de meidagen van 1940 als bij de opmars van de Geallieerden na D-Day. Maar ook na al dan niet ‘bij vergissing’ door de geallieerden uitgevoerde bombardementen. De bevolking van Wageningen, Arnhem en Nijmegen en omgeving hebben veelal de noodzaak voor hulpverlening bij de evacuaties en gevechtshandelingen aan den lijve ondervonden.
Hulp aan burgergevangenen in de Nederlandse kampen Vught en Amersfoort is een onderwerp dat wellicht bij veel aanwezigen bekend is. Het NRK-bestuur was hierin echter geen drijvende kracht. Vooral de Rode Kruis-helpster Loes van Overeem kreeg bekendheid vanwege de uitdelingen van pakketten met gesmeerde boterhammen en andere voedingsmiddelen. Maar ook andere dames
7 hebben hieraan bijgedragen of hadden zelf al eerder dan Loes van Overeem initiatieven voor dergelijke acties genomen.
Dienst Speciale Hulpverlening Loes van Overeem: kamp Amersfoort
De gevangenen van die kampen ontvingen voedsel, medicijnen, morele steun. Dit maar ook orde en inspecties waardoor de bewaking en leiding deels in toom werd gehouden, waren voor de gevangenen van groot belang. Deze hulpverlening kreeg de steun van de bezetter.
Voedselvoorziening: sinaasappelen van het Spaanse Rode Kruis, 1943-44
Eén vorm van hulp heeft waarschijnlijk sterk bijgedragen aan de bekendheid van het NRK, namelijk voedselhulp. In de archieven ben ik documenten daarover vanaf 1943 tegengekomen. Het NRK ontving bijvoorbeeld van de Spaanse en Turkse Rode Kruis-verenigingen zendingen sinaasappels of rozijnen. We zien een foto van een Rode Kruismedewerkster die sinaasappels in een schoolklas
8 uitdeelt. Vooral in de Hongerwinter, maar ook na de bevrijding, hebben de voedseluitdelingen waarschijnlijk voor velen de redding betekend. Die waren mogelijk door de zendingen van het Zweedse Rode Kruis, die door de bezetter toegestaan werden.
Voedselvoorziening tijdens de Hongerwinter en na de bevrijding [Het volgende tekstdeel is niet uitgesproken. "De documentatie in de archieven laat zien dat het NRK hier sterk bij betrokken was, maar het is in het huidige stadium van mijn onderzoek niet helemaal duidelijk hoe de rollen waren verdeeld. Dit heeft te maken met het feit dat in november 1944 de bezetter de voormalige directeur van de Duitsgezinde hulporganisatie Winterhulp – Carel Piek aanstelde als directeur. Het NRK-bestuur besloot toen het werk neer te leggen en als het Zwarte Rode Kruis ondergronds te gaan. Formeel bleef het NRK onder de nieuwe directeur functioneren, maar er waren bijna geen medewerkers meer. Sommige archiefstukken met betrekking tot voedselhulp in die laatste winter die ik onder ogen heb gekregen waren ondertekend door Piek. Maar Rode Kruis-vrijwilligers bleven individueel of in georganiseerde groepen wel actief en leden van het voormalige hoofdbestuur werkten samen met onder meer kerkelijke organisaties." Einde niet uitgesproken tekst.] Voor andere vormen van hulpverlening door het NRK aan geïnterneerden ondervonden veel meer problemen. Dat gold bijvoorbeeld voor de zogenoemde represaille gijzelaars, burgers die aanvankelijk in Buchenwald geïnterneerd waren, en vervolgens naar Noord Brabant (Haaren, Beekvliet bij St. Michielsgestel) waren overgebracht. Deze groep civiele gijzelaars was de eerste categorie gevangenen die voedselpakketten via het NRK ontving. Maar hier werden al gauw door de autoriteiten belemmeringen opgeworpen: het ging om zogenoemde Indische gijzelaars, die waren opgepakt en als represaillemaatregel geïnterneerd omdat in Nederlands-Indië, toen nog niet door Japan bezet, Duitse burgers in de Atlas Vallei waren geïnterneerd. Toen er geruchten rondgingen dat zij slecht werden behandeld, kreeg het NRK problemen met het versturen van pakketten naar de Indische gijzelaars in Buchenwald.
9 Daarnaast waren er problemen bij de hulpverlening aan zieke of invalide Nederlandse arbeiders die in Duitsland of verder naar het oosten in de arbeidsdienst zaten. Repatriëring naar Nederland door het NRK werd door de Duitse autoriteiten vrijwel onmogelijk gemaakt. Het Hoofdbestuur stelde een regeling voor waarbij het Duitse Rode Kruis de zieke arbeiders naar de grens zou brengen, waarna het NRK het vervoer vanaf de Nederlandse grens zou overnemen. Het Duitse Rode Kruis ging hier niet op in en na maanden wachten moest het NRK concluderen dat het niet ging lukken. Het NRK ontving regelmatig – soms hartverscheurende - brieven van familieleden van zieke Nederlandse arbeiders met het verzoek hen naar Nederland terug te halen, maar moest de hulpvragers doorverwijzen naar de Duitse instanties. We zien dus dat er wel degelijk hulpverlening was door het NRK aan burgers die door de oorlog en de bezetting getroffen werden. Ik wil hier echter stilstaan bij twee aspecten die invloed hadden op dergelijke activiteiten. 1: er was, zoals we al zagen, geen formele regelgeving of mandaat met betrekking tot burgerslachtoffers waar het NRK zich kon beroepen. 2: na de Duitse invasie en de oorlogshandelingen kwam de bezetting. Het Duitse bezettingssysteem nam de plaats in van het Nederlandse rechtssysteem. Dat bleef alleen in werking voor zover de bezetter oordeelde dat het niet in conflict was met het eigen Duitse regime. Naarmate de bezetter met zijn autoriteit en macht meer greep kreeg op de samenleving kwamen de mogelijkheden voor hulpverlening aan burgers steeds verder onder toezicht (en dus goedkeuring) van de autoriteiten. Historisch gesproken was de Rode Kruis-organisatie sterk verweven met de overheid. Dat was natuurlijk vooral te zien bij de relatie met de Militair Geneeskundige Dienst van het Nederlandse ministerie van Defensie. Maar ook door de rol van de Kroon bij benoemingen in het Hoofdbestuur en het feit dat hoge ambtenaren lid van het hoofdbestuur waren, had de bezetter invloed op de organisatie. De Nederlandse regering was immers door de bezettende autoriteiten vervangen, waarbij de Secretarissen Generaal de hoogste politieke ambtenaren werden onder de nazitop. Er was daar sprake van een aanpassingscultuur die ook bij het NRK zichtbaar is. Ook benoemde de bezetter in 1942 de NSB’er Engelbrecht tot ‘president’ van het NRK. Verder functioneerde dr. Reuter, de vertegenwoordiger van het Duitse Rode Kruis, als ‘bewaker’ van het NRK-bestuur. Steeds meer moest via hem en zijn bureau geregeld worden, wat leidde tot veel ge- en verboden. [Het volgende tekstdeel is niet uitgesproken. "Het kader waarin het NRK kon handelen werd enerzijds direct door deze combinatie van krachten in Nederland bepaald, en was anderzijds indirect maar wel dwingend ondergeschikt aan de politiek van de top van het Duitse Rijk. Wat betekende dat voor de burgerhulpverlening? " Einde niet uitgesproken tekst.] Het formele kader waarin het RK internationaal kon opereren was, zoals eerder besproken, bepaald door de conventies van Genève, waardoor er mandaten waren voor hulpverlening aan soldaten en krijgsgevangenen, maar niet aan burgers in oorlogstijd. Deze situatie bestond naast de activiteiten die de nationale verenigingen inmiddels hadden ontwikkeld voor hulpverlening burgers in vredestijd. We zien dat de vredestaak voor burgers voor de oorlog in zekere zin overliep in hulp aan burgers die door de gevechtshandelingen en bezettingsmaatregelen waren getroffen. De actieradius van het NRK
10 werd echter beperkt door de politieke en oorlogsgerelateerde bepalingen die door het Duitse regime werden opgelegd. Dit betekende dat het overkoepelende beleid van de nazi’s t.a.v. de behandeling van Joden, politiek gevangenen en gijzelaars ook zijn gevolgen had voor de wijze waarop het NRK voor deze groepen iets kon doen. Met name had dat invloed op de verzorging van pakketzendingen. Toen Himmler in 1942 het belang van de inzet van gevangenen voor dwangarbeid inzag, gaf hij het Internationale Rode Kruis toestemming om pakketten te zenden aan burgergevangenen, met uitzondering van Joden, Russen en Nacht und Nebel gevangenen. Het nut van de inzet van burgergevangenen voor de eigen nationaalsocialistische maakte pakketzendingen aan burgergevangenen (tijdelijk) mogelijk, ondanks het ontbreken van een formeel mandaat, terwijl Russische krijgsgevangenen ondanks het feit dat zij onder de Conventie van Genève vielen, buitengesloten werden. Ook hulp aan Joden (burgers) werd uitgesloten. Door de ideologie van de nationaalsocialisten tegenover deze groep burgers was hulp onmogelijk– dat zou de uitvoering van de Endlösung tegenwerken. Op een enkele uitzondering na heeft het NRK dan ook niets voor deze groep gedaan, maar dat is een ander onderwerp. We kunnen concluderen dat de activiteiten van het NRK ondergeschikt werden gemaakt aan de eisen en verboden van de bezetter – of die activiteiten nu onder de bepalingen van het oorlogsrecht en de conventies vielen of niet. Veel hulp aan burgerslachtoffers was immers mogelijk terwijl dit niet onder een formeel mandaat viel, terwijl bijvoorbeeld pakketzendingen aan krijgsgevangenen – wel een mandaat – werden bemoeilijkt. De (voorlopige?) conclusie is dat hulp aan burgers tijdens de bezetting de Duitse autoriteiten vaak goed uitkwam. Handhaving van een zekere orde en het voorkomen van chaos was in het belang van de bezettende macht. Waar burgers de specifieke belangstelling hadden van de nazi’s, zoals het geval was met de vervolgde Joodse burgers, verviel het argument van orde en het voorkomen van chaos. Handhaving van orde en het voorkomen van chaos waren duidelijk ondergeschikt aan de ideologie. 3. De conventie van 1949 Na de val van het Duitse Rijk kreeg het NRK veel kritiek te verduren van twee groepen burgers: de overlevende Joden en teruggekeerde politiek gevangenen. Ook het Internationale Rode Kruis kreeg kritiek omdat het in oktober 1942 ervoor had gekozen zich niet publiekelijk uit te spreken tegen de jodenvervolging. Een belangrijk argument was dat de hulp aan krijgsgevangenen niet in het geding mocht komen. Direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog nam het Internationale Rode Kruis stappen om de plannen te realiseren die er voor de oorlog waren om de bescherming van burgers op te nemen in een conventie. Voorbereidende conferenties vonden plaats in 1946 en 1947. Hierbij waren Rode Kruisverenigingen en het Internationale Comité van het Rode kruis bij betrokken, maar ook regeringsdeskundigen. Een jaar later vond een Internationale Rode Kruisconferentie plaats in Stockholm, waar de door de Internationale Commissie opgestelde ontwerpverdragen werden voorgelegd en goedgekeurd. Deze ontwerpverdragen kwamen in de Diplomatieke Conferentie van 1949 aan de orde. Het resultaat was dat alle bestaande conventies werden herzien en uitgebreid. Daarnaast kwam - nu pas - de Vierde Conventie van Genève tot stand. Hierin werden alle aspecten met betrekking tot de bescherming van de burgerbevolking in tijden van gewapend conflict en van bezetting vastgelegd.
11 Ook het Genocideverdrag van 1948 en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit hetzelfde jaar kwamen tot stand in de nasleep van de gruwelijke ervaringen van de Tweede Wereldoorlog. In 1977 werden aanvullende protocollen voor de Conventies van 1949 aangenomen en in 2005 een derde aanvullend protocol. Het humanitair oorlogsrecht heeft zich sinds 1864 en vooral na 1949 ontwikkeld tot een duidelijk systeem van regels en verdragen waaraan deelnemers aan gewapende conflicten– tussen landen onderling of bij interne strijd – zich moeten houden. Vrijwel alle landen ter wereld zijn nu partij bij de Conventies van 1949. Hoe de Rode Kruis en Rode Halve Maan-beweging zich verder heeft ontwikkeld tot de humanitaire organisatie die het nu is, valt buiten het bestek van deze lezing. Een groot deel van de activiteiten van de beweging strekt zich tegenwoordig uit tot de bescherming van burgerbevolking in gewapende conflicten. Maar ook hier zien we in het dagelijkse nieuws dat er partijen zijn die zich, net als in de Tweede Wereldoorlog, weinig tot niets aantrekken van de internationale afspraken en het humanitair oorlogsrecht.