Energievisie gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
Het CQteam is een adviestak van HVC en verleent – primair – de aandeelhoudende gemeenten van HVC advies op het gebied van duurzame energie. September 2010
2
INHOUDSOPGAVE
Afkortingen en begrippen……………………………………………………………………………………………………………………………..5 Samenvatting............................................................................................................ 7 1
2
3
4
Inleiding ............................................................................................................ 9 1.1
Gemeentelijk energie/klimaatbeleid ..................................................................... 9
1.2
Doelstelling Energievisie ...................................................................................10
1.3
Aanpak, benadering en belangrijke uitgangspunten ...................................................10
1.4
Opzet onderzoek ............................................................................................12
1.5
Algemene gegevens gemeente Hendrik-Ido-Ambacht..................................................13
Energiegebruik gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.............................................................15 2.1
Huidig energiegebruik ......................................................................................15
2.2
CO2 -emissie Hendrik-Ido-Ambacht .......................................................................20
2.3
Huidig energiegebruik gemeentelijke organisatie ......................................................21
Bronpotentieel duurzame energie .............................................................................23 3.1
Inleiding ......................................................................................................23
3.2
Overzicht praktisch bronpotentieel Hendrik-Ido-Ambacht ............................................25
3.3
Belangrijke transitiepaden voor Hendrik-Ido-Ambacht ................................................25
3.3.1
Biomassa ..............................................................................................27
3.3.2
Wind ...................................................................................................27
3.3.3
Zon.....................................................................................................28
3.3.4
Aardwarmte ..........................................................................................29
Energiesysteem en economie ...................................................................................31 4.1
Biomassa .....................................................................................................31
4.2
Wind ..........................................................................................................32
4.3
Zon ............................................................................................................33
4.3.1
Zonnecellen...........................................................................................33
4.3.2
Zonneboilers ..........................................................................................34
4.3.3
Warmte uit asfalt/omgeving .......................................................................35
4.4
Aardwarmte + Warmtenet .................................................................................35
4.4.1
Diepe aardwarmte (geothermie) ..................................................................35
4.4.2
Ondiepe aardwarmte (warmtepompsystemen) ..................................................36
4.5
Warmtevoorziening woningen en utiliteitsbouw........................................................36
4.5.1
Kostprijsanalyse geothermie + warmtenetten ...................................................38
3
4.5.2
Vergelijk kosten geothermie met warmtepompsystemen ..................................... 39
4.5.3
Investeringsbehoefte verduurzaming warmtevoorziening bestaande bouw................. 39
4.6
5
4.6.1
Biomassa (WKK) ..................................................................................... 40
4.6.2
Geothermie .......................................................................................... 41
4.6.3
Warmtepompen...................................................................................... 41
4.6.4
Integrale benadering................................................................................ 41
Scenario’s ......................................................................................................... 43 5.1
Inleiding ..................................................................................................... 43
5.2
Scenario’s energiegebruik................................................................................. 44
5.2.1
Autonome scenario.................................................................................. 44
5.2.2
Intensieve scenario energiegebruik............................................................... 47
5.3
Scenario’s duurzame energieproductie ................................................................. 48
5.3.1
Autonome scenario DE-productie ................................................................. 48
5.3.2
Intensieve scenario energieproductie ............................................................ 50
5.4
6
Warmtevoorziening glastuinbouw ........................................................................ 40
Scenario’s versus ambitieniveau ......................................................................... 53
5.4.1
Basis autonome en intensieve scenario .......................................................... 53
5.4.2
Ambitieniveau: volgen nationale ambitieniveau (2020) ....................................... 53
5.4.3
Ambitieniveau: energieneutraal, (semi-)zelfvoorzienend ..................................... 54
Conclusies & aanbevelingen .................................................................................... 57 6.1
Conclusies ................................................................................................... 57
6.2
Aanbevelingen .............................................................................................. 59
BIJLAGEN A. Onderverdeling energiegebruik en CO2-emissie B. Zoekruimtekaart Windenergie provincie Zuid-Holland C. Warmtesystemen D. Uiteenzetting energietrends E. Intensief energiegebruikscenario Meerjarenafspraken energie-efficiency F. Buurten CBS gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
4
Afkortingen en begrippen Afkortingen DE
duurzame energie
EPC
Energieprestatiecoëfficiënt
gft
groente-, fruit- en tuinafval
kWp
kilowatt-piek (zie ook Wp)
LT
lage temperatuur
M
mega = 106
MJA
meerjarenafspraken energie-efficiency
MW
megawatt
Nm3
de hoeveelheid gas die, bij een temperatuur van nul graden Celsius en onder absolute druk van 1,01325 bar, een volume van één kubieke meter inneemt
Wp
watt-piek, het piekvermogen dat door een installatie geleverd kan worden
PJ
peta-joule = 1015 J. 1 PJ komt overeen met circa 278 miljoen kWh of met 31,6 miljoen m3 aardgas (het gebruik van ongeveer 22.500 huishoudens)
PV
photovoltaisch, opwekking van elektriciteit door middel van zonlicht
RO
ruimtelijke ordening
SDE
Stimulering Duurzame Energieproductie
VGI
voedings- en genotsmiddelen industrie
Begrippen Aardgas (anders); de inzet van aardgas voor andere toepassingen dan ruimteverwarming waarbij de vrijkomende verbrandingswarmte op een veel hoger temperatuursniveau wordt ingezet dan bij ruimteverwarming. Het gaat hierbij m.n. om de inzet bij diverse productieprocessen en de inzet ten behoeve van koken bij huishoudens. CO2-neutraal: een gemeente is CO2-neutraal als de hoeveelheid CO2 die door het energiegebruik binnen een gemeente wordt geproduceerd, even groot is als de vermeden CO2-emissie door de met behulp van bronnen afkomstig van de gemeente opgewekte duurzame energie. Energie-neutraal; een gemeente is energieneutraal als het energiegebruik binnen een gemeente (uitgedrukt in PJ) volledig wordt geleverd door energie uit duurzame bronnen. Klimaatneutraal: een gemeente is klimaatneutraal als de totale hoeveelheid van alle binnen de gemeente vrijkomende broeikasgassen (naast CO2-emissies door energieproductie ook emissies van andere broeikasgassen door b.v. mestopslag en industriële productieprocessen), even groot is als de vermeden emissies o.a. door de binnen de gemeente opgewekte duurzame energie maar óók bijvoorbeeld CO2-opslag, etc.
5
LT-warmte; lage temperatuur warmte. In deze rapportage wordt deze term gehanteerd voor de inzet van de warmte die vrijkomt bij de verbranding van o.a. aardgas op een temperatuurniveau van minder dan 100 ºC1. Semi zelf-voorzienend:
een gemeente is semi-zelfvoorzienend als in de totale energiebehoefte
(uitgedrukt in PJ) kan worden voorzien door productie uit duurzame bronnen afkomstig uit de gemeente waarbij de energiemix niet volledig wordt gedekt óf indien er door middel van import van duurzame energie of duurzame energiedragers in de energiebehoefte wordt voorzien. Zelf-voorzienend: een gemeente is zelfvoorzienend als in de totale energiebehoefte (inclusief de daarbij behorende energiemix) binnen een gemeente volledig wordt voorzien door opwekking met behulp van bronnen afkomstig uit de eigen gemeente.
1
NB het begrip LTV ( = lage temperatuur verwarming) komt niet met dit begrip overeen omdat bij LTV sprake is van de inzet van
water voor ruimteverwarming op een temperatuursniveau van 55 ºC of lager.
6
Samenvatting De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft zich in Drechtstedenverband aangesloten bij de landelijke doelstellingen voor energiebesparing en duurzame energie: d.w.z. 2% energiebesparing per jaar t.o.v. 1990, 20% duurzame energie in 2020 en 30% CO2-reductie in 2020. In samenwerking met de gemeente zijn in deze studie de mogelijkheden tot verduurzaming nader onderzocht en is aan de hand van de resultaten een energievisie geformuleerd. Het resultaat schetst twee scenario’s. Het autonome scenario, waarbij de gemeente landelijke afspraken nakomt en een intensief scenario, waarbij de gemeente extra inspanningen doet om te verduurzamen. In onderstaande grafieken staan beide scenario’s weergegeven. 1: Consumptie: Autonome Scenario
2: Consumptie: Intensieve Scenario
1: Autonome ontwikkelingscenario productie
2: Intensief DE productie
2,00
Totaleenergiegebruik/productie(PJ/j)
1,80 1,60 1,40 1,20 1,00 0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Ontwikkeling energiegebruik en aanbod duurzame energie In de volgende grafiek staat de mate van verduurzaming weergegeven in zowel het autonome als het intensieve scenario. Autonoom
Intensief
Landelijk beleid
100% 90%
Verduurzaming(Energie)
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Mate van verduurzaming bij het autonome en intensieve scenario
7
Het totale energiegebruik in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is ongeveer 2,4 PJ/jaar (met een bijbehorende CO2-uitstoot van 192 ton/jaar). De huishoudens hebben het hoogste energiegebruik (43%), daarna volgen de sector zakelijk transport (34%) en de sector landbouw (d.w.z. glastuinbouw) (12%). Transportbrandstoffen zijn voor 48% en aardgas (lage temperatuur warmte) is voor 38% verantwoordelijk voor het totale energiegebruik. De scheepvaart heeft binnen de sector zakelijk transport en de transportbrandstoffen een groot aandeel in het energiegebruik (0,59 PJ/jaar). Exclusief de scheepvaart is het energiegebruik jaarlijks ongeveer 1,8 PJ (met een bijbehorende CO2uitstoot van 142 ton/jaar) en is het aandeel van de sector zakelijk transport 12% van het totale energiegebruik. De transportbrandstoffen zijn zonder het aandeel van de scheepvaart nog voor 32% verantwoordelijk voor het totale energiegebruik. Aan de besparingskant is de extra winst in het intensieve scenario gering. Duurzamer bouwen en renoveren dan de landelijke norm en een bovengemiddelde besparing in de industrie leveren samen een extra besparing op van ruim 3% (0,06 PJ). Met een gemeentelijk bronpotentieel aan duurzame energieproductie van circa 1,43 PJ/jaar heeft de gemeente mogelijkheden om haar klimaatambitie invulling te geven. Ten aanzien van de duurzame energieproductie speelt de inzet van de gemeente een belangrijke rol. Terwijl in het autonome scenario in 2035 een DE-productie van circa 0,49 PJ/jaar wordt verwacht, kan dat in het intensieve scenario stijgen tot 0,94 PJ. In gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is de marsroute aardwarmte het belangrijkste voor de verduurzaming van de gemeentelijke energiehuishouding. Daarnaast volgen zon en biomassa. Op basis van autonome ontwikkelingen is in 2020 een verduurzaming van 10% mogelijk. Indien àlle maatregelen uit het intensieve scenario worden benut, wordt in 2020 een verduurzaming bereikt van 28%. In het intensieve scenario spant de gemeente zich in voor het realiseren van een warmtenet in combinatie met het gebruik van aardwarmte met een koppeling van de glastuinbouw aan dit net. De gemeente werkt actief mee aan de maximalisatie van energiebenutting uit biomassa, zowel door maximale inzet van houtachtige biomassa voor verbranding/vergassing als van vergistbare biomassastromen voor vergisting in regionale samenwerking. Ook spant de gemeente zich in voor de maximalisatie van energiebenutting uit zon. Daarnaast is met het realiseren van een 3-tal windturbines een extra opwekking van duurzame energie te bereiken van 0,06 PJ/jaar. Aan de hand van deze ‘Energievisie’ kan de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht nader bepalen op welke wijze en in welk tempo de gemeentelijke klimaatdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden.
8
1
Inleiding
Met het ondertekenen van het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007 – 2011 hebben gemeenten mede een rol gekregen in het vervullen van de Nederlandse klimaatdoelstellingen. Op langere termijn (2050) wenst Nederland 50% van haar energiegebruik uit duurzame energiebronnen te produceren. De eerste mijlpaal is gesteld voor 2020 waarbij 20% van het energiegebruik moet zijn teruggedrongen en 20% van het energiegebruik op duurzame wijze geproduceerd. De genomen maatregelen moeten gelijkertijd leiden tot een CO2-reductie van 30% in dat jaar. De gemeenten hebben zich met het Klimaatakkoord verbonden aan het leveren van een bijdrage. Het is echter niet beschreven hoe de nationale doelstellingen ‘verdeeld’ moeten zijn over alle gemeenten. Een aantal gemeenten neemt de nationale doelstelling als richtlijn, andere zijn ambitieuzer door te kiezen voor vergaande verduurzaming van hun energievoorziening op korte termijn. Hoe de ambitie ook luidt, in de eerste plaats is het noodzakelijke inzicht te verkrijgen in de omvang van de opgave. Hoe groot is het energiegebruik van de gemeente en welke mogelijkheden zijn er om het energiegebruik terug te dringen? En van welke duurzame bronnen kan de gemeente gebruik maken om duurzame energie te produceren? Bij deze vragen komt de realiteit dat de wereld nog maar in het begin van de energietransitie verkeert en paden richting vergaande verduurzaming van de energiehuishouding niet gekenmerkt worden door zekerheden. Dit betreft vooral de voorziene veranderingen in de energiemarkt en continue ontwikkeling van duurzame energietechnologie. De kunst is de korte termijn oplosrichtingen in het kader te stellen van de langere termijn doelstellingen.
1.1 Gemeentelijk energie/klimaatbeleid De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft (nog) geen lokaal klimaatbeleid vastgesteld, maar doet in Drechtstedenverband mee aan het ‘Klimaatprogramma Drechtsteden voor 2009-2012’. Het programma bevat een pakket lokale en regionale maatregelen op het gebied van structureel stimuleren van energiebesparing, duurzame energie en reductie van broeikassen. Begin 2010 is in Drechtstedenverband het ‘Energieprogramma Drechtsteden tranche 2010-2013’ vastgesteld. Het is een uitwerking van de ‘Verkenning klimaatbeleid in de Drechtsteden’. In de afgelopen jaren heeft Hendrik-Ido-Ambacht in Drechtstedenverband al het nodige op het gebied van klimaat- en energiebeleid bereikt. Zo is er onder meer beleid voor duurzaam inkopen, er is aandacht voor energiebesparing bij gemeentelijke voorzieningen, wordt duurzaamheid in de prestatieafspraken met corporaties uitgewerkt, zijn er in Merwedeverband afspraken gemaakt voor realisatie van duurzame energie (Transformatievisie Merwedezone
juli
2009)
en
wordt
een
businesscase
opgesteld
voor
restwarmtelevering.
Voor de periode 2010-2013 sluiten de Drechtsteden zich aan bij de kabinetsdoelstellingen voor energiebesparing en duurzame energie: een aanpak waarmee jaarlijks 2% energie wordt bespaard, in 2020 20% van de energie duurzaam wordt opgewekt en in 2020 30% minder uitstoot van broeikasgassen t.o.v. 1990. De gemeente gaat energiebesparing stimuleren in de eigen organisatie, bij nieuwe en bestaande woningen en utiliteitsgebouwen, bij haar bedrijven en bij verkeer en vervoer.
9
Belangrijkste
onderdelen
zijn:
energiebesparing
in
de
eigen
organisatie,
afspraken
met
woningbouwcorporaties, aansluiting van nieuwe en bestaande gebouwen op restwarmte en andere duurzame warmte en koude, nieuwe gebouwen ‘plug en play’ geschikt maken voor zonnepanelen, ondertekenen van het Convenant Meerjaren Afspraken over energiebesparing bij bedrijven en medewerking verlenen aan marktinitiatieven voor opwekking van duurzame energie. Het CQteam is gevraagd om in samenwerking met de gemeente de mogelijkheden tot verduurzaming nader te onderzoeken in een quickscan en aan de hand van de resultaten een energievisie te formuleren. Het CQteam is de adviestak van HVC. HVC HVC is een nutsbedrijf met 56 gemeenten en 5 waterschappen als aandeelhouder. Ons doel is om bij te dragen aan een duurzame samenleving en onze aandeelhouders te ondersteunen bij het behalen van hun milieu- en klimaatdoelstellingen. Op het gebied van duurzaam afvalbeheer zoeken we naar oplossingen met een hoog milieurendement tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. HVC tracht dit te realiseren door de regie over te hele keten te nemen en kennis te bundelen. Voor de gezamenlijke doelstelling van het realiseren van 20% verduurzaming van het energiegebruik in 2020 wil HVC het duurzaamheidvehikel voor de aandeelhouders zijn. De aandeelhouders hebben HVC gevraagd om per gemeente een energievisie op te stellen en te adviseren over de beste oplossingen voor het verzorgingsgebied. Daarnaast realiseert en beheert HVC ook duurzame energieprojecten zoals de Bio-Energie Centrale in Alkmaar, de warmte-koude opslag (WKO) in Dordrecht en door de aanleg van warmtenetten de levering van warmte aan woningen en bedrijven. Ook is door de aandeelhouders besloten om via HVC te participeren in een off-shore windpark.
1.2 Doelstelling Energievisie De doelstelling van de energievisie is het in kaart brengen van het gemeentelijke speelveld van verduurzaming van haar energiehuishouding. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het identificeren van de belangrijke
marsroutes
voor
verduurzaming
vanuit
het
perspectief
van
de
gemeentelijke
klimaatambitie. Het is tevens het doel om tot concrete oplosrichtingen te komen voor het te ontwikkelen energiesysteem en beleidsmaatregelen. Hierdoor kan de energievisie als onderlegger dienen voor gemeentelijk energiebeleid en als basis voor de ontwikkeling van de routekaart van de gemeentelijke energietransitie.
1.3 Aanpak, benadering en belangrijke uitgangspunten De energievisie duurzame energie is gebaseerd op het kwantitatief vaststellen van de energiebalans van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, zie figuur 1. Met de gemeentegrenzen als systeemgrens worden zowel het energiegebruik als mogelijkheden voor duurzame opwekking op integrale wijze benaderd.
10
ENERGIEBRONNEN
Zon Wind
IMPORT BRONNEN
Waterkracht
Biomassa
EXPORT BRONNEN
Aardwarmte
Energiesysteem
ENERGIEPRODUCTEN
IMPORT PRODUCTEN Elektriciteit
Aardgas
Transport Brandstoffen
Stoom / Warmte
EXPORT PRODUCTEN
GEMEENTE
Figuur 1: Schematische weergave duurzaamheidmodel voor energie De opgave van verduurzaming is dat een energiesysteem wordt ontwikkeld waarmee op basis van eigen bronnen kan worden voorzien in het eigen gebruik van energie op basis van de gemeentelijke energiemix2. Wanneer de energiemix volledig uit eigen bronnen kan worden geproduceerd is het gemeentelijke energiegebruik niet alleen volledig verduurzaamd, maar ook volledig zelfvoorzienend. Wanneer de energiemix niet volledig uit eigen bronnen geproduceerd kan worden is import van energie (in de vorm van grondstoffen en/of producten) noodzakelijk. Bij een overschot van duurzame energieproductie geldt dat de gemeente kan exporteren. Dit betekent trouwens niet dat de energie volledig binnen de gemeentegrenzen moet worden opgewekt. Vooral voor biomassa is het vanwege de economie (benodigde schaalgrootte) of benutting van restwarmte vaak noodzakelijk om biomassa te bundelen en wordt de locatiekeuze bepaald door de mogelijkheden waar de verwerking het meest optimaal kan plaats vinden. Echter de bijbehorende duurzaamheidcredits worden verdeeld op basis van de grondstoffeninbreng. Energietransitie Het vaststellen van de energiebalans volgens figuur 1 geeft een goede indruk van de wijze waarop de huidige energiemix kan worden verduurzaamd. Cruciaal is echter hoe de energiemix in de toekomst gaat veranderen door maatregelen van preventieve aard, maar ook door technologieontwikkelingen. De duurzame energie(DE-)productie zal moeten worden afgestemd op dergelijke veranderingen. Dit is vrij complex, temeer omdat duurzame energie nog niet economisch rendeert zonder subsidies en de technologieontwikkeling nog volop gaande is. Daardoor zal de gewenste eindfase niet rechtstreeks worden bereikt maar via zogenaamde transitiepaden. Twee voorbeelden als illustratie van dergelijke transitiepaden zijn: •
Op grond van de economische haalbaarheid en de stand der techniek, wordt biomassa op dit moment vaak verbrand voor (warmte- en) elektriciteitproductie. Door de behoefte aan groen gas (en de ontwikkeling van de technologie en economie) zal op middellange termijn deze biomassa worden ingezet voor gasproductie via vergassing;
2
Onder energiemix wordt verstaan de onderlinge verhouding tussen de diverse energiedragers (transportbrandstoffen, oliederivaten,
aardgas, electriciteit en warmte).
11
•
Op dit moment wordt voor een groot deel in de behoefte aan laagwaardige warmte voor ruimteverwarming voorzien door het verbranden van aardgas. Dat zal in de toekomst steeds meer worden vervangen door warmtelevering via warmtenetten. Deze zullen in eerste instantie mogelijk
nog
zijn
gebaseerd
op
het
benutten
van
restwarmte
die
vrijkomt
bij
verbrandingsprocessen maar als warmtebron zal in de toekomst steeds vaker aardwarmte worden ingezet. Energietransitie is een proces met een lange doorlooptijd. Dit betekent dat verwachtingen op de langere termijn zoals die bijvoorbeeld in de scenario’s worden uitgesproken, een grotere mate van onzekerheid hebben dan verwachtingen op kortere termijn. Zowel op het gebied van de energieconsumptie
als
de
DE-productie,
kunnen
door
bijvoorbeeld
maatschappelijke
of
technologische ontwikkelingen, (aanzienlijke) veranderingen optreden ten opzichte van de huidige inschatting. Een studie zoals deze, zal daarom ook regelmatig moeten worden geactualiseerd om op deze veranderingen in te kunnen spelen.
1.4 Opzet onderzoek Het rekenmodel dat ten grondslag ligt aan de quickscan, maakt gebruik van een groot aantal openbare bronnen (waaronder CBS, Kamers van Koophandel, Agentschap NL). Op basis van vragenlijsten en aanvullende gesprekken heeft een verdere verfijning plaatsgevonden. Deze verfijning bestaat onder andere uit het toevoegen van specifieke gegevens van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht (bijvoorbeeld het energiegebruik grote bedrijven, schatten windpotentie op basis van het RO-beleid van de provincie) en het toevoegen van het energiegebruik van de gemeente. Een aantal belangrijke uitgangspunten bij het onderzoek zijn: •
Als basis worden de meest recente beschikbare gegevens gebruikt. Dat zullen in het algemeen gegevens uit 2007 of 2008 zijn;
• •
De gemeentegrenzen gelden als systeemgrenzen; Het gebruik van vaartuigen en voertuigen wordt, op basis van kentallen voor het gebruik van de diverse typen voertuigen, in zijn geheel toebedeeld aan de gemeente waar het betreffende vaar- of voertuig staat geregistreerd. Het gebruik van transportbrandstoffen door particuliere personenauto’s wordt hierbij toebedeeld aan het huishoudelijk energiegebruik3.
•
Duurzaam geproduceerde energie wordt toebedeeld aan de oorspronkelijke bron (bv. uit biomassa geproduceerde duurzame energie wordt toebedeeld aan het herkomstgebied van de biomassa en niet aan de gemeente waar de installatie staat).
•
In de studie worden de effecten van energiebesparing en productie van duurzame energie meegenomen. De mogelijkheden voor CO2-opslag en CO2-compensatie worden in deze studie niet meegenomen.
•
Bij het opstellen van de scenario’s wordt ervan uitgegaan dat bij het autonome scenario volledige invulling zal worden gegeven aan de afspraken die in diverse convenanten tussen rijksoverheid, provincies, gemeenten, bedrijfsleven en andere partijen zijn gemaakt.
3
Ongeveer 8% van het aantal personenauto’s in Nederland bestaat uit lease-auto’s. Omdat deze auto’s zijn geregistreerd op naam en
vestigingslocatie van de lease-maatschappij, wordt het brandstofgebruik van deze auto’s niet als huishoudelijk gebruik meegenomen.
12
1.5 Algemene gegevens gemeente Hendrik-Ido-Ambacht Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft een oppervlakte van 1.199 ha, daarvan is bijna 90% land en 10% (binnen)water. Van het landoppervlak is circa 54% bebouwd of semi-bebouwd terrein, 29% is agrarisch terrein en bijna 9% is bos, open natuur of recreatieterrein. Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht werkt sinds begin jaren negentig in de regio Drechtsteden samen met de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht. Vanwege de bovenlokale problematiek op veel beleidsterreinen ontstond behoefte aan samenwerking. In 2005 is de regio omgevormd tot een zelfstandige regio met een eigen Gemeenschappelijke Regeling. De missie van de Drechtsteden luidt: “De zes Drechtsteden werken in wederzijds vertrouwen samen aan een nadrukkelijker profilering van de regio als een aantrekkelijk gebied voor wonen, werken en recreëren”. Daarnaast neemt gemeente Hendrik-Ido-Ambacht deel aan het regionale samenwerkingsverband ZuidHolland Zuid (ZHZ), een samenwerkingsverband van 20 gemeenten in de Hoeksche Waard, Drechtsteden en de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. De regio heeft als doel een bijdrage te leveren aan de behartiging van de lokale en gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten. Dit doet de regio vanuit de gedachte van verlengd lokaal bestuur en de eigen verantwoordelijkheid.
Hendrik-Ido-Ambacht ligt aan de rivier De Noord en tussen de snelwegen A15 en A16 en grenst aan de zuidkant aan gemeente Zwijndrecht. De gemeente is opgedeeld in 5 wijken: Centrum, Krommeweg, De Volgerlanden, Sandelingen-Ambacht en De Oevers. Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft circa 25.000 inwoners. Het aantal woningen in de gemeente bedraagt ongeveer 9.600. Een groot aantal woningen is gebouwd in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. De woningvoorraad groeit snel. In 2003 stonden er in Hendrik-Ido-Ambacht 8.864 woningen, begin 2005 waren dat er 9.097 en een jaar later waren dit er al weer 9.539. Deze groei is te danken aan de VINEX-locatie De Volgerlanden. Hier worden in totaal ruim 4.800 woningen gebouwd. Er zijn in Hendrik-Ido-Ambacht relatief weinig huurwoningen, namelijk maar 30% van de totale voorraad. Landelijk bedraagt dit percentage gemiddeld 46%, in de regio Drechtsteden 49%.
Bij de Kamer van Koophandel staan in 2008 in de gemeente 1.385 bedrijven ingeschreven. Het aantal vestigingen blijft de laatste jaren nagenoeg gelijk, de werkgelegenheid daalt licht, met name in de industrie en in de overige dienstverlening. Het betreft voornamelijk kleine bedrijven (d.w.z. < 20 medewerkers). De categorie ‘industrie’ betreft 56 bedrijven waarvan het merendeel kleine bedrijven. Er zijn 2 grote industriële bedrijven (> 100 medewerkers) en 5 middelgrote (20
13
14
2
Energiegebruik gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
In dit hoofdstuk is het huidige energiegebruik van Hendrik-Ido-Ambacht uiteengezet. Het gebruik is per sector en per type energieproduct bepaalt. Het gebruik is vervolgens vergeleken met het gebruik van het totale HVC verzorgingsgebied en het gebruik in de Regio Drechtsteden. Tevens is het gebruik vertaald naar de CO2-emissie. Daarnaast is het gebruik van transportbrandstoffen, als een van de grootste componenten van het energiegebruik, uitgelicht. Als laatste onderdeel is de gemeentelijke organisatie zelf onder de loep genomen.
2.1 Huidig energiegebruik In Figuur 2 wordt het energiegebruik weergegeven van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht per gebruikerscategorie. In Bijlage A is het energiegebruik in meer detail weergegeven. Het totale gebruik is geschat op 2,4 PJ/jaar. De sectoren met het hoogste energiegebruik zijn huishoudens (1,04 PJ/jaar = 43%), zakelijk transport (0,81 PJ/jaar = 34%) en landbouw (0,28 PJ/jaar = 12%). 1,20 1,04 1,00 0,81 energiegebruik (PJ/jaar)
0,80
Huishoudens(incl. verkeer) Zakelijk transport 0,60
Industrie & Delfstofwinning Landbouw & Visserij Commericiële Dienstverlening
0,40
Niet Commerciële Dienstverlening 0,28 0,20
0,13
0,10
0,05
Ni et Co m
me rc ië
le D
Di en s tv
ien st v er len ing
er len ing
Vi ss er ij &
er ici ële
Co mm
La nd bo uw
ofw inn ing De lf s t
t ra ns po rt In du st r ie &
Za ke lijk
Hu ish ou de ns
(in cl. v
er ke er )
-
Figuur 2: Overzicht totaal energiegebruik in 2007/2008 binnen gemeente Hendrik-Ido-Ambacht per categorie
15
Het huishoudelijke gebruik (figuur 3, zie tevens bijlage A) bestaat hoofdzakelijk uit de inzet van aardgas voor ruimteverwarming (LT-warmte; 53,3%, 0,55 PJ/jaar) en het gebruik van transportbrandstoffen4 door huishoudens (31,8%, 0,33 PJ/jaar). De bijdrage aan het totale energiegebruik binnen huishoudens van elektriciteit bedraagt 12,1% (0,13 PJ) terwijl de bijdrage van ‘aardgas anders’ (vooral koken) gering is (2,8%, 0,03 PJ/jaar).
elektriciteit 12,1%
LT warmte warmtenet 0,0%
Aardgas (anders) 2,8%
Transportbrandstoffen 31,8%
Oliederivaten 0,0%
LT warmte (aardgas) 53,3%
Figuur 3: energiegebruik huishoudens per product
Uit het overzicht van het energiegebruik per product (figuur 4) blijkt dat de transportbrandstoffen voor 48 % verantwoordelijk is voor het totale energiegebruik. Het gebruik van aardgas (LT warmte) en het gebruik van elektriciteit zijn voor respectievelijk 38% en 10% verantwoordelijk voor het totale energiegebruik. Het gebruik van aardgas voor andere toepassingen (b.v. koken, industriële processen) is voor 3% verantwoordelijk voor het totale energiegebruik.
4
Ongeveer 8% van het aantal personenauto’s in Nederland bestaat uit lease-auto’s. Omdat deze auto’s zijn geregistreerd op naam en
vestigingslocatie van de leasemaatschappij, wordt het gebruik van deze auto’s niet als huishoudelijk transportbrandstoffen gebruik meegenomen.
16
1,20
Transportbrandstoffen
1,14
1,00
Oliederivaten LT warmte (aardgas)
0,92
energiegebruik (PJ/jaar)
Aardgas (anders) elektriciteit
0,80
LT warmte warmtenet
0,60
0,40 0,24
0,20 0,07
0,02
0,00
wa rm te
wa rm
ele k tr ici
ten et
tei t
rs) as (a nd e
(aa rd g
LT
LT
wa rm te
Aa rd g
as )
n er iv a te Ol ied
Tr an sp or tbr
an ds t of
fen
0,00
Figuur 4: Overzicht totaal energiegebruik in 2007/2008 binnen gem. Hendrik-Ido-Ambacht per product. Het verbruik van de transportbrandstoffen binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is in figuur 5 nader onderverdeeld. De binnenvaartschepen hebben het grootste aandeel van de transportbrandstoffen, nl. 51% (0,59 PJ/jaar). Dit komt door de aanwezigheid van een groot aantal scheepvaart-gerelateerde bedrijven en het brandstofgebruik van schepen die eigendom zijn van deze bedrijven uit Hendrik-IdoAmbacht. Personenauto’s hebben een aandeel van 31% (0,35 PJ) van de transportbrandstoffen.
0,9
0,8
0,7
Brandstofverbruik (PJ/j)
0,6
Zeeschepen Vissersschepen
0,5
Binnenv aartschepen Speciale v oertuigen
0,4
Autobussen Vrachtauto's
0,3
Bestelauto's Personenauto's en tweewielers
0,2
0,1
Huishoudens
Bedrijv en
Figuur 5: Onderverdeling energiegebruik transportbrandstoffen gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
17
Het totale jaarlijkse energieverbruik binnen het gehele HVC-verzorgingsgebied5 wordt geschat op ca. 263 PJ. Met een totaal jaarlijks verbruik van 2,4 PJ is de bijdrage van Hendrik-Ido-Ambacht 0,9%. De regio Drechtsteden heeft een jaarlijks energieverbruik van ongeveer 52 PJ. Het aandeel van gemeente Hendrik-Ido-Ambacht daarin is ongeveer 4,6%. In figuren 6, 7 en 8 is de verdeling van het energieverbruik over de verschillende gebruikerscategorieën weergegeven voor respectievelijk het totale verzorgingsgebied van HVC, de 6 gemeenten uit de regio Drechtsteden te samen en de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Uit de vergelijking tussen de figuren blijkt de verdeling van het energieverbruik over de verschillende gebruikerscategorieën binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht nogal te verschillen ten opzichte van het totale verzorgingsgebied van de HVC.
Huishoudens(incl. verkeer)
Zakelijk transport
Industrie & Delfstofwinning
Landbouw & Visserij
Commericiële Dienstverlening
Niet Commerciële Dienstverlening
5%
1%
6%
29%
43% 16%
Figuur 6: Overzicht totaal energiegebruik per sector binnen het gehele HVC-verzorgingsgebied
5
Het HVC-verzorgingsgebied betreft de 56 aandeelhoudende gemeenten in Noord-Holland, Flevoland, Zuid-Holland en Friesland
18
Huishoudens(incl. verkeer)
Zakelijk transport
Industrie & Delfstofwinning
Landbouw & Visserij
Commericiële Dienstverlening
Niet Commerciële Dienstverlening
4%
1%
1% 21%
49% 24%
Figuur 7: Overzicht totaal energiegebruik per sector binnen de regio Drechtsteden
Huishoudens(incl. verkeer)
Zakelijk transport
Industrie & Delfstofwinning
Landbouw & Visserij
Commericiële Dienstverlening
Niet Commerciële Dienstverlening
5%
2%
12%
4%
43%
34%
Figuur 8: Overzicht totaal energieverbruik per sector in gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
19
In Hendrik-Ido-Ambacht is vergeleken met het totale HVC-verzorgingsgebied de relatieve bijdrage van de sector industrie veel kleiner, terwijl de relatieve bijdrage van huishoudens en zakelijk transport groter is. Bij vergelijk van Hendrik-Ido-Ambacht met de gehele regio Drechtsteden is eveneens de relatieve bijdrage van de sector industrie kleiner en is de bijdrage van de huishoudens groter.
2.2 CO2 -emissie Hendrik-Ido-Ambacht Op basis van het energiegebruik binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is een schatting van de CO2emissie gemaakt. De totale uitstoot is geschat op 192 kton/jaar (zie bijlage A). Het gebruik van transportbrandstoffen is de belangrijkste bron van CO2 uitstoot (50%, 96 kton/jaar) gevolgd door het gebruik van aardgas voor LT-warmte (27%, 52 kton/jaar) en elektriciteit (20%, 39 kton/jaar).
Transport brandst of fen
Oliederiviaten
Aardgas (LT warmt e)
Aardgas (anders)
elektriciteit
warmt e
0 39
4 96
52
1
Figuur 9 CO2 -emissie in kton per jaar per product
De categorie huishoudens veroorzaakt 42% van de CO2-uitstoot, de categorie zakelijk transport is voor 36% en de sector landbouw (glastuinbouw) is voor 10% verantwoordelijk van de totale CO2-uitstoot.
20
Huishoudens(incl. v erkeer)
Zakelijk transport
Industrie & Delfstofw inning
Landbouw & Visserij
Commericiele Dienstv erlening
Niet Commerciele Dienstv erlening
4%
1%
7%
32%
30%
26%
Figuur 10: Percentage CO2 emissie van het totaal per sector
2.3 Huidig energiegebruik gemeentelijke organisatie Eén van de energiegebruikers binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is de gemeente zelf. Het eigen gebruik van de gemeente is ongeveer 21.377 GJ (= 0,021 PJ). Dit is 0,9% van het totale energiegebruik binnen de gemeente van 2,4 PJ.
Gemeentelijk energiegebruik Hendrik-Ido-Ambacht 2009 Evenementen/walaansluiting Gebouw/Kantoor Openbare verlichting Pomp/gemaal Scholen Verkeersregelinstallatie Overige totaal
elektriciteit gas totaal in GJ in GJ in GJ 106 106 2.094 4.120 6.214 4.268 4.268 709 709 2.084 7.813 9.897 38 38 145 145 9.444 11.933 21.377
De scholen, gebouwen/kantoren en de openbare verlichting zijn de grootste energieverbruikers binnen de gemeente (figuur 11).
21
Verkeersregel installatie 0,4%
Evenementen/ w alaansluiting 1,1% Overige 0,7%
Gebouw /Kantoor 29,1%
Scholen 46,3%
Pomp/gemaal 3,3%
Openbare verlichting 20,0%
Figuur 11: Verdeling energiegebruik gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
22
3
Bronpotentieel duurzame energie
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt het bronpotentieel van duurzame energiebronnen voor de gemeente Hendrik-IdoAmbacht behandeld. Dit bronpotentieel wordt bepaald via verschillende methodieken die uitgaan van kentallen, specifieke karakteristieken (geografische kennis) van de gemeente en technologieën (inclusief technologie ontwikkelingen). Zeer belangrijk in deze is het begrip praktisch bronpotentieel, zie Figuur 12. Dit is het potentieel dat beschikbaar is op basis van het volledig benutten van de aanwezige bronnen op grond van praktische mogelijkheden.
Figuur 12: Toelichting op het begrip Praktisch bronpotentieel Het praktische bronpotentieel is waarop ingezet wordt in de quickscan zoals hier uitgevoerd. De belangrijkste uitdagingen hebben vervolgens relatie met de ontsluiting van dit beschikbare potentieel. Deze ontsluiting heeft te maken met het wegnemen van belemmeringen die technisch, economisch, politiek van aard zijn, of te maken hebben met schaalgrootte van de toepassing.
23
Het schatten van het praktisch bronpotentieel van de verschillende vormen heeft plaatsgevonden op basis van (op hoofdlijnen): •
Wind. Het aantal geschikte windlocaties op basis van de provinciale ruimtelijke visie voor windenergie (Nota Wervel en Nota Wervelender), de Transformatievisie Merwedezone (het Merwedeconvenant), de verwachte technologieontwikkelingen en de volgende criteria: o
De windturbine wordt op een afstand van minimaal vier maal de verwachte masthoogte van woningen geplaatst. Dit criterium heeft zijn basis in het Besluit Algemene Regels voor Inrichtingen Milieubeheer;
o
De onderlinge afstand tussen de windturbines in een lijnopstelling is gelijk aan vijf maal de rotordiameter. Dit is een vuistregel van windturbinefabrikanten en geeft de meest optimale windopbrengst;
o
Zoveel mogelijk langs waterwegen, snelwegen, spoorlijnen en kavellijnen.
Op verzoek van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht zijn toch een 2-tal (nader te onderzoeken) locaties voor windenergie meegenomen in het bronpotentieel. Voor deze locaties heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de fysieke haalbaarheid en inpassingsmogelijkheden en is nader onderzoek nodig voordat er een uitspraak gedaan kan worden over de geschiktheid van de locaties. •
Zonnepanelen (PV) zullen vooral op daken van huizen, bedrijven, garages en schuren worden geïnstalleerd. Zonnecollectoren worden op daken van huishoudens geïnstalleerd. De opbrengsten per vierkante meter zonnepaneel zal nog flink stijgen.
•
Voor warmte uit asfalt is uitgegaan van het totaal oppervlakte aan verkeersterrein. Naar schatting is 3% geschikt voor warmte uit asfalt. Belangrijke criteria zijn: beperkte schaduwwerking, geen of beperkte ondergrondse infrastructuren en beperkte afstand tot de eindgebruiker. De (ruimtelijke) ordening binnen de gemeente is dus van invloed op het potentieel.
•
Aardwarmte. Het aantal mogelijke putten per vierkante kilometer bebouwd oppervlak. Het bebouwde oppervlak is genomen omdat de afzet van aardwarmte afhankelijk is van de aan het bebouwd
•
oppervlak
gekoppelde
haalbaarheid
van
warmtenetten.
Biomassa. De hoeveelheid biomassa die per oppervlak geoogst kan worden zonder uitputting te veroorzaken en die niet gemoeid is met voedselteelt. Daarnaast de hoeveelheid biomassa die bij de verwerking van biomassa door bedrijven (o.a. voedings- en genotmiddelen industrie(VGI), meubelmakerijen) als reststroom vrijkomt. En tot slot de biomassa die als afval vrijkomt.
Voor biomassa is bij de bepaling van het bronpotentieel het volgende van belang. Het praktische bronpotentieel bij biomassa is de hoeveelheid biomassaenergie die beschikbaar is voor conversie en niet de hoeveelheid energie die als product uit biomassa geproduceerd wordt. In tegenstelling tot ‘ zon’ en ‘ wind’ is het voor biomassa niet mogelijk om eenduidige kentallen te hanteren voor de energieproductie uit een bepaalde hoeveelheid biomassa. Dit heeft o.a. te maken met de grote variatie in de aard van de biomassastromen (bv. mest vs. houtachtige stromen) en de daarmee samenhangende
verwerkingstechniek
en
de
ontwikkeling
van
de
verschillende
verwerkingstechnologieën.
24
3.2 Overzicht praktisch bronpotentieel Hendrik-Ido-Ambacht In Figuur 13 is het totale praktische bronpotentieel van de duurzame energiebronnen weergegeven voor de periode 2010 tot 2035. Dit totaal wordt hier vastgesteld als maximaal benutbaar/winbaar binnen de gemeentelijke grenzen van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. In totaal is het potentieel ca. 1,15 PJ/jaar in 2010 en kan uitgroeien naar ca. 1,43 PJ/jaar in 2035. De groei wordt veroorzaakt door technologieontwikkelingen op gebied van wind en zon die ertoe leiden dat per windlocatie en zonoppervlak steeds meer energie geproduceerd wordt.
Biomassa
Zon
Wind
Aardwarmte
1,6 1,4
Praktisch potentieel (PJ/jaar)
1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 13: Binnen gemeente Hendrik-Ido-Ambacht aanwezig praktisch bronpotentieel van duurzame energiebronnen.
3.3 Belangrijke transitiepaden voor Hendrik-Ido-Ambacht Onderstaande tabel geeft een overzicht van de transitiepaden gebaseerd op het praktische bronpotentieel van de hoofdbronnen biomassa, wind, zon en aardwarmte. De bijdrage die deze bronnen aan het totale DE-potentieel leveren, is resp. 17%, 12%, 27% en 44%. Deze transitiepaden zijn in onderstaande paragrafen verder uitgewerkt.
25
Transitiepad
Capaciteit
Vermogen
Potentieel
Percentage
ton/jaar
MWth
PJ/jaar
Totaal
Houtachtig/Droog/Vezelig (Witte lijst)
2.200
0,8
0,02
2%
Houtachtig/Droog/Vezelig (Gele lijst)
2.800
1,3
0,04
3%
BIOMASSA B1 B2
Grasachtigen
700
0,2
0,01
0%
B3
Mest
600
0,1
0,00
0%
B4
Groen vergistbaar (niet VGI)
4.600
0,4
0,01
1%
B5-A VGI natte stromen
100
0,0
0,00
0%
B5-B VGI droge stromen
100
0,0
0,00
0%
11.200
3,5
0,10
7%
3.900
2,0
0,06
4%
-
0%
-
0%
B6
Gemengd Restafval
B7
Droog Restafval (sorteerresidu,RDF)
B8
Biomassa import
B9
Biomassa Teelt
-
-
-
-
# molens WIND
Vermogen
Potentieel
MWp
PJ/jaar
W1
Noordzeekust
0
0
0,00
0%
W2
Binnenkust
0
0
0,00
0%
W3
Agrarische erven
0
0
0,00
0%
W4
Nabij bebouwde omgeving
0
0
0,00
0%
W5
In open gebied
6
22
0,17
12%
W6
Industrieterreinen
0
0
0,00
0%
W7
Bedrijfsterreinen
0
0
0,00
0%
W8
Wind Op Zee
-
-
-
0%
W9
Micro Wind
-
-
-
0%
ZON
oppervlak
Vermogen
Potentieel
m2
MW
PJ/jaar
Z1
PV daken huishoudens
92.000
-
0,10
7%
Z2
PV schuren en garages
136.000
-
0,15
10%
Z3
PV Bedrijfspanden
65.000
-
0,07
5%
Z4
Zonneboiler daken huishoudens
54.000
n.r.
0,05
4%
Z5
Warmte uit asfalt
23.100
0,02
1%
putten
Vermogen
Potentieel
stuks
MW
PJ/jaar
20
0,63
44%
-
0%
AARDWARMTE A1
aardwarmtestations -> warmtenet -> HH+bedrijven
A2
Warmtepompen
2 -
-
Tabel 1 Overzicht transitiepaden gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. In deze tabel is weergegeven welke bronnen voor duurzame energieproductie binnen Hendrik-Ido-Ambacht aanwezig zijn en welke bijdrage deze bronnen in 2035 (absoluut en procentueel) op jaarbasis aan de totale DE-productie binnen Hendrik-Ido-Ambacht kunnen leveren.
26
3.3.1 Biomassa Binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht kan naar verwachting 0,24 PJ/jaar aan biomassastromen ontsloten worden. Dit zijn diverse soorten biomassa die gegroepeerd zijn naar transitiepaden B1 t/m B9 in tabel 1. In totaal gaat het om ongeveer 26.000 ton op duurzame wijze oogstbare biomassa. Op volumebasis vormen houtachtig/droog/vezelig (B1), groen vergistbaar (niet VGI), gemengd restafval en droog restafval de grootste posten. Op energiebasis vormen de houtachtig/droog/vezelig en gemengd restafval de belangrijkste categorieën: •
Transitiepad B1 omvat ongeveer 2.800 ton/jaar (à 0,04 PJ) B-hout uit huishoudens en uit bouw- en sloopafval;
•
Transitiepad B6 en B7 omvatten zo’n 11.000 ton/jaar (à 0,10 PJ/jaar) restafval uit huishoudens en bedrijven en 4.000 ton/jaar (à 0,06 PJ/jaar) droog bedrijfsafval.
Gezamenlijk vormen deze stromen bijna 70% van het geschatte bronpotentieel DE uit biomassa. Het overgrote energetisch aandeel biomassa komt daarmee voort uit bedrijvigheid en afval. Dit is typisch voor een stedelijke omgeving.
3.3.2 Wind In de nota Wervelender van de provincie Zuid-Holland (dd. 2 maart 2010) constateert de provincie dat de taakstelling voor windenergie in de “Merwedezone” conform de provinciale nota Wervel (40 Megawatt) nog (steeds) niet is gerealiseerd. Deze regionale taakstelling blijft gehandhaafd. Voor de “Merwedezone” zijn in de Transformatievisie Merwedezone en in de nota Wervelender een aantal voorkeurs- en studielocaties voor windenergie gedefinieerd. De provincie gaat samen met de gemeenten de mogelijkheden bekijken van verschillende studielocaties (zie bijlage B Zoekruimtekaart windenergie provincie Zuid-Holland) en andere vormen van duurzame energie. Geen van de betreffende locaties bevindt zich binnen de gemeentegrenzen van Hendrik-IdoAmbacht. Op basis van dit uitgangspunt zou er in Hendrik-Ido-Ambacht géén potentieel zijn voor windenergie, echter de gemeente heeft gevraagd toch een 2-tal nog nader te onderzoeken locaties in het bronpotentieel voor windenergie mee te nemen in deze studie. Voor deze locaties heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de fysieke haalbaarheid en inpassingsmogelijkheden en is verder onderzoek nodig voordat er een uitspraak gedaan kan worden over de geschiktheid van de locaties. Het gaat om de volgende locaties: •
Langs de A15/Noordpolder (waar ook de Milieustraat gevestigd is)
•
Langs de A16, ter hoogte van afslag 23 Hendrik-Ido-Ambacht
In totaal zou het op deze locaties kunnen gaan om 6 windturbines (totaal 22 MW). Het windpotentieel komt daarmee op 0,17 PJ/jaar.
27
Figuur 14: Nader te onderzoeken mogelijke nieuwe locaties voor plaatsing windturbines
Kleine windturbines Op plaatsen waar grote windturbines niet geplaatst kunnen worden zijn wel mogelijkheden voor kleine windturbines voor de gebouwde omgeving, de zogenaamde Urban Wind Turbines (UWT). Het duurzame effect van deze kleine windmolens is echter klein. Dit sluit aan op de visie van Minister van der Hoeven (14 augustus 2009): “Kleine windturbines geplaatst op gebouwen hebben een positieve uitstraling . Gemeenten kunnen ermee laten zien iets positiefs te doen voor het milieu. Maar voor het bereiken van de doelstellingen voor duurzame energie is het geen kosteneffectieve optie”. Voorbeeld: het effect van 50 gemiddelde Urban Wind Turbines (2,5 kW) kan voor circa 0,03% bijdragen aan het duurzame energiegebruik in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.
3.3.3 Zon Kansen voor zonne-energie zijn grotendeels gekoppeld aan beschikbaar dakoppervlak van woningen en gebouwen. Dit oppervlak biedt ruimte voor zonnepanelen (PV-panelen) en zonneboilers. Daarnaast kunnen wegen en verkeersterreinen gebruikt worden als zonnecollector. Het schatten van het praktische bronpotentieel voor zon heeft plaatsgevonden op basis van de volgende uitgangspunten (op hoofdlijnen): •
Zonnepanelen (PV) zullen vooral op daken van huizen, bedrijven, garages en schuren worden geïnstalleerd. Zonnecollectoren van zonneboilers worden op daken van huishoudens geïnstalleerd. De opbrengsten per vierkante meter zonnepaneel zal nog flink stijgen.
28
•
Voor warmte uit asfalt is uitgegaan van het totaal oppervlakte aan verkeersterrein. Naar schatting is 3% geschikt voor warmte uit asfalt. Belangrijke criteria zijn: beperkte schaduwwerking, geen of beperkte ondergrondse infrastructuren en beperkte afstand tot de eindgebruiker. De (ruimtelijke) ordening binnen de gemeente is dus van invloed op het potentieel.
In totaal is er 29 hectare oppervlakte beschikbaar voor PV-panelen. Met de verwachte technische ontwikkeling van deze techniek is het potentieel voor de elektriciteitsproductie geschat op 0,32 PJ/jaar in 2035. Zonnecollectoren produceren warmte die voor ruimteverwarming en warm tapwater kan worden gebruikt. Het potentieel bestaat uit warmte geproduceerd door zonneboilers en warmte uit asfalt. Het potentieel voor zonneboilers is geschat op 0,05 PJ/jaar, dit vereist een dakoppervlakte van totaal 5,5 hectare. Het potentieel warmte uit asfalt is geschat op 0,02 PJ per jaar. Hiervoor is 2,3 hectare asfalt nodig. 0,45 0,40 0,35
PJ/jaar
0,30
Z5 Warmte uit asfalt Z4 Zonneboilers woningen
0,25
Z3 PV Bedrijfspanden 0,20
Z2 PV schuren en garages Z1 PV Daken Woningen
0,15 0,10 0,05 0,00 2010
2015
2020
2025
2030
2035
jaar
Figuur 15: Potentieel zonne-energie
3.3.4 Aardwarmte De bron aardwarmte bestaat op hoofdlijnen uit twee varianten. Diepe aardwarmte, die veelal geothermie wordt genoemd en ondiepe aardwarmte, die kan worden benut door middel van warmtepompen. Diepe aardwarmte (geothermie) Het transitiepad A1 aardwarmte beschrijft het potentieel van warmwaterreservoirs op een diepte van 2 tot 3,5 km in de aardkorst. Deze warmte heeft een temperatuur van typisch 80ºC tot 120 ºC en is geschikt voor ruimteverwarming in huizen en kantoorgebouwen. Ook verwarming van kassen behoort tot de mogelijkheden. Met de inzet van deze vorm van aardwarmte wordt de inzet van aardgas voor lage temperatuur doeleinden verdrongen. Daarvoor is echter wel de aanleg van een (collectief) warmtenet noodzakelijk om de warmte van het aardwarmtestation bij de eindgebruiker te kunnen toepassen.
29
In Hendrik-Ido-Ambacht kan naar verwachting een vermogen van ongeveer 20 MWth door middel van diepe geothermie worden opgewekt met minimaal 2 aardwarmtestations (2 doubletten). Dit is gelijk aan een jaarlijkse opbrengst van ruim 0,63 PJ/ jaar. Hiermee kan theoretisch nagenoeg de gehele huidige inzet van aardgas voor ruimteverwarming in huishoudens en bedrijven (exclusief glastuinbouw) worden verdrongen (0,65 PJ/jaar, zie hoofdstuk 2) en/of een deel van de glastuinbouw. Echter, het aansluiten van alle eindgebruikers van deze vorm van energie wordt beperkt door economische randvoorwaarden die gesteld worden aan de exploitatie van een warmtenet en het warmtetarief dat gerekend moet worden voor de eindgebruikers.
Ondiepe aardwarme en warmte- en koude opslag Het transitiepad A2 beschrijft warmtewinning uit ondiepere aardlagen en waterreservoirs in de bodem (0-500 m). De temperatuur van het water op deze diepten is typisch 12-20 ºC. Met behulp van een warmtepomp wordt uit dit water warmte op een temperatuursniveau van maximaal 55 ºC geproduceerd. Ondiepe warmte kan worden benut op het niveau van individuele woningen en gebouwen, en in collectieve systemen waarbij meerdere afnemers zijn aangesloten. Voor grotere warmte en koude vragen (kantoorgebouwen of woonwijken) is warmte koude opslag (WKO) noodzakelijk. In collectieve systemen is net als bij geothermie de aanleg van een warmtenet noodzakelijk. Het potentieel van ondiepe aardwarmte is zeer groot en zal onder normale omstandigheden het energiegebruik voor ruimteverwarming ruim overstijgen. De inzet van deze energievorm (ontsluiting) hangt daarom af van de (economische) haalbaarheid van warmtepomptoepassingen. Hierbij speelt het elektriciteitsgebruik van warmtepompen een belangrijke rol. Omdat het potentieel van ondiepe aardwarmte praktisch oneindig is, is deze niet opgenomen in tabel 1 en figuur 11 ‘Praktisch bronpotentieel gemeente Hendrik-Ido-Ambacht’. Net als voor diepe aardwarmte + collectief warmtenet is de realisatie van een collectief systeem afhankelijk van een warmte (en koude) net. In de paragraaf Energiesysteem en economie is een overzicht opgenomen van de kosten van de genoemde warmtesystemen.
30
4
Energiesysteem en economie
Een belangrijk uitgangspunt bij de in dit hoofdstuk benoemde kosten is dat kosten worden weergegeven exclusief subsidies. Voor de haalbaarheid kunnen subsidies nodig zijn om een kostprijs voor de geproduceerde energie (elektriciteit of warmte) te realiseren die de afzet van de geproduceerde energie mogelijk maakt.
4.1 Biomassa De strategische keuzen voor de inzet van deze verschillende biomassastromen worden grotendeels bepaald
door
de
commerciële
beschikbaarheid
van
conversietechnologie
(maar
ook
voorbewerkingtechnologieën). Daarnaast bepalen de fysisch-chemische eigenschappen van de biomassa de uiteindelijke brandstofkwaliteit. Vaak komen hieruit beperkingen voort met betrekking tot de biomassaflexibiliteit van conversie-installaties. Figuur 16 geeft op generieke basis de transitie voor droge en natte stromen weer. Voor droge biomassa is de verwachting dat in de komende paar jaar nog biomassa verbrandingsinstallaties gerealiseerd zullen worden. Rond 2015 is de verwachting dat vergassing op grote(re) schaal mogelijk wordt. Hiermee zal het rendement van biomassaconversie gaan stijgen en zal naast de productie van elektriciteit en warmte ook de productie van groengas en eventueel biobrandstoffen op gang komen. Rond 2030 zal naar verwachting de bioraffinage (toepassing van biomassa in de vervanging van allerlei producten uit aardolie).
Figuur 16: Twee generieke transitiepaden voor droge- en natte biomassa Uiteindelijk bepalen de aard van de biomassa en de commerciële beschikbaarheid welke biomassaenergieketens ontwikkeld kunnen worden en dus ook welke bijdrage biomassa aan de integrale energiemix kan leveren. Daarnaast speelt voor biomassa schaalgrootte altijd een onderscheidende rol met betrekking tot voornamelijk de economische haalbaarheid van biomassaconversie-installaties. Met betrekking tot het energiesysteem van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is de verwachting dat, op basis van het gemeente-eigen biomassa bronpotentieel, geen biomassaconversie-installaties op gemeentelijke schaal mogelijk zijn. De volumes van de biomassastromen bieden onvoldoende basis om ‘eigen’ installaties op te baseren.
31
Voor de ontsluiting van de biomassa zal gestreefd moeten worden naar regionale, provinciale of soms zelfs landelijke schaal om hieruit op economische wijze energieproducten te genereren. Het is een mogelijkheid dat gemeente Hendrik-Ido-Ambacht ‘host’ is van dergelijke installaties, dan wel installaties waarbij er sprake is van import van biomassa.
4.2 Wind Investeringsbehoefte Wanneer zes windmolens (11Mw)6 in de komende jaren geplaatst zouden worden, dan is de investeringsbehoefte ongeveer € 40 miljoen. Dit zijn de molens inclusief de installatie en een primair deel van de benodigde infrastructuur. De gemiddelde kostprijs van de geleverde energie bedraagt naar schatting ca. 0,12 tot 0,15 €/kWh. Kostprijsontwikkeling Figuur 17 geeft een mogelijke kostprijsontwikkeling weer voor wind-op-land voor verschillende turbinevermogens en uitgezet tegen de verwachte baseload prijs van elektriciteit. Vooral in de komende 10 jaar zal een significante kostenreductie waarneembaar zijn in de investering, maar ook in operationele kosten (vooral onderhoud)7. Voor grotere vermogens zou dit kunnen leiden tot een kostenneutrale situatie rond 2020 of zelfs daarvoor. 0,200 0,180
kostprijs windenergie (€/kWh)
0,160 0,140 2 Mw e turbine
0,120
4 MWe turbine
0,100
6 MWe turbine
0,080
elektriciteitsprijs (baseload, €/kWh)
0,060 0,040 0,020 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 17: Mogelijke Kostprijsontwikkeling wind-op-land bij een jaarlijkse piekbelasting van 2200 uur
6 6
Op basis van de SDE regeling 2009 wordt de totale projectkosten bepaald op 1350,- €/kW voor wind op land en 2000,- €/kW voor
wind “near shore” . 7
Gebaseerd op Rodel, H; “Ecology, economy and security of supply of the Dutch electricity supply system”, 2008.
32
Wind op land of wind op zee? Om de doelstelling van 20% duurzame energie in 2020 te realiseren, speelt windenergie een belangrijke rol. De realisatie van wind op zee komt naast de realisatie van wind op land. Voor beide toepassingen heeft het kabinet als doelstelling voor 2020 6.000 MW geformuleerd. De bouw van windturbines op land is goedkoper dan de bouw op zee. De investeringskosten voor wind op land worden geschat op ca. 1.350,- €/kW geïnstalleerd vermogen8. De totale investeringskosten voor wind op zee zijn sterk afhankelijk van o.a. de afstand tot de kust en de diepte ter plaatse maar zijn 2 á 3 x zo hoog. De investeringskosten voor het project waar HVC in gaat participeren (Borkum-West II) zijn ca. 3.125,- €/kW. Op zee waait het gemiddeld harder dan op land. Daardoor produceert een windturbine op zee meer elektriciteit per MW geïnstalleerd vermogen dan een windturbine op land. 30 MW vermogen op zee levert voldoende elektriciteit voor ca. 30.000 huishoudens. Dezelfde hoeveelheid vermogen op land levert elektriciteit op voor ca. 20.000 huishoudens. Ondanks de hogere opbrengsten, zijn door de veel hogere investeringskosten de productiekosten voor elektriciteit op zee hoger dan de productiekosten op land. Om projecten op zee toch te kunnen realiseren is daarom meer subsidie nodig dan voor wind op land9. Door financiële participatie kunnen windenergieprojecten mede worden gerealiseerd. De hoeveelheid duurzame energie die bij een bepaalde investering aan de investeerder kan worden toegerekend, is sterk projectafhankelijk. Dit wordt o.a. bepaald door de hoogte van de totale investering en de wijze van financiering van het project (bv. verhouding vreemd en eigen vermogen). De HVC-participatie van € 34 miljoen in Borkum-West II levert maximaal ca. 112,5 miljoen kWh/jaar op.
4.3 Zon 4.3.1 Zonnecellen Zonnepanelen zijn, op economische gronden, nu nog niet aantrekkelijk. De techniek en markt van PVpanelen is nog volop in ontwikkeling. Nieuwe en verbeterde typen komen op de markt, goedkopere productiemethoden worden gerealiseerd en de markt groeit elk jaar wereldwijd met 30%. Door deze ontwikkelingen is de verwachting dat de kostprijs van zonnestroom verder zal dalen. Daar tegenover staat dat de energieprijzen zullen stijgen. In figuur 16 mogelijke ontwikkelingen van de energieprijs en kosten voor zonne-energie opgenomen. Voor elk onderdeel zijn 2 trendlijnen opgenomen in de figuur, dit geeft een indicatie van de gevoeligheid van voorspellingen. Zo is het mogelijk dat zonne-energie nog voor 2025 onder de prijs van de groothandel komt te liggen, het is ook mogelijk dat de prijs van zonneenergie in 2035 nog 6 cent boven die van de groothandelsprijs ligt. Door deze twee ontwikkelingen is de verwachting dat in Nederland omstreeks 2020 de kostprijs voor met PV-systemen opgewekte elektriciteit gelijk ligt met de consumentenprijs van elektriciteit. Deze trends zullen er voor zorgen dat zonne-energie in de toekomst economisch aantrekkelijker worden, waar ontsluiting nu nog afhankelijk is van subsidies.
8
ECN/KEMA, Eindadvies basisbedragen 2010 voor elektriciteit en groen gas in het kader van de SDE-regeling (september 2009).
9
De langjarige zekerheid van de hoogte van de subsidie in Duitsland terwijl de subsidie voor projecten in Nederland nog onzeker is, is
voor HVC mede de reden geweest om te kiezen voor participatie in Borkum-West II.
33
0,8 0,7 Groothandel + 2%
0,6
Groothandel +6%
€/kW h
0,5
Consumentenprijs + 2% Consumentenprijs + 6%
0,4
Prijsontwikkeling zonnepanelen hoog
0,3
Prijsontwikkeling zonnepanelen laag
0,2 0,1 0,0 2005
2010
2015
2020
2025
2030
2035
jaar
Figuur 18: Verwachting van de kostprijsontwikkeling van zonne-energie uitgezet tegen de consumentprijs van elektriciteit en de groothandelsprijs Subsidies Voor systemen van 0,6 – 15 kWp10 wordt bij de SDE subsidie berekening voor 2010 uitgegaan van een kostprijs van 0,474 €/kWh. Voor systemen tussen 15 en 100 kWp is een kostprijs van 0,43 €/kWh bepaald. De huidige investeringskosten voor kleine en middelgrote systemen ligt nu rond € 4.570,- per kWp, voor de grotere systemen wordt gerekend met € 3.375,- per kWp. In Duitsland worden grote zonparken zonder uitzondering met dunne filmtechnologie gerealiseerd. Hierbij zijn investeringskosten van € 3.000,- per kWp mogelijk.11 Het potentieel aan voor zonnepanelen beschikbare vierkante meters is geschat op 862.000 m2. Wanneer het gehele bronpotentieel voor PV-panelen wordt benut dan vergt dat een investering van € 372 miljoen op basis van de bovenstaande investeringskentallen voor PV.
4.3.2 Zonneboilers Ook voor zonneboilers geldt dat deze op economische gronden nog niet aantrekkelijk zijn. De investeringskosten voor een standaard zonneboiler zijn ongeveer € 900,- per vierkante meter collector oppervlakte. Per vierkante meter wordt 60 m3 aardgas per jaar bespaard. De levensduur is ongeveer 20 jaar. Gezien de huidige gasprijs verdient de aanschaf van een zonneboiler zich nu niet terug. De ontsluiting is daardoor nu vooral afhankelijk van subsidies. Het totaal beschikbare oppervlakte voor zonnecollectoren van zonneboilers is geschat op 54.000 m2. Volledige benutting zou nu een investering vereisen van € 49 miljoen.
10
1 kWp is met de huidige techniek ongeveer 10 vierkante meter zonnepanelen
11
Eindadvies basisbedragen 2010 voor elektriciteit en groen gas in het kadere van de SDE-regeling, ECN en KEMA,
September 2009
34
4.3.3 Warmte uit asfalt/omgeving Wegen en verkeersterreinen kunnen gebruikt worden als zonnecollector. Op diverse plaatsen in Nederland is het principe van warmte uit asfalt al toegepast. Warmte die wordt gewonnen door koeling van het asfalt in de zomer kan worden opgeslagen in een waterdragende aardlaag, een aquifer geheten (zie ook paragraaf 4.4.2). In de winter kan deze warmte gebruikt worden voor verwarming van gebouwen en het ijsvrij houden van de wegen. Omdat er in Nederland een grotere behoefte aan warmte is dan koude, kan dit als optie worden gezien om extra warmte te produceren en op te slaan in een warmte-koude opslag (WKO). De warmte die gebruikt wordt voor het ijsvrij houden van de wegen is ongeveer 20% van de geproduceerde warmte, de overige 80% kan voor ruimteverwarming ingezet worden. Voor het asfalt zijn bijkomende voordelen. De levensduur van het asfalt is groter door constantere temperatuur. Daarnaast kan het asfalt ijsvrij gehouden worden door middel van verwarming. Het gebruik van het principe is nog beperkt in Nederland. Er zijn vaak veel partijen bij betrokken, waardoor het bestuurlijk een lastig te ontsluiten bron is. Voor het realiseren van deze systemen zien marktpartijen elk project nog als maatwerk.12 Het totaal systeem om warmte uit asfalt te benutten bestaat uit 5 onderdelen: 1.
Het systeem voor warmte winning uit asfalt;
2.
De warmte en koude opslag en terugwinning;
3.
Het distributienet;
4.
Het systeem voor de warmteopwerking (warmtepomp);
5.
Het systeem voor warmte afgifte (lage temperatuur verwarmingsradiatoren).
De investering voor warmte uit asfalt ligt tussen de € 25,- en € 50,- per vierkante meter voor het systeem in het asfalt. De levensduur is ongeveer 15 jaar. De baten zijn een langere levensduur voor het asfalt (15 jaar i.p.v. 10 jaar), lagere kosten voor het onderhoud en ijsvrij houden van het asfalt.
4.4 Aardwarmte + Warmtenet De economische aantrekkelijkheid van aardwarmte is sterk afhankelijk van de locale situatie. In deze paragraaf zijn de productiekosten van aardwarmte beschreven. In de paragraaf ‘warmtevoorziening’ is nader toegelicht hoe de gemeente in de warmtevraag kan voorzien.
4.4.1 Diepe aardwarmte (geothermie) De kosten van diepe aardwarmte hangen sterk af van de geologische omstandigheden in de lokale bodem. Goede economische inschattingen van de kosten vergen uitgebreid onderzoek van deze bodem. In het beeld wat hier geschetst wordt, is uitgegaan van een boring tot 3 kilometer diepte en een vermogen van 10 MW per station. Tevens is verondersteld dat de temperatuur van het geproduceerde warmwater tenminste 80 ºC bedraagt. De totale investering voor dergelijke warmtestations is geraamd op € 8 miljoen tot € 9 miljoen per station. De investering in 2 warmtestations ligt rond € 17 miljoen. Wanneer alle geproduceerde warmte wordt afgezet zijn de productiekosten ongeveer € 3,5 - € 5 per GJ. Dit is exclusief transport en distributiekosten.
12
Duurzame warmte en koude in Nederland, ECN, juni 2009
35
4.4.2 Ondiepe aardwarmte (warmtepompsystemen) Het benodigde energiesysteem voor de benutting van ondiepe aardwarmte bestaat uit een bronsysteem in de bodem en een warmtepomp om de temperatuur van de bodemwarmte te verhogen naar een temperatuur van typisch 55 ºC, zodat de warmte geschikt is voor verwarmingsdoeleinden. Er zijn op hoofdlijnen twee typen bronsystemen, open en gesloten systemen. Een open systeem haalt de warmte uit een watervoerende aardlaag, ook wel aquifer geheten. Omdat de winning van warmte zorgt voor koude, kan deze koude in de zomer worden gebruikt voor koeling. De opslag van warmte en koude in een aquifer wordt ook wel Warmte-Koude-Opslag of afgekort WKO genoemd. Dit bronsysteem wordt voor grotere vermogens gebruikt, bijvoorbeeld woonwijken van enkele honderden woningen of kantoorgebouwen. Een gesloten systeem maakt gebruik van zogeheten bodemlussen. Dit zijn slangen waar een warmtemedium doorstroomt en de warmte of koude opneemt van de bodem. Dit systeem is vooral geschikt voor kleinere vermogens en wordt daarom vaak voor individuele woningen gebruikt. Voor ondiepe aardwarmte zijn twee systeemconfiguraties doorgerekend: •
Een individuele warmtepomp afnemer;
•
Een collectieve warmtepomp voor meerdere afnemers.
De schatting van het potentieel is gebaseerd op de warmtevraag voor lage temperatuur doeleinden binnen de gemeente. De huidige warmtevraag is ingeschat op 0,9 PJ/jaar. Uitgangspunt is dat de bodem voldoende mogelijkheden heeft voor de opslag en/of winning van warmte en koude. De integrale kostprijs voor individuele warmtepompen per aansluiting varieert in de range van € 30 tot € 45 per GJ. De variatie wordt vooral bepaald door de hoogte van het energiegebruik per aansluiting. In deze prijs is rekening gehouden met €5.000/aansluiting subsidie (±€ 6/GJ). Daarnaast is verondersteld dat de meerkosten die gemoeid zijn met een hoger capaciteitstarief voor elektriciteit via subsidies of aparte regelingen worden vermeden. Nu is het zo dat bij een normaal capaciteitstarief voor huishoudens (3 x 25 A) ongeveer € 200-250/jaar wordt betaald en voor een 3 x 35 A aansluiting (nodig voor warmtepompen) zo’n € 750/jaar (meerkosten ongeveer €10/GJ!). De integrale kostprijs voor collectieve warmtepompen is vastgesteld op basis van één warmtepomp per 100 huishoudens. Op deze wijze worden een aantal hoge lasten per aansluiting (afschrijving + aansluitkosten) omlaag gebracht en geldt het grootverbruikers tarief voor elektriciteit. Deze voordelen moeten echter wel opwegen tegen meerkosten van het lage temperatuur warmtenet dat nodig is om 100 aansluitingen aan één warmtepomp te koppelen. Voor dit systeem varieert de integrale kostprijs in de range van € 27 tot €36 per GJ met inbegrip van €1.800/aansluiting subsidie (± € 2,50/GJ).
4.5 Warmtevoorziening woningen en utiliteitsbouw In Nederland wordt een groot deel van de energie, ongeveer 40%, gebruikt voor warmte. Voor ruimteverwarming en tapwater van huizen en utiliteitsbouw is de temperatuur niet hoger dan 100º Celsius. Dit geldt ook voor de verwarming van kassen. Warmte lager dan 100º Celsius is een laagwaardige vorm van energie die op veel manieren geproduceerd kan worden.
36
In de industrie wordt warmte van hogere temperaturen gebruikt voor productieprocessen. Niet alle warmtebronnen lenen zich voor hoogwaardige toepassingen.13 Restwarmte Restwarmte is een algemene naam voor warmte die vrijkomt bij processen waar verder niets mee gedaan wordt. Een sprekend voorbeeld is de warmte van de automotor. In de winter gebruik je de motorwarmte deels voor verwarming, in de zomer doe je er niets mee. De energie van de brandstof wordt in de winter dus efficiënter gebruikt dan in de zomer. Het gebruik van de warmte in de winter kan over het algemeen niet als ‘duurzaam’ worden bestempeld. De warmte wordt in de meeste gevallen geproduceerd met fossiele brandstoffen (diesel en benzine). Slechts in het geval van het gebruik van biobrandstoffen kun je spreken van duurzame warmte. De restwarmte van industriële processen en energiecentrales kunnen we vooral gebruiken voor verwarming. Net als in het voorbeeld van de auto maak je dan efficiënter gebruik van de energie van de brandstof. Daarbij geldt ook dat alléén wanneer de brandstof duurzaam is, de warmte ook duurzaam is. De bronnen voor restwarmte in de gemeente zijn in deze energievisie niet onderzocht. In de regio Drechtsteden is een grote hoeveelheid restwarmte beschikbaar (waaronder de afvalcentrale van HVC in Dordrecht). Momenteel loopt een studie naar de technische en economische haalbaarheid van een regionaal warmtenet als één van de projecten uit het programma Stroomversneller van de provincie Zuid-Holland.
Om een overwogen keuze te maken welke bronnen in te zetten voor laagwaardige warmte is het noodzakelijk te weten welke opties (zie bijlage C ‘warmtesystemen’) er zijn en in welke mate ze aan de volgende criteria voldoen: •
duurzaamheid/rendement: hoe verhoudt zich de hoeveelheid warmte die uit een duurzame bron wordt geproduceerd tot de toegevoerde hulpenergie;
•
exergetische inzet van de bron: hoe goed wordt de energetische kwaliteit van een bron benut. De exergiediscussie is zeer actueel en dominant ten aanzien van de huidige inzet van aardgas in woningen/utiliteiten waarbij een hoogwaardige brandstof wordt ingezet om uiteindelijk warmte van 20 ºC te maken;
•
economie: tegen welke consumentenprijs kan de warmte geleverd worden;
•
leveringzekerheid: is een bron als basisinzet voor warmte te benutten of is het een aanvullende optie op een basissysteem. Zonneboilers zijn bijvoorbeeld typische aanvullende systemen, waarbij altijd een ander basissysteem noodzakelijk is.
In deze studie is een benadering gekozen waarbij op basis van duurzaamheid en exergie een rangorde in de verschillende alternatieven is aangebracht. Voor verwarming van huishoudens en utiliteiten is deze: Restwarmte -> Geothermie -> Warmtepompen (evt. aangevuld met zonnewarmte) -> Biomassa > Groengas Deze volgorde wordt aangehouden, tenzij op basis van economische gronden of leveringzekerheid anders blijkt. Om inzichtelijk te maken hoe de warmtevoorziening voor woningen en utiliteitsbouw in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht optimaal georganiseerd kan worden zijn twee analyses uitgevoerd:
13
Gas en elektriciteit hebben een hoge energetische kwaliteit, beiden kunnen voor vele doeleinden gebruikt worden, de exergie is
ongeveer 1. Water met een temperatuur van 40 graden celsius is voor zeer beperkte doeleinden te gebruiken. De exergie is ongeveer 0,03, wat betekend dat de kwaliteit slechts 3% is ten opzichte van dezelfde hoeveelheid energie in de vorm van elektriciteit.
37
1.
Een integrale kostprijsanalyse op buurtniveau voor de toepassing van geothermie + warmtenet in vergelijking met de huidige integrale kostprijs op basis van aardgasgestookte CV-ketelsystemen;
2.
Een kostprijsanalyse ter vergelijk van geothermie met alternatieve opties (warmtepompsystemen).
Beide analyses samen geven aan hoe de economie van duurzame alternatieven voor aardgas zich op dit moment verhouden tot de bestaande aardgasinfrastructuur en welk alternatief op basis van kosten de voorkeur heeft.
4.5.1 Kostprijsanalyse geothermie + warmtenetten In de analyse is de situatie verondersteld dat alle potentiële warmtegebruikers zijn aangesloten op het warmtenet. Voor de buurten, waarvoor geldt dat de integrale kosten van aardwarmte+warmtenet nagenoeg gelijk zijn aan de huidige integrale kosten van gasgestookte CV-ketels, wordt verwacht dat op korte tot middellange termijn (<2025) op economische basis een warmtenet gerealiseerd kan worden. De integrale kosten voor gasgestookte CV-systemen bedraagt op dit moment ± 30 €/GJ (op basis van 0,16 €/Nm3 aardgas in maart 2010).
Figuur 19: Financiële haalbaarheid warmtenet in relatie tot integrale kostprijs. Op basis van dit financiële criterium blijkt dat de economische kansen voor de uitrol van een warmtenet op basis van aardwarmte aanwezig zijn. De kern heeft een dusdanig hoge warmtevraag en dichtheid, dat de kostprijs lager is dan < 35 €/GJ. In hoeverre de bodem geschikt is om een warmte infrastructuur te dragen is hier niet in meegenomen. Een warmtenet gebaseerd op de in aanmerking komende buurten (kostprijs < 110% aardgas gestookt) betreft ongeveer 9.000 woningen en ongeveer 960 bedrijven met een totaal gebruik van 0,63 PJ/jaar (@2008). Het totale benodigde vermogen van het warmtenet in deze buurten is geschat op ongeveer 23 MWth.
38
Het geschat benodigde vermogen ligt dus boven het geschat praktisch potentieel van geothermie. Voor het transport van het aardwarmtestation naar de gemeentelijke buurten is rekening gehouden met 15 km transportnet om alle wijknetten op de aardwarmtestations aan te sluiten. Naar schatting is een investering van € 17 miljoen gemoeid met de 2 aardwarmtestations. De benodigde investering in het totale warmtenet (transport en distributienet) is geraamd op ordegrootte € 72 miljoen (zonder vermindering van de totale aansluitbijdrage per aangesloten gebruiker). De integrale kostprijs van de warmtevoorziening ligt in de orde van € 23 tot € 35 /GJ, vergelijkbaar met aardgas gestookte verwarmingsystemen.
4.5.2 Vergelijk kosten geothermie met warmtepompsystemen In figuur 20 is het resultaat weergegeven van de kostprijsvergelijking van geothermie en warmtepompsystemen. Per buurt is aangegeven welk warmtesysteem op basis van duurzaamheid en economie voorkeur heeft. Voor de “landelijke gebieden” komen de individuele systemen als beste optie naar voren. Door de lage woningdichtheid en de beperkte vraag is een warmtenet niet rendabel.
Figuur 20: Voorkeurswarmtesysteem op basis van duurzaamheid en economie
4.5.3 Investeringsbehoefte verduurzaming warmtevoorziening bestaande bouw Indien de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht de voorziening voor ruimteverwarming en tapwater op basis van de voorkeurssystemen verduurzaamt, ligt de totale investering rond € 142 miljoen. Deze inschatting is gebaseerd op actuele investeringskengetallen. In de volgende tabel staat de investering uitgesplitst naar de drie systemen en is aangegeven hoeveel woningen en bedrijven zijn aangesloten.
39
Tabel 2: Kentallen bij verduurzaming op basis van voorkeursystemen Systeem
Investering (M€)
Geothermie + warmtenet Collectieve WP + WKO Individuele WP
# woningen
137 0 5
# bedrijven
9.325 0 335
960 0 25
Investering per aansluiting (€)
Bijdrage (PJ/jaar)
13.346 0 13.498
0,63 0,00 0,02
4.6 Warmtevoorziening glastuinbouw Voor de verduurzaming van de warmtevoorziening van de glastuinbouw gelden principieel dezelfde criteria als voor woningen en utiliteiten (zie paragraaf 4.4). De opgave voor de glastuinbouw betreft echter niet zozeer haalbaarheid van een warmtenet, maar vooral de invulling van de totale warmtevraag en bijhorend vermogen. Tevens speelt CO2-levering een onvoorwaardelijke rol en die in de huidige praktijk vooral gekoppeld is aan warmtelevering (via gasgestookte WKK). Dit maakt dat, beredeneerd op basis van de warmtevraag, dezelfde prioriteit wordt gesteld als voor woningen en utiliteiten. Echter, op basis van CO2 levering verdient de inzet van biomassa(-WKK) in de glastuinbouw een nadere beschouwing, ook omdat de biomassa normaliter via WKK modus voor elektriciteitsproductie wordt ingezet. Tabel 3: Prioritering inzet van duurzame bronnen in glastuinbouw Prioritering Warmte
CO2
1
Restwarmte
“Rest” CO2
2
Geothermie
biomassa
3
Warmtepompen
4
Biomassa
Op basis van de verschillende prioriteiten kan gedacht worden aan een duurzame invulling van de warmtevraag, waarbij zoveel biomassa wordt ingezet dat de CO2 behoefte is ingevuld en dat de resterende warmtevraag door geothermie en warmtepompen wordt verzorgd. Warmtevraag De warmtevraag van 22 hectare glastuinbouw in Hendrik-Ido-Ambacht is ± 0,25 PJ/jaar. Het benodigde geïnstalleerde vermogen is ongeveer 27 MWth. CO2 vraag Typische waarden voor CO2-bemesting variëren tussen 34 en 40 kg CO2 per vierkante meter kasoppervlak. Dit is 340-400 ton CO2/ha. Voor de glastuinbouw in Hendrik-Ido-Ambacht is daarmee een CO2 behoefte van 7.500 tot 8.800 ton/jaar.
4.6.1 Biomassa (WKK) Om de CO2-vraag uit biomassa te produceren is ongeveer 700-800 ton biomassa/ha benodigd (droge stof basis). Op natte basis zou dit bijvoorbeeld 1500 ton/ha betekenen in geval van vers hout. Voor de huidige glastuinbouw in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is dan 30.000 ton/jaar vers hout benodigd met een energiewaarde van 0,25 PJ/jaar.
40
Indien deze biomassa wordt ingezet in een bio-WKK installatie op basis van vergassing kan deze installatie ongeveer 4 MW thermisch vermogen leveren (warmte) en 3 MW elektrisch vermogen. Dit komt overeen met 0,1 PJ/jaar warmte en 0,075 PJ/jaar elektriciteit. De warmtevraag en CO2 gedurende het jaar lopen niet gelijk. Geproduceerde warmte kan opgeslagen worden in een aquifer (zie ook 4.4.2) of, bij ontwikkeling van een warmtenet, geleverd worden aan woningen en bedrijven. Een andere optie is het elektrisch rendement te verbeteren ten kosten van het thermisch rendement (en daarmee het vermogen). De bovenstaande analyse is gebaseerd op het CO2 gebruik voor open kassen. Wanneer gesloten kassen worden toegepast, daalt de CO2 behoefte naar verwachting met ongeveer 60-70%.
4.6.2 Geothermie Op basis van de jaarlijkse warmtevraag van 0,25 PJ is 1 aardwarmtestation van 10 MWth benodigd om deze vraag volledig te dekken. Op basis van geïnstalleerd vermogen van 27 MWth zijn er echter ongeveer 3 warmtestations nodig. Op basis van het geschatte bronpotentieel voor geothermie in de gemeente, 2 aardwarmtestations voor 0,63 PJ/jaar, kan de warmtevoorziening niet volledig worden ingevuld door geothermische warmte. Indien geothermie ook ingezet wordt in de woningen en utiliteiten, is er een tekort aan geothermische warmte.
4.6.3 Warmtepompen Het opwekken van 25 MWth door middel van WKO + warmtepompen vereist een WKO met een debiet van 25.000 m3/uur14. Bij een COP (coëfficiënt of performance)15 van 4 is bij het maximale vermogen van 25 MWth een elektrisch vermogen van 6,5 MWe benodigd. Op jaarbasis is het elektriciteitsverbruik van de warmtepompsystemen 0,05 PJ/jaar.
4.6.4 Integrale benadering Op basis van de 3 bovenbeschreven opties voor de warmtevoorziening blijkt dat een combinatie van systemen voor de glastuinbouw gewenst is in de gemeente. Voor de verduurzaming van de huidige vraag heeft, op basis van de eerder genoemde prioriteit, de in tabel 4 genoemde combinatie van systemen de voorkeur. Hierbij is er van uitgegaan dat er geen restwarmte en rest CO2 beschikbaar is. Tabel 4: Verduurzaming kassenbouw Systeem Warmtestations
Warmte
Elektriciteit
CO2
Hulpenergie
Ordegrootte
(MWth)
(MWe)
Kton/j
(MWe)
Investering €
20
-
WKO + WP
3
-
Bio-WKK
4
3
€ 17 miljoen ± 0,75 7-8
€ 1 + € 3 miljoen € 100 miljoen
14
Vergelijkbare debieten zijn reeds vergund in Nederland
15
COP=Coëfficiënt of performance: de verhouding tussen de hoeveelheid afgegeven warmte tegenover de hoeveelheid verbruikte
energie van o.a. een warmtepomp. Deze energie wordt bij de warmtepomp gebruikt door de compressor.
41
42
5
Scenario’s
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden twee scenario’s beschreven met het effect van de maatregelen op zowel het energiegebruik als op de productie van duurzame energie. Deze 2 scenario’s zijn het autonome scenario waarbij door de gemeente invulling wordt gegeven aan gemaakte afspraken en ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving (zoals de aanscherping van de EPC) en een intensief scenario waarbij de gemeente zich extra inspant op zowel het gebied van de energiebesparing als de realisatie van duurzame energieopwekking. Beide scenario’s bestaan uit een gebruiksdeel en een energieproductie deel. In de eerste paragraaf komt de gebruiksontwikkeling aan de orde voor zowel het autonome als het intensieve scenario. In de tweede paragraaf is de duurzame energieproductie ontwikkeling uiteengezet. Tenslotte worden in dit hoofdstuk de scenario’s voor zowel energiegebruik als DE-productie in één figuur samengevoegd. In hoofdstuk 2 is de belangrijke rol in het totale energiegebruik binnen de gemeente Hendrik-IdoAmbacht van het gebruik van transportbrandstoffen door de scheepvaartsector aangegeven (ca.18%). De afgelopen jaren is het besef gegroeid dat de scheepvaartsector een belangrijke bron is van emissies naar de lucht. Dat zijn zowel emissies die van belang zijn voor de (lokale) luchtkwaliteit (fijn stof, SO2 en NOx) als CO2. Maatregelen om deze emissies te reduceren zijn o.a. het verbeteren van de kwaliteit van de brandstoffen (bijvoorbeeld verlaging van het zwavelgehalte of het gebruik van GTL (Gas To Liquids)), verbetering van het rendement van de motoren en de toepassing van katalysatoren. Voor de CO2-emissie wordt deelname in het internationale handelssysteem voor broeikasgassen overwogen. In verband met deze ontwikkelingen wordt als autonome ontwikkeling voor het gebruik van transportbrandstoffen een jaarlijkse reductie van 1% voorzien. De ontwikkelingen op het gebied van transportbrandstoffen door de scheepvaart worden voornamelijk op nationaal en zelfs internationaal niveau bepaald. De mogelijkheden voor een gemeente om hier invloed op uit te oefenen zijn gering. Daarom worden in de scenario’s de ontwikkelingen exclusief het brandstofgebruik door de scheepvaart weergegeven.
43
5.2 Scenario’s energiegebruik 5.2.1 Autonome scenario Autonome scenario vs. ‘niets doen’. Het autonome scenario zoals dat in deze energievisie wordt beschreven, vraagt veel inspanningen van de gemeente. In dit scenario wordt er namelijk van uitgegaan dat de gemeente volledige invulling geeft aan op landelijk niveau gemaakte afspraken (convenanten, overeenkomsten etc.). Op het gebied van technologieontwikkeling wordt geen actieve rol van de gemeente gevraagd. Het scenario ‘niets doen’ zal leiden tot lagere DE-productie en hogere energieconsumptie en is gelet op de gemaakte bestuurlijke afspraken geen reëel alternatief.
Bij het autonome scenario wordt er vanuit gegaan dat zowel de gemeente als andere partijen invulling geven aan de afspraken die in het kader van energiebesparing met het Rijk zijn gemaakt (zie bijlage D). Voor de gemeente zijn in dit kader met name de afspraken in het kader van het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007 – 2011 van belang. Om invulling aan deze afspraken te kunnen geven, is een actieve rol van de gemeente nodig. Dit zal voor veel gemeenten vaak tot grote inspanningen op dit gebied leiden. Dat betekent o.a. het volgende; •
Door de gemeente wordt invulling gegeven aan de in het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk gemaakte afspraak om te streven naar een verlaging van het energiegebruik in woningen met 50% in 2020. Dit wordt gerealiseerd door de wettelijke aanscherping van de EPC en het maken van afspraken met projectontwikkelaars en woningcorporaties. Voor bestaande woningbouw is een actieve rol van de gemeente vastgelegd bijvoorbeeld op het gebied van voorlichting en het op lokaal niveau bij elkaar brengen van partijen om afspraken te maken over energiebesparing bij renovatie;
•
De gemeente zal als bevoegd gezag in het kader van de Wet milieubeheer voorschriften met betrekking tot energiebesparing actief handhaven.
•
Van andere partijen worden de inspanningen verwacht zoals deze in diverse convenanten zijn vastgelegd bijvoorbeeld bij renovatie van bestaande woningbouw (Convenant energiebesparing corporatiesector), bij nieuwbouw (Lente-akkoord met de bouwsector), met de industrie (Meerjarenafspraken met brancheorganisaties) en met de agrarische sector (Convenant Schone en zuinige agrosectoren).
Op gebied van gebruikerstechnologieën doet de markt zijn werking en zullen belangrijke innovaties hun intrede doen. Hiervan wordt de ‘all-electric’ ontwikkeling met daarin als speerpunt elektrisch rijden als zeer belangrijk geacht. Het autonome scenario gaat uit van lichte groei van de industrie dat zich uit in een bruto jaarlijkse toename van 0,5% van het energiegebruik. Conform de MJA16 afspraken (zie ook Bijlage E ) van de industrie met het rijk zal daarmee netto een daling van het gebruik gaan optreden, in dit geval geprognosticeerd op 0,5% per jaar.
16
MJA = meerjarenafspraken energie-efficiency, overeenkomsten tussen de overheid en bedrijven en instellingen over het effectiever
en efficiënter inzetten van energie.
44
Voor de glastuinbouw wordt in verband met de intensivering van de teelt en een toenemende mate van belichting, een stabilisatie in het energiegebruik voorzien. Zie ook intermezzo glastuinbouw over de ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie in de sector glastuinbouw. Intermezzo glastuinbouw De glastuinbouw is een energie-intensieve sector. Van het totale gasverbruik in Nederland wordt 10% ingezet voor verwarmingsdoeleinden in de glastuinbouw terwijl van het totale elektriciteitsgebruik 3% in de glastuinbouw wordt ingezet. Alhoewel de benodigde hoeveelheid energie per standaard hoeveelheid product de afgelopen decennia zeer sterk is gedaald, is er bij het absolute energiegebruik slechts sprake van een geringe daling. Het absolute energiegebruik is hierbij sterk afhankelijk van de aard van het geteelde gewas (bv. wel of geen belichting, het temperatuurniveau en de daarbij behorende warmte- en/of koude-vraag). Voor gemeenten met een omvangrijk areaal aan glastuinbouw zal het energiegebruik door deze sector een significante rol spelen bij het totale energiegebruik binnen de gemeente. Voor het realiseren van duurzaamheidsdoelstellingen binnen een gemeente, spelen in dat geval de ontwikkelingen binnen de sector een belangrijke rol. Ontwikkelingen warmte-/koudevraag Kassen zijn grote zonnecollectoren waar veel warmte wordt opgevangen. In de huidige glastuinbouw wordt een groot deel van deze warmte via ventilatie onbenut naar buiten afgevoerd. Een semi-gesloten kasconcept gaat uit van het terugwinnen van deze warmte via warmtewisselaars, het tijdelijk opslaan van deze warmte (o.a. in ondergrondse watervoerende lagen de zgn. aquifers) en benutten van deze opgeslagen warmte bij een warmtevraag. Voor een optimale benutting van dit ‘warmteoverschot’ is clustering van teelten (met verschillende warmtebehoeftes) en functies (bv. naast glastuinbouw tevens woningbouw) noodzakelijk. Een vermindering van de inzet van fossiele brandstoffen t.b.v. verwarmingsdoeleinden wordt eveneens gerealiseerd door het benutten van de in de diepe ondergrond aanwezig warmte (geothermie). Omdat deze warmte op een voldoende hoog temperatuurniveau beschikbaar is, vraagt deze toepassing veel minder aanvullende elektriciteit (pompenergie) dan de benutting van in aquifers opgeslagen warmte waarbij naast de pompenergie voor het verplaatsen van het water, tevens elektriciteit door de warmtepomp wordt gebruikt. Ontwikkelingen elektriciteitsvraag Het elektriciteitsgebruik in de glastuinbouw wordt vooral veroorzaakt door de toepassing van assimilatie-belichting. De ontwikkeling van de nu nog experimentele led-verlichting kan tot een verlaging van de elektriciteitsvraag t.b.v. verlichting leiden. De ontwikkeling van een gesloten kas leidt tot een toename van het elektriciteitsgebruik door de toepassing van ventilatoren en (warmte-) pompen. Binnen de sector zijn beperkte mogelijkheden aanwezig om met eigen bronnen duurzame elektriciteit te produceren. Binnen grootschalige glastuinbouwgebieden kan mogelijk ruimte worden gereserveerd voor het plaatsen van windturbines. Daarnaast kan door het benutten van vrijkomende biomassastromen elektriciteit worden geproduceerd. Het toepassen van traditionele PV-panelen is zeer beperkt mogelijk op niet voor de plantenteelt benutte gedeelten. Het toepassen van transparante zonnepanelen is slechts zeer beperkt mogelijk omdat deze een beperkt gedeelte van het licht doorlaten met aanzienlijke opbrengstdalingen tot gevolg De energieneutrale glastuinbouw Er worden diverse begrippen gehanteerd die betrekking hebben op de ontwikkelingen van de glastuinbouw m.b.t. het energiegebruik: ‘De Kas als Energiebron’, ‘Klimaatneutrale glastuinbouw’ , ‘Energieneutrale glastuinbouw’. Een energieneutrale kas wordt door de sector gedefinieerd als een kas waarin op jaarbasis geen fossiele primaire energie wordt verbruikt. Bij ontoereikende productie aan duurzame energie uit eigen bronnen, kan volgens deze definitie energieneutraliteit worden bereikt door de inkoop van duurzame energie (bv. bio-olie, biogas, groene stroom). De ambitie van de sector is dat in 2020 in nieuwe kassen energieneutraal (en economisch rendabel) geteeld kan worden. Gevolgen ontwikkelingen glastuinbouw voor gemeentelijke energievisie In de door het CQteam op te stellen energievisie blijft de energieconsumptie gescheiden van de duurzame energieproductie. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt dat bij de glastuinbouw de inzet van (eigen of ingekochte) duurzame bronnen wel tot een verduurzaming kunnen leiden maar niet tot een absolute daling van het energiegebruik hoeven te leiden.
45
Op grond van de historische ontwikkeling over de periode 1995 – 2007 wordt uitgegaan van een daling van de totale energieconsumptie (warmte en elektriciteit) van 1%/jaar. De productie en nuttige toepassing van duurzame warmte op een laag temperatuursniveau (gesloten kas) kan alleen worden gerealiseerd bij nieuwbouw. Omdat de toepassing van geothermische warmte op een veel hoger temperatuursniveau plaats vindt, is dit eenvoudiger toepasbaar binnen de bestaande glastuinbouw met hoge temperatuurverwarming. De productiemogelijkheden voor duurzame elektriciteit zijn sterk locatieafhankelijk en worden o.a. bepaald door de plaatsingsmogelijkheden voor windturbines en/of een vergistingsinstallatie. Bij de inzet van duurzame energiebronnen in plaats van WKK’s, vindt geen CO2productie plaats zodat er dan op nadere wijze in de zodat er dan op andere wijze in de CO2-behoefte moet worden voorzien.
Figuur 21 geeft een prognose van het energiegebruik ten gevolge van de autonome ontwikkelingen. Het gebruik van energie in de gemeente (excl. scheepvaart) daalt van ongeveer 1,8 PJ/jaar in 2010 naar ca. 1,4 PJ/jaar in 2035. Een groot deel van deze vermindering plaats zal vinden na 2020. Dit wordt veroorzaakt doordat belangrijke ontwikkelingen zoals een EPC van 0 vanaf 2020 en elektrisch rijden dat naar verwachting rond 2020 pas echt omvangrijk wordt. Voor zware vrachtwagens lijkt elektrisch rijden geen voor de hand liggende optie. Voor personenauto’s en andere lichte voertuigen wordt het elektrisch rijden van 90% van de kilometers haalbaar geacht17. Figuur 21 geeft eveneens een prognose van de verandering van de energiemix die gepaard gaat met de autonome ontwikkelingen. Door de afname van aardgasinzet in huishoudens, een toename van het gebruik van elektriciteit in huishoudens, maar vooral ook een toename van het elektriciteitgebruik door elektrisch rijden, neemt in de energiemix van gemeente Hendrik-Ido-Ambacht het aandeel van elektriciteit sterk toe terwijl het belang van aardgas ten behoeve van verwarming en het belang van de conventionele transportbrandstoffen sterk afnemen. 2,0 1,8
Energieconsumptie (PJ/jaar)
1,6 1,4 Conv . Transportbrandstoffen
1,2
Oliederivaten Aardgas (anders)
1,0
Elektriciteit
0,8
LT warmte (aardgas) Warmte
0,6 0,4 0,2 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 21: Verwachte ontwikkeling integrale energiegebruik (en energiemix) gemeente Hendrik-IdoAmbacht (excl. scheepvaart) op basis van autonome ontwikkelingen.
17
Nagelhout, D. & Ros, J.P.M. (2009) Elektrisch autorijden Evaluatie van transities op basis van systeemopties. Planbureau voor de
leefomgeving
46
5.2.2 Intensieve scenario energiegebruik In het intensieve scenario doet de gemeente naast de onder het autonome scenario genoemde inspanningen, extra inspanningen om de gewenste ontwikkelingen te stimuleren. Hierbij wordt door de gemeente aanvullend beleid gevoerd ten aanzien van: •
Duurzaam bouwen: In overleg met projectontwikkelaars worden bij projectmatige nieuwbouw afspraken maken over de toepassing van een lagere EPC dan op dat moment wettelijk is vereist. Met de woningcorporaties worden afspraken gemaakt voor het versneld uitvoeren van renovaties met ambitieuze doelstellingen voor de te realiseren energiebesparing.
•
Energiebesparing bij bedrijven. De gemeente kan intensief inzetten op energiebesparing bij bedrijven.
•
Voor de glastuinbouw wordt evenals in het autonome scenario ingezet op afspraken aansluitend bij de ambitie van de sector glastuinbouw om vanaf 2020 in nieuwe kassen klimaatneutraal te telen. Dat wil zeggen dat bij vervanging van kassen deze vanaf 2020 geleidelijk worden vervangen door nieuwe kassen waarin klimaatneutraal geteeld kan worden.
Het resultaat van de extra beleidsmaatregelen op de totale energievraag hebben slechts een geringe invloed op het energiegebruik. Ten opzichte van het autonome scenario is er jaarlijks 0,01 PJ extra besparing mogelijk. Hierbij is voor nieuwbouw (duurzaam bouwen) uitgegaan van een verlaging van de EPC van 0,1 t.o.v de wettelijk vastgestelde EPC van 0,6 in 2011 en 0,4 in 201518. Voor renovaties is uitgegaan van een EPC van 0,8 in 2015 dalend naar 0,5 vanaf 2025. In de Meerjarenafspraken Industrie wordt uitgegaan van gemiddeld 1% besparing. In onderstaande grafiek is het resultaat weergegeven ingeval de gemeente intensief inzet op energiebesparing bij bedrijven en wordt uitgegaan van een grotere besparing tot 2025 met een maximum van 2,5% per jaar. 2,00
Autonome Ontwikkelingscenario Versneld duurzaam bouw en
1,80
Bov engemiddelde besparing industrie Totaal intensief scenario
Integraal energiegebruik (PJ/jaar)
1,60 1,40 1,20 1,00 0,80 0,60 0,40 0,20 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 22: Effect van extra beleidsinspanningen gemeente Hendrik-Ido-Ambacht op integraal energiegebruik (excl. scheepvaart)
18
een verdere verlaging van de EPC voor de nieuwbouw in het Tussengebied zal het effect van ‘versneld duurzaam bouwen’ in het
intensieve scenario nog iets versterken.
47
5.3 Scenario’s duurzame energieproductie 5.3.1 Autonome scenario DE-productie Gemiddeld genomen zal het autonome scenario in Nederland tot een productie van ongeveer 20% duurzame energie in 2020 moeten leiden, conform de nationale duurzame energiedoelstelling voor DE productie. Op basis van dit percentage is het nationale subsidiebeleid geformuleerd. De vraag is echter of tot 2020 duurzame energieopwekking vooral afhankelijk is van subsidies, of dat door schaarste van fossiele energiedragers duurzame energie productie economisch al rendabel is. Het autonome scenario dat hier wordt toegepast gaat ervan uit dat schaarste van fossiele brandstoffen er toe leidt dat rond 2015 duurzame energie productie economisch van de grond komt. Gezien de prijsstelling van de verschillende DE varianten (zie ook paragraaf 4) zal naar verwachting duurzame energieproductie vooral op basis van wind (waar mogelijk), biomassa en aardwarmte zijn. Rond 2020 zal zon ook een dominantere rol innemen en wordt het energiesysteem over de gehele breedte vergaand verduurzaamd. Figuur 23 geeft de verwachte groei van duurzame energieproductie op basis van autonome ontwikkelingen. Dit scenario volgend leidt naar verwachting tot een DE productie van ongeveer 0,18 PJ/jaar in 2020 en 0,49 PJ/jaar in 2035. Hieronder volgt een verdere toelichting op de verschillende transitiepaden (zie ook Tabel 1) 0,50
0,45
0,40
Energieproductie (PJ/jaar)
0,35
0,30
Aardw armte
0,25
Wind Zon
0,20
Biomassa 0,15
0,10
0,05
0,00 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 23: Duurzame energieproductie volgens het autonome scenario Biomassa In het autonome scenario wordt allereerst verondersteld dat de huidige biomassa-inzet wordt gecontinueerd. Dit betreft vooral de inzet van huishoudelijk afval en B-hout en gft in bestaande- of in de nabije toekomst geplande verbranding- en vergistinginstallaties. Zonder integrale coördinatie op de biomassa(rest)stromen in de gemeente wordt tevens verondersteld dat een beperkt deel van de andere biomassa’s door marktwerking (ook van buiten de gemeente) op suboptimale wijze zal worden ontsloten voor energietoepassingen.
48
Vooral vanuit logistieke overwegingen en door (commerciële) optimalisatie vanuit het blikveld van organisaties in plaats van optimalisatie op basis van het gemeentelijk- en maatschappelijke belang. Het autonome scenario veronderstelt een gemiddelde ontsluiting van ongeveer 30% in 2020. Wind In het autonome scenario vervult de gemeente een passieve rol in de realisatie van nieuwe windparken (lijnopstellingen). Er worden dan geen windturbines in Hendrik-Ido-Ambacht gerealiseerd. Zon Met zonne-energie als duurste duurzame bron zal zon vermoedelijk voor 2020 nog geen dominante rol vervullen. Gelet op de kostprijs van de bestaande PV systemen zal de implementatie voorlopig nog voornamelijk door de hoogte van de subsidies worden bepaald. In het autonome scenario wordt daarom uitgegaan van een procentuele ontsluiting van het bronpotentieel van 13% in 2020 voor transitiepaden Z1 en Z2. Daarna loopt de ontsluiting op tot 68% in 2035. Voor transitiepaden Z3 en Z4 is uitgegaan van 21% ontsluiting in 2020, oplopend tot 86% in 2035. De ontsluiting van warmte uit asfalt vereist een extra inspanning van de gemeente en wordt daarom in het autonome scenario op 0% gesteld. Het autonome zon scenario ziet er als volgt uit
0,30 Z5 Warmt e uit asf alt Z4 Zonneboiler daken huishoudens 0,25
Z3 PV Bedrijf spanden Z2 PV schur en en gar ages Z1PV daken huishoudens
0,20
0,15
0,10
0,05
0,00 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 24: Autonome scenario zonne-energie Aardwarmte In het autonome scenario is de huidige groei van warmtepompsystemen op landelijk niveau (15%) als uitgangspunt genomen tot 2020. Dit resulteert in een warmteproductie van ongeveer 0,02 PJ/jaar in 2020. Hierin is de toepassing van warmtepompen in kantoorgebouwen een belangrijke speler. In kantoren is er vaak een vraag naar zowel warmte als koude. De koudevraag in kantoren maakt dat een warmtepompsysteem economisch aantrekkelijker is dan in woningen. Ook in de glastuinbouw is groei in het gebruik te verwachten zonder sturing vanuit de gemeente. Vanaf 2020 is rekening gehouden met de opkomst van de gesloten kas. In dit concept wordt de overtollige warmte van de zomer opgeslagen en met behulp van warmtepompen gebruikt in de winter. Dit concept wordt in kassen zonder belichting economisch rendabel geacht. Voor kassen met belichting is het economisch veelal gunstiger een WKK installatie te gebruiken.
49
Daarnaast is uitgegaan van gelijkblijvende teeltverdeling en een renovatiecyclus van 30 jaar. Dit betekent dat het bestaande oppervlakte vanaf 2020 elk jaar met 2% wordt verbouwd tot gesloten kas. Dit resulteert in een totale warmteproductie van warmtepompsystemen van 0,03 PJ/jaar in 2025 en 0,11 PJ/jaar in 2035. In het autonome scenario wordt het potentieel geothermie niet ontsloten. In de glastuinbouw is het denkbaar dat er, zonder sturing vanuit de gemeente, geothermie wordt toegepast.
5.3.2 Intensieve scenario energieproductie Figuur 25 geeft de verwachte groei van duurzame energieproductie op basis van extra inspanningen, het zogenaamde intensieve scenario. Dit scenario volgende leidt naar verwachting tot een DE-productie van ongeveer 0,94 PJ/jaar in 2035. Dit is mogelijk 0,49 PJ/jaar in 2020. Benutting van aardwarmte draagt het meeste bij in het intensieve scenario gevolgd door zonne-energie.
Biomassa
Zon
Wind
Aardwarmte
1 0,9
Energieproductie (PJ/jaar)
0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 25: Duurzame energieproductie volgens het intensieve scenario
Biomassa In het intensieve biomassascenario draagt de gemeente bij aan de vergaande ontsluiting van biomassa door een voorname rol in de integrale coördinatie van de inzet van biomassa te nemen. Een belangrijke taak voor de gemeente in deze is mede de complexe ‘stakeholder’ relaties in kaart te brengen om tot een optimale invulling voor alle betrokken partijen te komen. Regionale oplosrichtingen Voor de andere biomassa transitiepaden streeft de gemeente pro-actief naar de inzet van deze biomassa’s in ‘centrale’ oplossingen door samenwerking met andere gemeenten.
50
Dit vindt plaats op een dusdanige schaalgrootte (verzorgingsgebied) zodat de economisch verantwoorde energieproductieketens gerealiseerd worden. Hierbij is verondersteld dat meer dan 50% ontsluiting in 2020 bereikt wordt en ± 75% of meer rond 2030. Wind In het intensieve scenario vervult de gemeente een proactieve rol in de ontsluiting van het windpotentieel. Naast taken in ruimtelijke ordening en vergunningstrajecten draagt de gemeente ook bij in het creëren van draagvlak binnen de gemeente/burgers. Er wordt uitgegaan van het plaatsen van drie windturbines in 2015 met een totaal vermogen van 11 MW. In figuur 26 wordt het effect weergegeven van de plaatsing van drie windturbines. Dit betekent jaarlijks een energieproductie van 0,06 PJ.
1: Consumptie: Autonome scenario
1: Produktie: Autonome scenario
2 : Produktie: Intensieve scenario zonder windturbines
3 : Produktie: Intensieve scenario inclusief 3 windturbines
2,0 1,8
Totale energiegebruik (PJ/j)
1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 26: Effect plaatsing windturbines op Intensieve scenario
Zon In het intensieve scenario is uitgegaan van een zelfde ontwikkeling in de transitiepaden Z1 tot en met Z4. Dit omdat zon de duurste vorm van DE productie is en daarom tot 2020 een beperkte ontwikkeling kent. Warmte uit asfalt kan economisch aantrekkelijk zijn, maar vereist daarbij wel een inspanning van de gemeente. In het intensieve scenario is uitgegaan van een geleidelijke ontsluiting met een percentage van 90% in 2035.
51
0,35 Z5 War mt e uit asf alt 0,30
Z4 Zonneboiler daken huishoudens Z3 PV Bedr ijf spanden Z2 PV schur en en gar ages
0,25
Z1PV daken huishoudens
0,20
0,15
0,10
0,05
0,00 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 27: Intensieve scenario zonne-energie Aardwarmte + warmtenetten In het intensieve scenario streeft de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht naar de uitrol van een collectief warmtenet in de daarvoor geschikt geachte buurten/wijken (zie ook paragraaf 3.3.4). Er is verondersteld dat de eerste 1.500 woningen in 2015 zijn aangesloten. Vervolgens is verondersteld dat in 2025 8.500 woningaansluitingen zijn gerealiseerd. Een deel hiervan is nieuwbouw. Deze hebben dan een gezamenlijke warmte afname van ongeveer 0,34 PJ/jaar in 2025. De overige warmte is gebruik van bedrijven (excl. glastuinbouw). Na 2025 neemt het warmtegebruik af. Er wordt tevens warmte geproduceerd door zonneboilers en biomassa (zie betreffende paragrafen). Voor de resterende warmtevraag in de gemeente is uitgegaan van een situatie waarbij het warmtesysteem dat in een buurt de voorkeur geniet (paragraaf 4.5.2) wordt toegepast tot 75% van de resterende warmtevraag. Ook is verondersteld dat ook belichte kassen in aanmerking komen voor toepassing van de gesloten kas. In totaal produceren de warmtepompen 0,15 PJ warmte per jaar in 2035, waarvan een groot gedeelte in gebruik is in de glastuinbouw. Door gebruik te maken van warmte uit asfalt is de COP (coëfficiënt of performance) van de warmtepompen hoger. Zie paragraaf intensieve zon. De rol van de gemeente is cruciaal in het realiseren van het bovengeschetste scenario voor aardwarmte + warmtenetten. Het warmtenet kan alleen worden ontwikkeld op basis van een actieve rol van de gemeente. Door als gemeente een overstijgende integrale benadering te kiezen, wordt een zo hoog mogelijke afzet van warmte bij huishoudens en utiliteiten verkregen waarbij door optimale afstemming van de projecten de kosten worden geminimaliseerd. Voordat uiteindelijk op aardwarmte wordt overgeschakeld is het goed denkbaar dat tussentijdse oplossingen voor de levering van warmte worden gekozen, hetzij nog op basis van fossiele bronnen dan wel andere bronnen van duurzame aard zoals groengas of via een biomassa-WKK toepassing.
52
Het integrale intensieve warmtescenario ziet er als volgt uit: Intensief warmte scenario 1,0 0,9
Energieconsumptie (PJ/jaar)
0,8 LT Warmte: elektriciteit
0,7
LT Warmte: w armte < 55
0,6 0,5
LT Warmte: Zonneboiler
0,4
LT Warmte: w armte > 55
0,3
LT Warmte: aardgas
0,2 0,1 2010
2015
2020
2025
2030
2035
In 2035 is dan voor warmtevraag nog een minimale hoeveelheid aardgas nodig.
5.4 Scenario’s versus ambitieniveau 5.4.1 Basis autonome en intensieve scenario Figuur 28 geeft gecombineerd de geprognotiseerde ontwikkelingen voor het energiegebruik en duurzame energieproductie volgens het autonome- en intensieve scenario. Figuur 29 geeft de zogenaamde verduurzamingsgraad weer van het autonome- en intensieve scenario. Dit stelt het aandeel totaal duurzaam opgewekte energie in het totale energiegebruik voor (als functie van tijd). Figuur 30 geeft vervolgens
de
energiegebruikmix
van
de
gemeente
in
2020
weer
versus
de
duurzame
energieproductiemix in 2020. Hieruit kan worden opgemaakt in hoeverre de duurzame energieproductie op het energiegebruik is afgestemd. Tot slot staat in figuur 31 de CO2-emissie volgens het autonome en het intensieve scenario weergegeven. Op basis van deze grafieken zal in de onderstaande paragrafen de koppeling naar verschillende ambitieniveaus gemaakt worden.
5.4.2 Ambitieniveau: volgen nationale ambitieniveau (2020) Het volgen van het nationale energiebeleid – 20% duurzame energieproductie (verduurzaming) in 2020 – is het ambitieniveau dat de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht hanteert. Op basis van het autonome scenario mag worden verwacht dat in 2020 de verduurzaminggraad rond 10% is. Dit laat zien dat zonder additionele inspanningen van de gemeente de landelijke doelstelling niet wordt bereikt. Indien de gemeente extra inspanningen doet en alle elementen uit het intensieve scenario in het gemeentelijke beleid worden opgenomen is in 2020 een verduurzaming mogelijk van 28%.
53
5.4.3 Ambitieniveau: energieneutraal, (semi-)zelfvoorzienend De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht kan in geval van het intensieve scenario ook in 2035 naar verwachting niet energieneutraal en (semi-)zelfvoorzienend worden. In het intensieve scenario is in 2035 een verduurzaminggraad van 70% haalbaar. Voor het bereiken van hogere doelstellingen op het gebied van energieneutraliteit is import noodzakelijk. Deze import kan bijv. worden vormgegeven door participatie in een windmolenpark op zee. De rol van een dergelijke participatie in de totale DE-productie is afhankelijk van de omvang van deze participatie. Figuur 30, waarin de energiemix is weergegeven, laat zien in hoeverre voor de diverse producten binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht in de vraag kan worden voorzien door de productie bij het intensieve scenario in respectievelijk 2020 en 2035. Ingeval van het intensieve scenario is het in 2035 mogelijk om voor lage temperatuur warmte bijna zelfvoorzienend te zijn, er is dan nog een kleine hoeveelheid aardgas voor verwarming nodig. Echter in de vraag naar transportbrandstoffen en elektriciteit kan in het intensieve scenario niet worden voorzien door de productie van duurzame energie in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.
54
1: Consumptie: Autonome Scenario
2: Consumptie: Intensieve Scenario
1: Autonome ontwikkelingscenario productie
2: Intensief DE productie
2,00
Totale energiegebruik/productie (PJ/j)
1,80 1,60 1,40 1,20 1,00 0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 28: Ontwikkeling energievraag en aanbod duurzame energie in relatie tot gemeentelijke inspanningen Autonoom
Intensief
Landelijk beleid
100% 90%
Verduurzaming (Energie)
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur 29: Mate van verduurzaming bij het autonome resp. het intensieve scenario.
55
Consumptie
0,90
0,90
0,80
0,80
0,70
0,70
0,60
0,60
Tr Consumptie
0,70
0,60
0,60
0,50
0,50
ite it ele k
tric
) Aa rd ga s( an de rs
Aa rd ga s( LT
wa rm te )
wa rm te LT
de riv
tei t tric i ele k
an de rs Aa rd ga s(
wa rm te ) LT
)
ele k tr ic i tei t
-
an de rs )
0,10
Aa rd ga s(
0,10
Tr an sp or tb ra nd sto ffe n
0,20
ate n
0,20
wa rm te )
0,30
wa rm te
0,30
Consumptie
0,40
LT
Energie (PJ/jaar)
0,70
0,40
Productie
2035 INTENSIEF
Ol ied er iv a ten
Productie
Ol ie
wa rm te
an sp or tb ra nd sto
ite it ele k
tric
) Aa rd ga s( an de rs
wa rm te )
wa rm te
Aa rd ga s( LT
LT
Ol ied er iv
an sp or Tr
LT
-
Aa rd ga s(
0,10
-
ff e n
0,10
ate n
0,20
tb ra nd st o ff e n
0,30
0,20
Tr an sp or tb ra nd st o ff e n
Energie (PJ/jaar)
0,40
0,30
2035 AUTONOOM
Consumptie
0,50
Aa rd ga s( LT
0,40
ied er iv a ten
0,50
Productie
2020 INTENSIEF
Ol
Productie
Energie (PJ/jaar)
Energie (PJ/jaar)
2020 AUTONOOM
Figuur 30: Vergelijking tussen de energiemix (gebruik) en DE productie in 2020 en in 2035 op basis van het autonome en intensieve scenario.
CO2 -emissie 200 180 160
kton/jaar
140 120 100 80 60 40 20 0 2010
2015
2020 Autonoom scenario
2025
2030
2035
Intensief scenario
Figuur 31: CO2-emissie bij het autonome en het intensieve scenario
56
6
Conclusies & aanbevelingen
6.1 Conclusies Conclusie energiegebruik Het energiegebruik van Hendrik-Ido-Ambacht bedraagt ongeveer 2,4 PJ/jaar met een bijbehorende CO2uitstoot van 192 ton per jaar. De sectoren huishoudens, zakelijk transport en land- en tuinbouw hebben het hoogste energiegebruik (respectievelijk 43%, 34% en 12%). De transportbrandstoffen zijn voor 48% verantwoordelijk voor het totale energieverbruik. De binnenvaartschepen hebben een aandeel van meer dan 50% in het verbruik van transportbrandstoffen. Indien het energiegebruik van de scheepvaart buiten beschouwing wordt gelaten is het energiegebruik in de gemeente 1,8 PJ/jaar met een bijbehorende CO2-uitstoot van 142 ton per jaar. Het gebruik van aardgas voor lage temperatuur warmte en het gebruik van transportbrandstoffen zijn voor respectievelijk 51% en 31% verantwoordelijk voor het totale energieverbruik (excl. scheepvaart). De grootste gebruikers van aardgas voor lage temperatuur in de gemeente zijn de huishoudens (60%) en de glastuinbouw (27%). Extra inspanningen van de gemeente ten opzichte van de inspanningen voor het uitvoeren van het autonome scenario zullen slechts tot een geringe verdere daling van het energiegebruik leiden. Conclusie duurzame energieproductie Ten aanzien van de duurzame energieproductie speelt de inzet van de gemeente een belangrijke rol. Terwijl in het autonome scenario in 2035 een DE-productie van ca. 0,49 PJ/jaar wordt verwacht, kan dat in het intensieve scenario stijgen tot ca. 0,94 PJ/jaar. Deze eindconclusie m.b.t. DE-productie is gebaseerd op onderstaande deelconclusies m.b.t. de afzonderlijke DE-bronnen. Biomassa De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft een biomassapotentieel van 0,24 PJ/jaar. In totaal gaat het om ongeveer 26.000 ton op duurzame wijze oogstbare biomassa. In het autonome scenario is de verwachting dat uit de biomassastromen in totaal circa 0,14 PJ/jaar duurzame energie (LT-warmte, elektriciteit en groen gas) wordt geproduceerd in regionale verwerkingsinstallaties. In het intensieve scenario kan dit nog licht stijgen naar 0,15 PJ/jaar. Wind De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft op basis
van de provinciale beleidsplannen geen
mogelijkheden voor windenergie. Op verzoek van de gemeente is voor een 2-tal locaties nagegaan wat de realisatie van windturbines aan duurzame energieproductie zou kunnen betekenen. Het bronpotentieel voor windenergie komt daarmee op 0,17 PJ/jaar. Indien er in het intensieve scenario 3 windturbines (11 MW) worden gerealiseerd betekent dat een duurzame energieproductie van 0,06 PJ/jaar. Zon In Hendrik-Ido-Ambacht is in totaal 29 hectare oppervlakte beschikbaar voor PV-panelen.
57
Met de verwachte technische ontwikkeling van deze techniek is het potentieel voor de elektriciteitsproductie geschat op 0,32 PJ/jaar in 2035. Het potentieel voor warmte uit zonneboilers en warmte uit asfalt is geschat op respectievelijk 0,05 PJ en 0,02 PJ/jaar. Aardwarmte + warmtenetten Hendrik-Ido-Ambacht is een compact bebouwde gemeente. Dit is positief voor de mogelijkheden van een warmtenet. Bij volledige ontwikkeling van het warmtenet en koppeling van de glastuinbouw aan dit net is een combinatie van bronnen en systemen naar verwachting gewenst indien er geen restwarmte en/of rest-CO2 beschikbaar is. Aanbeveling is allereerst de beschikbaarheid van restwarmte en rest-CO2 te onderzoeken. In combinatie met CO2- en elektriciteitsproductie is de inzet van biomassa aan te raden tot maximaal de gevraagde hoeveelheid CO2. De eigen biomassa is hiervoor onvoldoende. De import van biomassa of CO2 zijn daarom vereist. Aanvullend hierop is geothermie mogelijk. Echter, naar verwachting is er onvoldoende geothermisch potentieel om aan de totale thermische vermogensvraag te voldoen. Het aanvullend benodigde vermogen kan geleverd worden door WKO systemen. Conclusie verduurzaming Met een geschat energiegebruik (excl. scheepvaart) van 1,8 PJ/jaar en een gemeentelijk bronpotentieel duurzame energieproductie van 1,43 PJ/jaar heeft de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht mogelijkheden om haar klimaatambitie invulling te geven. Op basis van autonome ontwikkelingen is in 2020 een verduurzaming van 10% mogelijk. Bij intensieve inspanningen van de gemeente kan een verduurzaming van 28% in 2020 worden bereikt. De marsroute aardwarmte is het belangrijkste voor de verduurzaming van de gemeentelijke energiehuishouding. Daarna volgen de marsroutes zon en biomassa.
Marsroute
Maatregelen intensief scenario
Extra energiebesparing of opwekking DE in PJ
Besparing
Verscherpte inzet op energiebesparing in de bebouwde omgeving
Besparing
Aanscherpen energie-efficiency programma in samenwerking met industrie
0,04
0,02 Afhankelijk van de mate
Glastuinbouw
Vanaf 2020 in nieuwe kassen klimaatneutraal telen
van uitbreiding en vervanging in de glastuinbouw
Biomassa
Maximale inzet houtachtige biomassa voor verbranding/vergassing en
0,01
vergistbare biomassastromen voor vergisting in regionale samenwerking
Wind
Aardwarmte
Realiseren van 3 windturbines
Realiseren van een warmtenet op geothermie in de gemeente en koppeling van de glastuinbouw aan dit net. In de landelijke gedeelten van de gemeente
0,06
0,24
koppeling op individuele warmtepompsystemen
58
6.2 Aanbevelingen Om invulling te kunnen geven aan de afspraken in het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007 – 2011 is een actieve rol van de gemeente noodzakelijk. Voorbeelden hiervan zijn inzet op energiebesparing in de eigen organisatie (voorbeeldfunctie), in bestemmingsplannen ruimte reserveren voor duurzame energie, inzet op schoner en zuiniger wagenpark, organiseren van doelgroepgerichte communicatie (bijvoorbeeld gericht op particuliere woningeigenaren), het afsluiten van prestatiecontracten met woningcorporaties en bij periodieke vergunning-controles handhaven op energiebesparing. Voor het uitvoeren van deze acties worden geen aanbevelingen geformuleerd omdat deze onderdeel uitmaken van het autonome scenario. De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft samen met de andere Drechtsteden in het ‘Energieprogramma Drechtsteden; tranche 2010-2013’ een aanpak vastgesteld ten aanzien van energiebesparing en stimulering van gebruik van duurzame energie om invulling te geven aan de afspraken uit het genoemde Klimaatakkoord. De Drechtstedengemeenten (behalve Alblasserdam) hebben bij het Rijk subsidie aangevraagd en toegekend gekregen voor het uitvoeren van het basispakket aan maatregelen met als doelstelling te komen tot 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. Deze maatregelen zijn nodig om te voldoen aan de doelstellingen uit het autonome scenario. Onderstaande aanbevelingen zijn gericht op het geven van invulling aan het intensieve scenario. Algemeen: •
Binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht zijn de sectoren huishoudens, het zakelijk transport en de glastuinbouw verantwoordelijk voor het grootste deel van het energiegebruik. Binnen het zakelijke transport zijn de binnenvaartschepen de grootste brandstofverbruikers. Om energiebesparing binnen de gemeente te realiseren zal de focus voornamelijk op deze sectoren moeten liggen. De mogelijkheden van de gemeente om het brandstofgebruik van de scheepvaart op korte termijn te beïnvloeden worden als gering ingeschat, maar door het stimuleren van innovatie is invloed op langere termijn wel mogelijk.
•
Een aanzienlijk deel van het energiegebruik binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht bestaat uit de inzet van aardgas voor ruimteverwarming in huishoudens en in de tuinbouwsector. De mogelijkheden voor reductie en/of verduurzaming van dit gebruik zijn zeer divers en sterk afhankelijk van bijvoorbeeld nieuwbouw of bestaande situatie en schaalgrootte. De hoogste mate van verduurzaming kan worden gerealiseerd om na beperking van de warmtevraag, in de resterende warmtevraag te voorzien door middel van restwarmte, geothermie en inzet van warmtepompen.
•
Voor de realisatie van de ambities van de gemeente is draagvlak nodig bij bedrijven en particulieren binnen de gemeente. Aanbevolen wordt om door middel van intensieve communicatie draagvlak te creëren. Daarnaast wordt draagvlak gecreëerd doordat de gemeente een voorbeeldfunctie vervult (bijvoorbeeld bij nieuwbouw strenge eisen aan de energieprestatie, het veelvuldig toepassen van pv-systemen, het toepassen van energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd die veel langer is dan wettelijk is verplicht, etc.).
•
Via voorlichting kan informatie worden gegeven over mogelijkheden om door middel van gedrag het energiegebruik te verlagen. Deze voorlichting kan betrekking hebben op handelingen in en om het huis maar óók op bijvoorbeeld de keuze voor de wijze van vervoer.
59
Specifieke aanbevelingen om de in 6.1 aangegeven maatregelen te realiseren; in cursief staan de verschillende projecten/afspraken vermeld, die gemeente Hendrik-Ido-Ambacht samen met de andere Drechtsteden in het ‘Energieprogramma Drechtsteden; tranche 2010-2013’ heeft vastgelegd en al uitvoering aan geeft. maatregelen
Aanbevelingen •
Bij de realisatie van nieuwbouw in opdracht van de gemeente, wordt
vanuit
de
voorbeeldrol
energiezuiniger
gebouwd
dan
wettelijk is verplicht. •
Voor de renovatie van bestaande woningen worden naast het maken van afspraken met de woningbouw-corporaties tevens financiële instrumenten ingezet.
•
Inzetten van financiële instrumenten om de energieprestatie van bestaande woningen van particulieren te verbeteren.
Projectmatige nieuwbouw wordt energiezuiniger gebouwd dan wettelijk is vereist door het maken van concrete afspraken met projectontwikkelaars en/of het inzetten van financiële instrumenten. Daarnaast worden afspraken gemaakt om woningen te voorzien van voorzieningen die zuiniger gebruik van energie mogelijk maken (b.v. warmwatertappunten t.b.v. (vaat-)wasmachines, gasaansluitingen t.b.v. wasdrogers) en de woningen geschikt te maken voor toekomstige plaatsing van bv. pv-panelen. Energiebeleid gemeente bij Woningen en utiliteitsgebouwen
1
Energiebesparing in gebouwde omgeving
* Een aansluitplicht op warmte in de bouwverordening. * Bij projectmatige bouw worden energieaspecten standaard integraal in het planproces en de contracten met marktpartijen meegenomen. Voor lopende contracten en projectplannen worden de mogelijkheden uitgewerkt: -‘ warmte tenzij’: gemeente bepaalt welke energie-infrastuctuur wordt aangelegd; in planvorming en ontwikkelingsafspraken wordt geanticipeerd op de aankomende wettelijke aanscherping van de EPC conform rijksconvenanten met bouw- en corporatiesector; toekomstige flexibiliteit voor duurzame energie; kopers mogelijkheid bieden om via kopers-opties te kunnen kiezen voor zeer energiezuinige of energieneutrale woningen; steekproefsgewijze controle van de wettelijke energieprestatie. * stimuleren van energiebesparing bij bestaande woningen door advies van Leerwerkbedrijf ‘Energie op Maat’ en communicatie. * Voor bestaande corporatiewoningen afspraken maken over minimaal 2% energiebesparing per jaar. * In overleg met marktpartijen realiseren van innovatieve projecten. Energiebeleid gemeente t.a.v. Gemeentelijke organisatie * invoeren van alle energiemaatregelen en andere duurzame maatregelen met een terugverdientijd van 5 à 10 jaar. * bij nieuwbouw van gebouwen is voor restwarmte en gebouwgebonden opwekking van duurzame energie zelfde beleid als bij ‘woningen en utiliteitsbouw
2
Aanscherpen energie-
Voor bedrijven waarvoor de provincie of de milieudienst bevoegd gezag
efficiency programma in
is, wordt overleg gestart om te komen tot een planmatige aanpak.
samenwerking met de
Energiebeleid gemeente bij bedrijven
industrie
* Nadere prioriteitsstelling voor versneld opnemen van energie in alle vergunningen en handhaving.
60
* toetreden van gemeente tot Convenant Meerjaren Afspreken * stimuleren van energiebesparing bij bedrijven door branchegerichte communicatie over energiebesparing en reductie van overige broeikasgassen * inventariseren van reststromen bij bestaande en nieuwe industrie en meewegen in vestigingsbeleid
Energiebesparing 3
•
wordt geteeld, zowel bij uitbreiding als bij vervanging van
glastuinbouw
bestaande kassen. •
De inzet van daarvoor geschikte biomassastromen (afkomstig uit zowel particuliere huishoudens, gemeentelijke en bedrijfsmatige
Maximalisatie 4
Stimuleren van bouw van nieuwe kassen waarin klimaatneutraal
activiteiten)
energiebenutting
voor
energieopwekking
wordt
geoptimaliseerd.
Energiebeleid in Drechtstedenverband m.b.t. duurzame energiebronnen
biomassa
* Verlenen van medewerking aan marktinitiatieven en partijen bij elkaar brengen op het gebied van opwekking van duurzame energie, zoals bijvoorbeeld verbranding van afvalhout.
Realisering windturbines
•
5
Bij de ontwikkeling van RO-plannen wordt maximaal ruimte geboden voor het realiseren van windturbines.
Nader onderzoek naar realisatie van een warmtenet op basis van de inzet van geothermie. De gemeente speelt hier een stimulerende rol door met de benodigde partijen afspraken over de uitrol van een warmtenet te maken. Daarnaast kan de gemeente een rol spelen als mede-financier om de 6
Realiseren warmtenet op basis van aardwarmte
aanleg van de benodigde infrastructuur mogelijk te maken. Ten slotte zal een aansluitplicht in de bouwverordening moeten worden opgenomen en zal de vergunningverlening voor de aanleg van het distributienet worden geoptimaliseerd. Energiebeleid in Drechtstedenverband m.b.t. duurzame energiebronnen * Verlenen van medewerking aan marktinitiatieven en partijen bij elkaar brengen op het gebied van opwekking van duurzame energie, zoals geothermie als op lange termijn kansrijke opvolger van restwarmte
•
Vooruitlopend op het “economisch omslagpunt”, overgaan tot een versnelde introductie van zon-PV (bijvoorbeeld door aanvullende subsidieverlening en/of centrale inkoop en plaatsing) .
•
Vervullen van een voorbeeldrol door vroegtijdige inzet van elektrische voertuigen binnen de gemeentelijk organisatie en tevens de ontwikkeling van de benodigde infra-structuur voor
7
Overig (waaronder zonPV)
elektrisch rijden stimuleren Energiebeleid in Drechtstedenverband t.a.v. verkeer en vervoer * afstemming innovatie en energiebesparing in de maritieme sector * walstroomvoorzieningen voor aangemeerde schepen * 3% minder autoverplaatsingen * 10% groei van fietsgebruik * vervoersmanagement bij bedrijven * realisering aardgasvulpunten en introductie aardgas in gemeentelijk wagenpark * aanvullende projecten zoals realiseren van oplaadpunten voor elektriciteit.
61
62
Bijlage A
Onderverdeling energiegebruik en CO2-emissie
Energiegebruik naar energievorm en sector
0,01 0,01 0,01
0,02 0,01 0,00 0,03
-
0%
2%
0%
1%
0%
1%
0%
0,00 0,00 0,00
0,02 0,01 0,03
0,02 0,00 0,02
0%
1%
1%
PERCENTAGE
0,02 0,00 0,03
TOTAAL
0,00 0,01 0,00 0,01
Cultuur, recreatie; ov dienstverl
0%
0,03 0,01 0,04
Gezondheids- en welzijnszorg
4%
0,00 0,01 0,01
Onderwijs
0%
Openbaar bestuur; soc verzekering
0%
Verhuur; zakelijke dienstverlening
12%
Financiële instellingen
34%
-
Vervoer, opslag en communicatie
43%
0,02 0,04 0,04 0,00 0,09
Logies-maaltijden en drankenverstrekking
Percentage
0,00 0,00 0,00
Reparatie consumentenart; handel
-
Bouwnijverheid
0,25 0,03 0,28
Openbare voorzieningsbedrijven
0,81 0,81
Industrie
Landbouw, jacht en bosbouw
0,33 0,55 0,03 0,13 1,04
Delfstoffenwinning
Zakelijk transport
Transportbrandstoffen Oliederivaten LT warmte (aardgas) Aardgas (anders) elektriciteit LT warmte warmtenet TOTAAL
VERBRUIK (PJ/jaar) kolen
Visserij
Huishoudens
TOTAAL OVERZICHT ENERGIEGEBRUIK
1,14 48% 0,02 1% 0,92 38% 0,07 3% 0,24 10% 0,00 0% 2,40 100%
100%
63
Hu
nd bo
is Za hou d ke lij k ens uw , ja tra ch ns p te n b ort os bo uw De Vi lfs ss Op tof e fen rij en ba wi re nn vo ing orz ien Indu Re str ing Lo ie pa sb gie rat ed ie s-m ri Bo uw jv en aa c on s nij ltij um de en v erh ne ten eid Ve ar rvo n dr t a ; er, nk ha e nd op el sl a nver str ge ek n ki n Ve Fin c om g rh mu uu an r; n c Op iël i ca ei en zake tie ns ba l ij k tel ar e l ing d be s tu iens en tve ur; r so l c v eni n g erz Ge ek zo e nd ri n he g Cu O i d n ltu de ur, s- en rw re cre welz i js ati ijn sz e; or ov die g ns tv e rl La
energiegebruik (PJ/j)
Energiegebruik naar energievorm en sector
1,2
1,0
0,8
0,6
0,4 LT warmte warmtenet
elektriciteit
Aardgas (anders)
LT warmte (aardgas)
Oliederivaten
Transportbrandstoffen
0,2
-
64
Openbaar bestuur; soc verzekering
Onderwijs
Gezondheids- en welzijnszorg
Cultuur, recreatie; ov dienstverl
TOTAAL
PERCENTAGE
19 10% 0%
Verhuur; zakelijke dienstverlening
68 36%
0,9 2,1 6 0
-
0,1 0,9 -
1,6 1,2 -
0,2 0,3 0,3 -
1,4 0,6 -
0,4 0,8 -
1,0 2,0 0,0
-
0,1 0,0 -
1,2 1,0 -
1,0 0,6 -
96 1 52 4 39 0
0 50% 0% 27% 2% 20% 0%
0 0%
9 5%
0%
1 1%
3 1%
1 0%
2 1%
1 1%
3 2%
0%
0 0%
2 1%
2 1%
Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen
81 42%
0,0 0,0 -
Logies-maaltijden en drankenverstrekking
TOTAAL Percentage
-
Bouwnijverheid Reparatie consumentenart; handel
13,8 5,1 -
Openbare voorzieningsbedrijven
68,4 -
Industrie
Landbouw, jacht en bosbouw
27,9 31,1 1,6 19,8 -
Delfstoffenwinning
Transport
kolen Transportbrandstoffen Oliederiviaten Aardgas (LT warmte) Aardgas (anders) elektriciteit warmte
Visserij
Huishoudens
TOTAAL OVERZICHT CO2 EMISSIE
192 100% 100%
65
66
Bijlage B Zoekruimtekaart Windenergie provincie Zuid-Holland (Nota Wervelender)
4 47-1= Polder Nieuwland Alblasserdam (voorkeurlocatie)
4 47-2= A15/Betuwelijn Graafstroom (studielocatie) 4 47-3= Sliedrecht Betuwelijn (studielocatie) 4-47-4= Oosteinde Papendrecht (voorkeurlocatie) 4 47-5= Merwedehaven Dordrecht (studielocatie)
67
68
Bijlage C Warmtevoorziening In onderstaande figuur zijn de opties voor ruimteverwarming op hoofdlijnen weergegeven.
De warmtevoorziening voor ruimteverwarming bestaat uit diverse componenten: - het warmte afgiftesysteem; - de levering van ‘brandstof’ en/of de levering van warmte; - de warmteproductie-installatie. Rechts in de figuur is de eindgebruiker weergegeven. Er zijn op hoofdlijnen twee belangrijke type warmte afgiftesystemen voor ruimteverwarming: voor hogere temperaturen (70 graden of hoger) en lagere temperatuur verwarming (lager dan 55 graden). Voor tapwater is een temperatuur van 60º Celsius noodzakelijk
69
Voor de productie kan voor collectieve of individuele systemen gekozen worden. CV/combi-ketels, geisers, gaskachels en elektrische boilers zijn allen veel gebruikte individuele productiesystemen. Hiervoor is een gasaansluiting en/of elektriciteitsaansluiting noodzakelijk. Stadsverwarming en blokverwarming (grootschalige en kleinschalige warmtenetten) zijn voor beelden van collectieve systemen. Hierbij wordt warmte geleverd in plaats van energiedragers waarmee warmte geproduceerd kan worden (elektriciteit en gas). De warmte wordt centraal voor meerdere gebruikers geproduceerd en via een warmtenet gedistribueerd.
70
Bijlage D Uiteenzetting energietrends 1. Nationale doelstellingen Het huidige kabinet wil dat Nederland in 2020 één van de meest efficiënte en schone energievoorzieningen van Europa zal hebben. In het werkprogramma Schoon en zuinig19 is beschreven op welke wijze dit wordt gerealiseerd. Het kabinetsdoel is om de emissie van broeikasgassen in 2020 met 30% te reduceren. Dat zal onder andere moeten gebeuren door het verbeteren van de energie-efficiency (2% per jaar) en de inzet van duurzame energiebronnen (20% in 2020). Om deze doelstellingen te bereiken zijn diverse conventanten afgesloten tussen het Rijk en de relevante partijen. Een aantal van deze convenanten zijn: •
Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007 – 2011;
•
Duurzaamheidakkoord Rijk – Bedrijfsleven;
•
Lenteakkoord energiebesparing in de nieuwbouw;
•
Convenant Energiebesparing bestaande gebouwen (“Meer met Minder”);
•
Convenant energiebesparing corporatiesector;
•
Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren;
•
Klimaat-/Energieakkoord tussen Rijk en provincies.
Belangrijke onderdelen uit bovenstaande afspraken zijn o.a.: •
Aanscherpen van de energieprestatie-eis voor nieuwe woongebouwen met 25% in 2011 en 50% in 2015 (streven naar energieneutraal in 2020);
•
Aanscherpen van de energieprestatie-eis voor utiliteitsgebouwen met 50% in 2017;
•
Jaarlijks aanpakken van tenminste 200.000 woningen om deze energiezuinig te maken zodat in 2020 in tenminste 2,4 miljoen woningen en utiliteitsgebouwen 30% energie bespaard zal zijn;
•
Het realiseren van een jaarlijkse besparing van 2 resp. 1,5 % op het energiegebruik van de eigen gebouwen resp. de openbare verlichting;
•
Overheden bevorderen het gebruik en de opwekking van duurzame energie o.a. door in bestemmingsplannen ruimte te geven aan de oprichting van installaties voor de opwekking van duurzame energie;
•
Gemeenten gaan vanuit hun rol als bevoegd gezag Wet ilieubeheer voorschriften met betrekking tot energiebesparing handhaven en geven prioriteit aan energiebesparing bij periodieke controles.
2. Mondiaal gebruik van energie Hoewel de kosten voor energie aan sterke schommelingen onderhevig zijn, zal door een wereldwijd toenemende vraag en gelijktijdig afnemende beschikbaarheid, de kostprijs voor energie uit fossiele brandstoffen toenemen. Hierdoor wordt de toepassing van energiebesparende technieken, maar ook
19
VROM (2007) Nieuwe energie voor het klimaat - Werkprogramma Schoon en Zuinig. Ministerie van VROM, Den Haag.
71
nieuwe efficiënte gebruikerstechnologieën steeds aantrekkelijker. Er zijn verschillende aanwijzingen dat het niveau van fossiel energiegebruik niet veel verder meer zal en kan stijgen dan dat de wereld nu doet. Dit heeft ook consequenties voor de groei van de mondiale economie, die niet verder kan groeien op basis van de beschikbaarheid van fossiele energiedragers, hoogstens door het vergroten van de efficiëntie waarmee deze wordt ingezet. Het is daardoor een aannemelijk scenario dat het nationale energiegebruik van zo’n 3400 PJ (inclusief energievoorziening) in 2008 gemiddeld gezien niet significant meer zal groeien.
3. Huishoudelijk energiegebruik Bij de ontwikkeling van het energiegebruik bij huishoudens moet onderscheid worden gemaakt tussen het aardgasgebruik en het elektriciteitsgebruik. Door een verbeterde isolatie van zowel bestaande als nieuwbouwwoningen, neemt het aardgasgebruik voor ruimteverwarming af. De verwachting is dat deze trend zich in de komende decennia voort zal zetten zowel door renovatie van de bestaande woningvoorraad als door verdergaande aanscherping van de EPC voor nieuwbouwsituaties. Het elektriciteitsgebruik vertoont een stijgende tendens. Hoewel veel apparatuur steeds zuiniger wordt (soms afgedwongen bv. op basis van eco-design richtlijn), leidt het toenemende aantal elektrische apparaten tot een toenemend elektriciteitsgebruik20.
4. Transport De elektrische auto zal een enorme opmars maken21. Dat zal leiden tot een afname in het gebruik van transportbrandstoffen maar tot een toename in het gebruik van elektriciteit. Omdat een elektrische motor efficiënter is dan een traditionele verbrandingsmotor, neemt het totale energiegebruik door deze ontwikkeling af.
5. DE technologieontwikkeling Bij de technologieën die worden ingezet om het bronpotentieel DE te benutten worden de volgende trends geconstateerd: •
Bij de benutting van biomassa is op dit moment in het algemeen sprake van het direct benutten van de energie-inhoud van de biomassa door rechtstreekse verbranding van de biomassa of de directe verbranding van het uit de biomassa verkregen biogas (omzetting in elektriciteit en warmte). Bij het vergisten van natte biomassastromen is de trend dat het geproduceerde biogas wordt opgewerkt zodat de benutting van de energie-inhoud elders met een hoger rendement plaats kan vinden. Voor de omzetting van houtige biomassastromen wordt de overgang naar de vergassingstechnologie voorzien.
•
Bij zonne-energie zijn twee trends waarneembaar. Voor de huidige toegepaste pv-systemen wordt een verdere verlaging van de productiekosten en een toenemende efficiency gerealiseerd. Daarnaast worden systemen ontwikkeld met lage efficiency maar tevens met zeer lage productiekosten (PV-folie). Beide trends leiden tot bredere toepassingsmogelijkheden en
20
http://www.milieuennatuurcompendium.nl/indicatoren/nl0036-Huishoudelijk-energiegebruik-per-
inwoner.html?i=15-12 21
Elektrisch autorijden – Evaluatie van transities op basis van systeemopties. Planbureau voor de
Leefomgeving (januari 2009)
72
een verdere verlaging van de kostprijs van de opgewekte elektriciteit. De kostprijs voor zonne-
0,60
60%
0,50
50%
0,40
40%
0,30
30%
0,20
20%
0,10
10%
-
0% 2010
2015
2020
2025
2030
PV rendement (% instraling)
kostprijs zonneenergie (€/kWh)
energie is eveneens afhankelijk van de toegepaste schaalgrootte (zie onderstaande figuur).
8 m2 22 m2 60 m2 elektriciteitsprijs 400 m2 Rendementsontwikkeling PV
2035
Verwachting ontwikkeling kostprijs zonne-energie ten opzichte van de elektriciteitsprijs.
•
Voor windturbines wordt een toenemende grootte voorzien. Dat betekent dat bij gelijkblijvende ruimtelijke beschikbaarheid het totale vermogen toe zal nemen.
•
De toepassing van geothermie in Nederland maakt een snelle ontwikkeling door. Hierbij is nauwelijks sprake van technologische ontwikkelingen maar wel mogelijke kostprijsverlagingen door leereffecten. Voor de feitelijke realisatie van warmtenetten speelt vanwege de economische haalbaarheid van deze systemen, de ontwikkeling van de gasprijs een cruciale rol.
73
74
Bijlage E intensief energiegebruikscenario Voor het realiseren van energiebesparing bij een groot aantal industriële en niet-industriële sectoren, worden sinds 1992 zogenaamde meerjarenafspraken energie-efficiency afgesloten22. Het bevoegd gezag heeft zich er toe verplicht om door een actieve aanpak ook bij niet toegetreden bedrijven een verbetering van de energie-efficiency bereiken.
50%
3,0% 2,5%
40% 35%
2,0%
30% 25%
1,5%
20% 1,0%
15% 10%
Jaarlijkese energiebesparing (%)
Cummulatieve energiebesparing (%)
45%
MJA industrie %/jaar MJA intensief %/jaar MJA industrie cummulatief MJA intensief cummulatief
0,5%
5% 0%
0,0% 2010
2015
2020
2025
2030
2035
Figuur: MJA industrie voor energie-efficiënte productie. In blauw afspraken nationaal niveau, in groen intensieve scenario waarbij Hendrik-Ido-Ambacht een ambitieuzere doelstelling nastreeft. Let wel, de MJA afspraak staat voor 2% energie-efficiëntere productie door energiebesparing én door meer productie per energie-equivalent. Hier is uitgegaan van 1%-punt per jaar door besparing
22
http://www.senternovem.nl/mja/meerjarenafspraak/index.asp
75
76
Bijlage F
Buurten CBS gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
77