Mei 2013 - nummer 09 (7 mei tot en met 21 mei 2013)
Energie Update
De Energie Update is een uitgave van het Energy Team van Loyens & Loeff. Deze digitale update verschijnt tweewekelijks. De uitspraken zijn voorzien van een beknopte samenvatting waarbij de vindplaats (inclusief hyperlink) onderaan elke uitspraak is opgenomen.
Rechtspraak Het Hof handhaaft uitspraak Rechtbank: landelijk netbeheerder is toegestaan het door de NMa (thans: ACM) vastgestelde (maximum)transporttarief in rekening te brengen voor aansluitingen op 150 kV-net. Tata Steel (voorheen: Corus Staal B.V.) is producent van staal en aluminium en had tot 1 januari 2008 een contract met N.V. Continuon Netbeheer voor haar aansluitingen op het 50 kV-net en 150 kV-net. Continuon heeft, als regionale netbeheerder, tot 1 januari 2008 steeds de voor 150 kV in Noord-Holland vastgestelde transporttarieven bij Tata Steel in rekening gebracht. Vanaf 1 januari 2008 brengt TenneT, als netbeheerder van het hoogspanningsnet, voor het 150 kV-net steeds de transporttarieven bij Tata Steel in rekening (op die datum is een wettelijke definitiewijziging in werking getreden, waardoor transportnetten vanaf 110 kV onder het hoogspanningsnet vallen). Deze transporttarieven worden jaarlijks door de NMa (thans: ACM) vastgesteld op grond van art. 41c van de E-wet 1998, waarbij voor het jaar 2008 als overgangsmaatregel de bedragen zijn vastgesteld zoals deze voor 2007 golden. Voor 2009 en 2010 zijn nieuwe, steeds hogere, tarieven vastgesteld, die overeenkomstig door TenneT aan Tata Steel in rekening zijn gebracht. De Rechtbank Haarlem heeft de vordering van TenneT om een verklaring voor recht dat Tata Steel op grond van de tussen TenneT en Tata Steel geldende aansluit- en transportovereenkomst gehouden is om de door de NMa vastgestelde transporttarieven te betalen, toegewezen bij uitspraak van 1 december 2010 (LJN: BO6968). In diezelfde uitspraak is de vordering in reconventie van Tata Steel terzake terugbetaling van, naar zij stelt, onverschuldigd aan TenneT betaalde bedragen door de Rechtbank afgewezen.
In hoger beroep heeft Tata Steel een zestal grieven opgeworpen. Zij stelt zich onder meer op het standpunt dat het door TenneT in rekening gebrachte (maximum)tarief geen recht doet aan de relatief geringe mate waarin Tata Steel het net van TenneT belast, nu zij feitelijk over een afstand van slechts 50 meter van het hoogspanningsnet gebruik maakt en dat het hoogspanningsnet daarbij minimaal wordt belast doordat de afgenomen elektriciteit voor het overgrote deel afkomstig is uit drie centrales van Nuon Power Generation B.V. die op of direct naast het terrein van Tata Steel zijn gelegen en die worden gevoed met restgassen afkomstig van het productieproces van Tata Steel. Deze grief wordt door het Hof verworpen. De afstand van de leverancier en de verbruiker kan volgens het Hof op grond van art. 29 van de E-wet 1998 geen aanleiding zijn tot het hanteren van een afwijkend tarief. Ook het betoog van Tata Steel dat aan haar een lagere vergoeding voor het gebruik van het 150 kV-net in rekening gebracht dient te worden op grond van de verknochtheid tussen elektriciteitsproductie, -verbruik en de toelevering van productiegassen aan Nuon gaat niet op. Het Hof is van oordeel dat de door Tata Steel beschreven situatie zich niet zodanig onderscheidt van de situatie van andere afnemers bij wie er een samenhang bestaat tussen productie en verbruik, dat TenneT op grond hiervan een afwijkend tarief in rekening zou moeten brengen. Het Hof geeft eenzelfde oordeel voor de door Tata Steel gestelde gelijktijdigheid en balans tussen de invoeding door Nuon van elektriciteit en afname daarvan. Daarbij benadrukt het Hof dat het geldende wettelijke systeem van tariefregulering meebrengt dat ook een (mogelijke) ontlasting van het net door gelijktijdigheid van invoeding en afname als door Tata Steel gesteld, geacht moet worden (in beginsel) in de tarieven te zijn verdisconteerd. Het Hof concludeert dat het TenneT is toegestaan aan Tata Steel het door de NMa vastgestelde (maximum) transporttarief in rekening te brengen. Niet valt in te zien dat TenneT in de gegeven omstandigheden daardoor misbruik van haar economische machtspositie maakt. De door Tata Steel aangevoerde grieven treffen geen doel en het vonnis van de Rechtbank wordt bekrachtigd. Gerechtshof Amsterdam 7 mei 2013, zaak 200.086.072/01, LJN: BZ9566
Boetebesluit Agentschap Telecom wegens overtredingen van de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten (Wion) terecht en niet onevenredig vastgesteld. Het Agentschap Telecom (hierna: verweerder) heeft aan Joulz B.V. (hierna: eiseres) in twee besluiten boetes opgelegd in verband met overtredingen wegens het ontbreken van een geldige graafmelding en wegens het uitvoeren van graafwerkzaamheden buiten het opgegeven graafpolygoon (art. 2, tweede en derde lid, onder a, van de Wion). Het ontbreken van een geldige graafmelding is het gevolg van een communicatiefout tussen eiseres en de opdrachtgever voor de werkzaamheden. Eiseres heeft na ongegrondverklaring van haar bezwaar, beroep ingesteld tegen de besluiten op bezwaar van verweerder. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist en daarbij besluit I ingetrokken. Het betoog van eiseres dat de Tarieflijst Boetenormbedragen ‘Wion’, waar verweerder het boetebedrag onder meer op heeft gebaseerd, niet aan te merken is als een beleidsregel in de zin van de Awb, wordt door de Rechtbank verworpen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 september 2012 (LJN: BX8278) geoordeeld dat het sanctiebeleid en de tarieflijst te duiden zijn als een vaste gedragslijn inzake het opleggen van een bestuurlijke boete. Bekendmaking in de zin van de Awb is geen wettelijk vereiste. Met betrekking tot de feiten en omstandigheden bij het bepalen van de hoogte van de boete oordeelt de Rechtbank dat verweerder terecht van doorslaggevende betekenis heeft geacht dat eiseres de graafwerkzaamheden alsnog heeft voortgezet ondanks de onvolledige graafmelding en dit gemis pas tijdens de uitvoering van de werkzaamheden heeft geconstateerd.
2
Ook bij de vaststelling van de ernst van de overtreding heeft verweerder terecht rekening gehouden met het feit dat eiseres bij het verrichten van de werkzaamheden nader onderzoek heeft gedaan naar de ligging van kabels en leidingen door middel van proefsleuven. Maar dit onderzoek heeft de kans op schade niet gereduceerd tot nihil. Tot slot is door verweerder de recidive meegewogen nu de op 20 mei 2011 geconstateerde overtreding zich heeft voorgedaan binnen een periode van twee jaar na een vorige overtreding van 27 november 2009, waarvoor eveneens een boete is opgelegd. De Rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onevenredigheid tussen de overtreding van eiseres en de daarvoor opgelegde boete. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard. Rechtbank Rotterdam 16 mei 2013, zaak ROT 12/1528, LJN: CA0361
Conclusie OM inzake Gemeente Rotterdam tegen N.V. Eneco Beheer c.s.. De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 december 2011 (UN: BV1153), waarbij het Hof, onder vernietiging van het in eerste aanleg door Rechtbank Rotterdam gewezen vonnis van 14 juli 2010 (UN: BN6835), alsnog de Gemeente heeft veroordeeld waar nodig haar medewerking te verlenen aan het vestigen van een opstalrecht voor in de grond van de Gemeente gelegen leldingtracés van de warmtetransportleidingen, middenspanningskabels en signaalkabels van N.V. Eneco Beheer c.s. en voor recht heeft verklaard dat partijen zijn overeengekomen dat bij de verlegging van kabels, leidingen en buizen de verleggingskosten integraal dienen te worden vergoed door de partij die de verlegging veroorzaakt. Een samenvatting van de conclusie OM volgt in de volgende Energie Update Conclusie OM (Mr. F.F. Langemeijer), 12/01513, 17 mei 2013, inzake: Gemeente Rotterdam tegen N.V. Eneco Beheer c.s.
Autoriteit Consument en Markt (ACM) Besluiten Concept besluiten certificeringsverzoeken gepubliceerd. Op grond van art. 2, tweede lid, van de Gaswet en art. 10, derde lid, van de E-wet 1998 is de ACM bevoegd om diegene die door de Minister van EZ wenst te worden aangewezen als netbeheerder van het landelijk gastransportnet/landelijk hoogspanningsnet of als interconnector-beheerder desverzocht te certificeren. De ACM toetst bij certificering of aan de ontvlechtingseisen is voldaan. De certificeringseis is neergelegd in de Richtlijn 2009/72/EG (voor elektriciteit) en Richtlijn 2009/73/EG (voor gas). In de concept besluiten oordeelt de ACM dat zowel TenneT (als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, alsmede als interconnector-beheerder van het zuidelijke gedeelte van de NorNed kabel), Gasunie (als netbeheerder van het landelijk gastransportnet) en BBL Company (als interconnector-beheerder van de Balgzand Bacton Leiding) voldoen aan de hiervoor genoemde ontvlechtingseisen.
3
Zaak 103883_5 – Concept besluit certificering TenneT TSO B.V. Zaak 103883_4 – Concept besluit certificering Gasunie Transport Services B.V. Zaak 103883_2/58 – Concept besluit certificering BBL Company V.O.F. Advies van de Europese Commissie, inzake: Nederland en Verenigd Koninkrijk – Certificering van BBL Company VOF (C(2013) 1526 final), 11 maart 2013 NB, zie ook het hierna genoemde belangwekkende werkdocument van de Europese Commissie inzake de ontvlechtingseisen: Commission Staff Working Document (SWD (2013) 177 final), 8 May 2013.
Publicatie Brief ACM aan Netbeheer Nederland inzake goedkeuring congestiebeheerprocedures grensoverschrijdende netten. Brief ACM, 23 april 2013
Verdragen Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (1974), Londen, 1 november 1974. Opgenomen zijn de wijzigingen die bij diverse resoluties door de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie zijn aangenomen. Tractatenblad 2013, 80 (Verdrag) Tractatenblad 2013, 81 (Protocol van 1978 bij het Verdrag) Tractatenblad 2013, 82 (Protocol van 1988 bij het Verdrag)
Wet- en regelgeving Regeling van de Minister van EZ van 6 mei 2013, houdende wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie en van de Regeling openstelling en subsidieplafonds (Wind op Zee projecten 2013). Voor de subsidieregeling Wind op zee is gekozen voor een aanpassing van de al bestaande tenderregeling (Stcrt. 29 juni 2012, nr. 13373). Ten opzichte van de regeling van 2012 wordt in 2013 gebruik gemaakt van twee tenders met een eigen indieningstermijn en budgetplafond. Deze tenders zijn: 1) experimenteel en demonstratie wind op zee-project; 2) fundamenteel en industrieel wind op zee-project. Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer van een samenwerkingsverband waarbij de samenwerking ten minste bestaat uit een onderneming en een kennisinstelling. Tevens is voor de regeling voor 2013, naast de vier reeds bestaande rangschikkingscriteria van 2012, een vijfde criterium toegevoegd: de kosteneffectiviteit van de projectopzet en de verhouding tussen de hoogte van de mogelijke subsidieaanvraag en de daadwerkelijke aanvraag.
4
Ook is een nieuwe afwijzingsgrond opgenomen waarbij een “experimenteel en demonstratie wind op zee project” wordt afgewezen als de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het project leidt tot duurzame energieproductie in 2020 en tot een besparing op uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze wijzigingsregeling. Tot slot wordt de subsidiëring van wind op zeeprojecten opgenomen in de Subsidieregeling energie en innovatie (SEI) waardoor de feitelijke subsidiëring zal voldoen aan de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Vo. 800/2008 L 214). Deze wijzigingsregeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant. Staatscourant 8 mei 2013, nr. 12638
Wetsvoorstellen Wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht. Kamerstukken II, 2012/13, 33 622, nr. 2 (voorstel van wet) Kamerstukken II, 2012/13, 33 622, nr. 3 (Memorie van Toelichting) Staatscourant 7 mei 2013, nr. 12039 (advies Raad van State d.d. 1 februari 2013 en het nader rapport d.d. 23 april 2013)
Wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen. In de nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer geeft de Minister van EZ een reactie op vragen van Kamerleden over de correctiefactor en een overzicht van de inkomstenverdeling tussen ontwikkelaar, leverancier en gemeente. De Minister benadrukt de rol van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) met betrekking tot de correctiefactor. De ACM ziet door middel van de rendementsmonitor toe op de rendementen van leveranciers en het is aan de ACM om nadere regels op te stellen over de wijze waarop rendementen verdisconteerd kunnen worden en ook in de periode waarin verdisconteerd dient te worden. Het gevraagde overzicht van de inkomstenverdeling tussen ontwikkelaar, leverancier en gemeente is volgens de Minister niet beschikbaar. Daarnaast is de relatie tussen deze partijen per situatie verschillend; daardoor kan ook de inkomstenverdeling per situatie verschillen. Kamerstukken I, 2012/13, 32 839, nr. E (nadere memorie van antwoord) Kamerstukken I, 2012/13, 32 839, nr. F (eindverslag van de vaste commissie voor EZ van 14 mei 2013)
Kamerbrieven & Kamervragen Voorzienings- en leveringszekerheid energie; brief van de Minister van Financiën inzake een reactie op de ingezonden brief in het FD van 13 maart jl. dat gebruikers van het gasnet dubbel zouden betalen, 26 april 2013. Kamerstukken II, 2012/13, 29 023, nr. 146
5
Ministerie van EZ Kamerbrief Minister van EZ inzake beantwoording vragen over de stand van zaken van het voorstel tot opstellen van een eenvoudige energierekening. In deze Kamerbrief geeft de Minister een reactie op het verzoek om een stand van zaken met betrekking tot bovengenoemd voorstel. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aangegeven dat consumenten nog steeds moeite hebben de energierekening en aanbiedingen te begrijpen, ondanks het feit dat het vergroten van transparantie al hoger op de agenda staat en er reeds stappen zijn ondernomen (onder meer door de energiesector zelf). In samenwerking met de ACM, consumentenorganisaties, netbeheerders en het Ministerie van EZ wordt op dit moment door de energieleveranciers een tweetal voorstellen uitgewerkt om deze problematiek het hoofd te bieden: i) het verbeteren van de vergelijkbaarheid tussen leveranciers door het harmoniseren van terminologie en gebruik van dezelfde gemiddelde consument (met een standaard gas en elektriciteitsverbruik en een standaardregio en netbeheerder voor de regionale componenten) in algemene reclame-uitingen; ii) het inzichtelijker maken van de energierekening door een vermindering van het aantal kostencomponenten. De Minister zal deze voorstellen eveneens betrekken bij de herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (STROOM). Hij geeft tevens aan in juli, door middel van een beleidsbrief STROOM, de Kamer op de hoogte te zullen stellen van het totale pakket aan maatregelen die de Minister voornemens is te nemen om de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet te herzien. Kamerbrief Minister van EZ, 6 mei 2013
Kamerbrief Minister van EZ over de evaluatie Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (Wion). De Minister geeft aan dat de Wion een goed instrument is maar dat vanuit de praktijk voorstellen voor verbetering de effectiviteit van de wet kunnen verhogen. Enkele voorstellen zijn: het verder uitwerken van het begrip “zorgvuldig graven” als vorm van zelfregulering in de sector; onderzoek naar een stimulans voor grondroerders voor het melden van afwijkende liggingen; voorlichting blijven geven over de Wion en het bijbehorende sanctiebeleid aan met name kleinere partijen die graafwerkzaamheden verrichten; en tot slot het opnemen van huisaansluitingen in de informatie over de ligging van kabels en leidingen. Overige verbeteringen en maatregelen liggen bij het Kadaster (als uitvoerende dienst) en het Agentschap Telecom (als toezichthouder). Het Kadaster zal de administratieve processen voor grondroerders en netbeheerders verder vereenvoudigen. Het Agentschap Telecom zal, onder andere, meer bekendheid geven aan sanctiebesluiten met inachtneming van zorgvuldigheid uit een oogpunt van het voorkomen van ongeoorloofde “naming and shaming”. Kamerbrief Minister van EZ, 8 mei 2013
Kamerbrief Staatssecretaris van Financiën, mede namens de Minister van EZ inzake beantwoording Kamervragen van de Kamerleden Van Tongeren en Paulus Jansen over een belastingaanslag over wateronttrekking ten behoeve van een installatie voor warmte-koudeopslag (WKO). De vragen die door de Kamerleden Van Tongeren en Paulus Jansen zijn gesteld (ingezonden 12 april 2013) zijn mede ingegeven door een naheffingsaanslag op grond van de Wet belastingen milieugrondslag (hierna: Wbm) die bewoners van 21 ecowoningen met een WKO-installatie in Etten-Leur hebben ontvangen, negen jaar na oplevering van hun woning.
6
De Staatssecretaris legt uit dat op grond van de tot 1 januari 2012 geldende tekst van de Wbm grondwaterbelasting werd geheven ter zake van het onttrekken van grondwater. Vrijstelling was mogelijk mits er was voldaan aan drie voorwaarden. Bij overschrijding van onttrekkingen, die bij vergunningverlening tot een bepaalde maximum hoeveelheid waren vastgelegd, was in dat geval over de hoeveelheid waarmee het maximum overschreden werd grondwaterbelasting verschuldigd (de Staatssecretaris verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2011 (LJN: BT5842, BNB 2011/268). Op de vraag of er vereenvoudiging c.q. verduidelijking van de regelgeving nodig is antwoordt de Staatssecretaris dat onttrekking van grondwater door middel van een inrichting voor WKO met ingang van 1 januari 2012 niet meer is belast met grondwaterbelasting nu deze per dezelfde datum is afgeschaft. Kamerbrief Staatssecretaris van Financiën, mede namens de Minister van EZ, 16 mei 2013
Nieuwsbericht: Groene plannen leveren energie voor 400.000 huishoudens. Nieuwsbericht Ministerie van EZ, 17 mei 2013
Europese ontwikkelingen Hof van Justitie EU Conclusie AG Bot in de gevoegde zaken Essent Belgium NV tegen de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (hierna: VREG): is invoering van een steunregeling voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen waarbij groenestroomcertificaten worden toegekend aan in een bepaald gewest gevestigde groenestroomproducenten en waarbij elektriciteitsdistributeurs worden verplicht om jaarlijks een met een quotum overeenkomend aantal groenestroomcertificaten in te leveren, zonder daarbij gebruik te mogen maken van in een andere lidstaat van de EU of de EER afgegeven garanties van oorsprong, verenigbaar met het vrije verkeer van goederen en het discriminatieverbod? Essent Belgium NV, elektriciteitsleverancier, was van 2003 tot en met 2009 onderworpen aan de in art.23, par. 1, van het Elektriciteitsdecreet geformuleerde verplichting om jaarlijks vóór 31 maart een aantal groenestroomcertificaten over te leggen aan de VREG. Om aan deze verplichtingen te voldoen heeft Essent, naast groenestroomcertificaten uit haar eigen regio (Vlaams gewest en het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest), ook garanties van oorsprong van producenten uit Nederland en Noorwegen (in 2005), uit Denemarken en Noorwegen (in 2006) en uit Noorwegen (in de periode 2007 tot en met 2009) ingeleverd bij de VREG. De VREG is van mening (nu de Vlaamse regering geen maatregel tot uitvoering van art. 25 van de Elektriciteitsdecreet had genomen) dat alleen groenestroomcertificaten voor in het Vlaams Gewest opgewekte elektriciteit kon worden aanvaard. Op grond van art. 37 van het Elektriciteitsdecreet heeft de VREG vervolgens aan Essent geldboeten opgelegd. Essent is tegen deze boetebesluiten opgekomen bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, die vervolgens het Hof van Justitie EU (hierna: het Hof) heeft verzocht om een prejudiciële beslissing. De hoofdvraag in deze zaak is of de invoering van een steunregeling voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen waarbij groenestroomcertificaten worden toegekend aan in een bepaald gewest gevestigde groenestroomproducenten en waarbij elektriciteitsdistributeurs verplicht zijn om jaarlijks een met een quotum overeenkomend aantal groenestroomcertificaten in te leveren, zonder daarbij gebruik te mogen maken van in een andere lidstaat van de EU of de Europese Economische Ruimte (hierna: EER) afgegeven garanties van oorsprong, verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen en het discriminatieverbod.
7
Bij de beantwoording van de gestelde vragen. In zijn advies past AG Bot een redenering in drie stappen toe: i) zijn de regels betreffende het vrije verkeer van goederen van toepassing; ii) valt de betrokken regeling binnen de werkingssfeer van het verbod op belemmeringen; en iii) zijn er rechtvaardigingsgronden aanwezig. Bij een en ander moeten bewoordingen, algemene opzet en doelstellingen van richtlijn 2001/77 mede worden betrokken. De AG is van mening dat het gehanteerde systeem zoals opgenomen in de Vlaamse regeling inzake het groenestroomcertificatensysteem, van invloed kan zijn op de invoer van groene elektriciteit uit het buitenland. Daargelaten of garanties van oorsprong of groencertificaten als zodanig goederen in de zin van art. 28 EG (thans: art. 34 VWEU) zijn, kan in ieder geval worden vastgesteld dat het Hof in zijn arrest van 10 december 1968, Commissie / Italië (7/68, Jurispr. blz. 591, 598) een ruime definitie van goed heeft gegeven. Hieruit blijkt onomstotelijk dat elektriciteit als goed moet worden aangemerkt (arrest van het Hof van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a. (C-206/06, Jurispr. blz. I-5497, punt 43), zodat het verkeer daarvan overeenkomstig het genoemde artikel in beginsel niet mag worden beperkt. De AG onderzoekt vervolgens of sprake is van een belemmering en concludeert dat de Vlaamse regeling moet worden aangemerkt als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking: de in het Vlaamse Gewest gevestigde producenten van groene elektriciteit worden door dit systeem economisch bevoordeeld ten opzichte van andere producenten van groene elektriciteit, aangezien zij door de verkoop van groenestroomcertificaten extra inkomsten kunnen verkrijgen. Tot slot wordt gekeken naar de vraag of de Vlaamse regeling, die volgens de AG een discriminerende belemmering van het vrije verkeer van goederen vormt, kan worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten op het gebied van de bescherming van het milieu. De AG beantwoordt deze vraag ontkennend op basis van twee overwegingen. Ten eerste is het onderscheid tussen garanties van oorsprong en groenestroomcertificaten in werkelijkheid zowel in de regeling als in de Vlaamse praktijk uiterst vaag: het certificaat, ongeacht of het al dan niet garantie van oorsprong als naam krijgt, kan vrij worden uitgevoerd en dus in de buitenlandse steunregelingen voor hernieuwbare energie worden geïntegreerd, terwijl omgekeerd de invoer van buitenlandse instrumenten verboden is. Ten tweede blijkt duidelijk uit een door de Commissie op 25 juli 2001 aan het Koninkrijk België toegezonden brief, dat de huidige Vlaamse regeling niet in overeenstemming is met de verplichtingen die de Vlaamse regering is aangegaan bij de aanmelding van de regeling met betrekking tot staatssteunbepalingen. De AG geeft het Hof in overweging de vragen van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel als volgt te beantwoorden: “artikel 5 van richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen een internrechtelijke steunregeling voor hernieuwbare energie als die in de hoofdgedingen, die groenestroomcertificaten toekent aan in een bepaald gewest gevestigde groenestroomproducenten en elektriciteitsdistributeurs verplicht om jaarlijks een met een quotum overeenkomend aantal groenestroomcertificaten in te leveren, maar uitsluit dat in een andere lidstaat van de EU of de EER afgegeven garanties van oorsprong in aanmerking worden genomen. Daarentegen verzetten art. 28 EG (thans: art. 34 VWEU) en artikel 11 van de Overeenkomst betreffende de EER van 2 mei 1992 zich tegen een dergelijke regeling, die het handelsverkeer tussen de lidstaten van de EU of de EER op discriminerende wijze belemmert zonder dat dit wordt gerechtvaardigd door dwingende eisen van milieubescherming.” HvJ EU, gevoegde zaken C-204/12 tot en met C-208/12, Essent Belgium NV tegen de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt [8 mei 2013], conclusie van AG Bot
8
EU Publicatieblad Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De interne energiemarkt doen werken. Publicatieblad 9 mei 2013 C 133/27
Europese Commissie Commission Staff Working Document – Ownership unbundling; the Commission’s practice in assessing the presence of a conflict of interest in case of financial investors. In dit werkdocument van de Commissie worden enkele aspecten nader belicht met betrekking tot regels inzake de ontvlechting van TSO’s (transmissiesysteembeheerders), zoals neergelegd in de Elektriciteits- en Gasrichtlijnen (richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG van 13 juli 2009). In het bijzonder wordt gekeken naar de regeling van ontvlechting van eigendom zoals neergelegd in art. 9 van beide voornoemde richtlijnen in samenhang met situaties waarbij een aandeelhouder in een TSO ook deelnemingen heeft in opwekkings-, productie- en/of leveringsactiviteiten. Dit terwijl er specifieke gevallen zijn aan te wijzen waar voor een dergelijke aandeelhouder geen prikkel bestaat om de besluitvorming van een TSO te beïnvloeden met de bedoeling zijn opwekkings-, productie- en/of leveringsactiviteiten te bevoordelen ten nadele van andere netwerkgebruikers. Het werkdocument geeft slechts een overzicht hoe de regels inzake ontvlechting van eigendom uit de richtlijnen door de Commissie worden geïnterpreteerd en toegepast bij certificeringsprocedures van TSO’s en is niet juridisch bindend. Commission Staff Working Document (SWD (2013) 177 final), 8 May 2013
Commission contribution to the European Council of 22 May 2013 - Energy challenges and policy. De voorzitter van de Europese Commissie, Barroso, heeft vooruitlopend op het overleg met de Europese Raad op 22 mei a.s., een (open) brief aan de leden van de Europese Raad gepubliceerd waarin hij onder meer benadrukt dat omzetting en implementatie van het derde energiepakket met spoed dienen te worden voltooid. Letter of President Barroso to the Members of the European Council, 8 May 2013 Commission contribution
Memo: Antitrust: Commissie bevestigt onaangekondigde inspecties in de olie- en biobrandstoffensectoren. Memo Commission, 14 May 2013
9
Voor meer informatie over de inhoud van deze update of andere energiegerelateerde vragen, kunt u terecht bij de contactpersonen voor deze nieuwsbrief: Loyens & Loeff Energie Team Elisabetta Aarts (Legal), T +31 20 578 54 50,
[email protected] Léone Klapwijk (Legal), T +31 10 224 66 46,
[email protected] Max Oosterhuis (Legal), T +31 10 224 67 30,
[email protected] Roland de Vlam (Legal), T +31 20 578 55 17,
[email protected] Jeroen Janssen (Tax), T +31 20 578 54 00,
[email protected] Waldo Kapoen (Tax), T +31 20 578 51 14,
[email protected] Niels Muller (Tax), T +31 20 578 52 33,
[email protected]
Disclaimer Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaarden Loyens & Loeff N.V. en alle andere entiteiten, samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder de naam ‘Loyens & Loeff’, geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies.
www.loyensloeff.com