Energetische analyse van wijken in situ: invloed van het bewonersgedrag met focus op regelsystemen Elisabeth Cnockaert, Tracy Davidson
Promotor: prof. dr. ir. Arnold Janssens Begeleiders: ir.-arch. Marc Delghust, ir.-arch. Jelle Laverge Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur
Vakgroep Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2011-2012
Toelating tot bruikleen
De auteurs geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.
The authors give permission to make this master dissertation available for consultation and to copy parts of this master dissertation for personal use.
4 juni 2012
Elisabeth Cnockaert
In the case of any other use, the limitations of the copyright have to be respected, in particular with regard to the obligation to state expressly the source when quoting results from this master dissertation.
Tracy Davidson
VOORWOORD
Een thesis is een werk van lange adem dat enkel mogelijk gemaakt kan worden door de nodige ondersteuning. We willen graag van de gelegenheid gebruik maken om enkele personen te bedanken. In de eerste plaats bedanken we onze promotor prof. dr. Arnold Janssens voor zijn wetenschappelijke ondersteuning en voor het bijsturen van deze masterproef in de goede richting. Onze begeleiders zijn we eveneens veel dank verschuldigd. Arch. Jelle Laverge en Marc Delghust stonden steeds klaar om onze vragen te beantwoorden. We willen ook ir. arch. Eline Himpe niet vergeten. Dit onderzoek was niet mogelijk geweest zonder de medewerking van de bewoners in de Haantjeshoek. We werden telkens goed ontvangen en een extra telefoontje was er nooit teveel aan. We willen hen hierbij dan ook één voor één bedanken. Daarnaast ook een welgemeende dankjewel aan onze thesispartners Frederik en Caroline
Met deze thesis worden ook onze vijf lange studiejaren afgerond. We willen daarom graag onze ouders, zussen, broer en Thibault bedanken voor hun steun. Hun aanmoediging en (vele) duwtjes in de rug waren onmisbaar om deze uitdaging tot een goed einde te brengen. Daarnaast willen we elkaar bedanken voor de plezante samenwerking. Zonder elkaars aanmoediging en optimisme was dit niet mogelijk geweest. Onze Plateaujaren waren lang niet zo boeiend geweest zonder omringd te zijn door Griet, Cedric, Ruth, Sara, Elke, Sari, Sigrid, Charlotte en Eveline. We willen hen hierbij dan ook bedanken voor de ontelbare mooie herinneringen, die vast en zeker een vervolg zullen krijgen.
Elisabeth en Tracy
OVERZICHT Energetische analyse van wijken in situ: invloed van het bewonersgedrag met focus op regelsystemen Elisabeth Cnockaert - Tracy Davidson promoter: prof. dr. ir. Arnold Janssens Begeleiders: ir. arch. Marc Delghust, ir. arch. Jelle Laverge Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur Vakgroep Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2011-2012
Samenvatting Door middel van de analyse van een bestaande woonwijk met lageenergiewoningen uit 2006 wordt de invloed van het gebruikersgedrag van de bewoners ten aanzien van het werkelijke energieverbruik voor verwarming onderzocht. In-situ metingen tijdens de winterperiode (januarimaart 2012) en een bevraging van de bewoners dienen als ondersteuning van de analyse.
uitgevoerde metingen komen aan bod in hoofdstuk 2. De analyse (hoofdstuk 3) bestaat uit een beschrijving van het bewonersgedrag in de wijk op het vlak van verwarmen enerzijds en ventileren anderzijds. Dit dient als basis voor de uiteindelijke bespreking van het werkelijke energieverbruik. Tot slot worden de algemene bevindingen en conclusies samengevat in hoofdstuk 4.
De literatuurstudie (hoofdstuk 1) toont het belang aan van het gebruikersgedrag. Er wordt verder ingegaan op de regelsystemen die de bewoner ter beschikking staan zoals thermostaat en openen van ramen. Een overzicht van de woningen en bewoners in de wijk en van de
Trefwoorden: bewonersgedrag, lage-energiewijk, residentiële verwarming, regelsystemen, energieverbruik
Energetic analysis of districts in situ: influence of occupant behaviour, focused on control systems Elisabeth Cnockaert, Tracy Davidson Supervisors: Prof. dr. ir. A. Janssens; ir.-arch. M. Delghust; ir.-arch. J. Laverge
Keywords occupant behaviour, residential heating, low energy dwellings, control systems, thermostat
heating. The opening window behaviour of occupants seemed to have an important influence on the energy use [2]. In this context, a case-study analysis has been carried out on 26 similar low-energy dwellings, built in 2006. It’s important to remark that the profiles of the households were very similar. Most families consisted of young couples with young children.
I. INTRODUCTION
II. METHOD
Abstract Since occupant behaviour has an important influence on the energy use for heating in residential buildings, an analysis is made of a newly built quarter near Kortrijk.
Energy demand in the built environment is an important issue. Regulations are becoming more and more strict about the building performance of residential buildings and the energy consumption of the occupants. Several attempts have been made to reduce the energy use for residential heating. The insulation level and air tightness have become an important issue for new buildings. Measurements of the energy use in buildings once occupied, show that the actual performance is very different from the expected. This difference can be mainly attributed to the actual use of the systems by the occupant. The occupant behaviour is proven to have an important influence on the actual energy use. Research has already been done to quantify the influence of several variables on the energy use. More specifically, according to Santin [1], the income of the residents, the presence of a thermostat, the number of heated rooms, the setpoint temperature, etc. affect the way the occupants find a balance between energy consumption and thermal comfort. Similar households often show similar user patterns. The way the control systems are used by the occupants according to control the heating- and ventilation system appears to have a major impact on the energy consumption for residential
A. Measurements In-situ measurements were needed to make an accurate analysis of the actual energy use in winter conditions. During a period of at least one week, indoor temperature and relative humidity were measured in each room. Measuring of CO2-concentrations were done in the living room and master bedroom. During this period the outdoor temperature was measured as well. To determine the air tightness of the dwellings, a blowerdoor test has been done. Since each dwelling is equipped with a mechanical ventilation system, the ventilation facilities were examined: the mechanical air exhaust were measured in the kitchen, the bathroom and the toilet B. Enquiry A survey was done in order to get a clear view of the occupants’ behaviour and to get useful information of which we didn’t dispose yet. The survey was made based on the literature study and consisted of six themes: family situation, presence, heating, ventilation, domestic hot water and comfort.
III. ANALYSIS A. Heating According to the amount of rooms heated in the dwelling, three behaviour groups could be defined. The first group contains the majority of the occupants, who usually heat the living room and bathroom for equal periods. The second group heats every room, while the third group only heats the living room. Presence of at least one person in the dwelling seems to relate to the hours rooms are heated in the daytime. When focussing on the use of the thermostat, no differences were found between the types of thermosat in setpoint temperatures, nor in the application of setback. The comparison af the measured temperatures and the indicated temperatures in the survey made it noticeable that the owners of a manual thermostat were unable to define the exact setpoint temperature they use to set. All households, except one, turn the heating down at night. Most of them also do this when no one is at home. The thermal inertia and the heating behaviour in the adjacent dwellings induce a slow temperature drop, so setback temperatures are seldom reached. B. Ventilation The exhaust rate measurements made clear that the flow rates the ventilator achieves were sufficient in most of the dwellings. Adjusting the air flow in the separate rooms, would raise the exhaust rate in the kitchen in order to achieve the prescripted rates. A wrong use of the
ventilation system is noticed. About half of the air grates in windows are closed during winter. This can be ascribed to wrong assumptions about the system and negative effects the system generates like noise and flow. Although each dwelling was equipped with a mechanical ventilation system, most households still opened windows on a daily base to obtain the desired indoor air quality. As in literature, this is mostly done in bedrooms. In 4 dwellings, opened windows were not being closed when heating was turned on. As literature had shown, this habit is very likely to have an influence on the energy use.
unnecessary energy use. Clear information and feedback might point out the occupant about the effect of his actions. The energy-consciousness of the occupants plays an important role in the heating behaviour. Since setback is applied in (almost) all households, it’s likely that probable energy savings lie in the choice for a lower setpoint temperature. Further research is needed to validate these findings.
REFERENCES [1]
C. Energy use A comparison of the energy use of the different households made clear that occupant behaviour plays an important role. A summary was made to compare the behaviour variables between the households. Households who consume the least, turn on the heating for short periods and don’t heat bedrooms. Their setpoint temperature is rather low and windows are seldom opened. These households seemed to be very energyconscious. In the dwellings where most energy was consumed, heating was turned on for long periods and setback was not strictly applied. Heating was not consistently turned off when windows were opened. These variables, that made a clear difference between the households with the lowest and highest energy consumption, were further examined to see if these variables were clearly influencing energy consumption in households with a more average consumption. The cohesion between variables (e.g. setpoint temperature, amount of heated rooms and heating period) made it difficult to make clear statements. Further research with data of more households is necessary. IV. CONCLUSIONS This research has shown that differences in occupant behaviour have an effect on the real energy use in households in low-energy buildings. For several variables a clear difference was noticed between the occupant behaviour in households with the lowest and highest energy use. A lack of knowledge of the control systems detains a ‘correct’ use by the occupant. This might cause
[2]
GUERRA SANTIN O. et al., Actual energy consumption in dwellings, Delft University of Technology, 2010 ANDERSEN R.V., Occupant behaviour with regard to control of the indoor environment, Department of Civil Engineering, Technical University of Denmark, 2009
1.2.4.2 1.2.4.3
INHOUDSOPGAVE
1.3 VENTILATIEGEDRAG .......................................................................... 29 1.3.1 Ventilatiesystemen .................................................................... 29 1.3.1.1 Soorten ventilatiesystemen [46] [51] .................................... 29 1.3.1.2 Regeling van het mechanisch ventilatiesysteem ................... 30 1.3.1.3 Gebruiker vs. ventilatiesysteem ............................................ 31 1.3.2 Het openen van ramen .............................................................. 32 1.3.2.1 Ramen openen tijdens de winter .......................................... 32 1.3.2.2 Factoren die het gebruikersgedrag beïnvloeden .................. 33 1.3.2.3 Gebruikersgedrag in woningen ............................................. 36 1.3.2.4 Verschil in open stand: volledig open of kipstand ................. 37 1.3.2.5 Gevolgen van het openen van ramen voor het ventilatiesysteem .................................................................................. 37 1.3.2.6 Simulaties .............................................................................. 38 1.3.2.7 Besluit: ................................................................................... 39
Inleiding ......................................................................................................... 1 1
LITERATUURSTUDIE ................................................................................ 3 1.1 GEBRUIKERSGEDRAG .......................................................................... 5 1.1.1 Definitie ...................................................................................... 5 1.1.2 Belang van gebruikersgedrag ..................................................... 6 1.1.3 Gebruikersgedrag in lage-energie-woningen. ............................ 6 1.1.4 Gebruikersgedrag beschrijven .................................................... 8 1.1.4.1 Simulatieprogramma’s en gebruikersgedrag .......................... 8 1.1.4.2 Gebruikersprofielen ................................................................ 8 1.1.5 Gedragsvariabelen met de meeste invloed .............................. 11 1.1.6 Beschouwing ............................................................................. 13 1.2 THERMOSTAAT ................................................................................. 14 1.2.1 Regelsystemen .......................................................................... 14 1.2.1.1 Kamerthermostaat [35] [24] ................................................. 14 1.2.1.2 Thermostatische radiatorkraan [20] [24] ............................. 14 1.2.1.3 Kamerthermostaat met anticipatie [30] [35] [33] [20] ........ 15 1.2.1.4 Weersafhankelijk regelen [37] [33] [20] ............................... 16 1.2.1.5 Verdere ontwikkelingen ....................................................... 17 1.2.2 Instelmogelijkheden ................................................................. 17 1.2.2.1 Setback ................................................................................. 18 1.2.2.2 Studies i.v.m. inzicht in instelmogelijkheden ........................ 20 1.2.3 Gebruik van thermostaten ....................................................... 22 1.2.3.1 Programmeerbaar vs. manueel gebruik van de thermostaat23 1.2.3.2 Problemen bij het gebruik van een thermostaat .................. 25 1.2.4 Energiebesparing ...................................................................... 27 1.2.4.1 Insteltemperatuur en het energieverbruik. .......................... 27
Aanwezigheid van een thermostaat ...................................... 27 Manuele vs. programmeerbare thermostaat........................ 28
2
ONDERZOEK ......................................................................................... 41 2.1 MEETCAMPAGNE .............................................................................. 43 2.1.1 In-situ metingen ........................................................................ 43 2.1.2 Enquête ..................................................................................... 44 2.2 HAANTJESHOEK ................................................................................. 45 2.2.1 Woningtypes ............................................................................. 46 2.2.2 Wijkprofiel ................................................................................. 48
3
ANALYSE ............................................................................................... 51 3.1 ENERGIEVERBRUIK ............................................................................ 53 3.1.1 Verwacht energieverbruik volgens EPB .................................... 53 3.1.1.1 K-peil...................................................................................... 54
3.1.1.2 E-peil ..................................................................................... 55 3.1.1.3 Energiebehoefte voor verwarming: ...................................... 57 3.1.2 Gasverbruik voor ruimteverwarming ....................................... 58 3.1.2.1 Methode met stelsels ........................................................... 58 3.1.2.2 Methode Bond Beter Leefmilieu........................................... 58 3.1.2.3 Vergelijking werkelijk verbruik over verschillende periodes 61 3.2 ANALYSE VERWARMING ................................................................... 63 3.2.1 Verwarmingsgedrag .................................................................. 63 3.2.1.1 Kans op verwarming en aanwezigheid ................................. 63 3.2.1.2 Verwarmde ruimtes .............................................................. 65 3.2.1.3 Duur van verwarmen ............................................................ 67 3.2.1.4 Gemiddelde binnen- en buitentemperatuur. ....................... 68 3.2.2 Thermostaat ............................................................................. 69 3.2.2.1 Gebruik van type thermostaat .............................................. 69 3.2.2.2 Insteltemperatuur ................................................................. 71 3.2.2.3 Setback – setbacktemperatuur ............................................. 74 3.2.2.4 Type thermostaat vs. setback ............................................... 80 3.2.2.5 Setbacktemperatuur vs. buitentemperatuur. ....................... 80 3.2.3 Setbackperiode ......................................................................... 81 3.2.3.1 Type thermostaat vs. setbackperiode .................................. 81 3.3 ANALYSE VENTILATIE ........................................................................ 83 3.3.1 Werking van het ventilatiesysteem .......................................... 83 3.3.1.1 Afvoerdebieten ..................................................................... 83 3.3.1.2 Gebruik door de bewoners ................................................... 85 3.3.2 Bewonersgedrag ivm openen van ramen ................................. 87 3.3.2.1 Algemeen in de wijk .............................................................. 87 3.3.2.2 Openingsduur ....................................................................... 88 3.3.2.3 Openingsgraad ...................................................................... 89 3.3.2.4 Openen van ramen en verwarmingsgedrag ......................... 90 3.3.3 Analyse van de binnenluchtkwaliteit ........................................ 91
3.3.3.1 3.3.3.2
Leefruimte ............................................................................. 91 Slaapkamer ............................................................................ 92
3.4 ANALYSE ENERGIEVERBRUIK ............................................................. 95 3.4.1 Werkelijk energieverbruik tov verwacht energieverbruik......... 95 3.4.1.1 Laag vs. hoog verbruik ........................................................... 96 3.4.1.2 Verwarmingsgedrag .............................................................. 97 3.4.1.3 Ramen openen ...................................................................... 99 3.4.1.4 Energiebewustzijn ............................................................... 100 3.4.1.5 Aanwezigheid ...................................................................... 101 3.4.1.6 Bewonerskenmerken .......................................................... 101 4
BESLUIT .............................................................................................. 103
BIBLIOGRAFIE ............................................................................................ 109 FIGUREN .................................................................................................... 112 TABELLEN ................................................................................................... 115 BIJLAGEN ................................................................................................... 117 bijlage A: Analyse van de temperatuurverlopen voor de wonigen. ........ 117 bijlage B: Overzichtstabel gebruikersgedrag. .......................................... 117 bijlage C, D, E, F, G, H, I (zie CD-rom) ...................................................... 117
Tabel van afkortingen en symbolen ASO
algemeen secundair onderwijs
BBL BSO
Bond Beter Leefmilieu
iW kWh
berging/wasplaats kilowattuur
beroepssecundair onderwijs
KWR
Kwalitatieve Woning Registratie
CCHT
Canadese Centre for Housing Technology
M
gesloten bebouwing
CO2
koolstofdioxide
MJ
megajoule
EPB
Energie Prestatie Binnenklimaat
n50
G
woningtype G
NW
ventilatievoud bij 50 Pa, kenmerk voor de luchtdichtheid van een gebouw noordwesten (oriëntatie voorgevel)
H
woningtype H
ppm
'parts per million', deeltjes per miljoen
Ho
halfopen bebouwing, vrije gevel zuidwestoriëntatie
SWW
sanitair warm water
Hw
halfopen bebouwing, vrije gevel noordoostoriëntatie
TSO
technisch secundair onderwijs
I
woningtype I
V
woningtype V
iB
badkamer
IDA
Indoor air quality
V50
iK
keuken
VLA
volumedebiet bij 50 Pa, kenmerk voor de luchtdichtheid van een gebouw Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten
iL
leefruimte
W
woning
iS
slaapkamer
WD
werkdag
iSk
slaapkamer kind
WE
weekenddag
iSo
slaapkamer ouders
ZO
zuidoosten (oriëntatie voorgevel)
iV
bureauruimte / berging / dressing
Het toenemende milieubewustzijn zorgt voor een toestroom aan nieuwe regelgevingen op het vlak van energieverbruik in verschillende sectoren. De bouwsector is één van de grote spelers binnen het totale energieverbruik van de bevolking. Steeds strengere regels trachten de impact van nieuwbouw in te perken. Beter isoleren en luchtdichter bouwen zijn de eerste belangrijke stappen om de energievraag in gebouwen te doen dalen. De woningbouw kent steeds meer lage-energie- en passiefwoningen die voldoen aan de nieuwe eisen. Het verwachte energieverbruik ligt een stuk lager dan in het bestaande woningenbestand. Een energiebewust beleid lijkt dus in haar opzet geslaagd. Metingen naar energieverbruik in gebouwen na ingebruikname tonen duidelijke verschillen tussen het werkelijke en voorspelde energiegebruik. Dit verschil wordt toegeschreven aan enerzijds de werkelijke kwaliteit van de constructie en de werkelijke efficiëntie van de aanwezige systemen, en anderzijds het werkelijk gebruik van de systemen door de gebruiker. Nu woningen, en gebouwen in het algemeen, geacht worden steeds energieperformanter te worden, zal het gebruikersgedrag een belangrijkere rol spelen. Hiermee wordt niet bedoeld dat het gebruikersgedrag in gebouwen met een minder goede energieprestatie weinig invloed heeft, maar wel dat het des te belangrijker wordt om in het gebruik rekening te houden met de inspanningen die gedaan werden om een gebouw energieperformanter te maken. Gebouwen worden beter geïsoleerd en worden luchtdichter, wat de energievraag doet dalen. De gebruikers van het gebouw zullen echter nog steeds ramen openen, waardoor de goede prestatie van het gebouw kan worden tegengewerkt en er toch meer energie verbruikt wordt dan nodig geacht werd.
Inleiding
Het literatuuronderzoek biedt een overzicht van de vele aspecten die te maken hebben met het gebruikersgedrag. De focus ligt hierbij op de manier
1
waarop bewoners invloed hebben op de vraag naar verwarming. Er wordt niet enkel gekeken naar de verschillende systemen die de bewoner ter beschikking staan om een ingreep te doen op zijn omgeving, maar zoeken eveneens antwoord op de vraag waarom een welbepaalde beslissing genomen wordt. Er wordt ingegaan op het gebruik van de thermostaat aangezien deze in belangrijke mate het verwarmingsgedrag beïnvloedt. De programmeerbare thermostaat wordt aanzien als een hulpmiddel om het energieverbruik te doen dalen. Vergelijkende studies nuanceren deze stelling. Daarnaast bleek het ventilatiegedrag, en in sterke mate het gedrag in verband met het openen van ramen, een belangrijk punt. Verschillende onderzoekers zijn op zoek gegaan naar manieren om dit gedrag te kunnen voorspellen. Het betreft een interdisciplinair onderzoek, waarbij de grenzen van de bouwfysica vaak worden overschreden richting psychologisch, sociologisch en demografisch onderzoek. Met de bevindingen uit het literatuuronderzoek wordt een analyse opgemaakt van het bewonersgedrag in 26 woningen in een bestaande nieuwbouwwijk bij Kortrijk. Het gaat om gelijkaardige lageenergiewoningen met bouwjaar vanaf 2006. Aan de hand van in-situ metingen die telkens een periode van minstens zeven dagen overspande, in de winterperiode (januari-maart 2012), wordt een beeld geschetst van het verwarmingsgedrag van de bewoners. Een vragenlijst die in elke woning werd afgenomen dient om een correcte beschrijving van de gebruiker en zijn gedrag te kunnen maken. Het samenbrengen van de meetresultaten en de gegevens uit de vragenlijst laten toe om het bewonersgedrag te beschrijven. Vooraleer de link wordt gemaakt met het energieverbruik voor verwarming, wordt ingegaan op verschillende aspecten van het gedrag in de wijk. Het gebruik van de thermostaat wordt besproken op vlak van de insteltemperatuur en het al
2
dan niet toepassen van temperatuurverlaging bij nacht of afwezigheid. In een volgend deel wordt het gebruik van het ventilatiesysteem binnen de woning en het openen van ramen besproken. In beide analyses van het werkelijk gebruik worden grote verschillen in gedrag tussen de woningen onderling opgemerkt. Een laatste deel maakt de eigenlijke analyse van het energieverbruik voor verwarming in de woningen. Er wordt gezocht naar verbanden tussen bepaalde gedragsfactoren en het bijhorende energieverbruik. Een vergelijking tussen de woningen met het minste verbruik met de woningen met het hoogste verbruik geeft de aanleiding tot het onderzoeken van gedragsfactoren die een invloed lijken te hebben. Verschillende combinaties van de gedragsfactoren zorgen ervoor dat bepaalde invloeden minder significant lijken te zijn. Er worden echter wel enkele trends vastgesteld die verder worden toegelicht. Het gebruikersgedrag blijkt een complex samenspel te zijn van verschillende factoren die elkaar beïnvloeden. Aangezien het gebruikersgedag in verband met het energieverbruik als maar aan belang toeneemt, lijkt verder onderzoek binnen deze thematiek op grote schaal aangewezen.
1 LITERATUURSTUDIE
1.1 GEBRUIKERSGEDRAG
1.1.1 DEFINITIE Onder gebruikers- of bewonersgedrag verstaat men alle acties die de gebruiker onderneemt om een aanvaardbaar gevoel van comfort te verkrijgen als gevolg van de complexe interacties tussen interne en externe factoren. Het begrip omvat eveneens de gewoonten, de levensstijl en de morele instelling die de gebruiker ertoe aanzetten een welbepaalde keuze te maken in de manier waarop hij een behaaglijk comfort wenst te verkrijgen.
Dit deel heeft tot doel het gebruikersgedrag in het algemeen te definiëren en het verband met het energieverbruik binnen woningen te onderzoeken. Er worden studies aangehaald die het belang van het gebruikersgedrag reeds hebben aangetoond. Dit feit heeft onderzoekers ertoe aangezet om vaste gebruikersprofielen te beschrijven om enigszins vat te krijgen op de onvoorspelbaarheid van het gedrag. Daarnaast worden verschillende invloedsfactoren binnen het gedrag onderzocht naar hun rol in een toe- of afname van het energieverbruik.
De gebruiker kan zijn comfortgevoel verbeteren door zowel zichzelf aan te passen, door bv. een andere houding aan te nemen of door van kledij te veranderen afhankelijk van de ervaren temperaturen, als door de omgeving te veranderen, door bv. de insteltemperatuur op de thermostaat te verhogen. Het aantal keuzemogelijkheden wordt beperkt door de plaats waar de gebruiker zich bevindt. In de eigen woning heeft de bewoner meer keuzevrijheid dan op kantoor, waar de ramen mogelijks niet open te maken zijn en er een vast verwarmingsschema is opgesteld voor het hele kantoorgebouw. Dit zorgt verder ook voor een verschil in aanvaarding van de omgeving door de gebruiker. Een Finse studie in 2007 door Karjalainen [10] toont aan dat het thermisch comfortniveau lager is op kantoor dan in woningen. Zowel tijdens de winter als tijdens de zomer hebben gebruikers het vaker koud op kantoor dan thuis, ook bij gelijke binnentemperatuur. Het temperatuursinterval waarbinnen de gebruiker tevreden is met de omgeving is groter in de woning. De reden hiervoor is de grotere adaptatievrijheid. Deze studie bevestigt de vaststellingen van Humphreys en Nicol [8] , die na een studie in 1998 vaststelden dat gebruikers bij meer controle over de temperatuur en de ventilatie een grotere tolerantie hadden voor de thermische omgeving.
5
In deze scriptie wordt niet verder ingegaan op de verschillende adaptatiemogelijkheden en op het bepalen van welke adaptatie wordt uitgevoerd door de gebruiker in een bepaalde situatie. Hiervoor verwijzen we naar het literatuuronderzoek in de thesis van Temmerman en Vandenbroucke [15].
1.1.2 BELANG VAN GEBRUIKERSGEDRAG De verwarmingsvraag in een gebouw is sterk afhankelijk van de gebouwkarakteristieken. Een vrijstaande woning heeft een groter warmteverliesoppervlak dan een rijwoning en heeft zo een grotere verwarmingsvraag. Ook een grotere woning met een groter te verwarmen volume heeft bijgevolg een hogere verwarmingsvraag. Het beter isoleren en meer luchtdicht maken van woningen zorgt voor een afname in de energievraag voor verwarming. Hiernaast bepaalt het gebruikersgedrag in belangrijke mate het totale energieverbruik in een gebouw. Wanneer men het energieverbruik voor verwarming in woningen met gelijke fysische eigenschappen met elkaar vergelijkt, worden opmerkelijke verschillen opgemerkt tussen de woningen onderling. Dit wordt toegeschreven aan het verschillende gebruikersgedrag in de woningen. Verscheidene recente studies tonen dit aan. Een Deense studie in 1000 gelijkaardige woningen met bouwjaar in de jaren 1960-’70 tonen een grote variatie in energieverbruik, ondanks de gelijkenissen van de gebouwschil [4]. Verder onderzoek van het verbruik in identieke woningen toont aan dat de woningen met het laagste verbruik slechts een derde verbruiken om te verwarmen dan deze met het hoogste verbruik. Later werden tien huishoudens geselecteerd om interviews af te nemen met specifieke vragen over hun verwarmingsgedrag. Na het vergelijken van hun gedrag met het verbruik stelden onderzoekers vast dat het verwarmingspatroon afhankelijk is van o.a. de levensstijl, de motivaties en de comfortverwachtingen van de bewoners.
6
Hoe groot de rol nu werkelijk is van de gebouwschil enerzijds en het gebruikersgedrag voor verwarming anderzijds voor het energieverbuik werd in verschillende studies op statistische wijze onderzocht. Voor de invloed van de gebouweigenschappen worden waarden gevonden van dezelfde grootte-orde. In een recente Nederlandse studie van Guerra Santin et al. [5] wordt 42% van de variatie in het energiegebruik in woningen toegeschreven aan de eigenschappen van de gebouwschil. Guerra Santin merkt zelf de gelijkenis op met het resultaat van Sonderegger die 54% van de variatie toeschreef aan de gebouweigenschappen. Over de invloed van de gebruiker is er minder consensus. Het gebruikersgedrag zou volgens Guerra Santin instaan voor 4,2% van de variatie tegenover 71% van de variatie volgens Sonderegger. Het precies kwantificeren van de invloed van het gebruikersgedrag blijkt een moeilijke opgave.
1.1.3 GEBRUIKERSGEDRAG IN LAGE-ENERGIE-WONINGEN. Aangezien woningen steeds energieperformanter dienen te worden en men hiervoor eisen oplegt voor de gebouweigenschappen, is het interessant om te focussen op lage-energie-woningen. Verschillende studies hebben aangetoond dat er duidelijke verschillen in energieverbruik zijn in gelijke lage-energie-woningen. Zo werden in Zweden metingen uitgevoerd in een wijk met 20 gelijke lage-energie-rijwoningen, gerealiseerd in 2001 [17]. Figuur 1-1 toont het energieverbruik in elke woning. De donkere staven zijn woningen die aan een uiteinde gelegen zijn en dus drie vrije gevels hebben. Het gemiddelde verbruik van alle woningen is 68 kWh/m². Wanneer men de uiterste waarden met elkaar vergelijkt, kan men vaststellen dat het gebruikersgedrag instaat voor een variatie met factor 2 tussen de rijwoning met het laagste energieverbruik (45 kWh/m²) en de rijwoning met het hoogste verbruik (86 kWh/m²). Ook bij de woningen gelegen aan een uiteinde is er een groot verschil in verbruik te merken. De woning met het hoogste verbruik (97kWh/m²) verbruikt 65% meer dan de woning met het
LITERATUURSTUDIE
laagste verbruik (59 kWh/m²). Men kan echter opmerken dat dit grote verschil slechts enkelingen betreft, aangezien 14 van de 20 woningen een verbruik hebben dat tussen 60 en 80 kWh/m² gelegen is. Daarnaast zijn het ook net de uitzonderingen die aantonen dat het gebruikersgedrag een grote invloed heeft op het energieverbruik.
zich dus afvragen hoeveel woningen een energieverbruik toonden dat significant afweek van het gemiddelde en in welke mate het piek- en dalverbruik uitgezonderd waren.
Figuur 1-1: Energieverbruik in 20 lage-energie-woningen in Zweden [17]
Figuur 1-2: Energieverbruik voor verwarming in een nieuwbouwwijk in het Verenigd Koninkrijk [3]
In een andere studie van Gill [3] in een nieuwbouwwijk in het Verenigd Koninkrijk waar 26 lage-energiewoningen met elkaar werden vergeleken (zie Figuur 1-2), is het verschil tussen de woning met het hoogste energieverbruik (145 kWh/m²) drie keer hoger dan in de woning met het laagste verbruik (46 kWh/m²). Het gemiddelde verbruik ligt in deze wijk op 93 kWh/m², wat ongeveer de helft is van het gemiddelde verbruik in de lokale omgeving (172 kWh/m²). In dit onderzoek is het verschil met factor 2 te relateren aan de energie-efficiëntie van de woning, terwijl het gebruikersgedrag onderlinge variaties veroorzaakt tot een factor 3. Er moet hier worden opgemerkt dat er geen spreiding van de waarden van energieverbruik voor de verschillende woningen werd getoond. Men kan
Wanneer men gebouwen, en in het bijzonder woningen, beter thermisch isoleert en de performantie van de installaties optimaliseert, wordt het energieverbruik voor verwarming reeds voor een groot deel verminderd. In dergelijke performante gebouwen is er nog steeds een belangrijk verschil in verbruik te onderscheiden door verschillend gebruikersgedrag. Omgekeerd echter heeft de energieprestatie van een gebouw ook een invloed op het gedrag van de gebruikers, aangezien het luchtdicht maken van woningen het natuurlijk ademen van het gebouw doet afnemen, en bijgevolg de ventilatievraag van de gebruiker toeneemt. Dit kan bv. resulteren in het vaker openen van ramen, wat op zijn beurt zorgt voor een stijging in de verwarmingsvraag. Inspanningen om de woning energiezuinig te maken
GEBRUIKERSGEDRAG
7
kunnen dus tegengewerkt worden door het specifieke gebruik. De werkelijke energie-prestatie van gebouwen wordt uiteindelijk sterk beïnvloed door het gedrag van de gebruikers. Men ziet in dat er een wederzijdse wisselwerking is tussen enerzijds de gebruiker en anderzijds de energieprestatie van het gebouw. Door het verbeteren van de thermische prestaties van een woning stijgt het belang van een ‘correct’ gebruik door de bewoner. Hiervoor is kennis van de gebouweigenschappen en het bijpassend gebruik vereist. Onderzoek voor het vinden van manieren om deze kennis op de gebruiker over te brengen wordt momenteel veelvuldig gedaan. We verwijzen hiervoor naar het literatuuroverzicht opgesteld door Darby [1]. Samengevat worden verschillende manieren van feedback naar de gebruiker onderzocht, zowel voor het gebruik van het verwarmingssysteem als voor elektrische toestellen.
1.1.4 GEBRUIKERSGEDRAG BESCHRIJVEN 1.1.4.1
Simulatieprogramma’s en gebruikersgedrag
Het energie-performant maken van gebouwen moet reeds in ontwerpfase in rekening worden gebracht. Gebouwsimulatieprogramma’s zijn een onmisbare tool geworden om na te gaan wat de effecten zijn van bepaalde ontwerpkeuzes op energetisch vlak. Deze programma’s zijn de laatste jaren op punt gesteld om o.a. de verwarmingsvraag te voorspellen op basis van de eigenschappen van de gebouwschil. De invloed van het gedrag van de gebruiker wordt hierbij steeds achterwege gelaten, ondanks het aangetoonde belang ervan voor de werkelijke energieprestatie van het gebouw. Men rekent louter een standaardgebruik in terwijl door het aangeven van het verwachte gebruikersgedrag een resultaat zal worden bekomen dat dichter tegen de werkelijkheid aanleunt.
8
Verschillende onderzoekers (Van Raaij en Verhallen [16], Hoes et al. [7]) zijn op zoek gegaan naar manieren om gebruikerspatronen te kunnen implementeren in de gebouwsimulatie. Naast een betere schatting van de werkelijke energieprestatie zal de simulatie toelaten om specifieke ontwerpkeuzes te maken die verband houden met het te verwachten gebruikersgedrag. Ook voor de overheid kan het interessant zijn om een beeld te krijgen van verschillende soorten gebruikersgedrag. Indien ze bij het opstellen van de energiebesparende programma’s rekening zouden houden met de verschillen tussen gebruikersprofielen en de gerelateerde demografische eigenschappen die eraan te koppelen zijn, kunnen meer gerichte reducties in het energieverbruik bekomen worden. 1.1.4.2
Gebruikersprofielen
Het onderscheiden van gebruikersprofielen met een kenmerkend gebruikersgedrag is een eerste nodige stap. Om attitudes van gebruikers die het energieverbruik in een gebouw beïnvloeden te kunnen definiëren werden reeds verschillende studies gedaan. Door verbanden te zoeken tussen verschillende handelingen en de mogelijke redenen ervoor te onderscheiden konden gedragspatronen bepaald worden. Er wordt ingegaan op twee methodes, enerzijds van Van Raaij en Verhallen en anderzijds van Guerra Santin. a.
Gebruikersprofielen volgens Van Raaij en Verhallen
Reeds in 1976 startten Van Raaij en Verhallen [16] een onderzoek om een antwoord te vinden op de vraag of er gedragspatronen te vinden zijn i.v.m. het verwarmen en ventileren van woningen en welke patronen er daadwerkelijk te definiëren zijn. Het onderzoek werd gedaan d.m.v. een enquête die de bewoners zelf invulden in 145 woningen in Vlaardingen
LITERATUURSTUDIE
(Nederland). De woningen hadden gelijke fysieke eigenschappen, behalve de hoeveelheid isolatie die groter was bij de ene helft van de woningen dan bij de andere helft. Na statistische analyses van het gedrag en het energieverbruik per woning onderscheidden zij vier variabelen die een significante invloed hadden op het energieverbruik: 1
binnentemperatuur bij aanwezigheid
2
binnentemperatuur bij afwezigheid
3
frequentie van het openen van ramen
4
het open of gesloten houden van de deur tussen inkomhal en leefruimte
binnen de groep van de ‘verspillers’. Bewoners van hogere leeftijd kwamen opvallend veel voor binnen de groep ‘warm’, dit was tevens ook de grootste groep. Van Raaij en Verhallen stellen ook dat in de meeste gezinnen het energiegedrag geen afgezonderd gedragstype is, maar afhankelijk is van andere gedragingen/instellingen van de gebruiker die geassocieerd worden met het huishouden, kinderzorg, hobby’s... .
Na het combineren van de positieve of negatieve resultaten van deze variabelen definieerden ze vijf clusters die een bepaald gebruikersprofiel karakteriseren. De verdeling wordt grafisch voorgesteld in Figuur 1-3. 1
zuinig lage binnentemperatuur en weinig ventilatie (conservers)
2
verspiller (spenders)
hoge score op minstens 3 van de 4 variabelen
3
koel (cool)
lage binnentemperatuur ventilatie
4
warm (warm)
gemiddelde of weinig ventilatie
5
gemiddeld (average)
gemiddelde binnentemperatuur en ventilatie
hoge
en
veelvuldige
binnentemperatuur,
Na verder onderzoek naar verschillen tussen deze profielen op demografisch vlak werden enkele vaststellingen gedaan. Zo waren de bewoners binnen de groep ‘zuinig’ vaker afwezig en ze hadden een kleiner gezinsaantal. Ook hadden ze een hogere educatiegraad dan de bewoners
GEBRUIKERSGEDRAG
Figuur 1-3: Grafische voorstelling van de vijf gedrags-profielen volgens Van Raaij en Verhallen [16]
b.
Gedragsfactoren en -patronen door Guerra Santin
Guerra Santin et al. [5] deden een gelijkaardig onderzoek in 2010 om gebruikersprofielen te definiëren na de invoering van de nieuwe gebouwwetgeving in Nederland in 1995. Dit gebeurde aan de hand van gegevens uit een voorbije enquête van de OTB Research Institute. Tijdens de herfst van 2008 werden enquêtes verstuurd naar de bewoners van twee districten in Nederland. De aanwezige woonvormen, van vrijstaande woningen tot appartementen, gaven een goede representatie van de verschillende woonvormen in Nederland.De woningen waren allen recent
9
gebouwd. Dit had het gevolg dat gezinnen met een laag inkomen en een lage educatiegraad ondergerepresenteerd waren. Uiteindelijk waren de gegevens van 313 woningen bruikbaar. In de enquête werd gepeild naar de verschillende handelingen die een bepaalde invloed hebben op het verwarmingsgedrag en het energieverbruik in het algemeen. Er werden onder andere vragen gesteld naar het gebruik van elektrische toestellen en hoe vaak er gedoucht werd. In totaal werden 21 variabelen in rekening gebracht. Door middel van factoranalyse werden onderliggende factoren van gebruikersgedrag geïdentificeerd. Het groeperen van verschillende variabelen die onderling een verband leken te hebben, bracht vijf ‘gedragsfactoren’ naar voor. Vooral factoren 1, 2 en 5 hebben duidelijk invloed op het energieverbuik. 1
10
Gebruik van toestellen en ruimtes: aantal slaapkamers in gebruik, gebruik van wasmachines, halogeenlampen in de leefruimte
2
Energie-intensiviteit: duur verwarming ingeschakeld, gebruik van computers, minder spaarlampen
3
Ventilatie: duur ventilatieroosters geopend (onafhankelijk van ander gedrag)
4
Media: minder slaapkamers in gebruik, eerder douchen dan baden, gebruik van computers, vaker ramen open in leefruimte
5
Temperatuur-comfort: duur verwarming ingeschakeld in leefruimte, spaarlampen, gebruik van computers, korte periode ramen geopend in slaapkamers, computers in stand-by
De scores op elke factor werden vereenvoudigd tot twee mogelijkheden, nl. boven of onder het gemiddelde. Zo werd voor elk gezin een rij scores opgesteld en konden gezinnen met gelijke rijen gegroepeerd worden in gedragspatronen, die aangeven hoe bewoners zich in hun thuisomgeving gedragen. Er werden vijf gedragspatronen gevonden: verspillers, welvarend-koel, bewust-warm, comfort en gemak-koel. Los van de gedragspatronen werden gebruikersprofielen opgesteld. Een gebruikersprofiel is een groep van gezinnen met gelijkmatige karakteristieken en een gelijkaardig gedrag. Voor het bepalen ervan worden de gedragsfactoren gerelateerd aan gezins- en gebouweigenschappen. Na statistische analyses worden vier gebruikersprofielen bekomen: 1 Gezin: groot gezin met kinderen, meer gebruik van toestellen zoals droogkast, vaatwas, wasmachine 2 Koppels / hoog-inkomen: eigenaars van grote huizen, warmer binnenklimaat, meer gebruik van elektronica en verlichting, weinig energiebesparend 3 Koppels / laag-inkomen , alleenstaande: geen kinderen, hoge score voor media, thuisrokers 4 Senioren: hele dag thuis Verder onderzocht men het verband tussen deze profielen en het energieverbruik. Singles en koppels met een laag inkomen verbruiken minder energie dan de andere gezinstypes. Dit komt door hun hoge score voor media en lage score voor appliances&space. Koppels met een hoog inkomen leken een meer energie-intensief gedrag te vertonen en bij
LITERATUURSTUDIE
senioren stond de temperatuur hoger en voor een langere periode ingesteld. Aan de hand van deze profielen kan men zich dus op voorhand enigszins een beeld vormen van het werkelijke energieverbruik.
1.1.5 GEDRAGSVARIABELEN MET DE MEESTE INVLOED We hebben inmiddels kunnen aantonen dat het gebruikersgedrag een prominente rol speelt in de variatie in het energiegebruik in verschillende gezinnen. De grootte van de invloed is echter nog steeds onbekend. Verder literatuuronderzoek was nodig om in te zoomen op de precieze invloed van de verschillende acties die de gebruiker onderneemt in zijn woning. Deze geven namelijk aan in welke gedragsfactoren potentiële energiebesparingen schuilen. Hieruit volgt verder op welke handelingen gefocust zal moeten worden tijdens onze eigen metingen. In een recente studie heeft Guerra Santin [5] geprobeerd om de omvang van gebruikersgedrag statistisch te begroten. Hiervoor werd telkens het effect op de variatie van energieverbruik bepaald in woningen, rekening houdend met de gebouweigenschappen. De gegevens waren afkomstig uit de databank van de Kwalitatieve Woning Registratie (KWR) van 2000. Deze bevatte gegevens van 15000 woningen verspreid over heel Nederland. Door middel van regressie-analyse werden de statistisch significante variabelen bepaald die een bijdrage leverden aan het energieverbruik. Het aantal verwarmde slaapkamers is de variabele met de meeste invloed op het energieverbruik dat in verband staat met het gebruikersgedrag. De aanwezigheid van een thermostaat om de temperatuur te regelen was een eerste belangrijke indicator voor een hoger energieverbruik. Het aanwezigheidspatroon van bewoners is verder ook een belangrijke invloedsfactor. De bekomen resultaten werden gebundeld in grafieken die telkens een beeld geven van de te verwachten stijging in energieverbruik
GEBRUIKERSGEDRAG
Figuur 1-4: Besparing of toename van de energievraag afhankelijk van de aanwezigheid van een variabele [5]
voor de stijging van elke factor. Hiermee kan de hoeveelheid energie die gespaard wordt door bepaalde gebouw- en gedragseigenschappen voorspeld worden. Om verbanden tussen bewonersgedrag enerzijds en gebouweigenschappen anderzijds te ontdekken, werd een tweede regressiemodel opgesteld. De gezinsgrootte en het inkomen van de bewoners leken een positieve invloed te hebben op de bruikbare oppervlakte. Een groter gezin heeft een grotere
11
Figuur 1-5: Besparing of toename van energievraag afhankelijk van de toename van één eenheid van een continue variabele [5]
kans op een groter aantal verwarmde slaapkamers. Een hoger inkomen houdt verband met een grotere woning. Tot deze conclusie kwam ook Steemers [12] in een Amerikaans onderzoek dat tevens de bedoeling had om de factoren te definiëren die de energieprestatie van woningen beïnvloeden, en in welke mate ze dit doen. Zijn onderzoek gebeurde op basis van gegevens uit de ‘Residential Energy Consumption Survey’ uit 2001, een bestaand onderzoek door het Amerikaans Departement van Energie. Deze bevat informatie over de actuele energieconsumptie samen met eigenschappen van woningen en hun bewoners. Van de gezinnen was het inkomen, het bewonersaantal en de leeftijd bekend. Er werden slechts twee gedragsvariabelen bestudeerd, namelijk het aantal ruimtes die verwarmd werden en de gemiddelde insteltemperatuur. Na statistische analyses van de gegevens bleken gebruikersgedrag en socio-economische aspecten kritisch te zijn. Ondanks het kleine aantal variabelen waar rekening mee werd gehouden, is het
12
interessant dat Steemers een duidelijk onderscheid maakt tussen factoren met directe en factoren met indirecte invloed. Als factor met directe invloed wordt het aantal te verwarmen slaapkamers onderscheiden. De insteltemperatuur is verantwoordelijk voor 10% van de variatie. Economische en demografische factoren hebben slechts een zeer beperkte invloed. Een eerste indirecte factor die een rol speelt in het gebruikersgedrag is het inkomen. Een hoger inkomen geeft aanleiding tot een groter aantal verwarmde ruimtes. Een tweede voordeel dat deze studie heeft t.o.v. de Nederlandse studie, is de uitgestrektheid van het gebied waardoor gegevens voor verschillende klimaten met elkaar vergeleken konden worden. Hierdoor kon een tweede indirecte invloedsfactor onderscheiden worden, nl. het klimaat, uitgedrukt in aantal graaddagen. Locaties met een groter aantal graaddagen zorgen voor lagere insteltemperaturen. De reden hiervoor is dat in een kouder klimaat mogelijks lagere binnentemperaturen worden aanvaard. Ondanks het weinige aantal variabelen waar rekening mee gehouden kan worden, heeft deze studie een meerwaarde doordat er bepaalde accenten werden gelegd die benadrukken dat het gebruikersgedrag moeilijk te voorspellen is en het zelf sterk beïnvloed wordt door zijn omgeving. Algemeen schreef het eerste bekomen regressie-model van Guerra Santin 41,7% van de variatie toe aan de gebouweigenschappen. Gedragsfactoren zorgden voor een stijging van de variatie met 4,2%. Deze lage waarde kan nu echter genuanceerd worden doordat men correlaties heeft gevonden tussen het gebruikersgedrag en de gebouweigenschappen. De invloed van het gebruikersgedrag zal dus groter zijn dan aanvankelijk werd gedacht.
LITERATUURSTUDIE
1.1.6 BESCHOUWING Het verband tussen het verwarmingsgedrag en het energieverbruik is reeds in verschillende onderzoeken onderzocht en aangetoond. Verschillende types gebruikersgedrag zijn te linken aan gedragsprofielen. Het blijkt mogelijk om de invloed van afzonderlijke gedragsfactoren en –kernmerken te begroten indien er voldoende gegevens beschikbaar zijn. Opvallend hierbij is dat de louitere aanwezigheid van een thermostaat reeds een invloed blijkt te hebben op het gedrag van de bewoner. Deel 2.2 gaat verder in op deze bevinding. In de voorgaande studies werd de invloed van het ventilatiegedrag buiten beschouwing gelaten. In de studie van Guerra Santin leek deze factor geen significante invloed te hebben op het energieverbruik. Ze vermeldt echter wel dat ventilatie en luchtinfiltratie belangrijke factoren zijn. Deze factoren winnen momenteel ook aan belang aangezien ze in thermisch efficiënte gebouwen de dominante factor voor warmteverlies worden. Verder verwijst ze naar studies die aangetoond hebben dat het openen van ramen voor een belangrijke stijging zorgen van het ventilatievoud. Ook Andersen [40] merkt het belang van ventilatie, en in het bijzonder van het openen van ramen, op. Bij het ontwerp van een bepaald ventilatiesysteem wordt de invloed van de gebruiker buiten beschouwing gelaten. De gebruiker heeft de mogelijkheid om de werking van het ventilatiesysteem aan te passen aan zijn persoonlijke comfortervaring. Men kan de ventilatorstand verhogen of verlagen, maar men kan evengoed een raam openen. Om deze redenen wordt verder ingegaan op factoren die het gebruikersgedrag beïnvloeden i.v.m. ventilatie en het openen van ramen in het bijzonder in deel 1.3.
GEBRUIKERSGEDRAG
13
1.2 THERMOSTAAT
1.2.1 REGELSYSTEMEN 1.2.1.1
De manier waarop de gebruikers de binnenomgeving verwarmen speelt een essentiële rol in het energieverbruik. Het regelen van het centrale verwarmingssysteem heeft daardoor meer aandacht gekregen binnen de technologische vooruitgang. Residentiële thermostaten zijn een sleutelelement geweest in de besturing van de verwarmings- en koelingssystemen voor meer dan zestig jaar [29]. De capaciteit van de thermostaat om de temperatuur te regelen is reeds bewezen, maar over de effectieve mogelijkheid om energie te besparen heerst nog onduidelijkheid. Dit blijkt belangrijk aangezien vele fabrikanten verschillende nieuwe mogelijkheden en functies aanbieden op de thermostaat met als doel energie te besparen [30]. In wat volgt wordt eerst een overzicht gegeven van de verschillende regelsystemen die op de markt zijn om het verwarmingssysteem in gebeouwen te regelen. Aan de hand van verschillende studies wordt verder ingegaan op de problematieken en bedenkingen omtrent het gebruik van een thermostaat als regelaar van de binnentemperatuur. Tot slot worden er enkele problemen bij het gebruik van regelsystemen toegelicht die in de literatuur werden behandeld.
14
Kamerthermostaat [35] [24]
Een kamerthermostaat werkt als een ‘aan-uit’-schakelaar. Dit wordt verwezenlijkt door middel van een bi-metaalstrip die, afhankelijk van de gemeten binnentemperatuur en de insteltemperatuur, de stroomkring kan sluiten of onderbreken om de verwarming in of uit te schakelen. Een bimetaal bestaat uit twee metalen met een verschillende uitzettingscoëfficient waardoor deze bij verwarmen verschillend zullen uitzetten en krom zullen trekken (zie Figuur 1-6). De strip wordt als een spiraal opgespannen afhankelijk van de instelwaarde (die door de gebruiker wordt ingesteld) waardoor er op die manier variatie in de uitwijking mogelijk is tussen het bi-metaal en het contactelement. Wanneer de gemeten kamertemperatuur hoger is dan de gewenste insteltemperatuur, zal de kamerthermostaat een signaal geven aan het verwarmingssysteem om uit te schakelen. Omgekeerd, wanneer de gemeten kamertemperatuur lager is, geeft de kamerthermostaat een signaal om de verwarming in te schakelen.
Figuur 1-6: Voorstelling van de werking van een bi-metaal
1.2.1.2
Thermostatische radiatorkraan [20] [24]
Een nadeel van de kamerthermostaat is voornamelijk dat de temperatuur enkel in de ruimte waar de thermostaat geplaatst is, geregeld wordt. In deze ruimte wordt op de invloeden van zonnewinsten en interne
LITERATUURSTUDIE
warmtebronnen ingespeeld, wat niet het geval is voor de andere vertrekken binnen de woning. Om toch de temperatuur in de andere vertrekken te kunnen bijregelen heeft men een thermostatische radiatorkraan ontwikkeld. De thermostatische radiatorkraan regelt in functie van een ‘waargenomen temperatuur’ het waterdebiet dat door een verwarmingselement stroomt. Figuur 1-7 toont de opbouw van een thermostatische radiatorkraan. De werking steunt op een volumeverandering van een temperatuurgevoelig element als gevolg van een temperatuurverandering van de lucht in het vertrek ten opzichte van de ingestelde waarde. Het temperatuurgevoelig element bestaat uit een volume met gas of een vloeistof met lage dampspanning. Wanneer de waargenomen temperatuur stijgt, neemt de gas- of dampspanning toe waardoor zijn volume groter wordt. Deze volumerverandering wordt omgezet in een beweging van de regelklep. Het verschil dat onstaat tussen de ingestelde en de gemeten waarde van de ruimtetemperatuur is een maat voor de verandering van de klepstand opdat meer of minder warm water door de radiator kan stromen. Afhankelijk van de stand waarop de thermostatische kraan wordt gedraaid, spant de tegenveer zich meer of minder op en zo ook het temperatuurgevoelig element.
Figuur 1-7: Thermostatische radiatorkraan [20]
THERMOSTAAT
Er kunnen echter wel enkele onnauwkeurigheden optreden bij het correct meten van de ruimtetemperatuur aangezien het meten van de binnentemperatuur in de radiatorkraan geïntegreerd is. Door de locatie van dit temperatuurgevoelig element kan deze mogelijks een verschillende temperatuur meten dan wat men in de ruimte ervaart. Het plaatsen van een ‘voeler’ op afstand op een representatieve plaats in de ruimte kan een oplossing zijn. Een ander nadeel is dat er een hydraulisch onevenwicht kan ontstaan in de stromingsbalans van de installatie. Wanneer men de radiatorthermostaat meer sluit, zal de weerstand in de betreffende kring stijgen en krijgen de andere kringen een groter debiet aangezien het water de weg met de laagste weerstand zal verkiezen. Ook omgekeerd, wanneer de weerstand van de radiatorthermostaat daalt, zal het debiet in de andere kringen afnemen. Dit nadeel kan worden opgevangen door gebruik te maken van een driewegkraan. Ook bij een radiatorthermostaat kan gebruik gemaakt worden van een automatische nachtverlaging. Hierdoor kan automatisch een lagere (nacht)temperatuur worden ingeschakeld per radiator. 1.2.1.3
Kamerthermostaat met anticipatie [30] [35] [33] [20]
Bij een conventionele kamerthermostaat zal de brander van het verwarmingssysteem vaak in- of uitgeschakeld worden. Deze cyclus resulteert in een schommelend verloop van de binnentemperatuur rond een gewenste insteltemperatuur. Dit wordt veroorzaakt doordat men geen rekening houdt met de opgeslagen warmte in de radiatoren en de verwarmingsketel. Stel dat de kamertemperatuur op 20 ˚C is ingesteld dan zal de thermostaat bij 20 ˚C de brander laten uitschakelen. Het kost echter enige tijd vooraleer de warmte die in de ketel is opgewekt naar de radiatoren stroomt en vooraleer die warmte afgegeven is aan de omgeving.
15
De temperatuur in de ruimte zal bijgevolg nog verder stijgen nadat de brander reeds is uitgeschakeld. Deze onnodige energie noemt men ‘overshoot’. Afhankelijk van de afstelling en de traagheid van het systeem kan de binnentemperatuur oplopen tot ongeveer 2˚C boven de gewenste insteltemperatuur. Hierdoor ontstaat een grotere schommeling van de binnentemperatuur met als gevolg een minder aangenaam comfortgevoel in de woning.
belangrijk dat het element goed geïnstalleerd wordt. Die installatie gebeurt door de installateur en is afhankelijk van het type ketel.
Een kamerthermostaat met anticipatie zal anticiperen op deze overshoot met als doel een gelijkmatige binnentemperatuur, een langere levensduur van de brander en een beperking van het onnodige energieverbruik te verkrijgen. Om zo’n kamerthermostaat te realiseren maakt men gebruik van een compensatieschakeling. Het is een kleine weerstand van 220kΩ die het bi-metaal in de thermostaat lichtjes mee verwarmt wanneer de brander ingeschakeld wordt. Men noemt zo’n weerstand ook wel warmteversneller”.
De buitentemperatuur wordt gemeten door middel van een buitentemperatuurvoeler die tegen de buitengevel aangebracht wordt (niet aan de zonzijde). Eveneens wordt de watertemperatuur gemeten in de ketel. Door middel van de opgestelde van een stooklijn (zie Figuur 1-9) kan het systeem energiezuiniger inspelen op schommelende weersomstandigheden.
1.2.1.4
Weersafhankelijk regelen [37] [33] [20]
Het basisprincipe van een weersafhankelijke regeling is dat de watertemperatuur van de ketel wordt afgestemd in functie van de gemeten buitentemperatuur.
Figuur 1-9: Voorbeeld van een stooklijn [20] Figuur 1-8: Schematische voorstelling van een temperatuurregeling d.m.v. een kamerthermostaat [20]
Door deze extra verwarming van het bi-metaal zal de thermostaat de brander vroeger laten uitschakelen, voordat de ingestelde comforttemperatuur bereikt is. De ruimte zal nog verder opgewarmd worden door de thermische traagheid van de installatie. Om goed te anticiperen is het
16
De regelaar vergelijkt continu beide temperaturen en afhankelijk van de stooklijn wordt de watertemperatuur van de ketel aangepast in functie van de gemeten buitentemperatuur. De correcte bepaling van deze stooklijn is essentieel voor een goede werking van het systeem en kan manueel bijgesteld worden. Voor de bepaling van de stooklijn heeft men twee meetpunten nodig: één bij zacht weer en één bij kouder weer. Deze instelling is namelijk afhankelijk van de isolatie-eigenschappen van het
LITERATUURSTUDIE
gebouw in combinatie met het vermogen van de centrale verwarmingsinstallatie. Bij een goede ingestelde stooklijn zal de binnentemperatuur vrijwel constant blijven bij elke buitentemperatuur onafgezien van de schommelingen van het buitenklimaat. Het bekomen van een gewenste watertemperatuur toevoerwaterleidingen kan op twee manieren:
van
de
a. Door de brander van de ketel aan/uit te schakelen: Dit is een directe branderbesturing waarbij naregeling door middel van thermostatische radiatorkranen kan gebeuren. Een nadeel bij deze manier is dat er in de ketel corrosie kan optreden door het ontstaan van condensatie aan de ketelwand indien de watertemperatuur te laag wordt. b. Door gebruik van een driewegmengklep: Hierbij wordt afhankelijk van de buitentemperatuur meer of minder heet water naar de radiatoren gestuurd. Bij deze manier blijft de watertemperatuur in de ketel continu hoog en is er dus geen risico voor condensatieproblemen. Er zijn wel meer warmteverliezen. Bij de meeste weersafhankelijke regelingen kan de gewenste binnentemperatuur soms te veel afwijken van de gemeten binnentemperatuur. Verschillende warmtebronnen (zonnestraling, personen, tv, oven,...) hebben een grote invloed, zeker bij een goed geïsoleerde woning. Op een koude maar zonnige winterdag kan de ketel bv. blijven stoken door de zeer lage buitentemperatuur en zal er dus geen rekening houden worden met de zonnewinsten. Er wordt daarom aangeraden om bij deze regeling thermostatische radiatorkranen toe te passen. Een meer geavanceerde bijregeling is mogelijk door binnentemperatuurcompensatie. Hierbij wordt naast een buitenvoeler eveneens een binnenvoeler geïnstalleerd in de
THERMOSTAAT
representatieve ruimte. Deze kan net zoals de buitenvoeler de watertemperatuur van het vertrekwater van de ketel aanpassen. In het geval van hoge interne winsten zal de invloed van de buitenvoeler genegeerd worden en zal enkel afhankelijk van de binnenvoeler gereageerd worden om de gewenste binnentemperatuur te bereiken. 1.2.1.5
Verdere ontwikkelingen
Men blijft de technologie omtrent de thermostaat als regelsysteem verder ontwikkelen. Een modulerende thermostaat in combinatie met een bijhorende ketel tracht overshoot te beperken. Hierbij zal de energietoevoer nodig om de gewenste insteltemperatuur te bekomen gemoduleerd worden. De ketel werkt hierdoor niet continu op een maximaal vermogen. Daarnaast zijn er ook zelflerende thermostaten die de capaciteit hebben om instellingen van de bewoners op te slaan. Afhankelijk van de levensstijl van de bewoner zal de thermostaat automatisch aanpassingen doen. Dit zijn recente technologieën waardoor er nog maar beperkte informatie over te vinden is.
1.2.2 INSTELMOGELIJKHEDEN De regelmethodes, besproken in de vorige paragraaf, hangen vast aan technologische vooruitstrevende technieken die op een zo zuinig mogelijke manier het energieverbruik van het verwarmingssysteem trachten te regelen. Op die manier kunnen grote verwarmingskosten verminderd worden. Naast een technologisch inzicht in de systemen heeft het gebruik ervan geen onbelangrijke impact op het energiegebruik van een huishouden. Er zijn namelijk verschillende instelmogelijkheden om een thermostaat in te stellen. In wat volgt worden eerst kort enkele termen besproken die verband houden met deze instelmogelijkdheden. Verder wordt dieper ingegaan op deze materie.
17
Insteltemperatuur: Dit is de gewenste temperatuur die door de bewoners wordt ingesteld als comforttemperatuur in de representatieve ruimte waar de thermostaat geplaatst is. Het instellen van een juiste insteltemperatuur heeft belangrijke gevolgen op het algemeen energiegebruik. Setback: De setback-optie betekent letterlijk het ‘terugzetten’ van de binnentemperatuur. Deze verlaging van de temperatuur is gegroeid vanuit de visie om energie te besparen. Er zijn verschillende mogelijkheden van setback: o
nachtverlaging De gewenste ruimtetemperatuur op de thermostaat wordt tijdens de nachturen op een lagere temperatuur ingesteld.
o
dag- en nachtverlaging De gewenste ruimtetemperatuur op de thermostaat wordt zowel tijdens nachturen als tijdens de periode overdag waarop de bewoners afwezig zijn, op een lagere temperatuur ingesteld.
1.2.2.1
Setback
Theoretisch wordt de grootste besparing bereikt door het gebouw zo lang mogelijk te laten afkoelen en vervolgens zo snel mogelijk weer op te warmen. Hoe lager de thermostaatinstellingen zijn, hoe groter de potentiële besparing is. In het algemeen stelt men een setbacktemperatuur in die 2-3°C lager is dan de insteltemperatuur overdag. In sommige gevallen stelt men de binnentemperatuur met 4 of 6˚C lager in bij nachtverlaging. Afhankelijk van de gebouwperformantie, is dit laatste is niet zonder enige risico’s op vlak van comfort- of vochtproblemen. [20] [21] Dit vormt voornamelijk een risico wanneer de binnentemperatuur van de lucht vóór de setbackperiode reeds relatief veel vocht bevat. Bij een daling van de binnentemperatuur zal de relatieve vochtigheid in de lucht stijgen en kan er dus mogelijks condensatie op koude oppervlakken, in het eerste geval dus op ramen, optreden. Om dit te voorkomen zou men de setbacktemperatuur wat kunnen verhogen. Men kan de lucht ook ontvochtigen met behulp van een ontvochtiger voordat men aan de setback periode start. [21] Het ontvochtigen van de binnenlucht verbruikt dan op zijn beurt extra energie.
Setbacktemperatuur: Dit is de temperatuur waarop de thermostaat lager wordt ingesteld. Het is moeilijk om te bepalen op welke manier setback, en het terug opwarmen van de woning, moet worden uitgevoerd om zoveel mogelijk energie te besparen en toch aan het einde van de setbackperiode een aangenaam binnenklimaat te hebben.
Figuur 1-10: Setbackverloop in relatie met energieverbruik [19]
18
LITERATUURSTUDIE
Het effect van de setback tijdens de nachtperiode en de efficiëntie ervan hangen ook sterk af van gebouwkarakteristieken, meer bepaald van de thermische inertie en de isolatiegraad van het gebouw. In Figuur 1-10 is te zien dat de setbackperiode omsloten wordt door een periode van ‘geen verwarming’ met resulterende dalende binnentemperatuur en een ‘boost’periode wanneer de verwarming terug ingeschakeld wordt. Om energie te besparen is het dus voordelig wanneer deze beide periodes zo kort mogelijk zijn aangezien op die manier de gemiddelde binnentemperatuur verlaagd wordt. De duur van deze periodes zijn onder andere afhankelijk van gebouweigenschappen. Zo zijn woningen die slecht geïsoleerd zijn of die een lage interne massa hebben tijdens de setback periode snel tot een lagere binnentemperatuur te krijgen. Hierdoor krijgt het uitvoeren van een nachtverlaging wel degelijk zin. Vermits de warmtestroom deels afhankelijk is van het temperatuurverschil tussen binnen- en buitenomgeving zal dus het warmteverlies naar de buitenomgeving in een wintersituatie lager zijn voor een lagere binnentemperatuur. Het is dus een voordelige zaak om de gemiddelde binnentemperatuur lager te krijgen om zo het gemiddelde warmteverlies te doen dalen. In het geval van goed geïsoleerde woningen of woningen met een hoge thermische massa zal de binnentemperatuur minder snel dalen tijdens de setbackperiode waardoor setback tijdens de nacht in dit geval waarschijnlijk minder effectief zal zijn. Aangezien door de goed geïsoleerde gebouwschil de binnentemperatuur weinig zal variëren zal het warmteverlies nauwelijks wijzigen. Deze twee situaties kunnen uitersten genoemd worden. Indien men genuanceerder naar de effecten wil kijken, wordt het moeilijk om dit kwantitatief te bepalen aangezien er dan verschillende invloeden een belangrijke rol zullen spelen. Enkele van zo’n invloeden zijn:
THERMOSTAAT
- Koude oppervlakken zijn vaak onaangenaam aangezien zij een ongunstige stralingsbalans opwekken die door een hogere luchttemperatuur moet worden gecompenseerd. Comfortbeleving en luchttemperatuur zijn dus verschillende criteria. - Door setback in te stellen wordt de werkingstijd van de verwarmingsinstallatie verminderd. Er zal een grotere drijvende kracht noodzakelijk zijn om dezelfde energie in een kortere tijd aan de woning over te dragen. Dit wordt gerealiseerd door een hogere aanvoertemperatuur te voorzien. Maar dit betekent ook lagere ketelrendementen en mogelijks hogere verliezen. - De regeling werkt doorgaans niet altijd zoals het hoort. Dikwijls treedt er bij nachtverlaging ‘overshoot’ op aangezien de woning ‘s morgens op een kortere tijd (boost heating) op een hogere temperatuur dient gebracht te worden, waardoor moeilijker ingespeeld kan worden op de thermische traagheid van het verwarmingssysteem. Hierdoor kan de winst van de setback snel verloren gaan. Uiteraard blijft het bewonersgedrag een belangrijke impact hebben vooral dan voor de bepaling van de insteltemperatuur. Men tracht een evenwicht te vinden tussen een energie-efficiënte instelling en het gewenste comfort. Zo kunnen sommige programmeerbare thermostaten gebruik maken van een speciaal regelapparaat (optimizer) dat het ideale begintijdstip bepaalt wanneer het verwarmingssysteem moet beginnen werken afhankelijk van het tijdstip waarop de gebruiker de ruimte op een bepaalde temperatuur wenst te hebben. Dit verhoogt het comfort van de gebruiker maar zorgt niet voor een energiebesparing, aangezien het opwarmen vroeger van start zal gaan. [20]
19
Het lijkt ons binnen dit onderzoek interessant om na te gaan, en dit aan de hand van de meetresultaten, of er bij een setback wel degelijk een bepaalde gewenste setbacktemperatuur bereikt wordt en welke waarde die dan is. Daarnaast is het ook hoelang die dan zal duren en hoe die dan zal verlopen. Het lijkt ons dan ook interessant om de resultaten van deze analyse van de verschillende woningen naast elkaar te leggen om te vergelijken om eventuele patronen uit te halen.
1.2.2.2 a.
Studies i.v.m. inzicht in instelmogelijkheden Woon en Han
Uit de studie van Woon en Han (2010) [38] waarbij gebruik is gemaakt van een computersimulatiemodel kunnen reeds enkele theoretische inzichten over verschillende regelingsstratigieën voor de thermostaat verduidelijkt worden. Men deed onderzoek naar de impact van een wijziging van setbackperiode, insteltemperatuur en setbacktemperatuur op een energiebesparing. Deze verschillende situaties genereerde men aan de hand van een simulatie-model waarbij men uitging van een typisch Amerikaanse, vrijstaande woning. Deze simulaties voerde men vervolgens voor twee verschillende klimaatzones uit: enerzijds voor een koud klimaat (Detroit, Michigan) en anderzijds voor een warm-vochtig klimaat (Miami, Florida). Het doel van de studie was dan ook om deze verschillen in klimaatcondities met elkaar te vergelijken op vlak van hun verschil in energiebesparende effecten. In het kader van deze scriptie wordt voornamelijk over de situatie in het koude klimaat voor verwarming gereflecteerd. Resultaten uit deze studie in verband met de setbackperiode geven aan dat er wel degelijk een energiebesparing kan bekomen worden door de binnentemperatuur tijdens de nacht enkele uren op een lagere insteltemperatuur in te stellen. Men onderscheidt drie verschillende periodes:
Figuur 1-11: Drie verschillende setbackmethodes [38]
Ter vergelijking met de ‘no-setback’ periode kan er gesteld worden dat de ‘nighttime’-setback en de ‘night- & day-time’-setback zowel op jaarlijkse basis als op een piekmoment wel degelijk een significante energiebesparing vertonen. Wat wel op te merken valt is het feit dat na een setbackperiode meer energie nodig zal zijn om de binnentemperatuur terug op een gewenste temperatuur te krijgen. Toch blijkt dit hier niet van een te grote orde om een energiebesparing te belemmeren.
Temperatuur
Aantal uren
No setback Nighttime setback
22,2 ˚C 15,6 ˚C
Volle 24u 00u.-06u. & 22u.-24u.
Night- & daytime setback
15,6 ˚C
00u.-06u. & 09u-16u. & 22u.-24u.
Tabel 1-1: Soorten setback toegepast in onderzoek van Woon en Han [38] 20
LITERATUURSTUDIE
Tabel 1-2: Hoeveelheid energieverbruik voor verwarming afhankelijk van setbackperiode [38]
Uit de resultaten in verband met een wijziging op vlak van de insteltemperatuur kon men afleiden dat op jaarbasis per stijging met 1˚C, een stijging van 5,4% in energieverbruik gepaard gaat voor verwarming in het koude klimaat. Het energieverbruik bij een constante binnentemperatuur van 22,2 ˚C wordt beschouwd als referentie (100%) (zie Tabel 1-2). De energie-impact van de insteltemperatuur blijkt significant voor verwarming in een koud klimaat.
2,7% per stijging van 1°C, met 15,6 ˚C als referentie (100%). Uit de analyse blijkt dat de wijziging van de setbacktemperatuur tijdens de nachtperiode de grootste impact heeft op het energieverbruik voor verwarming. Daaruit kan men vaststellen dat een nachtverlaging met daarbij een gepaste setbacktemperatuur voor het verwarmingssysteem de meest effectieve impact op het energieverbruik heeft. De energiebesparing is echter niet zo significant als een verlaging van de insteltemperatuur. Wanneer we deze twee thermostaatstrategieën met elkaar vergelijken vinden we dezelfde hoeveelheid jaarlijks energieverbruik voor enerzijds een nachtverlaging van 15,6 ˚C en anderzijds een constante insteltemperatuur van 19,4 ˚C gedurende de volledige dag. Men toont met deze studie aan dat zowel een gepaste setbackperiode als een goed ingestelde instel- en setbacktemperatuur serieus moet worden overwogen om een energie-efficiënt verwarmingssysteem in residentiële gebouwen te verschaffen. Men vermeldt echter dat verdere studies zouden moeten gedaan worden om de impact van de thermostaatregelingstrategieën te bepalen in relatie met het energieverbruik van meer diverse gebouwtypes. b.
Tabel 1-3: Hoeveelheid energieverbruik voor verwarming afhankelijk van een verschillende insteltemperatuur [38]
De resultaten in verband met wijzigingen op vlak van de setbacktemperatuur geven voor verwarming in percentage een jaarlijkse stijging van
THERMOSTAAT
Tommerup
In verband met het instellen van de gewenste binnentemperatuur zijn verschillende onderzoekers op zoek naar een doordachte instelling ervan en het belang van de invloed op het energieverbruik. Zo is er een Deense studie uit 2006 onder leiding van Tommerup [36] waarbij men in drie eengezinswoningen metingen heeft uitgevoerd voor het algemene energieverbruik. De huizen waren gebouwd onder de nieuwe energieprestatie-eisen van Denemarken die geïntroduceerd zijn in 2006. Hoewel het energieverbruik hoger was dan verwacht (dit zou te danken zijn aan de genomen insteltemperatuur tussen 22 en 23˚C wat hoger is dan de standaardwaarde van 20˚C) kan men uit het resultaat van de berekeningen afleiden dat men een stijging van 10% in energieverbruik mag verwachten bij elke extra graad Celcius van de insteltemperatuur. Men vermeldt ook
21
dat het hoger instellen van de insteltemperatuur niet noodzakelijk een buitengewoon gebruik van de huizen en hun verwarmings-en ventilatiesystemen inhoudt. Het zou een comfortniveau weerspiegelen dat iets hoger ligt dan normaal aangenomen wordt. We kunnen ons echter de geldigheid van de resultaten afvragen gezien het beperkte aantal onderzochte woningen. c.
Canadese Centre for Housing Technology
In Canada werd er in 2005 een experiment uitgvoerd door het Canadees Centrum voor ‘Housing Technology’ (CCHT) [21] om het effect van een thermostaatinstelling te determineren. Zij beschikten over een CCHT ‘Twin house’ als onderzoekswoningen. Aan de hand van sensoren en data in de woningen is het ideaal om verschillende parameters met elkaar te vergelijken. Deze woningen werden niet bewoond, dus dit experiment was louter theoretisch. Men beschouwde één van de woningen als referentie op een constante binnentemperatuur van 22˚C, terwijl men in de andere woning de volgende variaties toeliet: 18˚C nighttime setback (11pm.-6am.) < gedurende 13 dagen 18˚C night- en daytime setback (11pm.-6am.) (9am.-4pm.) < 16 dagen 16˚C night- en daytime setback (11pm.-6am.) (9am.-4pm.) < 7 dagen Volgende resultaten kon men afleiden bij wintercondities: De grootste energiebesparing deed zich voor op de koudste en meest bewolkte dag (min. -26,2˚C tot max. -15,4˚C buitentemperatuur) voor de dag- en nachtverlaging van 16˚C. Bij de laagste setbacktemperatuur, met 6˚C verschil van de insteltemperatuur overdag, krijgt men de grootste energiebesparing. Ook de meest bewolkte dag gaf aanleiding tot een gunstige energiebesparing. Dit komt doordat ook het effect van de zonnestralen een grote invloed heeft op de dagverlaging. In dit onderzoek beschrijft men dat de toegevoegde energie van de zon de ‘test woning’
22
ervan weerhoudt om de binnentemperatuur tijdens de setbackperiode te toen dalen. Dit leidt zo tot een vermindering op de besparing voor de dagverlaging. Dit is een denkpiste die blijkbaar louter binnen de logica van de ‘setback-strategie’ kan gedacht worden. Uiteraard leveren de zonnewinsten tijdens de winter wel degelijk een interessante bijdrage op om de woning op te warmen. Dit experiment toont aan dat het effect van setback een significant potentieel heeft voor een doeltreffende en goedkope energiezuinige methode voor verwarmen van de woning. Ook in deze studie wordt opgemerkt dat deze bevindingen geldig zijn voor het CCHT ‘Twin house’ en dat deze resultaten dus niet direct kunnen worden geprojecteerd op andere situaties.
1.2.3 GEBRUIK VAN THERMOSTATEN De programmeerbare thermostaat is naar aanleiding van de oliecrisis in 1973 meer en meer ingeburgerd geraakt in de woning als regelsysteem voor de verwarming met als visie het energieverbruik te verminderen. Programmeerbare thermostaten verschillen van een kamerthermostaat doordat zij een opslagcapaciteit hebben om data op te slaan. Afhankelijk van de levensstijl van de gebruikers kan een dergelijke thermostaat het begin- en eindtijdstip waarop de ketel dient te verwarmen, automatisch laten verlopen. Op die manier kan een dag- of weekschema ingesteld worden afhanklijk van de noden en behoeften van het huishouden. Vele organisaties die het gebruik van programmeerbare thermostaten promoten beweren dat men 15% of meer zou kunnen besparen door het plaatsen van een programmeerbare thermostaat. Daartegenover staan verschillende studies en meningen die het tegenovergestelde beweren of die deze visie betwijfelen aangezien men kan aantonen dat de werkelijke energiebesparing voor het gebruik van programmeerbare thermostaten veel lager is dan verwacht. Dit is enerzijds zo doordat gebruikers van een program-
LITERATUURSTUDIE
meerbare thermostaat deze op een inefficiënte manier hanteren en anderzijds doordat het gebruik van een manuele thermostaat even geschikt is om de temperatuur lager in te stellen. [32] In theorie werken deze verschillende systemen optimaal en zouden al dan niet theoretisch voor een energiebesparing moeten leiden. Zoals eerder vermeld is het gebruik door de bewoner van deze systemen een belangrijke factor. In wat volgt wordt een beeld geschetst van verschillende opinies en studies binnen de literatuur omtrent het gebruik van het soort thermostaat bij het regelen van de verwarming en worden de gevolgen ervan toegelicht. 1.2.3.1
Programmeerbaar vs. manueel gebruik van de thermostaat
Verschillende studies trachten het verschil in de instelling van de insteltemperatuur afhankelijk van het gebruik van een programmeerbare of manuele thermostaat te achterhalen. In de studie van Jeeninga [25] werden gedurende een maand lang van 180 woningen het energieverbruik voor ruimteverwarming opgemeten. Daarnaast heeft men ook een enquête afgenomen van de bewoners om een beeld te krijgen van het gedrag en levensstijl van de verschillende bewoners. Aan de hand van deze informatie en het gebruik van regressieanalyse stelde men vast dat er een significant verschil was voor het ‘lager instellen van de insteltemperatuur bij het verlaten van de woning’ tussen het gebruik van een manuele thermostaat en een programmeerbare thermostaat. Er bleek een drempel te zijn bij het gebruik van een programmeerbare thermostaat om de temperatuur bij het verlaten van de woning lager in te stellen. Hierbij dienen we op te merken dat dit lager instellen van de programmeerbare thermostaat bij het verlaten van de woning geldt in het geval wanneer men de woning verlaat op momenten die niet standaard in het geprogrammeerde weekschema zijn opgenomen. Het is dus niet dat bewoners met een programmeerbare thermostaat minder setback toepassen. Zij zouden enkel minder geneigd zijn om de
THERMOSTAAT
thermostaat lager in te stellen bij afwezigheid op momenten die afwijken van hun weekschema. Uit Figuur 1-12 kan afgelezen worden dat 50% van de gebruikers met een manuele thermostaat de insteltemperatuur altijd lager instelt bij het verlaten van de woning. Dit is slechts 28% voor de huishoudens met een programmeerbare thermostaat. Dit maakt dat voor de volledige populatie ongeveer 57% de thermostaat regelmatig of altijd lager instelt wanneer langer dan een paar uur niemand in de woning aanwezig is. Voor deze metingen is uitgegaan van een populatie met een gemengd gebruik van type thermostaat. Het gaat hier dus niet om een populatie die de ene meetperiode allemaal gebruik maken van een manuele thermostaat en vervolgens in een volgende meetperiode van een programmeerbare thermostaat. Hierdoor lijken de reeds vermelde uitspraken niet helemaal representatief te zijn aangezien het verschil in een meer of minder energiebewuste levensstijl van de gebruikers niet gefilterd of in rekening is gebracht.
Figuur 1-12: Tussentijds verlagen van de insteltemperatuur bij afwezigheid van een paar uur; onderscheid naar bezit van programmeerbare of manuele thermostaat [25]
23
In een studie van De Groot [22] zijn 180 woningen uit negen verschillende gemeenten gedurende één jaar lang geregistreerd (november 1999november 2000). In verder onderzoek omtrent de setbacktemperatuur tijdens de setbackperiode bij een afwezigheid voor een langere periode kon men vaststellen dat gebruikers van een manuele thermostaat meer geneigd zijn tot het instellen van een lagere setbacktemperatuur dan huishoudens die gebruik maken van een programmeerbare thermostaat. In een studie over het gebruik van de thermostaat, uitgevoerd door de ‘Energy Center of Wisconsin’ (2000) onder leiding van Nervius en Pigg [32], kwam men tot andere resultaten. Het doel van de studie was om inzicht te verwerven in het residentiële energieverbruik voor verwarming, met nadruk op het gebruikersgedrag van de thermostaat. Hun onderzoek werpt nieuw licht in het vooruitzicht om het verbruik voor de verwarming van woningen te beperken, en ook in de rol van programmeerbare thermostaten in deze vermindering van het verbruik. Daarnaast tracht men ook meer inzicht te verschaffen omtrent de relaties tussen thermostaatinstelling en een energiebesparing en efficiëntie ervan. De opvraging omvatte 299 vrijstaande eengezinswoningen waarbij men de bewoners vroeg om per dag op verschillende tijdstippen de insteltemperatuur te noteren. Een nadeel hierbij is dat men niet kan verifiëren of de bevraagden een over- of onderschatting van hun thermostaatinstellingen tijdens de winter gemaakt hebben. In deze studie was men echter eerder geïnteresseerd om vergelijkingen te maken en verbanden te leggen tussen verschillende variabelen dan om een nauwkeurig rapport te maken van de werkelijke thermostaatinstelling. Door de bekomen informatie te relateren aan het aantal uren waarop iemand thuis was, heeft men een gemiddelde winterinstelling van de thermostaat achterhaald. Uit de resultaten kon men afleiden dat er geen wezenlijk verschil was omtrent de insteltemperatuur tussen een manuele of programmeerbare thermostaat bestaat. Verder kon men verschillende conclusies trekken omtrent de setbackhandelingen van de bewoners
24
wanneer niemand aanwezig is. Uit Tabel 1-4 kan afgelezen worden dat gebruikers van een programmeerbare thermostaat minst waarschijnlijk hun binnentemperatuur op een constante waarde zullen houden. Ook wanneer iedereen de woning heeft verlaten zouden zij meer geneigd zijn hun setbacktemperatuur, in tegenstelling tot wat De Groot beweert, lager in te stellen dan huishoudens die een manuele thermostaat gebruiken. Hierbij vermelden we wel dat het klimaat verschillend is voor Nederland en Wisconsin wat mogelijks een invloed op dit gedrag heeft.
Tabel 1-4: Toepassing van dag en nachtsetback per type thermostaat [32]
Daarnaast gaven ze ook aan dat de loutere aanwezigheid van een programmeerbare thermostaat in de woning een minimaal effect heeft op het energieverbruik voor verwarming in het algemeen. Hierop wordt verder ingegaan bij de bespreking van de studie van Santin, maar dan voor de aanwezigheid van de thermostaat in het algemeen. (zie 1.2.4)
LITERATUURSTUDIE
1.2.3.2
Problemen bij het gebruik van een thermostaat
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat bewoners niet altijd in staat zijn om het regelsysteem voor verwarming correct te gebruiken [32] [27]. Vaak voorkomende misverstanden zijn: -
-
-
In kantooromgeving: het personeel neemt aan dat zij niet aan de thermostaat of andere regelsystemen mogen komen waardoor het verwarmen van de ruimte niet inspeelt op de noden en wensen dan de gebruiker. Onkunde: vaak weten gebruikers niet precies hoe men een thermostaat of een thermostatische kraan hoort te gebruiken. De gebruikers gaan er vaak ook vanuit dat het gebruik ervan te complex is. Ongeloof in een besparing bij een correct gebruik van een programmeerbare thermostaat. Men vindt het te omslachtig om een planning in te stellen in een programmeerbare thermostaat. Bovendien lijkt het programmeren van een schema moeilijk voor mensen die op heel onregelmatige uren aanwezig zijn.
Om de problematiek en de misverstanden omtrent het correct gebruiken van verschillende regelsystemen toe te lichten bespreken we een onderzoek van Karjalainen [26] Hij probeerde te achterhalen hoe het komt dat het gebruik van een eenvoudige kamerthermostaat zo moeilijk blijkt te zijn. De analyse is gebaseerd op ervaringen opgedaan bij het afnemen van interviews van 27 kantoorgebruikers in 13 Finse kantoren. Elke werknemer had een manuele thermostaat ter beschikking om de binnentemperatuur te regelen. Een eenvoudige kamerthermostaat omvat een draaiknop die naar een ‘+’ of ‘-’ kant gedraaid wordt om respectievelijk de ingestelde temperatuur te doen ‘stijgen’ of ‘dalen’. Rechtsboven is er een lampje dat rood
THERMOSTAAT
oplicht wanneer de kamertemperatuur onder de gewenste ingestelde temperatuur is. In deze situatie zal de ketel dus in werking zijn om het verschil in temperatuur te overbruggen. Het lampje kleurt groen wanneer de gemeten binnentemperatuur hoger is dan de gewenste waarde (zie Figuur 1-13). Karjalainen leidde af dat men reeds voor een eenvoudige kamerthermostaat over relatief veel informatie dient te beschikken om het op een correcte manier te gebruiken.
Figuur 1-13: Eenvoudige kamerthermostaat [26]
Figuur 1-14 geeft de informatie die nodig is om de hierboven omschreven kamerthermostaat correct te hanteren. Ook typische misverstanden en hun gevolgen worden weergegeven in deze tabel. Men kan vaststellen dat er vaak problemen in het gebruik ontstaan doordat ontwerpers de kennis van de gebruikers overschatten waardoor dit tot ontevredenheid van het systeem leidt of men gewoonweg het systeem niet meer gebruikt. Aan de hand van verschillende vragenlijsten kan men dus verscheidene problemen in verband met het gebruik van een thermostaat vaststellen. Bordass et al. [18] duidt ons op het belang en het nut van een goede regeling in de visie om energieverbruik te besparen. Zo stelt hij dat een investering in hernieuwbare energie een verloren moeite zou zijn zonder eerst de regelsystemen zo efficiënt mogelijk te ontwikkelen. Indien de gebruiker de regeling niet correct aanpast, blijft een vicieuze cirkel bestaan
25
waarbij zowel een vermindering in comfort van de gebruiker als een energie-inefficiënt gebruik de gevolgen van zijn. Men ondervindt de regelsystemen eerder als een uitdaging dan een hulpmiddel. De sleutel tot een goede werking van een besturingssysteem is dat zij eenduidige aanwijzingen dienen te geven aan de gebruiker over welke acties moeten worden toegepast. Vaak zullen ze een verandering in regeling toepassen wanneer zij de ruimte betreden of verlaten, of wanneer de condities hun niet bevallen. Men stelt zes criteria op waaraan een goed besturingssysteem moet voldoen, zijnde: - duidelijkheid van het doel - intuïtief schakelen - nut van de etikettering en de annotatie - gebruiksgemak - indicatie van het systeem, respons /feedback - de mate van een fijne regeling Uit een studie van De Groot [22] kan men eveneens lezen hoe belangrijk het is binnen de ontwikkeling van geavanceerde besturingssytemen dat er naast de gebruikers-additieve regeling, die gekenmerkt wordt door een aanpassing van de regeling op basis van het gedrag en de voorkeur van de gebruiker, ook en vooral de nadruk moet worden gelegd op de educatieve regeling. Deze regeling gaat nog een stap verder door de gebruiker in te lichten over de gevolgen van zijn huidig gedrag. Daarbij hoort een parallelle ontwikkeling van de gebruikersinterface van het regelsysteem. Dit vormt het raakvlak waar de technologische wereld en de wereld van de eindgebruiker elkaar tegenkomen. Er kunnen reeds veel problemen worden opgelost door kleine aanpassingen aan de interface. Volgens Karjalainen [26] zou er, in zijn voorbeeld met de eenvoudige kamerthermostaat, al meer duidelijkheid bestaan wanneer men een degelijke temperatuurschaal Figuur 1-14: Informatie die nodig is om een eenvoudige kamerthermodtaat te gebruiken [26] 26
LITERATUURSTUDIE
zou kunnen aflezen op de thermostaat. Op die manier wordt het draaien naar de verkeerde draairichting vermeden. Ook de manier van feedback kan beter. Mensen willen namelijk graag weten of het systeem werkt om hun wensen te vervullen. In vele onderzoeken binnen dit veld benadrukt men de nood aan de betrokkenheid van de eindgebruiker bij het ontwerpproces van een besturingsinterface. Er blijkt een algemene concensus dat de hedendaagse regelsystemen niet optimaal afgesteld zijn om een correct gebruik ervan te verzekeren.
1.2.4 ENERGIEBESPARING 1.2.4.1
Insteltemperatuur en het energieverbruik.
Uit de eerder vermelde studie van Nervius en Pigg [32] uit Wisconsin kan men uit de regressie-analyse algemeen verwachten dat een bewoner uit hun sample iets meer dan 3% kan besparen op zijn verwarmingsuitgave met elke graad die verminderd wordt op hun gemiddelde thermostaatinstellingen tijdens de winter. Eveneens in deze studie beklemtoont men het belang van een aangepaste instelling van de insteltemperatuur. In het eerste deel in verband met het gebruikersgedrag van deze literatuurstudie is een recente studie van Santin [23] besproken (zie 1.1.5). Om de invloed van de precieze temperatuurinstelling na te gaan, maakte Guerra Santin een onderscheid tussen de temperatuurinstellingen overdag, tijdens de avond en ’s nachts. Zo kon men vaststellen dat de binnentemperatuur tijdens de avond de grootste invloed heeft, gevolgd door de ingestelde temperatuur voor ’s nachts. Daarnaast heeft het aantal verwarmde slaapkamers de grootste invloed op een energieverbruik. Andere variabelen zoals de gezinsgrote en het inkomen zijn opgenomen in deze grafiek (zie Figuur 1-5) .
THERMOSTAAT
Figuur 1-15: Extra energieverbruik door stijging van de insteltemperatuur (volledige tabel zie 1.1.5) [23]
1.2.4.2
Aanwezigheid van een thermostaat
Niet uit alle studies komt men tot dezelfde conclusie in verband met de potentiële energiebesparing door gebruik van een thermostaat als regelaar van de binnentemperatuur. Dit is het geval voor één van de studies van Guerra Santin (2009) [23], reeds in de vorige paragraaf omschreven. Uit de resultaten van het regressiemodel kon men volgende zaken afleiden: Zoals zichtbaar in Figuur 1-16 zou niet enkel de regeling van de thermostaat maar alleen al ‘de aanwezigheid’ ervan reeds leiden tot een stijging in energieverbruik. Bewoners die een thermostaat gebruiken zullen waarschijnlijk de insteltemperatuur vaker aanpassen net omdat ze bewust gemaakt worden van het feit dat ze de binnentemperatuur kunnen aanpassen naar wens.
Figuur 1-16: Invloed van de aanwezigheid van een thermostaat op het energieverbruik (volledige tabel zie 1.1.5) [23]
Hinst & Goeltz (1985) vonden eveneens dat de aanwezigheid van een thermostaat een belangrijke factor is bij het energieverbruik voor de ruimteverwarming. Zij relateerden dit echter wel met een energie-
27
besparing. Verder gedetailleerd onderzoek is dus vereist om het effect van de thermostaat verder te definiëren.
1.2.4.3
Manuele vs. programmeerbare thermostaat
Santin refereert naar auteur Lutzenhiser die met zijn studie tot de conslusie kwam dat manuele thermostaten minder energie verbruiken dan programmeerbare thermostaten. Terwijl de programmeerbare thermostaat werd ingezet met als doel energie te besparen, wordt net dit doel voorbijgeschoten. Uit de studie van Nervius en Pigg (2000) [32] , dat reeds eerder aan bod is gekomen, kon men een significante correlatie vinden tussen het energiebewustzijn en de thermostaatinstelling van de gebruikers. De houding en de ingesteldheid van de bewoners tegenover energiebesparing kan het energiegebruik voor verwarming beïnvloeden door hun manier waarop men de thermostaat instelt. Men stelt zich de vraag of het installeren van een programmeerbare thermostaat wel degelijk zinvol is aangezien zij ervan overtuigd zijn dat de instelling ervan sterk zou afhangen van het gebruik en de energiebewuste
28
houding van de bewoners. Indien een programmeerbare thermostaat geïnstalleerd wordt in een huishouden dat geen positieve attitude tegenover energie- efficiëntie en -besparing heeft, dan zal dit hoogst waarschijnlijk niet tot een verlaging van de gemiddelde thermostaatinstelling tijdens de winter resulteren. Met als gevolg dat er ook geen significant verschil in energiebesparing voor verwarming zal zijn. Tegelijkertijd kan men stellen dat een huishouden dat wel een positieve ingesteldheid heeft hoogstwaarschijnlijk ook geen significante energiebesparing voor verwarming zou ervaren bij het aanschaffen van een programmeerbare thermostaat. Dit door het feit dat er een grote kans bestaat dat zo’n huishouden reeds setback toepast. Zo vond men ook in de studie dat meer huishoudens mét een manuele thermostaat dan een programmeerbare, effectief tijdens de winter nachtverlaging instellen. Men vermeldt dat verder onderzoek zou helpen bij het bepalen van de geldigheid van deze redenering. Uit deze gegevens en conclusies kan men vervolgens aannemen dat de totale besparingen die verwacht zouden worden bij het installeren van een programmeerbare thermostaat, wanneer men reeds gebruik maakt van een manuele thermostaat, vermoedelijk nihil of vrij beperkt zullen zijn.
LITERATUURSTUDIE
1.3 VENTILATIEGEDRAG
1.3.1 VENTILATIESYSTEMEN 1.3.1.1 a.
Beter isoleren en luchtdichter maken van gebouwen zorgen respectievelijk voor een daling van de transmissie- en infiltratieverliezen. Het belang van de warmteverliezen door ventilatie is dus toegenomen door energieefficiënter te bouwen. Een luchtdicht gebouw ‘ademt’ minder van nature en doet de nood aan extra ventileren of verluchten van het gebouw door de gebruiker toenemen. Men kan het ventilatievoud aanpassen voor zijn eigen comfortgevoel door een raam te openen of te sluiten, of door een wijziging aan te brengen in het mechanisch ventilatieregelsysteem. Verscheidene studies hebben vastgesteld dat het openen van een raam een grote impact heeft op de werking van het ventilatiesysteem en, hoofdzakelijk tijdens de winter, op het uiteindelijke energieverbruik voor verwarming. Dit onderdeel tracht een overzicht te geven van de mogelijke invloeden van gebruikersgedrag ten opzichte van het aanwezig ventilatiesysteem enerzijds en van het openen van ramen anderzijds. Er wordt eerst een overzicht gegeven van de verschillende ventilatiesystemen die op de markt zijn [45]. Nadien worden het gebruikersgedrag en de gevolgen voor de energieefficiëntie geduid. Er wordt beschreven hoe bewoners omgaan met het aanwezige ventilatiesysteem in de woning en er wordt een algemeen beeld gegeven van het gebruikersgedrag in verband met het openen van ramen.
Soorten ventilatiesystemen [46] [51] Systeem A : natuurlijke ventilatie
Bij natuurlijke ventilatie gebeurt de toevoer van verse lucht en de afvoer van vervuilde lucht door natuurlijke drukverschillen op de gevel. Deze worden veroorzaakt door enerzijds wind en anderzijds het temperatuurverschil tussen binnen en buiten. Roosters in de gevels zorgen voor het toevoeren van verse lucht in de ‘droge’ ruimtes. Deze zijn de gebruiksruimtes zoals de leefruimte en de slaapkamers. De verse lucht stroomt via circulatieruimtes verder naar de ‘natte’ ruimtes, zoals badkamer, toilet en keuken, via doorstroomopeningen in binnendeuren. De afvoer van de ventilatielucht gebeurt door roosters in de ‘natte’ ruimtes die uitgeven op verticale kanalen waarlangs de vervuilde lucht naar buiten gevoerd wordt. Volgens de Belgische norm NBN D50-001 “Ventilatievoorzieningen in woongebouwen” *42+ wordt er in het ontwerp van de toevoer- en doorstroomopeningen voor gezorgd dat het nominale debiet steeds wordt behaald bij een drukverschil van 2 Pa.
Figuur 1-17: Schematische voorstelling van ventilatiesystemen (v.l.n. r.) A - C - D
29
b.
Systeem C : mechanische extractie
Bij ventilatiesysteem C gebeurt de toevoer van verse lucht net zoals bij systeem A doorheen roosters in de gevels in de ‘droge’ ruimtes. Opnieuw zorgen de wind en het temperatuurverschil voor de doorstroom van verse lucht, maar een elektrische ventilator aan het afzuigkanaal zorgt ervoor dat het ventilatiedebiet in stand wordt gehouden. Dit systeem geeft meer controle aan de gebruiker. In het ideale geval wordt er bij systeem C vanuit gegaan dat de onderdruk die binnen het gebouw wordt opgewekt door de ventilator voldoende is om verse lucht naar binnen te zuigen doorheen elk rooster in het gebouw. Door een verschil in winddruk aan de onder- en bovenzijde van de buitenmuren kan er echter een schouweffect ontstaan. Hierdoor wordt verse lucht aangezogen op de benedenverdieping die reeds naar buiten wordt geblazen op de bovenverdieping doorheen de roosters in de hoger gelegen ruimtes, die meestal slaapkamers zijn. In deze ruimtes krijgt men dus geen verse lucht binnen, maar enkel een doorstroom van gebruikte binnenlucht naar de buitenomgeving. Men kan dus stellen dat bij systeem C de gewenste ventilatiedebieten niet steeds verzekerd kunnen worden en het systeem dus minder robuust is. c.
Systeem D : balansventilatie
Balansventilatie betekent dat de debieten voor zowel aan- als afvoer van verse lucht volledig gecontroleerd worden. De verse lucht wordt op één plaats aangezogen d.m.v. een ventilator en wordt verdeeld over verschillende kanalen om elke ruimte te voorzien van het juiste debiet aan verse lucht. Een tweede ventilator zorgt voor het aanzuigen van de vervuilde lucht doorheen het afvoerkanalennet. Beide ventilatoren moeten zowel het gevraagde ventilatiedebiet in stand kunnen houden als de doorstroom doorheen de kanalen mogelijk maken. Om in elke ruimte de
30
gevraagde hoeveelheid ventilatielucht te voorzien is een nauwkeurige inregeling van de toevoer- en afvoerroosters vereist. Ook de detaillering van de gebouwschil is een belangrijk punt bij het ontwerp. Het gebouw moet voldoende luchtdicht zijn om ongewenste luchtlekken te vermijden die de controle op de ventilatiedebieten verminderen. Dit systeem biedt het voordeel dat aan warmteterugwinning gedaan kan worden, aangezien zowel de toevoer- als afvoerlucht via een kanalennet gebeurt. Door de warmte van de afgevoerde lucht af te geven aan een warmtewisselaar kan deze warmte opgenomen worden door de verse inblaaslucht. Tijdens het stookseizon zal de inblaaslucht op een aangenamere temperatuur in de ruimtes geblazen worden. Dit zal de warmteverliezen door ventilatie reeds voor een deel beperken. 1.3.1.2
Regeling van het mechanisch ventilatiesysteem
In woningen met een mechanisch ventilatiesysteem beschikken de bewoners over een schakelaar om de ventilatiestand te wijzigen. Dit is vaak een driestandenschakelaar die afhankelijk van de ingestelde stand de draaisnelheid van de ventilator wijzigt. Voorschriften van de fabrikant geven aanwijzingen voor de correcte instelling van de schakelaar voor verschillende omstandigheden [52]. Stand 1, ook laagstand genaamd, zorgt voor een minimale ventilatie van de woning bij afwezigheid, zonder overbodig energieverlies. Stand 2 is bedoeld voor normaal gebruik. Wanneer er een hoge vocht- of geurproductie is in de woning, zoals bij veel koken, wassen of poetsen, dient stand 3 tijdelijk ingesteld te worden. In deze stand wordt het nominale luchtdebiet voorzien. Een onderzoek door de Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten (VLA) [53] in Nederland toont aan dat het werkelijk gebruik door de bewoner vaak afwijkt van het vooropgestelde gebruik. Er werd
LITERATUURSTUDIE
vastgesteld dat de meeste bewoners standaard de laagstand gebruiken. De verschillende oorzaken worden echter niet vermeld. Volgens hun onderzoek schakelt minstens 80% van de bewoners over op de hoogstand (stand 3) bij koken en/of douchen. Slechts een beperkt aantal bewoners wijzigt de ventilatiestand volgens de aanwezigheid van personen. De praktijk leert dat gemiddeld genomen 90% van de tijd het ventilatiesysteem op stand 1 is geschakeld. Dit betekent dus dat de woningen continu slechts met een minimaal debiet geventileerd worden.
inblaasroosters en afzuigmonden wekken vaak negatieve reacties op bij bewoners. Door wetgeving wordt het hen niet mogelijk gemaakt om het ventilatiesysteem uit te schakelen, waardoor men andere methodes zoekt om de toevoer en afvoer van ventilatielucht tegen te houden. Zo worden inblaas- en/of afzuigmonden bijv. dichtgeplakt of volgestopt met krantenpapier. Roosters waarlangs koude verse lucht naar binnen komt, kunnen gesloten worden wanneer dit als storend wordt ervaren. De nodige toevoer- en afvoerdebieten kunnen dus niet gegarandeerd worden.
Het is ook mogelijk om een automatische regeling te installeren die de ventilator aanstuurt. Dit kan gebeuren door ingebouwde CO2- of relatieve vochtigheidsmeters. Wanneer een ingestelde maximumwaarde wordt gemeten, wordt het ventilatiesysteem automatisch in een hogere stand geschakeld. De gebruiker heeft minder impact op de werking van het systeem zodat voldoende ventileren binnen de woning verzekerd is.
De VLA [53] heeft vastgesteld dat de toevoer van koude lucht doorheen de roosters ook als negatief ervaren wordt aangezien de koude gecompenseerd zal moeten worden, wat extra energieverbruik vraagt. De gebruikers zien een goede ventilatie in tegenspraak met energiebesparing. Men beseft niet dat goed ventileren ook bijdraagt aan een beperking van de warmtevraag. Het sluiten van de roosters zal resulteren in een hogere relatieve vochtigheid van de binnenlucht, waardoor men onbewust geneigd is om de verwarming te verhogen.
1.3.1.3
Gebruiker vs. ventilatiesysteem
In gebouwen waar een mechanisch ventilatiesysteem is geïnstalleerd, wordt een goede ventilatie niet gegarandeerd. De gebruiker heeft namelijk een grote invloed op de werkelijke ventilatievoorziening. Verschillende misvattingen en aspecten die als negatief worden ervaren, hebben een invloed op het gedrag van de bewoner. Reeds in 1980 werd een onderzoek gedaan in Frankrijk door Bienfait en Moye [43] naar het werkelijke gebruik van mechanische ventilatie (systeem C). Door middel van enquêtes werden bewoners van 118 appartementen in 8 verschillende gebouwen en van 80 eengezinswoningen bevraagd naar hun omgang met het aanwezig ventilatiesysteem. Na het analyseren van de antwoorden kwamen verscheidene problemen naar boven. De geluidsproductie van de ventilator en het veroorzaken van tocht aan de
VENTILATIEGEDRAG
Daarnaast werd reeds in het onderzoek van Bienfait en Moye uit 1980 [43] een gebrek aan onderhoud van de roosters en inblaas- en afzuigmonden opgemerkt. Bewoners zijn zich vaak niet bewust van de noodzaak van onderhoud en schoonmaak. Het bleek echter ook vaak moeilijk om de ventilatiemonden los te maken. De opbouw van de ventilatiemonden heeft dus op zijn beurt een invloed op het gedrag van de bewoner. Wanneer er teveel stof samenhoopt in de toevoer- of afzuigmonden zal het luchtdebiet dalen. De bewoners worden er niet attent op gemaakt wanneer de gevraagde debieten niet meer bereikt worden, en zijn er zich zo ook niet van bewust wanneer onderhoud dringend nodig is. In de gebruiksaanwijzingen van de driestandenschakelaar wordt eveneens vermeld dat deze bij voorkeur op een gemakkelijk bereikbare locatie wordt
31
geïnstalleerd. Dit is gewoonlijk de keuken. Er wordt vaak geen extra schakelaar voorzien in de badkamer terwijl de vochtproductie in de ruimte de vraag naar ventilatie doet stijgen. De praktijk toont aan dat bewoners niet steeds de moeite doen om de schakelaar in de hoogste stand te zetten voor ze de badkamer gebruiken, wegens de af te leggen afstand tot in de keuken. De stand pas dan verhoogd na het gebruik van de badkamer, wanneer de luchtvochtigheid maximaal is. Om zeker te zijn dat er geen condensatie gevormd wordt, is het beter om het ventilatiesysteem reeds op voorhand te verhogen. Een extra schakelaar of een automatische regeling kunnen een beter ventilatiegedrag in de hand werken.
1.3.2 HET OPENEN VAN RAMEN Vertrekkend van het doctoraat van Andersen en diens literatuuronderzoek wordt het belang van het openen van ramen duidelijk [39]. Andersen verwijst naar Wallace et al. [47] die in 2002 na het meten van de luchtverversingsdebieten gedurende een jaar in twee woningen vaststelden dat het openen en sluiten van ramen de grootste invloed hadden op het ventilatievoud. Afhankelijk van het aantal geopende ramen steeg het ventilatievoud met enkele tienden tot twee luchtverversingen per uur. Een analyse van dezelfde metingen door Howard-Reed et. al. deed hen vaststellen dat het ventilatievoud kon stijgen met een extra luchtverversing -1 van 1,3 h door het openen van één raam. Het openen van meerdere -1 -1 ramen deed het ventilatievoud toenemen met 0,10 h tot 2,8 h . De rol van de gebruiker werd bevestigd in een paper van Kvisgaard en Collet [49] uit 1990 na een onderzoek naar de ventilatie in 16 woningen. Tussen deze woningen, die gelijkaardig waren op het vlak van luchtlekkage, werden aanzienlijke verschillen in ventilatievoud gemeten. Dit wees op de invloed van de gebruiker. Ook een studie in 1993 door Gartland et al.[45] bemerkte het belang van het openen van ramen en bepaalde dat dit gedrag 17% van het totale energieverbruik voor verwarming verklaarde. 1.3.2.1
Ramen openen tijdens de winter
Het ventilatiegedrag van bewoners is weersafhankelijk, en is zo ook seizoensafhankelijk. Het openen van ramen gebeurt minder vaak tijdens de winter dan tijdens de zomer wegens de lage buitentemperaturen. Ondanks de lagere frequentie van het ventileren d.m.v. het openen van ramen, blijkt het belangrijk dat deze handeling ook tijdens de winter ingerekend wordt. Andersen verwijst hiervoor naar een Deense studie uit 2003 door Keiding et al. die vaststelde dat 91,3% van de respondenten de woning dagelijks ventileerden d.m.v. het openen van een raam. 53,1% van de bewoners
32
LITERATUURSTUDIE
lieten ’s nachts een raam open in de slaapkamer tijdens de herfst. Tijdens de winter waren dit nog 25,2% van de bewoners. Een Nederlandse studie uit 1985 [43] vond gelijkaardige percentages. In normale wintercondities sliepen 60% van de respondenten met een open raam. Wanneer zich extreem koude nachten voordeden met temperaturen tot -8°C daalde het aantal tot 12%. Deze studies tonen aan dat een meerderheid van de bewoners ramen opent tijdens de winter, wat resulteert in een verlaging van de binnentemperatuur die gecompenseerd zal moeten worden door het verwarmingssysteem.
1.3.2.2
Uit het enquête-onderzoek in Frankrijk [43] dat eerder werd besproken bleek dat de verwarming niet steeds wordt uitgeschakeld in de ruimte waar een raam wordt geopend. Tabel 1-5 toont dat dit zo was in 55% van de appartementen en in 6% van de eengezinswoningen.
De drijfveren voor het openen of sluiten van ramen werden reeds bestudeerd en hierover bestaan verschillende discussies. Vaak wordt de buitentemperatuur als belangrijkste drijfveer aangeduid. Andersen vermeldt een onderzoek uitgevoerd in 1951 door Dick en Thomas in verband met de interactie tussen de gebruiker en het gebouw. Volgens hen is de buitentemperatuur verantwoordelijk voor meer dan 70% van de variatie in het aantal geopende ramen. Een andere studie die vermeld wordt uit 1977 in 123 woningen door Brundrett besluit dat het weer instaat voor 64 tot 68% van de variantie in het aantal geopende ramen. Figuur 1-18 toont de vergelijking tussen verschillende studies die het verband tussen de buitentemperatuur en de kans dat een raam geopend is, hebben beschreven. In de grafiek worden twee studies van woningen enerzijds en vijf studies van kantoorgebouwen anderzijds weergegeven. Men kan zien dat, afgezien van de verbanden opgesteld door Haldi en Robinson en Nicol en Humphreys (voor Pakistan), de relaties vrij gelijkaardig zijn. Studies die uitgevoerd werden in kantoorgebouwen bekomen een gelijkaardige relatie als de studies die in residentiële gebouwen werden uitgevoerd wanneer de buitentemperatuur in rekening wordt gebracht. De zichtbare verschillen zijn te verklaren doordat ook andere factoren het ventilatiegedrag beïnvloeden waarmee in de verschillende studies al dan niet rekening mee werd gehouden.
Vraag
Opent u ramen tijdens de winter?
Antwoord
Percentage eengezinsappartement woning
Neen
32%
14%
Ja, en de verwarming wordt uitgeschakeld
62%
31%
Ja, en de verwarming wordt niet uitgeschakeld
6%
55%
Tabel 1-5: Het al dan niet uitschakelen van de verwarming in woningen wanneer ramen geopend zijn [43]
VENTILATIEGEDRAG
Factoren die het gebruikersgedrag beïnvloeden
Om rekening te houden met de invloed die het openen van ramen heeft op het werkelijke energieverbruik, zijn verscheidene onderzoeken gedaan. Dit literatuuronderzoek geeft een overzicht van de mogelijke invloedsfactoren en maakt hierbij een onderscheid tussen twee soorten variabelen, namelijk factoren uit de omgeving zoals temperatuur en luchtkwaliteit enerzijds en kenmerken van de gebruiker anderzijds. a.
Omgevingsfactoren
33
onlogisch gevolg dat de kans op een open raam toeneemt bij afnemende binnentemperaturen. Ondanks het gegeven dat een hogere binnentemperatuur de bewoner ertoe aanzet om een raam te openen, is ze geen ideale variabele om het gedrag van bewoners exact te beschrijven. Naast de temperatuur zijn er nog andere drijfveren die de gebruiker ertoe aanzetten om een raam te openen of te sluiten. Indien de gebruiker de binnenluchtkwaliteit als te laag ervaart, kan hij het nodig achten om een raam te openen. Bij storend omgevings- en verkeerslawaai, harde wind of regen wordt het raam opnieuw gesloten. Deze factoren zijn moeilijk te voorspellen.
Figuur 1-18: De kans dat een raam geopend wordt in functie van de buitentemperatuur [39]
Een recenter onderzoek door Haldi en Robinson hecht meer belang aan de binnentemperatuur. Aangezien de binnentemperatuur een belangrijkere drijfveer is dan de buitentemperatuur om het raam te openen of te sluiten, argumenteren zij dat dit beter gebruikt zou worden om het gebruikersgedrag te voorspellen. Het verband dat verwacht wordt, is dat een raam zal geopend worden wanneer de binnentemperatuur als te hoog wordt ervaren. Andersen legt uit dat het beschrijven van het gedrag wordt bemoeilijkt doordat de binnentemperatuur zelf wordt beïnvloed door de graad van de opening van de ramen. In een koud klimaat zal een lage binnentemperatuur ontstaan wanneer de ramen open zijn. De gemeten binnentemperatuur zal dus laag zijn wanneer een raam geopend is. In dit geval zal het resultaat van de analyse zijn dat de waarschijnlijkheid dat een raam open is, toeneemt bij een lagere binnentemperatuur. Dit heeft als
34
Het tijdstip van de dag heeft ook een invloed op het openen van ramen. Dit werd bevestigd in een Nederlands onderzoek uit 1985 door Van Dongen [52]. Aan de bewoners van 210 rijwoningen en 70 appartementen, verspreid over vijf locaties in Nederland, werd gevraagd om een logboek bij te houden. Hierin werd de aanwezigheid van de bewoners, het tijdsip wanneer een bepaald raam geopend of gesloten werd en het veranderen van de stand van het ventilatiesysteem genoteerd. Daarnaast kon de stand van de ramen geregistreerd worden met een computer aangezien er magneten aan de ramen waren bevestigd. Eén van de conclusies was dat er in de verschillende woningen een vast dagpatroon voor de kans op een open raam te onderscheiden was. ’s Morgens was er een piek in het aantal open ramen. Naar de middag toe nam het aantal open ramen af en bleef het aantal vrij constant. ’s Avonds en ’s nachts waren het minst aantal ramen geopend. Figuur 1-19 toont een grafische weergave van dit patroon voor een bepaalde weersomstandigheid. Men merkte namelijk dat het weer een invloed had op dit patroon. Bij lagere buitentemperaturen en hogere windsnelheden neemt de kans op een open raam af. Figuur 1-20 geeft dit grafisch weer voor vier dagen in wintersituatie.
LITERATUURSTUDIE
Oudere mensen ventileren de woning minder vaak terwijl er vaker geventileerd wordt binnen een gezin met jonge kinderen.
Figuur 1-19: Dagpatroon voor de kans op het openen van ramen [52]
Figuur 1-20: Openen van ramen bij verschillende weersomstandigheden [52]
Wat in de literatuur niet wordt vermeld in verband met het openen van ramen, is het verschijnsel van tocht. Door het openen van een raam zal het ventilatiedebiet toenemen, wat vaak leidt tot tocht. Wanneer dit verschijnsel als negatief wordt ervaren, wordt het raam opnieuw gesloten. In wintersituatie wordt dit vaker als negatief ervaren door de aanvoer van koude lucht met een voelbare verplaatsingssnelheid. De mate waarin tocht als negatief wordt ervaren is afhankelijk van de persoonlijke comfortervaring van de gebruiker en is moeilijk te voorspellen. b.
Dubrul et al. [44] onderzochten het ventilatiegedrag in relatie met de insteltemperatuur. Ze vonden een negatieve correlatie tussen de insteltemperatuur op de thermostaat en de frequentie dat ramen werden geopend. De voorkeur voor een hoge binnentemperatuur resulteerde in het minder frequent openen van ramen. Dit valt logisch te verklaren aangezien het openen van ramen koude lucht binnenbrengt in de woning en personen die een voorkeur hebben voor hoge binnentemperaturen dit wensen te vermijden. In het Franse onderzoek van Bienfait en Moye [43] werd onder andere een onderscheid gevonden in de soort woning, namelijk of het om een eengezinswoning of een woning in een appartementsgebouw ging. Eerder werd dit onderscheid gemaakt inTabel 1-5. Indien men eigenaar is van een appartement lijkt men minder in te zitten met energie besparen. Bewoners van appartementen openen de ramen vaker (bij 86% van de appartementen tegenover 68% van de eengezinswoningen) en slechts 36% schakelt de verwarming uit wanneer een raam geopend wordt, tegenover 91% van de eigenaars van eengezinswoningen.
Bewonerskenmerken
In een recent Nederlands onderzoek [50] i.s.m. het OTB Instituut, heeft men het ventilatiegedrag onderzocht en is men op zoek gegaan naar mogelijke verbanden tussen bewonerskenmerken en het ventilatiegedrag. Na literatuuronderzoek kwam naar voor dat de aanwezigheid een belangrijke rol speelt. Ramen worden vaker geopend bij huishoudens die langer thuis zijn. Bij het verlaten van de woning worden ramen gesloten en eventueel roosters geopend. De reden hiervoor is het voorkomen van inbraak. Verder speelt de leeftijd van de bewoners een belangrijke rol.
VENTILATIEGEDRAG
Verder kan de manier van ventileren even goed losstaan van uitwendige factoren en louter een kwestie zijn van gewoonte. Zo zijn er bewoners die elke dag het raam op een bepaald moment van de dag openzetten, los van de waargenomen binnenluchtkwaliteit en de weersomstandigheden. Dit kan te maken hebben met de vorige woonsituatie van de gebruikers. Indien een persoon de gewoonte had om in zijn vorige woning een raam te openen om verse lucht binnen te krijgen, is de kans groot dat deze gewoonte wordt verdergezet.
35
1.3.2.3
Gebruikersgedrag in woningen
De frequentie van ventileren is afhankelijk van de soort ruimte. Percentages hieromtrent werden afgeleid uit een grootschalig Nederlands onderzoek [48] in verschillende nieuwe woonwijken die uitgerust zijn met een ventilatiesysteem C of D. Deze zijn samengevat in Figuur 1-21. Een beperkte groep ventileert dagelijks een bepaalde ruimte. De percentages zijn hier gelijkaardig voor de verschillende ruimtes. Ruim 20% van de bewoners ventileert de woonkamer, slaapkamer en badkamer dagelijks of regelmatig. Voor de keuken en de overige vertrekken ligt de ventilatiefrequentie nog iets lager. De slaapkamer is verreweg de meest geventileerde ruimte; 86% van de bewoners ventileert deze ruimte minstens eenmaal per week. Men kan zich hierbij afvragen of het dagelijks verluchten van een bepaalde ruimte al dan niet in verband staat met het ventilatiegedrag in een andere ruimte. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat bewoners die dagelijks de keuken verluchten, dit consequent doen in andere ruimtes. Dit verband werd niet verder onderzocht in het onderzoek maar is wel interessant voor een correctere benadering van het gebruikersgedrag.
Figuur 1-21: Ventilatiefrequentie per type ruimte [48]
36
Wanneer men kijkt naar de ventilatieduur per soort ruimte worden ook verschillen opgemerkt (Figuur 1-22). Opvallend is de grote groep bewoners die langdurig een raam te opent in de slaapkamer. Dit blijken voor een groot deel degenen te zijn die de slaapkamers wekelijks ventileren. Op grond van de gegevens kan ook voor de andere vertrekken zo’n verband gevonden worden. Het blijkt dat 75% van degenen die een ruimte slechts eenmaal per week ventileren, dat dan wel langer dan een uur doen. In de enquête werd verder ook gevraagd of men de verwarming in de ruimte uitzet wanneer men een raam opent. De resultaten hangen opnieuw af van het type ruimte waar geventileerd wordt en zijn het meest uitgesproken voor de leefruimte en de slaapkamer. In de leefruimte wordt de verwarming meestal niet uitgezet. Als de slaapkamers al verwarmd worden, wordt de verwarming hier wat vaker uitgezet bij het ventileren. In de badkamer blijft de verwarming vaak wel aanstaan. De reden hiervoor is om het vocht sneller te verdrijven.
Figuur 1-22: Ventilatieduur per type ruimte [48]
LITERATUURSTUDIE
1.3.2.4
Verschil in open stand: volledig open of kipstand
Andersen [39] merkt op dat het effect van een geopend raam afhangt van hoe vaak het raam geopend wordt en voor hoelang het raam geopend blijft. Ook de grootte van de opening van het raam speelt een belangrijke rol. In verband met de graad van de opening van een raam verwijst Andersen in zijn literatuuronderzoek naar een onderzoek van Fritch et al. uit 1990 die vaststelde dat ramen gewoonlijk in dezelfde stand worden gehouden voor een langere periode. De openingsgraad bleek significant afhankelijk te zijn van de buitentemperatuur. Daarnaast onderzochten Herkel et al. de stand van 34 grote en kleine ramen in een kantoorgebouw. Ze stelden vast dat grote ramen die volledig geopend werden, slechts voor een korte tijd volledig open bleven. Grote ramen die in kipstand werden geplaatst en kleine, geopende ramen bleven gewoonlijk in die toestand gedurende de hele dag.
met de raamopening. Ook het tijdstip van de dag blijkt de raamopening te beïnvloeden. Gedurende het weekend en tijdens de ochtend werden de grootste raamopeningen gemeten. In de namiddag op werkdagen waren raamopeningen het kleinst. Dit heeft te maken met aanwezigheid van personen in de woning. Coëfficiënten
18
Std. Error 1,0
17,819
< 0,0001
Binnentemperatuur [°C]
-0,23
0,046
-4,925
< 0,0001
Binnen RV [%]
-0,23
0,0084
-27,222
< 0,0001
Buitentemperatuur [°C]
0,08
0,020
3,998
< 0,0001
Windsnelheid [m/s]
-0,27
0,031
-8,509
< 0,0001
0,0007
0,00036
1,81
< 0,0001
Ochtend
0,66
0,36
1,857
0,0633
Middag
0,54
0,37
1,449
0,1475
-0,54 1,21
0,34 0,11
-1,586 11,52
0,1127 < 0,0001
(Intercept)
Zonnestraling [W/m²] Tijdstip
Binnen het eigen onderzoek van Andersen naar het verwarmings- en ventilatiegedrag i.v.m. het openen van ramen in 15 woningen in Kopenhagen [40], werd gedeeltelijk rekening gehouden met de openingsgraad van ramen. Dit was enkel mogelijk bij ramen die gekanteld werden, waardoor er slechts metingen gedaan konden worden in drie woningen die telkens een dergelijk raam hadden. Gedurende de periode van januari tot augustus 2008 werd onder meer de openingshoek van deze ramen gemeten. Er werd onderzocht welke invloedsfactoren zorgden voor een verandering in de grootte van de openingshoek van het raam. Na statistische analyse werden enkele vaststellingen gedaan. Deze zijn te vinden in Tabel 1-6. De binnentemperatuur had een negatieve invloed op de opening van het raam. De raamopening verminderde dus wanneer een hogere binnentemperatuur werd gemeten. Hetzelfde geldt voor de relatieve vochtigheid die binnen heerst en de windsnelheid. Zoals verwacht hebben de buitentemperatuur en de zonnestraling een positief verband
VENTILATIEGEDRAG
Avond Weekdag Weekend
Schatting
t-waarde
Pr(>|t|)
Tabel 1-6: Factoren die de openingsgraad beïnvloeden [40]
1.3.2.5
Gevolgen van het openen van ramen voor het ventilatiesysteem
Het geïnstalleerd ventilatiesysteem zou het aanvullend ventileren door middel van het openen van een raam overbodig moeten maken. Zoals reeds aangetoond werd, gebeurt dit echter nog steeds. Dit heeft gevolgen voor zowel het energieverbruik als voor de werking van het ventilatiesysteem. Het openen van een raam zorgt voor een toename van het toevoerdebiet aan verse lucht. In de winterperiode kan de buitenlucht zeer lage temperaturen aannemen. De temperatuur in de ruimte zal verminderen, waardoor meer energie verbruikt moet worden om de binnentemperatuur
37
terug op peil te brengen. Het openen van een raam zorgt dus alvast voor een extra energievraag voor verwarming.
benadrukt het belang van het inzicht in de werking van het systeem door de gebruiker.
Wanneer er een mechanisch ventilatiesysteem geïnstalleerd is, zorgt het openen van een raam voor een verminderde werking van het systeem. Afhankelijk van de oriëntatie waar een raam geopend wordt en de thermische trek die kan optreden, kan vervuilde lucht via de ramen verdwijnen. De ventilator werkt in dit geval als het ware onnodig. Het uitschakelen van het ventilatiesysteem lijkt een mogelijke oplossing. Dit wordt niet mogelijk gemaakt, maar het zou ook het rendement van de ventilator niet ten goede komen. Bij systeem D wordt de hoeveelheid toevoerdebiet ontregeld wat ongunstig is voor de goede werking van het systeem.
1.3.2.6
Men heeft reeds onderzocht of het aanwezig ventilatiesysteem een invloed heeft op het gebruikersgedrag i.v.m. het openen van ramen. Volgens Dubrul [44] zijn er geen verschillen tussen bewoners met een mechanisch ventilatiesysteem en bewoners met een natuurlijk ventilatiesysteem. Van Dongen [52] spreekt dit tegen aangezien hij concludeerde dat er minder ramen geopend worden in een woning waar mechanische ventilatie aanwezig is dan in een woning met natuurlijke ventilatie. Een mogelijke verklaring voor deze tegenstelling is dat de aanwezigheid van een mechanisch ventilatiesysteem alleen het openen van ramen beïnvloedt als de werking van het systeem goed wordt begrepen door de bewoners. Bewoners die zich ervan bewust zijn dat het mechanisch ventilatiesysteem reeds voor een goede ventilatie zorgt en het openen van ramen een nadelige invloed kan hebben op het energieverbruik en op de werking van het ventilatiesysteem, zullen hier rekening mee houden bij de keuze voor een bepaalde handeling bij de nood aan extra verse lucht. Deze vaststelling
38
Simulaties
Om van bij het ontwerp resultaten te krijgen die nauwer verwant zijn aan de werkelijkheid, probeert men het ventileren door ramen te openen te implementeren in simulaties. Hiervoor heeft men naast de voorgaande vaststellingen gekwantificeerde correlaties nodig tussen variabelen en de stand van een bepaald raam. Er is een algemene trend om de kans op een open raam te beschrijven in functie van zowel binnen- als buitentemperatuur. Andersen merkt op dat deze methode echter ontoereikende gegevens voorziet om de stand van het raam in verband te brengen met de verklarende variabelen. Er kan geen relatie aangeduid worden tussen de vorige en de huidige stand van een raam. Zo kan deze methode leiden tot een onlogisch resultaat waarbij sommige ramen open blijven gedurende een extreem lange periode, terwijl andere ramen kunnen openen en sluiten bij elk tijdsinterval. Andersen besluit dat het beschrijven van de kans dat een raam wijzigt van stand een betere methode zou zijn. Zelf heeft Andersen onderzoek gedaan naar precieze correlaties tussen de wijzigende stand van een raam en verschillende invloedsfactoren. Van januari tot augustus 2008 werden in 15 woningen in Kopenhagen (Denemarken) de open of gesloten stand van de ramen geregistreerd. Tegelijkertijd werden de CO2-concentratie, de binnentemperatuur en de relatieve vochtigheid gemeten binnen elke woning en werden de weersomstandigheden geregistreerd. Door de gegevens later op te splitsen in twee databanken, kon een analyse gemaakt worden van de wijzigende stand van een raam, in plaats van naar de werkelijke stand van het raam op
LITERATUURSTUDIE
een bepaald ogenblik. De kans op het openen of sluiten van een raam werd berekend aan de hand van statistische analyses met de verschillende variabelen. De resultaten zijn te zien in Tabel 1-7. De variabelen bleken verschillende correlaties te vertonen met het openen of sluiten van een raam voor verschillende tijdstippen van de dag. Hierom worden de variabelen opgesplitst en zijn er vier verschillende correlaties weergegeven per variabele. De buitentemperatuur heeft iets meer invloed op het openen van een raam dan de binnentemperatuur wanneer de ochtend, de avond of de nacht wordt beschouwd. Overdag is de binnentemperatuur de belangrijkste drijfveer.
Variabele
Intercept weekend
Intercept werkdag
Binnentemperatuur
nacht ochtend dag avond nacht ochtend dag avond nacht ochtend dag avond
Openen Sluiten coëfficïënt grootte coëfficïënt grootte -8,55 -4,08 -5,08 5,57 -6,67 7,35 -6,61 6,36 -8,32 -3,88 -4,85 5,77 -6,44 7,55 -6,38 6,56 0,002585 -0,8107 0,009908 -0,3025 1,1 -12,2 0,07336 -0,1871 0,011616 -0,2357
RV binnen
-
-
-
0,03942
1,6
RV buiten
-
-
-
-0,02261
-1,6
nacht ochtend dag avond
0,001018 0,000566 0,000158 0,001134
2,38
-0,0037 -0,00059 -0,00179 -0,00039
-7,8
1.3.2.7
Besluit:
Gebrek aan kennis van de gebruiker en negatieve effecten van het ventilatiesysteem zorgen vaak voor een verkeerd gebruik van het systeem. Ook in woningen uitgerust met een ventilatiesysteem worden nog steeds ramen geopend om te ventileren, ook in de winterperiode. Het belang hiervan voor het energieverbruik zet onderzoekers ertoe aan om dit gedrag te voorspellen. Afhankelijk van de omgeving, de soort ruimte en bewonerskenmerken kunnen er correlaties gevonden worden.
Variabele
Buitentemperatuur
Windsnelheid weekend
Windsnelheid werkdag
Zonnestraling weekend
CO2-concentratie
Zonnestraling werkdag
nacht ochtend dag avond nacht ochtend dag avond nacht ochtend dag avond nacht ochtend dag avond nacht ochtend dag avond
Openen Sluiten coëfficïënt grootte coëfficïënt grootte 0,060408 -0,5343 0,043587 -0,267 2,3 -20,3 0,012418 -0,2153 0,026525 -0,2019 0,002489 0,36406 0,002489 0,05866 0,03 4,7 0,002489 0,01184 0,002489 0,02274 -0,04236 0,3241 -0,04236 0,0187 -0,55 4,2 -0,04236 0,0518 -0,04236 0,0627 0,001089 -0,00045 0,001089 -0,00167 1,09 -1,7 0,001089 -0,00086 0,001089 -0,00098 0,000482 -0,00045 0,000482 -0,00167 0,48 -1,7 0,000482 -0,00086 0,000482 -0,00098
Tabel 1-7: Correlaties tussen omgevingsfactoren en de kans op het openen van ramen [40]
VENTILATIEGEDRAG
39
2 ONDERZOEK
2.1 MEETCAMPAGNE
2.1.1 IN-SITU METINGEN a.
Binnen- en buitenklimaatmeting
Door middel van kleine loggers worden de temperatuur en de relatieve vochtigheid in elke ruimte van de woning gemeten. Het ingestelde tijdsinterval bedraagt vijf minuten. De metingen bieden een beeld van het verwarmingsgedrag van de bewoners. In de leefruimte en in de slaapkamer worden er ook CO2-metingen uitgevoerd. Deze apparaten meten naast de temperatuur en de relatieve vochtigheid ook de CO 2-concentratie in de ruimte. Ze stellen ons in staat om de binnenluchtkwaliteit te beoordelen. De buitentemperatuur en relatieve vochtigheid worden op een gelijkaardige manier gemeten met een tijdsinterval van vijf minuten. Dit gebeurt op twee verschillende plaatsen binnen de wijk. Binnen het kader van deze masterproef wordt een analyse van een bestaande nieuwbouwwijk uitgevoerd. Dit gebeurt aan de hand van in-situmetingen van het gebouw en van het binnenklimaat, enquêtes bij de bewoners en analyses van het werkelijk energiegebruik. De metingen overspannen minstens een periode van een volledige week voor elke woning. De samenbundeling van de gegevens stelt ons ertoe in staat om de relaties te onderzoeken tussen de gebouweigenschappen, de gebruikers, het binnenklimaat en het werkelijk energieverbruik. De case-study bestaat uit zoveel mogelijk identieke (of sterk vergelijkbare) woningen. Dit zorgt ervoor dat de invloed van het gebruikersgedrag beter kan ingeschat worden. Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van de toegepaste metingen en van de bestudeerde wijk. De aanpak van de meetcampagne wordt beschreven, waarna algemene info volgt over de woningen binnen de wijk. Ten slotte wordt een algemene beschrijving gegeven van de bewoners.
HAANTJESHOEK
b.
Luchtdichtheidsmeting
Om de luchtdichtheid van de woning te meten wordt een blowerdoor-test uitgevoerd. In de voordeur wordt een luchtdicht zeil gespannen waarin een ventilator geplaatst kan worden. Afhankelijk van de oriëntatie van de ventilator wordt de woning in onder- of overdruk geplaatst. Bij elke stap van 10Pa over- of onderdruk wordt het ventilatiedebiet gemeten. Volgens afspraak wordt de kenmerkende waarde bekomen door het gemiddelde van het ventilatiedebiet bij 50Pa in onderdruk en in overdruk te berekenen, aangeduid als V50. Het ventilatievoud n50 wordt bekomen door de gemeten waarde V50 te delen door het volume van het beschermd volume. Volgens de voorschriften van EPB dient de meting uitgevoerd te worden met inbegrip van het volledige beschermd volume. In de wijk hebben enkele woningen een garage binnen het beschermd volume. In de scriptie
43
1
van De Brauwere en Van De Velde werd aangetoond dat er grote luchtlekken zijn in de garages. Indien de deur naar de garage gesloten blijft tijdens de meting, wordt een lagere V50-waarde bekomen. Deze lagere waarde strookt beter met het werkelijke gebruik van de woning, aangezien de deur naar de garage quasi constant gesloten blijft. Om deze reden wordt de meting uitgevoerd met de deur naar de garage, in gesloten toestand. c.
‘Exhaust Fan Flow Test’
De woningen binnen deze case-study zijn allen voorzien van mechanische ventilatie, namelijk systeem C. Aan de afvoermonden in keuken, toilet en badkamer worden de afvoerdebieten gemeten met een zogenaamde ‘flowbox’. Rond de afvoermond wordt een box geplaatst waarvan de randen voorzien zijn van rubberstrips om de hechting tegen de muur of het plafond te verzekeren. Een instelbare opening in de box laat toe om lucht uit de ruimte aan te zuigen. Afhankelijk van de openingsgrootte wordt het afvoerdebiet vastgelegd door de gemeten luchtdruk binnen de ‘box’. De meting wordt uitgevoerd voor elke ventilatiestand. d.
2.1.2 ENQUÊTE Om een beeld te kunnen vormen van de verschillen tussen de bewoners en van hun gedrag werd een enquête opgesteld. Deze werd gebaseerd op de 2 enquête opgesteld door Taelman en Van Erck die in een vorig gelijkaardig onderzoek werd gebruikt. Deze werd aangepast volgens eigen bedenkingen en thema’s die voor deze wijk meer relevant waren. Zo werd een opsplitsing gemaakt voor werk- en weekenddagen en werden vragen toegevoegd i.v.m. het mechanisch ventilatiesysteem. Er kwamen in totaal een zestal thema’s aan bod: - gezinssituatie - aanwezigheid - verwarming
- ventilatie - verbruik sanitair warm water - comfort
De volledige enquête is te vinden in bijlage C.
Meterstanden
In elke woning wordt bij het begin en op het einde van de meetperiode telkens de meterstanden van gas en elektriciteit genoteerd. Dit geeft ons informatie over het energieverbruik tijdens de desbetreffende periode. Er werden ook verbruiksgegevens opgevraagd bij Eandis (met schriftelijke toestemming van de bewoners). De ‘oudste’ meterstanden dateren van 2008. Op die manier kregen we een beeld van het gas- en elektriciteitsverbruik over een periode van drie jaar.
2 1
DEBRAUWERE T.; VAN DE VELDE S., Meting van luchtdichtheid en binnenluchtkwaliteit in nieuwbouwwoningen (bouwjaar 2006-2009), Vakgroep
44
TAELMAN C.; VAN ERCK C., Energetische renovatie van sociale woonwijken: analyse van bestaande toestand en bewonersgedrag, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 2011
MEETCAMPAGNE
2.2 HAANTJESHOEK De geanalyseerde woningen binnen dit onderzoek zijn eengezinswoningen in een nieuwbouwwijk in Heule bij Kortrijk. We beperken ons tot de Ivo Van Steenkistestraat en Herman Roelstraetestraat waarvan de oudste woningen pas gerealiseerd zijn in 2006. De woningen in de Herman Roelstraetestraat die slechts geschakeld zijn per twee worden buiten beschouwing gelaten. Van de overgebleven 52 woningen zijn uiteindelijk de bewoners van 26 woningen bereid om mee te werken aan dit onderzoek. Er zijn in totaal vier verschillende types van woningen te onderscheiden. Binnen elk type zijn er verder enkele onderverdelingen, afhankelijk van het aantal buurwoningen en de oriëntatie van de voorgevel. De woningtypes worden benoemd met de letters “I”, “G”, “H” en “V”. De woningen bestaan uit twee bouwlagen en een zadeldak. Zoals op de plannen te zien is, hebben de types een gelijkaardige planopbouw. Het gelijkvloers bestaat hoofdzakelijk uit de leefruimte met open keuken. Daarnaast zijn er een berging, een inkomhal en een toilet voorzien. De eerste verdieping bevat drie slaapkamers en een badkamer. De zoldervloer is steeds geïsoleerd, in tegenstelling tot het ongeïsoleerd hellend dak, wat de compactheid van de woning verhoogt. De zolderruimte wordt louter als opbergruimte gebruikt. Bij de types G en V is er eveneens een garage geïntegreerd binnen het beschermd volume. De precieze verschillen tussen de woningtypes worden 3 verder verduidelijkt.
3
Grondplannen verkregen via www.paulhuyzentruyt.be
HAANTJESHOEK
Figuur 2-1: Liggingsplan van de bestudeerde wijk
Figuur 2-2: Inplanting van de woningen binnen de wijk 'Haantjeshoek’
45
2.2.1 WONINGTYPES
type I
type G
# woningen binnen de case-study: 16 –
totaal vloeroppervlak: 123 m²
# woningen binnen de case-study: 3 Figuur 2-3: Voorgevel type I
bruto vloeropp: 173 m²
Figuur 2-5: Voorgevel type G
Dit type komt het vaakst voor in de wijk en vormt zo het basistype in onze analyse. Binnen het type zijn beperkte variaties mogelijk. De grootte van het raam in de leefruimte en het aantal ramen in de slaapkamer aan de voorgevel kunnen verschillen. Een hoekwoning heeft een raam minder in de voorgevel, maar heeft twee extra ramen in de vrije zijgevel.
Dit type komt enkel voor als rijwoning en de drie woningen binnen dit onderzoek zijn identiek. Bij dit type is de keuken een aparte ruimte die gedeeltelijk buiten de achtergevel steeks en is er een garage binnen het beschermd volume gelegen. De inkomhal is volledig dubbelhoog.
Figuur 2-4: Grondplannen woningtype I
Figuur 2-6: Grondplannen woningtype G
46
MEETCAMPAGNE
type H
type V
# woningen binnen de case-study: 3–
# woningen binnen de case-study: 4–
bruto vloeropp: 125 m²
Figuur 2-7: Voorgevel type H
bruto vloeropp: 155 m²
Figuur 2-9: Voorgevel type V
Dit type is een hoekwoning met een L-vormig grondplan. De open keuken ligt meer intern binnen de woning. De leef- en eetruimte zijn volledig gericht naar de tuin.
Het grondplan lijkt sterk op dat van type I, maar de woning is iets ruimer en er is een garage aan toegevoegd binnen het beschemrd volume. De positie van de ramen is afhankelijk van het aantal vrije gevels. De hoekwoning heeft een raam minder in de voorgevel, maar heeft er twee extra in de vrije zijgevel.
Figuur 2-8: Grondplannen woningtype H
Figuur 2-10: Grondplannen woningtype V
HAANTJESHOEK
47
2.2.2 WIJKPROFIEL Het aantal bewoners per gezin blijft echter niet gelijk in de tijd. Dit heeft mogelijks een invloed op het energieverbruik. De wijzigingen sinds 2008 worden per gezin samengevat in Tabel 2-1
De eerste woningen in de Ivo van Steenkistestraat zijn gerealiseerd in 2006. De woningen in de Herman Roelstraetestraat dateren van 2008. Het jonge karakter van de wijk reflecteert zich ook in de leeftijden van de bewoners. Zoals in Figuur 2-11 zichtbaar is, zijn er veel bewoners tussen de 25 en 35 jaar, en eveneens veel kinderen tussen 0 en 5 jaar. Dit wijst op een hoge aanwezigheid van jonge gezinnen met jonge kinderen. Het aantal bewoners per gezin varieert van 2 tot 5 bewoners. Figuur 2-12 geeft een overzicht van het aantal gezinsleden per woning, samen met de leeftijdsgroepen per gezin.
2011
2
→
4
W04
2010
3
→
4
W05
2010
3
→
4
W07
2009
2
→
3
2011
3
→
4
W08
2011
2
→
3
W09
2008
6
→
2011
5
W10
2009
W13
2010
W14
2009
2
→
3
2010
3
→
4
W15
2011
2
→
3
W17
2008
2
→
3
2012
3
→
4
W20
2011
2
→
3
5
W22
2008
4
→
5
→
4
W25
2009
2
→
3
2
→
3
2011
3
→
4
2
→
3
2011
2
→
3
W26
Tabel 2-1:Wijziging gezinssituaties per woning
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
vrouw_sample
man_sample
vrouw_Belg
man_Belg
4 3 2 1 0 W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26
2010
2000
1990
1980
1970
1960
1950
1940
1930
1920
aantal bewoners
5
Figuur 2-11: Cumulatieve distributie van geboortejaren 48
W02
1955-1975
1975-1990
1990-2005
2005-2012
Figuur 2-12: Aantal gezinsleden per woning, onderscheiden volgens geboortejaar MEETCAMPAGNE
43% van de gezinshoofden heeft verdergestudeerd, waarvan het overgrote merendeel aan de hogeschool heeft gestudeerd. Naar aanwezigheid toe ziet men dat het merendeel van de bewoners in de wijk buitenshuis gaat werken. Slechts 6% blijft thuis tijdens de week.
Naamgeving De afzonderlijke woningen worden in het vervolg van elkaar onderscheiden door een unieke naamgeving. Naast een nummer worden enkele eigenschappen van de woningen aangegeven. De gebruikte code wordt hieronder uitgelegd: vb: W13_I_Hw_NW W nr_woningtype_hoek/midden_oriëntatie voorgevel
type: I / G / H / V
Figuur 2-13: Opleiding gezinshoofden
H = hoekwoning verder geduid met oriëntatie van de vrije gevel o = vrije gevel op zuidoosten w = vrije gevel op noordwesten M = gelegen tussen twee aangrenzende woningen ZO = voorgevel georiënteerd naar het zuidoosten NW = voorgevel georiënteerd naar het noordwesten
Figuur 2-14: Bezigheid bewoners
HAANTJESHOEK
49
3 ANALYSE
3.1 ENERGIEVERBRUIK
Met de bedenkingen uit het literatuuronderzoek in het achterhoofd, wordt getracht om de invloed van het gebruikersgedrag op het werkelijke energieverbruik te achterhalen. De analyse wordt opgesplitst in vier delen. De eerste drie delen geven een aparte beschrijving van het energieverbruik en het bewonersgedrag terwijl de eigenlijke analyse van de invloed van het gebruikersgedrag op het energieverbruik wordt gedaan in het vierde deel. Zo kan eerst een duidelijk beeld geschetst worden van het werkelijke verbruik en van het bewonersgedrag in de wijk. Resultaten van de metingen worden beschreven en worden gelinkt aan antwoorden uit de enquête. Deel 1 geeft een overzicht van de nodige stappen die gemaakt moeten worden om het verwachte verbruik en van het werkelijke verbruik per woning te weten te komen. Deel 2 en 3 handelen respectievelijk over het verwarmings- en ventilatiegedrag binnen de wijk. Zoals in het literatuuronderzoek wordt het bewonersgedrag ten aanzien van de ruimteverwarming en in het bij-zonder van het gebruik van de thermostaat onderzocht. Daarna wordt het gedrag in verband met het ventilatiesysteem en het openen van ramen beschreven. In het laatste deel worden er linken gemaakt tussen de verschil-lende delen en wordt een methode gezocht om de invloed van factoren op het energieverbruik aan te tonen. Hierbij moet reeds worden opgemerkt dat de case-study slechts een beperkt aantal woningen bevat, waardoor de resultaten niet zomaar kunnen worden overgenomen voor andere cases.
In dit onderzoek wordt het gebruikersgedrag in verschillende types van woningen onderzocht. Het energieverbruik voor verwarming is deels afhankelijk van de gebouweigenschappen en zal dus verschillend zijn in de verscheidene types. Om ook de vergelijking te kunnen maken tussen de woningen van een verschillend type, dienen de gebouweigenschappen die een invloed hebben op het energieverbruik onderzocht te worden. Dit wordt uitgevoerd in het eerste luik van dit deel. Daarnaast zijn er verdere berekeningen nodig om het energieverbruik voor verwarming uit het totale werkelijke verbruik te halen en om het werkelijke verbruik te normaliseren opdat de vergelijking met de resultaten uit de EPB-berekening mogelijk wordt. Deze worden beschreven in het tweede luik van dit deel.
3.1.1 VERWACHT ENERGIEVERBRUIK VOLGENS EPB Ook binnen eenzelfde type zijn er enkele verschillen in gebouwkarakteristieken. Zo zal een hoekwoning meer transmissieverliezen hebben door de extra buitenmuur, en heeft het aantal ramen een invloed op zowel de zonnewinsten en transmissieverliezen. Een overzicht van de verschil-lende eigenschappen is te vinden in bijlage D. Van elke woning wordt een EPB-bestand opgemaakt. Deze software houdt rekening met een standaard gebruik door een gemiddeld gezin. Figuur 3-1 toont voor elke woning het berekende K-peil en E-peil. Uit de resultaten kan ook het verwachte verbruik voor verwarming worden gehaald. We vergelijken de resulaten met elkaar om de oorzaken die instaan voor meer of minder verbruik in een woning te achterhalen.
53
K-peil
woningen en de rijwoningen. De hoekwoningen hebben in vergelijking met de gesloten woningen van hetzelfde type een groter verliesoppervlak en bijgevolg een lagere compactheid.
Het K-peil is een maat voor het warmteverlies van een gebouw. Het is afhankelijk van de gemiddelde U-waarde van de gebouwcomponenten die deel uitmaken van de gebouwschil. Ook de compactheid van het gebouw speelt een rol. Een groter contactoppervlak met de buitenomgeving zal voor een hoger K-peil zorgen. Het maximale K-peil voor nieuwbouwwoningen ligt momenteel op K45. Enkel de rijwoningen van het type I behalen een K-peil onder K45. De rijwoningen van het type G en type V hebben een K-peil dat iets hoger ligt (K47) door respectievelijk de keuken en de garage die gedeeltelijk in een uitbouw zijn gelegen. Dit resulteert in een lagere compactheid van het gebouw. Algemeen kan gesteld worden dat de woningen in de wijk vrij goed voldoen aan de eis die momenteel geldt. Aangezien het K-peil afhankelijk is van de gemiddelde U-waarde, zoomen we in op de verschillen in de gebouwschil. Deze is ten eerste verschillend in oppervlakte voor de verschillende woningtypes. Daarnaast is er een verschil tussen de halfopen
halfopen
47
/
type H
/
54
type I
42-44
50
type V
47
51
De verschillen binnen het type I zijn toe te schrijven aan variaties in de hoeveelheid raamoppervlak in de voorgevel. De grootte van het raam aan de leefruimte (iL) heeft twee variantes, evenals het raam in de slaapkamer (iS) aan de straatkant dat uit een dubbel of enkel venster kan bestaan. Dit zorgt voor een verschil in K-peil van 2 ‘punten’ voor de woningen met een groot raam in de leefruimte.
E-peil
W26_V_M_ZO
W25_V_hO_ZO
W24_V_M_ZO
W23_V_hW_ZO
W22_I_hO_NW
W13_I_hW_NW
W01_I_hW_ZO
W21_I_M_NW
W20_I_M_NW
W15_I_M_NW
W14_I_M_NW
W12_I_M_ZO
W11_I_M_ZO
W10_I_M_ZO
W08_I_M_ZO
W07_I_M_ZO
W06_I_M_ZO
W04_I_M_ZO
W03_I_M_ZO
W19_H_hO_NW
W18_H_hW_NW
W17_H_hO_NW
W09_G_M_ZO
W05_G_M_ZO
K-peil
W02_G_M_ZO
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
gesloten type G
Tabel 3-1: K-peil afhankelijk van type woning en bebouwing
W16_I_M_NW
3.1.1.1
Norm K-peil
Figuur 3-1: K-peil en E-peil per woning, berekend volgens EPB
54
ANALYSE
klein raam iL (4,3 m²)
groot raam iL (6,3m²)
klein raam iS (1,3 m²) (n=3)
42
groot raam iS (2,6 m²) (n=5)
43
klein raam iS (1,3 m²) (n=4)
44
groot raam iS (2,6 m²) (n=1)
44
Het E-peil is gedeeltelijk afhankelijk van het K-peil. Er treden echter nog extra verschillen op binnen de woningtypes. Om de redenen te achterhalen, bekijken we de deelaspecten voor het verwarmingsverbruik van naderbij.
Tabel 3-2: K-peil afhankelijk van hoeveelheid raamoppervlak binnen type I
3.1.1.2
E-peil
gesloten
halfopen
type G
80
/
type H
/
91-92
type I
75-80
83-84
type V
80
83-84
Tabel 3-3: E-peil afhankelijk van type woning en bebouwing
Het E-peil is een maat voor de energieprestatie van een woning en de vaste installaties ervan in standaardomstandigheden. Het E-peil houdt naast de thermische isolatie en compactheid ook rekening met de luchtdichtheid, de ventilatievoorzieningen, de aanwezige verwarmings- en koelinstallatie en de oriëntatie. Hoe lager de waarde, hoe energiezuiniger het gebouw is. Het maximale E-peil is momenteel E70.
Het onderdeel energieverbruik voor verwarming wordt onderverdeeld in transmissie- en ventilatieverliezen die dienen gecompenseerd te worden en de zonne- en interne winsten die reeds voor een compensatie van het warmteverlies zorgen. Deze netto energiebehoefte wordt verder omgezet tot het eindenergieverbruik door het systeem- en opwekkingsrendement in rekening te brengen.
20000 15000 [MJ]
10000
ventilatie-verliezen
5000 W25_V_hO_ZO
W23_V_hW_ZO
W26_V_M_ZO
W24_V_M_ZO
W22_I_hO_NW
W13_I_hW_NW
W01_I_hW_ZO
W04_I_M_ZO
W21_I_M_NW
W20_I_M_NW
W16_I_M_NW
W10_I_M_ZO
W12_I_M_ZO
W11_I_M_ZO
W08_I_M_ZO
W07_I_M_ZO
W06_I_M_ZO
W15_I_M_NW
W14_I_M_NW
W03_I_M_ZO
W19_H_hO_NW
zonne-winsten W17_H_hO_NW
W18_H_hW_N…
W09_G_M_ZO
W05_G_M_ZO
W02_G_M_ZO
0
transmissie-verliezen
Figuur 3-2: Ventilatie- en transmissieverliezen en zonnewinsten per woning volgens EPB
ENERGIEVERBRUIK – EPB
55
Oriëntatie
5
De oriëntatie van de voorgevel heeft een invloed op de zonnewinsten. De ramen gericht op de tuin zijn steeds grote schuiframen, waardoor men zou verwachten dat de woningen met de tuin op het zuiden de grootste zonnewinsten zouden hebben. De beschaduwing door de tuinmuren speelt echter een grote rol. Variaties binnen de opdeling per oriëntatie zijn het gevolg van de hoeveelheid raamoppervlak.
4 n50
3
2
5 000
W24_V_M_ZO
W23_V_Hw_ZO
maximum
Ondanks het feit dat de blowerdoor-test niet is uitgevoerd zoals voorgeschreven door EPB, voeren we de gemeten waarden toch in in de EPB-bestanden. In de woningen waar geen luchtdichtheidsmeting werd uitgevoerd, geven we de mediaan in van de resultaten in de woningen van hetzelfde type. Deze waarde is niet volledig correct, maar het is aannemelijk dat die woningen een gelijkaardige luchtdichtheid hebben.
NW
Figuur 3-3: Zonnewinsten afhankelijk van de oriëntatie van de voorgevel
Luchtdichtheid De luchtdichtheid van een gebouw heeft een invloed op de hoeveelheid ventilatieverliezen. De resultaten van de blowerdoortest worden weergegeven in Figuur 3-5. We merken nogmaals op dat de metingen niet zijn uitgevoerd volgens de EPB-voorschriften, maar dat de deur naar de garage gesloten bleef (in woningtypes ‘G’ en ‘V’). Deze situatie strookt namelijk beter met het werkelijke gebruik van de woning.
5 4
1e kwartiel minimum
n50 3 [h-1] 2
mediaan maximum
1
Voor nieuwbouwwoningen wordt een n50-waarde van 3 h vooropgesteld. De woningen in de wijk benaderen de norm vrij goed. De werkelijke n 50waarde in de woningtypes ‘G’ en ‘V’ zal iets hoger liggen dan de gemeten waarde, maar de norm zal nog steeds vrij goed benaderd worden.
56
W22_I_Ho_NW
Figuur 3-4: Ventilatievoud bij 50Pa, bekomen na blowerdoortest
0
-1
W17_H_Ho_NW
W15_I_M_NW
W14_I_M_NW
W12_I_M_ZO
W11_I_M_ZO
W10_I_M_ZO
W07_I_M_ZO
W06_I_M_ZO
mediaan
3e kwartiel ZO
W05_G_M_ZO
minimum [MJ] 10 000
W04_I_M_ZO
1e kwartiel
15 000
W03_I_M_ZO
W01_I_Hw_ZO
0
20 000
W02_G_M_ZO
1
3e kwartiel
0
I (n=9)
Ih (n=2)
G (n=2)
H (n=1)
V (n=2)
Figuur 3-5: Gemeten luchtdichtheid per type woning
ANALYSE
3.1.1.3
Energiebehoefte voor verwarming:
Verder wordt bij de resultaten een indicatie gegeven van de totale energiebehoefte van de woning voor 1 (gemiddeld) jaar. Dit wordt berekend als de som van de transmissie- en ventilatieverliezen enerzijds en van de zonnewinsten en interne winsten anderzijds. Het systeemrendement van het aanwezige type ketel wordt eveneens in rekening gebracht. Het is deze totale waarde die ons interesseert. Om deze waarde te kunnen vergelijken voor meerdere gebouwen met verschillende vloeroppervlaktes, wordt deze uitgedrukt in kWh/(m².jaar). Figuur 3-6 geeft een overzicht van de bruto energiebehoefte voor verwarming per woning.
140 120 100 kWh/(m².jaar)
80 60 40
W25_V_Ho_ZO
W23_V_Hw_ZO
W26_V_M_ZO
W24_V_M_ZO
W22_I_Ho_NW
W13_I_Hw_NW
W01_I_Hw_ZO
W21_I_M_NW
W20_I_M_NW
W16_I_M_NW
W15_I_M_NW
W14_I_M_NW
W12_I_M_ZO
W11_I_M_ZO
W10_I_M_ZO
W08_I_M_ZO
W07_I_M_ZO
W06_I_M_ZO
W04_I_M_ZO
W03_I_M_ZO
W19_H_Ho_NW
W17_H_Ho_NW
W18_H_Hw_NW
W09_G_M_ZO
W05_G_M_ZO
0
W02_G_M_ZO
20
Figuur 3-6: Verwacht (bruto) energieverbruik voor verwarming volgens EPB
ENERGIEVERBRUIK – EPB
57
3.1.2 GASVERBRUIK VOOR RUIMTEVERWARMING De opname van de meterstanden in elke woning telkens aan het begin en op het einde van de meetperiode geeft een goed beeld van het gasverbruik tijdens de winterperiode. Om zicht te krijgen op het jaarlijks verbruik in elke woning werden de meterstanden opgevraagd bij de leverancier. In de woningen wordt zowel het sanitair warm water (SWW) in de badkamer en de keuken voorzien door een boiler die op gas werkt. Om het gasverbruik voor de ruimteverwarming te kunnen bespreken, moet het verbruik voor het SWW dus uit het totale gasverbruik gefilterd worden. Aangezien er geen aparte meetgegevens beschikbaar zijn van het verbruik voor SWW, wordt de waarde bij benadering bepaald. Dit kan op twee manieren: volgens de methode met stelsels en de methode van Bond Beter Leefmilieu. 3.1.2.1
Methode met stelsels
Deze methode gaat uit van het gegeven dat er in een woning een vast verbruik is voor ruimteverwarming per graaddag, en een vast dagelijks verbruik voor sanitair warm water. Wanneer men de verbruiksgegevens van twee periodes kent, zouden deze waarden berekend kunnen worden. Om een zo goed mogelijk resultaat te bekomen, moeten de periodes genoeg verschillend zijn van aard. De ene vergelijking wordt opgesteld met waarden uit de meetperiode (winter 2012) die een periode van een tot twee weken overspant. In de tweede vergelijking worden de waarden, bekomen bij Eandis, voor een periode van meerdere jaren gebruikt. Het stelsel ziet er dus als volgt uit: Ev1 = GD1 . Qtot1 + D1 . SWW1
Ev1 = totaal gasverbruik, periode leverancier (kWh) Ev2 = totaal gasverbruik, periode winter 2012 (kWh) GD1 = aantal graaddagen periode leverancier GD2 = aantal graaddagen periode winter 2012 D1 = aantal dagen, periode leverancier D2 = aantal dagen periode winter 2012 Qtot = gasverbruik voor verwarming per graaddag (kWh/graaddag) SWW = gasverbruik voor SWW en/of koken per dag (kWh/dag)
De resultaten worden samengevat in bijlage F Bij deze methode lijken de verhoudingen tussen het verbruik voor ruimteverwarming en voor SWW voor bepaalde woningen onrealistisch en worden er ook negatieve resultaten bekomen. Om deze reden wordt er niet verdergegaan met de resultaten. 3.1.2.2
Methode Bond Beter Leefmilieu
Wanneer de methode van de stelsels geen bruikbare resultaten opbrengt, kan de methode van de Bond Beter Leefmilieu (BBL) toegepast worden. Deze methode legt het verbruik voor SWW per dag in een gezin vast via een statistische benadering afhankelijk van de gezinsgrootte. Men heeft vastgesteld dat het verbruik van het aantal bewoners niet lineair is, maar dat telkens het verbruik van een extra bewoner stelselmatig afneemt. De daling komt doordat sommige handelingen binnen het huishouden, zoals de afwas en het gebruik van de wasmachine, geen extra verbruik vragen voor meerdere personen. Het verbruik van het ‘eerste’ gezinslid werd vastgelegd op 2,117 kWh/dag. Een extra persoon in het gezin zorgt voor een stijging van 1,439 kWh/dag. Uiteindelijk komt men tot Tabel 3-4:. De verkregen meetgegevens zijn bekend tot september 2011. We houden dus rekening met het aantal gezinsleden op dat moment.
Ev2 = GD2 . Qtot2 + D2 . SWW2
58
ANALYSE
gezinsgrootte
60° l/#pers
kWh/dag/woning
1
49,81
2,117
2
83,69
3,557
3
112,26
4,771
4
138,17
5,872
5
162,49
6,906
6
185,74
7,894
Eerder werd al duidelijk dat het verbruik voor SWW inderdaad toeneemt wanneer het aantal gezinsleden stijgt. Binnen verschillende gezinnen met een gelijk aantal personen is het verschil in verbruik echter niet te verwaarlozen. Aangezien er geen gegevens zijn van de precieze hoeveelheid verbruik, wordt de methode van BBL wel verder gebruikt. Om enigszins de aanvaardbaarheid na te gaan van deze methode, worden de verhoudingen van het vebruik voor SWW op het totale gasverbruik bekeken in Figuur 3-8. 75% van de gezinnen zou minder dan 20% van het totale gasverbruik verbruiken voor SWW. Het is waarschijnlijk dat de methode het verbruik onderschat in de meeste woningen.
Tabel 3-4: Benodigd gasverbruik voor SWW volgens de methode BBL
30%
140 kWh/(m².jaar)
120
25%
100
1e kwartiel
20%
80
minimum 15%
60 40
mediaan maximum
10%
20
3e kwartiel
5%
gasverbruik voor verwarming Figuur 3-7: Totale gasverbruik voor verwarming en SWW
ENERGIEVERBRUIK – EPB
gasverbruik voor SWW
W26
W25
W24
W23
W22
W21
W20
W19
W18
W17
W16
W15
W14
W13
W12
W11
W10
W09
W08
W07
W06
W05
W04
W03
W02
W01
0
0% SWW/Etot Figuur 3-8: Spreiding van de verhouding SWW/Etot
59
opmerkingen bij deze methode: * Tijdens de periode waarvoor verbruiksgegevens beschikbaar zijn, is de gezinsgrootte in veel woningen niet dezelfde gebleven. Dit was al duidelijk door het hoge aantal jonge kinderen in de wijk. De veranderingen in gezinsgrootte werden reeds samengevat in Tabel 2-1. Aangezien er geen exacte data werden opgegeven van de gezinsaanpassingen, brengt dit moeilijkheden om dit in te rekenen in het totale verbruik van SWW over een lange periode. Er wordt nagegaan hoe groot de invloed is van een stijging of daling van het verbruik van SWW op het verbruik voor verwarming. Een stijging (daling) van 25% resulteert in een daling (stijging) van het energieverbruik tot 10%. Wanneer het verbruik voor SWW met 50% zou stijgen (dalen), daalt (stijgt) het gasverbruik voor verwarming met een percentage tot 19%.
* Steunend op de antwoorden uit de enquêtes, kan een overzicht gemaakt worden van het aantal keer men per woning een douche en/of een bad neemt per week. Er is een stijging merkbaar bij een toenemend aantal gezinsleden. Binnen de gezinnen met een gelijk aantal personen, is er echter ook een grote spreiding merkbaar. Het warmwaterverbruik in het ene gezin is vaak meer dan het driedubbele van het verbruik in een ander gezin. Dit versterkt het besef dat de methode volgens BBL een schatting is van het verbruik voor SWW.
# keer baden en/of douchen per week
* In drie woningen wordt er gekookt op gas. Hiervoor is eveneens een standaardpercentage bekend van 3% van het totale gasverbruik. We hebben reeds aangetoond dat er een belangrijke foutenmarge aanwezig is in de methode van BBL. Het lijkt niet aangewezen om de schatting voor het koken op gas in te rekenen bij de reeds onnauwkeurige benadering voor het gasverbruik voor SWW.
0%
40 35 30 25 20 15 10 5 0
1e kwartiel -5% minimum mediaan maximum 2 (n=3)
3 (n=10)
4 (n=6)
5 (n=3)
# bewoners per gezin Figuur 3-9: Spreiding van de hoeveelheid douchen/baden per gezinsgrootte
60
Deze opmerkingen houden we in het achterhoofd bij het analyseren van de woningen.
-10%
-15%
3e kwartiel -20% SWW +25%
SWW +50%
Figuur 3-10: Invloed van toename van het verbruik voor SWW op het verbruik voor verwarming
ANALYSE
3.1.2.3
Vergelijking werkelijk verbruik over verschillende periodes
Hu het verbruik voor SWW uit het totale verbruik gefilterd is, zouden we de vergelijking kunnen maken tussen resultaten voor verschillende meetperiodes. Het verbruik is echter afhankelijk van klimaatomstandigheden die zich voordeden binnen de periode. Om verschillen te kunnen opmerken in het gebruikersgedrag voor eenzelfde woning, dienen deze externe factoren eveneens weggefilterd te worden. Dit gebeurt door ervoor te zorgen dat het aantal graaddagen voor beide metingen overeenstemt. Aangezien we deze waarden later willen vergelijken met het verwachte verbruik uit de EPB-berekening, gaan we op zoek naar het gebruikte referentiejaar in die berekening. EPB maakt de berekening voor een jaar met gemiddelde maandtemperaturen. Om van dit fictief jaar de graaddagen te berekenen, werd een referentiejaar van het KMI gemanipuleerd [ref DELGHUST] opdat de dagelijkse temperatuurschommelingen overeenstemden met de maandgemiddelde waarden. Van dit referentiejaar werden de graaddagen samengeteld, met als resultaat 2357 graaddagen. In vergelijking met het aantal graaddagen van de afgelopen jaren, komt deze waarde vrij goed in de buurt. Het aantal graaddagen ligt bij deze methode echter iets hoger, waardoor een beperkte overschatting wordt gemaakt van de koude, en dus van het benodigde gasverbruik.
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2 090
2 296
2 323
2 233
2 212
1 963
2 213
2 212
2 703
1 928
Tabel 3-5: Graaddagen per jaar voor België (bron: KMI)
ENERGIEVERBRUIK – EPB
Een vergelijking van de resultaten voor het genomaliseerde gasverbruik per 4 woning levert Figuur 3-11 op. Het merendeel van de woningen kent een relatief gelijk verbruik voor verschillende periodes Enkel in woning W13 is er een opmerkelijke daling vast te stellen in het verbruik. In deze woning is er sinds september 2011 een pelletkachel geïnstalleerd en wordt het centrale verwarmingssysteem niet meer gebruikt. Aangezien we wel kunnen steunen op de verbruiksgegevens van de periode dat er wel nog van de centrale verwarming gebruik werd gemaakt, wordt de woning op gelijkaardige 5 manier verwerkt . In het verdere verloop van dit onderzoek wordt vanaf nu gerekend met het jaarlijks verbruik uit de periode 2008-2011. Aangezien deze gegevens niet beschikbaar zijn voor woning W09, wordt het verbruik ingerekend dat gemeten werd tijdens de eigen meetperiode. In deze woning zijn er geen veranderingen gebeurd aan het verwarmingssysteem en in het verwarmingsgedrag, zodat aangenomen wordt dat dit verbruik een vrij goede benadering geeft van het jaarlijks energieverbruik. Wanneer de woningen onderling met elkaar vergeleken worden, zijn de verschillen in verbruik tussen de verschillende woningen opmerkelijk. De grafiek toont geen gelijkenis met het voorspelde verbruik door EPB (zie Figuur 3-6). Het wordt reeds duidelijk dat het gebruikersgedrag een grote rol speelt in het uiteindelijke verbruik. De vergelijking wordt pas gemaakt in 4
Voor woning W09 was het niet mogelijk om meterstanden te verkrijgen bij de leverancier. 5 In het EPB-bestand werd eveneens ingegeven dat het centrale verwarmingssysteem in gebruik was.
61
het laatste deel van dit hoofdstuk. Vooreerst wordt een beeld geschetst van het gebruikersgedrag op het vlak van verwarming en ventilatie in deel 3.2 en deel 3.3. Dit zal het mogelijk maken om door middel van de verworven inzichten de invloed van het gebruikersgedrag correct te beschrijven.
140 120
kWh/(m².jaar)
100 leverancier 2008-2011
80
leverancier 2010-2011
60
meetperiode (winter 2012)
40 20 0 W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26
Figuur 3-11: Vergelijking van het gasverbruik voor verwarming opver verschillende periodes per woning
62
ANALYSE
3.2 ANALYSE VERWARMING
3.2.1 VERWARMINGSGEDRAG 3.2.1.1
Wanneer bewoners beslissingen maken betreffende de verwarming van hun woning, brengen zij in regel zowel energieverbruik als wooncomfort in rekening. De manier waarop bewoners hun woning verwarmen kan aldus variëren naargelang het belang dat bewoners hechten aan deze twee factoren. Wat betreft het wooncomfort refereren we naar het onderzoek van Temmernan en Vandenbroucke [15] . In deze scriptie leggen we voornamelijk de nadruk op de thermostaat als regelaar van de binnentemperatuur. We trachten een gedetailleerd beeld te vormen van het verwarmingsgedrag in de woonwijk aan de hand van een reeks gebruikelijke parameters zoals aanwezigheid, setback, insteltemperatuur,... die in de literatuurstudie aan bod kwamen. Deze parameters helpen ons om de implicaties van het verwarmingsgedrag op het feitelijk energieverbruik te illustreren. Eerst geven we een algemeen overzicht over de volledige wijk omtrent de manier waarop de woningen verwarmd worden. In deze bespreking betrekken we het verwarmingspatroon met het aanwezigheidspatroon over de volledig wijk. Daarnaast gaan we dieper in op welke type ruimtes men verwarmt en hoelang men die verwarmt. Vervolgens gaan we in het tweede deel omtrent verwarming dieper in op het gebruik van de thermostaat aan de hand van de analyse van de temperatuurmetingen uit de meetcampagne. Bevindingen omtrent het gebruik van type thermostaat, setbackgedrag, instelwaarden,… worden daarin toegelicht.
Kans op verwarming en aanwezigheid
We vergelijken het verwarmingspatroon met het aanwezigheidspatroon van de bewoners.om een beeld te schetsen van hoe men verschillende ruimtes verwarmt. Figuur 3-12 en Figuur 3-13 geven voor een standaard werkdag per uur enerzijds de kans dat een bepaalde ruimte verwarmd wordt en anderzijds de kans dat men aanwezig is in een bepaalde ruimte weer. Het verwarmen in leefruimte en keuken is gelijk aangezien het om een open keuken gaat. We zien een duidelijk verband tussen de verwarming van de leefruimte en de kans dat men daar verblijft. In Figuur 3-13 is ook de kans dat minstens één persoon in de woning aanwezig is weergegeven. De kans dat iemand overdag in de woning aanwezig is klein aangezien de grote meerderheid van bewoners buitenshuis werkt. We merken een sterk dal in het verwarmingspatroon overdag. We kunnen dus verwachten dat velen onder de bewoners een setbacktemperatuur instellen over de tijdspanne waarop men afwezig is. Op het moment dat men terug thuiskomt (omstreeks 16u) zien we een sterke stijging in de kans op verwarmen van de leefruimte en badkamer. Voor de weekenddagen bekijken we gelijkaardige grafieken. (zie Figuur 3-14 en Figuur 3-15) Er is opnieuw een sterk verband tussen verwarmingsverloop en aanwezigheid. Het feit dat dit patroon sterk verschilt van het patroon dat we terugvinden voor de werkdagen, versterkt de bevinding dat verwarming en aanwezigheid sterk gerelateerd zijn aan elkaar. De kans op verwarming van de leefruimte en de aanwezigheid lopen gelijkaardig. Ook voor de slaapkamers bemerken we een relatie tussen verwarmen en aanwezigheid overdag. Enkel voor de badkamer is deze relatie minder duidelijk zichtbaar, aangezien men daar zonder aanwezigheid toch schijnt te verwarmen.
63
20:00
22:00 22:00
0%
Figuur 3-14: Kans op verwarmen voor een standaard weekenddag.
16:00
0%
14:00
10% 12:00
10%
10:00
20%
8:00
20%
6:00
30%
4:00
30%
0:00
40%
22:00
40%
20:00
50%
18:00
50%
16:00
60%
14:00
60%
12:00
70%
10:00
70%
8:00
80%
6:00
80%
4:00
90%
2:00
90%
0:00
100%
2:00
Figuur 3-13: Kans op aanwezigheid voor een standaard werkdag
100%
64
20:00
22:00
Figuur 3-12: Kans op verwarmen voor een standaard werkdag.
18:00
0%
18:00
0%
16:00
10% 14:00
10%
12:00
20%
10:00
20%
8:00
30%
6:00
30%
4:00
40%
2:00
40%
0:00
50%
20:00
50%
18:00
60%
16:00
60%
14:00
70%
12:00
70%
10:00
80%
8:00
80%
6:00
90%
4:00
90%
2:00
100%
0:00
100%
Figuur 3-15: Kans op aanwezigheid voor een standaard weekenddag. ANALYSE
3.2.1.2
Verwarmde ruimtes
huishoudens ook de badkamer. Wat de slaapkamers betreft, zien we in enkele huishoudens dat men naast de leefruimte en badkamer ook enkele uren de kinderslaapkamers mee verwarmt. De bewoners van een stuk of vijf woningen hebben de gewoonte alle ruimtes te verwarmen. Door middel van het openen of sluiten van de radiatorkranen in verschillende ruimtes kiest de bewoner welke ruimtes wel of niet verwarmd worden. De stand van de kraan blijft gewoonlijk ongewijzigd tijdens het stookseizoen. Enkel de radiator in de badkamers en in enkele slaapkamers worden handmatig open- of toegedraaid in de woningen waar men deze ruimte wil verwarmen voor een kortere periode dan de radiatoren in de leefruimte. We kunnen de woningen opdelen in drie groepen naargelang de type ruimtes men verwarmt. In volgende Tabel 3-6 worden deze types omschreven. Merk op dat we woning W17 en W22 beschouwen tot het type ‘L’ aangezien het aantal uur verwarmen in de badkamer beperkt is.
Om een globaal beeld te krijgen van het verwarmingspatroon van de verschillende bewoners en van de onderlinge verschillen tussen de bewoners maken we gebruik van Figuur 3-16 en Figuur 3-17. Deze grafiek geeft per woning weer welke ruimtes men gewoonlijk verwarmt en gedurende welke tijdspanne men dit doet. De data waarop deze grafiek gebaseerd is werd op het moment van de meetcampagne door middel van enquêtes verzameld. Aangezien er op werk- en weekenddagen gewoonlijk verschillende activiteiten plaatsvinden die verschillende implicaties voor het verwarmingsgedrag hebben, maken we een opsplitsing tussen beide. We zien duidelijk dat er verschillen bestaan in het verwarmingspatroon van de verschillende woningen. Alle bewoners verwarmen de leefruimte voor een aantal uur per dag,. Voor drie woningen (W07, W13, W16) is dit de enige ruimte die verwarmd wordt. Daarnaast verwarmt men in sommige
24 20 iL
16 [h]
iB
12
iSk
8
iSo
4 W26
W25
W24
W23
W22
W21
W20
W19
W18
W17
W16
W15
W14
W13
W12
W11
W10
W09
W08
W07
W06
W05
W04
W03
W02
W01
0
Figuur 3-16: Verwarming volgens type ruimte en tijdspanne op een standaard werkdag
VERWARMING
65
ALL
#6
Deze groep geeft in de enquête aan dat men alle ruimtes verwarmt.
LB
#14
Onder deze groep valt de meerderheid van de bewoners. Zij verwarmen enkel leefruimte en badkamer.
L
#6
Deze bewoners verwarmen enkel de leefruimte.
Voor de groep ‘ALL’ vinden we voornamelijk dat de volledige woning op een relatief hoge temperatuur gehouden wordt, inclusief cirulatieruimtes (hal boven en beneden). De verschillende temperatuurverlopen van de ruimtes liggen dicht bijeen (zie Figuur 3-18). Dit verschilt met groepen ‘LB’ en ‘L’ waar we duidelijk een scheiding tussen de verwarmde en onverwarmde ruimtes in de gemiddelde temperatuurverlopen kunnen waarnemen. De leefruimte wordt voornamelijk verwarmd voor deze groepen. Merk op dat voor groep ‘LB’ het temperatuurverloop van de badkamer pieken vertoont en dit gewoonlijk tijdens de ochtend en naar de avond toe. Deze onderlinge verschillen illustreren dat het gedrag en de levensstijl van de bewoners een belangrijke rol speelt in het verwarmingspatroon. Dit impliceert op zijn beurt dat het energieverbruik tussen de woningen sterk zal variëren, ondanks het feit dat de woningen sterk op elkaar gelijken.
Tabel 3-6: Opdeling volgens verwarmingsgedrag in types
Hoewel deze data ons globale inzichten verschaft, verhult deze onderverdeling eventuele variaties tussen de woningen onderling. Daarom nemen we de bovenstaande patronen verder onder de loep aan de hand van het gemiddelde temperatuursverloop voor een standaard werkdag.
24 20
iL
16 [h]
iB
12
iSk
8
iSo
4 W26
W25
W24
W23
W22
W21
W20
W19
W18
W17
W16
W15
W14
W13
W12
W11
W10
W09
W08
W07
W06
W05
W04
W03
W02
W01
0
Figuur 3-17: Verwarming volgens type ruimte en tijdspanne op een standaard weekenddag
66
ANALYSE
25
25
EPB=18°C
EPB=18°C
e
20
20
e
iL 15
iW
[°C] 10
iC0
iK iW
10
iC0
[°C]
iT
5
iL
15
iK
5
iT
iB
iC1
'ALL' (W11)
21:15
18:15
15:15
12:15
09:15
iSo
iSk2 06:15
-5
iSk1 03:15
21:15
18:15
15:15
12:15
09:15
06:15
03:15
iSk2 00:15
-5
iB 0
iV
00:15
0
iSo iC1
'L' (W07) Figuur 3-20: Daggemiddelde temperatuurverloop W07 ('L')
Figuur 3-18: Daggemiddelde temperatuurverloop W11 ('ALL') 25 EPB=18°C
20
e iL
15
iK
10 [°C]
iW iC0
5
iT
0
iB iV1
-5 21:15
18:15
15:15
12:15
09:15
06:15
03:15
iV2 00:15
-10
'LB' (W21) Figuur 3-19: Daggemiddelde temperatuurverloop W21 ('LB')
VERWARMING
iSo iC1
3.2.1.3
Duur van verwarmen
Wat betreft de duur dat een ruimte wordt verwarmd zijn er grotere verschillen tussen de woningen op werkdagen dan op weekenddagen. (zie Figuur 3-16 en Figuur 3-17) Gedurende werkdagen lijkt men dus een gevarieerder verwarmingsgedrag te hebben. Het soort ruimtes dat verwarmd wordt blijft wel gelijk. In Figuur 3-21 en Figuur 3-22 wordt per ruimte het aantal uur waarvoor deze ruimte verwarmd wordt voorgesteld. We merken dat men de slaapkamers niet vaak verwarmt. Voor de leefruimte en badkamer daarentegen zijn de verschillen tussen werk- en weekenddagen groter. Dit heeft vooral te maken met de aanwezigheid van de bewoners.
67
3.2.1.4 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
>14u 9-14u 4-8u 1-3u Niet
iL
iB
iSk
Figuur 3-23 toont de gemiddelde en maximale binnentemperatuur die behaald werden op werkdagen tijdens de meetperiode in de leefruimte. Deze gemiddelde binnentemperatuur geeft reeds een goed beeld van het verwarmingsgedrag van de bewoners. De thermostaat is hier geïnstalleerd waardoor de verwarming inspeelt op de gewenste insteltemperatuur. Het instellen van een hoge binnentemperatuur resulteert logischerwijs in een hogere gemiddelde temperatuur. Afhankelijk van de verwarmingsduur zal een hoger of lager resultaat bekomen worden. De gemiddelde temperatuur is dus afhankelijk van deze twee variabelen. Voor een grote meerderheid liggen de gemiddelde binnentemperaturen tussen 19 en 21°C. Slechts in twee woningen (W16 en W24) wordt de grens van 18°C (volgens EPB) niet behaald. Daarnaast zijn er ook enkele woningen (W15, W21, W22, W23) die een vrij hoge gemiddelde binnentemperatuur hebben. We verwachten dat dit het resultaat is van een lange verwarmingsduur en hoge insteltemperatuur.
iSo
Figuur 3-21: Duur van verwarmen per type ruimte voor werkdagen
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Gemiddelde binnen- en buitentemperatuur.
>14u 9-14u 4-8u 1-3u
In Figuur 3-23 wordt ook de gemiddelde buitentemperatuur binnen de meetperiode aangegeven. Wanneer we de patronen voor de gemiddelde binnen- en buitentemperatuur samen bekijken, zien we geen duidelijk verband. We zouden dus kunnen stellen dat de gemiddelde binnentemperatuur niet afhankelijk is van de gemiddelde buitentemperatuur.
Niet
iL
iB
iSk
iSo
Figuur 3-22: Duur van verwarmen per type ruimte voor weekenddagen
68
ANALYSE
25
3.2.2 THERMOSTAAT
20
3.2.2.1
Gebruik van type thermostaat
15
Zoals reeds in de literatuurstudie te lezen was, werd er reeds onderzoek verricht naar het verschil in het instellen van een manuele of 6 programmeerbare thermostaat . We gaan na in welke mate er verschillen op te merken zijn in de instellingen naargelang het type thermostaat dat gebruikt wordt.
[°C] 10 5 0 W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26
-5
Gemiddelde binnentemperatuur EPB maximale t° Gemiddelde buitentemp. meetperiode Figuur 3-23: Gemiddelde en maximale binnentemperaturen met bijhorende gemiddelde buitentemperatuur over de meetperiode
In de enquête gaven de bewoners aan welke soort thermostaat men heeft en hoe men die gebruikt. Het is namelijk belangrijk om na te gaan of bewoners, in het bezit van een programmeerbare thermostaat, deze thermostaat ook effectief gebruiken om een dag- of weekschema in te stellen. Er blijkt een verschil in het bezitten van een programmeerbare thermostaat en het effectief gebruik ervan. In Tabel 3-7 is de verdeling onder de woningen weergegeven.
manueel programmeerbaar geen
geïnstalleerd
gebruik
11 15 /
12 13 1
Tabel 3-7: Tabel dat in aantal en percentage de verdeling ivm type thermostaat over de woningen weergeeft
In bijlage A is per woning het type thermostaat dat men gebruikt terug te vinden. Er zijn twee gezinnen (W05 en W08) in het bezit van een programmeerbare thermostaat die deze thermostaat manueel gebruiken. De reden hiervoor was voor één van deze bewoners (W08) om energie te besparen. In woning W05 werd een onregelmatig dagschema als reden 6
VERWARMING
Verwijzen naar studies van Jeeninga, De Groot, Nervius en Pigg (1.2.3)
69
opgegeven. In het vervolg van de analyse vallen deze woningen dus onder het manueel gebruik van de thermostaat. Eén van de gezinnen (W22) geeft aan geen thermostaat te gebruiken, terwijl bij het woningbezoek duidelijk was dat er een manuele thermostaat geïnstalleerd is. Zij vallen terug op het gebruik van de radiatorkranen om de binnentemperatuur bij te sturen. Aangezien deze radiatorkranen tevens geen thermostaatkranen zijn, is het moeilijk om de binnentemperatuur te regelen. Men past de kranen niet aan en dit resulteert in een gemiddelde binnentemperatuur van zo’n 23˚C. Aangezien deze bewoners aangeven hun thermostaat niet te gebruiken, rekenen we deze niet mee in de bespreking van het gebruik van de thermostaat. Daarnaast vermelden we ook dat woning W13 niet in rekening wordt gebracht bij de vergelijking aangezien deze bewoners recent een pelletkachel hebben aangeschaft. Zij regelen de binnentemperatuur dus niet meer met de aanwezige thermostaat. a.
Aanpak
Om de werkelijke instelling van de thermostaat te achterhalen werden de temperatuursprofielen per woning bestudeerd. We verwachten namelijk dat de gegevens in de enquête verschillen van de realiteit. De meetperiode bedroeg minstens één volledige week zodat de data opgesplitst kon worden in werk- en weekenddagen. Aan de hand van de waarnemingen werden tabellen opgesteld waarin instel-, minimum- en/of evenwichtstemperaturen en mogelijke setbacktemperaturen zijn opgenomen (zie 3.2.2). Daarnaast bestudeerden we de duur waarover een temperatuurdaling zichtbaar was. Ook mogelijke invloeden van het openen van ramen in de ruimtes door een plotse daling in het temperatuurverloop en het al dan niet hebben van een duidelijke overshoot zijn opgelijst in de tabellen.
70
Deze zijn in bijlage A terug te vinden. Daarnaast hebben we ook de gegevens uit de enquête. Deze data is ook in een samenvattende tabel gebundeld. Aan hand van deze samenvattende tabellen kunnen we de analyse verder aanvatten. b.
Bemerkingen:
Voor één woning (W15) vonden we tijdens de nachturen heel hoge temperaturen (tot 26°C) in de leefruimte. Deze temperatuurstijging gebeurde ’s nachts kon niet meteen verklaard worden. Na contact met de bewoners in kwestie werd duidelijk dat deze extreme waarden te wijten waren aan problemen met de boiler tijdens de meetperiode. Concreet sloeg de boiler ’s nachts aan omdat de buitenvoeler niet juist was afgesteld. Door dit voorval kunnen we de metingen voor deze woning niet meer gebruiken in de analyse van de thermostaat. Om een beeld te krijgen van hoe de bewoners handelen in de woning kunnen we enkel steunen op de verzamelde gegevens uit de enquête. Het bespreken van het gedrag aan de hand van een enquête is dus gebaseerd op een momentopname. Uit eigen ervaring is iedere dag verschillend waardoor onzekerheden en ruis in deze analyse sluipen.De enquête kan wel inzicht geven over bepaalde gewoontes en houdingen van de bewoners en is de enige manier om vat te krijgen op hoe de bewoners handelen. In de enquête is er aan de bewoners gevraagd om voor een standaard werk- of weekenddag hun aanwezigheid in verschillende ruimtes van de woning aan te geven. Aangezien de meeste bewoners overdag gaan werken en dus een vast dagschema hebben, kunnen we aannemen dat deze gegevens omtrent de aanwezigheid tijdens werkdagen grotendeels overeenkomen met de werkelijkheid. In het geval van weekenddagen in relatie tot de aanwezigheid is het moeilijker om deze te betrouwen
ANALYSE
aangezien men in het weekend gewoonlijk geen vast programma heeft. Daarom beperken we ons in de analyse met betrekking tot de aanwezigheid tot de bespreking van gegevens voor de werkdagen.
Insteltemperatuur
De insteltemperatuur is een eerste belangrijk kenmerk van het verwarmingsgedrag. Om een eerste inzicht te verkrijgen betreffende het verschil in insteltemperatuur vergelijken we de twee uiterste opgemeten waarden. De minimum insteltemperatuur vonden we in woning W16 en is 18˚C. Het andere uiterste konden we terugvinden in woning W22 met ongeveer 24˚C. Daarin kunnen we een verschil van 6°C afleiden. Er blijkt dus wel degelijk een groot verschil te zijn in het instellen van de insteltemperatuur, afhankelijk van gewoontes en gedrag, onder de verschillende bewoners. a.
Meting vs. enquête
Het is interessant om de insteltemperaturen die men instelt op de thermostaat af te toetsen aan de insteltemperaturen die we uit onze meetcampagne hebben kunnen waarnemen. Figuur 3-24 stelt de spreiding voor van de insteltemperaturen uit de enquête en de opgemeten waarden van werk- en weekenddagen. De opgemeten insteltemperaturen tijdens de meetcampagne lijken iets hoger te zijn dan de temperaturen die de bewoners aangeven in te stellen op de thermostaat. Bovendien is de spreiding kleiner voor de waarden uit de enquête dan deze die effectief zijn opgemeten. Wat werk- en weekenddagen betreft, zien we nauwelijks een verschil in insteltemperatuur voor de opgemeten waarden.
VERWARMING
insteltemperatuur *˚C+
3.2.2.2
24 eerste kwartiel
22
min mediaan
20
max derde kwartiel
18
16 werkdagen
weekenddagen
enquête
Figuur 3-24: Insteltemperatuur voor respectievelijk de werkelijke waarde voor werk- en weekenddagen en de insteltemperatuur uit de enquête 3
aantal grafden afwijking *˚C+
Met deze zaken in het achterhoofd wordt in volgende delen dieper ingegaan op de thermostaatinstellingen en het gebruik van de thermostaat.
26
2 1
eerste kwartiel min
0
mediaan max
-1
derde kwartiel -2
-3 verschil WD-WE Figuur 3-25: Spreiding van het verschil tussen de opgemeten insteltemperaturen van werk- en weekenddagen
71
b.
Manueel vs. programmeerbaar
In Figuur 3-27 wordt het verschil in de bevraagde (enquête) insteltemperatuur en de gemeten (meetcampagne) voor de twee soorten thermostaten visueel voorgesteld. Opmerkelijk is dat meer dan de helft dan de bewoners met een manuele thermostaat een insteltemperatuur tussen de 19 en 20˚C hanteert. Dit is 2°C lager dan de meerderheid voor een programmeerbaar gebruik. Zij hebben een insteltemperatuur tussen 21 en 22˚C. Ondanks het feit dat het aantal gezinnen binnen dit onderzoek te klein is
72
3 aantal grafden afwijking *˚C+
Vergelijken we de insteltemperatuur tussen de werkelijke waarde met wat men in de enquête aangeeft, dan zien we in Figuur 3-24 dat men de insteltemperatuur lager lijkt in te stellen dan opgemeten is. We geven in Figuur 3-26 de spreiding weer voor die woningen (n=15) waarvoor de afwijking tussen werkelijke insteltemperatuur en die uit de enquête verschillend is van nul. We kunnen aflezen dat voor 75% van die woningen de afwijking kleiner of gelijk is aan 2°C. Deze afwijking lijkt te wijten aan het type thermostaat dat gebruikt wordt. Het gebruik van een manuele thermostaat leidt tot een grotere spreiding van deze afwijking tussen bevraagde en gemeten insteltemperaturen. Dit wordt in volgende paragraaf verder besproken.
4
2
eerste kwartiel
1
min
mediaan
0
max -1
derde kwartiel
-2 -3 verschil werkelijk - EQ (n=15) Figuur 3-26: Spreiding van het verschil tussen de werkelijke insteltemperatuur met die uit de enquête voor de woningen (n=15) waarvoor een afwijking is 24 instel temperatuur (<EQ) *˚C+
Figuur 3-25 toont het verschil in insteltemperatuur tussen werk- en weekenddagen binnen dezelfde woning. Voor 50% van de woningen ligt de afwijking tussen werk- en weekenddagen tussen 0 en -0,5 °C, en de maximale afwijking bedraagt -1,5°C. Gezien dit geringe verschil wordt de bespreking in het verdere verloop enkel gedaan voor werkdagen. We verkiezen werkdagen eerder dan weekenddagen aangezien we voor de werkdagen een grotere sample hebben en er meer zekerheid is over het aanwezigheidspatroon.
23 22 eerste kwartiel 21
min.
20
mediaan max.
19
derde kwartiel 18 17 man. gebruik (EQ) (n=9)
prog. gebruik (EQ) (n=13)
Figuur 3-27: Verschil in insteltemperatuur afgeleid uit en enquête afhankelijk van het gebruik van een manuele vs programmeerbare thermostaat
ANALYSE
Figuur 3-28 stelt per type thermostaat de insteltemperaturen van de werkelijke waarden uit de meetcampagne voor. In deze grafiek vinden we de lagere insteltemperatuur voor het gebruik van een manuele thermostaat echter niet meer zichtbaar terug. De insteltemperatuur voor de huishoudens met een manuele thermostaat ligt hier hoger dan die uit de enquête. We zien wel de laagste minimale waarden bij het gebruik van een manuele thermostaat. De insteltemperatuur voor programmeerbaar gebruik is ongeveer gelijk aan die uit de enquête. De tweede tendens die we in de bevraagde resultaten terugvonden, vinden we echter wel terug in de feitelijke resultaten. We zien namelijk dat er een grotere spreiding is voor het gebruik van een manuele thermostaat. Figuur 3-29 toont de spreiding voor het verschil tussen de werkelijke opgemeten en de bevraagde insteltemperaturen per type thermostaat. We zien dat de spreiding voor het gebruik van een manuele thermostaat groter is. De helft van de groep bewoners met een manuele thermostaat heeft een werkelijke insteltemperatuur dat tot 2,5°C hoger is dan wat men denkt in te stellen. Voor het gebruik van een programmeerbare thermostaat is deze marge een stuk kleiner.
VERWARMING
instelltemperatuur (<WD) *˚C+
25 24 23 eerste kwartiel
22
min.
21
mediaan
20
max. 19
derde kwartiel
18 17 man. gebruik (WD) (n=10)
prog. gebruik (WD) (n=13)
Figuur 3-28: Verschil in insteltemperatuur afgeleid uit de meetcampagne (WD) afhankelijk van type thermostaat
4 3 aantal graden afwijking [C]
om algemene uitspraken te kunnen maken, is het interessant om de studie van Nervius en Pigg (zie 1.2.3) hierbij te betrekken. In hun onderzoek waarin men eveneens aan de hand van een enquête de insteltemperaturen van een ruim aantal bewoners verzamelde, kon men geen significant verschil afleiden voor het instellen van de insteltemperatuur tussen het gebruik van een manuele of programmeerbare thermostaat. In onze studie zien we echter een eerste tendens, nl. dat de groep bewoners met een manuele thermostaat een lagere insteltemperatuur lijkt in te stellen. Daarnaast zien we dat de spreiding bij het gebruik van een manuele thermostaat groter is dan die bij het gebruik van een programmeerbare thermostaat.
eerste kwartiel
2
min
1
median 0
max
-1
derde kwartiel
-2 -3
man. gebruik
prog. gebruik
Figuur 3-29: Spreiding van de afwijking in gemeten insteltemperatuur en bevraagde insteltemperatuur per type thermostaat
73
De afwijking tussen de werkelijke insteltemperatuur en die uit de enquête, reeds in Figuur 3-26 aangehaald, kan mogelijks verklaard worden doordat de bewoners met een manuele thermostaat binnen onze steekproef minder inzicht hebben of grip kunnen krijgen op de regeling van de insteltemperatuur. Bewoners met een manuele thermostaat die bewust hun insteltemperatuur willen instellen op een bepaalde waarde lijken daar dus moeilijker in te slagen. Hieruit blijkt ook dat het essentieel is dat eindgebruikers regelsystemen ter beschikking hebben die gebruiksvriendelijk en accuraat zijn.
jaarlijkse energieverbruik. Ook de studie van Santin (1.2.4) gaf het belang aan van het instellen van de temperatuur. Daarbij maken we wel de bedenking dat het gevolg van een temperatuurstijging niet per se gelinkt mag worden aan het regelen van een hogere insteltemperatuur op de thermostaat. Aangezien naar de avond toe gewoonlijk meer bewoners in de woning aanwezig zijn, kan deze temperatuurstijging ook daaraan gelinkt zijn. Verder kan ook het bereiden van warme maaltijden de binnentemperatuur beïnvloeden aangezien er een open keuken is.
We maken met betrekking op deze bevinding de volgende bemerking in verband met het gebruik van een manuele thermostaat. In deze groep bewoners kon men niet altijd exact aangeven op welke temperatuur men de thermostaat instelt. Men kan de insteltemperatuur niet goed afgelezen op de thermostaat en men “draait gewoon de knop hoger of lager”. Men stelt de thermostaatknop dus in op een waarde die men uit ervaring als een aangename temperatuur ervaart. Deze problemen omtrent het aflezen van de thermostaat en het gebruik ervan zijn een bevestiging van wat men ook in de literatuur reeds een aantal keer heeft neergeschreven. We verwijzen naar onderdeel 1.2.3 in de literatuurstudie. Daarin kwam al duidelijk naar voor dat het ontwerp van een gebruiksvriendelijke en doordachte thermostaat als regelsysteem voor de verwarming niet zo’n evidente zaak is. De eenvoudige kamerthermostaat die daarin besproken wordt is een voorbeeld voor de manuele thermostaat die de meeste bewoners in dit onderzoek die in het bezit zijn van een manuele thermostaat gebruiken.
De setbacktemperatuur is de temperatuur die men instelt wanneer men de woning verlaat of wanneer men gaat slapen. Het is een thermostaatinstelling die toelaat minder energie te verbruiken op momenten waarop men afwezig is of wanneer men een lagere binnentemperatuur aanvaardt. De gewoonte om een setbacktemperatuur in te stellen kan dus een belangrijke verschil geven wat betreft energieverbruik tussen de verschillende bewoners. In de analyse en de bespreking van het setbackgedrag is het interessant om na te gaan of de setbacktemperatuur wel degelijk bereikt wordt. Er zijn verschillende factoren die daar een invloed op hebben, zoals setbackperiode, de isolatiegraad van de woning, thermische massa van de woning, het al dan niet grenzen aan een verwarmde ruimte (buren),... We gaan na wat het ‘setbackgedrag’ is in de wijk.
Een onnauwkeurig gebruik van de thermostaat kan echter volgens verschillende wetenschappers een impact hebben op het energieverbruik. Zo kan de theoretische studie van Woon en Han (1.2.2) aangeven dat het instellen van slechts 1°C hoger een grote impact zou hebben op het
74
3.2.2.3
a.
Setback – setbacktemperatuur
Patronen in het setbackgedrag
Zoals reeds vermeld kan de setbacktemperatuur die men instelt niet altijd bereikt worden. Eerst bespreken we algemeen drie patronen omtrent het setbackgedrag. Later worden deze afgetoetst aan de woningen van onze case-study.
ANALYSE
TYPE 2: Minimumtemperatuur Nadat de setbacktemperatuur is ingesteld zal de binnentemperatuur in de woning dalen. De binnentemperatuur zal blijven dalen tot het bereiken van een minimumtemperatuur. Deze minimum waarde ligt hoger dan de ingestelde setbacktemperatuur. TYPE 3: Evenwichtstemperatuur Naast het bereiken van een minimumtemperatuur kan ook een constante waarde bereikt worden die eveneens hoger gelegen is dan de setbacktemperatuur. De binnentemperatuur daalt niet onder deze constante waarde. Dit komt doordat de warmte-overdracht tussen de binnen- en buitenomgeving in een evenwichtstoestand is gekomen. We spreken dan ook over het bereiken van een evenwichtstemperatuur.
b.
Setbackgedrag in de wijk
In de analyse naar het setbackgedrag voor de Haantjeshoek kunnen we in de temperatuurverlopen van de leefruimtes bovenstaande types waarnemen. In bijlage A is er per woning aangeduid welk type is waargenomen. Zoals te zien is in deze tabellen vinden we voornamelijk type 2 terug. Dit komt doordat men een lagere setbacktemperatuur instelt dan de temperatuurdaling die men binnen de setbackperiode kan realiseren.
VERWARMING
24 22 temperatuur *˚C+
TYPE 1: Setbacktemperatuur. Het bereiken van de ingestelde setbacktemperatuur wordt waargenomen wanneer er na de temperatuurdaling een constante waarde (de ingestelde setbacktemperatuur) kan bereikt worden. Gewoonlijk zien we een schommeling rond deze constante waarde die gelijkaardig is aan het verloop bij het aanhouden van de insteltemperatuur.
eerste kwartiel
20
min
18
mediaan
16
max
14
derde kwartiel
12 10 type 1/2/3 - opgemeten
SB-temperatuur - EQ
Figuur 3-30: Spreiding opgemeten waarden (type1-2-3) en de ingestelde setbacktemperatuur
In Figuur 3-30 zijn de spreiding voor de ingestelde setbacktemperaturen uit de enquête en voor de werkelijke opgemeten waarden voorgesteld. We zien dat de opgemeten waarden (type 1-2-3) duidelijk hoger liggen dan de setbacktemperaturen die men opgeeft in te stellen. Voor 50% van de bewoners is de werkelijk bereikte temperatuur bij setback (type 1-2-3) gelegen tussen 18,5 en 20°C. We vinden vier woningen van het type 3 waarvan we drie woningen binnen deze marge kunnen terugvinden. Dit geeft ons een indicatie van de waarde van de evenwichtstemperatuur. Maar ook één van de twee woningen met type 1 valt binnen deze marge. In Figuur 3-31 is de spreiding voor het verschil tussen de opgemeten waarden (type 2-3) en de setbacktemperatuur uit de enquête voorgesteld. We zien een grote spreiding tussen het verschil in opgemeten waarden (type 2-3) en de ingestelde setbacktemperatuur. We zien dat meer dan 75% van de opgemeten waarden (type 2-3) minstens een verschil van 1,5°C heeft met de setbacktemperatuur die men instelt.
75
8 aantal graden verschil *˚C+
7 6
eerste kwartiel
5
min
4
mediaan
3
max
2
derde kwartiel
1 0 verschil (opgemten - EQ) Figuur 3-31: Spreiding van het verschil in opgemeten setbacktemperaturen (type 2-3) met de setbacktemperaturen uit de enquête
c.
Toepassing op de Haantjeshoek
Type 1: Woningen waarvoor we het bereiken van een echte setbacktemperatuur waargenomen hebben, zijn zeldzaam, maar we kunnen toch volgende drie woningen (W04, W07, W24) bespreken. W07: Deze woning bereikt een setbacktemperatuur bij 18,5°C. We moeten echter benadrukken dat deze woning gebruik maakt van een manuele thermostaat en dat er in de enquête geen exacte waarden betreffende de setbacktemperatuur werden opgegeven. Men draait de thermostaatknop gewoon wat lager wat ertoe leidt dat de ingestelde setbacktemperatuur niet altijd dezelfde is. Bijgevolg vonden we in het temperatuurverloop van de leefruimte geen regelmaat in de temperatuurdalingen en konden aldus maar eenmalig het bereiken van een setbacktemperatuur waarnemen. Deze is in Figuur 3-32 voorgesteld.
76
W04: Ook voor deze woning konden we het bereiken van een setbacktemperatuur waarnemen. De setbacktemperatuur lag rond de 20,5°C dit is 0,5°C hoger dan wat men in de enquête aangeeft. We nemen aan dat dit kleine verschil komt door het feit dat de thermostaat en de logger niet exact op dezelfde plaats hebben gemeten. In het temperatuurverloop van de leefruimte zagen we echter duidelijk het bereiken van een constante waarde rond 20,5°C. In dit verloop van de temperatuur zagen we geen ‘overshoot’ wanneer de insteltemperatuur werd bereikt. Daardoor is ook de gewoonlijke schommeling rond een constante setbacktemperatuur niet zichtbaar. Dit komt doordat men beter kan anticiperen op de thermische traagheid van het verwarmingssysteem. Afhankelijk van een goede afregeling van de thermostaat is de amplitude van die schommeling groter of kleiner. Bij een goede afgestelde regeling wordt deze ‘overshoot’ tot een minimum beperkt. Dit is reeds eerder aangehaald in de literatuurstudie. Men kan zo bv. de thermostaat beter afregelen door het toevoegen van een compensatieschakelaar (1.2.1) om ‘overshoot’ te beperken wat een energiezuiniger gebruik zou moeten opleveren. In Figuur 3-33 wordt het bereiken van de setbacktemperatuur voor woning W04 geïllustreerd. We merken op dat men ’s morgens de woning enkele uren verwarmt; dit is zichtbaar door de lichte piek. Overdag daalt de temperatuur tot het bereiken van de setbacktemperatuur. W24: Voor deze woning is het bereiken van een setbacktemperatuur op een kantelmoment op te merken. Figuur 3-34 visualiseert dit verloop. De ingestelde setbacktemperatuur is hier 16°C. Uit de grafiek kunnen we duidelijk zien dat de binnentemperatuur daalt tot onder deze setbacktemperatuur. Dit vonden we ook terug bij W26, waar we een minimumtemperatuur gelijk of lager aan de ingestelde setbacktemperatuur konden waarnemen. Voor woning W26 beschouwen we deze dalingen toch tot een ‘minimumtemperatuur’ (type 2) aangezien geen constante wordt bekomen.
ANALYSE
23
23
22
21
21 19 20 [˚C]
[˚C] 17
19
15
18
13
17 16
11 6:00
12:00
18:00
0:00
6:00
6:00
Figuur 3-32: Temperatuurverloop van de leefruimte met het bereiken van een setback temperatuur rond 18,5°C voor woning W07 (één volledige dag)
18:00
0:00
Figuur 3-34: Temperatuurverloop van de leefruimte met het bereiken van een setback temperatuur rond 16°C voor woning W24
23
26 25
22
24
21 [˚C]
12:00
23 22
20 19
[˚C] 21 20
18
19 18
17 16 21:00
17 3:00
9:00
15:00
Figuur 3-33: Temperatuurverloop van de leefruimte met bereiken van een setbacktemperatuur rond 20, 5°C voor woning W04
VERWARMING
21:00
16 18:00
0:00
6:00
12:00
18:00
Figuur 3-35: Temperatuurverloop van de leefruimte voor het bereiken van een minimumtemperatuur voor woning W06 (één volledige dag)
77
Voor woning W24 zien we duidelijk nog een eerste aanzet tot een schommeling rond 16°C, maar de setbackperiode lijkt te kort om volledig tot uiting te kunnen komen. Daarnaast merken we ook dat deze setbacktemperatuur heel laag is. We vermoeden dat het bereiken van deze lagere evenwichtstemperatuur mogelijk is omdat men over het algemeen een lage binnentemperatuur gewoon is in de woning (19˚C). Bovendien is deze woning niet uitgebreid bemeubeld waardoor de warmteopslag beperkt is. Door deze lagere thermische massa en insteltemperatuur kan een lagere temperatuur bij dag- of nachtverlaging bekomen worden. Type 2: Zoals reeds vermeld is voor de grote meerderheid van de woningen het bereiken van de ingestelde setbacktemperatuur niet evident. Dit kan uit de reeds bovenvermelde bevindingen verklaard worden aangezien men een lagere setbacktemperatuur lijkt in te stellen dan bereikt kan worden. Daarnaast zagen we voor sommige woningen van dit type dat er overdag een lagere minimumtemperatuur kon bereikt worden dan bij nachtverlaging. Dit is eenvoudig te verklaren doordat de periode waarin men ’s morgens opwarmt te kort is om de binnentemperatuur te doen stijgen tot aan dezelfde insteltemperatuur die men ’s avonds instelt. Aldus start de temperatuurdaling overdag in regel aan een lagere binnentemperatuur waardoor er een lagere minimumtemperatuur overdag bereikt wordt. We illustreren dit patroon aan de hand van het temperatuursverloop in woning W06 (zie Figuur 3-35). -
Type 3: Vier woningen (W05, W08, W14, W16) bereiken een evenwichtstemperatuur in de leefruimte. Zoals reeds vermeld wordt er een evenwichtstoestand tussen binnen- en buitenomgeving bekomen. Met de buitenomgeving wordt hier de omgeving buiten de woning bedoelt. Dit kan
78
dus ook een aangrenzende verwarmde of onverwarmde ruimte zijn. Het al dan niet hebben van buren die ook hun binnenomgeving verwarmen is daarbij dus een belangrijk gegeven. Deze woningen grenzen allemaal aan twee buren. Voor twee van de vier woningen bespreken we enkele bijzonderheden. W14: Deze woning is een mooi voorbeeld om het bereiken van een evenwichtstemperatuur te illustreren aangezien de woning voldoende tijd heeft om tot deze evenwichtstemperatuur te komen. Dit komt doordat men ’s morgens niet de gewoonte heeft om de woning te verwarmen. Dit wil dus zeggen dat de nachtverlaging vloeiend overloopt in een dagverlaging. Het verwarmen van de binnenruimte start pas op het moment dat men in de late namiddag thuiskomt. Door de lange setbackperiode wordt de evenwichtstemperatuur dus lang aangehouden. Figuur 3-36 illustreert dit. Vergelijken we dit met woning W06 die in de bespreking van type 2 reeds aan bod kwam, dan zien we ’s morgens duidelijk een piek verschijnen in het verloop. Deze piek kan ervoor zorgen dat enige constante waarden (evenwichtstemperatuur of setbacktemperatuur) niet bereikt worden. W16: We noteren 15°C als laagste evenwichtstemperatuur voor deze woning. Dit is opvallend lager dan de andere drie woningen van dit type 3. Zij hebben een evenwichtstemperatuur rond de 18,5°C. Hiervoor kunnen we een gelijkaardige verklaring geven als bij het bereiken van de lage setbacktemperatuur voor woning W24. De bewoners van woning W16 zijn eveneens een jong koppel zonder kinderen vandaar dat twee slaapkamers leeg staan. Bovendien is de woning niet uitgebreid bemeubeld wat de opslag van warmte in de woning bemoeilijkt. Ook de opgemeten instel-
ANALYSE
temperatuur (18°C) is aan de lage kant, net zoals voor woning W24 het geval was. Eveneens hier heeft de woning een lagere thermische massa en insteltemperatuur waardoor men een lage temperaturen bij dag- of nachtverlaging kan bekomen. Daarnaast dienen we ook te vermelden dat deze bewoners net zoals de bewoners van woningen (W02 en W06) de thermostaat gewoon uitschakelen bij het slapen gaan of bij langdurige afwezigheid. Men stelt dus geen setbacktemperatuur in. We kunnen echter vermoeden dat de bewoners niet echt willen of verwachten dat deze setbacktemperatuur effectief bereikt wordt. Men wil gewoon een gevoelsmatig lagere temperatuur bereiken, de exact waarde ervan is van secundair belang. Deze woningen (W02, W06, W16) gebruiken een manuele thermostaat.
23 22 21 [˚C] 20 19 18 17 18:00
0:00
6:00
12:00
18:00
Figuur 3-36: Temperatuurverloop van de leefruimte voor het bereiken van een evenwichtstemperatuur voor woning W14 (één volledige dag) 18
Geen setback Eén van de woningen (W22) past geen setback toe, zowel niet ’s nachts als overdag bij afwezigheid. Bovendien is de insteltemperatuur in deze woning erg hoog (24°C). Figuur 3-38 kan dit illustreren. We zien in de ochtend een korte temperatuurdaling. Dit komt hoogstwaarschijnlijk doordat men de ramen opent. In de slaapkamers waren deze dalingingen eveneens zichtbaar.
17
[˚C]
16
15 21:00 3:00 9:00 Figuur 3-37: Temperatuurverloop van de leefruimte voor het bereiken van een evenwichtstemperatuur voor woning W16 25 24
De bovenstaande bevindingen illustreren de voornaamste patronen die we opgemerkt hebben tijdens onze analyse omtrent het setbackgedrag. Ze geven reeds een goed beeld over de verschillende mogelijke temperatuurverlopen.
23 [˚C] 22 21 20 0:00 6:00 12:00 18:00 Figuur 3-38: Temperatuurverloop van de leefruimte zonder uitvoeren van setback voor woning W22
VERWARMING
0:00
79
Voor het instellen van de setbacktemperatuur op de thermostaat kunnen we eveneens het effect van de verschillende types thermostaten bespreken. Figuur 3-39 geeft per type thermostaat de spreiding weer in verband met de ingestelde setbacktemperatuur (enquête) van de bewoners. We zien een gelijkaardige tendens als bij de insteltemperatuur (zie Figuur 3-27), met name dat 50% van de huishoudens met een programmeerbare thermostaat een hogere setbacktemperatuur (tussen 16 tot 18˚C) lijkt in te stellen dan 50% van de bewoners die een manuele thermostaat gebruiken (tussen 15 tot 16˚C). Deze bevinding kunnen we in de literatuurstudie terugvinden in het onderzoek van De Groot (zie 1.2.3). Men kon daarbij eveneens afleiden dat voor het gebruik van een manuele thermostaat het instellen van een lagere setbacktemperatuur bij langdurige afwezigheid meer waarschijnlijk is dan bij de huishoudens die een programmeerbare thermostaat gebruiken. Deze uitspraak is echter wel verschillend dan de studie van Nervius en Pigg (zie 1.2.3), zij beweren namelijk het omgekeerde fenomeen. Zoals eerder aangehaald kan het verschil in klimaat van deze studies dit verschil verklaren. Figuur 3-39 geeft weer wat de bewoners zelf als setbacktemperatuur instellen (enquête). Hierbij maken we een kanttekening betreffende het gebruik van een manuele thermostaat. Bij de bespreking van de insteltemperatuur zagen we reeds dat men voor het gebruik van een manuele thermostaat niet altijd goed weet welke temperatuur men instelt. Voor het instellen van de setbacktemperatuur zal dit uiteraard ook het geval zijn. De betrouwbaarheid in de eerder vermelde uitspraak moeten we dus nuanceren.
80
21
Type thermostaat vs. setback
20 setbacktemperatuur *˚C+
3.2.2.4
19 18
eerste kwartiel
17
min.
16
mediaan
15
max.
14
derde kwartiel
13 12 11 man. gebruik (EQ) (n=5)
prog. gebruik (EQ) (n=13)
Figuur 3-39: Verschil in setbacktemperatuur uit de enquête per type thermostaat
Wat betreft de werkelijke waarneming voor het bereiken van temperaturen van type 1, 2 of 3 afhankelijk van type thermostaat maken we volgende opmerking. Het lijkt ons minder relevant om de werkelijke bekomen waarden per type thermostaat te bespreken aangezien het dalen van de binnentemperatuur geen rechtstreeks verband heeft met het type thermostaat. De temperatuurdaling bij het uitvoeren van een dag- of nachtverlaging hangt eerder af van bouwfysische aspecten. Zoals reeds vermeld, schakelen sommige bewoners de thermostaat ook gewoonweg uit.
3.2.2.5
Setbacktemperatuur vs. buitentemperatuur.
Aangezien de buitentemperatuur een belangrijke invloedsfactor is voor het afkoelen van de woning maken we de vergelijking tussen de gemiddelde buitentemperatuur en de bereikte opgemeten waarden (type 1,2,3). Uit bovenvermelde analyse van onder andere het bereiken van een evenwichtstemperatuur vonden we voor enkele woningen uit verschillende
ANALYSE
meetperiodes een evenwichtstemperatuur van rond de 18°C. We zouden dus kunnen verwachten dat er geen of nauwelijks invloed van de gemiddelde buitentemperatuur heerst. In Figuur 3-40 wordt deze verwachting bevestigd. De opgemeten waarden blijven tussen de 16 à 21˚C hangen onafgezien van wat de gemiddelde buitentemperatuur is. Aangezien de woningen degelijk geïsoleerd zijn worden de schommelingen van de buitentemperatuur goed gedempt. 25
binnentemperatuur *˚C+
min. temperatuur (type2) 20
15
evenwichtstempe ratuur (type3) setback temperatuur (type1) geen setback
10 -5 0 5 10 gemiddelde buitentemperatuur over de meetperide*˚C+ Figuur 3-40: Relatie tussen opgemeten temperaturen bij setback (types 1, 2, 3) en de gemiddelde buitentemperatuur over de meetperiode
overdag komt door de afwezigheid van de bewoners. ‘s Nachts is de setbackperiode verbonden met de slaapgewoontes van de bewoners. idealiter zou de setbackperiode ongeveer even lang moeten zijn als de afwezigheid of de nachtrust van de bewoners. 3.2.3.1
Type thermostaat vs. setbackperiode
Het gebruik van het type thermostaat kan indirecte gevolgen hebben voor het instelgedrag van de bewoners bij het verlaten van de woning. Dit kon men onder andere vaststellen in het onderzoek van Jeeninga (zie 1.2.3). Daarin kon men afleiden dat gebruikers met een programmeerbare thermostaat een drempel zouden hebben voor het lager instellen van de thermostaat in het geval men de woning verlaat op momenten die afwijken van het dag-/weekschema’s die men standaard heeft ingesteld. Aangezien de enquête geen vraag bevatte waarmee we deze stelling kunnen aftoetsen, beperken we ons tot de vergelijking van het instellen van nachverlaging of het instellen van zowel dag- als nachtverlaging. In Figuur 3-41 wordt een opdeling gemaakt. Hieruit is af te lezen dat 88% van de bewoners met een manuele thermostaat zowel een dag- als nachtverlaging instelt. Dit is iets meer dan manueel gebruik (n=10)
progr. gebruik (n=13)
3.2.3 SETBACKPERIODE
enkel nachtverlaging
De setbackperiode is de tijd tussen het moment waarop de binnentemperatuur start met dalen en het moment waarop de temperatuur opnieuw stijgt. Aangezien voor de meerderheid van de huishoudens zowel overdag als ’s nachts setback wordt toegepast is er sprake van twee verschillende setbackperiodes nl. overdag en ’s nachts. De setbackperiode
nacht- en dagverlaging
Figuur 3-41: Setback afhankelijk van type termostaat VERWARMING
81
wanneer men gebruik maakt van een programmeerbare thermostaat (<75%). Hoewel dit verschil niet groot is, geeft dit toch aan dat het gebruik van een manuele thermostaat eerder aanleiding geeft tot het instellen van beide setbackperiodes. We moeten echter vermelden dat er nog andere factoren zoals een energiebewuste ingesteldheid van de bewoners een belangrijke rol kunnen spelen in het al dan niet instellen van een setbackperiode. Nervius en Pigg (zie 1.2.4) halen deze bedenking ook aan in hun studie. Zij maken de denkpiste of er een mogelijk energiebesparing voor het ‘installeren van een programmeerbare thermostaat’ bestaat. Een energiebewuste ingesteldheid van de bewoners was daarbij de belangrijkste parameter. Het instellen van de setbackperiode afhankelijk van het gebruik van type thermostaat kan op verschillende manieren. Het grootste verschil tussen beide thermostaten is het feit dat men bij het gebruik van een programmeerbare thermostaat niet aanwezig dient te zijn in de woning om de thermostaatinstelling te wijzigen. Op die manier kan het overlappen van de setbackperiode en de periode waarop de bewoners afwezig zijn verschillen afhankelijk van gebruik van type thermostaat.
82
In de analyse naar de relatie tussen setbackperiode en de uren afwezigheid zagen we voor vier woningen (W09, W13, W22, W23) geen temperatuurdaling in de temperatuurverlopen van de leefruimte overdag ondanks dat men in de enquête aangaf enkele uren afwezig te zijn. Men lijkt in deze woningen overdag dus geen setback in te stellen ondanks het feit dat men een aantal uur afwezig is. Voor woning W13 moeten we deze uitspraak weerleggen aangezien men tijdens onze meetperiode door omstandigheden toch overdag thuis bleef. Dit geldt eveneens voor woningen (W01, W11, W17). Zij hebben in de enquête ingevuld dat er minstens één bewoner de volledige dag aanwezig blijft. In deze woningen wordt de hele dag door verwarmd en maakt men overdag dus geen gebruik van setback. In het geval van nachtverlaging passen alle bewoners een setback toe behalve één woning (W22). We kunnen stellen dat de verwarming in de meeste gevallen uitgeschakeld wordt wanneer niemand in de ruimte aanwezig is. We verwachten dat dit gebruikersgedrag een invloed heeft op het energieverbruik. Een verdere energiebesparing zou mogelijk gemaakt kunnen worden door een weloverwogen insteltemperatuur.
ANALYSE
3.3 ANALYSE VENTILATIE
3.3.1 WERKING VAN HET VENTILATIESYSTEEM 3.3.1.1
Afvoerdebieten
De eisen inzake een correcte luchtverversing in woongebouwen werden vastgelegd in de Belgische Norm NBN D50-001 “Ventilatievoorzieningen in 7
woongebouwen” . De opgelegde debieten zijn afhankelijk van het gebruik en van de nuttige vloeroppervlakte van een ruimte. We spitsen ons toe op de eisen voor de afvoerdebieten voor een (open) keuken, een badkamer en een toilet.
Nominale debiet Ruimte AFVOER
Algemene regel
Minimaal debiet
Keuken Badkamer Was-, droogplaats
3,6 m³/h per m²
Open keuken
In de geanalyseerde wijk is elke woning voorzien van een mechanisch ventilatiesysteem, namelijk systeem C. In het literatuuronderzoek werd duidelijk dat het gebruikersgedrag een grote invloed heeft op de werking van het systeem en bijgevolg op het energieverbruik. Dit hoofdstuk geeft een algemeen overzicht van de omgang met het ventilatiesysteem. In deel 3.4 wordt een mogelijke link met het energieverbruik onderzocht. De analyse wordt gemaakt op vlak van het werkelijke gebruik van het ventilatiesysteem door de bewoners en houdt rekening met het gebruikersgedrag in verband met het openen van ramen. Hiervoor wordt gesteund op de resultaten van metingen die ter plaatse gebeurden en op de antwoorden uit de enquête.
Debiet mag beperkt worden tot
WC
50 m³/h
75 m³/h
75 m³/h -
25 m³/h
-
Tabel 3-8: Nominale afvoerdebieten per soort ruimte
Aangezien de oppervlaktes van de aparte ruimtes te klein zijn om rekening te houden met de algemene regel, worden de afvoerdebieten vastgelegd door de eis van het minimaal debiet.
7
Het is belangrijk om op te merken dat de norm geen garantie biedt voor een goede luchtkwaliteit in gebouwen. Zoals reeds eerder vermeld hangt dit af van de manier waarop de gebruiker met het aanwezige systeem omgaat.
83
[m³/h]
W01 W02 W03 W04 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W17 W18 W19 W22 W23 W24 W25 W26
80 70 60 50 40 30 20 10 0 W01 W02 W03 W04 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W17 W18 W19 W22 W23 W24 W25 W26
De gelijkenissen tussen de afvoerdebieten in de verschillende ruimten in één woning doen vermoeden dat het systeem niet goed is bijgeregeld na installatie. Wanneer de ventilatiedebieten in de verschillende ruimtes bij 8 elkaar worden opgeteld , wordt het totale behaalde debiet dat de ventilator opwekt per ventilatiestand bekomen (Figuur 3-45). In acht woningen wordt het totale minimumdebiet behaald, in negen andere komt het debiet vrij dicht in de buurt van de norm. Een goede inregeling van de aparte afvoermonden zal ervoor zorgen dat het afvoerdebiet in de verschillende ruimtes voldoet. In vier woningen blijkt extra onderhoud echter noodzakelijk.
Figuur 3-42: Gemeten afvoerdebieten in de keuken per ventilatiestand
[m³/h]
De norm van 75m³/h voor een open keuken wordt in geen enkele woning gehaald. In vijf woningen wordt de 75%-grens van de norm behaald. De norm voor de badkamer en het toilet wordt wel door de overgrote meerderheid gehaald. In zeven woningen wordt het nominale afvoerdebiet in de badkamer niet gehaald, voor het toilet zijn dit er slechts twee. We merken dat het afvoerdebiet in woning W09 uiterst laag is. Tijdens de meting in deze woning werd lawaaihinder ondervonden bij elke afvoermond.
80 70 60 50 40 30 20 10 0
Figuur 3-43: Gemeten afvoerdebieten in de badkamer per ventilatiestand 80 70 60 [m³/h]
In deze bestudeerde wijk is er in elke woning een driestandenschakelaar aanwezig om het ventilatiesysteem te sturen. De nominale debieten dienen behaald te worden wanneer het ventilatiesysteem op de hoogste stand ingeschakeld is. Tijdens de uitvoering van de metingen werden al snel grote verschillen in gecreëerde luchtdebieten vastgesteld. De samenvattende grafieken bevestigen deze vaststelling (Figuur 3-42 - Figuur 3-44).
50 40 30 20
Dit wordt enkel gedaan voor de woningen waar elke afvoermond gemeten kon worden. De woningen W01 en W09 worden daarom buiten beschouwing gelaten.
W01 W02 W03 W04 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W17 W18 W19 W22 W23 W24 W25 W26
8
10 0
Figuur 3-44: Gemeten afvoerdebieten in het toilet per ventilatiestand 84
ANALYSE
van ventilatiestand veranderd. In één woning (W22) wordt steeds stand 3 ingesteld. In deze woning is het nominale ventilatiedebiet in de keuken vrij laag (23 m³/h voor stand 3), wat een verklaring kan zijn voor het constant instellen van de hoogste stand. Twee gezinnen geven aan dikwijls de ventilatiestand aan te passen volgens de nood aan ventilatie.
200
[m³/h]
150 100 50
W01 W02 W03 W04 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W17 W18 W19 W22 W23 W24 W25 W26
0 Figuur 3-45: Totale afvoerdebiet door ventilator per woning
Algemeen voor de woningen kan gesteld worden dat het systeem voldoende ventilatie voorziet. Opvallend is dat de hoogste debieten bekomen worden in de woningen van het type V. Deze woningen zijn het meest recent gebouwd. Het is mogelijk dat de ouderdom van de systemen zorgt voor een verminderde werking. Regelmatig onderhoud zal nodig zijn om een optimale werking van het systeem te behouden. 3.3.1.2 a.
Gebruik door de bewoners Ventilatiestanden
In de woningen is steeds een driestandenschakelaar aanwezig in de keuken om het ventilatiedebiet in de verschillende ruimtes te regelen. In het literatuuronderzoek werd vastgesteld dat de meeste bewoners standaard de laagstand instellen. Deze stand is eerder bedoeld voor de periode dat er niemand aanwezig is in de woning, zodat er nog een minmale ventilatie verzekerd wordt. Na verwerking van de enquêtes, merken we eveneens dat in 21 woningen de schakelaar gewoonlijk in stand 1 is ingesteld. Slechts in twee woningen wordt gewoonlijk stand 2 gebruikt. Er wordt tevens nooit
VENTILATIE
In de enquête werd gevraagd naar de redenen voor het wijzigen van de ventilatiestand. Van de 24 gezinnen die deze vraag hebben ingevuld, geven er twaalf aan dat de stand nooit gewijzigd wordt. De overige twaalf gezinnen geven verscheidene redenen aan. De meest voorkomende reden om de ventilatiestand te verhogen is geurhinder na het koken, dat door zes bewoners wordt opgegeven. Bezoek en het voorkomen van condensatie in de badkamer komen een enkele keer als reden voor. Wanneer de geurhinder of het risico op condensatie verdwenen is, wordt de ventilatie terug in een lagere stand gezet. De productie van lawaai en het veroorzaken van tocht wordt door twee bewoners als extra reden aangegeven. Slechts één bewoner geeft de redenen aan die overeenkomen met een correct gebruik van het ventilatiesysteem, namelijk de hoge stand bij koken, wassen en bezoek, en de laagste stand bij afwezigheid. Opmerkelijk is het antwoord van enkele bewoners die het ventilatiesysteem in een hogere stand schakelen wanneer het binnen te warm is. Deze gezinnen zien het ventilatiesysteem als een manier om de woning af te koelen tijdens de zomer. Het werkelijke nut van het ventilatiesysteem wordt blijkbaar niet steeds goed begrepen. Het is mogelijk dat deze gezinnen het aanzuigen van koude lucht tijdens de winter als negatief ervaren en daarom de ventilatiestand steeds zo laag mogelijk houden.
85
b.
Openen van roosters
Er zijn toevoerroosters aanwezig in de ramen van de leefruimte en de slaapkamers. Om voldoende ventilatie in de woning te verzekeren dienen deze open te staan, ook tijdens de winterperiode. Uit de enquête blijkt echter dat in iets meer dan de helft van de woningen de roosters in de leefruimte gewoonlijk gesloten zijn tijdens het stookseizoen. In 40% van de woningen blijven ook de roosters in de slaapkamers gesloten.
plaats komt groep ‘Ro 1’, die alle roosters sluit tijdens het stookseizoen. In de overige vijf woningen zijn enkel de roosters in de slaapkamers geopend. In het totaal kan gesteld worden dat 46% van de bewoners erop let dat de roosters gesloten zijn in de verwarmde ruimtes.
35% Ro 1 Ro 2
100%
Ro 3
80%
11%
60%
open
40%
gesloten
20%
8%
Figuur 3-47: Procentuele verdeling groepen Ro1 – Ro4
0% iL
iSk
iSo
Figuur 3-46: Stand van de toevoerroosters afhankelijk van het soort ruimte
Door het gedrag i.v.m. het openen van roosters te combineren met het verwarmingsgedrag van de bewoners, kunnen er vier groepen onderscheiden worden: Ro 1 Roosters gesloten in elke ruimte Ro 2
Roosters gesloten in verwarmde ruimte (leefruimte), roosters geopend in niet-verwarmde ruimte (slaapkamers)
Ro 3
Alle ruimtes worden verwarmd, roosters enkel geopend in slaapkamers
Ro 4
Roosters geopend in elke ruimte
Groep ‘Ro 4’ is de grootste groep. In iets minder dan de helft van de woningen worden de roosters in elke ruimte opengehouden. Op de tweede
86
Ro 4
46%
c.
Redenen voor het openen of sluiten van roosters
Men opent de roosters gewoonlijk voor de frisse lucht. Deze reden werd door 69% aangehaald voor de leefruimte, en door 81% voor de slaapkamers. 27% van de bewoners opent de roosters in de leefruimte daarnaast voor het verwijderen van vervuilde lucht, en 8% voor het verwijderen van condensatie. Naar de redenen voor het sluiten van de roosters is niet expliciet gevraagd in de enquête. We vermoeden dat de redenen gelijkaardig zijn aan de vaststellingen die eerder in het literatuuronderzoek werden gedaan. In de winter kan de koude lucht die naar binnen wordt gezogen als te koud worden ervaren en kan er een onaangenaam tochtgevoel ervaren worden. Daarbijkomend zijn een groot aantal bewoners zich niet bewust van het belang van een goede ventilatie en zijn ze niet voldoende geïnformeerd over de correcte handelingen om een goede ventilatie te voorzien. De koude lucht wordt dan enkel als energieverspilling ervaren waardoor men de roosters sluit.
ANALYSE
3.3.2 BEWONERSGEDRAG IVM OPENEN VAN RAMEN
80%
3.3.2.1
60%
Het verloop in de slaapkamers is gelijkaardig in de verschillende wijken: de kans op een open raam is het grootst in de ochtend en daalt daarna geleidelijk aan naar de avond toe. In de badkamer is de kans op een open raam eveneens het grootst in de ochtend. De ramen in de keuken worden vaker geopend in deze oude wijken dan in de nieuwbouwwijk. De pieken zijn gelijkaardig en vinden plaats op gelijke tijdstippen, namelijk telkens wanneer er gekookt wordt.
iB
20%
iSk 22:00
20:00
18:00
16:00
14:00
12:00
10:00
8:00
6:00
4:00
2:00
0%
Figuur 3-48: Kans op open raam in een bepaalde ruimte op elk tijdstip van de dag 80% 60%
iL iK
40%
iB 20%
iS iT 22:00
20:00
18:00
16:00
14:00
12:00
10:00
8:00
6:00
4:00
0% 2:00
De aanwezigheid van het mechanische ventilatiesysteem in deze nieuwbouwwijk zou het extra ventileren door het openen van ramen overbodig moeten maken. Een goede werking van het ventilatiesysteem zou moeten volstaan om een goed binnenklimaat te garanderen. Om te onderzoeken of er werkelijk minder ramen geopend worden in deze wijk, maken we de vergelijking met twee oudere woonwijken waar dezelfde 9 enquête werd afgenomen binnen het onderzoek van de Universiteit Gent . In beide wijken zijn er geen mechanische ventilatiesystemen voorzien.
40%
0:00
Figuur 3-48 toont een totaaloverzicht van het openen van ramen in de wijk in wintersituatie. Per uur is de kans op een open raam weergegeven per soort ruimte. Zoals reeds vastgesteld in het literatuuronderzoek is de kans op een open raam in de leefruimte uiterst klein. Ramen in de badkamer worden enkel overdag geopend, en vooral in de ochtend na het gebruik, wanneer de relatieve vochtigheid verhoogd is. Ramen worden het vaakst geopend in de slaapkamers.
iL + iK
0:00
Algemeen in de wijk
Figuur 3-49: Kans op een open raam in wijk 1: Venninge te Kortrijk (n=16)
80% 60%
iL
40%
iK
20%
iB iS 23:00
21:00
19:00
17:00
15:00
13:00
11:00
09:00
07:00
05:00
03:00
01:00
0%
Figuur 3-50: Kans op een open raam in wijk 2: Otterbeek (n=36) 9
Venninge-wijk te Kortrijk en Otterbeek, respectievelijk uit [14] en [15]
VENTILATIE
87
Het profiel van de nieuwbouwwijk wijkt dus slechts af voor het openen van ramen in de keuken. Ondanks de aanwezigheid van het ventilatiesysteem, blijft men ramen openen om de binnenluchtkwaliteit te verbeteren volgens het persoonlijk comfortgevoel. Redenen om ramen te openen/sluiten: De bewoners die ramen openen tijdens de winter geven het binnenhalen van frisse lucht aan als belangrijkste reden. Aangezien er vaker ramen geopend worden in de slaapkamers, komt dit antwoord het vaakst voor bij die ruimtes. Op de tweede plaats komt het verwijderen van vuile lucht, wat sterk gerelateerd is aan de eerste reden. Het verwijderen van condensatie wordt door één gezin aangeduid bij de slaapkamer en door vier gezinnen bij de badkamer. Het raam wordt terug gesloten wanneer het binnen te koud wordt of wanneer er tocht ontstaat. Storend lawaai afkomstig van buiten zet bewoners er eveneens toe aan om ramen te sluiten. Een minderheid geeft ook het tegenhouden van vervuilde buitenlucht aan als reden.
3.3.2.2
Openingsduur
Gezien het belang van het gebruikersgedrag in verband met het openen van ramen voor het energieverbruik, werd aan de bewoners gevraagd om aan te geven wanneer een raam open stond in elke ruimte op een gemiddelde dag in wintersituatie. Bij de bevraging werd er geen onderscheid gemaakt tussen een werkdag en een weekenddag. De resultaten zijn per woning samengevat in onderstaande grafiek. Men kan meteen enkele trends vaststellen met betrekking tot het gedrag in de verschillende woningen. In zes woningen worden de ramen nooit geopend tijdens de winter. De bewoners die wel ramen openen, zijn te onderscheiden in drie groepen. De grootste groep bestaat uit elf woningen waar enkel de ramen in de slaapkamers geopend worden. In drie hiervan wordt het raam in de ouderslaapkamer constant opengelaten. Bij zeven woningen wordt naast de slaapkamerramen ook het raam in de badkamer opengezet. Daarnaast zijn er twee woningen waar de ramen in elke ruimte gedurende één uur worden geopend. Dit gebeurt gewoonlijk net na het opstaan of na het terugkeren van het werk.
24 20
16
iL + iK iB
[h] 12
iSo
8
iSk 4 0 W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26 Figuur 3-51: Openingsduur van ramen in een bepaalde ruimte per woning 88
ANALYSE
Figuur 3-52 toont hoelang een raam gewoonlijk geopend blijft in een bepaalde ruimte. Het gebruik van de ruimte heeft een duidelijke invloed op het openen van ramen. In de leefruimte worden slechts in 8% van de woningen ramen geopend en als er een raam geopend wordt, dan is het steeds voor korte duur. De ramen in de slaapkamers worden vaak voor een langere tijd opengelaten. kipstand 89%
100% 90% 80%
19-24u
70%
13-18u
60% 40%
3-6u
30%
1-2u
20%
Niet
10% 0% iL + iK
iB
iSk
iSo
Figuur 3-52: Openingsduur van ramen per soort ruimte
Openingsgraad
De bewoners dienden op te geven wat de openingsgraad was van het raam wanneer een raam geopend werd. We merken meteen op dat er enkele bewoners zijn die hier voor bepaalde ruimtes waarvan men eerder had aangeduid dat er geen ramen werden geopend, toch een keuze maken tussen de mogelijke openingsgraden. We veronderstellen dat de ramen in deze ruimtes af en toe geopend worden, maar niet op dagelijkse basis en steeds voor korte duur.
VENTILATIE
Figuur 3-53: Openingsgraad van geopende ramen in de wijk
7-12u
50%
3.3.2.3
kier 9%
meer dan kier 2%
Wanneer een raam geopend wordt, zet men deze meestal in kipstand. Naar de reden voor deze keuze werd niet gevraagd. We veronderstellen dat dit komt door het gemak, aangezien het raam in deze stand niet snel zal veranderen onder invloed van de wind. Niet elk raam kan echter in kipstand gezet worden. Het raam in de leefruimte dat uitgeeft op de tuin is een schuifraam. In het literatuuronderzoek werd een verband vastgesteld tussen de openingsgraad en de duur dat een raam geopend bleef. Een raam met een grote openingshoek zou voor korte duur geopend zijn, tegenover een raam dat in kipstand staat voor langere tijd geopend zou blijven. In dit onderzoek werd er geen correlatie gevonden aangezien de overgrote meerderheid het raam in kipstand of op een kier zet. De gegevens van de enquête zijn ontoereikend om een verband te vinden.
89
3.3.2.4
Openen van ramen en verwarmingsgedrag
Verscheidene onderzoeken die in het literatuuronderzoek aan bod 10 kwamen , bevestigden dat de verwarming niet werd uitgeschakeld in de ruimte wanneer er een raam werd geopend. In de enquête werd dit gedrag onderzocht door de vraag of men het aantal geopende ramen wijzigt wanneer de verwarming ingeschakeld wordt. Wanneer we de antwoorden uit de enquête samentellen, zijn er twaalf woningen waar het aantal geopende ramen gelijk blijft wanneer de verwarming aanstaat. Dit geeft een percentage van 46%. Aangezien de ramen in enkele van die woningen niet geopend worden, dient deze vraag nader bekeken te worden. Hiervoor leggen we de antwoorden samen van volgende vragen: - In welke ruimte worden ramen geopend? - Welke ruimtes worden verwarmd? - Indien de verwarming wordt ingeschakeld, verandert u het aantal geopende ramen of blijft dit gelijk? Deze aanpak laat toe om groepen met een verschillend gebruikersgedrag te onderscheiden en om het antwoord op de laatste vraag te nuanceren. Na het combineren van de resultaten van de verschillende ruimtes per woning worden er uiteindelijk vier groepen met een verschillend gedrag onderscheiden.
Ra 1
#5
nergens ramen geopend
Ra 2
#11
ramen gesloten in ruimte die verwarmd wordt - ramen open in ruimte die niet verwarmd worden
Ra 3
#6
ramen open in ruimte die verwarmd wordt; worden gesloten wanneer ruimte verwarmd wordt
Ra 4
#4
ramen blijven geopen wanneer verwarming in ruimte opstaat
19% Ra 1
16%
Ra 2 Ra 3 42%
Ra 4
23%
Figuur 3-54: Procentuele verdeling groepen Ra1 – Ra4
Ten eerste zijn er vijf woningen waar geen ramen worden geopend (groep Ra 1). Bij twee woningen hiervan wordt geantwoord op de derde vraag dat het aantal geopende ramen gelijk blijft bij verwarmen. Dit wil dus zeggen dat de ramen gesloten blijven wanneer de verwarming aanstaat. 10
Bienfait & Moye [43] , Jeeninga [48]
90
ANALYSE
De woningen waar wel ramen worden geopend en waar werd opgegeven dat ramen gesloten worden wanneer de verwarming wordt aangezet, zijn eveneens onder te verdelen. Het merendeel van de bewoners (groep Ra 2) opent enkel ramen in de ruimtes die niet verwarmd worden. Dit zijn steeds de slaapkamers. Het verwarmen van de leefruimte heeft geen invloed op het aantal geopende ramen. Uiteindelijk zijn er tien woningen waar er wel dagelijks ramen geopend worden in ruimtes die verwarmd worden. In zes woningen hiervan wordt erop gelet dat het raam gesloten is wanneer de verwarming opstaat in dezelfde ruimte (Ra 3). Er zijn dus slechts vier woningen waar er niet op gelet wordt dat ramen gesloten zijn wanneer de ruimte verwarmd wordt. dit geeft een percentage van 16%, wat een stuk lager ligt dan de aanvankelijk aangenomen 46%. Opvallend hierbij is dat de bewoners van één woning uit groep ‘Ra 4’ zelf aangeven wel energiebewust te zijn.
3.3.3 ANALYSE VAN DE BINNENLUCHTKWALITEIT In 22 woningen werden CO2-metingen uitgevoerd in de leefruimte en de ouderslaapkamer. Deze maken het mogelijk om de binnenluchtkwaliteit in de woningen met elkaar te vergelijken. Het CO2-gehalte, uitgedrukt in ppm (parts per million), geeft namelijk een vrij goede indicatie van de emissie van mensgebonden polluenten. De kwaliteit van de binnenlucht wordt uitgedrukt als het verschil tussen de CO2-concentratie van de binnenlucht en de concentratie van de buitenlucht en wordt onderverdeeld in vier IDAklassen (Indoor Air), waarvan klasse IDA 1 de hoogste luchtkwaliteit heeft (zie Tabel 3-9). De CO2-metingen worden per woning en per ruimte visueel voorgesteld in grafieken (zie bijlage H). De grenzen van de IDA-klasses worden er eveneens in weergegeven om een indicatie te krijgen van de binnenluchtkwaliteit op verschillende tijdstippen. We maken een aparte bespreking voor de leefruimtes en de slaapkamers. Klasse IDA 1
Verschil CO2-gehalte tussen binnen en buiten < 400
IDA 2
400 - 600
IDA 3
600 - 1000
IDA 4
> 1000
Tabel 3-9: Verdeling binnenluchtkwaliteit in IDA-klassen
3.3.3.1
Leefruimte
In het algemeen zijn er in de grafieken van de leefruimte dagelijks twee pieken op te merken: een eerste stijging van het CO2-gehalte begint ’s morgens na het opstaan tot de bewoners vertrekken naar het werk, een tweede stijging begint bij de thuiskomst van de bewoners en bereikt een
VENTILATIE
91
piek bij het slapengaan. Op weekenddagen wordt vaak een hogere piek bereikt, wat verklaard wordt door de hogere aanwezigheidsgraad gedurende een langere periode. In alle woningen liggen de maximale waarden uitzonderlijk binnen IDA 4, en dan steeds voor korte duur. Er zijn geen noemenswaardige verschillen op te merken in de grafieken van woningen waar de roosters gewoonlijk geopend zijn en de woningen waar men de roosters gesloten houdt. De aanwezigheid in de leefruimte is erg veranderlijk wat de vergelijking tussen de woningen bemoeilijkt. De werkelijke aanwezigheidsgraad en het werkelijke gebruik van de roosters tijdens de meetperiode ontbreken om duidelijke uitspraken te doen over de invloed van het gebruikersgedrag op de binnenluchtkwaliteit
2000
3.3.3.2
Slaapkamer
Bij het analyseren van de CO2-grafieken van de ouderslaapkamers valt het meteen op dat er hogere CO2-gehaltes worden behaald. Dit komt door de ademhaling van twee personen in een kleine ruimte gedurende de hele nacht. Visueel kunnen twee typegrafieken onderscheiden worden. Ten eerste zijn er grafieken waar het CO2-gehalte gedurende de nacht met een constante snelheid blijft stijgen tot een maximum bereikt wordt wanneer de bewoners opstaan, waarna het gehalte afneemt. De grafieken van het tweede type vertonen een verloop waarbij het CO2-gehalte stijgt tot een maximumwaarde waarna het gehalte gedurende het verdere verloop van de nacht quasi constant blijft totdat de bewoners opstaan. We vermoeden dat dit duidelijk zichtbare verschil te maken heeft met het al dan niet openen van ramen en roosters. Om dit na te gaan vergelijken we de grafieken met gegevens i.v..m. het openen van roosters en ramen in de enquête.
1500
[ppm]
Open ramen Er blijken metingen beschikbaar te zijn van twee woningen waar het raam in de slaapkamer dag en nacht geopend blijft. Aangezien dit een gewoonte is van de bewoners kunnen we er vrij zeker van zijn dat het raam ook geopend was tijdens de meetperiode. We verwachten dat het geopend zijn van een raam een grote invloed heeft op het CO2-gehalte, en dit bijgevolg duidelijk zichtbaar zal zijn in de grafiek. Figuur 3-56 toont het verloop van het CO2-gehalte in de slaapkamer van woning W10.
1000
500
CO2-concentratie IDA 2
IDA 1 IDA 3
00:00
00:00
00:00
00:00
00:00
00:00
00:00
0
Het CO2-gehalte in deze slaapkamer vertoont duidelijk een verloop van het tweede type. De maximale waarden vallen net onder de IDA 1-grens of binnen IDA-klasse 2. De laatste nacht van de meetperiode vertoont een blijvende stijging tot een maximaal CO2-gehalte boven 4000 ppm, wat ver
Figuur 3-55: CO2-concentratie in leefruimte W20 92
ANALYSE
boven de IDA 3-grens is gelegen. Mogelijks zetten de weersomstandigheden de bewoners ertoe aan om hun gedrag occasioneel te wijzigen. We veronderstellen dat het constant aanhouden van een quasi gelijk CO2-gehalte te maken heeft met het geopend zijn van het raam. Tijdens de laatste nacht is het raam waarschijnlijk gesloten waardoor het CO2-gehalte blijft stijgen tot de ochtend.
in de slaapkamer geopend bleef tijdens die nacht. Het geopend zijn van een raam zorgt blijkbaar voor een stijging van het CO 2-gehalte tot een bepaald maximum bereikt wordt en het CO2-gehalte niet verder stijgt. Het geopend zijn van ramen zorgt voor een constante goede binnenluchtkwaliteit. We verwachten echter dat dit ook gevolgen zal hebben voor het verwarmingssysteem. Er dient vermeld te worden dat er uiteraard nog andere factoren zijn die het precieze CO2-gehalte bepalen. De precieze weersomstandigheden en mogelijks geopende binnendeuren spelen eveneens een rol.
4500
4000
4000
3500
3500
3000
3000
2500
2500
IDA 1
CO2-concentratie
IDA 1
IDA 2
IDA 3
IDA 2
IDA 3
18:00
18:00
18:00
18:00
CO2-concentratie
Figuur 3-56: CO2-concentratie in slaapkamer W10: 24/24u ramen geopend VENTILATIE
18:00
0
12:00
0 12:00
500 12:00
500 12:00
1000
12:00
1000
12:00
1500
12:00
1500
18:00
2000
18:00
2000
18:00
[ppm]
4500
12:00
[ppm]
De grafiek van een woning (W24) waar geen ramen geopend worden vertoont uitsluitend een verloop van het eerste type (zie Figuur 3-57). De maximale CO2-gehaltes die bereikt worden zijn gelegen tussen 2000 en 4500 ppm. Het verschil met de voorgaande grafiek is zeer duidelijk, wat ons doet besluiten dat een verloop van het tweede type aantoont dat het raam
Figuur 3-57: CO2-concentratie in slaapkamer W24, geen ramen geopend 93
Open roosters We merken vrij snel dat er teveel onbekenden zijn om een correcte uitspraak te doen over het feit dat een rooster al dan niet geopend is aan de hand van deze grafieken. Het gedrag van de bewoners wordt beïnvloed door weersomstandigheden. De antwoorden die opgegeven werden in de enquête zijn niet zomaar voor waar aan te nemen. Het feit dat men roosters gewoonlijk opent of sluit, wil niet zeggen dat men ditzelfde gedrag heeft toegepast tijdens de meetperiode. De verschillende meetperiodes brengt onzekerheden met zich mee om woningen die gemeten zijn tijdens een verschillende periode met elkaar te vergelijken.
94
ANALYSE
3.4.1 WERKELIJK ENERGIEVERBRUIK TOV VERWACHT ENERGIEVERBRUIK
3.4 ANALYSE ENERGIEVERBRUIK
De vergelijking van het werkelijk en het verwacht energieverbruik voor verwarming, zichtbaar in Figuur 3-58, toont aan dat de EPB-berekening (met uitzondering van twee woningen) een overschatting maakt van het verbruik. Terwijl de resultaten berekend door EPB vrijwel gelijk zijn per woningtype, zijn er grote verschillen op te merken in het werkelijk verbruik binnen hetzelfde type. EPB houdt duidelijk geen rekening met het bewonersgedrag. In enkele woningen wordt minder dan de helft verbruikt dan men zou verwachten. In de meeste woningen wordt een overschatting van ongeveer 25% gemaakt (zie Figuur 3-59).
Het literatuuronderzoek heeft aangetoond dat verschillende gedragsfactoren van bewoners het energieverbruik voor verwarming beïnvloeden. De aparte analyses van het verwarmings- en het ventilatiegedrag maakten duidelijk dat bevindingen uit het literatuuronderzoek eveneens vast te stellen zijn binnen de bestudeerde wijk. Er zijn grote verschillen in energieverbruik vastgesteld tussen de verschillende woningen. We trachten te onderzoeken of de invloed van verschillende factoren die deel uitmaken van het bewonersgedrag op het energieverbruik voor verwarming te achterhalen is binnen deze case-study en of er duidelijk te onderscheiden gedragsof bewonersprofielen zijn.
De variatie in het verbruik lijkt op het eerste zicht zeer gevarieerd. De gebouweigenschappen van de woning hebben een invloed op het uiteindelijke verbruik. Om verder alle woningen met elkaar te kunnen vergelijken, is het nodig om het relatief verschil (in percentage) van het werkelijk verbruik ten opzichte van het verwachte verbruik voor elke woning te berekenen. Zo kan het verbruik van woningen van een 140
140
120
100 80 60 40 20
Figuur 3-58: Vergelijking tussen verwacht en werkelijk energieverbruik per woning
W25_V_Ho_ZO
W23_V_Hw_ZO
W26_V_M_ZO
W24_V_M_ZO
W22_I_Ho_NW
W21_I_M_NW
W01_I_Hw_ZO
W20_I_M_NW
W16_I_M_NW
W15_I_M_NW
W14_I_M_NW
W12_I_M_ZO
W11_I_M_ZO
werkelijk
W13_I_Hw_NW
EPB
W10_I_M_ZO
W08_I_M_ZO
W07_I_M_ZO
W06_I_M_ZO
W04_I_M_ZO
W03_I_M_ZO
W19_H_Ho_NW
W17_H_Ho_NW
W09_G_M_ZO
W18_H_Hw_NW
W05_G_M_ZO
W02_G_M_ZO
0
verbruik volgens EPB
kWh/(m².jaar)
120
100 80 60 40 20 0 0
20
40
60 80 100 werkelijk verbruik
120
140
Figuur 3-59: Verhouding tussen verwacht en werkelijk verbruik 95
verschillend type op een gelijke manier benaderd worden. Voor een woning waar minder verbruikt wordt dan de waarde die EPB voorspelt, is het percentage negatief. De twee woningen die een groter verbruik hebben dan voorspeld, bekomen een positief resultaat. Wanneer we deze procenten rangschikken van het laagste tot het hoogste verbruik, wordt Figuur 3-60 bekomen: 20%
3.4.1.1
Laag vs. hoog verbruik
Om de analyse aan te vangen wordt het bewonersgedrag in de woningen met het laagste verbruik vergeleken met het gedrag in de woningen met het hoogste verbruik. We verwachten namelijk dat verschillen in gedrag het duidelijkst te onderscheiden zijn tussen de uitersten. We doen dit aan de hand van een overzichtstabel die verschillende soorten van gedrag samenvat voor elke woning. (zie bijlage B)
10% 0% -10% -20% -30%
mediaan -22%
-40% -50% -60%
1) Laag verbruik - W16 W24 W07 11 De insteltemperatuur binnen de woning is vrij laag (18°C) tot gemiddeld. Op een werkdag is er gedurende min. 6u niemand aanwezig en verwarmt men de woning gedurende 6 tot 8 uur per dag. In het weekend is dit iets meer. De slaapkamers worden niet verwarmd. Er worden dagelijks amper ramen geopend en dit gebeurt dan enkel in ruimtes die niet verwarmd worden. Qua energiebewustzijn gaven de bewoners aan dat er op het energieverbruik gelet werd.
-70% W16 W24 W07 W18 W25 W05 W14 W17 W19 W03 W23 W20 W12 W08 W26 W01 W21 W10 W13 W04 W02 W15 W06 W09 W11 W22
-80%
Figuur 3-60: Procentueel verschil werkelijk energieverbruik t.o.v. verwacht verbruik volgens EPB
Zoals verwacht is het verbruik in de wijk zeer verspreid. De woning met het laagste verbruik, woning W16, verbruikt slechts 31% van het voorspelde energieverbruik voor verwarming. De woningen met het hoogste verbruik, verbruiken ruim 10% meer dan voorspeld door EPB. De mediaan is gelegen op -22%, dat benaderd wordt door het gebruik van een tiental woningen. De spreiding van het verbruik in de wijk is gelijkaardig aan de case die besproken werd in hoofdstuk 1 (zie Figuur 1-1). We kunnen aannemen dat de variaties in verbruik in deze wijk aanvaardbaar is.
96
2) Hoog verbruik – W22 W11 W09 W06 De insteltemperatuur is vrij hoog, nl. 22 tot 23°C. Op een werkdag verwarmt men elke ruimte wanneer minstens 1 persoon aanwezig is in de woning, of gedurende lange periode in leefruimte en badkamer. Op een werkdag is er slechts gedurende korte duur niemand aanwezig. Er worden dagelijks ramen geopend gedurende meerdere uren, ook in ruimtes die verwarmd worden. In geen enkele woning wordt op het energieverbruik gelet. Het persoonlijk thermisch comfort vindt men belangrijker. Er zijn dus werkelijk duidelijke verschillen op te merken op meerdere vlakken in het bewonersgedrag tussen de woningen met het laagste en met 11
Dit is de insteltemperatuur die vastgesteld werd bij het analysen van het verloop van de binnentemperatuur.
ANALYSE
het hoogste verbruik. Voor de variabelen die een duidelijk onderscheid lijken te maken in het energieverbruik tussen de uitersten, onderzoeken we of deze trend te ondervinden is binnen de hele wijk. 3.4.1.2 a.
Verwarmingsgedrag Insteltemperatuur
De twee woningen met het laagste verbruik hebben eveneens de laagste insteltemperatuur. Het verschil met de insteltemperatuur van de woningen met het hoogste verbruik bedraagt 4 tot 5°C. Figuur 3-61 toont het mogelijke verband. De stijging in verbruik voor een hogere insteltemperatuur is slechts beperkt zichtbaar. Verschillende woningen met een eenzelfde insteltemperatuur vertonen namelijk grote verschillen in verbruik. De insteltemperatuur kan niet als belangrijkste aanwijzing gelden voor het energieverbruik. De verwarmingsduur en het aantal verwarmde ruimtes zijn eveneens belangrijke factoren.
In het literatuuronderzoek werd aangetoond dat een stijging van de insteltemperatuur resulteert in een hoger gasverbruik. Indien het verwarmingsgedrag van bewoners gelijk blijft, en enkel de insteltemperatuur verhoogd wordt; zou een stijging in energieverbruik te verwachten zijn. In de tabel merken we dat de vier woningen die in de rangschikking een verbruik kennen dat net hoger ligt dan de groep van het laagste verbruik, eveneens een gelijkaardig verwarmingsgedrag kennen. Er zijn veel kenmerken die overeenkomen met het gedrag binnen de woningen met het laagste verbruik. Aangezien het enige opvallende verschil de insteltemperatuur is, zien we dit als een extra aanwijzing van de invloed van deze factor op het energieverbruik. We vermoeden dat de insteltemperatuur de reden is voor een iets hoger verbruik. Dit is een aanwijzing dat een stijging in insteltemperatuur b.
Aantal verwarmde ruimtes
Het onderzoek door Guerra Santin werd het aantal verwarmde slaapkamers als invloedsfactor onderscheiden. Hierom werd reeds in de analyse (deel 3.2) een onderverdeling gemaakt tussen de woningen volgens het aantal verwarmde ruimtes. Het lijkt ons aangewezen om te onderzoeken of de (mogelijke) impact op het verbruik voor verwarming zichtbaar is in de wijk..
20%
0%
-20%
20% 0%
-40%
R² = 0,4701
1e kwartiel
-20%
-60%
minimum mediaan
-40%
maximum -60%
3e kwartiel
-80%
15
20 Gemeten insteltemperatuur [°C]
Figuur 3-61: Gemeten insteltemperatuur vs. energieverbruik
ENERGIEVERBRUIK
25
-80% L (n=5)
L+B (n=15)
ALL (n=6)
Figuur 3-62: Aantal verwarmde ruimtes vs. energieverbruik
97
De variaties in energieverbruik tussen de verschillende groepen lijken op het eerste zicht vrij beperkt. Er is een zeer lichte stijging in verbruik merkbaar naargelang het aantal verwarmde ruimtes toeneemt. Dit is het duidelijkst zichtbaar voor de marge tussen minimumwaarde en mediaan. We merken dat de woning met het maximum gebruik in de wijk binnen de groep ‘LB’ gelegen is. Dit is woning W22, die een zeer atypisch gebruik kent van het verwarmingssysteem. Het is de enige woning waar de verwarming in de leefruimte dag en nacht blijft aanstaan. Indien deze woning uit de beschouwing zou gefilterd worden, wegens dit atypische gedrag, komt het maximum in de groep op -10%. Dit zou het stijgend verloop benadrukken. Opnieuw is de samenhang met andere factoren van het verwarmingsgedrag belangrijk waardoor de invloed beperkt lijkt. c.
Verwarmingsduur
De voorgaande bemerking legt de nadruk op de verwarmingsduur van de ruimtes. We zagen reeds dat het gebruikersgedrag van de uiterste woningen een duidelijk verschil maakte op vlak van verwarmingsduur. Dit stellen we grafisch voor om een verband te onderzoeken.
Uit de enquête zijn de uren gekend waarop de verschillende ruimtes verwarmd worden. Aangezien deze vaak verschillen voor een werk- en weekenddag, wordt het totale aantal uren dat de ruimtes verwarmd worden per week samengeteld. De stijgende trend is licht aanwezig, maar is niet significant te noemen aangezien woningen met een gelijk aantal uren dat de verwarming ingeschakeld is grote verschillen in eindverbruik vertonen. We onderzoeken of het aantal uren dat de leefruimte verwarmd wordt een duidelijker verband kan aantonen. Deze ruimte lijkt het meest aangewezen om de vergelijking te maken aangezien dit de verblijfsruimte is in de woning en de thermostaat er geïnstalleerd is. Om toch een indicatie te geven van het aantal verwarmde ruimtes, worden de gegevens opgesplitst volgens de groepen ‘L’, ‘LB’ en ‘ALL’. De correlaties lijken al beter te zijn, maar zijn niet significant te noemen. Het aantal woningen binnen een groep heeft eveneens een niet te onderschatten invloed op de correctheid van de zichtbare tendens. 20%
20% R² = 0,3879
R² = 0,4274
0%
0%
0
100
200
300
400
0
500
-20%
-20%
-40%
-40%
50
R² = 0,5048
100
150 L
R² = 0,5241
L+B ALL
-60% -80%
-60%
# uren ruimtes verwarmd per week
Figuur 3-64: Aantal uren ruimtes verwarmd per week vs. energieverbruik 98
-80%
# uren leefruimte verwarmd per week
Figuur 3-63: Aantal uren leefruimte verwarmd per week vs. energieverbruik ANALYSE
We merken op dat de werkingsduur van de verwarmingsketel mogelijks niet strookt met in het totale aantal uren. In de analyse van de temperatuurverlopen in de leefruimte zagen we voor sommige woningen eenn ‘overshoot’. Hierdoor zal de ketel binnen regelmatige intervallen aanen uitgeschakeld worden. Het aantal uur verwarmen zal dus verschillen met een woning waarbij het regelsysteem beter kan anticiperen op ‘overshoot’. In dit laatste geval zal het aantal uur dat de verwarmingsinstallatie aanstaat beter overeenkomen met het aantal uur verwarmen dat men aangeeft in de enquête. We moeten echter vermelden dat de cycli van het aan- en uitschakelen op regelmatige tijdstippen ook extra energie vraagt. Dit maakt dat in het geval er ‘overshoot’ optreedt, het verschil in aantal uren ‘werkelijk’ verwarmen en wat men aangeeft in de enquête wat gecompenseerd wordt door deze extra energievraag. Aangezien we over te weinig middelen beschikken kunnen we deze bemerking niet in rekening brengen voor een meer correcte analyse.
20%
0%
-20%
R² = 0,6824
-40%
-60%
-80% 15
20 Gemiddelde binnentemperatuur [°C]
25
Figuur 3-65: Gemiddelde binnentemperatuur in de leefruimte vs. energieverbruik
d.
Gemiddelde binnentemperatuur
Om de link tussen de verwarmingsduur in de leefruimte enerzijds en de insteltemperatuur anderzijds te kunnen maken, wordt gekeken naar de gemiddelde binnentemperatuur die gemeten werd tijdens de meetperiode. Het instellen van een hogere insteltemperatuur zou resulteren in een hogere gemiddelde binnentemperatuur. Een korte verwarmingsduur zorgt dat de gewneste temperatuur niet voortdurend wordt aangehouden en de uiteindelijke gemiddelde binnentemperatuur lager is. De verwarmingsduur zorgt als het ware voor een uitmiddeling van de insteltemperatuur. Figuur 3-65 toont dat het verband inderdaad al beter op te stellen is volgens deze manier. Bij deze methode werd geen rekening gehouden met het totaal aantal verwarmde ruimtes.
ENERGIEVERBRUIK
3.4.1.3
Ramen openen
Op vlak van het openen van ramen werden verschillen opgemerkt tussen de twee uiterste groepen. Wanneer we ons focussen op dit gedrag in de rangschikking (uit de tabel in bijlage B), zijn er vele verschillende combinaties op te merken in de openingsduur van ramen in verschillende ruimtes. Het literatuuronderzoek heeft aangetoond dat het geopend zijn van ramen wel degelijk een invloed heeft op het energieverbruik. De gegevens uit de enquête blijken echter ontoereikend om het werkelijke gedrag vast te leggen. Ramen worden niet steeds op dagelijkse basis geopend en in woningen waar men aangeeft geen ramen te openen, kan het raam wél geopend zijn. Het lijkt voorbarig om aan de hand van de aanwezige gegevens een uitspraak te doen over het energieverbruik.
99
Het blijkt echter wel interessant te zijn om in te zoomen op het gecombineerd gedrag van ramen openen en verwarmen in een bepaalde ruimte. In deel 3.3 werd hierom een opdeling gemaakt in vier groepen. We merken in de rangschikking van de woningen volgens energieverbruik, dat de groep ‘Ra 3’ zich meer geconcentreerd voordoet op het einde, waar het energieverbruik dus het hoogste is. Ook de vier woningen die behoren tot groep ‘Ra 4’ komen enkel in de laatste helft voor. Dit wordt grafisch voorgesteld in . Gezien het beperkte aantal woningen berust dit echter mogelijks op toeval. Het literatuuronderzoek maakte echter duidelijk dat het warmteverlies door het openen van een raam zorgt voor een hogere energievraag. Verder onderzoek is vereist om de werkelijke invloed van het openen van ramen te kunnen bepalen.
20% 0% -20% -40% -60% -80% Ra 1 (n=5)
Ra 2 (n=11)
Ra 3 (n=6)
Ra 4 (n=4)
Figuur 3-66: Gedrag ramen sluiten bij verwarmen vs. energieverbruik
20% 0% 1e kwartiel
3.4.1.4
Energiebewustzijn
Het energiebewustzijn tussen de uitersten lijkt ook te verschillen. We vergelijken de antwoorden uit de enquête voor alle bewoners met elkaar. Er is een lichte stijging merkbaar in het verbruik afhankelijk van het energiebewustzijn. Het is opmerkelijk dat de bewoners in de woning met het hoogste verbruik zichzelf ook als ‘energiebewust’ bestempelen. Dit begrip is echter voor persoonlijke interpretatie vatbaar. Wanneer gevraagd wordt naar het feit of men op het energieverbruik let, wordt het verschil in verbruik meer uitgesproken. Deze ingesteldheid is gerelateerd aan het werkelijke gedrag van de bewoners. Het is waarschijnlijk dat de bewoners die op het verbruik letten, daadwerkelijk zorgen dat ruimtes niet onnodig verwarmd worden en dat de warmte niet verloren gaat langs ramen.
-20%
minimum
-40%
mediaan
-60%
maximum 3e kwartiel
-80% energiebewust (n=17)
niet energiebewust (n=9)
Figuur 3-67: Energiebewustzijn vs. energieverbruik 20% 0% 1e kwartiel -20%
minimum
-40%
mediaan maximum
-60%
3e kwartiel -80% probeert op verbruik te let niet op energieverbruik letten (n=15) (n=8) Figuur 3-68: Letten op verbruik vs. energieverbruik 100
ANALYSE
3.4.1.5
Aanwezigheid
De aanwezigheid van minstens 1 persoon in de woning is verschillend voor de groep met een laag en een hoog verbruik. Zoals in het literatuuronderzoek werd aangehaald, hangt het verwarmingsgedrag in de meeste gevallen af van deze aanwezigheid. Het verband tussen het verwarmingspatroon en de aanwezigheid konden we ook in de analyse van het verwarmingsgedrag op wijkniveau afleiden (deel 3.2) Deze variabele zou dus een indicatie kunnen geven van het te verwachten energieverbruik. Figuur 3-69 geeft een overzicht van de gemiddelde aanwezigheid van minimum 1 persoon tijdens een week, uitgedrukt in aantal uren voor een dag, gerangschikt volgens laag naar hoog verbruik van het energieverbruik (t.o.v. EPB). 24
3.4.1.6
Bewonerskenmerken
In het literatuuronderzoek werden reeds gedragsprofielen gekoppeld aan gezinskenmerken door o.a. Guerra Santin [5]. Het valt in deze case-study ondermeer op dat de bewoners met het laagste verbruik jonge koppels zijn (<30 jaar) , eventueel met jonge kinderen. Er wordt bij hen duidelijk op het energieverbruik gelet. De bewoners met het laagste verbruik gaven eveneens aan meer gaan te verbruiken indien de energieprijzen zouden dalen. We vermoeden dat het inkomen in deze huishoudens een rol speelt in de keuze om minder te verwarmen. In de woningen met het hoogste verbruik ligt de leeftijd van de gezinshoofden iets hoger, waardoor verwacht kan worden dat het inkomen hoger is. Het gaat om gezinnen met oudere kinderen. De hoge insteltemperatuur geeft aan dat het thermisch comfort belangrijk is.
20 16 12 8 4 W16 W24 W07 W18 W25 W05 W14 W17 W19 W03 W23 W20 W12 W08 W26 W01 W21 W10 W13 W04 W02 W15 W06 W09 W11 W22
0
Bij de overige woningen zijn er echter eveneens veel jonge gezinnen met zeer jonge kinderen te onderscheiden. We vermoeden dat de afweging tussen comfort en energieverbruik die de bewoners maken een belangrijke rol speelt. Daarnaast kan verwacht worden dat het energieverbruik binnen een huishouden niet constant blijft. Wijzigingen in gezinsinkomen en –samenstelling zijn hiervoor de voorname oorzaken.
Figuur 3-69: Aantal uren min. 1 persoon aanwezig in de woning op een gemiddelde weekdag
Ondanks het verschil in aanwezigheid tussen de woningen met het laagste en hoogste verbruik, merken we dat de aanwezigheid in de wijk vrij gelijkaardig is. Woningen waar de ganse dag 1 persoon thuis is, bevinden zich in de middenmoot. Het werkelijke gebruik van het verwarmingssysteem is uiteraard een meer correcte variabele om het energieverbruik te beschrijven.
ENERGIEVERBRUIK
101
4 BESLUIT
Deze scriptie had tot doel een beeld te geven van gebruikersgedrag in lageenergiewoningen. Reeds in het literatuuronderzoek werd duidelijk dat het gebruikersgedrag een complexe combinatie is van verschillende factoren. Naast rechtstreekse invloeden zoals de omgevingsfactoren op een bepaald moment, spelen bewonerskenmerken zoals inkomen, aantal gezinsleden met verwant aantal verwarmde slaapkamers e.d. een rol. Het bewustmaken van de mogelijkheid om de omgeving te kunnen aanpassen naar eigen comfort door de aanwezige regelsystemen kan reeds zorgen voor een verschillend gebruikersgedrag. Het belang van het bewonersgedrag voor het werkelijke energieverbruik in woningen zette verschillende onderzoekers ertoe aan om de correlatie tussen verschillende factoren en het verwarmingsgedrag te kwantificeren. Er konden ook verbanden worden vastgesteld tussen bewonerseigenschappen en type gedragspatronen. Het belang van de invloed die regelsystemen hebben op het gebruikersgedrag en de manier waarop deze regelsystemen gehanteerd worden door verschillende bewoners, zette ertoe aan om hier verder op in te gaan. Zo werden visies omtrent de thermostaat en het belang van het openen van ramen belicht. De analyse van het verwarmingsgedrag in de bestudeerde wijk maakte duidelijk dat er relatief hoge binnentemperaturen worden behaald in de leefruimtes. De gewenste insteltemperaturen zijn gelegen tussen 20-23°C. Dit geeft een aanduiding van het gewenste comfortniveau van de meerderheid van de bewoners. De verwarmingsduur overdag komt in de meeste woningen overeen met het aanwezigheidspatroon van de bewoners. Er wordt setback toegepast, onafhankelijk van het type thermostaat dat geïnstalleerd is. Het bereiken van de ingestelde setbacktemperatuur is vaak niet mogelijk. Dit is te wijten aan de meestal vrij hoge insteltemperatuur en de traagheid van de temperatuurdaling. Men stelt vaak een vrij lage setbacktemperatuur in wat maakt dat enerzijds
de setbackperiode vaak te kort is om de temperatuur volledig te kunnen laten dalen. Men kan zich afvragen of het werkelijk de bedoeling is dat de temperatuur niet onder de setbacktemperatuur daalt, of men gewoon een lage temperatuur instelt zodat de temperatuur zo lang mogelijk blijft dalen. Anderzijds belet het bekomen van een evenwichtstemperatuur, gewoonlijk tussen 15 à 18˚C het bereiken van de setbacktemperatuur. Dit lijkt een positief effect aangezien de temperatuur niet verder daalt en hiervoor geen energie wordt verbruikt. Vooral de insteltemperatuur is een belangrijke indicator voor het verwarmingsgedrag van de bewoner, en daarnaast het feit of men al dan niet de verwarming laat uitschakelen wanneer de ruimte niet in gebruik is. We menen dat een mogelijke energiebesparing vervat zit in de keuze voor een lagere binnentemperatuur. Onderzoek heeft reeds aangetoond dat een daling van 1°C gepaard gaat met een besparing van enkele procenten in verbruik op jaarbasis. Een onderzoek gericht op lageenergiewoningen is echter nodig om de correcte besparing te kwantificeren. De ingesteldheid van de bewoner ten aanzien van energieverbruik is dus steeds een belangrijke factor. Uit de analyse van het ventilatiegedrag blijkt dat onvoldoende informatie en misvattingen voor een onjuist gebruik van het systeem zorgen. Zoals reeds vastgesteld in de algemene praktijk door de VLA, wordt ook in deze wijk hoofdzakelijk ventilatiestand 1 constant ingesteld. Roosters die dienen om verse ventilatielucht aan te voeren blijven tijdens de winter vaak gesloten doordat men denkt dat dit overbodige energieverliezen met zich meebrengt. Ondanks het feit dat elke woning is uitgerust met een mechanisch ventilatiesysteem opent de meerderheid van de bewoners dagelijks ramen om voldoende ventilatie te voorzien. Het merendeel van de bewoners let erop dat er geen ramen geopend zijn wanneer een ruimte verwarmd wordt. Dit is eveneens gekoppeld aan de energiebewuste ingesteldheid van de bewoner.
105
Het samenbrengen van het verwarmings- en ventilatiegedrag met het energieverbruik voor verwarming had tot doel om gedragsfactoren te vinden die in meer of mindere mate het energieverbruik beïnvloeden. De bevindingen die in de analyses werden gedaan werden in beperkte mate bevestigd. Verwachte correlaties tussen een bepaalde variabele en het energieverbruik waren vaak niet significant voor de ganse wijk. De samenhang van de verschillende factoren bemoeilijkte het onderzoek om geduide uitspraken te kunnen doen. Zo zijn de insteltemperatuur en de verwarmingsduur onlosmakelijk met elkaar verbonden. Meer gedetailleerde statistische methodes zijn noodzakelijk om meerdere variabelen met elkaar te kunnen koppelen en hiervan het verband met het energieverbruik te begroten. Zo zou ook de invloed van een bepaalde factor mogelijks gekwantificeerd kunnen worden. Zoals in het literatuuronderzoek, konden gedragsprofielen opgesteld worden. De bewoners met het laagste verbruik verschillen op quasi elk vlak met de bewoners die het hoogste verbruik vertonen. Jonge koppels hebben
106
meer de neiging om op het energieverbruik te letten wegens de kostprijs. Om deze reden wordt een lage insteltemperatuur aanvaard. Een extra bevraging over de comfortwensen zou deze aanname al dan niet kunnen bevestigen. Het kan namelijk zijn dat deze bewoners net tevreden zijn met een lage binnentemperatuur. Het bleek echter niet eenvoudig om een vast profiel op te stellen voor de woningen die hiertussenin gelegen zijn. De combinaties van de gedragskarakteristieken waren steeds zeer gevarieerd. In het algemeen kan een energiebewuste ingesteldheid reeds als een belangrijke factor gezien worden voor het werkelijke verbruik. Bewustmaking van de impact die gepaard gaat met een bepaalde handeling zou reeds het gedrag van bewoners kunnen wijzigen, in beperkte mate weliswaar. We menen dat correcte informatie omtrent het gebruik van de aanwezige systemen en mogelijks het geven van feedback tijdens het gebruik kunnen resulteren in een meer correct gebruik en bijgevolg in een vermindering van het energieverbruik.
BIBLIOGRAFIE GEBRUIKERSGEDRAG [1]
DARBY S., Literature review for the Energy Demand Research Project, Environmental Change Institute , University of Oxford, 2010
[2]
DCE Technical Report No. 110, Occupants influence on the energy consumption of Danish domestic buildings, Department of Civil Engineering, Aalborg University, 2010
[3]
GILL M. et al., Measured energy and water performance of an aspiring low energy/carbon affordable housing site in the UK, Energy and Buildings, 43 (2011), p. 117-125
[4]
GRAM-HANSEN K., Residential heat comfort practices: understanding users, Building research & information, 38 (2010), p. 175-186
[5]
GUERRA SANTIN O. et al., Actual energy consumption in dwellings, Delft University of Technology, 2010
[6]
HAAS R.; AUER H.; BIERMAYR P., The impact of consumer behavior on residential energy demand for space heating, Energy and Buildings, 27 (1998), p. 195-205
[7]
HOES P. et al., User behavior in whole building simulation, Energy and Buildings, 41 (2009), p. 295–302
[8]
HUMPREYS M.; NICOL F., Understanding the adaptive approach to thermal comfort, ASHRAE Transactions, 104 (1998), p. 991-1004
[9]
JEENINGA H. et al., Energieverbruik van energiezuinige woningen, Rapport ECN & IVAM, 2001
[10]
KARJALAINEN S., Thermal comfort and use of thermostats in Finnish homes and offices, Building and Environment, 44 (2009), p. 1237-1245
[11]
KARLSSON J.; MOSHFEGH B., A comprehensive investigation of a low-energy building in Sweden, Renewable energy, 32 (2007), p. 1830-1841
[12]
STEEMERS K.; YUN G., Household energy consumption: a study of the role of occupants, Building research & information, 37 (2009), p. 625-637
[13]
SUMMERFIELD A.J. et al., Milton Keynes Energy Park revisited: changes in internal temperatures and energy usage, Energy and Buildings, 39 (2007), p. 783-791
[14]
TAELMAN C.; VAN ERCK C., Energetische renovatie van sociale woonwijken: analyse van bestaande toestand en bewonersgedrag, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 2011
[15]
TEMMERMAN F.; VANDENBROUCKE C., Energetische analyse van wijken in situ: invloed van het bewonersgedrag met focus op thermisch comfort, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 2012
[16]
VAN RAAIJ W.; VERHALLEN T., Patterns of residential energy behaviour, Journal of Economic Psychology, 4 (1983), p. 85-106
[17]
WALL M., Energy-efficient terrace houses in Sweden: Simulations and measurements, Energy and Buildings, 38 (2006), p. 627-634
109
THERMOSTAAT [18]
BORDASS B; LEAMAN A; BUNN R. , Controls for end users: a guide for good design and inplementation, (2007)
[19]
B2_EN_832_2000, Thermal performance of buildings - Calculation of energy use for heating - residential buildings, 2006
[20]
BORGMAN O.J., Installaties 2, Houten, Nederland, Stam Techniek, 1995
[21]
CANADA MORTGAGE and HOUSING CORPORATION, Setback Thermostats, 40878, http://www.cmhc-schl.gc.ca/en/co/maho/enefcosa/enefcosa_004.cfm
[22]
DE GROOT E.; SPIEKMAN M.; OPSTELTEN I., 361: Dutch research into User Behaviour in Relation to Energy use of residences,Conference on Passive and Low Energy Architecture, (2008)
[23]
GUERRA SANTIN O. et al., The effect of occupancy and building characteristics on energy use for space and water heating in Dutch residential stock, Energy and Buildings, (2009)
[24]
HENS H., 3/2a Toegepaste bouwfysica en installaties: Gebouw, energie, verwarming, ventilatie, Leuven, Acco, 2002
[25]
JEENINGA H. et al., Energieverbruik van energiezuinige woningen, , Rapport ECN & IVAM, 2001
[26]
KARJALAINEN S., Why it is difficult to use a simple divice: an analysis of a room thermostat, VTT, P.O. Box 1000, 02044 VTT, Finland, , 4550/2007, (2007), p. 544-548
[27]
KARJALAINEN, Thermal comfort and use of thermostats in Finnish homes and offices, Building and Environment, 6, (2009), p. 1237-1245
[28]
MANNING M., Effects of Thermostat Setting on Energy Consumption, Research highlight, 05-100, (1905),
[29]
MEIER A. et al., How People Actually Use Thermostats, 40878, http://acs.lbl.gov/~aragon/pubs/ACEEE_2010.pdf
[30]
MEIER A. et al., How people use thermostats in homes: A review, Building and Environment, 46, (2011), p. 2529-2541
[31]
NEFIT,installatie-instructievoor installatie van een Hoog Rendement Gaswandketel , 40878, http://www.nefit.nl/SiteCollectionDocuments/Installatieinstructies/InstalEcomLineElite.pdf
[32]
NERVIUS M.J.; PIGG Scott, Programmable Thermostats that Go Berserk? Taking a Social Perspective on Space Heating in Wisconsin,Consumer Behavoir and non-energy Effects , p. 8.233
[33]
Overshoot en anticipatie, 40878, http://www.cvtuning.nl/zo-werkt-dat/hoofdregelingen/thermostatisch-hoofdregelingen/overshoot-en-anticipatie
[34]
PLOURDE A., Programmable Thermostats as Means of Generating Energy Savings: Some Pros and Cons, Canadian building Energy End-Use, (1905)
[35]
Thermostaat, 40878, http://server.idemdito.org/verwarming/thermostaat.htm
[36]
TOMMERUP H.; ROSE J.; SVENDSEN S., Energy-efficient houses built according to the energy performance requirements introduced in Denmark in 2006, Energy and Buildings, 39, (2007), p.1123-1130
[37]
VLAAMSE OVERHEID, verwarming, 40878, http://www.ond.vlaanderen.be/energie/pdf/verwarming.pdf
[38]
WOO MOON J.; HAN S., Thermostat strategies impact on energy consumption in residential buildings, Energy and Buildings, 43, (2010), p.338-346
110
VENTILATIE [39]
ANDERSEN R.V., Occupant behaviour with regard to control of the indoor environment, Department of Civil Engineering, Technical University of Denmark, 2009
[40]
ANDERSEN R.V.; OLESEN B.W.; TOFTUM J., Long term monitoring of occupant behaviour and indoor environment in Danish dwellings, Proceedings of the 26th Conference on Passive and Low Energy Architecture - PLEA2009, (2009), p. 490-494
[41]
BARRETT P.; ZHANG Y., Factors influencing the occupants’ window opening behaviour in a naturally ventilated office building, Building and Environment, 50 (2012), p. 125-134
[42]
Belgisch instituut voor normalisatie, NBN D 50-001 Ventilatievoorzieningen in woongebouwen, Brussel: BIN, 1991
[43]
BIENFAIT D.; MOYE C., Inhabitant behaviour to regard of mechanical ventilation in France, Occupant interaction with ventilation systems, 7th AIC Conference, Stratford-uponAvon, UK, (1986)
[44]
DUBRUL C. et al., Technical Note AIVC 23: Inhabitant behaviour with respect to ventilation - a summary report of IEA Annex VIII, Air Infiltration and Ventilation Centre, (1988)
[45]
GARTLAND L.M. et al., Residential energy usage and the influence of occupant behavior, Proceedings of the ASME Winter Annual Meeting, New Orleans, Louisiana, The American Society of Mechanical Engineers, (1993)
[46]
HENS H., 3/2a Toegepaste bouwfysica en installaties: Gebouw, energie, verwarming, ventilatie, Leuven, Acco, 2002
[47]
HOWARD-REED C.; WALLACE L.; OTT WR., The effect of opening windows on air change rates in two homes, Journal of air and waist management association, 52 (2002), p. 147159
[48]
JEENINGA H. et al., Energieverbruik van energiezuinige woningen, Rapport ECN & IVAM, 2001
[49]
KVISGAARD B.; COLLET P.F., Occupants' influence on air change in dwellings (paper 4), Occupant interaction with ventilation systems, 7th AIC Conference, Stratford-upon-Avon, UK, (1986)
[50]
SOLDAAT K., Bewonersgedrag en balansventilatie - de invloed van bewonersgedrag op de effectiviteit van balansventilatie, Gouda, Habiforum i.s.m. OTB Instituut, 2007
[51]
TAELMAN J., Vraaggestuurde ventilatiesystemen in woningen, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 2011
[52]
VAN DONGEN J., Inhabitants' behavior with respect to ventilation (paper S.5), Occupant interaction with ventilation systems, 7th AIC Conference, Stratford-upon-Avon, UK, (1986)
[53]
VLA (Vereniging Leveranciers Luchttechnische Apparaten), Waarom ventileren?, opgevraagd op 18/02/2011, via http://www.vla.nu/Systemen/Waarom_ventileren
111
FIGUREN Figuur 1-2: Energieverbruik voor verwarming in een nieuwbouwwijk in het Verenigd Koninkrijk [3] .................................................................................. 7 Figuur 1-1: Energieverbruik in 20 lage-energie-woningen in Zweden [17] ... 7 Figuur 1-3: Grafische voorstelling van de vijf gedrags-profielen volgens Van Raaij en Verhallen [16] .................................................................................. 9 Figuur 1-4: Besparing of toename van de energievraag afhankelijk van de aanwezigheid van een variabele [5] ............................................................ 11 Figuur 1-5: Besparing of toename van energievraag afhankelijk van de toename van één eenheid van een continue variabele [5] ......................... 12 Figuur 1-6: Voorstelling van de werking van een bi-metaal ........................ 14 Figuur 1-7: Thermostatische radiatorkraan [20] ......................................... 15 Figuur 1-8: Schematische voorstelling van een temperatuurregeling d.m.v. een kamerthermostaat [20] ........................................................................ 16 Figuur 1-9: Voorbeeld van een stooklijn [20] .............................................. 16 Figuur 1-10: Setbackverloop in relatie met energieverbruik [19] ............... 18 Figuur 1-11: Drie verschillende setbackmethodes [38] .............................. 20 Figuur 1-12: Tussentijds verlagen van de insteltemperatuur bij afwezigheid van een paar uur; onderscheid naar bezit van programmeerbare of manuele thermostaat [25]........................................................................... 23 Figuur 1-13: Eenvoudige kamerthermostaat [26] ....................................... 25 Figuur 1-14: Informatie die nodig is om een eenvoudige kamerthermodtaat te gebruiken [26] ......................................................................................... 26 Figuur 1-15: Extra energieverbruik door stijging van de insteltemperatuur (volledige tabel zie 1.1.5) [23] ..................................................................... 27 Figuur 1-16: Invloed van de aanwezigheid van een thermostaat op het energieverbruik (volledige tabel zie 1.1.5) [23] .......................................... 27
112
Figuur 1-17: Schematische voorstelling van ventilatiesystemen (v.l.n. r.) A C - D .............................................................................................................. 29 Figuur 1-18: De kans dat een raam geopend wordt in functie van de buitentemperatuur [39] .............................................................................. 34 Figuur 1-19: Dagpatroon voor de kans op het openen van ramen [52] ....... 35 Figuur 1-20: Openen van ramen bij verschillende weersomstandigheden [52] ............................................................................................................... 35 Figuur 1-21: Ventilatiefrequentie per type ruimte [48] .............................. 36 Figuur 1-22: Ventilatieduur per type ruimte [48] ......................................... 36 Figuur 2-1: Liggingsplan van de bestudeerde wijk ....................................... 45 Figuur 2-2: Inplanting van de woningen binnen de wijk 'Haantjeshoek’ ..... 45 Figuur 2-4: Grondplannen woningtype I ...................................................... 46 Figuur 2-6: Grondplannen woningtype G ..................................................... 46 Figuur 2-3: Voorgevel type I ......................................................................... 46 Figuur 2-5: Voorgevel type G........................................................................ 46 Figuur 2-8: Grondplannen woningtype H ..................................................... 47 Figuur 2-10: Grondplannen woningtype V ................................................... 47 Figuur 2-7: Voorgevel type H ........................................................................ 47 Figuur 2-9: Voorgevel type V ........................................................................ 47 Figuur 2-11: Cumulatieve distributie van geboortejaren ............................. 48 Figuur 2-12: Aantal gezinsleden per woning, onderscheiden volgens geboortejaar ................................................................................................. 48 Figuur 2-13: Opleiding gezinshoofden ......................................................... 49 Figuur 2-14: Bezigheid bewoners ................................................................. 49 Figuur 3-1: K-peil en E-peil per woning, berekend volgens EPB ................... 54
Figuur 3-2: Ventilatie- en transmissieverliezen en zonnewinsten per woning volgens EPB...................................................................................................55 Figuur 3-3: Zonnewinsten afhankelijk van de oriëntatie van de voorgevel .56 Figuur 3-4: Ventilatievoud bij 50Pa, bekomen na blowerdoortest ..............56 Figuur 3-5: Gemeten luchtdichtheid per type woning .................................56 Figuur 3-6: Verwacht (bruto) energieverbruik voor verwarming volgens EPB ......................................................................................................................57 Figuur 3-7: Totale gasverbruik voor verwarming en SWW ...........................59 Figuur 3-8: Spreiding van de verhouding SWW/Etot ....................................59 Figuur 3-9: Spreiding van de hoeveelheid douchen/baden per gezinsgrootte ......................................................................................................................60 Figuur 3-10: Invloed van toename van het verbruik voor SWW op het verbruik voor verwarming ............................................................................60 Figuur 3-11: Vergelijking van het gasverbruik voor verwarming opver verschillende periodes per woning ..............................................................62 Figuur 3-12: Kans op verwarmen voor een standaard werkdag. .................64 Figuur 3-13: Kans op aanwezigheid voor een standaard werkdag ...............64 Figuur 3-14: Kans op verwarmen voor een standaard weekenddag. ...........64 Figuur 3-15: Kans op aanwezigheid voor een standaard weekenddag. .......64 Figuur 3-16: Verwarming volgens type ruimte en tijdspanne op een standaard werkdag .......................................................................................65 Figuur 3-17: Verwarming volgens type ruimte en tijdspanne op een standaard weekenddag ................................................................................66 Figuur 3-18: Daggemiddelde temperatuurverloop W11 ('ALL') ...................67 Figuur 3-19: Daggemiddelde temperatuurverloop W21 ('LB') .....................67 Figuur 3-20: Daggemiddelde temperatuurverloop W07 ('L') .......................67 Figuur 3-21: Duur van verwarmen per type ruimte voor werkdagen ..........68 Figuur 3-22: Duur van verwarmen per type ruimte voor weekenddagen....68 Figuur 3-23: Gemiddelde en maximale binnentemperaturen met bijhorende gemiddelde buitentemperatuur over de meetperiode. ...............................69
Figuur 3-24: Insteltemperatuur voor respectievelijk de werkelijke waarde voor werk- en weekenddagen en de insteltemperatuur uit de enquête. .... 71 Figuur 3-25: Spreiding van het verschil tussen de opgemeten insteltemperaturen van werk- en weekenddagen . ..................................... 71 Figuur 3-26: Spreiding van het verschil tussen de werkelijke insteltemperatuur met die uit de enquête voor de woningen (n=15) waarvoor een afwijking is.. ........................................................................... 72 Figuur 3-27: Verschil in insteltemperatuur afgeleid uit en enquête afhankelijk van het gebruik van een manuele vs programmeerbare thermostaat.................................................................................................. 72 Figuur 3-28: Verschil in insteltemperatuur afgeleid uit de meetcampagne (WD) afhankelijk van type thermostaat. ...................................................... 73 Figuur 3-29: Spreiding van de afwijking in gemeten insteltemperatuur en bevraagde insteltemperatuur per type thermostaat. .................................. 73 Figuur 3-30: Spreiding opgemeten waarden (type1-2-3) en de ingestelde setbacktemperatuur. .................................................................................... 75 Figuur 3-31: Spreiding van het verschil in opgemeten setbacktemperaturen (type 2-3) met de setbacktemperaturen uit de enquête. ............................ 76 Figuur 3-32: Temperatuurverloop van de leefruimte met het bereiken van een setback temperatuur rond 18,5°C voor woning W07 (één volledige dag) ...................................................................................................................... 77 Figuur 3-33: Temperatuurverloop van de leefruimte met bereiken van een setbacktemperatuur rond 20, 5°C voor woning W04 .................................. 77 Figuur 3-34: Temperatuurverloop van de leefruimte met het bereiken van een setback temperatuur rond 16°C voor woning W24 .............................. 77 Figuur 3-35: Temperatuurverloop van de leefruimte voor het bereiken van een minimumtemperatuur voor woning W06 (één volledige dag).............. 77 Figuur 3-36: Temperatuurverloop van de leefruimte voor het bereiken van een evenwichtstemperatuur voor woning W14 (één volledige dag) . ......... 79
113
Figuur 3-37: Temperatuurverloop van de leefruimte voor het bereiken van een evenwichtstemperatuur voor woning W16. ......................................... 79 Figuur 3-38: Temperatuurverloop van de leefruimte zonder uitvoeren van setback voor woning W22. .......................................................................... 79 Figuur 3-39: Verschil in setbacktemperatuur uit de enquête per type thermostaat. ................................................................................................ 80 Figuur 3-40: Relatie tussen opgemeten temperaturen bij setback (types 1, 2, 3) en de gemiddelde buitentemperatuur over de meetperiode. ............ 81 Figuur 3-41: Setback afhankelijk van type termostaat ................................ 81 Figuur 3-42: Gemeten afvoerdebieten in de keuken per ventilatiestand ... 84 Figuur 3-43: Gemeten afvoerdebieten in de badkamer per ventilatiestand 84 Figuur 3-44: Gemeten afvoerdebieten in het toilet per ventilatiestand ..... 84 Figuur 3-45: Totale afvoerdebiet door ventilator per woning ..................... 85 Figuur 3-46: Stand van de toevoerroosters afhankelijk van het soort ruimte ..................................................................................................................... 86 Figuur 3-47: Procentuele verdeling groepen Ro1 – Ro4 .............................. 86 Figuur 3-48: Kans op open raam in een bepaalde ruimte op elk tijdstip van de dag .......................................................................................................... 87 Figuur 3-49: Kans op een open raam in wijk 1: Venninge te Kortrijk (n=16) 87 Figuur 3-50: Kans op een open raam in wijk 2: Otterbeek (n=36) ............... 87 Figuur 3-51: Openingsduur van ramen in een bepaalde ruimte per woning ..................................................................................................................... 88 Figuur 3-52: Openingsduur van ramen per soort ruimte ............................ 89 Figuur 3-53: Openingsgraad van geopende ramen in de wijk ..................... 89 Figuur 3-54: Procentuele verdeling groepen Ra1 – Ra4 .............................. 90 Figuur 3-55: CO2-concentratie in leefruimte W20 ....................................... 92 Figuur 3-56: CO2-concentratie in slaapkamer W10: 24/24u ramen geopend ..................................................................................................................... 93 Figuur 3-57: CO2-concentratie in slaapkamer W24, geen ramen geopend . 93
114
Figuur 3-58: Vergelijking tussen verwacht en werkelijk energieverbruik per woning .......................................................................................................... 95 Figuur 3-59: Verhouding tussen verwacht en werkelijk verbruik ................ 95 Figuur 3-60: Procentueel verschil werkelijk energieverbruik t.o.v. verwacht verbruik volgens EPB .................................................................................... 96 Figuur 3-61: Gemeten insteltemperatuur vs. energieverbruik .................... 97 Figuur 3-62: Aantal verwarmde ruimtes vs. energieverbruik ....................... 97 Figuur 3-63: Aantal uren leefruimte verwarmd per week vs. energieverbruik ...................................................................................................................... 98 Figuur 3-64: Aantal uren ruimtes verwarmd per week vs. energieverbruik 98 Figuur 3-65: Gemiddelde binnentemperatuur in de leefruimte vs. energieverbruik ............................................................................................ 99 Figuur 3-66: Gedrag ramen sluiten bij verwarmen vs. energieverbruik ..... 100 Figuur 3-67: Energiebewustzijn vs. energieverbruik .................................. 100 Figuur 3-68: Letten op verbruik vs. energieverbruik .................................. 100 Figuur 3-69: Aantal uren min. 1 persoon aanwezig in de woning op een gemiddelde weekdag ................................................................................. 101
TABELLEN Tabel 1-1: Soorten setback toegepast in onderzoek van Woon en Han [38] ......................................................................................................................20 Tabel 1-2: Hoeveelheid energieverbruik voor verwarming afhankelijk van setback- periode [38]....................................................................................21 Tabel 1-3: Hoeveelheid energieverbruik voor verwarming afhankelijk van een verschillende insteltemperatuur [38] ....................................................21 Tabel 1-4: Toepassing van dag en nachtsetback per type thermostaat [32] 24 Tabel 1-5: Het al dan niet uitschakelen van de verwarming in woningen wanneer ramen geopend zijn [43] ...............................................................33 Tabel 1-6: Factoren die de openingsgraad beïnvloeden [40] .......................37 Tabel 1-7: Correlaties tussen omgevingsfactoren en de kans op het openen van ramen [40] .............................................................................................39 Tabel 2-1:Wijziging gezinssituaties per woning ............................................48 Tabel 3-1: K-peil afhankelijk van type woning en bebouwing ......................54 Tabel 3-2: K-peil afhankelijk van hoeveelheid raamoppervlak binnen type I ......................................................................................................................55 Tabel 3-3: E-peil afhankelijk van type woning en bebouwing ......................55 Tabel 3-4: Benodigd gasverbruik voor SWW volgens de methode BBL .......59 Tabel 3-5: Graaddagen per jaar voor België (bron: KMI) ..............................61 Tabel 3-6: Opdeling volgens verwarmingsgedrag in types ...........................66 Tabel 3-7: Tabel dat in aantal en percentage de verdeling ivm type thermostaat over de woningen weergeeft. .................................................69 Tabel 3-8: Nominale afvoerdebieten per soort ruimte ................................83 Tabel 3-9: Verdeling binnenluchtkwaliteit in IDA-klassen ............................91
115
BIJLAGEN BIJLAGE A: Analyse van de temperatuurverlopen voor de wonigen. -
voor de temperatuurmetingen [meetcampagne] (opgedeeld in werk- en weekenddagen) voor resultaten uit enquête
BIJLAGE B: Overzichtstabel gebruikersgedrag.
ZIE CD-ROM : Bijlage C: Enquête. Bijlage D: Overzicht gebouweigenschappen per type woning. Bijlage E: EPB resultaten. Bijlage F: Berekening stelselmethode. Bijlage G: Berekening Bond beter leefmilieu (BBL). Bijlage H: Overzicht CO2-concentratie in de leefruimte en slaapkamer. Bijlage I : Gemiddelde temperatuurverlopen van een standaard werk- en weekenddag per woning.
117
BIJLAGE A
Analyse van de temperatuurverlopen van de wonigen van Haantjeshoek. voor de temperatuurmetingen [meetcampagne] (opgedeeld in werk- en weekenddagen) - voor resultaten uit enquête -
119
< WERKDAGEN
[temperatuurmetingen]
woning
Setback Temperatuurdaling overdag?
Temperatuurdaling 's nachts?
# uur?
min. t° ?
SB-t° bereikt?
instel. t°
min. t° ?
W01
-
-
-
22
W02
11
21,5
W03
8
19,5
W04
7
W05
7
19
21
19
W06
9,5
19
22,5
20
W07
onreg (9)
W08
onreg (5)
18
W09
-
-
W10
7
20,5
W11
0
-
W12
10,5
18,5
W13
-
-
W14
9*
W16
20,5
18,5
ramen openen SB-t° bereikt?
welke soort SB
overshoot temperatuur-daling zichtbaar?
x
-
dag
20
8,5
-
23
21,5
8
11
x
-
21
19
9
8
x
-
8
7
x
iSk2,iSo
7
7
x
-
9,5
9,5
x
-
9
9
x
iSk0+stijging iSk1
20,5
20,5
20,5
18,5
geen gewoon
sterke schommeling
nacht
19,5
18
9
5
22
20,5
8,5
-
21
20,5
7
7
x
-
22
20
9,5
-
x
-
22
19,5
7
10,5
21
18,5
10
-
18,5
21
18,5
7
9
onreg
15
18
15
onreg
onreg
x
-
W17
-
-
22
18
7
-
x
-
W18
onreg (9,5)
19
21,5
19
7,5
9,5
x
-
W19
7,5
18
22
18
5,5
7,5
x
-
W20
11
19,5
22,5
19,5
11
11
x
-
W21
onreg (9)
19,5
22,5
19,5
7,5
9
x
W22
-
-
-
23
23
-
-
x
iSk1,iSk2 (+lichtje iK, iL)
W23
-
-
-
23
20
10,5
-
x
-
W24
7
16
19
9
7
x
-
W25
8,5
17,5
20
17,5
8,5
8,5
x
iSk1,iSk2,iCo
W26
onreg (8,5)
18
22
19
onreg (7)
8,5
x
iV,iSk2,iSo,iC1
Legende:
-
-
16
x
iSk1,iSo,iV x
x
-
iSk1,iSk2,iSo,iCo,iC1
x
iV(heel gevarieerd!) x
onreg (…) = onregelmatig verloop (schattig # uur) *= men verwarmt 's morgens niet < dus nachtverlaging loopt vloeiend over in dagverlaging. = bereiken van een evenwichtstemperatuur
-
-
< WEEKENDDAGEN
[temperatuurmetingen]
woning Temperatuurdaling overdag? SB-t° # uur? min. t° ? bereikt? -
Setback Temperatuurdaling 's nachts? instel. SB-t° min. t° ? t° bereikt?
W01
-
-
W02
11
21,5
W03
8
19,5
W04
7
W05
7
19
21
W06
9,5
19
22,5
W07
onreg (9)
W08
onreg (5)
18
W09
-
-
W10
7
20,5
20,5
18,5 -
nacht
dag
overshoot geen
gewoon
sterke schommeling
temperatuur-daling zichtbaar?
x
-
22
20
8,5
-
23
21,5
8
11
x
21
19
9
8
x
-
8
7
x
iSk2,iSo
19
7
7
x
-
20
9,5
9,5
x
-
9
9
x
iSk0+stijging iSk1
20,5
20,5
20,5
18,5
19,5
18
9
5
22
20,5
8,5
-
21
20,5
7
7
x
22
20
9,5
-
x
22
19,5
7
10,5
21
18,5
10
-
-
x
iSk1,iSo,iV x
-
W11
0
-
W12
10,5
18,5
W13
-
-
W14
9*
18,5
21
18,5
7
9
W16
onreg
15
18
15
onreg
onreg
x
-
W17
-
-
22
18
7
-
x
-
W18
onreg (9,5)
19
21,5
19
7,5
9,5
x
-
W19
7,5
18
22
18
5,5
7,5
x
-
W20
11
19,5
22,5
19,5
11
11
x
-
W21
onreg (9)
19,5
22,5
19,5
7,5
9
x
-
W22
-
-
-
23
23
-
-
x
iSk1,iSk2, (iL)
W23
-
-
-
23
20
10,5
-
x
-
W24
7
16
19
9
7
x
-
W25
8,5
17,5
20
17,5
8,5
x
iSk1,iSk2
W26
onreg (8,5)
18
22
19
8,5 onreg (7)
8,5
x
iV,iSk2,iSo
Legende:
onreg (…) = *= =
-
ramen openen welke soort SB
-
-
16
x
iSk1,iSk2,iSo
x
x
onregelmatig verloop (schattig # uur) men verwarmt 's morgens niet < dus nachtverlaging loopt vloeiend over in dagverlaging. bereiken van een evenwichtstemperatuur
-
< Werk- en weekenddag woningen
aanwezigheid # uur iedereen afwezig
W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26 legende:
[< enquête] Setback intel. temp
SB temp.
ΔT
WD
WE
0
0
22
17
5
6
0
22
O
Off
8
0
20,5
17
3,5
8
4
21,5
20
1,5
8
4
21,5
?
-
10
0
20
O
Off
manueel
gebruik themostaat nachtprogrammeer willekeur verlaging
1 1
0
?
?
-
0
19
15
4
3
0
22
18
4
1
#uren open<SK 0 4
1
8
1
1
1
0
8
5
21
18
3
0
5
22
19
3
9
8
22
16
6
6
6
19
16
3
/
1
9
4
19
17
2
1
9
0
20
O
Off
1 1
0
0
22
16
6
8
0
21,5
16,5
5
8
0
21
15
6
9
0
21
16
5
8
0
20
12
8
5
1
/
/
-
8
5
20
16
4
6
5
19
16
3
8
0
20,5
16
4,5
0
21,5
19
2,5
1
4
Y
1
1 1 1 1
1
1
1 / 1 1
24
1 1 1 1
Y Y Y Y
3 0 0 0 0
1
1
9 9,5
1
1
Y
13,0
1
10
1
0
1 1
1 1
0
Y
1
1
0 2
1
1 1 1 1
= draaien gewoon en weten de ingestelde temperatuur niet exact. = hebben geen thermostaat of gebruiken deze niet. = schakelen de thermostaat uit.
alles open
1
0
? / O
ramen
1
1 1
9
9
roosters
1 1
1 1 1 1
ventileren dag/nachtverlaging
Y Y
6 3
1
0
1
2
1
1
BIJLAGE B
Overzichtstabel gebruikersgedrag
123
15 18 15 16 16 16 15 24 16 16 16 15 15 24 15 24 16 16 18 16 18 16 14 21 24 19
24 19 24 24 24 20 20 24 24 24 19 24 16 24 24 24 24 19 18 20 24 24 24 24 19 23
°C
°C
iL
5,81 -2,22 2,23 2,23 6,24 8,12 5,81 -4,01 2,26 8,12 -2,10 7,89 3,75 3,76 2,20 5,81 -4,08 7,89 -2,84 8,12 3,75 3,72 7,91 8,14 2,26
16,2 17,7 19,3 20,9 19,2 19,8 20,1 21,5 20,5 20,1 22,0 20,8 20,9 19,3 20,3 21,0 22,3 21,2 20,6 21,0 21,8 21,9 21,9 21,6 23,5
18 19 20,5 21,5 20 21 21 22 22 21 23 22,5 22 19,5 22 22 22,5 21 21 20,5 23 22,5 22 22 23
6 8 7 6 7 8 5 16 10 9 8 6 3 5 8 16 8 8 15 8 8 8 7 16 15 24
iB
iS
8 6 8 5 2 10 9 8 6 3 5 8 16 8 8 8 8 1 7 6 15 3
9
2
8 8 1 7 15
iL 6 10 13 16 15 17 13 16 16 15 14 15 15 14 16 16 13 10 15 6 14 15 15 16 15 24
Aantal verwarmde ruimtes
°C
Aantal uren verwarmen weekend
Werkelijke instelt°
2 2 3 3 3 4 4 3 5 2 5 2 4 2 2 3 2 3 3 4 4 2 3 4 3 5
Gemiddelde binnent° meetperiode
-69% -56% -53% -46% -45% -43% -36% -29% -29% -28% -27% -26% -23% -22% -21% -20% -20% -19% -18% -18% -16% -14% -11% -10% 11% 17%
Gemiddelde buitent° meetperiode
%
Verwarmingsgedrag Aantal uren verwarmen werkdag
Temperatuur
Aantal uren min. 1pers aanwezig - WE
Aantal uren min. 1pers aanwezig - WD
Verschil tov EPB
W16 W24 W07 W18 W25 W05 W14 W17 W19 W03 W23 W20 W12 W08 W26 W01 W21 W10 W13 W04 W02 W15 W06 W09 W11 W22
kWh/ m².jaar -62,27 -55,90 -45,99 -53,70 -49,82 -42,40 -32,04 -35,18 -35,03 -24,00 -28,82 -23,38 -20,59 -18,54 -20,16 -21,13 -18,11 -16,64 -20,15 -15,01 -15,59 -12,53 -9,44 -9,35 9,96 18,64
Aanwezigheid Aantal bewoners sept. 2011
Werkelijk verbruik
iB
groep
iS
10 16 15 17 13 2 16 15 14 15 15 14 16 16 13 10 6 14 1 15 6 15 2
15
5
10 6 1 15 15
L LB L LB LB LB LB LB LB ALL LB LB LB LB LB LB LB ALL L ALL LB L ALL LB ALL LB
Energiebewustzijn
iL
iS
groep
1
/ /
1 2
X X X
/ 2
X X X X
2
2 2 1 2 2 1 1 1 2 2 3 2 3 4 3 1 2 4 2 4 2 3 3 2 4 3
2 1
2
1
1 4 9 6
13 8 3 10 11 2 1
24 8 3 10 9 2 1
/
10 24 3 1 4 1
3 1 4 1 4 24 9 6
24 9 6
X X X X X
X X
X X
X X X X X X X
X X X X
X X
Controleert energiefacturen
iSo
1
1
Gedrag ramen sluiten bij verwarmen
iS
Let op energieverbruik
W16 W24 W07 W18 W25 W05 W14 W17 W19 W03 W23 W20 W12 W08 W26 W01 W21 W10 W13 W04 W02 W15 W06 W09 W11 W22
iB
Vindt zichzelf energiebewust
iL
Roosters open
Aantal uren raam open per ruimte
Ventilatiegedrag
X X
X X X X X X X X
X
X X X
X X
X X X
X X X X
X
X
X X X X
X
X X X
X
X
X X X
BIJLAGE C
Enquête
Beste, Graag zouden wij, de thesisstudenten die bij u reeds metingen zijn komen doen, deze vragenlijst door u laten invullen. De antwoorden op de vragen die worden gesteld, zullen ons helpen bij ons thesisonderzoek naar “het energetisch verbruik in woningen”. Wij hebben geprobeerd de vragen zo duidelijk mogelijk op te stellen. Indien er voor u toch onduidelijkheden zijn, lossen we deze graag samen met u op bij het ophalen van de vragenlijst. Omcirkel daarom de vragen die u niet onmiddellijk kan beantwoorden. Privacy: Alle gegevens die worden ingevuld, zijn voor persoonlijk gebruik voor ons eindwerk. Deze zullen dus niet worden doorgegeven aan buitenstaanders. Alvast bedankt!
Elisabeth en Tracy
Indien u vragen heeft, aarzel niet om ons te contacteren: Elisabeth Cnockaert
[email protected] 0472/29.93.47
Tracy Davidson
[email protected] 0494/34.97.92
website onderzoeksgroep: http://www.architectuur.ugent.be/onderzoek/bouwfysica/
1
Familie: _______________________________________________________________________ Straat + nr: ____________________________________________________________________ Aanwezige bewoners bij invullen vragenlijst: ______________________________________________________________________________
1 1.1
ALGEMENE GEGEVENS Wat is het geboortejaar en het geslacht van de bewoners van het huis? Geboortejaar
Geslacht: M / V
Bewoner A: Bewoner B: Bewoner C: Bewoner D: Bewoner E: * In het vervolg van de enquête wordt soms gevraagd een antwoord te geven voor elke bewoner apart. Hiervoor gebruikt u de letters uit deze tabel om aan te geven over welke persoon het gaat.
1.2
Krijgt u minstens 1 keer per week vast bezoek, bv. Schoonmaker, baby-sit, grootmoeder...? Indien ja, vul onderstaande stabel in en geef het vaste tijdstip aan. Functie
Wanneer? dag + uur
Bezoeker X: Bezoeker Y: Bezoeker Z:
1.3
Wat is de belangrijkste bezigheid van elke bewoner? Duid aan in de tabel. Meerdere antwoorden per persoon zijn mogelijk. Huishouden
Werkt thuis
Werkt buitenshuis
Scholier / student
anders
Bewoner A: Bewoner B: Bewoner C: Bewoner D: Bewoner E: Bewoner F:
2
1.4
Sinds welk jaartal woont u in deze woning?
__________________________________________________________________________________ 1.5
Zijn er sinds dat jaartal wijzigingen opgetreden in het aantal bewoners?
(bv: 2008 kind geboren, 2010 volwassen kind gaan studeren, 2011 oudere komt inwonen… ) ... … … … 1.6
Duid aan wat de hoogst genoten opleiding is van de gezinshoofden. Kruis ook de huidige opleiding aan. geen
Lager onderwijs
BSO
TSO
ASO
hogeschool
universiteit
andere
Bewoner A: Bewoner B:
3
2 2.1
VERWARMING Geef aan wanneer welke personen in de aangegeven kamer verblijven op een gewone werkdag.
leefruimte
keuken
badkamer
Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3
4
23:00-23:59
22:00-22:59
21:00-21:59
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
09:00- 9:59
08:00- 8:59
07:00- 7:59
06:00- 6:59
05:00- 5:59
04:00- 4:59
03:00- 3:59
02:00- 2:59
01:00- 1:59
00:00- 0:59
(bv: bewoner A en B zijn van 18u tot 20u in de keuken: schrijf ‘A’ en ‘B’ in de vakjes onder 18:00 en 19:00 ter hoogte van ‘keuken’)
2.2
Geef aan wanneer welke personen in de aangegeven kamer verblijven in het weekend.
leefruimte
keuken
badkamer
slaapkamer 1 slaapkamer 2 slaapkamer 3
2.3
Welk verwarmingssysteem heeft u in elke ruimte? Kruis aan in de tabel. Indien u dit verwarmingssysteem ook werkelijk gebruikt, zet dan een extra kruisje.
(bv:. u heeft een radiator en een elektrische verwarming in de badkamer, maar gebruikt enkel deze laatste: zet 1 kruisje onder centrale verwarming en 2 kruisjes onder elektrisch verwarmingselement bij de badkamer.) Centrale verwarming (radiatoren)
Houtkachel
Gaskachel
Elektrisch verwarmings element
andere
Leefruimte Keuken Badkamer Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3
5
23:00-23:59
22:00-22:59
21:00-21:59
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
9:00-9:59
8:00-8:59
7:00-7:59
6:00-6:59
5:00-5:59
4:00-4:59
3:00-3:59
2:00-2:59
1:00-1:59
0:00-0:59
(bv: bewoner A en B zijn van 18u tot 20u in de keuken: schrijf ‘A’ en ‘B’ in de vakjes onder 18:00 en 19:00 ter hoogte van ‘keuken’)
2.4
Duid aan welke ruimtes in de woning door u worden verwarmd op een gewone werkdag, op elk tijdstip van de dag.
21:00-21:59
22:00-22:59
23:00-23:59
21:00-21:59
22:00-22:59
23:00-23:59
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
09:00- 9:59
08:00- 8:59
07:00- 7:59
06:00- 6:59
05:00- 5:59
04:00- 4:59
03:00- 3:59
02:00- 2:59
01:00- 1:59
00:00- 0:59
(bv: Verwarmt u de badkamer wanneer u om 8:00u een douche neemt, zet dan een kruisje bij het vakje dat hoort bij badkamer en 8:00u.)
leefruimte keuken badkamer Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
09:00- 9:59
08:00- 8:59
07:00- 7:59
06:00- 6:59
05:00- 5:59
04:00- 4:59
03:00- 3:59
02:00- 2:59
Duid aan welke ruimtes in de woning door u worden verwarmd in het weekend, op elk tijdstip van de dag. (bv: Verwarmt u de badkamer wanneer u om 8:00u een douche neemt, zet dan een kruisje bij het vakje dat hoort bij badkamer en 8:00u.) 01:00- 1:59
00:00- 0:59
2.5
leefruimte keuken badkamer Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3
6
2.6
Heeft u een thermostaat in de woning die de verwarming regelt? Indien ja, geef ook aan welke soort thermostaat u heeft en waar deze geplaatst is/zijn:
* nee, ik heb geen thermostaat (ga verder naar vraag 2.16) * ja, ik heb een manuele thermostaat (ga verder naar vraag 2.10) * ja, ik heb een programmeerbare thermostaat ruimte waar die geplaatst is:
______________________________________________________________________ 2.7
U heeft een programmeerbare thermostaat. Gebruik u die ook om een week-/dagscema in te stellen opdat het ‘aan/uit’ schakelen van de verwarming automatisch zou gebeuren? Ja
2.8
/
Neen (ga verder naar vraag 2.9)
U stelt een dag/weekschema in. Bent u tevreden over deze werking? Ja
/
Neen
(ga verder naar vraag 2.10) 2.9
Wat is de reden dat u uw programmeerbare thermostaat niet gebruikt om het uit/aan schakelen van het verwarmingssysteem automatische te laten gebeuren?
______________________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________ 2.10 Met een thermostaat kunt u de gewenste temperatuur instellen. Hoe maakt u hier gebruik van? * ik verander de insteltemperatuur telkens als ik een verandering wens van binnentemperatuur. (ga verder naar vraag 2.13) * ik stel de thermostaat in dat deze tijdens de nacht op een lagere temperatuur ingesteld is. * ik stel de thermostaat in dat deze tijdens de nacht en ook overdag, wanneer niemand aanwezig is, op een lagere temperatuur ingesteld is.
Insteltemperatuur
7
23:00-23:59
22:00-22:59
21:00-21:59
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
09:00- 9:59
08:00- 8:59
07:00- 7:59
06:00- 6:59
05:00- 5:59
04:00- 4:59
03:00- 3:59
02:00- 2:59
01:00- 1:59
00:00- 0:59
2.11 Op welke temperatuur wordt de thermostaat ingesteld in de loop van een doordeweekse dag?
Insteltemperatuur 2.13 Welke bewoners passen de instellingen op de thermostaat aan? _________________________________________________________________________ 2.14 Welke temperatuur stelt u in wanneer: 1 persoon aanwezig is Niemand aanwezig is Wanneer meer dan 2 personen aanwezig zijn Wanneer u op vakantie bent
2.15 In de ruimtes waar u verwarmt met radiatoren, op welke stand stelt u radiatorkraan in? Indien u kranen heeft met een rood-blauwe pijl, kunt u in de tabel schrijven of de radiator volledig open, halfopen of volledig gesloten is. Geen radiator
stand
Max. waarde
Leefruimte Keuken Badkamer Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3 2.16 Wordt de stand van de radiatorkranen aangepast? En zo ja, hoe vaak? * neen, de stand van de radiatorkranen blijft ongewijzigd; er wordt enkel gebruik gemaakt van de thermostaat om de binnentemperatuur aan te passen wanneer ik wil * ja, ik zet de kraan ’s morgens meer open en draai deze ’s avonds opnieuw dicht * ja, ik verander de stand meerdere keren per dag, afhankelijk van de gewenste binnentemperatuur. 2.17 Zijn er binnendeuren in de woning die bewust worden opengelaten wanneer de woning verwarmd wordt?
Dit kan bv. zijn om de naastgelegen ruimte mee op te warmen of omdat het een veelgebruikte doorgang is tussen ruimtes. _____________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ __________________________________________________________________________
8
23:00-23:59
22:00-22:59
21:00-21:59
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
09:00- 9:59
08:00- 8:59
07:00- 7:59
06:00- 6:59
05:00- 5:59
04:00- 4:59
03:00- 3:59
02:00- 2:59
01:00- 1:59
00:00- 0:59
2.12 Op welke temperatuur wordt de thermostaat ingesteld tijdens het weekend?
2.18 Hoe tevreden bent u tijdens de winter met de binnentemperatuur in elke ruimte? Geef per bewoner aan in de tabel: -3 Koud
-2 Fris
-1 Beetje te fris
0 Neutraal
1 Beetje te warm
2 Te warm
3 Veel te warm
Keuken
Leefruimte
Slaapkamer 1
Slaapkamer 2
Slaapkamer 3
Badkamer
Hal
wc
2.19 Wanneer u de verwarming aanzet, is het dan snel genoeg warm? Ja. Nee. 2.20 Welke maatregelen neemt u indien u het te koud vindt? Geen. Kledij aanpassen/dekentje… De verwarming hoger zetten. Warme drank. Andere: _________________________________________________________________ 2.21 Heeft u in de woning last van tocht? Ja. Nee. 9
In welke ruimten? ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ 2.22 Welke maatregelen treft u in geval van tocht? Geen. Kieren en naden dichtstoppen. Tochtrol aan de onderzijde van de deur. Rolluiken naar beneden laten. Gordijnen toedoen. Andere: _________________________________________________________________ 2.23 Ondervindt u in de woning hinder van koudestraling? Koude wanden. Koude vloer (koude voeten...). Koude ramen. Geen. In welke ruimten? ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ 2.24 Welke maatregelen treft u in geval van koudestraling? Geen. Kledij aanpassen/dekentje… Vloertapijt. Rolluiken naar beneden laten. Gordijnen toedoen. De verwarming hoger zetten.. Andere: _________________________________________________________________ 2.25 Bent u tevreden met de huidige manier van verwarmen? ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ 2.26 Op welke lichaamsdelen ervaart u koude? Hoofd.
Onderarm.
Rug.
Handen.
Borst.
Bovenbeen.
Buik.
Onderbeen.
Bovenarm.
Voeten.
10
2.27 Zet u voor het slapen gaan de deur van de leefruimte open zodat de warmte naar de slaapkamers kan? Ja. Nee.
Opmerkingen: _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________
3
ENERGIEVERBRUIK
ELEKTRICITEIT 3.1
Controleert u zelf uw elektriciteitsgebruik door regelmatig de meterstanden bij te houden? Nee. Ja.
3.2
Heeft u een overzicht (factuur) van uw elektriciteitsverbruik? Nee. Geef hier een zo goed mogelijke schatting. … (kWh) Ja. Hoeveel elektriciteit heeft u gebruikt volgens uw laatste overzichten? Zou u deze papieren ter controle kunnen klaarleggen bij de ophaling van de enquête, aub?
1. Van wanneer tot wanneer was de periode van het laatste overzicht? (D/M/J) Van … / … / … Tot … / … / … enkeltarief (u heeft slechts één teller) … (kWh) dubbeltarief (u heeft twee tellers) laagtarief (maan) … (kWh) hoogtarief (zon) … (kWh)
11
2. Van wanneer tot wanneer was de periode van het voorlaatste overzicht? (D/M/J) Van … / … / … Tot … / … / … enkeltarief (u heeft slechts één teller) … (kWh) dubbeltarief (u heeft twee tellers) laagtarief (maan) … (kWh) hoogtarief (zon) … (kWh) 3.3
Wordt erop gelet dat het licht uitgeschakeld is bij het verlaten van een ruimte? Ja
/
Neen
GAS 3.4
Controleert u zelf uw gasgebruik door regelmatig de meterstanden bij te houden? Nee Ja
3.5
Heeft u een overzicht (factuur) van uw gasverbruik? Nee, ik gebruik geen gas. Nee. Geef hier een zo goed mogelijke schatting: … (m3 of MJ) Ja. Hoeveel gas heeft u gebruikt volgens uw laatste overzichten? Zou u deze papieren ter controle kunnen klaarleggen bij de ophaling van de enquête.
1. Van wanneer tot wanneer was de periode van het laatste overzicht? (D/M/J) Van … / … / … Tot … / … / … …. m3 of MJ
Gasgebruik
2. Van wanneer tot wanneer was de periode van het voorlaatste overzicht? (D/M/J) Van …
/
Gasgebruik
…
/
…
Tot
…
/
…
/
…
…. m3 of MJ
12
FORNUIS 3.6
Gebruikt u om te koken een gasfornuis of kookt u op een elektrisch vuur? Gas
Elektriciteit
Keuken 3.7
Hoe vaak wordt er gekookt (waarbij gebruik gemaakt wordt van het fornuis)? _______ /dag
3.8
______ / week
Wordt hierbij steeds de dampkap ingeschakeld? Ja
/
Neen
Opmerkingen: _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________
4
ENERGIEBEWUSTZIJN
4.1
Bent u energiebewust?
Ja
/
Neen
Indien ja: welke maatregelen neemt u in uw woning (bv. erop letten dat het licht uit is bij verlaten van de kamer, douchespaarkop, meer douchen ipv baden …) _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ 4.2
Let u op uw energieverbruik omwille van de hoge kostprijs? Let niet op energieverbruik; als het koud is dan gaat de verwarming volledig open probeer op energieverbruik te letten; af en toe de verwarming iets minder hard zetten ik controleer en vergelijk mijn energiefacturen met elkaar
4.3
Indien de kostprijs voor gas goedkoper was zou u dan meer verwarmen? Ja Neen 13
5 5.1
WARMWATERVOORZIENING Verwarmt u uw water op gas of op elektriciteit? (Gas: u heeft een toevoerbuis ; elektriciteit: u heeft een kabel) Gebruikt u hierbij een geiser of een boiler?
(boiler: warm water wordt opgeslagen in een vat. Indien vat leeg gebruikt, tijdelijk geen warm water ; geiser: geen vat, water wordt opgewarmd wanneer warm water wordt gebruikt) Gas boiler
geiser
Elektriciteit boiler
geiser
Keuken badkamer
5.2
Hoe vaak neemt elke bewoner een douche en/of een bad per week?
Plaats voor elke bewoner een B voor baden en/of een D voor douchen onder het juiste aantal. Hoe lang duurt het nemen van een douche/bad gemiddeld per keer? Geef een schatting voor elke bewoner in minuten voor baden en douchen apart in de laatste kolom. 1 keer 2 keer 3 keer 4 keer 5 keer 6 keer 7 keer
baden
douchen
bewoner A bewoner B bewoner C bewoner D bewoner E extra: indien er bewoners zijn die steeds koud douchen, omcirkel deze dan in de tabel
14
6 6.1
VENTILEREN In welke ruimtes hebben de ramen roosters? Staan deze meestal in open of gesloten toestand?
Duid aan in de tabel. Ramen met rooster
Meestal open
Meestal gesloten
leefruimte keuken badkamer Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3
6.2
Hoe vaak verandert u de stand van de ventilatieroosters in de ramen per ruimte in wintersituatie? Plaats een kruisje onder de frequentie. dagelijks
wekelijks
nooit
leefruimte keuken badkamer Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3
badkamer
Slaapkamer 3
Slaapkamer 2
Slaapkamer 1
keuken
Om welke reden(en) opent u meestal de roosters in de ramen?
leefruimte
6.3
Voor de frisse lucht Verkoeling. (temperatuur regelen) Om condensatie te verwijderen Om vieze lucht te verwijderen ( bv rook, kookluchten, geur huisdieren) Andere reden Ik open mijn roosters hier eigenlijk nooit.
15
6.4
Waar en wanneer zet u uw ramen open in de winter? We gaan uit van een gemiddelde winterdag: niet extreem koud (0°C tot 5°C), niet te veel wind, geen regen en sneeuw. Kruis aan wanneer de ramen geopend zijn.
leefruimte keuken badkamer Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3
badkamer
Slaapkamer 3
Slaapkamer 2
Slaapkamer 1
keuken
Om welke reden(en) opent u meestal de ramen in wintersituatie? Meerdere antwoorden zijn mogelijk per ruimte.
leefruimte
6.5
Voor de frisse lucht Verkoeling. (temperatuur regelen) Om condensatie te verwijderen Om vieze lucht te verwijderen ( bv rook, kookluchten, geur huisdieren) Andere reden Ik open mijn ramen hier eigenlijk nooit.
16
23:00-23:59
22:00-22:59
21:00-21:59
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
09:00- 9:59
08:00- 8:59
07:00- 7:59
06:00- 6:59
05:00- 5:59
04:00- 4:59
03:00- 3:59
02:00- 2:59
01:00- 1:59
00:00- 0:59
(vb: Als u ’s morgens wakker wordt om 9 uur, in slaapkamer 2, zet u het raam gewoonlijk open tot ’s middags. Zet dan kruisjes bij de vakjes die horen bij slaapkamer 2 en 9, 10, 11 en 12 uur.)
badkamer
Slaapkamer 3
Slaapkamer 2
Slaapkamer 1
keuken
Om welke reden(en) sluit u meestal de ramen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
leefruimte
6.6
Tegen de tocht Tegen de koude. (temperatuur regelen) Om geluid van buiten tegen te houden Om vieze lucht van buiten tegen te houden Om veiligheidsredenen Andere reden 6.7
Hoeveel opengaande ramen zijn er in elke kamer? Als de ramen open staan, staan ze dan open op een kier of meer open? Aantal opengaande ramen
Open op kipstand
Open op een kier
Meer open dan een kier
leefruimte keuken Slaapkamer 1 Slaapkamer 2 Slaapkamer 3 badkamer
6.8
Wanneer alle bewoners de woning verlaten, verandert u dan het aantal open ramen? Ja, ik doe alle ramen dicht Ja, ik doe een paar ramen dicht Ja, ik doe een paar ramen extra open Nee, het blijft gelijk
6.9
Wanneer de verwarming aan staat, verandert u dan het aantal open ramen? Ja, ik doe alle ramen dicht Ja, ik doe een paar ramen dicht Ja, ik doe een paar ramen extra open Nee, het blijft gelijk
17
6.10 Wanneer de weersomstadigheden wijzigen (sneeuw, regen, wind), verandert u dan het aantal open ramen? Ja, ik doe alle ramen dicht Ja, ik doe een paar ramen dicht Ja, ik doe een paar ramen extra open Nee, het blijft gelijk 6.11 Hoe tevreden bent u tijdens de winter met de luchtkwaliteit in elke ruimte? Geef aan op de schaal: -1 -2 Ontevreden Zeer ontevreden
0 Neutraal
1 Tevreden
2 Zeer tevreden
Bewoner A Bewoner B 6.12 Op welke stand is het mechanisch ventilatiesysteem meestal ingesteld? _______________________________________________________________________ 6.13 Om welke redenen wordt er naar een hogere stand geschakeld? _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ 6.14 Om welke redenen wordt er naar een lagere stand geschakeld? _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ 6.15 Hoeveel bewoner(s) wijzigen de ingestelde stand van het ventilatiesysteem? er is een vaste persoon die de ventilatie regelt: _______________________________ iedereen verandert de ventilatiestanden 6.16 Hoe vaak wordt de stand van het ventilatiesysteem gewijzigd? meerdere keren per dag wekelijks nooit
18
Instelpunt 6.18 Op welke manier gebruikt u het ventilatiesysteem? U schakelt tussen de standen volgens wat voorgeschreven staat (bv. u gaat douchen of er komen vrienden eten dus schakelt u naar hoogste stand, u verlaat de woning dus schakelt naar de laagste stand,..) U wijzigt de stand voor uw eigen comfort (bv. wanneer het systeem op bepaalde tijdstippen in een te lage/te hoge stand staat merkt u zelf dat u iets dient te wijzigen) 6.19 Schakelt u naar de laagste stand bij het verlaten van de woning? Ja
/
Neen
6.20 Schakelt u naar een specifieke stand als u gaat slapen? Zo ja, welke stand? Ja
/
Neen
6.21 Hoe tevreden zijn de verschillende bewoners met het ventilatiesysteem? Plaats een kruisje in de tabel voor elke bewoner zeer ontevreden
ontevreden
neutraal
Tevreden
Zeer tevreden
Bewoner A Bewoner B Bewoner C Bewoner D Bewoner E
6.22 Indien u ontevreden bent over het ventilatiesysteem, wat zijn hiervoor de belangrijkste redenen? (bv. teveel tocht, geluidshinder, …) __________________________________________________________________________________ 6.23 Kunt u twee positieve punten geven over het ventilatiesysteem? __________________________________________________________________________________
19
23:00-23:59
22:00-22:59
21:00-21:59
20:00-20:59
19:00-19:59
18:00-18:59
17:00-17:59
16:00-16:59
15:00-15:59
14:00-14:59
13:00-13:59
12:00-12:59
11:00-11:59
10:00-10:59
09:00- 9:59
08:00- 8:59
07:00- 7:59
06:00- 6:59
05:00- 5:59
04:00- 4:59
03:00- 3:59
02:00- 2:59
01:00- 1:59
00:00- 0:59
6.17 Wat is het instelpunt van het ventilatiesysteem (stand 1-3)?
7 7.1
VOCHT Heeft u in een van de ruimtes last van schimmel en vochtproblemen? Duid aan per ruimte de grootte van het probleem: 0= geen probleem, 1= beetje last van vocht, 2= groot vochtprobleem. Kruis ook aan wat het probleem is. Vlekken op de muren en/of geurhinder.
(bv: in de slaapkamer zijn er kleine schimmelvlekjes tegen de muur, dan zet je in de kolom grootte van het probleem een 1 en zet je een kruisje bij vlekken tegen de muur) Grootte van het probleem
Vlekken tegen de muren
Geurhinder
keuken leefruimte Slaapkamer 1 (naast badkamer) Slaapkamer 2 (grootste kamer aan tuinzijde) Slaapkamer 3 (kleinste kamer aan tuinzijde) badkamer kelder
Bedankt!!
Opmerkingen: _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________________________
20
BIJLAGE D Variaties in gebouwschil voor woningtype I
oriëntatie voorgevel
ZO
NW
bebouwing
midden
hoek (oriëntatie vrije gevel) X (ZW)
raam leefruimte
raam slaapkamer voorgevel
klein
groot
enkel
dubbel
X
-
-
W01_I_Hw_ZO
X
W03_I_M_ZO
X
X
W04_I_M_ZO
X
X
W06_I_M_ZO
X
X
X
X
W07_I_M_ZO
X
X
X
X
W08_I_M_ZO
X
X
X
X
W10_I_M_ZO
X
X
W11_I_M_ZO
X
X
X
X
W12_I_M_ZO
X
X
X
X
X
X X
X
X
X (ZW)
X
X
-
W13_I_Hw_NW
X
W14_I_M_NW
X
X
X
X
W15_I_M_NW
X
X
X
X
W16_I_M_NW
X
X
W20_I_M_NW
X
X
X X
X X
W21_I_M_NW
X
X
X
X
W22_I_Ho_NW
X
X
-
X (NO)
-
-
BIJLAGE E Resultaten EPB-software
E-peil K-peil
W01_I_hW_ZO W02_G_M_ZO W03_I_M_ZO W04_I_M_ZO W05_G_M_ZO W06_Ig_M_ZO W07_I_M_ZO W08_I_M_ZO W09_G_M_ZO W10_I_M_ZO W11_I_M_ZO W12_I_M_ZO W13_I_hW_NW W14_I_M_NW W15_I_M_NW W16_I_M_NW W17_H_hO_NW W18_H_hW_NW W19_H_hO_NW W20_I_M_NW W21_I_M_NW W22_I_hO_NW W23_V_hW_ZO W24_V_M_ZO W25_V_hO_ZO W26_V_M_ZO
84 80 76 79 80 77 78 77 80 79 79 80 83 77 75 78 91 92 91 77 78 83 83 80 84 80
50 47 42 44 47 43 43 43 47 44 43 43 50 42 42 44 54 54 54 44 44 50 51 47 51 47
transmissie- ventilatie- zonneverliezen verliezen winsten
eind energieverbruik
MJ
MJ
MJ
MJ
34915 41701 25913 27316 41701 26549 26549 26546 41701 26847 26557 26557 34915 26088 26088 26847 38425 38424 38425 26847 26847 34918 44259 37490 44259 37490
23093 27625 22260 22260 27778 22260 22963 22260 27778 23565 24071 23970 22375 23197 22293 22962 24532 24532 24532 22962 22962 22924 26669 26911 26669 26911
19192 13164 13878 17612 13164 15492 15130 15247 13164 15432 15247 15492 14894 12781 12531 13484 17958 21610 17958 12851 12616 13145 18881 15763 16373 15143
46636 60148 37678 37498 60328 37712 38543 37721 60328 39527 39804 39665 48986 39382 38492 40051 54622 52652 54622 40035 40180 49560 60200 54904 61680 54423
primair Everbruik /m² kWh/ m².jaar 148,2 121,0 123,4 129,4 121,3 126,2 126,9 125,5 121,3 129,7 129,9 130,4 146,6 125,3 123,0 128,3 160,3 162,3 160,3 126,7 126,8 146,3 178,8 163,8 180,1 164,0
netto energiebehoefte voor verwarming kWh/ m².jaar 84,9 74,4 68,6 68,3 74,6 68,7 70,2 68,7 74,6 72,0 72,5 72,2 87,1 71,7 70,1 72,9 95,6 92,2 95,6 72,9 73,2 90,2 109,6 98,5 112,3 99,1
BIJLAGE F Resultaten stelselmethode meetperiode
W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26
datum start eind 16/12/11 26/12/11 14/01/12 23/01/12 6/01/12 14/01/12 6/01/12 14/01/12 6/01/12 14/01/12 14/01/12 23/01/12 23/01/12 1/02/12 14/01/12 23/01/12 18/02/12 2/03/12 17/02/12 2/03/12 6/01/12 14/01/12 14/01/12 23/01/12 1/02/12 18/02/12 16/12/11 26/12/11 14/01/12 23/01/12 16/12/11 26/12/11 1/02/12 18/02/12 23/01/12 1/02/12 23/01/12 1/02/12 18/02/12 2/03/12 1/02/12 17/02/12 23/01/12 1/02/12 1/02/12 17/02/12 1/02/12 18/02/12 2/03/12 10/03/12 23/01/12 1/02/12
# dagen 10,1 9,3 7,8 7,8 7,7 9,1 9,0 9,2 13,3 13,3 7,9 9,2 16,7 10,1 9,2 10,1 16,6 9,0 8,9 13,3 16,0 8,8 16,0 16,6 7,7 8,9
periode leverancier graaddagen 120,4 112,5 75,1 77,1 75,1 112,5 140,5 112,5 145,5 145,5 75,1 110,4 316,7 120,4 112,5 120,4 316,7 140,5 140,5 145,5 316,7 140,5 316,7 316,7 76,0 140,5
verbruik (kWh) 630,0 762,0 285,4 364,4 457,5 480,5 364,6 462,1 1013,6 581,8 428,8 474,5 783,7 374,2 399,6 264,4 1424,0 493,4 625,1 489,7 1115,4 908,2 1750,7 1085,7 423,0 587,0
datum start eind 28/08/08 9/09/11 22/10/08 9/09/11 24/09/09 24/09/11 7/09/09 9/09/11 28/08/08 9/09/11 29/08/08 9/09/11 3/09/09 13/09/11 5/02/08 9/09/11 7/09/09 9/09/11 29/08/08 9/09/11 1/09/08 13/09/11 14/09/09 31/08/11 1/01/09 31/08/11 29/09/09 31/08/11 1/09/08 31/08/11 29/08/08 2/09/11 * twee aparte periodes
4/10/09 3/09/08 30/09/09 7/09/08 10/09/09 29/08/08 18/08/08 24/06/08
31/08/11 1/09/11 5/09/11 1/09/11 31/08/11 2/09/11 31/08/11 31/08/11
# dagen 1107 1052 730 732 1107 1106 740 1312 732 1106 1107 716 972 701 1094 1099 694 696 1093 705 1089 720 1099 1108 1163
graaddagen 7092 6915 4697 4710 7092 7092 4710 7759 4710 7092 7092 4710 6118 4673 7092 7092 4633 4673 7092 4673 7092 4673 7092 7092 7111
resultaat verbruik (kWh) 36440 47375 17571 21421 35108 33303 13620 31651 21342 42233 32034 25652 23871 20635 14322 37665 18866 26207 28696 20218 55841 29328 23895 33755 40379
Qtot/ graaddag 5,342 6,680 3,922 5,055 8,295 3,816 2,389 4,134 0,950 5,210 4,049 1,259 2,224 2,512 2,407 4,080 3,093 3,583 2,985 3,115 3,975 5,162 3,458 7,069 3,231
SWW/ dag -1,307 1,123 -1,167 -3,263 -21,424 5,641 3,199 -0,324 23,042 4,779 2,996 27,546 10,565 12,694 -2,509 7,941 6,539 13,596 6,885 8,028 25,388 7,228 -0,575 -14,779 14,963
BIJLAGE G
123 171 123 123 171 123 123 123 171 123 123 123 123 123 123 123 125 125 125 123 123 123 154 154 154 154
3 4 2 4 4 3 4 3 4 3 3 4 3 4 3 2 4 3 5 3 2 5 5 2 4 3
4,771 5,872 3,557 5,872 5,872 4,771 5,872 4,771 5,872 4,771 4,771 5,872 4,771 5,872 4,771 3,557 5,872 4,771 6,906 4,771 3,557 6,906 6,906 3,557 5,872 4,771
kWh
kWh
48,21 54,56 27,80 45,67 45,31 43,34 53,05 43,83 77,81 63,32 37,51 53,89 79,47 59,21 44,00 35,91 97,44 42,94 61,79 63,22 57,06 60,71 110,64 59,02 45,39 42,39
629,96 761,98 285,42 364,39 457,52 480,54 364,60 462,10 1013,60 581,83 428,81 474,54 783,71 374,20 399,65 264,41 1424,01 493,36 625,11 489,69 1115,43 908,21 1750,68 1085,65 422,97 587,00
581,75 707,42 257,62 318,72 412,22 437,20 311,55 418,27 935,79 518,51 391,31 420,65 704,24 314,99 355,65 228,49 1326,57 450,42 563,31 426,48 1058,38 847,50 1640,04 1026,63 377,58 544,60
120,4 112,5 75,1 77,1 75,1 112,5 140,5 112,5 145,5 145,5 75,1 110,4 316,7 120,4 112,5 120,4 316,7 140,5 140,5 145,5 316,7 140,5 316,7 316,7 76,0 140,5
Q/GD 4,83 6,29 3,43 4,13 5,49 3,89 2,22 3,72 6,43 3,56 5,21 3,81 2,22 2,62 3,16 1,90 4,19 3,21 4,01 2,93 3,34 6,03 5,18 3,24 4,97 3,88
kWh/ 2357GD
kWh/ (jaar,m²)
11388,56 14821,20 8085,47 9743,51 12937,33 9159,82 5226,45 8763,13 15159,13 8399,58 12281,14 8980,82 5241,22 6166,36 7451,19 4473,09 9872,82 7556,18 9450,02 6908,64 7876,83 14217,47 12205,79 7640,56 11710,02 9136,15
92,59 86,67 65,74 79,22 75,66 74,47 42,49 71,24 88,65 68,29 99,85 73,01 42,61 50,13 60,58 36,37 78,98 60,45 75,60 56,17 64,04 115,59 79,26 49,61 76,04 59,33
verhouding SWW/Qtot
kWh
# graaddagen
SWWtot
# dagen 10,10 9,29 7,82 7,78 7,72 9,08 9,03 9,19 13,25 13,27 7,86 9,18 16,66 10,08 9,22 10,10 16,59 9,00 8,95 13,25 16,04 8,79 16,02 16,59 7,73 8,89
Qtot
genormaliseerd gasverbruik verwarming
W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26
kWh
Etot
gasverbruik verwarming / jaar vlg EB
m²
verbruik SWW/dag
# bewoners /gezin meetperiode
bruto vloeropp.
WINTER 2012
Resultaten methode BBL
8% 8% 11% 14% 11% 10% 17% 10% 8% 12% 10% 13% 11% 19% 12% 16% 7% 10% 11% 15% 5% 7% 7% 6% 12% 8%
3 4 2 4 4 3 3 2 4 3 3 4 3 4 2 2 3 3 5 2 2 5 5 2 3 2
4,771 5,872 3,557 5,872 5,872 4,771 4,771 3,557 5,872 4,771 4,771 5,872 4,771 5,872 3,557 3,557 4,771 4,771 6,906 3,557 3,557 6,906 6,906 3,557 4,771 3,557
kWh
5281,55 6177,58 2596,48 4298,47 6500,55 5276,78 3530,58 4666,55 3492,41 5276,78 6500,55 3416,07 5707,80 2493,33 3891,17 5243,38 3311,11 4806,45 3887,61 2507,56 7520,44 4972,19 3908,95 5286,32 4136,59
36440,00 47375,00 17571,20 21420,68 35108,00 33303,00 13620,00 31651,00 21342,00 42233,00 32034,00 25651,64 23871,40 20635,00 14322,00 37665,00 18865,92 26206,52 28696,00 20218,44 55841,00 29327,72 23894,52 33755,20 40379,08
31158,45 41197,42 14974,72 17122,21 28607,45 28026,22 10089,42 26984,45 17849,59 36956,22 25533,45 22235,57 18163,60 18141,67 10430,83 32421,62 15554,81 21400,07 24808,39 17710,88 48320,56 24355,53 19985,57 28468,88 36242,49
7092,0 6914,8 4697,3 4709,5 7092,0 7092,0 4709,5 7759,1 4709,5 7092,0 7092,0 4709,5 6117,7 4673,0 7092,0 7092,0 4632,9 4673,0 7092,0 4673,0 7092,0 4673,0 7092,0 7092,0 7111,1
Q/GD 4,39 5,96 3,19 3,64 4,03 3,95 2,14 3,48 3,79 5,21 3,60 4,72 2,97 3,88 1,47 4,57 3,36 4,58 3,50 3,79 6,81 5,21 2,82 4,01 5,10
kWh/ 2357GD
kWh/ (jaar,m²)
10355,39 14042,68 7513,98 8569,29 9507,58 9314,41 5049,53 8197,13 8933,32 12282,26 8485,95 11128,41 6997,99 9150,42 3466,65 10775,20 7913,55 10793,91 8244,98 8933,14 16059,16 12284,61 6642,13 9461,53 12012,71
84,19 82,12 61,09 69,67 55,60 75,73 41,05 66,64 72,63 99,86 68,99 90,47 56,89 74,39 28,18 86,20 63,31 86,35 67,03 72,63 130,56 79,77 43,13 61,44 78,00
verhouding SWW/Qtot
kWh
# graaddagen
SWWtot
# dagen ##### ##### 730,00 732,00 ##### ##### 740,00 ##### 732,00 ##### ##### 716,00 972,00 701,00 ##### ##### 694,00 696,00 ##### 705,00 ##### 720,00 ##### ##### #####
kWh
genormaliseerd gasverbruik verwarming
123 171 123 123 171 123 123 123 171 123 123 123 123 123 123 123 125 125 125 123 123 123 154 154 154 154
kWh
Qtot
gasverbruik verwarming / jaar vlg EB
W01 W02 W03 W04 W05 W06 W07 W08 W09 W10 W11 W12 W13 W14 W15 W16 W17 W18 W19 W20 W21 W22 W23 W24 W25 W26
verbruik SWW/dag
# bewoners /gezin sept. 2011
bruto vloeropp.
2008-2011
m²
Etot
14% 13% 15% 20% 19% 16% 26% 15% 16% 12% 20% 13% 24% 12% 27% 14% 18% 18% 14% 12% 13% 17% 16% 16% 10%
BIJLAGE H
CO2-concentratie metingen voor woningen Haantjeshoek Leefruimte (iL) en Slaapkamer ouders (iSo)
Woningen: W01 W02 W03 W04 W07 W09 W10 W11 W12 W14 W15 W16 W17 W18 W20 W24 W25 W26
-500
23/01/2012 12:00
22/01/2012 12:00
21/01/2012 12:00
20/01/2012 12:00
19/01/2012 12:00
26/12/2011 16:48
24/12/2011 16:48
22/12/2011 16:48
20/12/2011 16:48
18/12/2011 16:48
16/12/2011 16:48
3000
18/01/2012 12:00
2000
17/01/2012 12:00
16/01/2012 12:00
15/01/2012 12:00
14/01/2012 12:00
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W01 - iL
2500
2000 CO2concentratie
1500 IDA 1
1000 IDA 2
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W02 - iL
1500 CO2concentratie
1000 IDA 1
500
IDA 2
IDA 3
0
13/01/2012 16:48
12/01/2012 16:48
11/01/2012 16:48
10/01/2012 16:48
1200 13/01/2012 12:00
12/01/2012 12:00
11/01/2012 12:00
10/01/2012 12:00
9/01/2012 12:00
8/01/2012 12:00
7/01/2012 12:00
6/01/2012 12:00
1400
9/01/2012 16:48
8/01/2012 16:48
7/01/2012 16:48
6/01/2012 16:48
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W03 - iL
1200
1000
800 CO2concentratie
IDA 1
600
400 IDA 2
200 IDA 3
0
CO2-concentratie W04 - iL
1000
800 CO2concentratie
600 IDA 1
400
IDA 2
200
IDA 3
0
-200
1/03/2012 9:36
28/02/2012 9:36
26/02/2012 9:36
24/02/2012 9:36
1400
1000
800
200
0 1/02/2012 16:48
31/01/2012 16:48
30/01/2012 16:48
29/01/2012 16:48
28/01/2012 16:48
27/01/2012 16:48
26/01/2012 16:48
25/01/2012 16:48
24/01/2012 16:48
23/01/2012 16:48
1400
22/02/2012 9:36
20/02/2012 9:36
18/02/2012 9:36
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W07 - iL
1200
1000
800 CO2concentratie
IDA 1
600
400 IDA 2
200 IDA 3
0
CO2-concentratie W09 - iL
1200
CO2concentratie
600 IDA 1
400
IDA 2
IDA 3
-200
14/01/2012 12:00
13/01/2012 12:00
12/01/2012 12:00
11/01/2012 12:00
10/01/2012 12:00
1400 1/03/2012 9:36
28/02/2012 9:36
26/02/2012 9:36
24/02/2012 9:36
22/02/2012 9:36
20/02/2012 9:36
18/02/2012 9:36
1400
9/01/2012 12:00
8/01/2012 12:00
7/01/2012 12:00
6/01/2012 12:00
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W10 - iL
1200
1000
800 CO2concentratie
IDA 1
600
400 IDA 2
200 IDA 3
0
CO2-concentratie W11 - iL
1200
1000
800 CO2concentratie
600 IDA 1
400
IDA 2
200
IDA 3
0
17/02/2012 19:12
15/02/2012 19:12
13/02/2012 19:12
11/02/2012 19:12
9/02/2012 19:12
23/01/2012 12:00
22/01/2012 12:00
21/01/2012 12:00
20/01/2012 12:00
19/01/2012 12:00
18/01/2012 12:00
17/01/2012 12:00
16/01/2012 12:00
15/01/2012 12:00
14/01/2012 12:00
6000
7/02/2012 19:12
2500
5/02/2012 19:12
3/02/2012 19:12
1/02/2012 19:12
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W12 - iL
5000
4000 CO2concentratie
3000 IDA 1
2000 IDA 2
1000 IDA 3
0
CO2-concentratie leefruimte - W13
2000
1500 CO2concentratie
IDA 1
1000
IDA 2
500
IDA 3
0
23/01/2012 12:00
22/01/2012 12:00
21/01/2012 12:00
20/01/2012 12:00
19/01/2012 12:00
2000
18/01/2012 12:00
26/12/2011 16:48
24/12/2011 16:48
22/12/2011 16:48
20/12/2011 16:48
18/12/2011 16:48
1800
17/01/2012 12:00
16/01/2012 12:00
15/01/2012 12:00
16/12/2011 16:48
-200
14/01/2012 12:00
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W14 - iL
1600
1400
1200 CO2concentratie
1000 IDA 1
800
600 IDA 2
400 IDA 3
200
0
CO2-concentratie W15 - iL
1800
1600
1400
1200 CO2concentratie
1000 IDA 1
800
600
IDA 2
400
IDA 3
200
0
17/02/2012 16:48
15/02/2012 16:48
13/02/2012 16:48
11/02/2012 16:48
9/02/2012 16:48
1400
26/12/2011 19:12
25/12/2011 19:12
24/12/2011 19:12
23/12/2011 19:12
22/12/2011 19:12
21/12/2011 19:12
20/12/2011 19:12
19/12/2011 19:12
18/12/2011 19:12
17/12/2011 19:12
1400
7/02/2012 16:48
5/02/2012 16:48
3/02/2012 16:48
16/12/2011 19:12
-200
1/02/2012 16:48
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W16 - iL
1200
1000
800 CO2concentratie
IDA 1
600
400 IDA 2
200 IDA 3
0
CO2-concentratie W17 - iL
1200
1000
800 CO2concentratie
IDA 1
600
400
IDA 2
200
IDA 3
0
-200
2/03/2012 7:12
1/03/2012 7:12
29/02/2012 7:12
28/02/2012 7:12
1600
1/02/2012 19:12
31/01/2012 19:12
30/01/2012 19:12
29/01/2012 19:12
28/01/2012 19:12
27/01/2012 19:12
26/01/2012 19:12
25/01/2012 19:12
24/01/2012 19:12
23/01/2012 19:12
1400
27/02/2012 7:12
26/02/2012 7:12
25/02/2012 7:12
24/02/2012 7:12
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W18 - iL
1200
1000
800 CO2concentratie
IDA 1
600
400 IDA 2
200 IDA 3
0
CO2-concentratie W20 - iL
1400
1200
1000 CO2concentratie
800 IDA 1
600
IDA 2
400
200
IDA 3
0
-200
28/01/2012 9:07
27/01/2012 21:07
27/01/2012 9:07
26/01/2012 21:07
26/01/2012 9:07
25/01/2012 21:07
1200 11/02/2012 16:48
10/02/2012 16:48
9/02/2012 16:48
8/02/2012 16:48
7/02/2012 16:48
6/02/2012 16:48
5/02/2012 16:48
4/02/2012 16:48
3/02/2012 16:48
2500
25/01/2012 9:07
24/01/2012 21:07
24/01/2012 9:07
23/01/2012 21:07
CO2-concentratie metingen LEEFRUIMTE (iL)
CO2-concentratie W25 - iL
2000
1500 CO2concentratie
IDA 1
1000 IDA 2
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W26 - iL
1000
800 CO2concentratie
600 IDA 1
400
IDA 2
200
IDA 3
0
-500
23/01/2012 12:00
22/01/2012 12:00
21/01/2012 12:00
20/01/2012 12:00
19/01/2012 12:00
18/01/2012 12:00
3500 25/12/2011 19:12
24/12/2011 19:12
23/12/2011 19:12
22/12/2011 19:12
21/12/2011 19:12
20/12/2011 19:12
19/12/2011 19:12
18/12/2011 19:12
2500
17/01/2012 12:00
16/01/2012 12:00
15/01/2012 12:00
17/12/2011 19:12
-500
14/01/2012 12:00
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W01 - iSo
2000
1500 CO2concentratie
IDA 1
1000 IDA 2
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W02 - iSo
3000
2500
2000 CO2concentratie
IDA 1
1500
1000
IDA 2
500
IDA 3
0
-500
13/01/2012 16:48
12/01/2012 16:48
11/01/2012 16:48
10/01/2012 16:48
4500 13/01/2012 14:24
12/01/2012 14:24
11/01/2012 14:24
10/01/2012 14:24
9/01/2012 14:24
8/01/2012 14:24
7/01/2012 14:24
6/01/2012 14:24
3500
9/01/2012 16:48
8/01/2012 16:48
7/01/2012 16:48
6/01/2012 16:48
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W03 - iSo
3000
2500 CO2concentratie
2000 IDA 1
1500 IDA 2
1000
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W04 - iSo
4000
3500
3000 CO2concentratie
2500
2000 IDA 1
1500
IDA 2
1000
500
IDA 3
0
1/03/2012 9:36
28/02/2012 9:36
26/02/2012 9:36
24/02/2012 9:36
2000
1400
400
200
0 1/02/2012 16:48
31/01/2012 16:48
30/01/2012 16:48
29/01/2012 16:48
28/01/2012 16:48
27/01/2012 16:48
26/01/2012 16:48
25/01/2012 16:48
24/01/2012 16:48
23/01/2012 16:48
3000
22/02/2012 9:36
20/02/2012 9:36
18/02/2012 9:36
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W07 - iSo
2500
2000 CO2concentratie
1500 IDA 1
1000 IDA 2
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W09 - iSo
1800
1600
1200 CO2concentratie
1000 IDA 1
800
600
IDA 2
IDA 3
13/01/2012 12:43
12/01/2012 12:43
11/01/2012 12:43
10/01/2012 12:43
6000 1/03/2012 12:00
28/02/2012 12:00
26/02/2012 12:00
24/02/2012 12:00
22/02/2012 12:00
20/02/2012 12:00
5000
9/01/2012 12:43
8/01/2012 12:43
7/01/2012 12:43
18/02/2012 12:00
-500
6/01/2012 12:43
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W10 - iSo
4500
4000
3500
3000 CO2concentratie
2500 IDA 1
2000
1500 IDA 2
1000
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W11 - iSo
5000
4000 CO2concentratie
3000 IDA 1
2000
IDA 2
1000
IDA 3
0
26/12/2011 19:12
25/12/2011 19:12
24/12/2011 19:12
23/12/2011 19:12
22/12/2011 19:12
21/12/2011 19:12
20/12/2011 19:12
3500 23/01/2012 14:24
22/01/2012 14:24
21/01/2012 14:24
20/01/2012 14:24
19/01/2012 14:24
18/01/2012 14:24
17/01/2012 14:24
16/01/2012 14:24
15/01/2012 14:24
14/01/2012 14:24
4000
19/12/2011 19:12
18/12/2011 19:12
17/12/2011 19:12
16/12/2011 19:12
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W12 - iSo
3500
3000
2500 CO2concentratie
2000 IDA 1
1500 IDA 2
1000
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W14 - iSo
3000
2500
2000 CO2concentratie
IDA 1
1500
1000
IDA 2
500
IDA 3
0
26/12/2011 19:12
24/12/2011 19:12
22/12/2011 19:12
7000 23/01/2012 12:00
22/01/2012 12:00
21/01/2012 12:00
20/01/2012 12:00
19/01/2012 12:00
18/01/2012 12:00
17/01/2012 12:00
16/01/2012 12:00
2500
20/12/2011 19:12
18/12/2011 19:12
15/01/2012 12:00
14/01/2012 12:00
-500
16/12/2011 19:12
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W15 - iSo
2000
1500 CO2concentratie
IDA 1
1000 IDA 2
500 IDA 3
0
CO2-concentratie W16 - iSo
6000
5000
4000 CO2concentratie
IDA 1
3000
2000
IDA 2
1000
IDA 3
0
-1000
17/02/2012 19:12
15/02/2012 19:12
13/02/2012 19:12
11/02/2012 19:12
9/02/2012 19:12
6000 17/02/2012 16:48
15/02/2012 16:48
13/02/2012 16:48
11/02/2012 16:48
9/02/2012 16:48
7/02/2012 16:48
5/02/2012 16:48
3/02/2012 16:48
1200
7/02/2012 19:12
5/02/2012 19:12
3/02/2012 19:12
1/02/2012 16:48
-200
1/02/2012 19:12
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W17 - iSo
1000
800 CO2concentratie
600 IDA 1
400 IDA 2
200 IDA 3
0
CO2-concentratie W24 - iSo
5000
4000 CO2concentratie
3000 IDA 1
2000
IDA 2
1000
IDA 3
0
31/01/2012 21:36
30/01/2012 21:36
29/01/2012 21:36
28/01/2012 21:36
27/01/2012 21:36
1600
26/01/2012 21:36
25/01/2012 21:36
24/01/2012 21:36
23/01/2012 21:36
CO2-concentratie metingen SLAAPKAMERS OUDERS (iSo)
CO2-concentratie W26 - iSo
1400
1200
1000 CO2concentratie
800 IDA 1
600 IDA 2
400
200 IDA 3
0
BIJLAGE I
Dagprofielen: gemiddelde temperartuurverlopen voor woningen van de Haantjeshoek voor Werk- en weekenddagen
15
10
5
30
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
20 iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iC1
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
25
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 30 EPB=18°C
iL
0
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W01-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W01-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W02-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV
iSo
0 iSk3
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W02-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iG
iC0
10 iT
iB
5 iV
iSo
0 iSk3
-5
uur [uu:mm]
15
10
5
0
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
iK
iW
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25 EPB=18°C
iL
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W03-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W03-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W04-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W04-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
15
10
5
25
20
15
10
5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
iK
iG
iC0
iT
iB
iSk1
iSo
iSk3
iK
iG
iC0
iT
iB
iSk1
iSo
iSk3
gemiddelde temperatuur θ [°C]
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25 EPB=18°C
iL
0 0
-5 -5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W05-WE EPB=18°C
iL
0 0
-5 -5 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W05-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W06-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV
iSk2
iSo
iC1
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W06-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV
iSk2
iSo
iC1
uur [uu:mm]
15
10
5
0
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25 EPB=18°C
iL
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W07-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W07-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W08-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSo
0 iV
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W08-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSo
0 iV
iC1
-5
uur [uu:mm]
15
10
5
0
30
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
20 iK
iG
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iK
iG
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
25
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 30 EPB=18°C
iL
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W09-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W09-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W10-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iV
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W10-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iV
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
15
10
5
0
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
iK
iW
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25 EPB=18°C
iL
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W11-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W11-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W12-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W12-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
-10 15
10
5
0
-5
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
20
iK
iW
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iV
iSk2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
EPB=18°C
iL
iC1
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W13-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
-10
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W13-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W14-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W14-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
15
10
5
0
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iV
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iV
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25 EPB=18°C
iL
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W15-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W15-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W16-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV1
iV2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W16-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV1
iV2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
-10 15
10
5
0
-5
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
20 iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
EPB=18°C
iL
iC1
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W17-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
-10
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W17-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W18-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV1
iV2
0 iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W18-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV1
iV2
0 iC1
-5
uur [uu:mm]
15
10
5
0
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25 EPB=18°C
iL
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W19-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W19-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W20-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W20-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iL
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iSk1
iSk2
0 iC1
-5
uur [uu:mm]
-10 15
10
5
0
-5
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
20 iK
iW
iC0
iT
iB
iV1
iV2
iSo
iK
iW
iC0
iT
iB
iV1
iV2
iSo
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
EPB=18°C
iL
iC1
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W21-WE EPB=18°C
iL
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
-10
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W21-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W22-WD
30 EPB=18°C
e 25 e
iL
20 iK
iW
15 iT
iB
10 iSk1
iSk2
5 iSo
iC1
0
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W22-WE
30 EPB=18°C
e
25 e
iL
20 iK
iW
15 iT
iB
10 iSk1
iSk2
5 iSo
iC1
0
-5
uur [uu:mm]
-10 iL
iK
15 iG
10 iC0
iT
5 iB
iSk1
0 iSk2
iSo
-5 iC1
25
20
15
10
5
0
-5
uur [uu:mm] -10
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W23-WE EPB=18°C
iL
iK
iG
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iSo
iC1
-10
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
EPB=18°C
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
-10
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W23-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W24-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iK
iW
15 iC0
10 iT
iB
5 iV1
iV2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W24-WE
25 EPB=18°C
e
20 e
iK
15 iW
iC0
10 iT
iB
5 iV1
iV2
0 iSo
iC1
-5
uur [uu:mm]
15
10
5
25
20
15
10
5
uur [uu:mm] 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
iK
iG
iC0
iT
iB
iSk1
iSk2
iC1
iK
iG
iC0
iT
iB
iSk
iSk
iC1
gemiddelde temperatuur θ [°C]
20
gemiddelde temperatuur θ [°C]
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C] 25 EPB=18°C
iL
0 0
-5 -5
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W25-WE EPB=18°C
iL
0 0
-5 -5 00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
00:15 01:15 02:15 03:15 04:15 05:15 06:15 07:15 08:15 09:15 10:15 11:15 12:15 13:15 14:15 15:15 16:15 17:15 18:15 19:15 20:15 21:15 22:15 23:15
gemiddelde temperatuur θ [°C]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W25-WD temperatuur: gemiddeld dagverloop_W26-WD
25 EPB=18°C
e e
20 iK
iG
15 iC0
iT
10 iB
iV
5 iSk2
iSo
iC1
uur [uu:mm]
temperatuur: gemiddeld dagverloop_W26-WE
25 EPB=18°C
e e
20 iK
iG
15 iC0
iT
10 iB
iV
5 iSk2
iSo
iC1
uur [uu:mm]