Een leven in de radiologie en de paardensport
ZGT Almelo
ZGT Hengelo
Kees Vellenga
Foto’s op de voorzijde van de omslag: - Begin 2007 nam ik mijn fototoestel mee om foto’s te maken van de verbouwing op de afdeling. Op het parkeerterrein van Twenteborg liep ik toevallig onder deze regenboog door. Rechts is de nieuwbouw van de nieuwe ingang en verbouwing van het parkeerterrein zichtbaar. - De ziekenhuizen in Almelo en Hengelo anno 2010 na de fusie tot ZGT (Ziekenhuis Groep Twente). - Aquarel van Kees Vellenga met Wega in 1987 door Mary-Ellen Janssen.
Een leven in de radiologie en de paardensport Kees Vellenga
1
Voorwoord
Inleiding
12-12-2012
Dit boek gaat over mijn twee hobby’s: de radiologie en de paardensport; en over mijn gezin en mijn leven. Het is een mengeling van geschiedenis en persoonlijke memoires. De radiologie: In 1895 startte de röntgenologie met de ontdekking van een nieuwe straling door Röntgen. Aanvankelijk waren dit röntgenfoto’s van botten en longen, en spoedig ook van organen d.m.v. contrastmiddelen. Al vanaf het begin hoorde daar ook therapeutische röntgenbestraling van tumoren en andere ziektes bij. Hoofdstuk 1 behandelt de ontwikkeling van de vroege fase van de röntgenologie in de periode 1943 tot 1988, zoals mijn vader die meemaakte en bedreef. Röntgenfoto’s van longen en skelet, contrastfoto’s van maag en darm, galblaas en nieren; planigrafie, luchtinsufflatie, bronchografie. Ook beschreven worden: de artikelen die hij schreef, de boeken die hij bezat, de grote congressen die hij bezocht en de bekende röntgenologen uit die tijd, die hij ontmoette. En ik vertel hoe ik dat als kind ervoer. Hoofdstuk 2 behandelt de overgangsfase van röntgenologie naar radiologie en vervolgens de stormachtige ontwikkeling van de radiologie, zoals ik die heb mogen meemaken van 1973 tot 2012. Na herinneringen aan mijn schooltijd in Rotterdam en studietijd in Leiden, beschrijf ik mijn binnenkomst in de wondere wereld der röntgenologie. Deels was die nog zoals in de tijd van mijn vader, maar grote veranderingen voltrokken zich: echografie, CT, MRI, interventie. Hierdoor konden omslachtige en voor de patiënt soms vervelende methodes worden vervangen door snelle, efficiënte en veel betere vormen van onderzoek (en behandeling). De paardensport: Hoofdstuk 3 geeft een korte impressie van de paardensport. Wat is dressuur van deze grote, mooie, sterke en lieve dieren? Van 1965 tot 2000 leidde ik – samen met Jolien – vijf paarden op tot het hoogste niveau, de Grand Prix de Dressage en enkele andere paarden tot halverwege dat niveau. We reden honderden wedstrijden met hen, ook in het buitenland. Vanaf 1975 jureerde ik dressuur- en three day event (military)-wedstrijden, en reisden we samen de hele wereld af voor dat jureren.
2
Hoofdstuk 4 geeft in het kort mijn levensloop weer met foto’s van de hoogtepunten.
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: In 2002 beschreef ik in het boek ‘De geschiedenis van de radiologie in Almelo’ de vijf periodes van deze geschiedenis: - De prehistorie (1906-1942): tot de komst van de eerste röntgenologen Rethmeier en daarna Simons. - De tweede periode (1942-1974): ontstaan van de röntgenologie en toename van het aantal röntgenologen tot vijf. - De derde periode (1974-1985): fusie van de twee Almelose ziekenhuizen, toename tot zes röntgenologen, komst van echografie en nucleaire geneeskunde en start van de B-opleiding van artsassistenten. - De vierde periode (1985-2000) begint met de verhuizing naar het nieuwe ziekenhuis in Almelo. CT en MRI komen. Röntgenologie is radiologie geworden. Er zijn nu zeven radiologen en ook het aantal arts-assistenten groeit. Deze periode eindigt met het omzetten van de B- in een A-opleiding. - De vijfde periode liet ik in dat vorige boek beginnen in 2000 en noemde ik ‘de toekomst’. Die toekomst is nu stormachtig op gang gekomen en wordt beschreven in hoofdstuk 5 tot 9. Hoofdstuk 5 beschrijft de radiologen door de jaren heen en wie erbij gekomen zijn. Hun aantal in Almelo nam toe tot elf. Maar tevens vond fusie plaats met Hengelo tot de ZGT en vormden we in 2010 één maatschap met de acht Hengelose radiologen. En in 2012 vond fusie plaats met de radiologie in Enschede en Winterswijk tot de MRON. Sindsdien zijn we met 40 radiologen en 20 arts-assistenten. Hoofdstuk 6 beschrijft de grote verbouwing in Almelo culminerend in de heropening van de afdeling en ‘Open Dag’ op 6 februari 2007. De afdelingen in Almelo en Hengelo werden volledig gedigitaliseerd, op beide locaties kwamen een tweede CT en een tweede MRI, het aantal echografische apparaten werd uitgebreid en vernieuwd en er kwam een PET-CT. Hoofdstuk 7 beschrijft de opleiding, de wijzigingen daarin t.g.v. de HORA. Alle arts-assistenten in de loop der jaren passeren de revue. Hun aantal is toegenomen tot acht. In totaal hebben we er veertig opgeleid. Hoofdstuk 8 beschrijft de medewerkers (laboranten en administratie) van de afdeling. Hoofdstuk 9 tenslotte geeft overzichten van namen en getallen over de jaren en een fotocollage van de afdeling.
Een leven in de radiologie en de paardensport
Dit boek behandelt een groot aantal verschillende onderwerpen. Daarom was het moeilijk om het overzichtelijk te houden en overlappingen te voorkomen. Immers was mijn jeugd moeilijk te scheiden van mijn vader’s carrière. En mijn levens in de radiologie en de paardensport en privé waren sterk met elkaar verweven. Onontkoombaar lopen hier en daar de verhalen dus wat door elkaar heen. Jolien heeft me bij het schrijven van dit complexe grote boek goed geadviseerd en na afloop kritisch terzijde gestaan. Hartelijk dank, want sommige wellicht overvloedige zaken wilde ik niet laten vallen, maar doublures en onjuistheden hebben we kunnen elimineren. Om het de lezer te vergemakkelijken zijn weg te vinden, te houden of te hervinden door dit boek, is een boekenlegger bijgevoegd. Kees Vellenga
3
Inhoudsopgave
Bladzijde Voorwoord 2 Hoofdstuk 1. De röntgenologie van mijn vader (1943-1988) De ontdekking van de X-stralen en de vroegste ontwikkeling 8 Genesis: mijn afkomst 10 Mijn vroege jeugd 12 Mijn middelbare schooltijd 13 De protohistorie: de carrière van mijn vader 15 Het archief van mijn vader: de internationale congressen 16 Het archief van mijn vader: de brieven en wetenschappelijke artikelen 31 Het archief van mijn vader: de boeken en onderzoeken in de jaren ’50-’60 35 Het Havenziekenhuis te Rotterdam 40 Mijn vader’s waarnemingen 41 Het einde ` 43 Hoofdstuk 2. Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie Het einde van mijn schooltijd 44 De Jaarclub 45 Student 45 Een vriendin 46 Het echte leven begint 47 Een studentenbaantje en doctoraalexamen 48 De Coschappen, militaire dienst en even huisarts 48 Het begin van mijn opleiding in Leiden 49 Mijn eerste wetenschappelijke pogingen 50 De maag en darmonderzoeken 50 Professor von Ronnen 52 De skeletradiologie 53 De ziekte van Paget 53 Het Heilig Uur 54 Afscheid van prof. Von Ronnen 55 Mijn opleiding is klaar! Maar dan?! 55 Mijn nieuwe baan in Almelo 56 De ziekenhuizen verhuizen 56 Een dag op de röntgenafdeling in 1980 56 Radiologie anno 2011: röntgen 57 Idem: arteriografie 58 Idem: planigrafie en CT 59 Idem: echografie 59 Idem: MRI 61 Idem: nucleaire geneeskunde en PET 61
4
Een leven in de radiologie en de paardensport
Bladzijde Hoofdstuk 3. Paardensport Inleiding 65 De prehistorie 65 Rijden tijdens de studie in Leiden 66 De hippische scholing 67 Wat is dressuur? 67 Het einde van mijn studie en het begin van onze hippische carrière 69 Afsluiting van een hippisch tijdperk (1964-1978) 70 Een teleurstellende overgangsperiode (1975-1983) 71 Wega (1983-1992) 73 Wega vertrekt 75 Jolien’s moeder overlijdt 75 Ons laatste bezoek aan Wega 75 Wega’s veulen 76 Wega’s overlijden 76 Drie nieuwe paarden 76 Indica Dazzler 76 Hayko 78 Ilselieneke 79 De kinderen verlaten het huis 80 Maarten 80 Elzelien 81 Het einde van mijn actieve ruiter carrière (1965-2000) 83 Hoofdstuk 3B. Jureren Dressuur jureren 84 Mijn jurycarrière dressuur 85 Mijn jurycarrière military (three day event) 86 Hoofdstuk 4. Mijn leven Curriculum Vitae van CJLR Vellenga, publicaties, hippische en niet-radiologische activiteiten, sport & hobby’s, gezin 88 Hoofdstuk 4B. Het prentenboek van hoogte en dieptepunten in mijn leven Anaheim, feestjes afdeling 90 Proefschrift en promotie 91 Waarnemingen Antillen 93 Elfstedentocht en Rhodos 94 Verhuizing en congressen 95 Afscheid Simons en Elfstedentocht 96 Elfmerentocht 97 NVvR en Aruba 98 New Orleans en Afrika 100 Schaatsen en 50e verjaardag 101 Chicago en Bangkok 102 Bruiloft Lotje & Maarten, en afstuderen Elzelien 103 Zuid Afrika en Chicago 104 Ma 80 jaar en Kees 25 jaar in Almelo 105 Skiën in Canada 106 Afscheid Jop, wetenschap en Curaçao 107 Kees 65 jaar 109 Tenslotte 110
5
Inhoudsopgave
Bladzijde Hoofdstuk 5. De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen Inleiding 112 Odo op den Orth 112 De Maatschap in de loop der jaren 113 Hoe kwam ik in Almelo terecht? 115 Nol Simons, Dorus Thies, Rob Kropholler 116 Frans Tuynman, Jop Rethmeier 120 Kick Bendel, Hans Kouwenberg 121 Huib van den Hout, Anje Spijkerboer, Peter Wensing 122 Martin Kraai, Hans Biemans 123 Rob Bourez, Louk Oudenhoven 124 Radiologen Almelo, Hengelo, chefs de clinique 125 De fusie Almelo – Hengelo 128 De fusie tot MRON 130 Hoofdstuk 6. De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de afdeling 2002-2012 De verbouwing, digitalisering, open dag 2007 132 De verbouwingen 133 Digitalisering, PACS en spraakherkenning 135 De apparatuur voor Almelo + Hengelo ` 137 De productie 138 Wachtlijsten en capaciteit 138 Mankracht 139 Structuur en fusie 140 Verbouwing van de ziekenhuizen 140 Anekdotes parkeerterrein 140 Post Scriptum 20 juli 2007 141 De situatie in 2011 141 De visitatie 2011 141 Apparatuur Almelo en Hengelo 142 Aantallen verrichtingen in 2007 en 2011 142 Anekdotes 143 Hoofdstuk 7. Opleiding en arts-assistenten Opleiding 144 De visitaties 145 De HORA 145 Het orgaangericht werken 146 De cluster van Almelo 146 De refereeravonden 146 Overleg, indeling opleiding, acquisitie en superspecialisatie 147 Het onderwijs 147 Stralendeskundigheid 147 De portfolio en beoordelingen 148 De wetenschap 148 De besprekingen 148 A-opleiding in 2001 en 2011 149 Coassistenten 149 Het Heilig Uur 149 De 40 in Almelo opgeleide assistenten: foto’s en CV’s 150 Fotogalerij van werk, wetenschap en feest door de assistenten 157
6
Een leven in de radiologie en de paardensport
Bladzijde Hoofdstuk 8. De laboranten en de administratieve medewerkers Wie doen nu eigenlijk de radiologie? 160 Foto’s en functie van 37 Almelose medewerkers 160 Hoofdstuk 9. Namen, getallen en foto’s Namen van de 25 radiologen in Almelo door de tijden heen Namen van de 40 in Almelo opgeleide arts-assistenten Aantallen radiologen, arts-assistenten en verrichtingen In Almelo door de tijden heen Aantallen apparaten in Almelo door de tijden heen De refereeravonden en wetenschap in Almelo Hoofdstuk 9B. De foto’s Foto’s van de Almelose afdeling door de tijden heen
168 168 169 170 171 172
Nawoord 176
7
HOOFDSTUK 1
De ontdekking van de X-stralen en de h-vroegste ontwikkeling: Wilhelm Conrad Röntgen werd geboren in 1845 in Lennep-Remscheid. Daar bevindt zich – vlak naast zijn geboortehuis - het Duitse Röntgenmuseum in een oud stijlvol huis met mooie luiken en diepe kelders. De collectie is groot, de informatie uitstekend en kort geleden volledig gemoderniseerd en gedigitaliseerd. Zeer de moeite van een bezoek waard! Vanwege economische malaise verhuisde zijn vader (textielhandelaar) met zijn Amsterdamse vrouw Anna Frowein in 1850 naar Apeldoorn. Dat huis aan de Dorpsstraat 171 is nu het Röntgencafé; daar is de eerste steen, gelegd door de 5-jarige Wilhelm, nog te zien. Sinds 1995 staat voor het huis zijn buste, ter herdenking van de 100-jarige ontdekking van de straling. Leuk er eens een kopje koffie of een biertje te drinken! Als 17-jarige ging Röntgen in 1862 naar de technische school in Utrecht. Hij woonde daar aan de Nieuwe Gracht 62 A, hoek Schalkwijkstraat, bij dr. Jan Willem Gunning, later hoogleraar scheikunde. Na 3 jaar werd hij – vlak voor zijn examen – weggestuurd van deze school, omdat er een karikatuur van de leraar was getekend op het haardscherm in het klaslokaal. Wilhelm Röntgen kreeg ten onrechte de schuld en werd van school gestuurd. Daarna zakte hij voor zijn toelatingsexamen voor de Universiteit Utrecht; in de commissie zat dezelfde boze leraar van zijn school. Zijn periode in Utrecht was zeer belangrijk. Prof. Gunning had drie broers, waarvan twee ook hoogleraar waren, een in de theologie, een ander in de oogheelkunde. Gunning’s vrouw was een meisje Pierson, en had 3 broers, die respectievelijk hoogleraar kunstgeschiedenis, directeur van de Heldringstichting en minister president van Nederland waren. Wilhelm zat in die familie drie jaar met zijn intelligente neus vooraan, en kreeg er een enorme intellectuele impuls.
8
De Historische Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie heeft door de huidige bewoner van dit huis – de kunstenares Jacky Sleeper – een tegeltableau aan de buitenmuur laten maken: een röntgen foto van een hand omgeven door gekleurde natuurplaatjes; Röntgen was een fervent wandelaar en natuurliefhebber. Loop vooral ook eens langs de muurplaquette aan het huis op de hoek van de Nieuwe Gracht 62A! Het is opgenomen in de stadswandeling. In 2002 werd het kunstwerk officieel onthuld door de burgemeester van Utrecht Anny Brouwer. Dit vond plaats tijdens een symposium in de Leeuwenberghkerk erachter in de Schalkwijkstraat, waar indertijd het chemisch laboratorium gevestigd was. Sprekers waren hier o.a. een der drie nog
levende Nederlandse Nobelprijs winnaars, prof. dr. M. Veltman (samen met zijn leerling van ’t Hooft toonde hij het bestaan van neutrino’s aan) en prof. dr. Jan Willem Gunning, de betachterkleinzoon van de gelijk namige scheikundige. De jonge is macro econoom. Het laatstgenoemde bewijst wel, hoe belangrijk opleiding en milieu is. Omdat hij in Nederland niet verder kon met zijn studie, ging Röntgen in 1865 studeren aan de ETH (Eidgenossische Technische Hochschule) in Zürich. Hier was drie jaar eerder het prachtige Universiteitsgebouw van de architect prof. Semper verrezen. Om de hoek ontmoette hij in het café “Zum Gruenen Glass” Bertha Ludwig – de dochter van de waard -, waarmee hij in 1871 trouwde in Apeldoorn (waar zijn ouders nog woonden). In 1868 studeerde hij af als ingenieur. Hij vervolgde zijn studie bij de natuurkundige Prof. Kund en schreef een jaar later een proefschrift. Hij volgde Kund naar Würzburg en Straatsburg, en werd in 1874 op 29-jarige leeftijd zelf hoogleraar in Hohenheim. In 1888 werd hij benoemd in Würzburg. Daar ontdekte hij in de nacht van 25 november 1895 de “nieuwe soort stralen”, een typisch geval van serendipiteit (men ontdekt iets, zonder ernaar op zoek te zijn, maar louter door intelligentie en toevalligheid en omdat de tijd er rijp voor is). Achteraf bleken enkele belangrijke geleerden ook al deze stralen in hun Crook’se buizen tegen gekomen te zijn, maar begrepen het verschijnsel niet, of herkenden het niet als iets nieuws. Röntgen was zo slim en precies, dat hij enkele weken lang het verschijnsel dag en nacht onderzocht, en toen exact de kenmerken van deze stralen in een artikel beschreef. Het bericht sloeg in de hele wereld in als een bom! Binnen een jaar gebruikte men die nieuwe stralen voor alles en nog wat: voor het vaststellen van botbreuken en kogels in het lichaam, maar ook als bezienswaardigheid op tentoonstellingen en kermissen. Men wist nog niet, dat de ioniserende straling schade veroorzaakte in lichaamscellen. Integendeel: in het fraaie medisch museum van de Universiteit van Kopenhagen kan men flesjes bewonderen, waarin radiumdrank werd bewaard, dat men kon drinken als tonicum, als men zich slap voelde, en een buigbare plaat radiummetaal om in de stijve nek te leggen. Toch werd al spoedig radiotherapie ingesteld, aanvankelijk om tuberculose te behandelen – hetgeen tumoren van o.a. de schildklier veroorzaakte -, maar later kreeg men ook door, dat sommige tumoren kleiner werden door de straling. Het besef, dat röntgenstraling schadelijk is, had een halve eeuw nodig om door te dringen. Er zijn honderden slachtoffers gevallen,
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
van röntgenulcera aan de vingers en amputaties, tot fatale maligne lymfomen en carcinomen. Hiervan bestaat een monument in Hamburg. Zelf ging ik in 1957 als 10-jarige met mijn moeder in het nieuwe koopcentrum de Lijnbaan in Rotterdam schoenen kopen, en moest dan mijn voet in de Schucoscop steken. Dat apparaat keek met röntgen straling of de schoen paste. Reeds in 1901 werd de Nederlandsche Vereeniging voor Electrotherapie en Radiologie (als tweede in de wereld!) opgericht in het Zuid Hollandsch Koffiehuis in Rotterdam. In 1906 veranderde de naam in Nederlandsche Vereeniging voor Electrologie en Röntgenologie. In 1959 zou het Nederlandse Vereniging voor Radiologie worden. In 1978 werd het Nederlandse Vereniging voor Radiodiagnostiek, omdat de radiotherapie zich afsplitste. Tenslotte werd het in 1995 weer Nederlandse Vereniging voor Radiologie. De diagnostiek met röntgenstralen nam al snel een grote vlucht. De techniek werd enorm verbeterd. De buizen kregen meer power door de draaianode, ontwikkeld door de Nederlander prof. Bouwers bij Philips, de Rotalix enz. Het kilovoltage werd opgevoerd. Strooistraling werd verminderd door lage energie weg te nemen en de bundel te collimeren in roosters met loodlamellen (door Bucky en Lysholm). De eerste foto’s werden op glasplaten gemaakt, maar al spoedig deed de celluloidfoto zijn intrede. De stralenbelasting bij een foto werd verlaagd door de filmplaat tussen versterkingsschermen te leggen. Het was mogelijk het doorlichtbeeld zichtbaar te maken door de straling op een fluorescentieschermpje te laten vallen en dat te bekijken in een spiegeltje. Het ontwikkelen van de röntgen foto’s gebeurde aanvankelijk “nat”, in de donkere kamer met een rij baden, waarin resp. ontwikkelvloeistof, fixeervloeistof en spoelwater zaten. In die oude tijd speelde veel zich in het donker af: het ontwikkelen van de foto’s, het bekijken van het zeer lichtzwakke doorlichtbeeld in een verduisterde röntgenkamer door een röntgenoloog die daarvoor 10 minuten zijn ogen in het donker moest laten adapteren; bij het verlaten van die onderzoekkamer droeg hij een rode bril voor zijn ogen, om de adaptatie wat vast te houden. In die tijd ontstond de uitdrukking, dat die duistere röntgenafdeling de opiumkit van het ziekenhuis was.
Er werden contrastmiddelen ontdekt, waardoor organen konden worden afgebeeld: met Bariumpap de maag en dikke darm; met Jodiumhoudende contrastmiddelen de galblaas, galwegen en nieren. Ook lucht was goed bruikbaar als contrastmiddel. Bernhard Ziedses des Plantes – neuroloog in Rotterdam – had in 1931, in zijn assistententijd in Utrecht de planigrafie uitgevonden. Door de röntgenbuis te laten zwaaien en de fotoplaat in tegengestelde richting, vervaagden alle overprojecterende weke delen en bleef het snijvlak in het centrum scherp. Hierdoor kon men scherpere röntgenbeelden verkrijgen zonder contrastmiddelen te gebruiken. Ziedses des Plantes kreeg grote prijzen voor zijn planigrafie (o.a. de Röntgenplaquette in Remscheid) en ook voor andere methoden, die hij ontwikkelde, zoals de subtractie (het blanco röntgenbeeld aftrekken van het contrastbeeld van een hersenangiografie, waardoor de afbeelding van de bloedvaten overblijft) en de scintigrafie (inspuiting van radioactieve stoffen, waardoor men een afbeelding krijgt van de organen, die deze stoffen hebben opgenomen). Hij werd benoemd tot hoogleraar neurologie en röntgenologie in Amsterdam. Echter de Nobelprijs werd hem nooit toegekend (waarschijnlijk deels, omdat meerdere andere röntgenologen in deze zelfde periode de planigrafie ontwikkelden, zoals Bocage en Bartelink; zie verderop). Dit was de stand van zaken kort na de Tweede Wereldoorlog. Mijn vader werd in deze periode opgeleid tot röntgenoloog door dr. Arisz in het Zuidwalziekenhuis te Den Haag.
Röntgenbeelden ontstaan door de vier contrastmiddelen, die van nature voorkomen in het lichaam, in opklimmende dichtheid: lucht, vet, water/weke delen, bot/kalk.
9
HOOFDSTUK 1
Genesis: Op een dag in een van de koudste winters van de twintigste eeuw werd ik geboren: 16 februari 1947 in het Zuidwal Ziekenhuis in Den Haag, als eersteling van Lieuwe Riemer Vellenga en Johanna (Anneke) Charlotte Elizabeth van Baggum. Mijn vader had medicijnen gestudeerd in Leiden en was in opleiding als röntgenoloog bij Dr. Arisz. Zijn ouders, Lieuwe Sijmen Vellenga en Neeltje Verpoorte, woonden in de Palestinastraat in Rotterdam. Hij had een zus, Bin. Lieuwe Sr. was hoofd van een school. Hij was afkomstig uit het dorpje Bergum in Friesland. Op het kerkhof aldaar liggen vele Vellenga’s (en nog meer Vellinga’s). Ik herinner mij mijn opa vaag als een oude kalende man, bij wie ik op schoot zat. Hij overleed, toen ik 5 jaar oud was. Mijn oma herinner ik me levendig: een vriendelijke mollige dame, bij wie ik regelmatig op bezoek ging. Het was een half uur fietsen vanuit mijn ouderlijk huis aan de ’s Gravendijkwal naar de Palestinastraat. Ze woonde op een bovenhuis. Als ik beneden aanbelde via een lang touw, dat haar bel boven deed klingelen, hoorde ik haar praten via een intercom. Dat vond ik altijd toveren. Maar ze had me dan al gezien via haar ‘spionnetje’, een spiegeltje dat buiten haar raam op de deur beneden gericht stond. Ik maakte er met de meccano grote hijskranen, waarmee ik spullen door het hele trappenhuis op en neer hees. Soms logeerde ik er, als mijn ouders op congres gingen. Ik zag haar voor het laatst op een zondag Deze foto’s stuurde mijn nicht Marijcke de KatEnglebert me op in 2010. Ze had ze gevonden in het archief van haar oma Annie VerpoorteSwarttouw.
10
in 1965. Ik was toen tweedejaarsstudent en had de dag ervoor voor het eerst mijn vriendinnetje Jolien – die later mijn vrouw zou worden – meegenomen ter kennismaking met mijn ouders en een jaarclubfeest thuis in Rotterdam. Die zondag kwam Oma (mijn vader’s moeder) bij ons dineren en ontmoette Jolien voor het eerst. Diezelfde zondagnacht overleed ze in haar slaap. Mijn moeder was enig kind van Cornelis (Kees) Johannes van Baggum en Elizabeth (Bep) Charlotte Swarttouw. Hij was directeur van Columeta, de Rotterdamse vestiging van een handel in ijzer en staal. Hij had maandelijkse vergaderingen in Luxemburg voor overleg in Benelux-verband, de voorloper van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Hij was een wijze en hoffelijke, maar ook strenge man. Hij droeg altijd een keurig pak en had een scheiding in het midden; het donkere haar was met brillantine strak naar weerszijden gekamd. Hij nam mij regelmatig terzijde voor serieuze gesprekken, waarbij ik diep moest nadenken. Hij overleed in 1962, toen ik 15 was. Oma was een kleine, slanke, pittige en vrolijke dame. Ze had 4 oudere zussen en een broer. Haar vader was Cornelis (Kees) Swarttouw, stuwadoor in de Rotterdamse haven en grote concurrent van zijn broer Frans. Oma was zeer kunstzinnig en vooral muzikaal; ze kon prachtig zingen en gaf recitals met Kees Collo d’Ecury. Ze ging elegant gekleed en droeg altijd prachtige hoeden. Ze had veel humor en een uitgesproken mening; ze was door opa wat verwend en toonde regelmatig haar sterke wil.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Uitreiking Medaille aan Daan, 26 november 1933, Amsterdam: Wertheim Salomonsonmedaille, waarschijnlijk in het AVL aan de Sarphatistraat te Amsterdam.
Idem: 1) Daan den Hoed; 2) prof. dr. Van Ebbenhorst Tengbergen; 3) opa en oma Vellenga-Verpoorte; 4) Oom Kees en tante Anny VerpoorteSwarttouw; 5) dr. J.W.F. van Heukensfeld Jansen (?); 6) dr. S. Keijser (??).
Ze had een passie voor paardrijden, die was overgenomen door mijn moeder en later door mij. Ze werd mijn mecenas op hippisch gebied. Jolien en ik hebben daardoor jarenlang intensief met haar opgetrokken, zowel bij de wekelijkse trainingen als op de internationale concoursen. Ze overleed op 80-jarige leeftijd in 1978, toen wij naar Almelo vertrokken. Mijn moeder werkte aan het einde van de oorlog als laborante in het Rotterdams Radiotherapeutisch Instituut. Geneesheer-directeur aldaar was sinds 1940 Daan den Hoed. Daan’s moeder was Francina Verpoorte. Haar broer, Kees Verpoorte was getrouwd met Annie Swarttouw, de oudere zus van mijn oma Bep. De zus van Kees Verpoorte en Francina den HoedVerpoorte was toevallig Neeltje Vellenga-Verpoorte, dus de moeder van mijn vader Lieuwe. Daan den Hoed was dus de volle neef van mijn vader en via een andere route de achterneef van mijn moeder. Ik heb mijn ouders er nooit naar gevraagd, maar ze zullen elkaar wel hebben leren kennen in dit familiecircuit. Mijn moeder had haar baantje – in de werkeloosheid meteen na de oorlog - te danken aan Daan. En misschien is mijn vader in zijn keuze voor dit nieuwe medisch specialisme wel geïnspireerd geweest door zijn neef.
Later zou ik na mijn schooltijd geen moment twijfelen, dat ik medicijnen wilde studeren. Tijdens mijn coschappen liep ik voor vele specialismen warm, maar niet voor röntgenologie. Deels omdat dit vak bij de studie en coschappen geen aandacht kreeg, deels omdat het nog een beperkt vak was met alleen röntgenfoto’s, en vooral omdat mijn vader dat vak al uitoefende. Weliswaar sprak hij er zeer enthousiast over en liet hij veel zien, maar ik vond het getuigen van weinig initiatief als ik dan maar gewoon hetzelfde koos als mijn vader al deed. Hij heeft nooit enige druk op me uitgeoefend. Maar door gesprekken met anderen – vooral Sven Ploem – ben ik in 1972 toch bij prof. Von Ronnen gaan solliciteren. En het was een gouden keuze: de röntgenologie werd radiologie!! Naast de röntgenfoto’s kwamen de echografie, de computertomografie, de kernspintomografie (MRI) en interventie. De technieken werden vervolmaakt. Het vak werd heel groot; te groot om in zijn geheel te beoefenen. De radiologie werd het centrum van het medisch universum!
11
HOOFDSTUK 1
Mijn vroege jeugd: In ons familiearchief bevinden zich 8 mm omkeerfilms van de bevrijding van het gebombardeerde Rotterdam. De menigte staat te wuiven naar de Canadezen op de Coolsingel. De vlaggen hangen uit. Een volgende scene toont het standbeeld van van ’t Hof op het pleintje van de ’s Gravendijkwal, een schoolgebouw met militaire vrachtwagens en soldaten ervoor en daarnaast het herenhuis nr. 56. Een paartje wandelt er stijf gearmd naartoe. Hij is lang, heeft een blond kuifje en is al kalend. Zij is een pril meisje, nog bijna een kind. Het zijn mijn ouders in 1945. Ze trouwden op 2 mei 1946 in Rotterdam. De foto’s tonen alle opa’s en oma’s met het bruidspaar en de bruidsmeisjes op de stoep voor de ’s Gravendijkwal 56, het huis van mijn moeder’s ouders. Na het huwelijk gingen ze aan de Zuidwal in Den Haag wonen, maar al in 1948 vestigden zij zich in Rotterdam. Ze betrokken het statige huis van mijn grootouders aan de ’s Gravendijkwal 56. Opa en oma verhuisden naar een mooie flat aan het Ungerplein. Mijn vader werd röntgenoloog in het Havenziekenhuis (aan het Haringvliet) en in het Bethesda ziekenhuis.
12
Op 6 januari 1949 werd mijn zus Charlotte geboren en op 7 februari 1953 mijn broer Hans. Tijdens Hans’ geboorte was ik bijna 7 jaar, en logeerde enkele dagen bij oma Vellenga aan de Palestinastraat. Ik sliep er in een groot bed op zolder. Het was heel koud. Tegenover mijn bed stond een commode met daarop een lampetkan met water en ernaast een grote aardewerken kom. Ik moest me inzepen en dan het water uit de kan over mijn hoofd, armen en benen gooien boven de kom, zonder al teveel te morsen. Het was een ijskoude klus. Eenmaal mocht ik in bad, beneden in de keuken. Het was een emaillen badkuip op 4 sierlijke pootjes. Oma zette ketels water op het vuur om het bad te vullen. Dat was lekker. Ze vertelde van een grote overstroming, dat huizen en boerderijen onder water waren gekomen, en veel mensen en koeien en schapen verdronken. De Koningin was er ook heen. Ik begreep er niet veel van. Veel later begreep ik dat het de watersnoodramp in Zeeland was, die zich gedurende die week voltrok. Later hebben we nog eens met oma Vellenga in een pension op de Veluwe gelogeerd. Toen was het prachtig weer en had oma mooie verhalen over Luilekkerland en een gedicht over Holle Bolle Gijs. Mijn ouders waren naar het Europese congres in Londen. Ook tijdens het Europese congres in Denemarken logeerde ik bij oma Vellenga, maar naar dat in Rome mochten alle – inmiddels drie – kinderen mee. Daarover later.
Oma en opa van Baggum maakten vakanties naar Spanje. Dat was heel bijzonder in die tijd. Eenmaal mocht ik een week met hen mee naar Villefranche sur Mer aan de Franse Rivièra. We logeerden in een hotelletje, waar de directeur ons altijd enthousiast te woord stond. Ik verstond nooit wat hij zei, want dat was Frans. Deze mr. Raisin was altijd erg aardig tegen mij en ik noemde hem meneer Rozijntje; daar had dit bolle mannetje ook het postuur van. We maakten er prachtige wandelingen langs de acacia’s, de rododendrons en palmen en soms over de steile rotsen aan zee. Opa liep wat moeizaam en had een klapvoet. Eén keer viel hij zelfs. Daar moest ik hard om lachen, want ík viel niet. Achteraf heb ik begrepen, dat het een beginnende fase van een neurologische ziekte was, ALS (Amyotrofische Lateraal Sclerose). Daaraan is hij al op 67-jarige leeftijd overleden, in 1962. In die naoorlogse periode was eten nog op de bon. Benzine ook, maar dat was er nauwelijks. Er werd keihard gewerkt aan de wederopbouw van Nederland. Af en toe gingen we een zondag naar de Veluwe, Vught of Wortel (België) met tante Gé (een gescheiden vriendin van mijn ouders met een kind van mijn leeftijd) of met tante Lies (een ongetrouwde vriendin van mijn ouders, tandarts van beroep). Dan werden wij – de drie kinderen – met tante Lies of tante Gé achterin het Renaultje gepropt en werden de picknickmand en de houten opklapstoelen bovenop het imperiaal gebonden met de ‘spin’ (strak elastiek met acht poten en metalen haken). Vakanties bestonden nog nauwelijks. Toch gingen mijn ouders soms met ons een week naar Hotel Bad Boekelo (met het golfslagbad) of een week naar Radio Kootwijk. Daar leerde ik fietsen. Er zaten blokken op de trappers van mijn fietsje. Aan weerszijden van een traject van 50 meter stond een stapeltje hout. Daar klom ik op, om op de fiets te klimmen. Mijn moeder duwde me op gang. Aan de overkant ving mijn vader me op. Het leven aan de ’s Gravendijkwal was goed. Over de dubbele autobaan uit de Maastunnel reden steeds meer mooie auto’s. Maar het pleintje vormde een goede afscherming. We konden er de honden uitlaten en ik speelde soms op het voetstuk van het standbeeld van van ’t Hof (Nobelprijswinnaar scheikunde 1901; andere beroemde Nederlandse Nobelprijswinnaars waren Lorentz en Kamerlingh Onnes (natuurkunde, Leiden, en vrienden van Röntgen)). Dat spelen op het standbeeld was verboden, dus uitkijken voor de agent. Evenals wanneer ik naar school ging. Aanvankelijk ging ik op de autoped. Later op de fiets.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
De eerste 150 meter voerde over de parallelweg van de autobaan en deze was eenrichtingverkeer. Daar moest ik dus met de fiets aan de hand over het trottoir lopen. Dat stuk fietste ik natuurlijk altijd stiekem. Een enkele keer had ik de pech tegen een politieagent op te fietsen. Dan kreeg ik geweldig op m’n kop. Na het eerste stuk ging ik linksaf en belde dan bij een van de eerste huizen aan de Mathenesserlaan aan. Daar woonde mijn klasgenoot Erik ten Kate. Zijn vader was orthopeed. Erik was vaak nog meer op het nippertje dan ik. Regelmatig zei zijn moeder: “Jeetje, is het al zó laat?! Erik, daar is Kees al! Opschieten!” Ik moest dan even boven komen en werd gefascineerd door het schouwspel: Moeder ten Kate voerde Erik in hoog tempo zijn pap, zei bij iedere hap: “Hap, slik!” En sloeg hem bij “Slik”op zijn rug, zodat de pap zakte. Ik vond dat zeer efficiënt. Als we geld hadden gingen we in de schoolpauze soms naar het snoepwinkeltje ‘van Beesd’, om een dropveter of een paar toffees te kopen voor een cent; of zoethout. Ook kregen we regelmatig brokken Haagse hopjes van Andy Rademakers, die bij ons in de klas zat; deze brokken waren mislukte hopjes uit zijn vaders fabriek. Vele jaren later zou Erik zich als orthopeed in Almelo vestigen. Vanaf 1957 (ik was toen 9) gingen we ieder jaar op vakantie. Het werd altijd de camping Solemar in St. Jean Cap Ferrat, vlakbij Villefranche in Zuid Frankrijk. De reis erheen, met de Opel en het aanhangwagentje met daarin de tent, was lang. De Opel was een comfortabele en mooie auto. De richtingaanwijzers waren armpjes, die omhoog klapten en dan ging er een lichtje in branden. Om de paar uur hadden we een stop, omdat het aanhangwagentje een lekke band had. Zelfs gingen we vanaf 1955 jaarlijks naar de wintersport. Dat was in die tijd heel bijzonder. Het kwam door mij. Ik had vaak middenoorontsteking. Daardoor was ik in 1952 – na de twee jaar kleuterschool bij juffrouw Geleijnse - al gezakt voor de intelligentietest voor de lagere school. Ik verstond de vragen niet en was zo beledigd, dat de juf die niet wilde herhalen, dat ik niets heb ingevuld. Mijn strijdbare moeder heeft bij het hoofd der school, meneer Krudde bewerkstelligd, dat ik toch mocht blijven. Meerdere malen kwam dokter Ouweleen thuis ‘mijn oor doorprikken’ (paracentese van het trommelvlies). Ik kreeg dan een kapje op mijn gezicht, waarop hij chloroform druppelde. Als ik bijkwam, was ik heel ziek en kotste de boel onder. Mijn moeder had de volgende keren een emmer klaar staan. De patiënt nuchter houden, was kennelijk nog geen gewoonte. Regelmatig moest ik voor controle bij dokter
Ouweleen thuis komen. Daar keek hij in mijn oren, zette een apparaat op mijn neus en zei dan: “Zeg ‘s Kaketoe!”. Op hetzelfde moment kneep hij in een rubber ballon en klapten mijn oren uit elkaar. Zo werd mijn buis van Eustachius open geblazen. Na afloop kreeg ik een Engels dropje. Ik heb daarna altijd een hekel aan kaketoes en vooral aan Engels drop gehouden. Zijn advies aan mijn vader was: “Ga met die ziekelijke jongen maar eens naar de frisse lucht in de bergen.” Zo vertrokken we per trein naar Wengen. De reis was een romantisch, spannend en duister avontuur. De trein reed van Rotterdam naar Arnhem. Daar stapten we over op de nachttrein en gingen we naar bed. In Basel was er om middernacht veel lawaai, doffe bonzen en zware schokken. We werden wakker. We stonden stil in het station en gingen uit het raampje hangen. De perrons waren spaarzaam verlicht. Enorme zwarte locomotieven kropen puffend voorbij met langzaam op en neer malende stangen en remden luid sissend af. Met gebonk stopte de rij van rijtuigen erachter. Grote stoomwolken van onze eigen locomotief vlogen ons geopende bovenraampje voorbij en gedeeltelijk naar binnen. Het was een luide hectiek in deze donkere nacht. Vervolgens ging de reis verder en werden we wakker in onze coupé in de Zwitserse zon. In Wengen kregen we ski’s: houten latten met in het midden een metalen houder waar je schoenneus in moest; je spande een metalen veer om de hak van je schoen met een klep aan de voorkant. We hadden de smaak en de sport al snel te pakken. Mijn moeder echter begon er niet aan. Mijn vader vond het erg leuk, maar maakte met zijn rijzige gestalte een verontrustende stijve indruk tijdens het skiën op mijn moeder en kreeg een jaar later een skiverbod van haar. De volgende jaren gingen we naar Flims, Saas Fee, enz. We werden steeds beter, ook in de technische aspecten zoals het waxen van de ski’s. Onder die houten ski’s plakten vaak dikke klonten sneeuw, waardoor je gewoon stil bleef staan. Afhankelijk van de temperatuur en soort sneeuw moest je dan zilveren, blauwe, rode of andere wax onder je ski’s smeren. Mijn middelbare schooltijd: In 1958 rondde ik mijn lagere school aan de RSV (Rotterdamsche School Vereeniging) af. Mijn moeder wilde graag dat ik naar het gymnasium ging. Daarvoor moest ik een toelatingsexamen afleggen. Dat ging goed. Ik mocht naar het Gymnasium Erasmianum. Een oude stijlvolle school met veel tradities. Een prachtig gebouw met een wijd entree en een monumentale trap. Aan het begin daarvan
13
HOOFDSTUK 1
zetelde de ‘claviger’ (sleuteldrager; conciërge), meneer Blauw: hij werd door ons de ‘Cerberus’ genoemd (dat is de driekoppige hond die de poort naar de onderwereld bewaakt). Hij was een grote man met een zware kaak en van weinig woorden. Hij had er enorm de wind onder. Hij luidde de bel, noteerde de absenties en de laatkomers. Meestal kwam ik op het laatste nippertje aan geracet. Dan baste hij: ‘Vellenga, wat ben je weer laat! Rennen, dan wacht ik nog 10 seconden met de bel!’ Er bestond een grote hiërarchie tussen de eerste klas (het heette toen – geloof ik – nog niet ‘brugklassers’) en de hogere klassen. Er was een schoolbond, een schoollied en een schoolkrant (Tolle Lege; ‘neem op en lees’). Tot de tweede klas werd ik door mijn moeder – bij mooi weer - nog vaak in een korte broek naar school gestuurd. Ik vond dat gênant en werd ermee gepest, maar ja, mijn moeder bepaalde het. De voorgaande zomer was ik een maand naar een Engelse kostschool geweest, waar we allemaal in die korte broeken tot onze knieën liepen. Na de vierde klas moest ik kiezen voor alfa of bèta. Ik koos voor bèta. Ten eerste vond ik natuurkunde, scheikunde en vooral biologie leuk (wiskunde was mij een noodzakelijk kwaad). Ten tweede vond ik meer dan 50% Latijn en Grieks wel erg veel van het goede. De juistheid van deze keuze werd bevestigd in 1965, toen ik Jolien Kaptein leerde kennen die gymnasium alfa in Alphen aan de Rijn deed. Ze wist alles van Tacitus, Ovidius, Plato, Xenophon, Homerus. Maar had grote moeite met stereometrie, goniometrie, differentiaal- en integraalrekenen en e-machten. Ik werd – op haar verzoek – door haar moeder ingehuurd voor bijlessen thuis aan het Rapenburg in Leiden en dat werd een zeer vruchtbare samenwerking. Zie later. Trouwens bleek achteraf, dat we beiden de facultatieve lessen Hebreeuws van juffrouw te Lintum hadden gevolgd. Juffrouw te Lintum was een erudiete wat corpulente dame, die zeer enthousiast was, maar zo hard werkte, dat ze regelmatig onder haar eigen les in slaap viel. Dan ging ze staan en wiebelde wat op en neer. Na een poosje vielen dan haar ogen dicht, maar ze praatte gewoon door, dus al slapend. Ik was gefascineerd! School was leuk. Vreselijk veel huiswerk, meestal veel te veel. Mijn moeder overhoorde me vaak, maar na een aantal jaren moest ze afhaken.
14
Jarenlang was zaterdag bijzonder. Dan hadden we van 8-10 natuurkunde van meneer Bongers, die ons mooie proeven liet zien. Van 10-12 biologie van Adriaan Fuchs, die meeslepend vertelde en ons veel leerde. Hij is later hoogleraar geworden in Delft en in Wa-
geningen. Hij bleek op dezelfde dag als ik jarig te zijn (16 februari). Hij heeft vanaf 1964 jaren het studentenabonnement van de NRC betaald in Leiden voor mij en mijn huisgenoot Rob Bogers in Leiden. Rob zat 6 jaar bij mij in de klas en was dermate geïnspireerd door Adriaan, dat hij biologie is gaan studeren en een grote carrière op dit gebied heeft gemaakt in Wageningen en op wetenschappelijk gebied. Mijn vader werkte uiteraard ook nog op zaterdag, maar nam ’s middags vrij om met ons naar de caravan in Doorwerth te gaan. Die stond daar bij de boerderij van boer Schouten (een voorloper van de boerderijcamping). We reden er paard bij Kasteel Doorwerth, waar Eddy Lieferink en in de zomer Tonny Timmer uit Rotterdam de scepter zwaaiden. Tonny was een enthousiaste instructeur, directeur van de Rotterdamsche Manege aan de Kralingseweg en een goede springruiter; hij deed vaak mee aan nationale en internationale wedstrijden. Hij was een vertrouweling van Jaap Rijks, de beroemde internationale springruiter die in de jaren ’50 veel successen behaalde met Master en zijn basis in Rotterdam had. Het waren gezellige weekends, vaak met vrienden. We maakten grote buitenritten, waaraan de Arnhemse röntgenoloog Brinkbok soms ook meedeed. Mijn vader was de enige röntgenoloog in het Havenziekenhuis, dus had altijd dienst. Mobiele telefoons bestonden nog niet. Soms kreeg hij via Liefferink op zondag bericht dat hij even het ziekenhuis moest bellen. Dan zei een assistent van de chirurg, dat ze twijfel hadden of de röntgenfoto van het bekken wel of geen heupfractuur toonde. Dan antwoordde mijn vader, dat hij die zondagavond na thuiskomst uit Arnhem wel even langs het ziekenhuis kwam om de foto te bekijken. Eenmaal had ik een nare ervaring toen we op zondagavond terug kwamen uit Doorwerth. Ik had een groot terrarium op mijn kamer aan de ’s Gravendijkwal staan met hagedissen, slangen, salamanders en kikkers. Het was een ijskoud weekend in januari en de verwarmingsinstallatie (oliestook met een voorraadtank onder de grond in de tuin) had het begeven. Het vroor binnen in huis net zo hard als buiten, en de kranen deden het niet meer. Ik kwam op mijn slaapkamer en mijn hart bleef stil staan: mijn hagedissen lagen bewegingloos verspreid in het terrarium, er zat geen leven meer in! Maar ik wist dat reptielen en amfibieën koudbloedige dieren zijn. Ik vroeg de rode lamp van mijn moeder te leen, waar ze af en toe een stijve nek mee behandelde en zette die op een afstandje boven de bevroren hagedissen. En halverwege de nacht begonnen ze weer wat te bewegen. De volgende ochtend waren ze weer normaal en actief.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Ik was trouwens vrij druk met deze hobby. Ik kweekte het eten zelf. Ik had vliegenvangers gemaakt: een houten doos, die ik over een hondendrol in onze tuin zette. Als er vliegen op gingen zitten deed ik twee schuiven bovenop dicht. Een andere vanger was een jampot met bedorven vlees erin; na verloop van tijd ontwikkelden de vliegeneitjes zich tot sappige maden, waarvan de hagedissen en kameleons smulden. Mijn moeder was niet zo dol op deze activiteiten, maar het mocht op voorwaarde, dat ik niet teveel vliegen uit het terrarium liet ontsnappen. Meelwormen kocht ik bij de dierenwinkel van meneer Blazer, een aardige man, die me altijd met raad en daad terzijde stond. Ook toiletteerde hij de honden bij ons, vooral de poedel van oma. Als hij de valse hond Gijs moest knippen, deed hij zijn stropdas af en bond die om Gijs’ bek. Eenmaal sloeg ik de deur in meneer Blazer’s gezicht dicht. Hij belde aan en zei: “Ik kom de hond afmaken.” Ik schrok me een hoedje! Gijs was een valse hond en beet regelmatig mensen op straat, maar dit pikte ik niet van mijn ouders. Achteraf bleek, dat Blazer een paar dagen eerder geen tijd had om het knippen af te maken. Een andere prachtige hobby was mijn spoortrein van Märklin. Die stond opgesteld op een aantal grote tafels in de kelder. Er waren meerdere trajecten, die elkaar kruisten en ook door de bergen heen voerden. Op de bergen en in het veld stonden plastic gebouwen en huisjes van Faller. Wissels en seinpalen konden op afstand worden bediend, maar waren ook door een beveiligingssysteem verbonden, zodat ze elkaar bedienden. Meerdere treinen reden tegelijk en dat liep meestal – maar niet altijd – goed. Het was heel spannend. Het was een enorm karwei, waar ik hele vakanties mee bezig was. Als ik een nieuw traject af had, nodigde ik mijn ouders uit om te komen kijken, hoe al die treinen met sprookjesachtige lichtjes hun weg kriskras door het donker vonden, slechts gedirigeerd door mij. De manshoge kelder liep onder het hele huis aan de ’s Gravendijkwal door. Aan de voorkant kon je met een trapje door een laag deurtje op straat komen. Door dat deurtje paste precies een fiets, die je dan over een plank aan de hand naar beneden de kelder in kon rijden. Naast het deurtje zat een luik, met daaronder het kolenhok. Het was een belevenis, wanneer de kolenman kwam. Hij kwam gebogen aanlopen met een zware juten zak op zijn schouder, die hij met twee handen boven zijn hoofd vasthield. Bij het luik bukte hij verder voorover en kiepte de kolen naar beneden het hok in. Een zwarte stofwolk dwarrelde op. Zijn gezicht zag pikzwart. Hij legde de lege zak op z’n schouder om een volgende te gaan halen.
Onderin het kolenhok zat een schuif. Af en toe maakte mijn vader die schuif open en schepte wat kolen onderuit het hok in de kolenkit, die naast de kachel in de kamer kwam te staan. Ik kan me nog goed herinneren, hoe het vuur in de kachel bijna doofde, als mijn vader er een nieuwe lading kolen op gooide, om wat later weer op te laaien. Echter werden bij ons de kolen na 1955 afgeschaft en kregen we oliestook. De protohistorie (de carrière van mijn vader): Na mijn geboorte op 16 febr. 1947 in het Zuidwalziekenhuis in Den Haag, rondde mijn vader zijn opleiding tot röntgenoloog aldaar bij dr. Arisz af. Hij vond in 1948 een baan in het Havenziekenhuis en het Bethesdaziekenhuis in Rotterdam, en kon het huis van zijn schoonouders aan de ’s Gravendijkwal 56 in Rotterdam huren. Zijn schoonouders gingen in een mooie flat aan het Ungerplein in Rotterdam wonen. In 1948 breidde het gezin zich uit met mijn zus Charlotte en in 1953 mijn broer Hans. Het huis aan de ’s Gravendijkwal 56 was groot. Na het entree, was er een glas in lood tochtdeur en daarachter een lange gang. Rechts kwam je in een grote kamer en suite met schuifdeuren ertussen. De voorste kamer was de dagelijkse zit- en eetkamer; de achterste was de zondagse kamer met een open haard en voor speciale diners. Van hieruit kon je door openslaande deuren op het achterterras komen, dat via een trapje omlaag naar de lange smalle tuin leidde. Wanneer je de gang verder uitliep kon je links de trap omlaag en rechts de trap omhoog volgen. Omlaag kwam je in de keuken in het souterrain. Vanuit de keuken kon je doorlopen naar de tuin of rechtsaf de kelder in, die zich onder het hele huis uitstrekte. Vanuit de gang kon je ook rechtsaf de trap op. Daar bevond zich op het entresol een opkamer: ‘het Herenkamertje’, de studeerkamer van mijn vader. Verboden terrein en absolute stilte! Verder omhoog kwam je op drie grote slaapkamers en een badkamer. Daar woonde ons gezin totdat opa - de vader van mijn moeder – overleed. Toen vond een grote verbouwing plaats. Oma kreeg de eerste verdieping, met het voorste deel – met het balkon – als woonkamer, en de achterzijde met badkamer als slaapgedeelte. De grote zolder werd o.l.v. architect Suikerbuik verbouwd tot een woongedeelte met vier slaapkamers. Ik kreeg een mooie kamer aan de achter/tuinzijde; mijn broer en zus langs de zijde waar de school langs lag; mijn ouders een grote slaapkamer met een badkamer aan de voor/straatzijde.
15
HOOFDSTUK 1
Anekdote TV kijken: tijdens mijn middelbare schooltijd - begin zestiger jaren – was een televisie nog een zeldzaam verschijnsel. Mijn vriend Rob Bogers had er een thuis staan en soms ging ik daar kijken. Wij hadden er thuis geen. Maar toen oma bij ons kwam wonen, kocht zij er wel een. Mijn moeder vervaardigde een streng verbod voor ons uit om ernaar te kijken. Zonde van de tijd. Wij moesten huiswerk maken, piano studeren, desnoods buiten spelen. Oma vond het wel gezellig als we toch even bij haar kwamen kijken, maar oh wee, als mijn moeder het merkte! Dan stormde ze als furie binnen! Op een avond in 1963 (22 november) liep ik de trap op om boven op mijn kamer mijn huiswerk te maken. De deur van oma op de eerste verdieping ging open op een kier: “Psst, Kees! Kom eens gauw kijken! Kennedy is vermoord!”. Toen heb ik een kwartier bij haar gezeten. Het was een gezellig en hecht gezin, met vele activiteiten. We kregen muziekles, paardrijden, dansles, skiën op dennennaalden in Duinrell, regelmatig uitjes, tweemaal per jaar vakantie. Onze moeder voerde een streng bewind. Iedereen moest continu zijn best doen. Ze superviseerde het muziek studeren en de sporttrainingen, overhoorde het huiswerk, vroeg iedere middag wat we zoal gedaan hadden en nog moesten doen. Er was een meisje voor dag en nacht, Ina, een geestelijk beperkte jonge vrouw. Ze hielp in het huishouden en met het koken. Als er op het belletje in de eetkamer voor werd gedrukt, kwam ze het eten vanuit de keuken achterin het souterrain opdienen. Later mocht ze bij ons aan tafel mee eten en zelfs mee op vakantie. Dan had mijn vader altijd zijn handen vol aan haar dommigheden, o.a. als ze weer eens een pruim met pit en al had ingeslikt en hij vreesde dat haar obstipatie zou verergeren en de pit in haar appendix zou blijven steken of ileus zou veroorzaken. Verder waren er meneer en mevrouw Bakker. Zij was de werkster en hij deed de klussen, zoals de kolen scheppen in de kelder, reparaties in huis en bedden timmeren voor in het kampeerwagentje. Mijn vader was een lange bedaarde man. Hij liet de opvoeding grotendeels aan onze moeder over. Als wij dwars lagen, sprak onze moeder: “Lieuwe, zeg jij nu eens wat!”. En dan nam onze vader een wijs besluit, dat deels in ons voordeel uitviel en ook haar mening niet ondermijnde. Polderen avant la lettre. De meeste avonden zat hij in het ‘Herenkamertje’. Wat hij daar deed wisten wij niet. ‘Pappa is aan het werk! Niet storen!’
duidelijk wat een grote hoeveelheid studie, wetenschappelijk werk, artikelen en voordrachten hij had gedaan. Hij had correspondentie, ontwerpen en congresdocumenten goed gerubriceerd bewaard. Bij het doorlezen was het alsof ik in de snoepwinkel terecht was gekomen! Het volgende probleem was, om die veelheid aan interessante gegevens te selecteren en in te krimpen tot een behapbaar geheel. Hieronder volgt mijn poging daartoe. Het archief van mijn vader: de internationale congressen: Om te beginnen zijn daar de congresboeken, veel mooier en vollediger dan de digitale lijsten die tegenwoordig bij onze monstercongressen worden uitgegeven. In die tijd waren de congressen nog relatief klein en overzichtelijk en werden de deel‑ nemers stuk voor stuk per land en met foto afgedrukt. Het allereerste congresje, dat hij bezocht was reeds in zijn studententijd op zaterdag 28 november 1942 in de Valeriuskliniek te Amsterdam. Het was het Symposium Stralen en Stralentherapie van de Nederlandsche Natuurkundige Vereeniging, de Nederlandsche Vereeniging voor Electrologie en Röntgenologie en de Stichting voor Biophysica. De Symposium‑ commissie bestond uit Prof. Dr J. van Ebbenhorst Tengbergen (voorzitter), Dr. R.H. de Waard (secretaris), Dr. A. Bouwers, Dr. J.W.F. Heukensfeldt Jansen, Prof. Dr. G.J. Sizoo. De sprekers waren J. van Ebbenhorst Tengbergen, J. van den Werff, H. Casimir, D. den Hoed en F. Heyn. De onderwerpen waren: de werking van Röntgen- en gammastralen op biologische objecten; de werking van Röntgen- en gammastralen en van corpusculaire stralingen op de materie; over het mechanisme der biologische stralenwerking; biologische en therapeutische ervaringen over bestraling met ultraharde Röntgen‑ stralen en gammastralen en met alphastralen, electronen en neutronen. De symposiumfolder bevatte de samenvattingen van de voordrachten. In zijn studietijd had mijn vader dus al belangstelling voor de stralen. Prof. Ebbenhorst Tengbergen was hoogleraar aan het WG in Amsterdam, voorzitter van de Ned. Ver. voor Electrologie en Röntgenologie 1931-32 en 1939-40, voorzitter van de Wertheim Salomson Stichting en redacteur van het NTvG (1: blz. 321-322). Dr. De Waard deed veel radiotherapie, hij was secretaris van de Ned. Ver. voor Electrologie en Röntgenologie
16
Pas vele jaren later, toen ik aan het einde van mijn eigen carrière zijn privéarchief doorlas, werd me
van 1947-1953 en werd later hoogleraar en opleider in Utrecht (1: blz. 340-341).
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Dr. Bouwers was een technisch genie, eerst bij Philips, later directeur van Oude Delft; hij ontwikkelde o.a. allerlei röntgenbuizen; hij werd later hoogleraar (1: blz. 198-214). Dr. Heukensfeld Jansen was röntgenoloog in het OLVG te Amsterdam en hield zich ook vooral met radiotherapie bezig. Hij was secretaris van de Ned. Ver. voor Electrologie en Röntgenologie van 1927 tot maar liefst 1942 (1: blz. 322-324).
Het eerste congres in zijn archief was al in 1947, toen ik een half jaar oud was en hij nog in opleiding in het Zuidwal. Het was een vouwfolder van het cinquième congrès annuel des médecins électroradiologistes de langue française van 8-11 oktober 1947. De folder en het hele congres waren in het Frans. Mijn vader had de interessante lezingen met potlood onderstreept. Die gingen o.a. over anatomie en radiologie van de longen, niertumoren, de urinewegen bij kinderen, bronchografie met lipiodol, tomografie van de longen, arteriografie van de aorta en benen, myelografie met opaque vloeistof, radiopelvimetrie, röntgentherapie van leukemie, radiotherapie van difterie, röntgen therapie van pancreatitis, contact curietherapie. In deze folder staat alleen een naamlijst zonder foto’s. Er waren ±400 deelnemers, voornamelijk Fransen, maar ook uit België, Zwitserland, Portugal, Roemenië, Italië, Hongarije, Luxemburg. Er waren ook enkele deelnemers uit Algerije, maar dat was toen nog gewoon Frankrijk. Er waren zes Nederlanders: W. Brevet (Arnhem; deed veel voor de tarieven van de Vereniging en was belangrijk in de Commissie voor Beroepsbelangen; 1: blz. 337-338), J. Kamerling (Haarlem, opgeleid en gepromoveerd in Leiden; was belangrijk in de Commissie voor Beroepsbelangen en in de Specialisten Registratie Commissie; 1: blz.344-355), Ch. Sassen (Den Haag; Westeinde ziekenhuis; 1: blz. 343-344), G. van der Plaats (Maastricht, deed zowel röntgendiagnostiek als radiotherapie en veel technisch werk voor Philips; in 1936 nam hij deel aan de Olympische Spelen in Berlijn als degenschermer; later werd hij hoogleraar in Groningen; 1: blz. 258-265), L. Vellenga (Den Haag; nog in opleiding bij Arisz in het Zuidwalziekenhuis). Op 23 november 1947 houdt mijn vader de volgende voordracht voor de Vereniging voor Electrologie en Röntgenologie: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, Dankzij de zorg van onze secretaris, Dr. De Waard, kregen collega Kamerling en ik een deviezentoewijzing, waardoor we aan “le cinquième congrès annuel des médecins électro-radiologistes de Langue Françaises” in Parijs konden deelnemen. Ik zal u alvast
een kort verslag uitbrengen. Binnenkort zullen de berichten verschijnen in het journal de radiologie et d’electrologie. Bij de officiële opening in het grote amfitheater, was – na de gebruikelijke toespraken – een voordracht van prof. Dauvillier over het licht en het leven. Deze eerste lezing was moeilijk te verstaan. Hij hield een beschouwing of het leven op aarde door de atmosfeer onmogelijk zou worden, en op andere planeten wel mogelijk zou worden. Daarna vertelt mijn vader over de voordrachten: anatomie van de long, bronchografie, retroperitoneale luchtinsufflatie, thoraxfoto’s, compressie van de buik ter verfraaiing van het IVP, een nieuwe tomograaf geschikt voor zittende houding, hypotonie bij onderzoek van de bulbus duodeni door middel van morfine, colchicine ter versterking van het karyolitisch effect van radiotherapie, darmonderzoek bij kinderen, röntgenlokalisatie van corpora libera in het oog. Hij beschrijft het bezoek aan een drietal ziekenhuizen in de omgeving en vermeldt dat het zeer vermoeiende dagen zijn, omdat het programma zeer uitgebreid is, sterk uitloopt en men de gehele dag op smalle banken zonder rugsteun of schrijftafel zit. Mijn vader hield deze toespraak tijdens de vergadering van de Nederlandsche Vereniging voor Electrologie en Röntgenologie. Die vergaderingen waren veelal bij de voorzitter of een bestuurslid van de Vereniging. Ditmaal was de vergadering in Almelo, bij dr. Jan Rethmeier, voorzitter van de Commissie voor Beroepsbelangen (hij deed erg veel voor de röntgentarieven, de turfbattle en de opleiding; later werd hij secretaris en voorzitter van de Vereniging; 1: blz. 348-349). Mijn moeder vertelde me herhaaldelijk, dat ik daar als baby in de wieg bij dr. Rethmeier thuis stond, terwijl mijn vader er vergaderde en een voordracht hield. 31 jaar later zou ik me als radioloog in Almelo vestigen. Toen ik in 1978 in Almelo kwam, was Rethmeier sr. reeds met pensioen, maar ik heb deze aardige en wijze man enkele keren ontmoet. Ik heb 25 jaar met zijn zoon Jop samengewerkt in Almelo. 27-31 juli 1948: 6ème Congrès des Médecins Electro - Radiologistes de Langue Française, in Genève. Mijn vader heeft weer veel moeilijk leesbare potloodnotities in de kantlijn geschreven en de interessante lezingen aangekruist. De tweede dag was geheel gewijd aan “Evolution de l’électrologie depuis cent ans” (dus 100 jaar electrologie!), met onderwerpen als: Electrisation négative et radiothérapie; Action des ultrasons sur la motricité gastro-intestinale; nouveau stimulateur pour électrodiagnostic et électrotherapie; Analysateur d’impédence cutanée; Coagulateur haute fréquence; Le problème du dosage des isotopes radioactifs dans les applications
17
HOOFDSTUK 1
thérapiques; Démonstration d’autoradiographiques humaines réalisées à l’aide d’un isotope radioactif artificiel (Zn 63; zink). Dus kwam ook ultrageluid al aan bod en autoradiografie en veel radioactieve isotopen. Verder waren er veel radiotherapeutische onderwerpen en gewone skelet radiologie, o.a. wervelfracturen en osteoporose, osteomalacie, metabole afwijkingen, hyperostose, schedelafwijkingen. Iets met ultrageluid en autoradiografie en radioactiviteit. Achterin het kleine boekje staat een naamlijst van ± 400 deelnemers, voornamelijk Fransen, maar ook ± 70 Belgen, een fors aantal Zwitsers en Italianen. Verder zijn er enkele deelnemers uit Engeland, Oostenrijk (o.a. prof. Kienböck), Egypte, Canada, Australië (prof. Schüller), Peru, Portugal, Zweden, Griekenland, Iran en zes uit Nederland: Brevet (Arnhem), Furstner (Nijmegen), Den Hoed (Rotterdam; radiotherapeut; 1: blz. 105 e.v.), van der Plaats (Maastricht), Rethmeier (Almelo) en Vellenga (Rotterdam; Havenziekenhuis; 2: blz. 382-385). Mijn moeder was de enige vergezellende dame bij de Nederlanders. Ze ging vrijwel altijd mee, dus ook dit keer, terwijl ze zwanger was van haar tweede kindje, mijn zus Charlotte die op 6 januari 1949 werd geboren.
18
VIIe Congrès des médecins electro-radiologistes de langue Française, Paris 1949. Bij dit congres aan de Sorbonne waren 200 Fransen ingeschreven, 80 Belgen, 8 Canadezen, 60 Italianen, 8 Zwitsers, 5 Spanjaarden, 2 Grieken, 1 Israëliër. Opvallend genoeg was er in deze tijd kort na de oorlog geen enkele Duitser. Wel waren er 5 Nederlanders: Gerard van de Plaats uit Maastricht, Charles Sassen uit Den Haag, Jan en mevr. Kijne uit Paterswolde, Lieuwe en mevr. Vellenga uit Rotterdam en Bernhard en mevr. Ziedses des Plantes uit Rotterdam. het congres duurde van 10 tot 15 oktober. Mijn vader had in het boekje veel aantekeningen gemaakt in zijn voor ons altijd onleesbare handschrift. Hij was geweest naar o.a. voordrachten over kymografie van de oesofagus bij sclerodermie, over moderne versterkingtsschermen, over vergelijking van EEG met ventriculografie en arteriografie, arthrographies gazeuses (artrografie met lucht), over lumbosacrale disco-radidulografie en over cervicale myelografie. Voorts ook naar voordrachten over stratigrafie (=tomografie), dosimetrie en radiotherapie. Iedere middag waren bezoeken aan locale ziekenhuizen mogelijk. Op woensdag bezocht hij het Hôpital des Enfants–Malades voor een demonstratie van pylorus hypertrofie en het Hôpital Saint-Antoine voor diagnostisch pneumoperitoneum en insufflation gastrique. Op donderdag bezocht hij in het Hôpital de la Pitié demonstraties over ossale tomografie en bronchografie met lipiodol. Op vrijdag
woonde hij in het Hôpital Intercommunal sessies bij over het functioneren van een elecro-radiologische afdeling in een modern ziekenhuis en over urografie met tomografie. Iedere avond is er een feest, zoals een Gala Theatral in het Théatre de Bouffes-Parisiens. De slotavond is een Banquet Gala in Hôtel Lutetia. Het programme complémentaire pour les dames biedt iedere dag wat interessants, zoals een bezoek aan het Louvre. 13-17 september 1949: symposium neuroradiologicum in Rotterdam. In de Blauwe Zaal van het Beursgebouw aan de Coolsingel, hoek Meent. President van het organiserend comité is dr. B. Ziedses de Plantes, vicepresident is dr. D. den Hoed, secretaris Th. Berkvens, thesaurier P. Crezée. Het voorprogramma waarschuwt dat men vroeg moet inschrijven, omdat hotelruimte in Rotterdam sedert de oorlog uitermate beperkt is en bij inschrijving na 1 augustus logies niet gegarandeerd kan worden. Inschrijving voor het symposium is 25 gulden, voor familie 5 gulden en voor de gemeenschappelijke maaltijden 15 gulden. Het programmaboekje is in het Engels en Frans. Met klem wordt gevraagd voortdurend zijn taalbadge op te hebben: rood voor Frans, blauw voor Engels, geel voor Duits en de witte badge voor Nederlands. De lezingen zijn in het Engels of het Frans. Gedurende de voordrachten zal zoveel mogelijk een verkorte tekst in andere talen geprojecteerd worden. De sprekers en onderwerpen zijn o.a.: Schüller, Melbourne: A review of the Cranial Hyperostoses (this will be read on account of inability to attend of prof. Shüller); Stenvers, Utrecht: Quelques anomalies du rocher: Hyperostose et Cholestéatome; Ziedses des Plantes, Rotterdam: Examen du troisième ventricle avec de petites quantités d’air; Chaussé, Paris: Evolution de la radiographie de précision du temporal dans ces dernières années; Den Hoed, Rotterdam: Radiothèrapie des tumeurs cérébrales; Lindgren, Stockholm: Percutaneous angiography of the vertebral artery; Ziedses des Plantes, Rotterdam: Cerebral Stereoangiography; Verbiest, Utrecht: Le remplissage isolè d’air de la partie postérieure du troisième ventricle dans les obstructions de l’aquéduc de Sylvius; Berkvens, Rotterdam: Radiography of the Foetal Skull; Chaussé, Paris: L’incidence III: Incidence fondamentelle de la radiographie de l’oreille; Olsson, Lund: Tolerance of Cerebral Bloodvessels to Contrast Media of the Diodrast Groep in Animal Experiments and in Man.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Het damesprogramma behelst uitjes naar de grachten en “Prinsenhof” in Delft, het museum Boymans, de kassen in het Westland, de kaasmarkt in Alkmaar, Volendam en de windmolens in Kinderdijk. De officiële ontvangst is in het nieuwe stadhuis, evenals de gehele Coolsingel herbouwd na de totale vernietiging van het hart van Rotterdam in mei 1940. Stenvers was neuroloog en psychiater en neuro radioloog
in
het
AZ
Utrecht. Hij publiceerde 96
artikelen,
vond
“Stenvers-opname”
de van
het rotsbeen uit, werd erelid van de Ned. Ver. voor Electrologie en Röntgenologie en ontving in 1970 de Röntgenplaquette in Remscheid. (1: blz. 329333). Ziedses des Plantes was eveneens
neuroloog
en
neuroradioloog; hij vond de planigrafie uit, de subtractie en startte de nucleaire geneeskunde. Hij ontving de Röntgenplaquette in Remscheid in 1977, en veel andere onderscheidingen. (1: blz. 246-257). Evenals Fransman gen
de
Nederlander Chaussé
ontwikkeld
om
Stenvers
speciale onderdelen
had
de
projectierichtinvan
de
schedel
röntgenologisch vrij te projecteren. In mijn assistententijd- vóór de komst van de CT – werden de opnamen van Stenvers en Chaussé – evenals die van Schüller, Towne, Mayer, Tschebul, enz. - dagelijks gebruikt.
Dan kom ik in zijn archief een folder tegen van het Institut Béclère met alle voorzitters van de Inter nationale Congressen voor Electrologie en Medische Radiologie 1900-1914 en de Internationale Congressen Radiologie 1925 tot 1950. De pioniers van de natuurkunde, radioactiviteit en
röntgenstraling staan erop: Becquerel, Marie Curie, Pierre Curie, Crookes, Röntgen, Béclère. Voorts belangrijke mensen uit de beginperiode van de radiologie en radioactiviteit. Er staat één Nederlander bij: Wertheim Salomonson, de oprichter van onze vereniging in 1901, eerste hoogleraar in de electrologie en röntgenologie ter wereld en voorzitter van het Wereldcongres in 1908. Ook diverse beroemde radiologen uit de beginperiode, die wij nog kennen van door hen geschreven leerboeken of naar hen genoemde ziektes: Albers-Schönberg (ziekte van), Alban Köhler (boek + botziekte), Holzknecht (lepel van en fenomeen van), Kienböck (botziekte), Schinz (leerboek), Sjögren (ziekte van).
19
HOOFDSTUK 1
Het Sixth International Congress of Radiology vond plaats van 23-29 juli 1950 in Londen. Beschermheer was ‘His Majesty King George VI’. Er is een ‘board of management van 26 personen (met daarin beroemdheden als Forssell, Schinz en Shanks). Voorts zijn er 10 subcomités met 40 leden en een secretariële staf van zo’n 20 man. Het ingebonden ledenboek van dit congres is 300 pagina’s dik en toont alle ± 1.500 personen, die zich inschreven voor dit congres met gegevens en pasfoto. Aan het eind nog een aantal namen zonder foto; deze hadden zich kennelijk te laat ingeschreven.
Voorin staan de vertegenwoordigers van ieder land. Voor Nederland waren dit: prof. Steenhuis, de opleider in Leiden en hoofd van de delegatie (1: 324-326). Dan D.J. Bartelink, bestuur van de Vereniging, helaas geen foto. Prof. J. van Ebbenhorst Tengbergen, opleider in het WG te Amsterdam en secretaris van de Vereniging. Prof. de Waard, opleider in Utrecht.
Bartelink hield op dezelfde dag als Ziedses des Plantes, 28-09-1931, een voordracht over planigrafie voor de Ned. Ver. voor Electrologie en Röntgenologie. Onafhankelijk van elkaar hadden ze tegelijkertijd de planigrafie uitgevonden. In 1948 was Bartelink voorzitter van de Ned. Ver. voor Electrologie en Röntgenologie. Hij was röntgenoloog in het Canisius Ziekenhuis en min of meer de voorganger van prof. Penn. Hij vertrok later naar Canada (zie zijn CV; 2 : blz. 425-427) . Pas in 2011 slaagde Gerd Rosenbusch erin een foto van hem te achterhalen (MemoRad 2011, nr. 2; blz. 67).
20
King George VI
Twee der uitvinders van de planigrafie: D.J. Bartelink en B.G. Ziedses des Plantes. De foto van Ziedses is de beroemde poster van Philips uit 1995, waar hij het modelletje in handen heeft dat hij als student bedacht en bouwde.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Op blz. 170-173 van het congresboek van Londen staan de 14 Nederlandse deelnemers afgebeeld. Opvallend is dat hier meerdere technische mensen bij zitten. Prof. van Buchem is een internist (1: blz. 82 en 372). Burger is een man van Philips (1: blz. 353). Ziedses des Plantes is neuroloog en neuroradioloog, op dat moment nog zowel in Utrecht als Rotterdam. Fries is radioloog in het marine hospitaal in Overveen (2: blz. 435-436). Hij werd de schoonvader van mijn medeassistent Guus Ooms in Leiden, die later radioloog in Alkmaar werd. Feddema was opgeleid als röntgenoloog maar maakte een grote carrière als hoofd van de afdeling röntgendiagnostiek van Philips (1: blz. 353), evenals trouwens zijn vrouw, die daarvoor hoofdlaborant in Maastricht was (1: blz. 384-385). Het echtpaar was goed bevriend met mijn ouders. Mijn vader had kennelijk zijn eigen adres weer onleesbaar opgeschreven aan de congresorganisatie; het moest zijn ‘Havenziekenhuis’. Lokkerbol was een beroemd radiotherapeut en opleider in het Antonie van Leeuwenhoekhuis (1: blz. 114). In die tijd waren radiotherapie en röntgenologie nog niet gescheiden. Öfner was de grote man van het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein (1: blz. 341-343). Prof. Bouwers was de geniale man die telkens weer de röntgen buizen van Philips verbeterde en een grote rij van uitvindingen op zijn naam had staan. Op dit moment was hij al bij Oldelft werkzaam. Dr. Hans Mellink was fysicus (1: blz. 442) en heb ik nog meegemaakt bij radiotherapie in Leiden. Somerwil was stralingsdeskundige en radiobioloog in het Radiotherapeutisch Instituut in Rotterdam (1: blz. 106) ; hij gaf later college bij het Cohen Instituut in Leiden.
21
HOOFDSTUK 1
Sixth International Congress of Radiology juli 1950 in Londen.
23-28 juli 1951: VIIIe Congrès des Médecins Electroradiologistes de Culture Latine in Brussel. De week vóór dit congres logeerde mijn moeder met haar kinderen van 4 en 2 jaar (ik en mijn zusje) in Bad Boekelo. Mijn vader stuurde haar uit Rotterdam een brief (op zijn typemachine; zijn handschrift was moeilijk te ontcijferen) uit Rotterdam op 18-07-’51 met de volgende tekst:
22
Ik heb mijn kleren van de stomerij gehaald en mijn hoedje laten opknappen. Ik ben mijn koffer aan het pakken. Ik neem mijn grijze en bruine kostuum mee en mijn rokkostuum. Ik ben een deel van de morgen in Bethesda geweest. Wilma heeft me geholpen. Roos klaagde dat Wilma vreselijk de baas speelt, daartoe opgezweept door zr. Van Dijk. Ik zal er morgen eens met haar over spreken. Dr. Kosters zal een brief aan het specialisten bureau schrijven, of hij met Dagnelie en mij spreekuur mag houden in het Havenziekenhuis, wat dan toestemming voor een polikliniek wordt. Tante Annie had een als dienstbode vermomde vent in huis. Het mensch bleek door de politie te worden gezocht en het individu werd door een rechercheur weggehaald. Vrijdag als ik klaar ben ga ik direct naar Boekelo op weg, dus hoop dan voor middernacht bij je te zijn. Als het je te laat wordt ga dan maar naar bed, ik vind je dan wel. Ik eindig maar weer. Hartelijke groeten en tot volgende week. Zeg tegen de kinderen dat ze lief moeten zijn, ook als het weer niet zo goed is. Vele kussen voor jullie drie, Lieuwe.
Ter verklaring: - Roos en Wilma waren laboranten in Bethesda, zr. Van Dijk de hoofdlaborant. Mijn vader werkte grotendeels in het Havenziekenhuis, maar deed parttime het Bethesda erbij. - Kosters was chirurg, die daarna vele jaren in het Havenziekenhuis heeft gewerkt. Dagnelie was maagdarmarts met praktijk aan huis, maar had ook spreekuur en praktijk in het Havenziekenhuis. - Tante Annie Verpoorte- Swarttouw was de oudere zuster van mijn oma Bep van Baggum-Swarttouw. In het weekend 21-22 juli ’51 kwamen mijn oma en opa van Baggum ook naar Bad Boekelo. Die maandag vertrokken mijn ouders naar het congres in Brussel en bleven mijn grootouders een week op ons passen in Hotel Bad Boekelo. We speelden er in het zand en de speeltuin op de schommels en de wip. We zwommen in het golfslagbad, maar zoals mijn vader al in zijn brief schreef, was het vrij slecht weer. Op een dag vond ik het te koud om te zwemmen en wilde ik mijn kleren aan. Mijn oma trok mij m’n wollen gebreide pakje aan. Toen had ik het lekker warm en liep – tot ontzetting van oma – met kleren en al het water in om te gaan zwemmen. Ieder kwartier ging er een sirene. Dan vloog ik uit het water, want ik wist dat dan die enorme golven eraan kwamen en dat vond ik eng. Mijn opa kon heel lang doodstil op zijn rug liggen drijven met zijn tenen boven water. Ik vond dat imposant: net een drijvende boomstam! Ik stootte een keer mijn grote teen en dat bloedde erg. Opa deed er toen een pleister om en het was weer over.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
19-24 juli 1953 vond het zevende internationale congres plaats in Kopenhagen met als beschermheer koning Frederik IX. President van het congres was prof. Poul Møller, past president prof. H.R. Schinz. Honorary president was ‘his excellency professor Niels Bohr (Dr. Phil., Dr. Scient., Dr. Techn., Dr. Juris, h.c.)’ (Nobelprijswinnaar natuurkunde 1922). Het Danish Executive Committee is 10 personen, het Danish Board of Management bestaat uit 18 personen, er zijn 15 subcomités van 50 personen en een secretariële staf van 12 personen.
Mijn ouders gingen er samen heen. Ik (6) logeerde bij mijn oma Vellenga, mijn zus van 4 en de baby elders (waarschijnlijk bij de ouders van mijn moeder). Oma Vellenga kon prachtig vertellen over Luilekkerland en Holle Bolle Gijs en ik mocht er de hele dag met de meccano spelen. Toen mijn ouders terug kwamen, hadden ze prachtige namaakzilveren bestekjes voor ons meegebracht met figuurtjes van de sprookjes van Andersen erop. Er was wederom een mooi gebonden boek van ditmaal 330 pagina’s met gegevens en foto’s van de ±3500 deelnemers uit 56 landen. O.a. beroemde mensen als Schatzki. Mijn vader had kruisjes gezet bij mensen uit de VS, Portugal, Zwitserland, die hij er kennelijk had ontmoet. Hieronder enkele pagina’s met de afbeeldingen van de vijftig aanwezige Nederlanders.
23
HOOFDSTUK 1
24
Er waren wederom veel technici en radiotherapeuten. Prof. Bouwers van ‘Oude Delft’, voorheen bij Philips, was er weer. Klaas Breur, de opvolger van Daniel den Hoed in het RTI Rotterdam, was er. Dr. W. Brevet uit Arnhem was aanwezig, evenals F. Brinkbok (1: 351352), toen nog in opleiding in Amsterdam, maar later radioloog in eveneens Arnhem en goede vriend van mijn vader. De internist van Buchem uit Groningen was er weer; voorts dr. Burger, prof. Casimir, van Ditzhuysen en wederom Feddema, allen van Philips. Fermin uit Amsterdam was hoofd der Nederlandse delegatie; in dat jaar was hij tevens voorzitter van de Ned. Ver. voor Electrologie en Röntgenologie (in 1952 en 1953: 1: 397). Fries was er weer. Gaarenstroom was chirurg in Amsterdam, maar legde zich ook toe op de radiotherapie (2: blz. 161 en 419). Dr. Sijtske den Hoed-Sijtsema uit het radiotherapeutisch instituut in Rotterdam was er (1: blz. 346-347). Ze was opgeleid in Amsterdam bij Daan den Hoed, met hem meegegaan naar Rotterdam en daar met hem getrouwd. Ze werd
al jong weduwe, want Daan (neef van mijn vader) overleed al in 1950 op 53-jarige leeftijd (2: 427-428). Zelf overleed ze pas op 84-jarige leeftijd in 1994; ze was dus gedurende 44 jaar weduwe. Mijn vader had veel contact met haar tot zijn eigen dood in 1988. Dr. Geert Kok was radiotherapeut in het Johannes de Deo in Den Haag. Later zou ik zijn broer Jan Kok zeer goed leren kennen; die was een groot hippisch deskundige, opgeleid in Duitsland en directeur van de Leidse Universiteitsmanege aan de Kaisersrtaat, waar ik 1964-68 zou paardrijden en mijn vrouw Jolien leerde kennen. Geert Kok heeft in de jaren ‘80 de radiotherapie op Curaçao helpen opzetten. Hij overleed in de jaren ‘90; toevallig was in die periode Albert Smeets (emeritus radioloog Westeinde Den Haag en voorzitter NvvR 1974-76) met zijn vrouw Zus een paar dagen in Twente en had Jolien en mij uitgenodigd voor een diner in de Drost van Twente. Die avond werd hij opgebeld, dat zijn vriend Geert
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Kok stervende was. Hij is er de volgende ochtend met spoed heen gegaan. Lokkerbol, radiotherapeut in Amsterdam was hier ook weer. Miete was een bekende radioloog, eveneens uit Arnhem; hij was daar opleider röntgendiagnostiek en zette later het Arnhems Radiotherapeutisch Instituut op (1: blz. 114 en 394). Dr. Oosterkamp, de ‘baas’ van de Philips buizen was er (lid van de Commissie Stralenhygiëne). William Penn, later hoogleraar in Nijmegen en voorzitter van de Commissie Stralenhygiëne (1: 358-360). G. van der Plaats, röntgenoloog, belangrijk medewerker van Philips en schrijver van het boek over röntgentechniek, en later hoogleraar Groningen (1: blz. 258-265). Carl Puylaert was op dit moment nog assistent in Leiden, waar hij samen met medeassistent van Kuyk vaak optrad als waarnemend opleider, omdat prof. Steenhuis vaak ziek was. Na zijn opleiding zou Puylaert radioloog worden in Tilburg en tenslotte hoogleraar in Utrecht. Von Ronnen was nog radioloog in het Bronovo in Den Haag en
bezig met zijn proefschrift over de mammografie. In 1956 zou hij hoogleraar in Leiden worden, in 1962-63 voorzitter van de NVvR, en in 1969 van de AER (Europese Vereniging), die hij – samen met Boris Rajevski in 1962 had opgericht; in 1971 was hij de voorzitter van het zeer succesvolle tweede congres van de AER in Amsterdam. Somerwil, de stralingsdeskundige van het RTI was er weer en zijn stadsgenoot Speyer, radioloog in het Zuiderziekenhuis. Dr. Coen Stam, radiotherapeut in Groningen, later aldaar hoogleraar en tenslotte radiotherapeut in Deventer. Voorts waren hier ook weer prof. de Waard uit Utrecht en dr. Van der Werf uit het Canisius in Nijmegen. Van dit congres had hij ook een gedrukt boekje van 19 pagina’s bewaard : Kort verslag, door dr. G. Brinkbok, Dr. H. Fermin en H. Lokkerbol.
25
HOOFDSTUK 1
4-10 april 1954: III CONGRESSO DEGLI ELETTRO - RADIOLOGI DI CULTURA LATINA. ROME. Natuurlijk was mijn moeder er weer bij. En ditmaal ook haar kinderen. Nu drie in aantal: Ik (7), Charlotte (5) en Hans (1). Onze moeder wandelde met ons in een park in Rome en vroeg ons even op baby Hansje te passen. Een Italiaans echtpaar boog zich over de kinderwagen en zei: “Wat een lief kindje!”. We verstonden hen niet en dachten dat het kinderrovers waren. We holden in paniek weg met de kinderwagen. Het liep goed af, maar ik was beledigd dat mijn moeder weinig enthousiast was over onze actie en mij niet prees als grote held. Ditmaal was er van het congres geen groot boek met foto’s, maar drie kleine boekjes. Eén met de namen van alle deelnemers (± 400) uit vele landen. Er zijn ± 40 Nederlanders; weer veel oude bekenden, de meeste met hun echtgenoten: Bouwers, Brevet, Brinkbok, Feddema, G. van der Plaats, B. van der Plaats, Rethmeier, Vellenga. Bernard van der Plaats was de oudere broer van Gerard. Gerard volgde Bernard op in Utrecht, toen Bernard werd
Linksboven: De beroemde Polytome van Massiot, voor planigrafie in lineaire, circulaire en hypocycloidale richtingen, gebaseerd op het octrooi van Ziedses des Plantes. Later werden zowel de firma als dit apparaat overgenomen door Philips. Rechtsboven:Kiepbaar doorlichtapparaat van CGR (Compagnie Génerale de Radiologie, Parijs). Onder: De Odelca, camera voor 70 x 70 mm schermbeeld fotografie van de longen. Het enorme succesnummer van “De Oude Delft” voor het bevolkingsonderzoek op tuberculose. Toen TBC in Nederland was uitgeroeid, werd het gebruikt voor screening op bronchuscarcinoom.
benoemd tot hoogleraar röntgenologie in Batavia, Ned. Indië, als opvolger van Max Knoch, die in 1928 overleed aan de gevolgen van de röntgenstraling. In 1942 vielen de Japanners Indië binnen en moest Bernard van der Plaats terug naar Nederland. Von Ronnen volgde hem in Batavia op, als röntgenoloog maar tevens ‘prisoner of war’ (1: 163-182).
Het tweede boekje is de catalogus van de tentoonstelling met 120 bladzijden vol prachtige foto’s van de fraai gestileerde robuuste röntgentoestellen. Vele merken passeren de revue: CGR, Elema, Ferrania, Gevaert, Guerbet, Kodak, Massiot, N.V. Optische Industrie “De Oude Delft”, N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken, Schönander, Siemens-Reiniger-Werke, Westinghouse.
26
Linksboven: Kiepbaar universeel statief van Philips met doorlichting, verstelbare buis op afstand en zaalbuis op rails. Rechtsboven:Verstelbaar 70 mm thoraxstatief van Philips. Linksonder: AOT biplane filmwisselaar voor dertig 14x14 inch filmplaten tot 6 opnamen per seconde van Schönander. Later fuseerde deze firma met de eveneens Zweedse röntgenfirma Elema, eveneens gespecialiseerd in angiografie. Zweden was het Walhalla voor de arteriografie met de grote centra in Lund en Stockholm. Hoewel de bakermat van de arteriografie gelegen was in Portugal (Egas Moniz en vele anderen). Rechtsonder: Röntgencinematografie toestel van Siemens voor darmonderzoek, bronchografie, enz. Op deze foto staat het apparaat in Trendelenburg positie.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Het derde boekje bevat het wetenschappelijke programma. De inleiding is in het Italiaans en het Frans. Er zijn voordrachten van 20 minuten in vijf zalen. De titels van de meeste voordrachten zijn in het Italiaans, sommige in het Frans. Op donderdag 8 april houdt prof. G. van der Plaats om 9.20 u de voordracht: “L’observation de la position et du mouvement du gaz insufflé à l’aide de l’amplificateur de l’image en position de Trendelenburg jusqu’à 90°.” Dus een Franse titel. Oftewel beelden van gasinsufflatie m.b.v. de beeldversterker bij 90° Trendelenburg. Om 10.00 u houdt mijn vader de voordracht met Italiaanse titel: “Angiocardiographia per vena saphena magna.” In zijn congresboekje zit nog het begin van zijn uitgetypte voordracht in het Italiaans: Signore, voglio parlare d’una donna che ha due ombre mediastinale, trovate , enz….. De volledige in het Frans uitgetypte voordracht zat ook in zijn congresboekje: Je vous montre le cas d’une figure mediastinale anormale, trouvée au cours d’examens préventifs antituberculeux de la population. Etc. Hij sprak goed Frans, evenals mijn moeder. Later stuurden zij mijn zusje en mijn kleine broertje naar de Frans kleuterschool. Ze waren lid van de Academie Française. Mijn vader sprak ook een aardig mondje Italiaans. Achteraf weet ik niet of hij zijn voor dracht nu in het Italiaans of misschien toch het Frans heeft gehouden. De essentie van zijn voordracht was: Een vrouw onder behandeling voor syfilis had bij tbc screening twee mediastinale zwellingen. Bij retroperitoneale luchtinsufflatie was de distale zwelling los van de aorta descendens. Dus het was geen aneurysma van de aorta descendens. Flebografie toonde een goede contrastvulling van de venae mammariae internae en vena azygos, maar niet van de vena cava superior. Vervolgens toonde flebografie vanuit de vena saphena magna (in het been) tijdens diepe Trendelenburg (zoals gebruikt tijdens bronchografie) wel vulling van de vena cava en even later van de aorta ascendens. De uiteindelijke diagnose was, dat de twee mediastinale zwellingen berustten op twee luetische aneurysmata van de aorta ascendens!
27
HOOFDSTUK 1
22-28 september 1965: XIth INTERNATIONAL CONGRESS OF RADIOLOGY in ROME. Wederom ging mijn vader met mijn moeder naar een congres in Rome. Ditmaal het grote internationale congres. Inmiddels woonde mijn oma (moeder van mijn moeder) bij ons in huis aan de ’s Gravendijkwal. Oma mocht mee naar het congres. Mijn geduldige vader had daar dus twee dames bij zich. Ik was eerstejaars student medicijnen in Leiden, althans begon aan mijn tweede jaar en had net geholpen met de ontgroening van de nieuwe eerstejaars op Sociëteit Minerva. Ik beschermde hen altijd een beetje in deze moeilijke periode; bij mij konden ze even bijkomen in de luwte. In deze laatste week van september ging ik in mijn ouderlijk huis logeren, om tijdens de afwezigheid van mijn ouders en oma voor de honden, de katten, planten en post te zorgen. Toevallig had ik die week ook een galafeest in het Kurhaus te Scheveningen en had ik in de Universiteitsmanege aan de Kaiserstraat een vriendinnetje ontmoet, Jolien, de dochter en enig kind van notaris Kaptein aan het Rapenburg, hoek Scheepmakerssteeg, tegenover de Academie. Ik vroeg of ze mee ging naar het feest in het Kurhaus. Dat wilde ze wel, maar ze had al een afspraak met een jongen voor een schoolfeest van haar gymnasium in Alpen aan de Rijn. Ze ging het even boven aan haar vader vragen en ik hoorde hem beneden tieren en te keer gaan, dat hij het niet goed vond: “Afspraak is afspraak!”. Ik liep de trap op om me voor te stellen en te vragen of het echt niet mocht. Hij was aangenaam verrast en bedaarde, maar bleef onvermurwbaar. Het bleef “Nee!”. Sindsdien waren we vrienden voor het leven. Hoewel zijn leven niet lang meer duurde. Hij overleed reeds in 1971 op 59-jarige leeftijd. Gelukkig had hij nog wel zijn eerste kleinkind leren kennen en anderhalf jaar meegemaakt.
Het congresboek was weer prachtig. Geproduceerd bij Excerpta Medica Foundation in Amsterdam en 400 pagina’s dik. Hierin alleen gegevens over de deelnemers. Het wetenschappelijk programma werd separaat gepubliceerd.Het congres was in deze tijd gegroeid tot 3500 deelnemers uit 60 landen.
28
De 80 Nederlandse deelnemers waren gedeeltelijk nieuw, maar velen waren nog dezelfde als vroeger, hoewel met wat rijper uiterlijk.
De beroemde Bouwers – gouden medaille van de RSNA, erelid Ned. Vereniging, Thomson medaille van de British Society of Rad. – is er weer. Hij is ouder geworden, heeft de industrie verlaten en is inmiddels buitengewoon hoogleraar in Utrecht geworden. Klaas Breur is er weer. Cobben uit Eindhoven, en vele anderen op deze pagina’s zijn bekende namen. Feddema van Philips is er weer. Dina van Dijk uit Maastricht, hoofd van de internationale vereniging van laboranten. Heerma van Voss uit Leiden, de legendarische prof. Sybrand Keijser uit Groningen (buste in het UMCG; zie MemoRad 17, 2, blz. 96; 2012). Kees Klinkhamer, staflid in het OLVG, was bezig met zijn proefschrift over de anomalieën van de aorta en grote vaten. Later zouden zijn leerzame platen hierover de wanden van alle afdelingen sieren en werd hij hoogleraar in Utrecht. De Langen en weer Lokkerbol, radiotherapeuten. En Jaap Mulder, staflid in Leiden en secretaris van de beentumoren commissie, later hoogleraar in Leiden naast Ad van Voorthuisen.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Oosterkamp en prof. G. van der Plaats zijn wat ouder geworden, maar still going strong. Puijlaert, inmiddels in Tilburg, en Penn, nog steeds in Nijmegen zijn van jongeling gerijpt tot jonge radiologen. Gerard van de Plaats jr., eveneens uit Maastricht, is erbij gekomen. Von Ronnen heeft nu zijn martiale snor verworven en is hoogleraar in Leiden geworden. Een jonge radioloog A.J. Simons staat nog vermeld onder “Universiteit Amsterdam”, waar hij werd opgeleid bij prof. Ebbenhorst Tengbergen en prof. Ziedses des Plantes. Hij woont echter al in Almelo, waar hij in 1956 startte in het St. Elizabeth Ziekenhuis en waar ik vele jaren later met hem zou samenwerken. Somerwil, Speyer en Stam zijn er ook weer, nu 15 jaar ouder. Een nieuwkomer is Piet Thomas, radiotherapeut in Leiden; op dit moment is hij nog lector, later zou hij hoogleraar worden. Van der Tas, evenals Simons opgeleid in Amsterdam, heeft zich net in Tilburg gevestigd bij Puylaert, omdat daar Goetsch met pensioen is gegaan. Prof. de Waard is wederom nationaal gedelegeerde. Ad van Wylick is er nu ook, radioloog in Hilversum, die een diepgaande studie van het leven en de werken van Wilhelm Röntgen doet, uimondend in een prachtig en volledig proefschrift. Bernard Ziedses des Plantes is wat ouder en nog eerbiedwaardiger geworden en nu hoogleraar in het WG te Amsterdam.
14-18 juni 1971: SECOND CONGRESS OF THE EUROPEAN ASSOCIATION OF RADIOLOGY, AMSTERDAM. Kennelijk ging de frequentie van het congresbezoek van mijn vader omlaag, of hij bewaarde niet alles meer. In ieder geval is hij hier wel heen geweest en had het congresboek bewaard. Ditmaal gaan kanttekeningen meer erin. Ik zat nu in mijn medische coschappen.
Het congres in Amsterdam was een enorm succes met vele bezoekers en een groot batig saldo, waarvan de NVvR jarenlang de vruchten heeft geplukt en de Sandwichcursussen heeft gestart. Voorzitter van het congres was prof. von Ronnen, die – met Rajewsky en Gros – aan de wieg van de Europese Vereniging stond. Jack Blickman, hoogleraar in Groningen, was vice-president, Coen Stam, radio therapeut in Groningen, was secretaris-generaal, Albert Smeets, radioloog in het Westeinde den Haag en later voorzitter NVvR, was – samen met E. Renaud – penningmeester. Ik heb meer over dit belangrijke congres en de Europese Vereniging geschreven – samen met Teus Bernt – in MemoRad 17,2, blz. 16-17; 2012. 8-9 september 1978: Symposium “Stralingshygiëne in de radiologie” van de Nederlandse Vereniging voor de Radiodiagnostiek in Enschede en Boekelo. Ik zou me drie weken later in Almelo vestigen, en woonde daar al aan de Bolkshoeksweg. Ik ging naar dit symposium en mijn vader ook. Als oude röntgenoloog had hij ook radiotherapie gedaan en had grote belangstelling voor de stralingseffecten. Ook op mijn nieuwe afdeling werd trouwens nog radiotherapie gedaan, maar daar hoefde ik gelukkig niet aan mee te doen, want daarvan had ik geen verstand. Het symposium was zeer interessant. Ik zat er naast mijn vader te genieten van de voordrachten van o.a. prof. Barendsen: Somatische risico’s van kleine stralingsdoses; Willem Mali: IRI-rapport; drs. Julius: Exposie in NL; Dr. Jan Hendriks: Risico en winst bij mammografisch bevolkingsonderzoek; prof. Puylaert: Stralenbelasting bij het röntgenologisch bevolkings onderzoek van de thorax; dr. ir. Willem Herstel: Stralenbelasting in de kliniek; prof. William Penn: Doorlicht-tactiek en dosis.
29
HOOFDSTUK 1
Hoogtepunten voor mij waren de twee laatste voordrachten van goede bekenden: - Frans Tuynman en Rob Kropholler: Nucleaire diagnostiek als alternatief onderzoek. - Kees Koch: Echografie als alternatief onderzoek. Frans en Rob waren mijn nieuwe maten in Almelo. Frans kende ik al goed uit Leiden. Beiden hadden net de nucleaire geneeskunde opgezet in Almelo, mijn grote hobby, waarvoor ik in Leiden nog een jaar als junior staflid was gebleven en waarover ik nu een proefschrift maakte. Kees Koch was de peetvader van de echografie in Leiden. Echografie was nog een onbeholpen, nieuwe tak van sport, waarmee we ook in Almelo wilden beginnen. Misschien werd het iets, net als de thermografie; misschien ook wel niets. Veel later zou blijken, dat de echografie alles werd en de thermografie niets.
10-11 december 1981: Boerhaave cursus skeletradiologie in Leiden.
Mijn vader was al met vervroegd pensioen en had nog een leuke parttime baan van 2 dagen in de week in de rheumakliniek Sole Mio, waar hij met laborante Riet Stavleu de röntgenfoto’s bekeek. Mijn moeder ging mee en liet haar honden uit op het strand. Mijn vader vond het vak nog leuk en hield het bij. Hij ging nog naar congressen, maar hield geen voordrachten meer en bewaarde niet meer de boekjes, zoals in zijn actieve jonge tijd.
Op deze Boerhaavecursus zat mijn vader vol trots te luisteren naar mijn voordracht over de ziekte van Paget, waarmee ik nu al ruim 5 jaar bezig was en waarop ik het volgend jaar zou promoveren.
Hij bezocht o.a. ook de Boerhaave cursus gastro-enterologie in Leiden o.l.v. Johan Sellink in 1976. Johan had net zijn boek over de dunne darm klaar. Daarvoor waren alle jonge assistenten aan het werk gezet, om wetenschappelijk werk te doen. Ik had opdracht gekregen om het hoofdstuk te schrijven over het ‘ulcus simplex van de dunne darm’. Ik had enkele weken dag en nacht gewerkt om dat uit te zoeken en een – in mijn idee – prachtig hoofdstuk geschreven. Vol trots en dodelijk vermoeid leverde ik het bij hem in. De volgende ochtend kwam Johan op de polikliniek naar me toe, met een grote sigaar en gehuld in blauwe rookwolken. Hij smeet het manuscript op mijn tafel: “Het is een warboel! Er deugt niets van! Over een week opnieuw!”. Het stond vol rode strepen en aanwijzingen. Ik was razend. Mijn eerste opwelling was het in de prullenbak te gooien, maar ik had er al zoveel werk in zitten, dat ik er toch maar opnieuw aan begon. Na een volgende doorwaakte week was het goed. Het was een harde leerschool, maar nuttig. Andere bijdragen waren van de assistenten Wilfred Müller en Peter van Wiechen.
30
Dit boekje zat wel in zijn archief, maar had hij niet zelf bewaard. Voorin stond: aangeboden door T.P. Tan, Oostburg, 14 december 1981. Mijn vader nam daar waar. Mijn moeder was natuurlijk weer mee, met haar twee honden en haar kleindochter Elizabeth (eerste kind van mijn zus Charlotte). Het boekje is anders dan de eerdere congresboeken. Het is een slap boekje op A5 formaat met alle voordrachten, 130 pagina’s dik. Het is anoniem, althans er staat geen organiserend comité in. Dat is de Boerhaave commissie. De voorzitters van de zittingen zijn o.a. prof. Ad van Voorthuisen en prof. Jaap Mulder. Onder de vele sprekers bevonden zich o.a. Herman Kroon en Henry Loose.
De gebroeders de Windt hadden hier twee voordrachten: Francis de Windt over “Diagnosis and treatment of hip dysplasia in the child”; en Paul de Windt over “Radiology of the post-operative hip in the child”. Er waren drie broers de Windt, telgen van een orthopedische vader op Curaçao. Ik kende ze alle drie, omdat ze in Leiden medicijnen studeerden. Paul was de oudste en praktiseert nog steeds op Curaçao (met consulentschap op St. Maarten, waar ik hem in 2012 nog tegen kwam). Francis was orthopeed op Aruba en schreef een proefschrift over de heup, waarvoor hij regelmatig naar Leiden ging. Zijn beoogde promotor, de anatoom prof. Huson ging met emeritaat en diens opvolger was het oneens met Huson en met het proefschrift. Francis heeft het proefschrift tenslotte toch uitgegeven, hoewel hij er niet officieel op gepromoveerd is. Het was een goed en leerzaam boekje, dat ik met plezier indertijd heb gelezen. De derde broer, Vincent de Windt, heb ik later goed leren kennen. Na 15 jaar orthopedie op Curaçao, heeft hij vanaf 1998 zijn praktijk voortgezet in Almelo. Hij gaf daar een geweldige impuls aan de schouder- en heupchirurgie en de prothesen, en ook aan de samenwerking met de radiologie en de wekelijkse fotobesprekingen. Samen met hem schreef ik mijn voordracht in 2005 in New Orleans over vergelijking van MRI met botscintigrafie bij onbegrepen gewrichtsklachten.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Het archief van mijn vader, de brieven en wetenschappelijke artikelen: De kilo’s brieven en papier bestaan grotendeels uit handgeschreven, nauwelijks leesbare, notities op briefpapier met het hoofd ‘GEMEENTEZIEKENHUIZEN ’S GRAVENHAGE’ (tot 1949), later ‘havenziekenhuis van het instituut voor tropische geneeskunde rotterdam-leiden, oosterkade 10, rotterdam.’ Als het belangrijk was, typte hij het uit. Uit de grote hoeveelheid papier heb ik het volgende geselecteerd: Een twee jaar lange correspondentie met Bernard Ziedses de Plantes, neuroloog in Rotterdam (en Utrecht) over sluiering en nalichten van Auer versterkingsschermen mondt tenslotte uit in een brief van mijn vader aan Ziedses op 9-9-’57 met in het kort de volgende tekst:
had hij al enkele jaren onderzoek gedaan en wilde graag op dat gebied een promotie doen. Dat is hem nooit gelukt. Ziedses was een geniaal, maar zeer bedachtzaam en secuur man. Promoveren bij hem was niet makkelijk. Veel later las ik ook in de memoires van Nol Simons, dat hij graag wilde promoveren bij Ziedses, maar het hem nooit is gelukt.
Mijn ervaringen met de familie Ziedses des Plantes: Prof. Ziedses des Plantes was een aimabel, actief en bekend man. Tijdens mijn opleiding ontmoette ik hem regelmatig tijdens de Interacademiale, een refereeravond voor alle Universiteiten en een soort voorloper van de Sandwichcursussen. In 1992 was ik namens het bestuur van de NVvR bij de uitreiking van de Röntgenplaquette in Remscheid. Hij was daar ieder jaar; hij had de plaquette zelf gewonnen in
Beste Ziedses, Hoe is het afgelopen met de proeven met de nieuwe Auer schermen? Ik heb nog proeven gedaan met een trapje maar geen verschil in intensiteit van het nalichten gevonden. Ook niet met het dunne aluminium laagje aan de voorkant. Hoe is het met het trapje in het Wilhelmina Gasthuis gegaan? Ik had over deze waarneming een verhaal willen houden op de laatste röntgenvergadering, maar daar was toen geen tijd meer voor. Misschien voor de vergadering eind september? Wat raad je me aan nog verder proeven te doen? Is het misschien iets voor een onderwerp voor een promotie? En zo ja, is het dan beter om er nu nog niets van te vertellen?
1977. Hij was nu 90 jaar. Hij logeerde in hetzelfde hotelletje als Jolien en ik, vlakbij het Röntgenmuseum. De volgende ochtend bij het ontbijt zat hij aan het tafeltje naast ons het spoorboekje te bestuderen door een loep. Ik liep naar hem toen en vroeg: “Professor, wilt u met ons mee rijden in de auto?” Hij antwoordde: “Nee, dat is heel vriendelijk van u, maar ik heb al een treinkaartje!”. In diezelfde periode ontmoette ik hem weer tijdens de promotie van zijn zoon George tijdens diens promotie in Utrecht. Ziedses sr. was daar opponent. Zijn zoon George en ik hebben even intensief samengewerkt als onze vaders vroeger in Rotterdam. George was opleider radiologie in Deventer, ik in Almelo. We hebben gezamenlijke refereeravonden georganiseerd. Toen ik lid was van het Concilium Radiologicum, was George daarvan voorzitter.
Dan nog een vraag: ik wil een internist opleiden voor zijn deel van de röntgenologie. Dat schijnt 9 maanden te zijn. Ik heb globaal aangegeven hoe alles gaat in Bethesda. De zoon van Bonebakker moet nog wachten op een plaats bij coll. Bruins Slot en kan dan alvast de röntgen kamer in het Havenziekenhuis doen. Hij is een jaar in Baltimore geweest en dat schijnt mee te tellen voor zijn opleiding.
Onlangs schreef George mij: Ik herinner mij dat mijn vader vaak op zondagmiddag consulten in andere Rotterdamse ziekenhuizen deed. Ik mocht dan als klein jongetje vaak mee voor het autoritje en wachtte tijdens het consult in de auto. De ziekenhuizen die ik mij in dit kader als meest frequent herinner waren het Havenziekenhuis, het Zuiderziekenhuis, het Bergwegziekenhuis en het Eudokia. Bij mijn weten was mijn vader als consulent verbonden aan alle
Hartelijke groet van huis tot huis, Lieuwe Vellenga.
Rotterdamse ziekenhuizen waar hij geen vast staflid was. Hij was als neuroloog en afdelingshoofd van de afdeling Neurologie (gevestigd in het Westerziekenhuis) verbonden aan het Coolsingel Ziekenhuis en als röntgenoloog
Hierover twee opmerkingen: - De opleiding was indertijd nog nauwelijks gereglementeerd en werd onderling geregeld. Ook internisten en chirurgen in opleiding konden een “röntgenaantekening” behalen. - Mijn vader deed veel wetenschappelijk onderzoek naast zijn drukke baan in twee ziekenhuizen. Ook op het gebied van deze versterkingsschermen
aan het Sophia Kinderziekenhuis. Vriendelijke groeten, George Ziedses. Zijn dochter is in opleiding voor radioloog in Enschede. Zowel de familie Ziedses des Plantes als Vellenga hebben dus drie generaties radiologen. Bij ons zijn dat mijn vader, ik en een schoonzoon van mijn zus, Pieter Ott (opgeleid in het Westeinde en nu radioloog in het Martini).
31
HOOFDSTUK 1
Eind 1957 heeft mijn vader ook nog een briefwisseling op gang gezet met de heer Combée, die zitting had in de commissie voor versterkingsschermen. Ook dat heeft niets opgeleverd. Ik trof een folder van Auer aan, waarbij de prijs voor een versterkingsscherm (fine grain, karton) van 18 x 24 cm f 20,- was en van 35.6x35.6 cm f 59,-. Bij fine grain op basis van plastic was dat resp. f 24,- en f 71,-. Idem voor ultrarapid (karton) resp. f 25,- en f 73,-; op plastic basis f fh30,- en f 88,50. Thorotrast: Na deze drukke vergeefse jaren kwamen er toch weer nieuwe interessante zaken op mijn vader’s pad. Op 10 juni 1959 werd een 46-jarige Portugese zeeman met algemene klachten door de havenarts Bohré doorgestuurd naar het Havenziekenhuis voor een thoraxfoto. De thoraxfoto was normaal, maar op de rand van de foto zag mijn vader afwijkingen onder het diafragma. Een röntgenfoto van het abdomen toonde kleine scherp begrensde, zeer contrastrijke schaduwen verspreid door de lever, en in de milt een veel grotere dichte schaduw, terwijl tussen deze twee organen in kleinere en grotere ronde en langwerpige contrastrijke schaduwen liggen (foto). Mijn vader dacht aan een splenoportografie, met contrastmiddel in de milt, de periportale lymfklieren en de lever. Maar hij had bij deze patiënt helemaal geen splenoportografie gedaan! Het zou het contrastmiddel Thorotrast kunnen zijn, want dat verdwijnt niet, maar dat bestond toch allang niet meer en was streng verboden!
gefagocyteerd in het reticuloendotheliale systeem, en bovendien langdurig radioactief is. Op den duur is het dus sterk carcinogeen! Een jaar later had deze patiënt bij obductie inderdaad een levercel carcinoom.
Mijn vader gaat op zoek naar meer gevallen van Thorotrast met late problemen. Hij treft in de litteratuur twee gevallen aan van hepatosarcoom na Thototrast splenoportografie, en in een proefschrift van Verhaak 6 levercarcinomen en 5 niercarcinomen na Thorotrast. Dit was tot ± 1953. De latente periode voor het ontstaan van een carcinoom na toediening van Thorotrast bleek ± 15 jaar te zijn. Ik tref wederom een briefwisseling aan van mijn vader met Ziedses des Plantes. Op 16-1-1962 antwoordt Ziedses hem, ditmaal als hoogleraar vanuit het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam: Amice, Ik kan je meedelen, dat er in Rotterdam waarschijnlijk geen overlevenden van arteriografie na Thorotrast zullen zijn. Wij hebben de Thorotrast alleen gebruikt bij patiënten met infauste prognosen of bij zeer oude patiënten. Thorotrast werd sinds ± 1940 zelden meer gebruikt en het zag er naar uit, dat de nawerkingen van Thorotrast anno 1962 tot het verleden behoorden. Mijn vader viste dus wederom achter het net, wat betreft een proefschrift. Wel publiceerde hij in het Journal Belge de Radiologie, vol. 45, 1962, fasc. 6, pp. 382-388: Een geval van hemangiosarcoom van de lever, 25 jaar na injectie van Thorotrast voor cerebrale angiografie; L.R. Vellenga, Havenziekenhuis te Rotterdam.
Verder verloop: De chirurg Spierenburg vond gezwollen lymfklieren in de oksel, en supraclaviculair. De internist Bonebakker vond alleen een lichte leucocytose. Röntgenonderzoek met bariumpap van de maag was normaal; wel kreeg patiënt tijdens het vasten vóór de maagfoto’s een hypoglycaemisch insult. Een Portugees sprekende pater diept de anamnese bij deze zeeman uit en vertelt dat hij 25 jaar geleden in Portugal röntgenfoto’s van de hersenvaten had gehad vanwege zijn toevallen, en dat daarbij contrastmiddel in zijn milt was gespoten. Later had men hem verteld, dat het een verkeerd contrastmiddel was geweest. Bij proefexcisie vond de patholoog Schornagel polymorfcellig hemangioendothelioom met thrombose, organisatie en siderose. Gezien de polymorfie waarschijnlijk maligne. Met een scintillatieteller werd radioactiviteit gemeten. Op een autohistioscintigram werd na 3 weken zwarting van de microfoto gezien door alfastralen. Bevestiging, dat dit het contrastmiddel Thorotrast is! Thorium geeft contrast op röntgenfoto’s, omdat het een hoog atoomnummer heeft (net als Barium en Jodium). Maar
32
de nadelen zijn, dat het niet wordt uitgescheiden, doch
Een blanco röntgenfoto van de buik in 1959 bij een Portugese zeeman, die 25 jaar eerder het contrastmiddel Thorotrast in de milt kreeg gespoten. Het contrastmiddel is nog steeds zichtbaar in de milt, in de lymfeklieren langs de vena lienalis en vena portae en diffuus in de hele lever. Het radioactieve contrastmiddel had inmiddels bij deze patiënt leverkanker veroorzaakt.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Verdere wetenschappelijke publicaties: Hij bleef technisch en wetenschappelijk actief en wierp zich op de adaptatie bij de destijds zeer lichtzwakke doorlichtbeelden. Daarbij had de röntgenoloog bij het doorlichten een rode bril op, opdat hij niet telkens opnieuw hoefde te adapteren. In 1966 publiceerde hij in het ‘Journal Belge de Radiologie’ (vol. 49. 103-106) een artikel over de rode bril, maar dan met slechts één rood glas: Over een nieuwe methode van mononucleaire donkeradaptatie, door L.R. Vellenga, Röntgenoloog. Daaraan ging een uitgebreide correspondentie aan vooraf met Breijer, scheepsarts te Rotterdam, die enkele artikelen had geschreven over visuele problemen bij radaraflezing. Breijer had een apparaat ontwikkeld om bij daglicht bij mistig weer de radar in het oog te kunnen houden. Men kon met één oog door een kijker het radarscherm zien en tegelijkertijd de mistige buitenwereld in het andere oog houden. Het artikel van mijn vader begon aldus: In 1916 heeft Trendelenburg de adaptatie bril beschreven zoals algemeen in gebruik is. De bril is rood gekozen omdat het doorlichtscherm in geelgroen oplicht. K.E.M.A. in Arnhem heeft de doorlichtingscurve van rood glas gemaakt (afb. hieronder). De kleinste helderheden zien we niet met de kegeltjes van de fovea centralis, maar met de staafjes. De verlaging van de waarnemingsdrempel ziet u op afbeelding 2 volgens Colenbrander (afb. rechtsboven). Grashey ontwierp in 1910 reeds een éénogige cryptoscoop, waarmee het corpus alienum kan worden gezien en met het andere oog het instrumentarium kan worden bestuurd.
33
HOOFDSTUK 1
Hij eindigt zijn uiteenzetting met de volgende conclusie: De schrijver bepleit het gebruik van een donker rode bril, echter slechts voor één oog, ten behoeve van de noodzakelijke adaptatie bij het werk van de röntgenoloog. Het andere oog is dan dus niet geadapteerd, maar wordt ook niet gehinderd door rood glas tijdens de adaptatie. Na een historische inleiding worden de voordelen van deze methode beschreven. De schrijver gebruikt deze wijze van adaptatie zelf reed 5 jaar lang gedurende meerdere uren per dag. Ook hield mijn vader een voordracht over dit onderwerp tijdens een vergadering van de Vereniging en 20 jaar later herinnerden meerdere leden zich dit nog.
In hetzelfde jaar publiceerde hij – samen met de patholoog-anatoom – twee bijzondere gevallen in het NTvG, 110, nr.6, blz. 285-288 : pneumatosis intestinalis. Er zijn luchtblazen in de wand van de dikke darm, bij één patiënt spontaan, bij de ander door asthma bronchiale. Soms wordt het niet herkend, soms veroorzaakt het ileus (verstopping van de darm), soms verdwijnt het vanzelf.
34
Linksboven is de Holzknecht lepel te zien, een houten lepel aan een lange U-vormige houten steel, waarmee de röntgenoloog om de doorlichtapparatuur heen de weke delen kon comprimeren. De lepel was te zien dankzij een metalen rand. In de wand van de dikke darm bevinden zich met gas gevulde ruimtes.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Het archief van mijn vader: de boeken en onderzoeken in de jaren ’50-’60: Na het overlijden van mijn vader in 1988 kreeg ik van mijn moeder zijn omvangrijke archief en al zijn boeken. Zijn boeken hebben sindsdien bijna 25 jaar lang drie planken van mijn boekenkast in mijn werkkamer in het Twenteborg gevuld. Ik gebruikte ze nooit, want in de stormachtige ontwikkelingen van ons vak had ik mijn eigen nieuwe boeken nodig. Echter gooide ik deze klassieke meesterwerken natuurlijk niet weg! Ze geven een goed beeld van de röntgenologie halverwege de vorige eeuw en van de fraaie onderzoeken, die toen gebeurden. Vele van deze onderzoeken deed ik later ook nog zelf, maar de één na de ander verdween. Ik som hieronder een aantal van zijn meest in het oog lopende boeken op. ‘Lehrbuch der Röntgendiagnostiek in fünf Bänden’ van Schinz, Frommhold, Wellauer en vele anderen zoals Feine, Rüttimann, Welin, 1952. Dit was het grote standaardwerk in 5 delen met 1180 afbeeldingen. Het was de 5e druk (in het Duits) uit 1952; de eerste druk was in 1928, de tweede eveneens in 1928, de derde in1932, de vierde en vijfde - sterk uitgebreide - druk in 1952.
‘Functionelle Röntgendiagnostik der Halswirbelsäule’, van C. Buetti-Bäuml, 1956. Röntgenfoto’s van het skelet waren natuurlijk zeer belangrijk en mijn vader had daar vele boeken over, om het maximale te halen uit deze röntgenfoto’s. ‘Pseudarthrosis of the long bones’ van O. Verbeek en C. Dubbelman, 1961. Voorin dit boeiende boek zat een brief van de Sociale Verzekeringsbank, dat dit boek een cadeau was vanwege het feit, dat de Ongevallenwet 60 jaar geleden in werking trad. Toevallig zou ik de orthopeed prof. Otto Verbeek in de 70-er jaren vaak tegenkomen, omdat hij van paarden hield en zijn vrouw goed paard reed. Else Verbeek had de ‘Geza von Hazslinsky-prijs’ voor jeugdruiters bij het CHIO Rotterdam ingesteld, die ik zesmaal gewonnen heb (van 1966-1971). Na driemaal mocht je de wisselprijs houden. Toen ik hem tweemaal mocht houden, is Else ermee opgehouden. Op de eerste wisselplank stond de schimmel Butler van mevr. Verbeek afgebeeld, op de tweede plank de naamgever van de prijs en ons beider jarenlange leraar, de Hongaar Geza von Hazslinszky.
‘Wissenschaftliche Grundlagen des Strahlenschutzes’ van Boris Rajewsky (Max Planck- Institut Frankfurt + 30 medewerkers), 1957. Mijn vader had dit kennelijk heet van de plank gekocht, eveneens in 1957. Rajewsky richtte in 1962 - samen met Gros en von Ronnen - de Europese Vereniging AER op. Naderhand is de ‘Boris Rajewskymedaille’ ingesteld. ‘HANDLEIDING inzake bescherming tegen de gevaren van RÖNTGEN TOESTELLEN’, (TOE PASSING RÖNTGENSTRALENBESLUIT 1933) door Ir. A.H.O. de Bats, electrotechnisch-adviseur bij de arbeidsinspectie (uitgegeven met machtiging van den Minister ven Sociale Zaken). Rijksuitgeverij Dienst van de Nederlandsche Staatscourant, 1933. Deze aardige folder staat vol met mooie foto’s van vooroorlogse röntgenapparatuur. ‘Röntgendiagnostiek der Knochen und Gelenkkrankheiten’ van prof. Kienböck, Wien. 1933. Pa had het kennelijk tweedehands gekocht in 1950. Maar het is onvergankelijk! Er staan prachtige röntgenfoto’s in van botafwijkingen, die al vele eeuwen bestaan. Deze beelden blijven van kracht!
De wisselprijzen van de ‘von Hazslinskyprijs’ (1966-1971), aangeboden door mevr. Verbeek. Links: haar eigen schimmel Butler. Rechts: Geza von Hazslinsky met zijn Lippizaner bij de Hongaarse Spaanse Rijschool in de mooiste piaffe die ik ooit heb gezien!
Met prof. Verbeek had ik gesprekken over één van mijn grote hobby’s: orthopedie. Hij wilde me zo als assistent hebben, maar tenslotte koos ik voor röntgenologie. Dat gelukkig radiologie werd en waarin ik mijn geluk zou vinden! Wel zijn orthopedie, het skelet en het bewegings apparaat altijd mijn grote hobby gebleven. Dus de musculoskeletale radiologie.
35
HOOFDSTUK 1
36
‘Röntgenschichtverfahren’ van Griestbach en Kemper, 1957. Dit interessante boek werd door mijn vader ook heet van de plank aangeschaft op 27-03-’57 voor 38.20 gulden. Uiteraard interesseerde dit boek hem zeer. Immers was zijn stadgenoot, de neuroloog Ziedses des Plantes, de uitvinder van die planigrafie, en er altijd mee bezig. Op blz. 8 staat een kopie van het ‘Brevet d’invention’ van Bocage in 1921. Inderdaad was deze Franse legerarts de eerste die tijdens de Eerste Wereldoorlog het systeem van planigrafie bedacht: de röntgenbuis zwaait de ene kant op, de fotoplaat de tegengestelde kant. Het röntgenbeeld van de weke delen vervaagt en alleen het sneevlak van de draaibeweging blijft scherp. Echter heeft Bocage het principe nooit in de praktijk toegepast. Op blz. 9-13 staan tientallen onderzoekers opgesomd, die publiceerden over planigrafie, tomografie, stratigrafie, Schichtverfahren; alle synoniemen voor hetzelfde principe. Bovenaan blz. 9 staan de eersten, die het toepasten en ook welk apparaat eruit ontwikkeld werd. 1921/’22 A. Bocage (1917) (procédé de radiographie sur plaque en mouvement): Photome Biotome (Massiot & Co); 1921/’22: F. Portes & Chaussé; 1927/’32: E. Pohl (Verfahren zur röntgenologischen Wiedergabe eines Körperschnittes unter Ausschluss der davor und dahinter liegenden Teile); 1929/’34: J. Kieffer (1928) (Body section Roentgenography): X-ray Focusing Machine; 1930: A. Vallebona (Stratigraphie): Stratigraph (Meschia); 1931: B.G. Ziedses des Plantes (1922) (Planigraphie): Planigraph horizontale (Massiot & Co); 1931: D.L. Bartelink (1928) (Körperschnitte); 1934/1938: Chaoul & Grossmann (Tomographie): Tomograph (Sanitas). Dan volgen nog talloze beroemde namen, o.a. Janker en Friman-Dahl. De jaartallen vooraan geven aan, wanneer de vinding werd gepubliceerd. De jaartallen tussen haakjes geven aan, wanneer iemand met het idee was begonnen. Zo had Bocage het al bedacht in 1917 op het Belgische slagveld. Bernard Ziedses had het principe in 1922 als medisch student bedacht en het apparaat als modelletje samengesteld van sigarendoosjes en metalen draadjes. 70 jaar later maakte Philips een foto van hem met het modelletje. Ziedses openbaarde zijn vinding in een voordracht op 22 november 1931 voor de Nederlandsche Vereniging voor Electrologie en Röntgenologie in Amsterdam. Een half uur later hield Bartelink op diezelfde vergadering zijn voordracht over hetzelfde onderwerp! Ziedses kon aanvankelijk zijn patent niet laten registreren, omdat het octrooi van Bocage toen
opdook. Later heeft Massiot het wel overgenomen. Bartelink is enkele jaren later naar de Canada verhuisd, omdat hij bang was voor een Russische invasie. Op blz. 6 in het boekje van Griesbach wordt ook de subtractie uitgelegd, eveneens een uitvinding van Ziedses des Plantes. De uitleg is met dezelfde letters en opstelling, als Ziedses dat in 1990 uitlegt in een interessant interview op video (zie ook MemoRad 7, 1; 2002). Trouwens stond Ziedses ook aan de wieg van de nucleaire geneeskunde. ‘The double Contrast Examination of the Colon; Experiences with the Welin Modification.’ Van Sölve & Grete Welin, 1976. Het dubbel contrast onderzoek van de dikke darm met bariumpap en lucht was een hype, die mij in mijn assistententijd vanaf 1973 ook terdege werd onderwezen! Het bariumpaponderzoek van maag en dikke darm was dagelijkse kost voor de röntgenoloog en vanaf de 70-er jaren was dit – onder aanvoering van Welin, Miller, Sellink, Op den Orth, enz. - altijd met dubbel contrast: bariumpap en lucht. ‘La pneumostratigrafie’, van P. Boutulière en H. Latour, 1955. Dit boekje met slappe kaft had mijn vader aangeschaft voor 19,20 gulden, en er daarna een doorzichtig papieren kaftje omheen gedaan. Er staan mooie foto’s in, o.a. van PEG’s (pneumo encefalografie), en vooral van diagnostisch pneumo peritoneum en pneumomediastinum. ‘L’Insufflazione retroperitoneale in Radiodiagnostica’, van P. Porcher, B. Bonomini, L. Oliva, 1955. Het hele boekje was in het Italiaans, bevatte duidelijke anatomische tekeningen en veel mooie foto’s. Porcher was een Fransman uit Parijs; de laatste auteur Oliva kwam uit Genua en was een discipel van prof. Vallebona, één van de ‘uitvinders’ van de planigrafie. Deze beide boekjes waren kennelijk veel gebruikt door mijn vader en inderdaad deed hij regelmatig retroperitoneale en mediastinale luchtinsufflatie. Dit waren voor de patiënt onprettige methodes, die evenwel in combinatie met planigrafie mooie en informatieve beelden opleverden in de tijd dat echografie en CT nog niet bestonden. Zelf heb ik deze methodes nooit hoeven doen. Tijdens mijn opleiding in de jaren ’70 waren ze al obsoleet.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Retroperitoneale luchtinsufflatie: men spoot de lucht in via het perineum of langs het os coccigis. O.a. de nieren en bijnieren werden fraai zichtbaar op het planigram, omdat ze werden omgeven door lucht.
Pneumoencefalografie De patiënt werd gefixeerd in deze stoel, kreeg een lumbaal punctie, waarbij lucht in de durale ruimte werd ingespoten en werd dan rechtop gezet. De lucht steeg langs het ruggenmerg op naar de hersenventrikels. Vervolgens werd de patiënt 360 graden om zijn as gedraaid. In allerlei houdingen werden planigrammen gemaakt, waarbij de voor en achterkant, de boven en onderkant en zijkanten van de hersenholtes zichtbaar werden. Prachtige en nuttige beelden ontstonden, maar ten koste van vreselijke hoofdpijn gedurende enkele dagen.
Mediastinale luchtinsufflatie: men spoot lucht langs de trachea of langs de wervelkolom. Bij deze patiënt met myastenia gravis is het thymoom goed zichtbaar door omgevende lucht.
Wel deed ik gedurende mijn opleidingstijd en aanvankelijk als radioloog in Almelo regelmatig het PEG (Pneumoencefalografie). Bij de verhuizing naar het nieuwe ziekenhuis in 1985 werd het apparaat vernietigd, omdat CT beschikbaar kwam en dit uitermate vervelende onderzoek met hevige hoofdpijn overbodig was geworden.
Links: Een anteroposterieure foto (geen planigram) van een kindje. De zijventrikels en derde ventrikel zijn symmetrisch en mediaan. Geen afwijking. Rechts: Een sagittaal planigram toont de zijventrikels, de derde ventrikel, de aquaduct en vierde ventrikel en de basale cisternen.
37
HOOFDSTUK 1
‘Die Phlebografie der unteren Extremität’, van Robert May & Raymund Nissl, 1960. (aangeschaft voor f 73,50 ). In die tijd was flebografie de enige methode om veneuze trombose in de benen aan te tonen of varicose met insufficiënte perforantes in kaart te brengen. Een strakke stuwband werd om de enkel gedaan en een vene op de voetrug aangeprikt. Door de enkelband werd het contrastmiddel het diepe systeem in gedwongen. Als er trombose was, kon men de trombi goed zien zitten. Als er varicose was, zag men door welke insuffiënte venae perforantes het contrast naar de oppervlakte liep, en of de vena sphena parva of magna insufficiënt was, of beide. Zelf heb ik dat ook nog vele jaren gedaan. Tot 1985 was het een onderzoek dat dagelijks meerdere malen werd uitgevoerd. Vaak kregen de patiënten hierbij een vasovagale collaps.
‘Splenoportografie’, het belangrijke proefschrift van A.B.J. Graafland op 16 oktober 1960. Mijn vader deed dit onderzoek vaak. Ik heb het tot 1985 ook nog regelmatig gedaan. Onder plaatselijke verdoving werd een naald in de milt geplaatst. Dan kon men de druk in het portale systeem meten. Vervolgens werd contrast in de milt gespoten. Het contrast stroomde via de miltvene en vervolgens de portale vene de lever in. Goed zichtbaar werden dan eventuele levercirrhose, oesofagusvarices, portathrombose, enz. Mijn vader herkende dan ook meteen het beeld van het Thorotrast, 25 jaar na splenoportografie bij die Portugese zeeman, waarover hij dat artikel schreef. Graafland’s proefschrift is een fraaie handleiding voor deze methode met anatomische en functionele uitleg en mooie voorbeelden. Voordelen waren, dat men direct de druk in de portale veneuze circulatie kon meten en prachtige beelden van de vena portae en zijn vertakkingen en eventuele varices kreeg. De nadelen waren, dat het voor de patiënt een vervelend onderzoek was en dat er regelmatig complicaties optraden, vooral bloedingen. Immers was de milt bij deze mensen vaak vergroot, leverfunctie gestoord en waren er stollingsstoornissen. De anatomie uit het proefschrift van Graafland:
Trombose in een diepe kuitvene.
Wijde varices in het v. saphena parva gebied.
38
Via een naald in de milt werd de druk in de vena portae gemeten en vervolgens werd onder hoge druk contrastmiddel ingespoten. Het contrast stroomde via de miltvene (II) weg en kwam dan samen met de darmvenen (IV) om samen de poortader (vena portae; I) te vormen. Deze poortader stroomt vervolgens de lever in. Eventuele alternatieve afvoer via spataders langs de maag en slokdarm (VII) worden dan ook zichtbaar.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Het onderzoek met inspuiten van contrastmiddel in de luchtwegen was geen pretje voor de patiënt.
Een splenoportogram, in 1980 door mij in Almelo verricht: Er is trombose van de vena lienalis en vena portae. Alle contrast vloeit af langs wijde varices (‘spataders’) rond de maag en later langs de slokdarm. Niets komt in de lever. Boven: een vrij vroege fase. Onder: een late fase. Twee voorbeelden van bronchiectasieën.
‘Anatomie en lipiodolonderzoek van de bronchiaalboom’, van dr. A. Rap en dr. G. Smelt, 1947. Bronchografie gaf belangrijke informatie over bronchuscarcinoom of bronchiectasieën. Ook dit onderzoek was weinig prettig voor de patiënt. Na verdoving van de larynx en trachea werd contrastmiddel ingebracht in de bronchi. Voor de verschillende bronchi moest patiënt moeilijke houdingen aannemen. Ondanks de verdoving, kreeg patiënt vaak een sterke hoestprikkel, maar hij mocht niet hoesten. Zelf heb ik tot 1985 dit onderzoek nog enkele keren per week moeten doen. Althans de longarts bracht de verdoving en het contrastmiddel in. ’s Morgens om 8 uur hoorde je de arme patiënten reeds vreselijk hoesten ondanks de luide aanmoedigingen van de longarts om dat niet te doen. Wij maakten daarna de foto’s. Spoedig daarna is het onderzoek obsoleet geworden dankzij CT en bronchografie.
39
HOOFDSTUK 1
Het Havenziekenhuis te Rotterdam: In het boek ‘Van röntgenoloog tot radioloog; Nederlandse Vereniging 1901-2001.’ heb ik deze geschiedenis beschreven in hoofdstuk 48, blz. 382-385. Zes grote Rotterdamse ondernemers kochten Hotel Continental aan de Oosterkade en verbouwden het tot ziekenhuis. In 1927 werd dit ‘Havenziekenhuis’ geopend door de Rotterdamse burgemeester Wytema (ik bracht later mijn middelbare schooltijd door in het Gymnasium Erasmianum aan de Wytemaweg). Al vanaf 1927 was er in het Havenziekenhuis een röntgen toestel, maar pas in 1948 werd de eerste röntgenoloog aangesteld: mijn vader, net klaar met zijn opleiding bij Arisz in het Zuidwal te Den Haag. Mijn vader had hier geen volledige dagtaak en pendelde daarom op en neer tussen het Haven ziekenhuis en het Bethesda. Tijdens de vakanties werd het werk waargenomen door J. de Pater, die net zijn opleiding bij William Penn in Nijmegen had voltooid, en zich parttime had gevestigd in het Eudokia te Rotterdam. Vanaf 1961 vestigde mijn vader zich fulltime in het Havenziekenhuis en nam de Pater het Bethesda erbij. Ze bleven voor elkaar waarnemen tijdens de vakanties. In die tijd waren de vakanties minder lang en frequent dan aan het einde van de 20e eeuw. We gingen een weekje fietsen en kamperen in Lunteren, Kootwijk of Boekelo. Vanaf 1955 gingen wij met onze moeder de hele zomervakantie met een tent op een camping in Zuid Frankrijk staan. Mijn vader voegde zich de laatste twee weken bij ons. Het was een geweldige belevenis om op de landingsbaan van vliegveld Nice te staan en onder luid geraas en met hevige wind de propeller machine te zien landen en – onderaan de vliegtuigtrap staande – de inzittenden, onder wie onze vader, als helden en wereldreizigers te verwelkomen! In 1951 werd de röntgenafdeling van het Haven ziekenhuis verbouwd en gemoderniseerd. In 1953 werd er een ‘röntgentoestel voor oppervlaktetherapie’ aan toegevoegd, deels ten behoev van de grote dermatologische afdeling. In 1954 werd er een modern statief aangeschaft en een afzonderlijk toestel voor planigrafie, waarbij de patiënt in zittende houding werd onderzocht. Waarschijnlijk was dit een sterke wens van mijn vader, want tijdens de congressen in de voorgaande jaren had hij het vaak lovend over dit soort apparaten gehad. Het oude statief kon met moeite in het voorvertrek van de röntgenafdeling worden gemonteerd, waardoor het mogelijk was aan de steeds toenemende omvang van het werk het hoofd te bieden.
40
Als jochie van 8 jaar bezocht ik vaak de ‘röntgenkamer’. Weliswaar waren er al jaren meer dan één
onderzoekkamer, maar die oude term ‘röntgenkamer’ bleef gehandhaafd. Bij mijn bezoekjes moest ik eerst in de ziekenhuisgangen naar de röntgenkamer de penetrante lysol en etherlucht doorstaan, die me misselijk en duizelig maakte. Ik liep snel door en werd dan beloond door de aantrekkelijkheden van de röntgenkamer. Als eerste kwam ik meestal mijn vader tegen, die in een witte jas statig boven me uit torende, met een geheimzinnige bril met één rood glas op. Ik moest stil en rustig zijn. Het meeste van mijn vader’s domein was verboden gebied. Ik mocht op een hoge draaistoel gaan zitten voor een lichtkast. Mijn vader sprak dan tot één der vier laborantes, die tevens de functie van hoofdlaborante met secretaresse combineerde: “Zuster Vinke, ik wil dicteren.” Genoemde zuster kwam dan, in een gesteven wit schort met mutsje, met een stapel mappen aan, haalde de eerste foto eruit en hing die op. Terwijl zij zich naast mijn vader achter een typemachine posteerde, keek hij een poosje naar de foto en begon dan een soort geheimtaal te prevelen, die zij onder luid geratel op een kaartje typte. Dat ritueel herhaalde zich enkele malen. Daarna moesten er weer andere dingen gebeuren of werden we door een andere dokter gestoord. Het hoogtepunt was altijd, als ik mee mocht naar de donkere kamer. Griezelend liep ik schoorvoetend aan de hand van mijn vader door het inktzwarte doolhof, dat bestond uit drie windingen tussen zwartgeverfde betonnen muren, om tenslotte uit te komen in een pikdonkere ruimte waar je in de verte een zwak rood schijnsel zag en waar het vreemd naar zuur en chemicaliën rook; als je er even was, werd de ruimte iets minder donker en verminderde de angst. Je hoorde er merkwaardige geluiden van druipend water, tikken en schuren van de metalen rekken op de randen van de bakken. Na verloop van tijd kon je iemand onderscheiden, die een rek uit de ontwikkelvloeistof haalde, de foto even voor de rode lamp hield, hem er weer in terug deed, hem even later in het volgende bad met de fixeervloeistof stopte, en hem een poosje later met luid getik op de rand droog sloeg. Soms mocht ik de klemmen op de hoeken losmaken en de nog wat gek ruikende foto uit het rek verwijderen. Als de foto goed droog was, doopte een van de zusters een kroontjespen in een grote pot met witte inkt en begon onder op de foto te schrijven, waarbij elegante dunne witte letters op de zwarte plaat ontstonden. Mijn vader had altijd dienst, maar in die tijd beperkte zich dat tot traumafoto’s, fracturen, of vrije lucht. Echo en CT waren er nog niet. Arteriografie evenmin. In de jaren ‘60 gingen we de meeste weekends met het hele gezin naar Oosterbeek, waar we in onze
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
caravan bij Boer Schouten kampeerden en bij een stal in Doorwerth paard reden, o.a. met de Arnhemse röntgenoloog Brinkbok. We gingen er zaterdagmiddag heen; zaterdagochtend moesten we nog naar school; mijn vader had – heel modern – voor zichzelf een vrije zaterdagmiddag ingesteld. Op maandagochtend vertrokken we weer om half 6 naar Rotterdam, naar school en werk; files bestonden nog niet. De chirurg of zijn assistent bekeek in het weekend wel de röntgenfoto’s. Als hij het niet zeker wist belde hij mijn vader. Die kon het meestal af met telefonisch advies, maar kon in geval van nood de Pater bellen of zelf komen.
riumpap d.m.v. een sonde via de maag in het duodenum, in Leiden ontwikkeld door Johan Sellink. Als arts-assistent in Leiden was ik daar goed in getraind. Mijn vader verzamelde de patiënten voor dit onderzoek en liet ze op zaterdagen komen. Onder zijn trots toeziend oog onderzocht ik de dunne darm van deze patiënten op zijn afdeling in Rotterdam. Ik ontving van hem daarvoor het tarief wat ervoor stond. Het werd steeds drukker en in 1967 werd de nieuwbouw van het Havenziekenhuis met 243 bedden geopend. Mijn vader bleef het werk alleen doen, hoewel hij regelmatig hulp kreeg van een waarnemer: dr. Abida Ginai uit het Dijkzigtziekenhuis en later daar ook waarnemend opleider radiologie.
Het Havenziekenhuis had een goede kwaliteit en ook enkele speciale functies en opleidingen. Dr. B.G. Ziedses des Plantes was van 1949-1954 als consulent neurologie verbonden aan het Havenziekenhuis. Mijn vader had veel contact met hem over versterkingsschermen, retroperitoneale luchtinsufflatie, tomografie en de röntgenologie in het algemeen. Ook later hield hij contact, toen Ziedses hoogleraar in het WG in Amsterdam was geworden. De eerste geneesheer-directeuren waren tevens lector tropische geneeskunde in Leiden. De huidarts, dr. E.H. Hermans, was buitengewoon hoogleraar voor tropische huidziekten in Utrecht. De internist dr. P.C. Stuiver werd later benoemd als hoogleraar importziekten in Rotterdam (in 1983).
Tien jaar later stonden nieuwe bouwplannen voor het ziekenhuis op stapel en moest de röntgenafdeling worden verbouwd en uitgebreid; er moest nieuwe apparatuur komen en de hele afdeling moest aan de eisen van de moderne tijd worden aangepast. Er moest echografie en arteriografie apparatuur komen, onderdelen van het vak die mijn vader niet beheerste. Om die reden heeft mijn vader besloten om op dat moment – rond 1975, op 63-jarige leeftijd – met pensioen te gaan en plaats te maken voor een opvolger. Op die manier zou de hoge kwaliteit van de röntgenologie in de praktijk van het Havenziekenhuis, die hij in de afgelopen 26 jaar had opgebouwd, wellicht voortgezet kunnen worden in dit nu snel veranderende vak!
Vanaf 1953 was er een opleiding chirurgie en vanaf 1958 voor interne geneeskunde. Het röntgenvak was in die tijd nog niet zo afgebakend als later, en allerlei clinici wilden een stukje van de röntgenologie, dat op hun vakgebied betrekking had, zelf bedrijven. Om de kwaliteit daarvan zo hoog mogelijk te houden en de patiënten te beschermen tegen deze ‘beunhazen’, had de vereniging voor electrologie en röntgenologie besloten voor deze clinici een opleiding tot deelspecialist röntgenologie in te stellen; dit heette een ‘aantekening’. Mijn vader bezat een opleidingsbevoegdheid voor het deelspecialisme en hij heeft een aantal longartsen, cardiologen en internisten opgeleid, totdat rond 1970 de deel specialistische opleiding werd afgeschaft.
Mijn vader’s waarnemingen: In die periode was ik oudste arts-assistenten in Leiden. De gewoonte was ontstaan, dat de oudste assistent één dag in de week mocht waarnemen in de reumakliniek Sole Mio in Noordwijk om ervaring op te doen en wat bij te verdienen. Maar prof. van Voorthuisen wilde graag van die gewoonte af, omdat hij de assistenten zelf nodig had en omdat de aansprakelijkheid niet goed geregeld was. Jolien opperde of dat niet iets voor mijn vader was. Ik stelde het voor aan van Voorthuisen, en mijn vader heeft sindsdien nog enkele jaren twee dagen per week waargenomen in Noordwijk; de ene dag in Sole Mio (bij laborante Riet Stavleu), de andere dag in de St. Bavo. Mijn moeder ging altijd gezellig met hem mee en wandelde met de honden op het strand en door de duinen. Af en toe namen ze ook elders een paar weken waar in een ziekenhuis, bijv. in Oostburg in Zeeuws Vlaanderen.
Toen ik in de jaren zeventig besloten had zelf röntgenoloog te worden, begonnen zich nieuwe ontwikkelingen voor te doen. De Seldinger-techniek was ontwikkeld, maar die was voor mijn vader nog onbereikbaar, omdat het Havenziekenhuis geen arteriografie-apparatuur bezat. Wat wel bereikbaar was, was de nieuwe Sellink-techniek, enteroclyse van de dunne darm met ba-
Ik vestigde me in 1978 als röntgenoloog en deel specialist nucleaire geneeskunde in Almelo. Mijn vader oefende nooit enige drang op mij uit om
41
HOOFDSTUK 1
hem op te volgen. Maar ik werkte liever in een groter centrum, met zes röntgenoloog, met veel apparatuur, arteriografie, beginnende echografie en nucleaire geneeskunde; en in een minder dicht bevolkt gedeelte van het land, waar ik mijn paardenhobby goed kon beoefenen. Ik had er een vliegende start in een gespreid bedje, maar er waren veel uitdagingen. De fusie tussen de twee ziekenhuizen (PIZ en SEZ) was gaande, de echografie en nucleaire geneeskunde moesten worden opgezet, de arteriografie bevond zich in de beginfase. We gingen een opleiding radiologie – samen met Utrecht – starten. En ik was met mijn proefschrift (tot 1982) bezig. Mijn vader vond mijn nieuwe dynamische afdeling prachtig en nam er zelfs tweemaal een maand waar, in 1978 en 1979. Beide keren was ik zelf weg: de eerste keer naar de SNM (Society of Nuclear Medicine) naar in Anaheim,h Californië, waar ik een lezing over de ziekte van Paget hield; de tweede keer weer naar de SNM, ditmaal in Atlanta; en nu had Jop Rethmeier een hernia en hadden we te weinig mankracht op de afdeling. In 1987 begon mijn vader wat te kwakkelen. Bij de gezamenlijke wintersport van onze ouders met de kinderen en kleinkinderen was hij snel kortademig. We woonden in het minuscule kerkje van Haute Nendaz in Zwitserland de Kerstmis bij. De pastoor vroeg allen de handen van zijn buren te pakken. Toen werd mijn – altijd bedaarde en rustige – vader heel emotioneel. Hij had kennelijk een voorgevoel. In januari 1988 werd hij kortademiger. Hij dacht dat zijn pacemaker het niet goed deed. De thoraxfoto toonde een iets verbreed mediastinum, maar was verder normaal. Hij dacht aan een mogelijk hematoom door het inbrengen van de pacemaker. CT was nog niet alom beschikbaar.
42
Begin 1988 wachtte ons een nieuwe uitdaging. Hans Kouwenberg was naar een KNO congres in Zweden, waar hij een radioloog tegenkwam, die een paar jaar op Amerikaans Samoa had gewerkt. Hij hield ermee op. Of wij daar konden invallen. Graag op korte termijn! Ingaande 1 maart 1988. Zelf vond ik het leuk erheen te gaan, maar kon niet op stel en sprong. Ik belde dus mijn vader in Rotterdam op, of hij de maand maart naar Samoa kon. “Prima. Maar waar is dat?” “Halverwege tussen Hawaï en Nieuw Zeeland.” “Oh, leuk! We gaan erheen.” Aldus geschiedde. Wij vlogen met Pasen 1988 via Hawaï naar Samoa en mijn ouders haalden ons daar af op 1 april.
Boven:1 april 1988: Pa en ma Vellenga hebben een maand waargenomen op Amerikaans Samoa en halen ons van het vliegveld af. We hebben nog een paar uur samen, voordat zij weer vertrekken met hetzelfde vliegtuig, waarmee wij gekomen zijn. Mijn vader heeft een lijstje met de gebruikte afkortingen gemaakt en wenken voor het omgaan met de primitieve apparatuur alhier. Hij heeft genoten en goed werk gedaan op dit eiland, dat qua gezondheidszorg nog voornamelijk is toegewezen op magie, tatoeages, kruiden en medicijnmannen. Pas als het mis gaat, komen ze naar het ziekenhuis. Onder: de fotocollage van American Samoa, die 25 jaar op mijn werkkamer in het Twenteborg heeft gehangen.
Het Lyndon B. Johnson Hospital op American Samoa. Het oudste statief (uit 1930) deed dienst als koffietafel. Op mijn laatste dag werd ik benoemd tot ‘chief’ en hadden we feest. Ik heb mijn feestelijke lava lava aan en de kralenketting als ‘chief’.
de röntgenologie van mijn vader (1943-1988):
Het einde: Na terugkeer uit Samoa werd mijn vader steeds benauwder. Tenslotte bleek hij een zeer centraal bronchuscarcinoom te hebben, dat zijn tracheabifurcatiedichtgroeide. Mijn moeder was al 9 jaar – samen met mijn vader – chef d’équipe van de Nederlandse dressuurploeg, zowel van de senioren als de Young Riders. In september 1988 ging de Nederlandse dressuurploeg naar de Olympische Spelen in Seoul. Mijn vader wilde per se dat ze mee ging. Jolien heeft georganiseerd dat hij bij ons thuis in Almelo kwam logeren en heeft beneden een ziekenkamer met bed klaar gemaakt. Hij werd poliklinisch bestraald in Enschede. De Almelose longarts Henk Sinnige Damsté kwam dagelijks langs zijn bed bij ons thuis. Na twee weken begon hij letterlijk te stikken. We riepen met spoed mijn moeder terug uit Seoul. Enkele dagen later overleed hij, in het bijzijn van zijn vrouw, en alle kinderen en kleinkinderen. Een volgend drama was, dat op datzelfde moment de KNHS besloot, dat ze na 9 jaar niet meer nodig was als chef d’équipe. Ze viel dus in een dubbel gat: man weg, baan weg!
Mijn vader overleed bij ons thuis in sept. 1988. Hij werd begraven in Kralingen.
Referenties: 1) Door het Menschelijke vlees heen, 100 jaar radiodiagnostiek in Nederland, 1895-1995. Redactie: A. de Knecht van Eekelen, J.F.M. Panhuysen, G. Rosenbusch, 1995. 2) Van röntgenoloog naar radioloog, Nederlandse Vereniging voor Radiologie 1901-2001. Redactie: Gerd Rosenbusch, Joris Panhuysen, Kees Vellenga, Annemarie de Knecht-van Eekelen, 2001.
Augustus 1988, CHIO Rotterdam: mijn moeder was weer chef d’équipe bij deze laatste selectie voor de OS in Seoul, mijn vader stond haar weer terzijde. Hij werd mager en kortademig.
43
HOOFDSTUK 2
Het einde van mijn schooltijd: In februari 1963 werd ik 16 jaar, beleefde een ijskoude winter en hoorde in de schoolbanken hoe Reinier Paping de Elfstedentocht won. Ik zat in de vijfde klas. Mijn cijfers waren redelijk en mijn vooruitzichten om het eindexamen te halen goed. Het meest onder de indruk was ik van meneer van Rees, de bijna gepensioneerde wiskundeleraar. Hij was wijs en had alles al meegemaakt. Hij vond dat meisjes geen wiskunde konden. Ik genoot – een beetje sadistisch – als hij een meisje de beurt gaf; die moest dan een moeilijke som oplossen op het schoolbord. Als ze vastliep, liet hij een lange stilte vallen, slaakte dan een diepe zucht en sprak de woorden: “Ach, dom maar lief! Ga jij maar naar de spinazieacademie!” Daarmee bedoelde hij de huishoudschool. Zijn meest troostvolle woorden voor mij waren echter: “Wat zijn jullie toch zenuwachtig! Maak je niet zo druk! Over 100 jaar weet niemand meer, of je dít jaar of vólgend jaar je eindexamen hebt gehaald!” Ik had weinig twijfel wat ik na mijn eindexamen ging doen. Ik was een echte bèta en wilde medicijnen gaan studeren. Ik wist al dat er daarna vele mogelijkheden waren, maar wilde me daarop niet vastleggen. Wel wist ik dat ik niet het vak van mijn vader ging kiezen. Dat was alleen maar röntgenfoto’s kijken. Weliswaar sprak hij er gedreven en enthousiast over, maar ik had toch wel meer initiatief dan hetzelfde vak als mijn vader te kiezen?!
buiten voor de deur. Ik ben er tot ’s avonds bezig gehouden en ondervraagd. Ook de Groentijd viel niet mee. Deze vond plaats in de tijdelijke Sociëteit het Gulden Vlies tegenover de afgebrande Sociëteit. (Ik kon me nog goed herinneren, hoe ik op een ijskoude ochtend in de eerste klas van het gymnasium hoorde dat Sociëteit Minerva aan de Breestraat in Leiden was afgebrand; dat was op 3 december 1959). Je werd kaal geschoren, voortdurend gepest en gekleineerd en kreeg nauwelijks slaap. Ik weet nog hoe ik ’s nachts om 2 uur boven het piepkleine gootsteentje aan de Const. Huygenslaan de zwarte verf van mijn hoofd en lijf probeerde af te wassen. De ouderejaars hadden me als zwarte pion gebruikt in een schaakspel op de tijdelijke Sociëteit ‘Het Gulden Vlies’ tegenover de afgebrande oude Sociëteit aan de Breestraat. De volgende ochtend om 8 uur weer appèl. Na de groentijd was het verblijf op de Sociëteit soms leuk, maar vaker moeilijk en vermoeiend. Vaak was er ‘deurwacht’ en mocht je voor 2 uur ’s nachts niet naar huis, ook al had je de volgende dag college. College was voor mietjes. Deze wantoestanden zijn veel jaren later verdwenen.
Ik mag medicijnen studeren! Ik moest loten en lootte in voor mijn eerste keuze: Leiden. Toen was dat nog niet zo erg als de slachtingen later. Later werden mensen 5 jaar lang uitgeloot, niet alleen voor een bepaalde Universiteit, maar ook voor de hele studie. In augustus 1964 ging ik naar de eerstejaarsdagen in Leiden. Er was een doodenge film in kleur van een hartoperatie. Ik werd misselijk en kon flauwvallen voorkomen, door mijn ogen dicht te doen en mijn hoofd onder het collegetafeltje tussen mijn knieën te stoppen.
44
Corpslid. Op aanraden van vrienden had ik besloten lid te worden van het Leidsch Studenten Corps. Het was een vermoeiende en psychisch zware tijd. Het begon al met het aanmelden. Dat gebeurde in een studentenhuis aan het Rapenburg 56. Mijn schoolvriend Rob Bogers zou zich intussen even aan de overkant aanmelden bij Sociëteit Catena. Na een half uur was hij terug, maar stond ik nog
1964: De groentijd was vermoeiend en zwaar! Je identiteit werd je afgenomen door je haar af te scheren. Op deze foto begint het alweer aan te groeien en voel ik me goed bij aankomst bij het station Leiden!
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
De Jaarclub: Er stonden veel leuke dingen tegenover. De Jaarclub leverde vrienden voor het leven op. Na de nare groentijd was je gehard en tegen veel bestand. We hadden leuke tijden in de Sociëteitszaal. We dineerden er vaak en werden dan bediend door Bert, Leonard, Gijs, Anton, enz. Vaak namen we een ‘C-tje’, voor 1,75 gulden. Een ‘B-tje’ was iets lekkerder en kostte 2,25 gulden. Een ‘A-tje’ kostte 3,00 gulden, dus dat namen we zelden. Een hoogtepunt was de opening van het nieuwe gebouw op 8 januari 1965. De groentijd was voorbij. Ook het formeren van een jaarclub hadden we met succes afgerond. Ons haar was alweer aardig aangegroeid. De nieuwe zaal was zeer modern en prachtig. En de zaal was stampvol. De rector magnificus prof. Kuenen en de voorzitter van de zaalcommissie Peter Klementschitsch hielden toespraken bovenop de leestafel. Mijn hele jaarclub was er. Ook allerlei nieuwe en oude vrienden. O.a. Berend Box, de zoon van de Rotterdamse architect die Minerva had ontworpen. Ik had met Berend op school gezeten. Bij het Leidsch Studenten Corps vormde je een jaarclub van ongeveer 20 jongens van het jaar dat net aankwam (dus in ons geval 1964). Onze jaarclub werd al na enkele weken heel klein, omdat de meeste jongens geen zin hadden in al dat gepest en het doorbrengen van vele uren op Sociëteit Minerva. Enkele anderen hielden al snel op met de studie. Een kleine selecte groep bleef over en was bijzonder succesvol in het leven. Leen Paul studeerde cum laude af in medicijnen, ging specialiseren in interne geneeskunde, en vervolgens in nefrologie, immunologie en transplantatiegeneeskunde, promoveerde cum laude op dat onderwerp en werd daarna hoogleraar in dat vak in Calgary, enkele jaren later in Toronto en tenslotte in Leiden. Helaas overleed hij al op 58-jarige leeftijd aan een neurologische ziekte. Pieter Houwink werd huisarts in Amsterdam. Hij was een van eersten die op zijn 65ste met pensioen ging in 2010. Hij is behalve als dorpsdokter in de Czaar Peterbuurt vooral bekend als voor vechter van huisartsenautomatisering en medische gegevens uitwisseling. Jan Willem Elte studeerde eveneens medicijnen, specialiseerde zich in interne geneeskunde en endocrinologie en werd internist in Gouda en spoedig daarna gedurende vele jaren in het St. Franciscus Ziekenhuis in Rotterdam. Hij promoveerde in 1981 op de schildklier ‘autonomously functioning euthyroid multinodular goitre’. Op dat en andere onderwerpen (diabetes, ernstige obesitas) is hij zijn hele leven actief
gebleven, zowel met wetenschappelijk werk, als met het organiseren van congressen, als in het bestuur van de Europese internistenfederatie en van de NIV (Ned. Internisten Vereniging). Kees van Hee studeerde wiskunde en bedrijfs economie. Hij promoveerde in 1978 cum laude op het proefschrift ‘Bayesian control of Markov chains’. In 1984 werd hij hoogleraar in de informatica in Eindhoven. Daarnaast was hij van 1994 tot 2004 directeur bij Bakkenist en aansluitend directeur - partner bij Deloitte. Ed Aschermann studeerde notarieel recht en is na een aantal jaren notariaat overgestapt naar het Familiekantoor van de familie Brenninkmeijer. Jan Just Witkam studeerde Arabisch en Perzisch en ging in 1972 in het wetenschappelijk onderzoek, eerst bij NWO in Den Haag, daarna bij de Universiteit Leiden. Tijdens zijn Leidse dienstverband (1974-2010) reisde hij vaak naar, en verbleef hij in vele islamitische landen in Azië en Afrika. We hebben hem vele jaren niet meer gezien, maar in 2002 dook hij weer op, nu als hoogleraar Handschriftenkunde van de Islamitische Wereld in Leiden. Patrick Raken begon met wis-& natuurkunde en ook hem zagen we na zijn studie niet meer, totdat hij vele jaren later als psycholoog terugkeerde. Hij bleek toen in Amsterdam te werken in het ICT-beleid en nu, na zijn pensionering in de ontwikkelingshulp. Student: De studie voldeed volledig aan mijn verwachtingen. Voor mijn propedeuse kreeg ik in hoog tempo – en veel uitgebreider dan op het gymnasium - mijn oude favoriete vakken biochemie en natuurkunde, en ook nieuwe vakken als fysiologie, embryologie, anatomie en pathologie. Mijn leven veranderde enorm. Van een beschermd en geordend leven, met thuis wonen, van 8 tot 2 naar school, dan paardrijden en huiswerk maken onder supervisie van mijn moeder, stond ik nu op eigen benen, en moest alles zelf indelen. Ik had een kamer gevonden bij een hospita aan de Morsweg, mevr. Oudshoorn. In hetzelfde huis woonde mijn middelbare schoolvriend Rob Bogers; hij studeerde biologie. Ik kon per fiets naar college aan de Rijnsburgerweg, maar kwam er al gauw achter, dat colleges niet verplicht waren. Wel waren ze vaak interessant en hielpen ze om je examens te halen. Verder waren er de practica: fysiologie door prof. Defares en dr. Schipperheyn, waarbij we de contracties van kikkerspieren moesten registreren op een ronddraaiende roettrommel; vervelend was dat die kikkers eerst geëuthanaseerd moesten worden; maar dat deed gelukkig altijd een assistent door met een breinaald door de hersentjes te prikken; enkele jaren later werden deze proeven gelukkig afgeschaft.
45
HOOFDSTUK 2
Het practicum zoölogie werd zeer boeiend gegeven door de assistent Pieter Winsemius. Vele jaren later zou hij VVD-minister voor milieu worden. Veel lange colleges biochemie werden deskundig gebracht door dr. Stevens met zijn alpinopetje, die de droge stof van de citroenzuurcyclus en zo toch heel interessant wist te maken. Na het “propjes” (Propedeuse) werd de studie meer medisch, met pathologie, embryologie en anatomie. Prof. Schaberg bracht ons de pathologie bij, mevr. Dr. Oppenheimer tekende prachtig de merkwaardige en verrassende ontwikkeling van het embryo en de organen in het foetus tijdens haar moeilijke embryologiecolleges. Prof. Dankmeier en prof. Huson onderwezen ons over het grote en belangrijke vak van de anatomie. Snijzaal was een hoofdstuk apart. Ik herinner me nog goed de formalinegeur, als je de zaal op kwam. Op iedere tafel lag een lijk of een arm of been voor een groepje van 6 studenten. Iedere week sneden we wat verder aan het vaste lijk, dat ons groepje toegewezen had gekregen; zo kon je alle spieren, ligamenten en zenuwen identificeren. Het was wennen, maar zeer interessant. De begeleiding was goed en werd gedaan door enkele anatomen en hun assistenten, o.l.v. dr. Con Broers, die een zolderappartement in de Kolfmakerssteeg bewoonde, naast café l’Espérance op de hoek van de Kaiserstraat, naast de Rijksuniversiteitmanege, waar ik dagelijks paard reed. Con was ook repetitor en kende iedere anatomische structuur. Vele studenten hebben dankzij de duidelijke uitleg en geestige verhalen van deze lange vaderlijke man hun anatomie-examens gehaald. Zo kon hij demonstreren, hoe in zijn eigen gezicht twee stukjes van een zenuw verkeerd aan elkaar waren gegroeid, nadat zijn ex nr. 2 die zenuw had gekliefd met een bijl.
46
Na 3 jaar haalde ik mijn kandidaats. Nu volgden jaar 4 en 5 op weg naar het doctoraal. De stof werd nog veel medischer dan in jaar 2 en 3. De klinische vakken kwamen aan bod: neurologie, heelkunde, inwendige geneeskunde, gynaecologie, verloskunde, pathologische anatomie, microscopie. We hadden ook practica, o.a. van microscopische anatomie. Dan moest je door een microscoop kijken en de cellen tekenen. Ik had daartoe de microscoop van mijn vader gekregen, uit 1945 en met het adres ‘L.R. Vellenga, Palestinastraat’ erin. Op een kwaad moment was de microscoop verdwenen: gestolen uit mijn kastje in het laboratorium. Ik heb daar veel verdriet van gehad. Belangrijke practica waren het Klinisch Chemisch laboratorium, waar we Hemoglobine, Haematocrit en BSE (bezinkingssnelheid) leerden bepalen, en bacteriologie. Voor de tropische ziektes was dat gevestigd aan het Rapenburg. Aan röntgenologie werd vrijwel
geen aandacht besteed. Soms was er een college, maar dat was niet erg interessant. Ik werd gesterkt in mijn idee, dat ik dat vak van mijn vader niet moest kiezen. Een vriendin: Vanaf mijn tweede studiejaar – 1965 – was ik aan het eind van de maand vaak door mijn maandgeld heen. Dan was ik altijd welkom bij Jolien Kaptein aan het Rapenburg op de hoek van de Scheepmakerssteeg. Haar vader had daar zijn notariskantoor. Hij was een vrolijk en wijs man en stond altijd met raad klaar. Hij had een smal postuur en droeg altijd een vlinderdasje. Hij werkte hard en was actief dankzij een grote wilskracht; want hij was altijd moe. Hij had een slecht hart ten gevolge van een tonsillitis in zijn jeugd met streptococcen, die zijn hartkleppen hadden gedeformeerd. Hij overleed jong, in 1971 in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam. Ik zal nooit vergeten, hoe hij daar - enkele dagen na een geslaagde hartoperatie – in een bed door de gang langs ons naar de OK werd gereden, om te proberen de bloedingen t.g.v. de antistolling te stoppen. Hij keek ons doodziek maar hoopvol aan. Een half uur later was hij dood. Jolien’s moeder was een nauwgezette huisvrouw, zorgzaam en lief, en ze kon zalig koken. Ze had een luidruchtige en weinig beschaafde werkster, een Leidse volksvrouw. Als ik kwam, ging Jolien’s moeder koffie voor me zetten. Mevr. Berg riep dan: “Joh, mens, laat dat nou! Die vent ken z’n eige klote wel wassen!” Moeder werd dan rood en probeerde er geen acht op te slaan. De familie Kaptein woonde boven het kantoor. Het huis was lang en vrij smal; het stamde uit 1500; maar de voorkant was bij de ontploffing van het kruitschip van de Spanjaarden in het Rapenburg in 1565 weg geblazen en daarna herbouwd. Erachter lag een tuintje met een volière; om die reden zouden onze latere kinderen Jolien’s moeder “oma vogie”noemen.
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Het echte leven begint:
Op 15 juni 1968 verloofden we ons tijdens een receptie in de zonovergoten tuin van de Beukenhof in Oegstgeest.
Onze verloving in de Beukenhof juni 1968: Mijn repetitor Con Broers, die alles over anatomie wist, altijd prachtige anekdotes had en boven café ‘l’ Esperance’ aan de Kaiserstraat woonde, was natuurlijk aanwezig. Hij torent uit boven mijn verloofde. Op de achtergrond mijn oma van Baggum, die iedere week bij ons kwam voor de paardrijlessen en mee ging naar alle internationale wedstrijden.
Ook Jan Kok, directeur van de Leidse Universiteitsmanege aan de Kaiserstraat was er, samen met Ting van Woerden, eveneens een Heer, die vaak in de manege was, altijd aan de 3 oktober optocht deelnam, en een studentenhuis aan de Catarijnesingel in Utrecht bezat.
Op 15 mei 1969 trouwden we in het stadhuis te Leiden en hadden wederom de receptie en het bruidsdiner in de Beukenhof. Ook toen was het mooi weer, maar was uiteraard alles binnen. Wel konden we met een hele rij koetsen van het stadhuis over de Rijnsburgerweg naar Oegstgeest rijden.
Linksboven: 15 mei 1969 trouwen Jolien en ik vanuit haar ouderlijk huis op de hoek Scheepmakerssteeg-Rapenburg. Het bruidspaar. Rechtsboven: De ouders: v.l.n.r. Ma Vellenga, Pa Kaptein, Ma Kaptein, Pa Vellenga. Midden: We zijn in koetsen over de Rijnsburgerweg op weg naar de Beukenhof. Na de plechtigheid op de trap van het Leidse stadhuis.
47
HOOFDSTUK 2
Een studentenbaantje en doctoraalexamen: In 1970 haalde ik mijn doctoraalexamen. In de tussentijd was ik met Jolien getrouwd, en hadden we een zoontje: Maarten. Voorts had ik veel paardgereden en 2 paarden getraind. Ook had ik een studentenbaantje verworven in het laboratorium van mijn favoriete vak neuroanatomie. Voor tien uur per week moest ik onderzoek doen. Ik mocht zelf die uren indelen. Prof. Verhaert was de vriendelijke weldfremde geleerde, de neuroanatoom dr. Jan Voogd was het daadwerkelijke hoofd. Mevr. Parmentier was de secretaresse die alles regelde; ze bleek mijn vader goed gekend te hebben. Ik moest duiven verdoven en opereren door co agulatie van zenuwbanen in ruggenmerg of hersenen. Na 10 dagen euthanasie, het ruggenmerg in dunne plakjes snijden, en onder de microscoop kijken welke zenuwbanen waren gedegenereerd, dus verbinding hadden met de gecoaguleerde centra. Na 5 duiven en 2 jaar ging het me tegen staan om deze nare experimenten te verrichten en nam ik ontslag. Jan Vielvoye was hier ook student-assistent, zeer gedreven, en enthousiaster dan ik. Ook hij is later radiologie gaan doen en heeft zijn leven gewijd aan de neuroradiologie. De Coschappen: Ik was nu doctorandus en mocht coschappen gaan lopen. Die verliepen voorspoedig, hoewel ik af en toe in de knoop kwam met mijn drukke internationale paardrijdagenda. Door mijn intensieve training in de piepkleine Leidse Universiteitsmanege van de gentleman deskundige Jan Kok (die ook les gaf aan de Nederlandse vakopleiding instructeur), en door de wekelijkse training van de NHS-jeugdtrainer, de Hongaar Kol. Geza von Hazslinszky waren mijn beide paarden hoog gestegen en doorgedrongen tot de internationale wedstrijdwereld.
48
Bij ieder volgend coschap werd ik weer verliefd op dat volgende vak. Mijn oude favorieten orthopedie en neurologie kwamen weer boven drijven. Het leuke in neurologie vond ik dat je exact kon deduceren, waar het euvel zat. Echter dan? Weinig therapeutische mogelijkheden. Bij orthopedie kon je prachtig knutselen en repareren, maar stuitte je op de beperkte mogelijkheden van die ouder wordende patiënten. Neurochirurgie leek me een prachtig vak, maar zo droevig. Algemene chirurgie en interne geneeskunde: prachtig! Ook KNO en oogheelkunde, en zelfs dermatologie vond ik boeiend toen ik ermee als coassistent in aanraking kwam. In 1971 behaalde ik mijn artsexamen en had ik geen idee wat ik wilde gaan doen. Het hele vak – ieder onderdeel – vond ik fascinerend. Ik wilde alles wel.
Militaire dienst: Maar voorlopig had ik time out, want Hare Majesteit had me nodig. De militaire dienstplicht bestond nog. Ik ging dus in de basis training en werd daarna reserve luitenant eerste klasse bij de Alexander kazerne in den Haag. Een gouden tijd, waarvan ik een groot deel kon doorbrengen bij internationale paardrijdwedstrijden. Ik was kind aan huis bij het militair sportbureau, waar o.a. de hockeyer Ties Kruize ook veel kwam. Hoogtepunt was mijn deelname aan de Olympische Spelen in 1972, een unieke ervaring. Toen kwam er weer een verrassing: de dienstplicht zou binnenkort worden afgeschaft en vele dienstplichtigen mochten vervroegd met ‘groot verlof’. Ook ik kreeg dat al snel aangeboden; ik was immers toch meestal weg naar paardenwedstrijden. Ik vatte dat met beide handen aan, maar ik had inmiddels een gezin met een vrouw en een zoontje en die moest ik onderhouden. Even huisarts: Ik meldde me dus bij het bureau van de KNMG of er waarnemingen waren bij huisartsen. Geen probleem, volop! Ik ging eerst een maand naar een apotheekhoudende praktijk in Akersloot. Ons zoontje Maarten speelde er bij stralend weer in een opblaasbadje in de tuin onder supervisie van de huishoudster Lida. Jolien ontving de patiënten, deed de administratie en bereidde de medicijnen. Ook stond ze de moeilijke psychologische gevallen te woord. Ik was druk met de praktijk en dat liep voortreffelijk. Er waren goede contacten met de fysiotherapeut, die al die moeilijke problemen van het bewegingsapparaat en de rug hielp oplossen. Ook was de dienstregeling en samenwerking met de huisartsen van de omliggende dorpen uitstekend. Toen een oude man in grote nood mijn praktijk ’s avonds bezocht, omdat hij niet meer kon plassen – en ik inderdaad door percussie een gigantische blaas kon vaststellen – wilde ik hem katheteriseren. Maar het lukte me met geen mogelijkheid om een katheter langs zijn enorme prostaat te krijgen. Ik belde mijn collega in Heiloo, waarmee ik regelmatig tochten te paard door de omgeving maakte. Die schoof de katheter erin, gaf een stevige duw bij het laatste stukje, en de urine spoot eruit. Als jonge dokter was ik te voorzichtig geweest. Daarna een maand waarneming in Ridderkerk. Daarna een maand in Amsterdam Noord. Daar hadden we ook te zorgen voor een aapje, dat zich regelmatig zat af te rukken waarbij zijn kwakje een keer in de pap van ons zoontje terecht kwam. We vonden dit beide een prachtige periode, maar waarom dan niet gekozen voor het huisartsbestaan?
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Omdat we ons goed realiseerden, dat het tijdelijk invallen iets heel anders is dan jaar in jaar uit met zo’n praktijk te zijn belast. Bij moeilijke gevallen kon ik een alternatief bedenken en als dat niet werkte konden ze weer naar hun eigen huisarts. Het was net als bij vakantie: het is prachtig om even in zo’n mooi land te zijn, maar er definitief wonen is wel een heel andere zaak! Ik hakte dus de knoop door: geen huisarts, ook niet al die andere leuke vakken, die ik als coassistent had leren kennen. Bij gebrek aan beter, dan toch maar röntgenologie. Ik ging solliciteren in Leiden en werd meteen aangenomen door dr. Van Voorthuisen, die even later hoogleraar zou worden. Ad was een snelle en alwetende radioloog en ook een goede organisator met contacten door de hele gezondheidszorg en politiek. Prof. von Ronnen was er nog, maar zou over een jaar met emeritaat gaan. Dr. Jaap Mulder was de nieuwe coming man, een Heer, zeer aimabel en met grote kennis van de skeletradiologie als secretaris van de Beentumorencommissie. De definitieve keuze: Uit arren moede had ik dus maar röntgenologie gekozen: röntgenfoto’s bekijken. Zodra ik erin bezig was, begon het me zeer te boeien. Mijn eerste stage was isotopendiagnostiek (nucleaire geneeskunde), dat in Leiden volledig onder de röntgen viel. Dat vak werd mijn grote liefde binnen de röntgenologie. Na afloop van mijn vierjarige opleiding tekende ik dan ook bij voor een jaar juniorstaflid onder Ernest Pauwels, nucleair geneeskundige, en enkele jaren later hoogleraar en mijn promotor. Tijdens mijn opleiding werden de dubbel contrast onderzoeken van maag en dikke darm vervolmaakt, kwam het bariumpap onderzoek van de dunne darm o.l.v. Johan Sellink erbij, en de arteriografie van de pancreas, maag, nieren o.l.v. Ad van Voorthuisen. De echografie werd o.l.v. Kees Koch en Piet Vijlbrief ontwikkeld en nam gedurende de volgende 40 jaar een enorme vlucht. De lymfografie en thermografie waren in opkomst, maar verdwenen weer. De dotter procedures namen een schuchter begin en werden later een groot succes, evenals de non-vasculaire interventie. Planigrafie, uitgevonden door Ziedses des Plantes, werd steeds mooier en beter, maar Hounsfield vond de Computer Tomografie uit in 1972, waardoor deze röntgen methode sterk verbeterd werd. Hij kreeg hiervoor de Nobelprijs in 1979. Mijn laatste referaat als Leids assistent in 1977 hield ik over deze nieuwe methode: Computer Tomografie. Deze methode zou zich in de volgende 30 jaar onstuimig ontwikkelen.
Evenals een andere compleet nieuwe methode, die toen nog nauwelijks in beeld was: Magnetische Resonantie Scanning (MRI). Van lieverlee verdwenen de foto’s op celluloid of plastic, en werd alles digitaal. Alle beelden werden driedimensionaal. Bij veel onderzoeken was geen röntgenstraling meer nodig. Het hele vak röntgenologie veranderde en werd radiologie. Radiologie werd het centrum van het medisch universum. Onwetend had ik door toeval een gouden keuze gemaakt! Het kostte enorme investeringen in tijd en studeren om al deze ontwikkelingen bij te houden, maar het was leuk, interessant en de moeite waard!! De opleiding in Leiden: Het begin van mijn opleiding. Zoals ik al schreef, werd ik de eerste drie maanden ingedeeld op Isotopendiagnostiek (later nucleaire geneeskunde geheten) bij dr. Ernest Pauwels, van huis uit een fysicus, die later medicijnen is gaan studeren. Er stonden een aantal scanners, die van links naar rechts en vice versa over de patiënt heen en weer bewogen. Ze registreerden de intraveneus ingespoten radioactiviteit (Technetium, Jodium of dergelijke) en maakten aldus een stippeltjesbeeld van de schildklier of de nieren. Ook stonden er al de nieuwste uitvindingen op dit gebied: de Anger camera’s, met een collimator (een soort lens die d.m.v. loodlamellen de loodrecht invallende radio actieve stralen door laat en de rest weg vangt) en een groot plat Jodium kristal, waarop deze stralen een scintillatie opwekken. Vervolgens maken 20 photomultipiers hiervan een tweedimensionaal beeld. Ik genoot van de prachtige afbeeldingen, waarbij tevens de functie van bijv. de schildklier, lever, longen, nieren, hersenen, ogen werden afgebeeld. En van het enthousiasme, waarmee Ernest bezig was met het vak en met het wetenschappelijk onderzoek op alle gebieden. Mijn eerste stage van drie maanden op Isotopendiagnostiek was een succes en had een blijvende invloed op mijn professionele leven. Ik ben altijd verknocht gebleven aan het vak, maar het is later in de toenmalige gedaante grotendeels verdwenen. Hierna werd ik gedetacheerd bij het poliklinische gedeelte van de röntgenafdeling. Het oude Academisch Ziekenhuis Leiden bestond uit een groot aantal gebouwen. Iedere afdeling had zijn eigen paviljoen: heelkunde, neurologie, kindergeneeskunde, dermatologie, interne, enz. In het grote poliklinische gebouw werden veel röntgenfoto’s van alle soorten gemaakt en het was een ideale leerschool voor de beginner. De patiënten waren ambulant en niet moeilijk te onderzoeken. We zaten er met een stuk of 10 assistenten, o.a. Hans Mulder, Johan Schlangen,
49
HOOFDSTUK 2
Tjan Thung, Sven Ploem, Frans Tuynman (waar ik later jaren mee in Almelo zou werken), Enno Wiersma (jong overleden), Maaltje Siewerts van Resema, Guus Ooms, Wilfred Müller, Wybren Taconis, Pertaap Chandie Shaw, Peter van Wiechen, Henk Prins, Matthijs Oudkerk. Er was een ideaal systeem van consulenten. Dagelijks was er een ervaren radioloog van elders, die ons op een vaste dag in de week begeleidde. Dat waren o.a. Allard Botenga, Henri Schütte, Odo Op den Orth, Geert Coerkamp. De vaste staf op de polikliniek waren Jan Agterberg en het hoofd Johan Sellink. Jan was een rustige, aardige en behulpzame radioloog. Bij hem kon je het vak leren. Johan Sellink was een kleurrijk figuur, met opvliegend karakter en een uitgesproken mening. Hij had een enorme werkdrang. Met zijn stekeltjeshaar in een bloempotkapsel liep hij de hele dag grote sigaren te roken. Hij was een bevlogen gastroenteroloog en had drie hobby’s: de dunne darm passage, antieke klokken en antieke auto’s. Over de twee eerste onderwerpen heeft hij twee prachtige boeken geschreven. Dat deed hij onder werktijd. Dan zat hij voortdurend te schrijven in dikke blauwe rookwolken van zijn sigaar. Mijn eerste wetenschappelijke pogingen: Sellink liet ook assistenten mee schrijven aan zijn dunne darm boek. Wilfred Müller schreef het hoofdstuk over coeliakie. Toen ik op de poli begon, zei hij: “Vellenga, ik heb een hoofdstukje nodig over het ulcus simplex van de dunne darm.” Ik had nog nooit van het ulcus simplex gehoord en vroeg wat dat was. “Dat zoek je maar op. Ik wil het over een week hebben.” Overdag deed ik mijn röntgenwerk en ‘s nachts werkte ik koortsachtig aan het hoofdstuk. Doodmoe, maar trots en tevreden leverde ik het na een week in. Ik had er mijn ziel en zaligheid in gelegd. De volgende ochtend smeet hij het voor me neer, vol met rode strepen. “Het is niks! Eén grote warboel. Alles staat door elkaar. Doe maar over! Maandag weer inleveren.” Ik was witheet van woede en teleurstelling. Mijn eerste opwelling was om het bijltje erbij neer te gooien. Maar dat weekend ben ik er toch weer hard tegenaan gegaan. Inderdaad leverden zijn strepen en aantekeningen een betere volgorde en indeling op. Het verhaal werd duidelijker en overzichtelijker. Daarna heb ik het bewerkt en verder verbeterd voor een artikel en een voordracht. Tenslotte werd het dus een succes, maar het was een harde leerschool.
50
Dit was trouwens niet mijn eerste wetenschappelijk werk. Al in de eerste drie maanden had Pauwels me opdracht gegeven om op een refereeravond een voordracht te houden over speekselklier scintigrafie. Ook dat was veel werk en het lukte goed. Daarna heb
ik er een artikel van gemaakt, maar ook dat bleek geen geslaagde poging. Ernest deed het anders dan Sellink. Hij herschreef het hele artikel zelf. Na enige discussie stond hij mij toe zelf eerste auteur te blijven. Door schade en schande leerde ik het moeilijke vak van wetenschappelijke artikelen schrijven. De maag en darmonderzoeken: Deze artikelen zouden niet mijn laatste zijn. Regelmatig kregen we van de stafleden opdrachten om dingen uit te zoeken en soms resulteerde dat in een wetenschappelijk artikel. Vooral de weten schappelijke gastro-enterologische molen van Sellink en de consulent uit Haarlem Odo op den Orth leverde veel op. Had Sellink een boek geschreven over de dunne darm, Odo deed dat over de maag. Hij ging daarvoor naar Japan, waar i.v.m. het dieet maag carcinoom veel vaker voorkwam. Sellink deed een sebattical van een half jaar in Canada bij de beroemde Roscoe Miller, een talent op het gebied van het colon (de dikke darm). Miller zelf kwam ook een week bij ons in Leiden om voordrachten te houden; dat was indrukwekkend. Kwaliteit stond hoog in het vaandel. Vóór het onderzoek werd glucagon intraveneus toegediend om de maag of het colon te laten ontspannen en de peristaltiek stil te leggen. Voor het maagonderzoek werd een syfon met bariumpap gevuld en een sparkling patroon erop gezet om bruispap te krijgen (net als bij spuitwater). Dat moest de patiënt dan drinken. Nauwkeurig werden het soortelijk gewicht en adhesie en viscositeit van de 2 soorten maagpap in overleg met de apotheker bepaald: een dikke plakkerige pap voor de dubbelcontrast opnamen (lucht voor het negatieve contrast, de pap langs de wand, poliepen en tumor) en dunne pap voor de volle vulling (met compressie werd het dunne laagje pap doorzichtig en zag je de afwijking als uitsparing). Voor de dikke darm waren het andere soorten pap en voor de dunne darm weer andere. Wij werden zwaar getraind op het zorgvuldig afbeelden van ieder poliepje in de maag of dikke darm. Sven Ploem schreef artikelen over maagpoliepen met dubbel contrast en horizontale stralengang. Daarbij gaf hij mooie voorbeelden van de hangende druppel aan de poliep. Belangrijk was het ontdekken van de early gastric cancer, vaak slechts enkele millimeters groot en dan nog goed te behandelen. Een onderzoek was alleen goed genoeg, als je de areae gastricae (de kleine eilandjes in het normale maagwand patroon) kon zien. En wee je gebeente als je niet iedere slinger van het soms lange, slingerende en onoverzichtelijke sigmoid van de dikke darm goed had uitgedraaid. Want daar zitten de meeste poliepen.
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Ik kan me nog goed mijn eerste schreden op het pad van het bariumpap onderzoek van de maag herinneren. Guus Ooms was 3 maanden eerder begonnen dan ik en had opdracht van Sellink gekregen om mij voor te doen, hoe het onderzoek in zijn werk ging. Na 2 magen moest Guus weer aan z’n eigen werk. Ik deed het onderzoek, haalde de foto’s uit de ontwikkelmachine en hing ze op, zo goed en kwaad als het ging. Ik moest Sellink de foto’s laten zien. Hij kwam eraan en zei tegen de mooie blonde hoofdlaborante: “Trijnie, hang jij de foto’s even goed op voor de dokter, want hij heeft ze ondersteboven gehangen.” Nederigheid leerde je wel van Sellink. Later kreeg ook ik het onderzoek goed onder de knie en heb het jaren met plezier en toewijding gedaan.
Dubbelcontrast onderzoek met barium en lucht van het colon (dikke darm): Linksboven: een grote gelobde poliep. Linksonder: een carcinoom. Rechts: een normaal colon met helemaal links de laatste ileumlis.
Ziekte van Crohn. Links met cobblestones en verdikte wand. Rechts met diepe boordenknoop ulcera en pseudopoliepen.
Bij het maagonderzoek werd ook altijd de bulbus duodeni afgebeeld voor het aantonen van een eventueel ulcus duodeni. Vaak was moeilijk het onderscheid te maken tussen een actief ulcus duodeni of deformatie van de bulbus door een vroeger doorgemaakt ulcus. Esthetisch mooi was het hypotone duodenogram. Er werd dan een maagsonde door de pylorus in het duodenum geschoven, intraveneus glucagon toegediend en bariumpap + lucht door de sonde gespoten. Op die manier kon je een pathologische impressie vanuit de pancreas door een tumor of ontsteking op het spoor komen. Om te differentiëren tussen een tumor of ontsteking van de pancreas kon dan nog een selectieve arteriografie van de arteriële pancreas arcaden gebeuren. Dat was een specialiteit van prof. Van Voorthuisen, die daarover zijn proefschrift had geschreven.
Dubbel contrast onderzoek met bariumpap en lucht van een normale maag. Op de linker foto zijn fraai de plooien van de voorwand en de achterwand te zien en de areae gastricae. Links boven is de nog gesloten pylorus (portierspier) te zien. Linksboven: geperforeerd divertikel. Linksonder: geperforeerd divertikel met fistel naar de dunne darm. Rechts: diverticulose van het colon descendens.
De rechter foto is iets later gemaakt. De pap en lucht hebben dan via de pylorus het duodenum bereikt. Op die manier kun je dan een eventueel ulcus duodeni of impressie door een pancreastumor zien.
51
HOOFDSTUK 2
Zo’n dubbel contrast maagonderzoek met glucagon en bruispap was een heel karwei, en we hadden er veel. Ons schema werd op een gegeven moment opgevoerd naar 12 magen op een ochtend. Wij, assistenten, kwamen in opstand. Dat vonden wij te veel! Johan Sellink vond dat onzin en zou wel eens bewijzen dat het makkelijk kon. Hij liet op één ochtend 30 magen komen en verrichtte die inderdaad in hoog tempo tussen 8 en 12 uur. Wij waren stil en hebben er nooit meer over durven beginnen tegen de meester. Een vaste combinatie met het maagonderzoek was een voorafgaand oraal onderzoek van de galblaas (zie de foto’s in mijn vorige boek). Patiënt kreeg enkele tabletten cholebrine te slikken en na verloop van tijd was de galblaas met dit jodium houdende contrast gevuld. Stenen, poliepen of tumor waren dan goed zichtbaar. Als de galblaas niet “opkwam”, betekende dat een zieke niet functionerende galblaas, bijv. door stenen. Of de patiënt had zijn vieze tabletten niet geslikt. Vervolgens had men nog de mogelijkheid van een intraveneus cholangiogram: dan werd het intraveneus toegediende contrast via de galwegen uitgescheiden en d.m.v. planigrafie afgebeeld.
Dubbel contrast onderzoek van maag en duodenum: Boven: een groot en diep ulcus duodeni (dunne darm zweer) in de bulbus duodeni. Verderop is een divertikel aan de binnenbocht te zien. (pijl) Midden: een groot oppervlakkig maagcarcinoom aan de kleine curvatuur. (pijltjes) Onder: een dik carcinoom aan de grote curvatuur prepylorisch. (pijltjes)
52
Prof. von Ronnen: Er was nog één hoger niveau op gastro-enterologisch gebied en dat was prof. Von Ronnen. Hij was een statig voortschrijdende imposante man met een martiale snor. Hij was de enige die door ons met “U” werd aangesproken. Prof. Van Voorthuisen en zelfs de oudere en eerbiedwaardige dr. (later prof.) Mulder mochten we tutoyeren; hoewel dat in het begin onwennig was. Von Ronnen had een lange carrière in Nederlands Indië doorgemaakt. Zelfs onder de Jappen zag hij nog kans zijn afdeling daar draaiend te houden. Beroemd was zijn verhaal dat vanwege het tekort aan bariumpap, na afloop van het onderzoek de fecaliën werden verbrand, waarbij de barium overbleef, die dan weer voor het volgende onderzoek werd gebruikt. Na de oorlog ging hij in het Bronovo in Den Haag werken, zette de mammografie in Nederland op en schreef daarover een proefschrift. Zijn verdere expertise betrof skelet en GE. Hij organiseerde internationale congressen en richtte samen met Boris Rajevski in 1962 de Europese Vereniging voor Radiologie op. Hij volgde in 1957 prof. Steenhuis op in Leiden. Steenhuis ging altijd gehuld in een loden pak met helm ter bescherming tegen de stralen. Hij imponeerde daardoor als een buitenaards wezen. In 1957 was hij al een tijdje ziekelijk en de opleiding gebeurde toen al enkele jaren feitelijk door de oudste assistenten, in casu van Kuyk en de iets jongere Puylaert.
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Als je een probleem had met een maagonderzoek, kon je te rade gaan bij prof. Von Ronnen. Je moest vooral nooit zomaar de röntgenkamer binnen lopen, waar hij bezig was. Toen een assistent dat eens deed, klonk uit het donker: “Deur dicht! Ik sta te adapteren!”. Al het doorlichtwerk speelde zich in die tijd nog af in het donker. De beelden werden zichtbaar op een groen fluorescerend schermpje. Het duurde 5 – 10 minuten totdat je ogen aan het donker gewend waren. Als je de röntgen kamer verliet zette je een rode bril op, om je ogen geadapteerd te houden. Daarna konden we het groene licht weer goed zien. Je klopte dus op von Ronnen’s deur. Je kreeg dan geen antwoord. Na 3 x kloppen waagde je het erop, ging zijn kamer binnen en bleef in de hoek staan. Wat schuifelen met de voeten en kuchen. De prof maakte af waar hij mee bezig was en vroeg dan wat er was. Hij zei dan: “Maak maar een afspraak bij Jeanne.”. Jeanne Heeman was zijn secretaresse. Zij maakte een nieuwe afspraak met de patiënt, die dan hoogstpersoonlijk door von Ronnen werd onderzocht. Je moest daarbij gaan staan en toekijken. De skeletradiologie: In de 80-er jaren werd de helicobacter pylori ontdekt als belangrijke oorzaak van het maagulcus en de tripel therapie. Daardoor nam het aantal maag- en duodenumonderzoeken sterk af. Tien jaar later verdwenen alle bariumpaponderzoeken, omdat endoscopie werd geperfectioneerd. Tevens kon daarbij meteen biopsie plaatsvinden en een microscopische diagnose. Een klein deel van de bariumpaponderzoeken van het colon bleef behouden, doordat de scoop soms niet het hele colon in beeld krijgt of niet langs een tumor kan komen. Een andere speerpunt in Leiden was het skelet. Vanouds was de Commissie van Beentumoren hier gevestigd. Het radiologisch gedeelte werd geleid door prof. Von Ronnen en later prof. Mulder. Voor de pathologische anatomie was het prof. Van Rijssel. Voor de orthopedie prof. Duifjes. Verder zaten er nog een aantal patholoog anatomen, chirurgen (o.a. Bom uit den Haag), orthopeden, radiologen (o.a. Lips uit IJmuiden) in en werd het secretariaat van de commissie altijd gevoerd door een ervaren assistent radiologie (o.a. Jop Rethmeier, Wybren Taconis, Henk Prins, Herman Kroon). Zelf heb ik nooit de eer gehad erin te zitten, maar als Leidse assistent zag je alle inzendingen uit het hele land voorbij komen en je kende goed de Atlas van Beentumoren (in twee gedeelten: de benigne en de maligne). In Leiden werden je dus het bariumpap onderzoek, en het skelet met de paplepel ingegoten.
De ziekte van Paget: En door deze nadruk op het skelet en de goede incorporatie van de Isotopenafdeling bij de röntgenafdeling, overkwam me iets belangrijks. Al in de eerste maanden van mijn opleiding zei prof. Van Voorthuisen: “Dr. Bijvoet, endocrinoloog en hoofd van het balanspaviljoen, is een nieuwe therapie van de ziekte van Paget aan het evalueren: calcitonine. Hij heeft ieder half jaar röntgenfoto’s van patiënten laten maken, maar daar hebben we niets aan, want telkens liggen die gedeformeerde skeletdelen weer anders en ze zijn niet te vergelijken. Jij moet die controles gaan begeleiden en goede vergelijkbare standaardopnamen van de aangedane botten maken.” Dat werd een grote en moeilijke klus. Het eerste wat ik bedacht was een bezoek aan de afdeling, waar ik geen stage wilde lopen: die van radiotherapie, van prof. Thomas, dr. Vermeij (later hoogleraar in Groningen), Willem van Dalen en Ed Noordijk. De fysici daar waren dr. ir. Hans Mellink en dr. ir. Wim Herstel. Hen moest ik hebben. Ik wist, dat zij voor veel patiënten individuele plastic mallen maakten, zodat ze tijdens iedere bestraling in dezelfde houding lagen. We hebben dat een tijdje geprobeerd, maar het was omslachtig en duur. Tenslotte bleek toch de meest praktische oplossing, om iedere patiënt van tevoren te laten aankondigen, dan eerst alle foto’s van de vorige keren te bekijken en dan met toegewijde laboranten en onder mijn persoonlijke supervisie zeer nauwkeurige foto’s te maken. Ook dat had nogal wat voeten in de aarde, omdat ik telkens van een paviljoen aan de andere kant van het ziekenhuis naar het polikliniekgebouw moest komen. En soms was ik er niet. Maar over het algemeen lukte het goed en konden we duidelijke verbetering aantonen; soms trouwens ook verslechtering. Mijn tweede idee was eenvoudiger en bleek achteraf belangrijker. Dat was het inschakelen van mijn favoriete Isotopenafdeling. Ik overlegde met Ernest Pauwels en we gingen meteen aan de slag. We maakten botscintigrammen van alle patiënten volgens een vast schema. De ziekte van Paget veroorzaakt een sterk verhoogde uptake van de radioactiviteit in de zieke delen van het skelet. Dat bleek een directe maat voor de activiteit van de ziekte te zijn, parallel met biochemische bepalingen zoals alkalische fosfatase en hydroxyproline. Ook gaf het al in een vroege fase verbetering van de ziekte t.g.v. de calcitonine aan; en nog belangrijker, was het ook zeer gevoelig voor eventueel falen van de therapie of verslechtering. De serie patiënten werd steeds groter. Nieuwe therapieën kwamen met difosfonaten. Er kwam een steeds grotere club van wetenschappelijke onderzoekers (internisten,
53
HOOFDSTUK 2
endocrinologen, enz.) op het balanspaviljoen. Ook fungeerde de altijd actieve Ernest als een katalysator van wetenschap, hij was goed in het bedenken van projecten en aantrekken van sponsors en beurzen, en verzamelde een heel clubje om zich heen, zoals Pieter de Graaf (assistent interne), Carl Koch en ik (radiologisch assistenten). De afdeling had een grote wetenschappelijke output en regelmatig gingen we met het clubje naar congressen tot ver in het buitenland om voordrachten te houden.
54
Het Heilig Uur: Hoogtepunt van de dag was het Heilig Uur. Dit was een Leidse uitvinding. In de oude tijd, net na de tweede wereldoorlog, was röntgenologie nog nauwelijks een echt vak. Röntgenfoto’s werden gemaakt door een technicus of laborant, en meestal bekeken door de aanvragende internist of chirurg of kinderarts zelf. Op diverse plaatsen vestigden zich röntgenologen, en die probeerden zich een plaats te verwerven door kennis en goede service. Bijv. Goetsch en Puylaert in Tilburg, mijn vader in Rotterdam, de Kat (de schoonvader van mijn nicht Marijcke Englebert) in Den Haag, Jan Rethmeier en later Nol Simons in Almelo, Brinkbok in Arnhem. Ook in de Universiteiten woedde een “turfbattle” tussen de specialisten in het beginnende röntgenvak enerzijds en de bolwerken van de gevestigde klinische vakken onder leiding van de ongenaakbare professor in zijn ivoren toren anderzijds. Op de afdeling interne geneeskunde in Leiden was prof. Steenhuis vaak afwezig, en probeerden van Kuyk en Puylaert het onderwijs voor de jongere assistenten op gang te brengen. Dat verliep moeizaam, want continu kwamen internisten binnen om naar röntgenfoto’s te vragen. Dat noopte de röntgenologen om tijdens hun gemeenschappelijke dagelijkse fotobespreking de deur van de zaal op slot te doen. Op een dag wilde de hoogleraar interne geneeskunde Mulder foto’s zien, maar vond de deur op slot. Hij ontstak in grote toorn en sprak: “Wat is dit nu? Het lijkt wel een Heilig Uur?!” Sindsdien is dat instituut met die naam blijven bestaan door heel Nederland en is nu zelfs verplicht voor de opleiding. In mijn opleiding hadden we iedere middag om half 2 Heilig Uur op de Centrale Afdeling (Interne). Er stonden grote lichtkasten, rolloscopen of alternatoren; deze konden 40 glazen ramen wisselen, of 40 plastic ophangbladen doordraaien. Je moest het wel terdege voorbereiden en weten waar wat hing. Alle assistenten moesten om de beurt een demonstratie van iets interessants of iets moeilijks laten zien. Steevast zwaaide om vijf over half twee de deur wagenwijd open en schreed met zware stappen prof. Von Ronnen binnen. Doodse stilte
viel in en hij nam plaats op zijn vast stoel vooraan tussen Ad van Voorthuisen en Jaap Mulder. De op dat ogenblik demonstrerende assistent hield zijn mond totdat de prof zat en begon dan overnieuw. Piet Vijlbrief stond altijd aan de knoppen te draaien van een TV, die hij zelf gebouwd had. Op een plateautje onder de TV kon je een röntgenfoto leggen en die vergroten. (Vijlbrief was radioloog, maar had zich volledig geworpen op de technische kant van de beeldvorming. Hij was gepromoveerd op de xerografie, een methode van de firma Xerox om met een blauw poeder op een elektrisch geladen plaat het beeld van de röntgenstralen vast te leggen. Vooral bij mammografie (en met name in de VS) maakte het furore. Het gaf fraaie beelden en had een breed bereik: zowel dichte als ijlere gebieden waren goed beoordeelbaar. Later raakte het in onbruik. Piet hielp ook de echografieapparatuur van Kees Koch ontwikkelen. Hij was een sympathieke stille man en getrouwd met Riek de Kovel, hoofdlaborante van de röntgenafdeling). Von Ronnen bekeek alles bedachtzaam en kon je sterk aan het denken zetten. Hij begon je dan te overhoren wat de kenmerken van die en die ziekte waren, en waarom het dat niet kon zijn. Hij had goede contacten met Indonesië en Suriname en daar vandaan kregen we ook regelmatig assistenten. Een jaar lang liep Setjamatja bij ons mee. Hij hoefde zelf geen verslagen te maken, maar keek altijd met ons mee. Bij een afwijking op de thoraxfoto riep hij meestal: “Tuberculose!”. Voor een Indonesiër geen gekke gedachte, maar in Nederland kwam tbc toen weinig meer voor. De landelijke tbc screening met de 10 x 10 cm fotootjes van Odelca was daarom niet meer nodig, maar werd voortgezet als vroege detectie van longcarcinoom. Veel later zou tbc hier weer frequenter worden door de migratie vanuit endemische gebieden. Set werd af en toe enorm ondervraagd en afgeknepen door von Ronnen op het Heilig Uur. We zaten er met kromme tenen bij. In juni 1974 hebben Jolien en ik hem in de auto mee genomen naar de jaarlijkse barbecue in het vakantiehuisje van von Ronnen in Epse. Guus Ooms en ik moesten – als jongste assistenten – het bier en de limonade inschenken (“bierfeuten”). Op het Heilig Uur moest je altijd goed voorbereid zijn en wee je gebeente, als je vroeg: “Wat zou dat kunnen zijn?”. Dan zei von Ronnen: “Ik zit hier niet om raadseltjes op te lossen. Vertel het zelf maar.” Als een assistent een maagonderzoek liet zien met een mogelijke poliep, die op geen van de 10 andere foto’s zichtbaar was, kon het twee kanten opgaan. Of: “Dat is een drogbeeld. Gooi die foto maar weg, die brengt iedereen in de war.” Of: “Je hebt niet goed genoeg gezocht. Spreek die patiënt maar af bij Jeanne.”.
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Van Voorthuisen zat altijd op de voorste rij naast von Ronnen en hield een lange aanwijsstok langs zijn been. Zodra iemand iets moeilijks liet zien, schoot de stok omhoog, wees hij de afwijking aan en riep de diagnose. Hij wist ongelooflijk veel. Ook was hij actief in organisatie en management. Hij zat in allerlei landelijke commissies en besturen. De dagelijkse ochtendbespreking om 8 uur voor de internisten en daarna de cardiologen, deed hij meestal zelf. Regelmatig kwam hij dan in een net pak met kleurig pochet, en wist je dat hij weer naar een bijeenkomst, Philips of dergelijke moest. Stafleden van andere paviljoens kwamen ook trouw op het Heilig Uur, maar sommige alleen op vaste dagen. Neurologie bijv. bracht dan een verzameling interessante gevallen mee. Sellink was er eigenlijk wel iedere dag. De belangrijkste stafleden zaten op de voorste rij, de oudste assistenten op de tweede rij, de jongere op de derde en helemaal achteraan de coassistenten. Afscheid van prof. Von Ronnen: In 1975 was het afscheid van prof. Von Ronnen. Ik liep in die tijd stage kinderradiologie in het Juliana Kinderziekenhuis bij Allard Botenga. (De vader van Allard Botenga was röntgenoloog in het Militair Hospitaal in Oog in Al (Utrecht), later opgevolgd door van der Beek en nog later Jan Blom. Allard had een proefschrift cum laude geschreven over de bronchialis arteriografie. De zoon van zijn zus Lilly – Alexander Montauban van Swijndrecht - zou later opleider radiologie in het OLVG in Amsterdam worden). Allard verdeelde zijn tijd over het Juliana en de orthopedie in de Steinertkliniek. Ik mocht in het JKZ heel zelfstandig werken. Er waren zeer goede laboranten o.l.v. Emilie, en die maakten met groot geduld prachtige IVP’s, thoraxen, enz. bij die arme schreeuwende kindjes. Allard kwam aan het eind van de dag de productie met me doornemen. Je wist nooit hoe laat. Op de dag van prof. von Ronnen’s afscheid heb ik Allard’s komst niet afgewacht en ben snel naar Leiden gereden, waar de grote zaal van het “poortgebouw” bij de hoofdingang van het AZL stampvol zat en het afscheid van von Ronnen al begonnen was. Er waren een prachtig lied “Adieu monsieur le Professeur” en een persiflage op het Heilig Uur. Alle stafleden werden gespeeld door assistenten die een bord omhoog hielden, wie ze voorstelden. Eén persoon kwam met een uitgestreken gezicht binnen en hield een bord omhoog met daarop “Sellink”; dat was Johan Sellink zelf, want die unieke figuur kon alleen door hemzelf gespeeld worden. De hoofdrol (von Ronnen) werd gespeeld door Jop Rethmeier. Jop is een goed toneelspeler en deed von Ronnen
uitstekend na, met het professorale optreden, het gewichtig schrapen van de keel, het nadrukkelijk praten en nauwkeurig formuleren. Het was een avond om nooit te vergeten! Mijn opleiding is klaar! Maar dan?! Ik was in 1977 klaar met mijn 4-jarige opleiding in Leiden en bleef daar nog een jaar als junior staflid bij Ernest Pauwels op isotopendiagnostiek, mijn speciale hobby, waar ik ook mijn proefschrift kon starten. Ik was opgegroeid in Rotterdam en woonde al jaren in Leiden, sinds mijn 22e getrouwd met de Leidse notarisdochter Jolien Kaptein. We hadden twee kindjes: Maarten (8) en Elzelien (4). Zelf waren we nu 30 jaar. Ik wilde niet academisch blijven en vanwege mijn fanatieke paardenhobby wilde we de (toen al drukke) Randstad ontvluchten. Het bestaande stuwmeer van werkloze röntgenologen was geheel verdwenen! Men zat te springen om jonge klaren. Regelmatig ging ik met mede assistenten oefenen met solliciteren. Ik was in Amersfoort, Apeldoorn, Enschede, Arnhem, enz. Tenslotte koos ik voor Almelo. Het was een typisch Leids nest. Kropholler kende ik weliswaar nog niet, maar hij was een enthousiast en kundig radioloog en paardenman. Ook Rethmeier was al weg uit Leiden, voordat ik daar kwam, maar ik had er coschappen gynaecologie gelopen bij zijn broer, en ik had hem een week meegemaakt tijdens mijn eerste bezoek aan de RSNA in Chicago 1976, dat ik van de Leidse staf cadeau kreeg, omdat ik als oudste assistent een jaar de radiologie assistenten had begeleid in de kinderkliniek van prof. Veneklaas. Frans Tuynman kende ik goed. We hadden elkaar een jaar overlapt in Leiden en hij had me lid gemaakt van de Ronde Tafel, hetgeen ik naadloos kon voortzetten in Almelo. Bovendien was hij – samen met Kropholler - de voortrekker van de nieuwe isotopenafdeling in Almelo. Daarin participeerden toen nog volop de internisten en neurologen, maar door grote service en kundigheid werd het pleit van deze turfbattle al snel beslist ten gunste van de radiologie. De hele diagnostiek van lever, nieren, longen, hersenen viel toen nog onder nucleaire geneeskunde. (Na de komst van echografie, CT en MRI bleef alleen nog wat schildklier, long, nier, hart en vooral skelet over. En natuurlijk kwam later de PET!)
55
HOOFDSTUK 2
Mijn nieuwe baan in Almelo: Dat waren dus de radiologen in het Prinses Irene Ziekenhuis. In het Sint Elizabeth Ziekenhuis zaten er twee: Nol Simons en Dorus Thies. Tegengestelde naturen, doch beide kundig en prettig. Bovendien waren de ziekenhuizen aan het fuseren en liepen de radiologen voorop in deze procedure, zoals ze de volgende drie decennia zouden blijven doen. Als ik erbij wilde komen, werd ik naast de drie in het PIZ en de twee in het SEZ de zesde man en zouden we gaan rouleren. De Isotopen was in het PIZ (“volg de blauwe lijn!”), het enige echo apparaat stond in het SEZ (beurtelings door ons gebruikt; patiënten eventueel per ambulance). Mijn keuze stond al spoedig vast: Almelo! Half 1978 werd de hele maatschap uitgenodigd om in de VS een angiografieapparaat te komen bekijken. Ik werkte nog in Leiden en werd gevraagd voor hen waar te nemen. Ik ging een week met Jolien in hotel Schreuder zitten, met de fraaie lei-lindes tegenover het station. Het werd een prachtige kennismaking met Almelo. Hotel Schreuder is al lang geleden verdwenen. Hectische jaren volgden: de fusie werd voltooid, de echografie en nucleaire geneeskunde werden uitgebouwd. Na veel discussie en twijfel namen we een gouden keuze: we namen een B-opleiding in 1980. Ik verdubbelde mijn hippische training. De opzet van mijn proefschrift in Leiden dreigde te verzanden. Na een poosje verdubbelde ik die inspanningen weer en geraakte tenslotte – met hulp van mijn vriend en copromotor Ernest Pauwels - bovenaan de prioriteiten lijst van mijn kritische promotor, de endocrinoloog Bijvoet, die talloze promovendi had. Op 24 november 1982 was het zover: promotie in Leiden.
56
De ziekenhuizen verhuizen: Intussen was er weer een nieuwe uitdaging: de nieuwbouw van het gefuseerde ziekenhuis. De grote leiders hierin waren Kropholler en Simons, en voor de isotopen Tuynman. Bouwmeester was Henk Dik. In 1985 konden we erin. Eerst heette het ‘Streekziekenhuis Almelo’. Later werd het herdoopt in ‘Twenteborg Ziekenhuis’. De verhuizing was een belevenis! In het PIZ was alles Siemens, in het SEZ louter Philips. Met beide firma’s werd overlegd, welke apparatuur nog in een der oude ziekenhuizen kon blijven staan en welke nieuwe apparaten al in het nieuwe geplaatst konden worden; zodanig, dat alle onderzoeken zoveel mogelijk doorgang konden vinden. De radiotherapie was in het SEZ al verdwenen, maar nog wel aanwezig in het PIZ; dat verdween ook. Nol Simons zat in zijn laatste jaar en kreeg de moeilijke taak van de verhuizing toevertrouwd, waarvan hij zich uitstekend kweet.
De twee oude ziekenhuizen werden gerecycled. Het Sint Elizabeth werd een Cultureel Centrum (Hof 88, muziekschool, enz.) en een wooncomplex voor bejaarden. Het Prinses Irene Ziekenhuis werd door Henny van der Most veranderd in een vermaakcentrum voor bedrijfsfeesten: Preston Palace. Het nieuwe ziekenhuis langs de uitvalsweg naar Wierden zou in de volgende decennia diverse malen worden verbouwd en uitgebreid. Aanvankelijk werd het ‘Streekziekenhuis Almelo’ gedoopt, enkele jaren later ‘Twenteborg’, en nu is het ZGT, locatie Almelo (Ziekenhuis Groep Twente; na de fusie van Almelo en Hengelo). Een dag op de röntgenafdeling in 1980: Iedere ochtend begonnen we om kwart voor 8 met een röntgenfotobespreking met de chirurgen, gevolgd door een bespreking met de internisten. In het Prinses Irene Ziekenhuis kwam de hoofd laborante zuster Aly Veneman om 8 uur binnen met koffie voor iedereen. Op dat moment waren de chirurgen meestal net aan het vertrekken en keken verlekkerd naar de koffie. Zuster Aly had daarna voor de radiologen schone witte jassen klaar gehangen, die we konden aantrekken en dan gingen we aan het werk. In het St. Elizabeth waren de besprekingen in de kelder, naast het kamertje van de derde radioloog uit het PIZ. Na de bespreking zat hoofdlaborante Wilma van der Schaaf klaar met koffie voor de radiologen en werd even het programma van die dag doorgenomen. Om half 9 begonnen we in beide ziekenhuizen met de ochtend programma’s: - Galblaas + maag/duodenum: 10-15 patiënten per ziekenhuis. - Colon inloop met Barium en daarna luchtinsufflatie: 8-12 patiënten. - Dunne darm enteroclyse: 1-3 patiënten. - Fistulogrammen, doorlichting van longen, skelet en weke delen. ’s Middags: - Artrogrammen, voornamelijk van de knie: 10-15 patiënten per middag. - Flebografieën van het been: 5-8 patiënten. De nadruk hierop lag in het SEZ, waar een goede wekelijkse flebografie bespreking was van chirurg, radioloog, dermatoloog en de patiënt. - Orthopedie: ook op dit gebied lag het zwaartepunt in het SEZ. Speciale metingen werden hier gedaan en er was een wekelijkse bespreking van orthopeden, radiologen en chirurgen.
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Gedurende de hele dag: - Röntgenfoto’s van de longen en het skelet: tientallen per dag. Werden instant weg gekeken en verslagen door de radiologen. In de tijd vóór CT werd vaak doorlicht, om te zien of er een drogbeeld door overprojectie was of een reële afwijking; later is die kunst verloren gegaan. - Arteriografie: in beide ziekenhuizen was een angiokamer de hele dag in gebruik. Ook na de verhuizing in 1985 waren er nog 2 angiokamers, waarvan één grotendeels door de cardiologen werd gebruikt en ook voor interventie (o.a. niersteenverwijdering) diende. In 1988 werden deze ruimtes in beslag genomen voor CT en kwam er één nieuwe angiokamer voor de diagnostiek en vasculaire interventie ’s morgens en voor de cardiologie s middags. Het overgrote deel van de diagnostische angiografie werd geleidelijk overgenomen door duplex, CTA en MRA. Bijzondere verrichtingen: Radiotherapie: was tot de verhuizing naar - het nieuwe ziekenhuis in 1985 nog in het PIZ. Er werden alleen huid- en skelettumoren bestraald en alleen de oudere radiologen deden dit. - Echografie: tegenwoordig een wijdverbreid onderzoek, maar indertijd in de kinderschoenen. Het enige Almelose toestel stond i n het SEZ, voornamelijk bediend door Thies en Rethmeier. - Nucleaire geneeskunde: stond eveneens in de kinderschoenen en werd alleen in het PIZ gedaan. Het groeide snel en voorspoedig, maar verdween later weer grotendeels door echografie, CT en MRI. - Thermografie: leek even een veelbelovende methode. We hadden in het nieuwe ziekenhuis in 1985 hier enkele kamers voor gereserveerd, met in het achterhoofd de gedachte, dat we die anders zeker nodig zouden hebben voor echografie. En zo is het ook gebeurd. De thermografie is een stille dood gestorven, maar later zouden we 5 echokamers nodig hebben. - CT: kwam in 1985 in Enschede, ook door ons gebruikt. In 1988 ook in Almelo. Tegenwoordig staan er twee in Almelo en twee in Hengelo. - MRI: in 1991 kregen we de beschikking over een mobiele MRI in een vrachtwagen, die we deelden met 4 andere ziekenhuizen. In 1994 kreeg Almelo zijn eigen MRI. Tegenwoordig staan er twee in Almelo en twee in Hengelo. Besprekingen: - Vanouds hadden we talrijke röntgenfotobesprekingen met vele clinici de hele dag door. Echter door de enorme groei van ons vak en door de toename van het aantal opleidingen in ons ziekenhuis, steeg het aantal besprekingen na 2008 explosief.
Tot zover een werkdag in de oude tijd. In de afgelopen 35 jaar waren er veel ontwikkelingen op vakgebied op wereldniveau, die onze volledige aandacht eisten en die we in Almelo op de voet hebben kunnen volgen en in de praktijk kunnen uitvoeren. Radiologie anno 2011: Hieronder volgt een samenvatting van de state of the art, zoals ik die in het Medisch jaarboek praktische huisartsgeneeskunde 2011 heb gepubliceerd (Bohn, Stafleu, van Loghum; onder redactie van J.N. Keeman, J.A. Mazel, F.G. Zitman). Röntgenfoto’s A) conventioneel: De ouderwetse röntgen foto’s zonder contrastmiddel maken nog steeds 75% van het totale aantal onderzoeken van een radiologieafdeling uit. Het natuurlijke contrast op een röntgen foto wordt veroorzaakt door 4 verschillende stoffen, in oplopende dichtheid: lucht, vet, weke delen / water, bot / kalk. Voor de CT geldt hetzelfde, maar die kan veel kleinere verschillen in röntgendichtheid detecteren. Dankzij dit gegeven zijn de tophits voor conventionele röntgenfoto’s nog steeds: Het skelet; immers bot en kalk, prachtig zichtbaar. De longen: immers lucht en weke delen, idem. Op een snelle, goedkope en makkelijke manier wordt een redelijk betrouwbare diagnose verkregen van: Een fractuur of skeletafwijking. Probleemgevallen zijn bijv. het os naviculare (soms pas een week later duidelijk), het tuberculum majus van de humeruskop, het collum femoris. CT heeft hierin een meerwaarde, omdat door het groter oplossend vermogen en het planigrafisch karakter een fractuur beter zichtbaar is en de stand beter beoordeelbaar. Botscintigrafie is een goede methode, omdat het feilloos kan aantonen of er wel of geen botafwijking is. Nadeel is dat het aspecifiek is. MRI heeft een grote meerwaarde, omdat het botoedeem, fractuur, hydrops, peesschade, toestand van menisci, banden, spieren, enz. kan tonen. Maar het is een uitgebreid, duur en moeilijk onderzoek, dus moet op goede klinische indicatie gebeuren. De kliniek blijft trouwens altijd op de eerste plaats staan. We zien soms, dat dokters geen zin of tijd hebben om de patiënt goed te onderzoeken en denken: laat de radiologie het maar uitzoeken. Dat geeft tijdverlies en geldverlies voor iedereen! Begin bij een trauma a.u.b. met een gewone röntgenfoto, en niet met een echografie van de schouder of de pols. Bij een trauma van de nek, blijkt 40% van de fracturen gemist te worden op conventionele X-foto’s en alleen zichtbaar te zijn op CT. Maar ook dan blijft de kliniek belangrijk.
57
HOOFDSTUK 2
Voor bottumoren, metastasen en osteomyelitis blijft eveneens het eerst aangewezen onderzoek een ouderwetse röntgenfoto; daarna eventueel een botscintigram, echografie of mri. Thorax. Ideaal om een pneumonie, decompensatio cordis of tumor aan te tonen. Echter kan een beginnende centrale tumor in de hilus of massa in het mediastinum zich aan het zicht onttrekken, en alleen zichtbaar zijn op een CT. Bij patiënten met COPD, bronchiectasieën, lobectomie na tumor, enz. is zorgvuldige vergelijking met eerdere foto´s belangrijk, en dan niet met alleen de meest recente, want sommige veranderingen zijn sluipend en subtiel. Longembolieën veroorzaken meestal geen afwijkingen – of alleen wat pleuravocht - op de thoraxfoto. Hiervoor is de kliniek van belang. Voor de einddiagnose was vroeger het longscintigram nodig, maar tegenwoordig de CT. Echter is ook het aantonen van een thrombosebeen afdoende, immers vergt deze dezelfde behandeling. Bij kleine kinderen is de thoraxfoto vaak moeilijk beoordeelbaar. Als ze tijdens de foto hard huilen, staat het diafragma hoog, zijn de longen klein, de longtekening druk en het hart groot. Dan is het moeilijk om een pneumonie of cor vitium te onderscheiden van het normale beeld.
58
Röntgenfoto´s B) met contrastmiddel: Na Röntgen´s ontdekking ging men naarstig op zoek naar contrastmiddelen, om lichaamsholten en organen beter zichtbaar te maken. Deze moesten een hoog atoomnummer hebben, zoals Barium en Jodium. IVP: afbeelding van de nieren met Jodium-contrast, uitgevonden door Moses Swick in 1928. Had een glorietijd van driekwart eeuw, maar werd toen vervangen door echografie en CT. Hoewel het oude IVP eigenlijk zijn opmars voortzet in de CT urografie: immers hetzelfde onderzoek met röntgenstraling en Jodium contrastmiddelen. Galblaas en galwegen (Jodium): vele jaren werden dagelijks op iedere grote afdeling 15 galblaas en maagonderzoeken verricht. De patiënt slikte van tevoren tabletten Jodium-contrast (cholebrine o.i.d.) en daarna was op de röntgen foto zijn galblaas zichtbaar en de eventuele galstenen, poliepen, tumor of adenomyomatose. D.m.v. chocolade werd de galblaas tot contractie gebracht en zo de functie onderzocht. Indien de galblaas niet zichtbaar werd, had de patiënt die vieze tabletten niet geslikt, of had de galblaas geen functie: cholecystopathie. Voor moeilijke gevallen hadden we het IVC (Intraveneus Cholecystogram), waarbij de galwegen en galblaas m.b.v. planigrafie werden afgebeeld. Vanaf 1980 is dit volledig overgenomen door de echografie. Maag: met bariumpap kon men prachtig de maag afbeelden. Ulcera, gastritis met erosies, poliepen en
tumoren kwamen goed in beeld. Het vergde kundigheid en geduld van de radioloog om dit kommavormige orgaan goed af te beelden. Rond 1990 verdween dit onderzoek om twee redenen: ten eerste reduceerde de ontdekking van de Helicobacter Pylori en de tripel therapie het aantal ulcera tot bijna nul. Ten tweede kon endoscopie de maagwand prachtig in beeld brengen en meteen biopsieën nemen, zodat een histologische diagnose bekend werd. Al snel na 1990 verdween het barium onderzoek van de maag daarom. Colon en dunne darm (ook barium): hetzelfde gebeurde in slow motion voor het colon. De slingers van het rectosigmoid: welke oudere radioloog kent ze niet? Het was altijd een uitdaging, om alle erosies, poliepen en tumoren te vinden. Ook hier nam de endoscopie het onderzoek over. Maar er bleven twee problemen voor de scopie: ten eerste is lang niet altijd het gehele colon tot de bodem van het coecum te bereiken. Ten tweede is soms een afsluitende tumor in het descendens niet met de scoop te passeren, dus weet men niet of er een tweede tumor of poliep hogerop zit, hetgeen niet zelden het geval is. Hierbij bewijst het X-colon nog grote diensten. Inmiddels bestaat er ook 3D onderzoek van het colon met CT (virtuele colografie) voor detectie van poliepen en beginnend carcinoom (in de VS al bevolkingsonderzoek, en binnenkort in NL). Het röntgen dunne darm onderzoek is nu vervangen door MRI. Arthrografie, fistulografie en opspuitingen: deze blijven bestaan en nemen zelfs in aantal toe. Ook vaak ten behoeve van contrastinspuitingen in gewrichten voor MRI, en therapeutisch, zoals marcaïnisatie van schouders, heupen, enkels, enz. Ook controles van postoperatieve naden. Röntgenfoto’s C: Arteriografie en vasculaire interventie: Reeds in de twintiger jaren van de 20e eeuw werd Thorium populair voor het afbeelden van bloedvaten. Probleem was, dat Thorium weliswaar een hoog atoomnummer heeft, maar ook radio actief is en gefagocyteerd wordt door de lever, milt en lymfklieren. Door de langdurige straling ontstond dus 20 jaar later meestal een carcinoom. In 1930 ontwikkelde de Portugese neuroloog, politicus, minister en geleerde Egas Moniz de cerebrale arteriografie en kreeg daarvoor bijna de Nobelprijs. Echter ontving hij de prijs pas in 1949 voor een geheel andere uitvinding: de prefrontale leucotomie bij schizofrenie. Het noodlot wilde dat laatstgenoemde methode al na enkele jaren verlaten werd, en de arteriografie een eeuw bleef bestaan. Na de directe translumbale opspuiting van de aorta, kwam Seldinger met zijn transfemorale catheterisatie van
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
de grote arteriën. Charles Dotter introduceerde de transluminale dilatatie van arteriën, later fraai verbeterd door Grüntzig. Daaraan is ook in Nederland veel gedaan door o.a. Puylaert, van Andel en Mali. De diagnostische arteriografie is geheel overgenomen door doppler en duplex, en door CT en MRI, al dan niet met contrastmiddel. Maar de interventie, met ballon dilataties en allerlei slimme stents, vormen nog steeds een groeiende markt, in goede samenwerking met de vaatchirurgie. De radiologen doen de PTA’s (percutane angioplastie), de vaatchirurgen de bypasses, protheses en andere operaties. Röntgenfoto’s D: Planigrafie en Computer Tomografie: In het begin van de 20e eeuw zocht men naar methoden om af te raken van de verwarrende overprojectie van andere structuren in het lichaam. Bernard Ziedses des Plantes bedacht al in 1921 als student daartoe een principe. Later – als assistent neuroloog in Utrecht – werkte hij dit uit en werd in 1931 de uitvinder van de tomografie: de röntgenbuis zwaait de ene kant op, de filmcassette de andere kant op, waardoor het röntgenbeeld van alle weefsels vervaagd wordt, en alleen de structuren in het snijvlak scherp blijven. Een geniale vinding, waar hij wel de Röntgen plaquette in Lennep-Remscheid voor kreeg, maar niet de Nobelprijs. Die eer viel in 1979 ten deel aan de – eveneens zeer bescheiden – Sir Godfrey Hounsfield, technicus bij de muziekfirma EMI. Hij zag in 1971 kans het concept van CAT (Computerised Axial Tomography) tot stand te brengen. Een röntgenbuis draait eenmaal rond het hoofd en de detector geeft de röntgenabsorptie in alle richtingen door aan een computer, die dan voor iedere pixel in het gezichtsveld berekent hoeveel de röntgendichtheid ter plaatse is. De methode sloeg in als een bom. Siemens, Philips, GE, enz. stortten zich erop. Meteen in het begin van deze rush ging EMI al ten gronde. Deze eenvoudige platen maatschappij kon niet op tegen het financiële geweld van de grote medische firma’s. Hounsfield ontving de Röntgen plaquette in Lennep -Remscheid in 1975 en de Nobel prijs geneeskunde 1979. Tot 1980 ontstonden tweede, derde en vierde generatie scanners. Van 1980 tot 1990 vond de consolidatie van de derde generatie scanners plaats. De snelheid en het oplossend vermogen namen enorm toe. De pixels werden steeds kleiner en dunner. Zeer kleine voxels ontstonden. In 1990 vond een volgende belangrijke stap plaats: de vijfde generatie scanners, waarbij een röntgen buis rond een ringvormige array van detectoren draait rond de patiënt die door de scanner heen schuift: spiraal CT. De scansnelheid neemt hier-
bij sterk toe, de röntgenstralenbelasting neemt af, en er zijn geen overlappingen en artefacten meer door beweging en doorademen. De grote hobbel, die hier was te nemen, was de interpolatie van de dichtheden per slice. Prof. Kalender uit Erlangen (Siemens) wist dit als eerste in 1989 naar buiten te brengen op de RSNA in Chicago. Een jaar eerder had John op de Beek dit bij Philips ook al bewerkstelligd, maar toen had het management van Philips besloten, dat spiraal CT niet rendabel was, en dat geen verdere investering gedaan zou worden. Enkele maanden voor de RSNA 1988 werd het project en de voordracht dus afgeblazen. Vanaf 2000 werden de multislice scanners ontwikkeld: spiraalscanners die meerdere plakjes tegelijk scannen. Het begon met de dual slice scanners. In 2010 zijn er 128 slice CT-scanners, die dankzij superieure computers en interpolatie in enkele seconden een heel lichaam met röntgenstraling kunnen scannen en in alle richtingen kunnen reconstrueren. Ze leveren veel informatie in korte tijd op. Dit vergt ook veel van de beoordelaars. Het gaat niet meer alleen om het bekijken van bijv. een nier, maar ook van de lever, milt, darm, botten, lymfeklieren, en alles wat maar in beeld komt. Niet zelden komen ook bijkomstige toevalligheden in beeld, die dan toch nader onderzoek behoeven.
Echografie: A) diagnostiek van abdominale organen. B) van hals, weke delen en small parts. C) van het bewegingsapparaat. D) echogeleide diagnostische puncties. E) echogeleide drainages. Echografie: Het opwekken van ultrageluid (frequenties boven 20.000 hertz) kan niet gebeuren met een microfoon, maar gebeurt op basis van het piëzoelektrisch effect bij kristallen, ontdekt door Pierre en Jacques Curie in 1880. De voorbode van deze nieuwe modaliteit kondigde zich aan in de Eerste Wereldoorlog, en kreeg in handen van de marine gestalte in de Tweede Wereldoorlog onder de naam SONAR (Sound Navigation and Ranging). Het was succesvol in het opsporen van duikboten. Na de oorlog verviel de geheimhouding en werd de methode toegepast in kwaliteitscontrole van materialen en geleidelijk ook in de geneeskunde, aanvankelijk vooral in de neurologie. Het begon met de A-scan, een lineaire ultrasonore straal die werd teruggekaatst en waarmee men de midline in de hersenen kon bepalen of een cyste in het lichaam. Nederlandse technici en wetenschappers hebben een belangrijk aandeel gehad in de ontwikkeling van de echografie, o.a. de Vlieger, Krijgsman, Somer, Bom, Ligtvoet. Met behulp van het dopplereffect
59
HOOFDSTUK 2
kan de stroomsnelheid van erytrocyten worden gemeten, en daarmee de mate van stenose in een bloedvat. Hier heeft Mol veel werk over gedaan. Roelandt startte werk op cardiologisch gebied, Wladimiroff op gynaecologisch gebied, Thijssen op oogheelkundig gebied. De radioloog Kees Koch in Leiden was in de 70-er jaren de voorloper in de abdominale en halsechografie. Naast de A-scan was nu de B-scan gekomen, een uitwaaierende bundel die een afbeelding van een vlak in het lichaam tot stand bracht. Het was een soort planigrafische methode; plakje voor plakje werd afgepeeld, de transducer werd voor ieder volgend plakje een halve of hele centimeter verschoven. De nieren waren op deze wijze (in buikligging) vrij goed af te beelden, de galblaas ook, de lever redelijk, wanneer hij niet te groot en te dicht was, de pancreas kwam in ongeveer de helft van de gevallen redelijk in beeld. Een grote sprong voorwaarts was de ontwikkeling van de real time echografie door Somer, d.m.v. de elektronische sectorscanner, oftewel de “phased array”: de echo’s van de uitwaaierende bundel worden meteen en continu geregistreerd, zodat een bewegend en instant beeld ontstaat. Daarna ontwikkelde Bom de linear array scanner, en Ligtvoet de compound array scanner. Hierbij waaiert de echobundel niet uit, maar is een evenwijdige bundel van 2 tot 5 cm breed. De frequenties werden opgeschroefd naar 2,5 tot 15 megahertz. Men slaagde erin transducers met een variabel bereik van frequentie te bouwen, zodat de voor- en nadelen van de verschillende frequenties werden gecombineerd. Hoe hoger de frequentie, des te beter het oplossend vermogen, maar des te minder het doordringend vermogen. Bij een volwassen lever gebruikt men dus een sectorscanner met vrij lage frequentie van 2-4 MHz, bij een klein kind van 7-10 MHz, bij kleine structuren als een schildklier, lymfeklier, testis een linear array van 8-15 MHz. Er werden technieken ontwikkeld om storende artefacten te verminderen, zoals harmonic imaging. Organen die vroeger vaak slecht in beeld kwamen zoals de pancreas, zijn nu meestal mooi zichtbaar. Echter blijft van kracht, dat de “echogeniciteit” sterk wisselt van patiënt tot patiënt, afhankelijk van zijn habitus. Bij adipositas wordt veel echo-energie geabsorbeerd door de dikke weke delen laag. Ultrageluid wordt totaal teruggekaatst en verstrooid door lucht, bot en kalk. Bij veel darmgas door ileus zijn de beelden dus slecht. Een rib kan lelijk in de weg zitten bij het bekijken van een lever, milt of nier. Galstenen, nierstenen en kalk in bloedvaten en elders herkennen we juist door de slagschaduw erachter.
60
Het is dus lang niet altijd gemakkelijk om goede echobeelden te verkrijgen, en de kwaliteit staat en valt met de kundigheid, ervaring en geduld van de onderzoeker. Daarom heeft het geen zin, om een echoapparaat te kopen en daarmee af en toe een echografie te willen doen. Echografie geeft geen stralenbelasting en kan veel informatie opleveren bij: Alle abdominale afwijkingen: galblaas, pancreas, lever, milt, nieren, aorta, pathologische lymfeklieren, ascites, urineblaas. Patiënt wordt nuchter onderzocht om contractie van de galblaas te voorkomen. Darm: een colontumor, diverticulose, diverticulitis kunnen goed worden aangetoond, maar de darm is een dermate lang en overzichtelijk orgaan, dat echografie hiervoor niet de eerste keuze is. Ook worden endoluminale afwijkingen (poliepen, tumoren) niet zichtbaar. Hiervoor is endoscopie, dunne darm MRI en virtuele CT-colografie aangewezen. Appendix: vroeger werd de appendix meestal op geleide van kliniek en lab verwijderd, met als gevolg dat er niet zelden sprake was van een appendix sana. Tegenwoordig wordt meestal eerst bevestiging d.m.v. echografie aangevraagd. Bij dikke patiënten met veel darmgas valt het niet altijd mee een normale appendix (een orgaantje van 4 mm doorsnede) te vinden. Men moet de aanvraag dus uitsluitend op goede indicatie doen, want het is een vrij moeilijk en uitgebreid onderzoek. Onderbuik: hierbij hoeft patiënt niet nuchter te blijven, maar moet met volle blaas komen. De blaas dient als akoestisch venster om uterus en ovaria te kunnen zien. Het echografisch detail doet natuurlijk wel onder voor een endovaginale echografie. Lies: aantonen van bijv. pathologische lymfeklieren en hernia inguinalis. Kleine hernia’s zijn niet zo gemakkelijk aantoonbaar. Trombosebeen: de trombose in de vena femoralis en/ of poplitea is goed zichtbaar. De vene laat zich niet comprimeren en bezit geen flow. Soms zijn er wandstandige of oudere thrombi. Soms oppervlakkige tromboflebitis in VSM of VSP. Hals: de schildklier, speekselklieren, lymfeklieren en cysten laten zich goed afbeelden. Weke delen: nuttig bij vele subcutane en diepere afwijkingen. Lipomen, atheroomcysten, abcessen, ontsteking, enz. zijn goed herkenbaar. Sommige afwijkingen zijn moeilijker herkenbaar en vergen ervaring. Scrotum: leent zich goed voor echografie. Gewrichten: echografisch goed toegankelijk. De achillespees, rotatorcuff van de schouder, hydrops of Baker’s cyste van de knie, artritis. Echter blijft de röntgenfoto de eerste vereiste, voor het aantonen van een fractuur of avulsie, artrose, weke delen
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
verkalkingen. Vaak ook wordt echo van een schouder of enkel lichtvaardig aangevraagd. Het onderzoek vergt veel expertise en duurt 20 minuten. Dus goede indicatie is gewenst. Pediatrische heup en cerebrum: echo is aangewezen voor het aantonen van heupdysplasie, hoewel bij afwijkende bevindingen een röntgen foto moet volgen om de ernst vast te leggen. Indien de fontanel nog open is, laten de hersenen en ventrikels zich fraai afbeelden. Magnetic Resonance Imaging: Het principe van magnetische resonantie was al in 1920 bekend in de chemie. De Amerikaan Paul Lauterbur slaagde er in de jaren ’70 in een minuscule afbeelding van een haar te maken met deze techniek. De opwinding in de geneeskunde hierover was aanvankelijk niet groot. Eigenlijk was er nauwelijks een reactie. Pas in 1982 slaagde een groep bij Philips o.l.v. Locher en Luiten erin om in Best met deze techniek de hersenen van Luiten af te beelden. Wel hebben Lauterbur en Mansfield er in 2003 de Nobelprijs voor ontvangen. Het principe is, dat het lichaam in een sterk homogeen magneetveld met een geringe gradiënt wordt gebracht. Hierdoor gaan alle waterstofatomen in het lichaam (die een positief en een negatief uiteinde hebben, dus minimagneetjes zijn) loodrecht op het magneetveld staan. Althans deze atomen staan niet, maar tollen rond hun as met een snelheid van 42 MHz (42 miljoen keer per seconde bij een veldsterkte van 1 Tesla); dit heet precessie. Wanneer een radiogolf met dezelfde frequentie (de Larmor frequentie) door het lichaam wordt gezonden, gaan sommige van de H-atomen ondersteboven in het magneetveld gaan staan. Na het passeren van de radiogolf, nemen de H-atomen hun oorspronkelijke positie weer in, waarbij ze zelf een minuscuul radiogolfje uitzenden. Dit heet resonantie of echo. Vandaar de naam magnetische resonantie of ook wel kernspin tomografie. De tijd die de H-atomen nodig hebben om weer rechtop in het magneetveld te gaan staan, heet de longitudinale relaxatie oftewel de T1. De T1 constante is ongeveer 300 tot 2000 milliseconde (0.3-2 seconden). Er treedt nog een tweede fenomeen op bij het passeren van de radiogolf: door de klap gaan de H-atomen opeens keurig in fase staan tollen. Zodra de radiogolf gepasseerd is, keert de chaos weer terug en staan ze weer lukraak te tollen om hun as loodrecht op het magneetveld. De tijd die ze nodig hebben om weer uit fase te raken heet de transversale relaxatie oftewel T2. Deze T2 duurt tienmaal korter dan de T1: de constante is 30 tot 150 milliseconde (± 0.1 sec.).
De tijd tussen twee radiogolven, die de atomen 90 kantelen, heet TR (time to repeat; repetitietijd). Wanneer men de tijd kort kiest (< 500 ms), worden de T1 verschillen tussen weefsels groter en spreken we van een T1-gewogen beeld. Vocht en tumor geven een laag signaal, dus zien er donker uit. Vet is wit. De tijd tussen twee radiogolven, die de atomen 180 ° kantelt heet de TE (time to echo; echotijd). Wanneer men de TE vrij lang kiest (> 80 ms), wordt het T2 signaal van de weefsels sterker. Vocht en oedeem krijgen dan een hoog signaal, dus worden wit. Vet blijft wit. Dit is het T2 gewogen beeld. Wanneer we een lange TR en een korte TE kiezen, krijgen we noch een T1 noch een T2. We brengen dan puur de concentratie aan H-atomen in kaart, genoemd het proton density beeld (dichtheid van de protonen = atoomkernen). Daarenboven kan men eindeloos spelen met combinaties van repetitie- en echotijden. Men kan afwijken van 90 ° en 180 ° puls door een andere fliphoek te kiezen. Men kan weefsels verzadigen. Door wijziging van allerlei parameters kunnen sequenties verkregen worden als turbospin echo, gradiënt echo, inversion recovery (IR), FLAIR, vetsuppressie (SPIR; vet wordt zwart en is daardoor te onderscheiden van oedeem en vocht). Hoe weten we nu waar al die H-atomen, die radiogolfjes uitzenden, zich in het lichaam bevinden? Er wordt een tweede magneetveld aangebracht (een gradiënt magneetveld), waardoor het veld aan de ene kant in het lichaam iets sterker is dan aan de andere kant. Hierdoor wordt de frequentie van de resonantie van de H-atomen (hun antwoord, hun teruggestuurde radiogolfje) iets verschillend. De scanner kan daardoor de plaats van de atomen herkennen. MRI produceert prachtige plaatjes van de hersenen en het ruggenmerg, als uit het anatomieboek. Maar ook de buik, spieren, gewrichten, pezen, enz. laten zich prachtig afbeelden. Zelfs hart en bloedvaten zijn zeer goed af te beelden. Dit kan zonder contrastmiddel met speciale technieken, zoals TOF (time of flight) of PCA (phase of contrast). Vaak wordt echter wel contrastmiddel gegeven, om de bloedvaten nog beter te zien en vooral om doorbloeding van eventuele tumoren en infectieuze processen zichtbaar te maken. Deze contrastmiddelen zijn wel duur. Nucleaire Geneeskunde: hierbij worden radioactieve stoffen intraveneus ingespoten, vaak Technetium, soms Jodium, Thallium, Indium, al dan niet gelabeld aan specifieke carriers. Deze isotopen geven een fraaie functionele afbeelding van de lever, schildklier, hersenen, botten, longen, nieren, enz. Echter heeft de scintigrafie vanaf 1975 grote concurrentie gekregen:
61
HOOFDSTUK 2
62
Lever: Tc HSA wordt door de reticuloendotheliale cellen in lever en milt gefagocyteerd. Grootte en vorm van lever en milt worden goed zichtbaar, evenals metastasen, abcessen, infarcten, enz. Het onderzoek is volledig overgenomen door echografie. Ook spelen vier fasen CT en (in mindere mate) MRI een belangrijke rol. Hersenen: Tc pertechnetaat blijft in de bloedbaan rond de hersenen circuleren, maar wordt niet door de hersenen zelf opgenomen. Tenzij de bloedhersenbarrière is doorbroken. In een herseninfarct of tumor komt dus radioactiviteit terecht. Een infarct is te differentiëren doordat de doorbloeding ter plaatse in de dynamische serie is verminderd. Deze fraaie methode is volledig vervangen door CT, en later MRI. Schildklier: Met 125 J is de schildklier goed af te beelden. Echter is de primaire afbeelding nu overgenomen door echografie. Daarmee zijn de grootte, vorm en opbouw van de schildklier goed zichtbaar, en of er solide, inhomogene of cysteuze nodi zijn, of er verkalkingen zijn en hoe de doorbloeding is. Toch blijft scintigrafie van belang om aan te tonen of solide nodi ‘heet’ of ‘koud’ zijn. Ook voor therapie met 131-J bij carcinoom, of soms struma. Longen: Perfusie en Ventilatiescintigram: Intraveneus toegediende microsferes of macroaggregaten met Tc lopen vast in de pulmonale haarvaten. Op die wijze is een afgesloten bloedvat door een tumor of infarct in beeld te brengen. Door inhalatie van radioactief Krypton (een kortlevend radioactief gas, dat slechts een halve dag beschikbaar is) kan de ventilatie in de longen in beeld worden gebracht. Hiermee kan de functie per long bij een carcinoom of bij emfyseem in kaart worden gebracht. Indien de perfusie locaal is verminderd, maar de ventilatie ter plaatse normaal is, is er een mismatch en zijn er dus longembolieën. Echter is de diagnostiek van longembolieën geheel vervangen door CT van de art. pulmonalis. Nieren (renografie): m.b.v. Jodium Hippuran wordt de functie van de nieren prachtig in beeld gebracht in drie fasen, achtereenvolgens de doorbloeding, de tubulaire filtratie en de afvloed. Op deze wijze kan een nierarteriestenose, parenchymlijden of postrenale obstructie in beeld worden gebracht, en de functie per nier worden bepaald. Het morfologische deel van de nierdiagnostiek is overgenomen door echografie, CT en MRI, maar voor de evaluatie van functie behoudt het renogram een plaats. Skelet (botscintigrafie): Technetium MDP of EHDP wordt actief opgenomen in bot. Hoe hoger de doorbloeding en het metabolisme in een bepaald gebied is (door infectie of metastase), hoe ‘heter’ het aspect. Op die wijze heeft men een snel en duidelijk
overzicht van het gehele skelet, ideaal voor screening op eventuele metastasering van een carcinoom. Ook detectie van osteomyelitis, arthritis, loszittende prothese, al dan geen fractuur, enz. is met grote sensitiviteit vast te leggen. De specificiteit is lager, en voor een correcte diagnose is het klinisch verhaal van belang en soms aanvullende MRI. Echter behoudt het botscintigram een belangrijke plaats, en is sneller en goedkoper dan een MRI en overziet een veel groter gebied. PET (Positron Emissie Tomografie): Er zijn radio actieve isotopen die een nauw verband hebben met de metabolische processen in het lichaam, zoals O (zuurstof), N (stikstof), F (fluor). Deze isotopen zenden annihilatiestraling uit: twee simultane electronen in twee loodrechte richtingen op elkaar met hoge energie van 511 KEV. Voor afbeelding van deze isotopen zijn PET-scanners ontwikkeld. Deze isotopen zijn zeer kortlevend en met name voor O en N moet men naast een cyclotron zitten. F heeft een iets langere halfwaardetijd en kan daarom binnen een straal van enkele uren rond de productieplaats worden gebruikt. F wordt geïncorporeerd in het molecuul FDG (fluorodesoxyglucose), en deze radioactieve suiker wordt opgenomen in processen met hoog metabolisme. Op CT is vaak het probleem, dat na behandeling van een tumor nog een kleine rest zichtbaar is, of dat er nog vergrootte lymfklieren zijn. Of er een kleine metastase in de long of waar ook ontstaan lijkt te zijn. Is zo’n afwijkinkje nu relevant? Je kan 3 maanden wachten en zien of het groeit. Maar de PET-scanner laat zien of zo’n haardje metabool actief is; en laat zien of er elders misschien nog actieve haardjes zijn, die de CT nog niet duidelijk laat zien. Daarom worden de PET-scan en de CT-scan gefuseerd, zodat men kan zien welke afwijkingen metabool actief zijn, en waar eventueel nog actieve processen zitten, die de CT niet ‘zag’. Deze belangrijke methode heeft als neveneffect gehad, dat de Ned. Verenigingen voor Radiologie en voor Nucleaire Geneeskunde weer nader tot elkaar kwamen. In de afgelopen decennia deed een (afnemend) deel van de radiologische afdelingen (in 1990 ± 25%) nucleaire geneeskunde. Echter, door de enorme opkomst van echografie, CT en MRI daalde het aantal NG verrichtingen, en nam het aantal radiologische verrichtingen sterk toe. Door de komst van de PET, gekoppeld aan CT, bloeide de symbiose tussen beide specialismen weer op. Radiologen gingen nucleair geneeskundigen betrekken in de oncologische diagnostiek. Nucleaire geneeskunde nam computer tomografie op in hun opleidingscurriculum.
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Niet elk van de beeldvormende onderzoeken is geschikt voor diagnostiek bij elke aandoening. Bij welke ziektebeelden kan welk beeldvormend onderzoek een bijdrage leveren aan de diagnostiek? Ouderwetse röntgen blijft favoriet en maakt nog steeds 75% van het totaal onderzoeken op een röntgenafdeling uit. Pneumonieën en longtumoren, fracturen, botmetastasen, skeletdegeneratie kunnen in een oogwenk worden afgebeeld. De conventionele röntgenfoto blijft het onontbeerlijke en overzichtelijke document voor de uitgangssituatie bij iedere ziekte of afwijking. Echografie geeft geen stralenbelasting en heeft een volledig andere invalshoek dan de röntgen. Het is een geschikte methode om afwijkingen in de buik, de hals, de gewrichten en weke delen te onderzoeken. Maar het is wel arbeidsintensief en onderzoekerafhankelijk. De tegenwoordig veelal prachtige echografische beelden blijven afhankelijk van de habitus van de patiënt, zijn hoeveelheid darmgas, en vooral van de ervaring en kundigheid van de onderzoeker. Niet altijd biedt echografie de oplossing van het probleem. Bij abdominale problemen en een inconclusieve echografie is CT geïndiceerd. Bij musculoskeletale problemen kan echografie soms prima uitkomst bieden, maar levert MRI toch vaak meer informatie. Bij (sub)cutane en weke delen afwijkingen is echografie nuttig, maar levert ook niet altijd de oplossing. Men kan zeggen of de afwijking cysteus is of solide, homogeen, inhomogeen, er een kapsel is, het van de huid, het subcutane vet of de spier uitgaat, er verbinding met de huid of onderlaag is, er doorgroei is, of er doorbloeding is. Altijd blijft van kracht, dat de anamnese en het klinisch en laboratorium onderzoek betrokken moeten worden bij de indicatie! Anders blijft beeldvormend onderzoek een schot in de ruimte en een verspilling van kostbare onderzoekstijd en geld! CT en MRI waren vanwege de beperkte middelen voorbehouden aan medisch specialisten. En zelfs dat in zeer beperkte mate. Kort na de introductie is CT in Nederland in de 80-er jaren onder artikel 18 van de WVZ (wet ziekenhuisvoorzieningen) gevallen, en mochten ziekenhuizen zo’n scanner niet aanschaffen. In de 90-er jaren was men bij de introductie van de MRI iets – maar niet veel – wijzer geworden. Als een ziekenhuis het geld ervoor had, mocht men de scanner kopen, maar met mate gebruiken. Zo waren er gedurende vele jaren grenzen aan de aantallen verrichtingen: bijv. in een middelgroot ziekenhuis 5.000 CT’s en 4.000 MRI’s per jaar. Het kwam voor
dat men dan in november zijn maximum had bereikt, net als Schiphol dat ook wel had met zijn aantal slots. Intussen heeft de wal het schip gekeerd: door de oplopende wachttijden moest Den Haag de teugels laten vieren, ontstonden er extramurale diagnostische centra, en kregen ook ziekenhuizen de gelegenheid om hun vraag meer te vervullen. Hierbij speelt ook een belangrijke rol, dat de MRI- en vooral CTscanners zoveel beter en sneller zijn geworden, dat ze voor een breder publiek bereikbaar zijn. Door deze verheugende verruiming van de gezondheidszorg, mogen op veel plaatsen in Nederland deze (nog steeds duurdere) onderzoeken ook door huisartsen worden aangevraagd. Voorbeelden zijn: MRI bij vraagstelling HNP; bedenk daarbij wel wat de therapeutische consequentie is; wellicht in handen van de neuroloog; echter kan uitsluiten van een HNP nuttig zijn. MRI bij meniscuslijden; vroeger had een groot ziekenhuis 5 kniearthrogrammen per dag: intra -articulaire injectie en dan 8 röntgenfoto’s van de laterale en mediale meniscus. Na de komst van MRI werd het röntgen kniearthrogram rigoreus afgeschaft tot groot protest van de huisartsen. Sindsdien is een serieuze verdenking op een meniscus of kruisbandlaesie in handen van de orthopeed. En dat loopt goed. Er is natuurlijk niets tegen, als een huisarts op goede indicatie een MRI-knie aanvraagt. Patiënt moet dan eventueel door naar de orthopeed. CT abdomen kan nuttig zijn bij een verdachte echografie, aangevraagd door de huisarts. Echter is dan vaak de tijd al rijp dat zo’n patiënt wordt doorgestuurd naar internist of chirurg. Echo thrombosebeen is een twijfelgeval: kan worden behandeld door de huisarts, maar soms is oordeel van de internist gewenst. Tot slot:
Met PET en functionele MRI kunnen de hersenen nauwkeurig in beeld worden gebracht. Dat gaf aanleiding tot deze cartoon.
63
HOOFDSTUK 2
Mijn studietijd en de overgang van röntgenologie naar radiologie
Op deze tijdslijn is te zien wanneer in de 20e eeuw de belangrijkste ontwikkelingen in de radiologie zich afspeelden.
Samenvatting: In mijn studietijd (1964-1972) en tijdens mijn assistententijd (1973-1977) bestond de röntgenologie louter uit röntgenfoto’s, al dan niet met Barium of Jodium contrastmiddelen, en isotopendiagnostiek (nucleaire geneeskunde) met radioactieve stoffen. Arteriografie begon te ontstaan en er was een schuchter begin van echografie. Aan het eind van mijn opleiding zat CT eraan te komen. Tijdens mijn werkzame leven (1978-2012) had ik het voorrecht getuige te zijn van de onstuimige ontwikkeling van echografie, CT, MRI, PET, interventie, en digitalisering van al deze methoden met mogelijk heden tot reconstructies in alle richtingen en vlakken. Daarmee had de röntgenologie zich ontwikkeld tot radiologie. En deze radiologie was het centrum van het medisch universum geworden.
In 2003 werd ik door Medisch Contact verkozen tot winnaar van de sportende medici. Ik ben er nooit achtergekomen wie me bij MC had aangemeld. Ik was er trots op, dat ik gedurende 35 jaar de onstuimig groeiende radiologie en daarnaast – samen met Jolien - de even onstuimig groeiende internationale hippische sport had bij gehouden.
64
Het was een hele klus, om al deze ontwikkelingen bij te houden. Dat is gelukt door autodidactiek, congresbezoek en vooral ook door te leren van de arts-assistenten, die we zelf aan het opleiden waren. Kruisbestuiving dus. Enkele kanttekeningen daarbij zijn: - Het vak is dermate groot geworden, dat het voor één persoon niet mogelijk is, het in zijn geheel te beoefenen; deelspecialismen werden noodzakelijk en goede samenwerking daartussen. - De diagnostiek is dermate omnipotent geworden, dat deze is voor gaan lopen op de therapeutische mogelijkheden; niet alles wat we zien, kan behandeld worden. Het gevaar dreigt, dat de kennis van de interpretatie - van de ‘ouderwetse’ röntgenfoto verloren gaat en deze foto zelfs wordt overgeslagen.
HOOFDSTUK 3
De mening van vele medici dat de paardensport slecht voor de rug zou zijn berust op een misverstand, aangezien paardrijden rugklachten juist kan voorkomen of verminderen door verbetering van de lichaamshouding en versterking van de rugmusculatuur, althans mits het paard een “Rückengänger” is en niet een “Schenkelgänger”. (13e stelling van mijn proefschrift, 1982).
Inleiding: Een belangrijk deel van mijn leven – en dat van Jolien – heeft zich in de paardensport afgespeeld. Dat was een tweede baan naast de radiologie. Van 1968 tot 2000 hebben we vijf paarden opgeleid tot Grand Prix in dressuur en diverse andere paarden tot Prix St. George, en in die 32 jaar honderden wedstrijden gereden. Ik reed, Jolien gaf aanwijzingen en samen gingen we naar de wedstrijden, waarbij de kinderen bijna altijd werden meegenomen. Vanaf 1980 ben ik daarnaast dressuur jury geweest en vanaf 1985 jury bij internationale military (three day event) wedstrijden over de hele wereld. Daarbij vergezelde Jolien mij ook meestal. Alles was een gezamenlijke carrière. Paarden zijn prachtige en edele dieren. Ze zijn groot, sterk en mooi, wegen 500 kilo, zijn herbivoren, leven in kuddes, zijn redelijk intelligent, leergierig, positief ingesteld, en zijn zeer sociaal. Dus zijn ze ideaal om een mens van 80 kilo op hun rug te dragen en tijdens jarenlange training tot een eenheid te worden. De mens is intelligent en gevoelig, gaat een ouderkind relatie aan met het grote sterke paard en leidt hem op. Wanneer het paard vier jaar is, begint de kleuterschool (gedurende 1 jaar): het paard leert zijn ruiter op de rug te dragen, naar voren te lopen en weer langzamer te gaan en zich naar links en rechts te laten sturen. Daarna komt de lagere school (gedurende 2 jaar): het paard leert alle hulpen kennen die de ruiter tot zijn beschikking heeft: kuit, teugel, gewicht, zit, gecombineerd in allerlei doseringen. Dan volgt de middelbare school (gedurende 2 jaar): de hulpen worden steeds verfijnder en er vindt meestal specialisatie plaats in dressuur, springen of crossen; echter moet een dressuurpaard af en toe springen en een lekkere buitenrit maken, terwijl bij een springpaard de dagelijkse dressuurtraining onontbeerlijk blijft. Bij sommige getalenteerde combinaties volgt dan nog de hoge school (Grand Prix de Dressage of 1.60 m springen). Belangrijk zijn het karakter van paard en ruiter en hun onderlinge communicatie. Tussen sommige ruiters en paarden klikt het heel goed, terwijl diezelfde ruiter met een ander paard niet overweg kan. Dus net als in de mensenwereld haalt lang niet iedere combinatie van mens en paard de hoge school. Sommige combinaties gooien het dan over een andere boeg. Je kan gaan
Paardensport
springen, jachten of military rijden, of buitenritten maken, mennen, enz. Bij al deze vormen van paardrijden blijft dressuur de basis. Zelfs bij compleet andere disciplines als endurance, rennen, draverijen en steeple chase is een vorm van dressuur belangrijk: paarden moeten luisteren naar de hulpen en aanwijzingen van de ruiter. En ruiters moeten luisteren naar de signalen en reacties van hun paarden en hun gemoedstoestand aanvoelen. Vraag ik nu teveel? Hoe maak ik het leuker of interessanter voor het paard? Paardensport is niet alleen een hobby. Het is een professionele wereld, waar veel mensen mee bezig zijn en waarin veel geld omgaat. Om een idee te geven: De KNHS (Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie) heeft 212.000 leden (in 2002 139.000), 70.000 ruiters hebben een startkaart (vergunning om wedstrijden te rijden). In 2011 waren er 7500 wedstrijden (in 2002 5500), waar ruiters 808.000 keer deelnamen (in 2002 723.00 keer). Ik schat dat ongeveer 1/3 van het aantal starts dressuur betreft; dus 250.000 dressuurproeven per jaar. In 2011 werd door Nederlandse ruiters €650 miljoen uitgegeven aan de sport (€1400 per persoon per jaar). In totaal gaat er in de hippische branche een veelvoud van dit bedrag om, vanwege exploitatie van maneges, verzorging van paarden, instructie door professionals, handel en fokkerij, dierenartsen, hoefsmeden, voederindustrie, zadels en tuig, enz. De prehistorie: Mijn grootouders van Baggum-Swarttouw waren al voor de tweede Wereldoorlog lid van de Rotterdamsche Manège in Kralingen. Hun dochter, mijn moeder, was ook enthousiast en reed iedere dag op haar mooie volbloed Bataille des Fleurs. Mijn vader was een vrije tijd ruiter en lid van de gezellige Herenclub, de Vrijdagavondclub, die ’s zomers buitenritten maakte en ’s winters carrousel reed. In mijn lagere schooltijd reed ik huurpaarden in de manege en deed eenmaal per week voltige (acrobatie op een galopperend paard). In mijn middelbare schooltijd mocht ik Bataille van mijn moeder gaan rijden. Dat ging zo goed, dat ik wedstrijden mocht gaan rijden bij de Vereniging van Dressuurruiters. En ook springen op Meyendel in Wassenaar bij de Zuid-Hollandse Jachtvereniging. Mijn oma was intussen weduwe geworden en bij ons gaan inwonen aan de ’s Gravendijkwal. Ze raakte zo enthousiast over mijn rijden, dat ze voor een habbekrats een mislukt springpaard kocht van Carlo Englebert, de kleinzoon van haar zus. Met dit paard Don Vasco ging ik o.l.v. de nieuwe directeur van de Rotterdamsche Manège, Tonny Timmer,
65
HOOFDSTUK 3
een geweldig vakman en internationaal springruiter, trainen. De springwedstrijden gingen goed, ik begon ook met samengestelde wedstrijden (dressuur, cross country en springen). Probleem in de cross country was, dat Don Vasco een hekel aan sloten en water had en daarvoor meestal weigerde. In dressuur presteerde hij zeer goed. Na enkele jaren werd ik opgenomen in de jeugddressuurtraining van von Hazslinszky. Oma kocht nu ook de volbloed Wilma. Dit bleek een psychisch gestoord paard. Daarom verkocht ze deze weer en kocht de ruin Löwencron. Daarover straks verder.
Don Vasco op Meyendel, Wassenaar (1965)
Ik pakte de training serieus aan. Vanuit het Erasmiaans Gymnasium fietste ik elke dag naar Kralingen om te trainen. Ik kreeg les van instructeurs van de Rotterdamsche Manege (Tonny Timmer, Otto Ernst, Gerrit Langen, Rahusen) en heel vaak van mijn moeder en oma. Na het paardrijden kwam het huiswerk. Eenmaal per week hield ik een dagboekje bij om mijn vorderingen met Don Vasco en de tekortkomingen te noteren. Het gaf een leuk beeld van de stand van zaken.
66
Rijden tijdens de studie in Leiden. In 1964 haalde ik mijn eindexamen en begon in Leiden te studeren. De paarden werden naar Jan Kok in de kleine Universiteitsmanege aan de Kaiserstraat in Leiden gebracht. Ik werd lid van de Leidsche Studenten Carroussel Vereniging. Dat was wennen. Zo hadden we een cross country wedstrijd in Noordwijk op huurpaarden van Barnhoorn. ’s Avonds op Sociëteit Minerva diner en prijsuitreiking door de Carrouselbediende Anton Plu. “De derde prijs is gewonnen door ons nieuwe lid, de jongeheer Vellenga, met 7 minuten en 25 seconden. De tweede prijs door de heer Scheltus, met 9 minuten en 10 seconden. En de eerste prijs gaat naar de heer Storm de Grave, in maar liefst 11 minuten rond!” Ik wist niet wat ik hoorde! Het gaat natuurlijk om de snelste tijd.
Maar nu wonnen de voorzitter en een bestuurslid met tragere tijden! Ik begreep, dat het hier studentikoos toeging en dat anciënniteit gold. Dagelijks was ik in de manege aan de Kaiserstraat, waar zowel studenten als burgers reden. Toevallig had Jan Kok ook een lustrum te vieren: zijn 25-jarige. Jolien Kaptein, gymnasiast te Leiden, was een van de drijvende krachten achter dit lustrum. Gentleman Jan Kok stond erop, dat de studenten met ‘U’ werden aangesproken. Ik zag Jolien vaak en vond haar leuk. Op een dag kwam ze naar me toe en zei: “Meneer Vellenga, wilt U meedoen aan ons lustrum?”. Dat wilde ik heel graag. Het werd een geweldige uitvoering in dat piepkleine rijbaantje, gadegeslagen door het publiek op het schellinkje aan de korte zijde. Ik deed in vijf van de onderdelen mee. Opening was een stijlvolle quadrille door 6 paarden, met Jolien en mij voorop. Dan was er een dressuurdemonstratie door mij met Don Vasco. Met een clubje van 5 man deden we voltige, waarbij vooral de lenige student Rob Erens uitblonk. Er was een à la flêche demonstratie van mij, gezeten op Wilma met ervoor Don Vasco aan een lange teugel. Dan was er mijn springdemonstratie met Don Vasco. Er waren twee hindernissen van 1.20 meter opgesteld in die kleine zandbak. Met een korte aanloop sprong ik eroverheen, en wist net voor de muur weer te stoppen. Daarna volgde de klap op de vuurpijl: de hindernissen werden verwijderd en vervangen door een stretcher; daarop ging Jolien liggen en ik sprong er overheen. Dat heeft ze overleefd. Het wederzijds vertrouwen heeft ons nooit meer verlaten. We trokken veel met elkaar op, zagen elkaar in de manege en ernaast in Café l’Espérance. Boven l’Espérance woonde de anatoom Con Broers, die repetitor was voor medisch studenten. Hij zat vol anekdotes en wist alles van anatomie. Vaak ook gingen we naar het Doelenhuisje in de Doelenstraat, waar student en Carroussellid Willem van Maasdijk de bar runde. Jolien vergezelde me bij de trainingen en wedstrijden. We werden onafscheidelijk en liefde bloeide op. Ik studeerde snel en efficiënt, trainde intensief met de paarden, en we maakten veel plezier. Kort na Kok’s lustrum was het Semperbal (de muziekvereniging van Sociëteit Minerva). Uiteraard vroeg ik Jolien. Ik vervoegde me bij het notariskantoor op de hoek van Rapenburg en Scheepmakerssteeg, om pa Kaptein te vragen of ik zijn dochter mee mocht nemen naar dit prestigieuze studentenfeest. Hij had er bezwaar tegen, dat zijn dochter al tijdens haar schooltijd naar een studentenfeest ging. Maar hij kende me al een half jaar en besloot na 10 minuten overleg met mij, dat het mocht. En dan moest het ook goed: Jolien werd naar de locale couturier Jean
Paardensport
Pierre, aan het Rapenburg, gestuurd. Een prachtige avondjurk was het resultaat. Inmiddels was ik heel actief bij Carroussel en had een actie bedacht om geld te verdienen: ik huurde een ezel en daarmee zouden we staatsiefoto’s maken in de Sociëteit. De ezel stond tijdelijk bij Jan Kok. De avond van 8 dec. 1965 was ijskoud en windstil, en het sneeuwde dikke vlokken. We moesten in rokkostuum en avondjurk en met ezel van de Kaiserstraat naar de Breestraat, weliswaar maar 800 meter, maar toch. Het eerste obstakel was het steile bruggetje over het Rapenburg, bedekt door een dikke laag sneeuw. Jolien gleed met haar zilveren muiltjes alle kanten op. Ik zette haar in amazonezit op de blote besneeuwde rug van de ezel. Die glibberde op zijn kleine hoefjes behendig over de brug. Het ging zo goed, dat ik haar tot Minerva heb laten zitten. In de Breestraat was het druk en mensen riepen vertederd: “Oh, kijk nou: daar gaan Jozef en Maria!” Maar het verhaal was nog niet af. In de Sociëteit moest de ezel nog naar de tweede verdieping. Gelukkig waren de houten traptreden breed en laag. Na wat aandrang wist ik hem zover te krijgen. Hij nam een aanloopje en holde de trap op, daarbij prachtig geklede dames opzij duwend. Die keken verstoord om en schrokken dat ze in twee grote oren keken. Voor de ingang van de Senaatskamer hebben we goede zaken gedaan: vele paren hebben zich er voor 2 gulden laten vereeuwigen. We gingen vaak mee met de Leidsche Studenten Carrousel Vereniging (opgericht 1888) naar wed strijden, ook in het buitenland, en we organiseerden het 18e lustrum in 1968. In september 1968 werd ik benoemd tot erelid van de LSCV. De hippische scholing: In het begin van mijn studietijd werd ik opgenomen in de jeugdtraining van von Hazslinszky. Eenmaal per maand hadden we een weekend in Oud Leusden. Na twee jaar ging dat naar Nederhorst den Berg. Het waren intensieve trainingen met ’s ochtends en ’s middags een uur voor alle 8 ruiters. Ik reed dan dus zowel Don Vasco als Löwencron tweemaal per dag. Tussen de middag en ’s avonds hadden we theorielessen. Geza von Hazslinszky was een Hongaar, die zijn leven lang bij de cavalerie had gediend en getraind in alle vormen van paardrijden, zowel dressuur, als springen, als crosscountry, als oorlog voeren (hij had zijn cavalerie nog te paard aangevoerd tegen Russische tanks). Hij was directeur geweest van de Spaanse Rijschool in Budapest, kende die in Wenen ook goed, en had een grote kennis van de klassieke rijkunst. Hij was orthodox en niet tot compromis bereid.
Wat is dressuur? De theorielessen waren belangrijk en van de oude verhalen genoten we. Maar het belangrijkste waren de praktijklessen. Von Hazslinszky hield zich strikt aan de methodische gymnastiek van Steinbrecht: iedere les was gelijk. Systematisch werden alle oefeningen afgewerkt om de basisprincipes van de dressuur te bereiken. Daarom is het belangrijk om eerst te vertellen wat die basisprincipes zijn en wat dressuur van het paard (een betere term is “de gymnastiek van paard en ruiter”) nu beoogt: - Ontspanning en souplesse: door de training moet het paard steeds soepeler en sterker worden. De ontspanning is het begin en einde van alles want het paard moet een ruiter op zijn rug leren accepteren, ook als er meer van hem gevraagd gaat worden. Als hij overvraagd wordt en zich gaat spannen, gaat hij zijn rug stijf houden. Von Hazslinszky noemde dat een ‘Schenkelgänger’, een paard dat alleen met de benen (Schenkel) loopt en zijn rug niet gebruikt. Dat is de grootste doodzonde in de dressuur. Zo’n ‘Schenkelgänger’ houdt de rug stijf, waardoor de ruiter hoog uit het zadel wordt gegooid en tegen de beweging in te laat in het zadel terug keert, hetgeen weer pijn bij het paard veroorzaakt. Hij drukt de rug omlaag, steekt het hoofd omhoog of maakt de hals kort en heeft een hekel aan het bit. We streven dus te allen tijde naar de ‘Rückengänger’, het paard dat met een soepele rug en een ontspannen acceptatie van het bit de ruiter meeneemt. Veertig jaar later vond men hiervoor de term “happy athlete” uit. - Impuls: het paard moet activiteit en energie uitstralen. Van nature is het een snel en flitsend dier en dat moet tijdens zijn opleiding verder bevorderd worden. Het moet actieve achterbenen hebben en veel drang voorwaarts. Dat moet tijdens zijn training verder bevorderd worden, zodat het een goede lichamelijke conditie en sterke spieren krijgt. - Regelmaat: het paard moet te allen tijde soepel, vrij van pijn en regelmatig in zijn beweging zijn. Echter, ook als een paard geen pijn heeft, dus niet kreupel is, kan het een kortere pas maken met een sterker been, om het zwakke been te ontlasten en te compenseren voor het gewicht van de ruiter en de natuurlijke scheefheid van zichzelf, of omdat een oefening hem moeite kost. - Buiging en rechtgerichtheid: net als de mens buigt het paard van nature makkelijker naar één kant; het moet door de gymnastiek naar beide kanten even gemakkelijk gaan buigen en daardoor op de rechte lijn niet meer scheef zijn.
67
HOOFDSTUK 3
68
- Aanleuning (gehoorzaamheid aan de teugel): de teugel en het bit zijn dingen die het paard van nature niet kent. Voor het zeer jonge paard is het als het ware een stuur en een rem. Later worden er subtiele aanwijzingen mee gegeven, samen met de andere hulpen (zie verderop). De mens is zeer “handig”, d.w.z. is gewend zijn handen veel te gebruiken (vandaar dat hij zo succesvol in de evolutie was). Daardoor dreigt het grote gevaar, dat hij het paard pijn doet via het bit in zijn mond. Het is zaak om het bit voorzichtig te gebruiken, en niet als ‘noodrem’ of om nieuwe oefeningen te forceren. - Balans (evenwicht): met de ruiter op zijn rug en tijdens de bewegingen die de ruiter van hem vraagt, moet het paard een nieuw evenwicht vinden. Belangrijk hierbij is dat de ruiter niet probeert om het paard daarbij te ‘helpen’ of te beïnvloeden door scheef te zitten. Dat lukt niet: het paard is 500 kilo, de ruiter 80 kilo; maar hij kan daarmee wel het paard uit evenwicht brengen. Ook kan hij het paard in zijn ritme storen door ‘tegen de beweging in’ te zitten; soms komt dat door een stijve rug van het paard (zoals bij een ‘Schenkelgänger’), soms door gebrek aan maatgevoel van de ruiter. De ruiter moet zich ontspannen mee laten voeren in de cadans van het paard. Hij moet een ritmisch gevoel ontwikkelen. - Durchlässigkeit en verzameling: het paard moet van voren naar achteren en vice versa alle voorwaartse en ophoudende hulpen door het lichaam laten gaan. Dus een voorwaarts drijvende hulp van benen en zit geeft meer snelheid en activiteit, en een ophoudende hulp van de handen reduceert de snelheid. Als de ruiter met zijn benen aandrijft en met de handen toegeeft, gaat het paard ruimer naar voren (uitstrekken). Als de ruiter tegelijkertijd met zijn handen tegenhoudt, maakt het paard zich korter, schuift de achterhand onder het lichaam en neemt een deel van het gewicht (dat van nature meer op de voorbenen rust omdat daar zich hoofd en hals bevinden) over. De hals richt zich op. Er ontstaat een trotse houding en een mooi beeld. Hierin is een nauwkeurige dosering nodig: als de ruiter met zijn handen meer doet dan met zijn benen, wordt het paard lui en inactief, en gaat zich verzetten. - Hulpen: er zijn in grote lijnen 3 soorten hulpen die de ruiter tot zijn beschikking heeft. De voortdrijvende, de begrenzende en de gewichtshulpen. De voortdrijvende hulpen zijn een klopje met de kuit of hak en het aandrukken van de benen, eventueel ondersteund door een
karwats of zweep. De begrenzende hulpen zijn een halve of een hele ophouding met de teugel. De gewichtshulpen zijn het iets naar links of rechts gaan zitten, één zitknobbel verzwaren of beide zitknobbels. Door iets voorover of achterover te gaan zitten, kan de zit als voorwaartse of tegen houdende hulp worden gebruikt. Al deze hulpen moeten in samenhang met elkaar en met de beweging, houding en ritme van het paard worden gebruikt. In het begin zijn ze duidelijk en eenvoudig: een tikje met de hak is voorwaarts, iets trekken aan de teugel is langzamer en de linker of rechter teugel geven de richting aan. Dat is kleuterklas en lagere school. Bij het ervaren paard worden de hulpen steeds subtieler en ingewikkelder en ontstaat er in de dagelijkse training een voortdurende interactie tussen paard en ruiter, twee vrienden. - Einddoel van de dressuur: het paard laat zich in de wei in volle glorie zien. Behalve stap, draf en galop in langzaam en snel tempo toont hij spontaan ook piaffe, passage, pirouettes en vliegende galopwissels. Al die mooie bewegingen willen we nu met de ruiter op zijn rug op ieder gewenst moment en gecontroleerd en beheerst laten zien. Ruiter en paard worden één geheel met alle bovengenoemde basisprincipes. Het ene basisprincipe is niet los te zien van het andere; ze overlappen elkaar en vormen een glijdende schaal. Bij een jong paard (von Hazslinszky noemde dat het “Remontepferd”) moeten ontspanning, impuls en regelmaat reeds aanwezig zijn, en wordt het paard vertrouwd gemaakt met het gewicht van de ruiter, zijn hulpen en het bit. Na een jaar volgt de lagere school voor het “Campagnepferd” en wordt gewerkt aan de buiging, de balans en de aanleuning, maar is er nog weinig verzameling. Na ongeveer 4 jaar is het paard ervaren en gegymnastiseerd, maar gaat de training gewoon door, want uitgeleerd zijn paard en ruiter dan nog lang niet. Bij de opperste verzameling en in de moeilijkste oefeningen moet de ontspanning blijven bestaan. Bij dit “Schulpferd” moeten alle principes de volmaaktheid benaderen. Maar volledige volmaaktheid bestaat niet in de dressuur, want het blijft een combinatie van mensenwerk met paardenwerk. Een minimale storing in de communicatie is nooit volledig te voorkomen.
Paardensport
Het einde van mijn studie en het begin van onze hippische carrière:
Gezamenlijk werkten Jolien en ik gestaag door aan onze relatie en onze hippische carrière. Jolien was in 1967 ook gaan studeren in Leiden (Frans en Engels) en vergezelde me bij alle trainingen, wedstrijden en studentenfeesten. Op 15 juni 1968 verloofden we ons in de zonnige tuin van de Beukenhof, op 15 maart 1969 trouwden we in het Leidse stadhuis en hadden daarna een receptie in de Beukenhof, in juli 1969 behaalde ik mijn doctoraal examen, op 28 augustus 1969 werd ons eerste kindje Maarten geboren, in april 1971 behaalde ik mijn artsexamen en op 12 februari 1974 werd ons tweede kindje Elzelien geboren. In 1968 werd ik met Don Vasco Nederlands kampioen in Delft (voor het laatste jaar op niveau Prix St. George en Intermédiaire; daarna zou het Grand Prix worden) en ging ook internationaal rijden met hem. In maart 1969 werd ik in Den Bosch tot Ruiter van het Jaar benoemd, als opvolger van Toon Ebben. We stelden daarvoor onze huwelijksreis uit. Ik kreeg een beurs van het Perry van der Karfonds (een keten van sportwinkels) voor een stage van 6 weken bij Egon von Neindorf in Karlsruhe: zeer leerzaam en keihard werken. Daarna kwam Löwencron erbij; die bleek zeer getalenteerd voor de Grand Prix.
Links: Don Vasco tijdens de prijsuitreiking bij de UTV in Utrecht (1968). Hij is zichtbaar opgewonden van het luidruchtige publiek. Rechts: Löwencron in de levade (hogeschool oefening; 1973).
1969-1973: Een hectische periode van 2 jaar coschappen en een jaar militaire dienst vanuit Voorschoten. Hiernaast besteedde ik al mijn beschikbare tijd aan de training van de paarden. Ik verliet iedere ochtend om 6 uur onze flat in Voorschoten en kwam meestal pas om 22.00 uur thuis. Jolien zorgde voor het huishouden en Maarten. Iedere zaterdag ging ze mee, oma in Rotterdam en Geza in Hilversum ophalen voor de wekelijkse les, en diner te maken voor alle gasten. Het vulde ons leven, en was erg leuk. Veel wedstrijden en veel successen.
Ik was Nederlands kampioen (1968) en ruiter van het jaar 1969) en zat al enkele jaren met twee paarden in het Nederlandse team. Ik werd uitgenodigd voor een TVuitzending van een half uur met Nico Bogaart en ik kwam met Löwencron op de omslag van de NCRV-gids te staan.
1971 CHIO Aken, Aufmarch der Nationen. Ik zit op Löwencron en neem de hoed af, links van mij Cees Benedictus-Lieftink, rechts Inge Schram; haar Gingerbread vindt het eng. Achter ons rijden de jeugdruiters Yvonne Dehnert (uit Rotterdam), Albert Voorn (die later een beroemd springruiter zou worden) en Danielle Mot (uit Laren).
In 1971 behaalde ik mijn artsexamen en ging in militaire dienst, doorliep in hoog tempo de rekrutentraining en was al spoedig eerste luitenant bij de medische troepen. Leuke tijd, interessante baan en veel sportverlof. Ik ging naar veel wedstrijden in Duitsland, België en Denemarken, en tijdens een spannende wedstrijd in 1972 bij het grootste concours ter wereld Aken werden we derde in de landenwedstrijd dressuur en behaalden we ons ticket voor de Olympische Spelen in München.
69
HOOFDSTUK 3
München 1972 was een belevenis! Als team zijn we er slechts zevende geworden, maar voor het eerst sinds vele jaren was Nederland er weer, en het was het begin van de grote successen, die 30 jaar later volgden (Nederland vaak zilver en zelfs eenmaal goud!). Echter was het jammer, dat deze OS werden overschaduwd door de aanslag van de Palestijnen op de Israëliërs in het Olympisch Dorp op de ochtend dat onze wedstrijden begonnen. Dat is het enige dat iedereen zich na 40 jaar nog herinnert. Niet dat hippisch Nederland eindelijk weer op de Olympische Spelen was, waaraan we keihard hadden gewerkt!
Olympische Spelen München 1972. We staan in het Olympisch Dorp klaar om naar de officiële opening in het nieuwe Olympisch Stadion te gaan. V.l.n.r.: Tiny of Anny van Doorne (ik kon die identieke tweeling nooit goed uit elkaar houden), chef d’equipe Jan Nijland, John Swaab en ik. Cees Benedictus had vanwege haar slechte knieën door ernstig reuma vrijstelling van de ceremonie.
CHIO Aken 1972: ik vervul mijn militaire dienstplicht en krijg veel vrije tijd om te trainen en naar wedstrijden te gaan. Dat moest wel in uniform. De twee paarden doen het goed. Deze foto’s werden gemaakt tijdens de prijsuitreikingen na de Grand Prix. Boven: Don Vasco in galop. Midden: Löwencron in passage. Onder: Don Vasco in passage.
70
Afsluiting van een hippisch tijdperk (1964-1978): Ik had sinds 1964 al mijn beschikbare tijd in paardrijden gestopt en met succes. Ik werd ook regelmatig uitgenodigd voor dressuurdemonstraties door het hele land, van Kampen tot Beneden Leeuwen. Ik liet dan het complete trainingsprogramma voor de Grand Prix zien. Jolien gaf de toelichting door de microfoon. We waren volledig op elkaar ingesteld en oogstten altijd veel bijval. Mijn vergoeding was 150 gulden. Ook gaf ik af en toe les op Don Vasco, die niet veel wedstrijden meer met mij liep. De betreffende ruiter moest wel gevorderd zijn en met zachte en nagevende hand en veel gevoel kunnen rijden. In 1973 kreeg ik een leuk bod op Don Vasco. Het was een groot dilemma. Hij was mijn lieveling, deed het nog steeds heel goed, en liep een goede Grand Prix. Maar hij was al 15 jaar. Ieder moment kon de ouderdom toeslaan en zou hij niets meer waard zijn. Ik vroeg Von Hazslinszky, wat hij ervan vond.
Paardensport
Deze verstokte vrijgezel en reële vakman antwoordde: “Lieber Freund, ein Pferd und eine Frau soll man sofort hingeben, wenn darum gebeten wird!”. Ik was geschokt over dit in mijn ogen cynische antwoord. Maar ik heb Don Vasco verkocht. En dat was uitstekend. Hij kwam terecht bij de familie Kleine. De twee tienerdochters reden hem en kregen les van de Grand Prix ruiter en later internationaal jury Eddy de Wolff van Westerrode. Enkele jaren later kwam hij terecht bij een dame in Amsterdam, die buitenritjes met hem maakte. De rest van de dag liep hij in de wei. Zo had hij een prima oude dag. Hij leefde nog tot zijn 25e.
Een teleurstellende overgangsperiode (1975-1983): Voor Niek Bossché uit Rotterdam had ik een poosje de mooie Anglo-arabische schimmelhengst Ramano gereden en op keuringen en wedstrijden uitgebracht. Oma kocht Lukaan, de zoon van Ramano, een prachtig compact schimmeltje met een edel hoofdje, waarin veel eigen gedachten huisden. Hij was zenuwachtig, hengst en temperamentvol, moeilijk te rijden en eigenlijk levensgevaarlijk. Bovendien was hij klein. Ik zag het dus niet zitten om ermee door te gaan. Na het vertrek van Don Vasco en Löwencron, wilde ik toch dolgraag verder.
Löwencron was 2 jaar jonger dan Don Vasco, maar minder gezond. Hij had een forse allergie voor hooi, een niet zeldzame ziekte bij paarden. Hij kreeg daarom wel altijd nat hooi, maar in de loop der jaren was hij toch wat dampig geworden (emfyseem; rek uit de longen). Ik trainde hem dus voorzichtig en mondjesmaat. Hij was al dermate ervaren, dat hij niet meer bij hoefde te leren. Op zijn routine namen we nog deel aan enkele grote wedstrijden, zelfs Aken. Ik had dan zetpillen eufylline en cortico‑ steroïden bij me, die ik van tevoren rectaal inbracht. Eenmaal kreeg ik de zetpil weer met volle vaart terug in m’n gezicht, omdat Löwencron moest hoesten. In die tijd was doping nog geen topic. Ik deed het alleen om te zorgen, dat hij tijdens de wedstrijd niet benauwd werd of ging hoesten. Ik reed maar 10 minuten los, dan 10 minuten stap en daarna de ring in. Dan liep de oude routinier als een jonge atleet. In 1974 ging Löwencron nog voor een laatste keer mee, en wel naar het EK te Kopenhagen. Verder zaten in het team Cees Benedictus, Tineke Bartels en Marjolein Greve (leerling van Piet Oothout). We eindigden als team in de middelste regionen. Ik verkocht Löwencron als leerpaard voor een kleine prijs aan een oudere man in Arnhem, die hem zeer voorzichtig zou rijden. Regelmatig buitenritjes en 2x per week wat dressuur. Dat is goed gegaan. Op zijn 18e (dus relatief jong) overleed hij. Von Hazslinszky was oud, gaf alleen nog les in de Koninklijke stallen te Den Haag (bij de Koningin nam je geen ontslag, was zijn mening) en woonde in een bejaardenhuis naast Paleis Lange Voorhout, waar oude adellijke Russen woonden. Hij overleed in 1980, 80 jaar oud. Mijn oma bleef uitstekend tot haar 78e, maar werd in 1976 plotseling erg verward en werd opgenomen in een verzorgingshuis in Wassenaar. Twee jaar later overleed zij in het verzorgingshuis Humatitas te Ommoord.
Lukaan (anglo-arabier; vader Ramano) was een plaatje. Maar hij was een kleine hengst met een moeilijk karakter en gevaarlijk om te rijden.
71
HOOFDSTUK 3
72
Al spoedig kwamen we weer een leuk paard op het spoor. Weer een hengst, ditmaal een vos en veel groter dan Lukaan. Het paard was niet duur, maar we hadden geen geld. Jolien’s moeder – in 1971 weduwe geworden – schonk ons daartoe drie duizend gulden. We noemden het paard Tartuffe. Hij had mooie gangen, een gouden karakter en leerde snel. Al spoedig kon ik mijn eerste M-dressuurproeven met hem rijden. Hij was meteen succesvol in Z, en kort daarna in ZZ. Als 7-jarige ging hij al mee voor de Prix St. George naar het CDI in Goodwood, dichtbij Chichester in Engeland. O.a. Gerda Smelt zat met Gemma in het team. In die tijd gaf Bep Flögel me les. Ze was internationaal ruiter geweest (met Rigo), ook leerling van Von Hazslinsky en was zeer belezen en theoretisch goed onderlegd. We stoomden op naar de Grand Prix. Maar ineens was er een knik in de africhting. Tartuffe werd sloom en mat. Hij leek niet gezond. Zijn neus was wat dik geworden. Hij werd onderzocht door de Utrechtse veterinaire Hogeschool in de Uithof. Hij bleek amyloidose te hebben op basis van chronische myeloide leukemie. De verdikking van zijn neus werd veroorzaakt door amyloid-neerslag, dat zijn neusgang vernauwde. Ook had hij dergelijke ophopingen op allerlei plaatsen subcutaan en waarschijnlijk op vele andere plaatsen. Hij was pas 8 jaar, maar het advies was: euthanasie. Dat advies hebben we gevolgd. En terecht. Bij obductie zat het amyloid overal: in zijn lever, darmwand, milt, bloedvaatwanden. De Universiteit vond het een zeer interessant geval. En wij zaten weer zonder paard.
Al spoedig hoorden we van een zeer goede hengst, Don Perignon (afstammeling van Gaspari). Die stond in Zwitserland bij Fritz Linsenhof, de ex-man van Liselot, Olympisch kampioen 1972 met Piaff (eveneens een zoon van Gaspari). Op onze vraag, waarom hij zo goedkoop was, antwoordde hij: “Omdat hij al 8 jaar is. Young Riders hebben er al Prix St George mee gereden, maar hij is erg moeilijk te rijden. Dus die ruiters willen niet meer.” Ik nam het risico en kocht hem. Het ging uitstekend. De mooie compacte vos-hengst had prachtige gangen, een trotse houding, soepele rug en mooie oprichting. Al snel liep hij een goede Prix St. George met mij. Maar na 6 weken gebeurde er iets geks. Midden onder het rijden vertraagde hij zijn gang, schudde zijn hoofd en begon daarna achteruit te stormen. Ik gooide de teugels los, en dreef hem aan met mijn hakken en karwats. Hij liet zich achteruit vallen door een houten omheining die krakend doormidden brak. Daarna kwam hij weer bij zinnen en was weer het fantastische paard. 6 weken later maakte ik weer zo’n gek incident mee tijdens een ontspannen buitenrit met mijn vriend Gijs Stork. We zaten in stap met lange teugel te kletsen. Don Perignon begon ineens zijn hoofd te schudden en achteruit te hollen. Ik belandde met hem bijna achterover in een sloot. Toch heb ik veel wedstrijden met hem gereden, tot zelfs in Duitsland en België toe, en met veel succes. Slechts eenmaal kreeg hij tijdens een wedstrijd zo’n aanval, tijdens de voorbereiding. In de wedstrijd zelf was het weer over.
Met Tartuffe tijdens het militaire dressuur kampioenschap 1973 bij Marcroix in Amersfoort. Voor de gelegenheid reed ik weer in uniform. Uit macht der gewoonte nam ik mijn pet af i.p.v. te salueren. Jury Daan Modderman was dermate verbaasd, dat tijdens mijn foute groet zijn gipsen onderbeen van schrik in de lucht schoot. Jolien leest de proef voor; 4-jarige Maarten zit heerlijk te scheppen naast de ring. We wonnen de proef. De lieve hengst Tartuffe zou enkele jaren later overlijden aan amyloidose en leukemie.
De hengst Don Perignon tijdens de Prix St. George in Brasschaat, België (1980). Helaas had hij een psychiatrische afwijking en epilepsie.
Het was een nare ziekte, waarschijnlijk psychiatrisch, of een hersentumor. Hij had ook een maanoog, dat volgens het volksgeloof op psychiatrische afwijkingen wijst.
Paardensport
Ten einde raad hebben we hem alsnog op 10-jarige leeftijd laten castreren. Maar dat hielp weinig. Toen vroeg plotseling iemand of hij te koop was. In Denemarken was een vierspanrijder, die al drie vossen (lichtbruine paarden) had, die sprekend op Don Perignon leken, en het is altijd een kunst om een goede match voor een span te krijgen. We vertelden het probleem en raadden het die mensen af. Maar ze wilden het perse proberen. Later hoorde ik, dat het goed ging. Kennelijk hadden die drie andere paarden een kalmerende invloed op hem. Nou, ook dit avontuur was ten einde. En nog steeds hadden we geen paard. Wega (1983-1992): We gingen maar weer op zoek naar een paard. We stelden een profiel op: een ruin, eventueel hengst, maar geen merrie; en liefst al met een goede basis tot Z, zodat ik na deze twee teleurstellingen niet weer helemaal overnieuw hoefde te beginnen. Bij de zoektocht bleken goed aangereden paarden erg duur, of toch slecht aangereden te zijn. Tenslotte kwamen we daarom in 1983 thuis met een 3-jarige merrie, die zelfs nog niet zadelmak was. Wega (Nur Primus x Le Faquin) werd echter het liefste en meest succesvolle paard, dat ik ooit had. We kochten haar bij Henk IJland, instructeur en manegehouder in Denekamp. Later zou zijn bedrijf worden onteigend en kocht hij een mooie boerderij met stallen aan de Postweg in Albergen, dus vlakbij ons. Zijn vrouw Mayke is een goed tuinier en fokster van Shelty’s en is later jarenlang secretaresse van onze röntgenafdeling geweest. Wega’s vader was Nurprimus, de beroemde hengst van Hans Rebergen uit de Achterhoek. De fokster was Betty Früwink. Ik begon met werk aan de longe. Ze leerde overgangen van stap naar draf en galop en vice versa en halt; alles op de stem. Toen ze bijna 4 was, zijn we haar met zadel op gaan longeren. Na enkele weken hebben we onze 14-jarige zoon Maarten voorzichtig op het zadel laten leunen en enkele dagen later erop zitten, stilstaand aan de hand. Vervolgens aan de longe in stap en enkele dagen later in draf. Dat ging zonder problemen. Daarna begon ik de kleuterschool met Wega (zie eerder). Wega was de ideale leerling. Ze vond het leuk, deed geweldig haar best en leerde snel. Na 2 jaar beheerste ze al de overgangen en zijgangen goed. Ze galoppeerde mooi in evenwicht, waardoor ze moeiteloos in contragalop bleef en even makkelijk in de linker of rechter galop aansprong. Het was logisch dat ze daarna dan ook in een week de vliegende galopwissels leerde.
Op haar zesde liep ze haar eerste wedstrijden en werd in dat jaar (1986) Nederlands Z-kampioen bij de NBVR in Lunteren. In 1987 werd ze Nederlands ZZKampioen in Rotterdam. In 1988 3e in het NK Prix St. George in Haaksbergen.
Links: Wega als driejarige in de kleuterklas. Ze loopt aan de longe, kan lekker bokken, onder het zadel heeft ze het gewicht nog op de voorhand. Rechts: als 7-jarige heeft ze het gewicht op de achterhand genomen en richt zich van voren trots op. Dit noemen we verzameling. Echter telkens gedurende haar hele opleiding mag ze een paar keer per week door het bos hard hollen en bokken voor de afwisseling. Ook regelmatig springen hoort bij haar algemene ontwikkeling.
Wega wint de ZZ in de RAI, Amsterdam (1987) Na de wedstrijd in Lunteren is het goed uitrusten voor Wega, Kees en Donbo.
De galoppirouettes leerde ze met groot gemak en waren een sterk punt. De vliegende wissels om de 3 en 2 pas waren geen probleem. Om iedere pas vond ze wat moeilijker (begrijpelijk, want terwijl het paard naar links om springt, geeft de ruiter alweer de hulpen voor de wissel naar rechts), maar na een poosje begreep ze dit ook wel. De piaffe (draf op de plaats) vond ze een groot probleem. Ze heeft er nooit een mooie cadans en voetjes van de vloer in bereikt. Ze ging mooi op de achterhand zitten, maar het bleef een moeizaam getrappel, dat niet het ideale diagonale karakter van draf behield. Ik was blij als ik er het cijfer 6 voor behaalde.
73
HOOFDSTUK 3
De passage (zweefdraf) begreep ze veel beter en dat ging goed. Maar dan heb je nog de overgangen tussen piaffe en passage, die een apart cijfer opleveren. Ook daar was het probleem, dat ze haar mooie cadans van de passage verloor, zodra we naar de piaffe gingen. Toch bereikte ze als 9-jarige de Grand Prix en werden we tijdens het NK 1989 in Haaksbergen 9e. Ze liep in haar leven 300 wedstrijden, waarvan 80 x GP. We gingen naar het CHIO Rotterdam, en de CDI’s in Amsterdam, Den Bosch, Weert, Saumur, Goodwood, Kopenhagen, enz.
Wega heeft als negenjarige in 1989 de Grand Prix en de opperste verzameling bereikt. In de pirouette rechtsom tijdens het CHIO Rotterdam draait ze in galop op de plaats een rondje op de achterhand. Jury Jaap Pot kijkt toe.
74
In 1989 was ze op het toppunt van haar alsmaar stijgende curve. In die tijd kwam de professionele paardensport ook sterk op. Alle goede ruiters en paarden kregen bedrijven of rijke particulieren als sponsor. Ik ondernam een wervingsactie onder de talrijke commerciële contacten van de röntgenafdeling. Ik ontwierp een fraaie brief en stuurde die aan Siemens, Philips, Agfa, Oldelft, Schering, enz. De meesten stuurden al snel een beleefd antwoord met de mededeling dat sponsoring van een individuele ruiter in de paardensport niet in hun sponsorstrategie lag. Er kwam slechts 1 positieve reactie, en wel van Urenco in Almelo, onze overburen. Toen we in 1978 in Almelo kwamen wonen, zaten we recht tegenover Urenco, op 100 meter afstand. Op de dag dat we ons huis betrokken, was er een grote demonstratie tegen atoomenergie. De demonstranten hadden zich vastgeketend aan de hekken. Later kwam ik erachter, dat Urenco een hoogwaardig commercieel bedrijf is met ultracenrifuges, die Uranium verrijken. In een kleine onderafdeling produceren ze vele radioactieve isotopen. Echter alles met zeer lage straling en extreem hoge veiligheidsmaatregelen. Onze eigen isotopenafdeling in het ziekenhuis had op dat gebied een vrijere hand. Jaren later heeft onze radiologieafdeling een mooie band opgebouwd met Urenco, met refereeravonden en wetenschappelijke
samenwerking op isotopengebied. Helaas bleek de daartoe benodigde apparatuur te gespecialiseerd en te duur voor een perifeer ziekenhuis. Terug naar de sponsoring in 1989: Urenco wilde me wel sponsoren, doch eenmalig. Ik mocht een stage aanvragen. Ik koos voor een stage bij Udo Lange bij Mannheim, de Duitse kampioen van de professionals. We gingen eerst met Wega naar het internationale concours in Walldorf. Dat was succesvol. Onze zoon Maarten was groom en verzorgde Wega de hele dag. Hij had ontdekt, dat de merrie na het losrijden vaak aandrang kreeg en onder de wedstrijd haar plas liep op te houden. Dus: na een uur losrijden even op stal en hoofdstel uit en zadel af; en dan begon ze meteen te plassen. En dan liep ze heel opgelucht als een zonnetje! Verder poetste hij haar, spoot hij haar af met de waterslang, ging met haar wandelen en liet haar grazen. Het was een feest. We reden daarna door naar het mooie centrum van Udo Lange. Er waren daar vele paarden en leerlingen. De koningin van de stal was zijn vrouw, de internationale Canadese dressuurruiter Christilot Hanson. We trainden iedere dag intensief en vele uren keek ik naar de training van de anderen. Ik herinner me nog de avond van 5 mei, dat ik met Maarten samen in het restaurant bij Udo zat en de Duitsers grote lol hadden met gelach en gezang. Ik zei tegen Maarten: “Het is Bevrijdingsdag, en zij weten van niets. Laten wij er ook maar niet over lullen. De oorlog is voorbij!”. Udo was een deskundige vakman, maar ook keihard (voor zichzelf, de leerlingen, én voor de paarden). Wega’s zwakke punt was de piaffe. Samen werden we afgeknepen om die piaffe beter te krijgen. Eerst deze vooroefeningen; dan nog meer dit en veel meer dat! Na een uur was Udo niet tevreden en ging er zelf op. Hij was een profi en kon nog beter rijden dan ik; en had meer ervaring, want daar gaat het om! Maar ook hem lukte het niet. Na 2 weken cursus en een zeer leerzame en gezellige tijd gingen we terug. Udo bood aan, om Wega een maand te laten staan. Maar dat aanbod nam ik niet aan. Udo was het type van buigen of barsten; hij ging door tot het gaatje; en daar leende ik mijn lieveling Wega niet voor. Dan maar een mindere piaffe! Na deze unieke ervaring ging Wega’s opmars ongestoord door. Ze werd steeds beter op alle fronten, ook de passage, maar niet de piaffe. Ze scoorde telkens beter in de GP, maar zakte in de ranking, omdat anderen zoveel progressie maakten. Tot 1991 bleef ze wel in de Nederlandse top tien. Toen werd ik ineens tijdens de dagelijkse intensive care bespreking in het ziekenhuis gebeld door Hans Bijen, de zeer deskundige bedrijfsleider van Jan Maathuis in Geesteren. Ze hadden Amerikanen,
Paardensport
die veel wilden betalen voor Wega. De aspirant kopers kwamen en waren zeer enthousiast. Echter konden ze maar geen besluit nemen. Na een paar maanden heb ik gezegd: “Nu moet je beslissen of het gaat niet door!”. Het ging niet door. Wega vertrekt: Enige tijd later belde Hans Bijen weer op: een nieuwe klant. Jolien en ik dachten snel na: het was 1992, Wega was 12 jaar, op het toppunt van haar kunnen, maar werd ouder. Dus we hapten toe. We zouden met Wega nog naar de Grand Prix in Ksiaz in Polen gaan. Maar de koop was gesloten en Jan Maathuis was onverbiddelijk: niet meer naar Polen! Teveel risico. Morgen komen we haar halen! De volgende dag verdween ze voorgoed. Ik ben met Jolien – maar zonder Wega - nog naar Polen geweest, en ik denk, dat ik er gewonnen zou hebben. Twee jaar later gingen we naar het enorme landgoed van de familie Kenna in Florida. Hij was multimiljonair, omdat hij de cementloze heupprothese had uitgevonden en het patent had verkocht. Hij had nu 30 polopaarden uit Zuid Amerika en twee teams van ruiters. Voor zijn charmante vrouw Lisa had hij een paar kilometer verderop op zijn terrein een dressuurstal laten bouwen, waar 10 paarden stonden. De elegante slanke dressuurruiter Tina Konyot was haar vaste ‘Bereiter’, maar had geen provisie van de verkoop ontvangen. Ze had dus de pest aan Wega, en trainde haar in de piaffe, totdat haar pezen het na een half jaar begaven. We werden hartelijk en vol egards ontvangen, maar Wega was al een jaar eerder doorverkocht naar elders. Jolien’s moeder overlijdt: In 1997 kreeg Jolien’s inmiddels 81-jarige moeder een kunstheup in Almelo. Omdat ze zelfstandig woonde op een flat in Doorwerth, werd ze na de operatie een paar dagen opgenomen in het Zotel in Hengelo. Ik vertrok enkele dagen later naar het grote congres van de RSNA in Chicago. Van daaruit zou ik doorvliegen naar Toronto, waar mijn clubvriend Leen Paul hoogleraar was geworden. Een week later zou ik doorvliegen naar Oklahoma om onze lieve Wega eindelijk weer terug te zien. Jolien zou daar ook heen komen. Echter liep alles anders. Jolien’s moeder overleed onverwacht in haar slaap in het Zotel in Hengelo, en i.p.v. naar Toronto te vliegen, nam ik ijlings de vlucht vol Nederlandse radiologen naar Amsterdam. Zie de foto’s in hoofdstuk 4. Ons laatste bezoek aan Wega: In 1999 kregen we onze derde kans om Wega te bezoeken. En nu lukte het eindelijk! Ik was uitgenodigd om de internationale military van Fairhill (Maryland,
USA) te jureren. We vlogen eerst naar Washington om enkele dagen te logeren op het prachtige landgoed van Loucky Haagens in Purcellville. Loucky’s man was gynaecoloog op Curaçao, maar zij fokte al jaren Nederlandse paarden; eerst in Florida en nu in Virginia. Loucky weet werkelijk alles van de KWPN fokkerij en won veel prijzen in de VS. Daarna reden we met onze huurauto door naar Fairhill. Ik jureerde er samen met de Engelse Judy Bradwell en de Amerikaan Wayne Quarles. De Engelsman Mike Tucker was technisch gedelegeerde. De Engelsman Mark Phillips was er als trainer van de Amerikanen. Met alle officials logeerden we in het antieke stadje Chesapeake City (een national landmark en eigendom van de fam. Du Pont). Juist in die tijd werd Halloween gevierd met spookverhalen, uitgeholde pompoenen en feesten door het stadje. Vervolgens vlogen we naar Oklahoma City. Op het vliegveld werden we hartelijk welkom geheten door de ons onbekende Adrienne Turner, de nieuwe eigenaresse van Wega. We reden naar haar prachtige ranch en liepen onmiddellijk naar Wega’s stal. Nog voor we haar zagen hoorden we een bulderend gehinnik. Ze had mijn voetstap en mij onmiddellijk herkend! Mijn hart sloeg op hol en ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. Ik voelde me een verrader, dat ik haar 7 jaar geleden had verkocht en in de steek gelaten! Er stonden ongeveer 20 paarden. Ieder paard had een box met een eigen paddock. Wega had het grootste privé complex; ze werd de ‘Queen of the Stables’ genoemd. Ze was nu bijna 20 jaar, had wat kromme benen met dikke pezen, maar had geen pijn. Ze werd niet meer gereden en liep iedere dag in de wei. We zijn er enkele dagen gebleven en ik heb er enkele van Adrienne’s zeer goede paarden gereden. Wega stond dan met gespitste oortjes jaloers toe te kijken, hoe ik een ander – en niet haar! – bereed. Adrienne fokte ook met Wega. Doch vanwege haar slechte benen hoefde ze niet zelf de veulens te dragen. Dat ging met in vitro fertilisatie en vervolgens embryotransplantatie. Een draagmerrie zorgde voor de dracht en de bevalling. Een dure maar goede methode. Op die manier had ze reeds 4 veulens voortgebracht. Een daarvan – een schattig hengstje – was het evenbeeld van zijn biologische moeder. Ik werd verliefd op deze Ragtime. Toen hij een jaar oud werd, wilde ik hem kopen. Adrienne vond het een heel leuk idee, en wilde hem voor niets geven; ik hoefde slechts de (aanzienlijke) veterinaire kosten te betalen. En daarbij kwamen ook nog de transportkosten van USA naar NL. Jolien voelde er niets voor. We hadden intussen alweer nieuwe en zeer succesvolle paarden (Indica en Hayko). En dit werd toch wel een duur veulen. Om emotionele rede-
75
HOOFDSTUK 3
nen wilde ik het toch perse en ik regelde een goedkoop vervoer via ene Peter, die werkte bij Schenker, en toevallig ook lid was van de Rotterdamse Manege. Het veulen kon voor weinig geld mee met een KLMvlucht met paarden; in een aparte afdeling worden dan pallets geladen waarin 2 of soms 3 paarden per pallet staan. Die kleine paste er nog wel bij. Wega’s veulen: Ragtime kwam goed aan en ging in de zomer 1999 de wei in met andere jaarlingen. In het najaar werden de jaarlingen ’s nachts binnen gehaald. Wij vertrokken op 30 december naar Curaçao, om voor de zoveelste keer enkele weken waar te nemen op de röntgenafdeling. We logeerden bij onze vrienden Gerard en Benny Plaisier (bevlogen paardenmensen; organisatoren van het CH Nunspeet; Gerard was jaren hoofdbestuurslid van de KNHS). Bij hen vierden we twee dagen later het millennium. Het was bijzonder om vanuit Curaçao op TV de hele ochtend alle millennia vanaf Japan over de hele wereld tot Amerika te zien voorbij trekken. En oud en nieuw op de Antillen is heel bijzonder; dat had ik al eens eerder meegemaakt: enorme pagara’s, die minuten lang door hele straten als seriebommen ontploffen en een groots vuurwerk. Ik houd niet van herrie, maar dit was wel indrukwekkend. Enkele dagen later kwam de kater. Maarten belde op uit Nederland: Ragtime is ernstig ziek! Hij heeft droes. De hele stal heeft het gekregen, maar die komen er allemaal goed door; hij niet. Hij ligt op sterven. Droes is een bacteriële ontsteking van de lymfeklieren, een epidemie die uit de grond of de wei komt. De lymfeklieren in de hals zwellen enorm op. In Engeland geven ze de paarden meteen antibiotica, in Nederland niet. Men laat de infectie zonder antibiotica ‘uitrijpen’; na enkele dagen breekt de pus uit de ontstoken lymfklieren naar buiten en loopt weg; genezing treedt dan spoedig op. Echter bij Ragtime rijpten de lymfklieren niet uit, maar verspreidden de bacteriën zich door het hele lichaam. In een paar dagen was hij dood. Ik belde Maarten, dat er autopsie moest gebeuren. Daarbij werden ontstekingen en abcessen gevonden door het hele lichaam: in de longen en de lever, langs de darm, zelfs in de wand van de aorta, overal. Het arme ventje had geen schijn van kans. Ik was woest en diep bedroefd.
76
Wega’s overlijden: Einde verhaal Wega. Althans, nog niet helemaal. Ze was oud en stijf, maar redelijk gezond. Enkele jaren later belde Adrienne me op. Wega begon nu pijn te krijgen in haar dikke pezen. “Can I put her down?”. Ik antwoordde, dat Wega niet van mij was, maar
dat mijn advies was, haar inderdaad af te maken. Het voordeel van paarden boven mensen is, dat paarden euthanasie mogen krijgen. Enkele weken later weer telefoon van Adrienne: “My sister asked me, if I did pray for Wega. And I did not. So I started praying. And indeed she recovered, and was without pain!” Ik feliciteerde haar met deze typisch Amerikaanse aanpak en ogenschijnlijk succes. Enkele maanden later belde ze op, dat ze Wega op 24-jarige leeftijd alsnog had laten inslapen. Drie nieuwe paarden: Tot nog toe had ik mijn hippische carrière opgebouwd met zeer goedkope paarden, en met veel enthousiasme en inzet. Ik trainde intensief, had les van goede trainers, keek samen met Jolien veel om me heen, was ook gaan jureren (waarbij je gedwongen wordt erg goed te kijken, wie het nu beter doet dan een ander en hoe dat komt), en Jolien hielp mij intensief door me vaak les te geven en me altijd te begeleiden, wanneer ik wedstrijden reed of jureerde. In 1989 overleed onze buurman Bets Oosterveld plotseling, in de koffiepauze thuis onder zijn werk op de boerderij. De familie Oosterveld was wel bereid een stukje land aan ons te verkopen. We lieten eenvoudige stallen bouwen, een rijbaan van zand en een weide aanleggen en konden vanaf 1992 de paarden aan huis houden. De 14 jaar ervoor hadden ze op stal gestaan bij Harry Frielink, de instructeur van de Loleeruiters. Ze werden daar prima verzorgd en ik had er voor de training een buiten rijbaan en een binnen manege ter beschikking. Nu kon ik ze thuis verzorgen: gezellig, goedkoper, maar ook veel meer werk. En minder prettig als het slecht weer is. Wega heeft nog enkele maanden in de nieuwe stallen gestaan, maar vertrok toen naar de VS. Na de verkoop van Wega in 1992 wilde ik haar geld investeren in een zeer goed nieuw paard. Dat kon dan wel een aangereden paard zijn tot bijv. Prix St. George. Of een nog nauwelijks aangereden jong paard. Op Duitse veilingen zie je jonge paarden, die nog niets hebben bewezen maar alleen alles beloven door hun uiterlijk en gangen, en die voor meerdere tonnen van de hand gaan. Daar zou ik me niet mee bemoeien. Ik ging hier en daar kijken bij goede stallen en fokkers. Zoals bij Gert Knoop in het Duitse Meppen. Hij had enkele mooie zeer gedegen paarden, maar niet mijn type. En ze waren vrij duur. Dan was ik al de helft van mijn Wega-geld kwijt. Indica Dazzler: Toen kwamen we op het spoor van de Engelse veilingen. Daar lagen de prijzen aanzienlijk lager dan in Duitsland en Nederland. We gingen in november 1993 naar de ‘High Performance Sale’ in Stoneleigh,
Paardensport
het centrum van de British Horse Society (dus wat in Nederland Ermelo is). De twee eerste ochtenden werden alle paarden in groepjes van drie door het veilingpersoneel voorgereden; de speaker gaf daarbij informatie. De kwaliteit van deze 3 tot 5-jarige paarden was hoog; in de maanden ervoor hadden strenge selecties plaatsgehad door het hele land. Ook waren alle paarden veterinair gekeurd. ‘s Middags kon je met de catalogus in de hand de paarden in hun stallen bezoeken en met de fokker of eigenaar spreken. Vervolgens kon je vragen om het paard zelf te mogen rijden. Toen de derde dag aanbrak, de dag van de ‘Sale’ (veiling), stond onze catalogus vol met aantekeningen. We hadden 5 paarden (van de 10 die ik had geprobeerd) in onze catalogus aangekruist met mijn voorkeursnummers 1-5. We zaten op de volle tribune. De paarden werden een voor een voorgereden. Dan noemde de veilingmeester een basisprijs, waarop je kon bieden. Soms kwam er geen bod; dan ging de verkoop niet door of de prijs ging omlaag; al naar gelang de instructies van de eigenaar. Het eerste paard op mijn lijstje kwam aan de beurt: hij was mijn nummer 2. Het beginbod was acceptabel en ik bood. Vervolgens ging de prijs in grote stappen omhoog. Ik bleef mee bieden, maar op een gegeven moment zei ik tegen Jolien: “het wordt nu wel een beetje veel. En wat betekenen die ‘guineas’, die hij telkens noemt? Zijn dat nu ponden of wat?” We vroegen het eens om ons heen op de tribune. De guinea is een munt van heel vroeger, die alleen nog bij veilingen wordt gebruikt. Hij is ongeveer 1,2 pond waard. Maar dat maakt op een bedrag van 10.000 gulden nog wel uit! Weer typisch die conservatieve traditionele Engelsen! Ze houden vast aan hun miles, yards, ounces, rode telefooncellen, hoge taxi’s en dubbeldeksbussen. En op paardengebied is het helemaal ingewikkeld: wij meten een paard aan zijn schofthoogte in centimeters; zij in ‘hands’. Behalve de ponden bleken ze nu ook nog de prehistorische guineas te hebben. Ik staakte dus acuut mijn bieden op dit paard. Een poosje later kwam mijn nr. 1 aan de beurt. De startprijs was wat hoger, maar ik bood er vol overtuiging op. De prijs vloog duizelingwekkend omhoog, en al gauw zag ik in dat het een onhaalbare kaart werd. Ik staakte het bieden. Ik was teleurgesteld, maar voelde me tevens getroost, dat al spoedig de eindprijs ver buiten mijn bereik lag; nog beduidend meer dan ik voor Wega had ontvangen. Daarna kwam mijn nr. 4: een leuke zwarte merrie van 4 jaar, dochter van de volbloed vader Catherston Dazzler, een hengst van Jenny Loriston Clark. Ik kende Jenny als jury en dressuurruiter, en ze zat hier ook in de organisatie. Met de proefrit was de
merrie pittig en fel, maar stond goed aan de hulpen, had een mooie gedragen draf en trotse zelfhouding. De beginprijs viel mee, dus ik bood. Langzaam kroop de prijs omhoog en al spoedig viel het bieden stil. Bingo: ik had een nieuw paard! En voor een schappelijke prijs. Ik had nog geld over voor een tweede paard, maar telkens liepen de biedingen te snel op en haakte ik af. Na afloop van de veiling stond de fokster op ons te wachten naast haar paard. Het was Sheila Snook, een klein typisch Engels vrouwtje, dol op paarden en op honden. Ze runde met haar man een B & B in Weymouth, fokte paarden en honden. Ze had dit paard, Indica Dazzler, zelf opgeleid en gereden in jachten en kleine samengestelde wedstrijden (springen, dressuur en cross country). Maar haar fokproduct Indica werd steeds groter en groeide haar letterlijk boven het hoofd: 1.77 meter was te hoog voor dit kleine vrouwtje en om die reden bood ze het paard aan op de High Performance Sales. Na deze drukke dagen keerden we terug naar Nederland; onze nieuwe aanwinst zou door een transportbedrijf (Wardall Bloodstock Shipping Ltd., van Michael Kingscote) worden gebracht. Indica was in haar wekenlange quarantaine in Stoneleigh en aan de Engelse kust dermate overstuur geraakt, dat ze zichzelf had leren weven. Weven is een nare gewoonte van heen en weer zwaaien als een ijsbeer, een stalondeugd, die koopvernietigend is. Sheila bezwoer me, dat Indica dat voorheen nooit had gedaan. Dat was waarschijnlijk wel waar; het paard stond daar meestal in de wei en was zelden in een stal. Ik heb het paard toch maar gehouden. Het vervelende weven is nooit overgegaan, maar Indica heeft een fantastische carrière doorlopen: enkele jaren Z-dressuur, vele jaren succesvolle Prix St. George en tenslotte nog twee jaar Grand Prix. En daarna een lang en gezond pensioen. En in die twintig jaar zou Sheila regelmatig bij een weekje bij ons komen logeren om dit paard Indica Dazzler te bezoeken. Dus het is goed gekomen. Maar daarover straks meer
Indica Dazzler in de Grand Prix tijdens het Nederlands Kampioenschap in Nijmegen 2000. Links in het appuyeren (overschenkelen naar rechts in draf): mooie buiging, oprichting, aanleuning en evenwicht. Ze stapt mooi en ruim over. Rechts in de slotpassage (zweefdraf): ruime verheven gang, het achterbeen stapt ver onder het lijf en is actief, het voorbeen wordt mooi geheven.
77
HOOFDSTUK 3
Hayko: Intussen had ik dus nog wat geld van Wega over en besloot ik mijn kansen op een goed nieuw paard in de breedte te leggen. Ik overlegde met Henk IJland, die mij indertijd Wega had geleverd. Hij stuurde mij naar zijn handelspartner Meinte Jensma in Friesland, toen nog in Boyl, later verhuisd naar het kleinere Makkinga. Meinte was een Fries in hart en nieren. Hij had een geweldig oog voor paarden en een ijzeren geheugen. Hij kon de afstamming van ieder paard tot generaties terug opnoemen. Meinte had diverse leuke paarden in de aanbieding. Een ervan sprak me bijzonder aan: een 3-jarige lichtbruine ruin met de beroemde Aram als vader en een tuigpaard als moeder. Het paard was net zadelmak en ik probeerde het uit in de kleine binnenmanege van Meinte. Echter in dezelfde novemberstorm, die Indica’s overtocht uit Engeland vertraagde, begonnen de ijzeren spanten en de dakgolfplaten van de rijhal te klapperen en het jonge paard, Hayko, raakte in paniek. Hij sloeg op hol met mij op zijn rug. Er was geen houden aan. Ik zag de muren en spanten steeds harder langs me flitsen, de wereld draaide om me heen, door de middelpuntvliedende kracht schoof ik steeds verder naar buiten. Tenslotte kon ik het arme paard tot rust brengen. Ik bleef echter gecharmeerd van hem. We spraken af, dat een jongen in Friesland het paard meer zadelmak zou maken en ik over een maand zou terugkomen. En toen heb ik hem gekocht. Hayko bleek een gouden karakter te hebben en dacht altijd met me mee. Hij had de kwaliteit van zijn vader Aram geërfd en een vrij hoge actie en ‘beentjes van de vloer’ van zijn tuigpaardmoeder. Daardoor had hij veel aanleg voor piaffe en passage. Reeds als 5-jarige beheerste hij deze oefeningen spelenderwijs. Maar eerst moest hij natuurlijk de basis van dressuur leren. Als 5-jarige legde hij succesvol Z-dressuur wedstrijden af, samen met zijn één jaar oudere stalmaat Indica. Na een jaar trok ik hem tijdelijk terug uit de wedstrijden. Met Indica stapte ik over naar de Prix St George, maar met Hayko ging ik in retraite, om thuis verder te trainen: een soort kloosterperiode dus.
78
Hayko kan als 5-jarige al een mooie piaffe (draf op de plaats). Hij gaat op de achterhand zitten, licht de voeten goed van de grond, heeft een lichte aanleuning en is ontspannen. Hij heeft plezier in zijn werk.
Hayko in schouderbinnenwaarts. Mooie buiging, oprichtingen en aanleuning, ruime gang van het paard; goed evenwicht van ruiter en paard.
Hayko appuyeert in draf naar rechts. Het paard verplaatst zich parallel opzij, is gebogen en aan de teugel, de benen kruisen elkaar, ruiter en paard blijven in evenwicht.
Paardensport
Toen hij 7 jaar was, waren we bijna klaar voor de Grand Prix en in oktober 1997 hadden we daarvoor een leuke try-out: een demonstratie met 12 Grand Prix paarden tijdens de military Boekelo. Dat hadden we een keer eerder gedaan in 1992; toen met Wega, en een aantal ruiters zoals Anky van Grunsven, Tineke Bartels, Els Jansen. Jolien en ik hadden het programma geschreven en Aly Schöneburg zorgde voor de muziek. Nu, in 1997, was de bezetting iets anders, Sjef Janssen reed mee, Jeannette Haazen, en tien anderen. De choreografie en lijnen waren ongeveer hetzelfde en de muziek weer van Aly. Chris Haazen deed nu de regie. Ook nu weer was het een groot succes. Het gaf een groot saamhorigheidsgevoel. Het waren allen ervaren ruiters, dus in drie dagen konden we deze show voor elkaar krijgen. Iedereen kwam op donderdag in Boekelo. We oefenden eerst het programma te voet. Dan gingen we te paard en oefenden het programma drie keer per dag, eerst zonder, dan met muziek. Op zaterdag hadden we ’s middags vrij om de cross country te bekijken en zondag gaven we de show. Hayko had een moeilijke start, omdat het paard van Sjef hem bij het losrijden een harde trap tegen zijn bil gaf, maar hij hield er gelukkig niets van over. Hij deed zijn best, deed het prima en genoot ervan. Alleen de wissels om de pas beheerste hij nog niet echt, dus daar hebben we stiekem tweeërs gedaan. Het jaar erop hebben we ons – na drie jaar retraite – in het Grand Prix wedstrijdgewoel gestort. En dat ging goed. Hij had meteen scores rond 64 %; voor die tijd heel redelijk. De ongebruikelijk overgang van Z naar Grand Prix was geslaagd. Normaal moet je via een systeem van winstpunten de hele ladder via ZZ (zeer zwaar) en Prix St George doorlopen. Omdat ik reeds GP-ruiter was, hoefde ik alleen tweemaal voldoende te scoren in de Intermediaire 2 (een soort lichte GP) om door te mogen. Anno 2012 is een score van 64% te weinig. Het niveau van de internationale dressuur is dermate gestegen, dat je tegen de 70 % moet scoren om er een beetje bij te horen. De topruiters komen ruim over de 70 % en in de kür zelfs ruim over 80 %. Ilselieneke: Via een advertentie in de Paardenkrant kwamen we op het spoor van een 2-jarige merrie. Ze heette Ilselieneke en stond in het Friese Bergum. Omdat de naam op die van onze dochter Elzelien leek en omdat Bergum de bakermat van onze familie was, reden we erheen. De fokkers waren een huisarts en zijn vrouw. Het veulen was beeldschoon en we kochten het. Het moest eerst nog groeien en we zetten het een zomer
in de wei bij Hes van der Wal in Groningen. Hes had een grote boerderij, was een goed paardenman en bekend jurylid. Na die zomer werden we door Hes op een zondagmorgen in oktober om 7 uur opgebeld, of we het paard snel konden ophalen. Het was vreselijk weer, alle landerijen stonden onder water en alle veulens (ze staan altijd in kuddes van gelijke leeftijd) werden die dag afgehaald. En je kan niet een veulen alleen laten staan of ineens bij een andere kudde zetten. Ze zijn aan elkaar gewend en hebben hun hiërarchie bepaald. Ilselieneke groeide voorspoedig op en kwam al spoedig bij ons thuis op stal, waar het een gezellig en druk bedrijf werd. We hadden de infrastructuur goed voor elkaar. Bij een boer in de buurt haalde ik eens per maand 40 balen hooi in de paardentrailer. Bij een loonbedrijf bracht ik eens in de twee weken het aanhangwagentje met mest weg en schepte dat daar weer leeg (het is een fabeltje dat je daar geld voor krijgt; je betaalt ervoor). Een fouragehandel kwam iedere maand brokjes, haver en zemelen brengen. Een leuke oude boer uit Bergentheim (hij schreef zijn memoires) kwam iedere week langs met een zak wortels. Iedere dag mestte ik 3 x uit en reed ik de paarden in een toerbeurtschema. Dagelijks gingen ze gedrieën een poosje aan de stapmolen (meestal terwijl ik uitmestte). Dagelijks gingen ze een paar uur in de wei. En natuurlijk dagelijks werden ze gevoerd: 3 x daags hard voer en ‘s avonds slobber, 3 x daags hooi. Ik had dus – naast mijn radiologie en bestuursbaantjes – voldoende lichaamsbeweging. Het waren fantastische jaren met dankbaar werk; de paarden genoten. Jolien hielp mee; ze voerde vaak, zette ze in de wei, ging altijd mee naar de wedstrijden en het jureren. Het grote offer dat we moesten brengen – naast al deze gezelligheid – was, dat we aan huis gebonden waren. Als we een dag weg waren (naar jureren of de kinderen) moesten we voer in hangbakken klaar zetten en aan de buren vragen om het op een bepaalde tijd op te hangen. Als we langer weg waren, moesten we oppas voor de paarden hebben. Meestal konden we daarvoor mijn moeder vragen. Ze was nu alleen thuis op haar flat in Rotterdam, en was graag bereid haar drukke bezigheden in de Rotterdamse manege een paar weken voor ons te onderbreken. Ze zorgde uitstekend voor de paarden. Ze ruimde alles op. Ze naaide kapotte paardendekens. Ze wandelde naar de stad om boodschappen te doen, maar zuinig als ze was nuttigde ze ook de voorraad uit onze koelkast en provisiekast.
79
HOOFDSTUK 3
De kinderen verlaten het huis. Als een kind het eindexamen heeft behaald, is een kroon op de opvoeding gezet; althans een half kroontje. Daarna staat het deels op eigen benen, maar is nog lang niet in veilige haven. Een beroepskeuze is nodig; een baan en een plek in deze wereld moet het kind zich nog verwerven. Veel aandacht en raadgevingen van ouders blijven gewenst.
80
De tocht eindigde in Kenia, waar Maarten om de drie dagen doodziek was met hoge koorts t.g.v. malaria. Jolien is naar Mombassa gevlogen om eventueel bloed te kunnen geven; Maarten had een bijzondere bloedgroep (Rhesus negatief) en ze vertrouwde de bloedtransfusies in Afrika met de endemische HIV niet. Zie de foto’s in hoofdstuk 4.
Maarten werd op 28 augustus 1988 19 jaar en behaalde kort daarvoor zijn eindexamen VWO. Hij vertrok naar Rotterdam om economie te gaan studeren. Hij werd lid van de studentensociëteit Hermes, kreeg een heel leuke en gezellige jaarclub Kanikaler, waarvan de leden vrienden voor het leven zouden blijven. Hij woonde in enkele kraakpanden en nam een Jack Russell als huisvriendje; deze heette Beertje. Beertje begeleidde hem naar college en naar Sociëteit, en werd erelid van de jaarclub. Hij meldde zich aan bij de Rotterdamsche Manege aan de Kralingseweg voor paardrijden. Toen men doorhad, hoe goed hij dat kon, kreeg hij het aanbod om gratis te rijden, als hij in de weekends ook hielp met paarden verzorgen en afrijden en rijkampen begeleiden. Omdat hij tevens goed kon toneel spelen, werd hij gevraagd om als ‘stalknecht’ op te treden in de film ‘Iris’ met Monique van der Ven. Bij deze geslaagde start van zijn studentenleven schoot de hardcore (het studeren zelf) er een beetje bij in. Bovendien was de studie economie in Rotterdam ook zwaar. Na 3 jaar maakte hij zich kwaad, zette alles op alles, en wist toch nog redelijk op tijd zijn studie af te ronden. We vierden dat met een intiem dinertje in een kleine uitspanning in het Kralingse bos (‘de Big’), waar wij, mijn moeder en Jolien’s moeder bij waren, en ook zijn nieuwe vriendin Lotje Deinum met haar ouders. Het toeval wilde, dat Maarten’s aanstaande schoonvader notaris in Amersfoort was, terwijl mijn schoonvader indertijd eveneens notaris was, in Leiden. Trouwens zouden beide schoonvaders al jong overlijden.
Maarten is gaan studeren in Rotterdam en is lid geworden van Sociëteit Hermes. Hij onthaalt zijn ouders daar met veel gezelligheid!
Aan het einde van zijn studie maakte Maarten met zijn clubvriend Bert de Graaf een lange avontuurlijke tocht van een half jaar met een oude Landrover door 20 Afrikaanse landen. Vaak moesten ze de Landrover zelf repareren, soms moesten ze met een militair konvooi door oorlogsgebied met landmijnen langs de weg, regelmatig werden ze door corrupte politiemensen dagen lang tegen gehouden om losgeld te betalen, in Congo zaten ze enkele malen dagenlang vast in diepe potholes vol water, enz. De avonturen stuurden ze aan mij door en ik maakte er een vervolgverhaal van voor de ‘Ster van Kralingen’, een wijkkrantje dat hen sponsorde.
Zelfs bij het schaatsen mag erelid Beertje van Kanikaler mee, en als hij kouwe pootjes krijgt, wordt hij gedragen.
In zijn schooltijd zorgde Maarten voor extra inkomsten door baantjes bij een restaurant en bij de Nederlandse Varkenscentrale (slachthuis).
Paardensport
Een jaar later ging zijn vriendin Lotje met vriendinnen een week op vakantie op het eiland St. Maarten. Maarten vloog er in het geheim achteraan, maakte een afspraak met de gerant van een restaurant aldaar en bracht haar - vermomd als ober – haar bestelling op een leeg bord met in ketchup geschreven: ”Trouw met mij!”. Alle gasten op dat terras waren zeer geëmotioneerd en vierden de hele middag feest met hen. Enige tijd later ging Maarten met zijn jaarclub op vakantie naar Thailand. Ze zouden daar meteen Maarten’s bachelor’s party vieren en nodigden mij daarvoor uit. “Pa Vel, we nodigen je uit voor de bachelor’s party van Maarten in Bankok! Wel op eigen kosten.” Aldus geschiedde. Zie de foto’s in hoofdstuk 4. Op 25 september 1999 trouwde hij met Lotje. Ze was een beeldschoon bruidje. Hij werkte 5 jaar bij de Generale Bank, later Fortis geheten. Echter was zijn ideaal om in de Rotterdamse haven te werken, net als zijn betovergrootvader (de vader van mijn oma was Cornelis Swarttouw). In 2004 kreeg hij een mooie baan bij Vopak (opslag van olie). Enkele jaren later kon hij zich aansluiten bij een kleine firma die olie inkocht en verkocht. En weer een paar jaar later gebruikte hij zijn bonussen van dit bedrijf om zelf met 3 vrienden een handelsfirma in olie op te zetten, gevestigd in Genève en Rotterdam. Inmiddels hebben hij en Lotje drie kinderen: Jan (9-72002), Julia (2-7-2004) en Jet (7-4-2006). Ze woonden eerst in Den Haag, daarna in Voorburg, vervolgens in Rijswijk en tenslotte kochten ze een vrijstaand huis met grote tuin aan de Heerengracht in het feeërieke dorp Drimmelen, met zijn jachthavens aan de Biesbosch. Ze verbouwden dit huis later mooi. Elzelien verliet ook ons huis op 19-jarige leeftijd; dat werd zij op 12 februari 1993. Omdat het huis toen echt zonder kinderen was, had ik wel last van het ‘empty nest syndrome’. Je moet je leven wat anders in gaan richten met alleen je vrouw naast je. Anderzijds hadden we nu wel meer tijd voor elkaar en de paarden. Elzelien had een andere schooltijd doorlopen dan haar grote broer. Na de lagere school ging ze naar het Erasmus lyceum – de school waar Maarten op had gezeten –. Ze bleef zitten in de eerste klas en ging naar de MAVO van het Canisius. Na 4 jaar haalde ze daar glansrijk het eindexamen. Gloriërend kon ze nu alsnog naar het Erasmus om HAVO te doen. Dat eindexamen haalde ze een jaar later eveneens met vlag en wimpel. Nu wilde ze graag ook nog VWO halen. Op het Erasmus zou dat nog 2 jaar gaan kosten. Op het Thorbecke kon het in één jaar. Dat deed ze dus. Ze had een uitgesproken talenpakket genomen en tekenen, dingen waar ze heel goed in was. Haar tekeningen voor het eindexamen werden geselecteerd voor een tentoonstelling in Almelo.
Vervolgens ging ze in Utrecht rechten studeren, hetgeen toch niet haar favoriete studie bleek te zijn. Met haar grote gevoel voor talen is ze toen Spaans gaan studeren, eveneens in Utrecht. Als snel had ze haar kandidaats. Ze had geen interesse in een studentenvereniging, maar had een leuk clubje vriendinnen en woonde achtereenvolgens op verschillende studentenkamers. Na haar kandidaats Spaans ging ze door in Nijmegen met de combinatie Spaans en bedrijfscommunicatie. Ze bleef in de gezellige Domstad wonen. Zonder problemen behaalt ze haar doctoraal in 1999. In een opwelling solliciteerde ze bij de KLM als stewardess, en werd daar prompt aangenomen. Ze vond het werk leuk en deed het goed. Na verloop van tijd ontmoette ze Harold van Rijswijk, die piloot was bij de KLM, eerst op een Boeing, later op een Airbus. Ze gingen samenwonen in een appartement in Haarlem en kochten later een leuk huis aan de Regentesselaan, eveneens in Haarlem.
Elzelien is stewardess, lerares Spaans, moeder en af en toe fotomodel. In 2012 hing ze bij Dirx aan het plafond en stond ze op de reclamefolder.
Op een zondag in 2006 belt ze me thuis op. “Pappa, ik heb buikpijn. Ik moet morgen naar Japan en ben dan een week weg. Nu houd ik het nog wel uit, maar ik ben bang dat het daarginds misschien erger wordt. En dan? Wat zal ik doen?” Ik belde de dienstdoende gynaecoloog in mijn eigen ziekenhuis en Elzelien kwam spoorslags met de trein van Haarlem naar Almelo. De gynaecoloog verrichtte een echografie: alles was prima in orde en opgelucht spoorde ze terug naar Haarlem om de volgende dag naar Japan te vliegen voor haar werk. De klachten waren over. Alles ging prima tot een maand later. Haar man was weg voor zijn werk en zijn broer Arjen – die ook piloot is, maar in Frankrijk woont – logeerde bij haar. Ze gingen wat eten in een restaurant. Elzelien kreeg op het toilet ineens weer hevige buikpijn en werd duizelig. Ze zijn snel naar huis gegaan en zij naar bed. Daar werd de buikpijn steeds erger.
81
HOOFDSTUK 3
Ze wou opstaan om Arjen te halen, maar was zo duizelig dat ze omviel zodra ze overeind kwam. Ze slaagde erin haar mobieltje te pakken en Arjen op de verdieping boven te bellen. Gelukkig had Arjen zijn mobiel aan staan. Hij belde een ambulance. In het Haarlemse ziekenhuis meteen operatie: het was een gebarsten buitenbaarmoederlijke zwangerschap van 7 weken. Er zat een liter bloed in haar buik en één eileider moest worden opgeofferd. Vervolgens lukte het niet om weer zwanger te worden. Na beraad en overleg met gynaecologen werd afgesproken het een jaar aan te kijken. En warempel: exact na een jaar kondigde haar eerste kleine zich aan. Echter was het einde van de ellende nog niet bereikt. Op 2 november begonnen de weeën. Op zaterdag 3 november vorderde het niet en hielden de weeën op. Er was in Haarlem echter wegens drukte geen operatiekamer en geen gynaecoloog beschikbaar. De zaterdagnacht werd overbrugd met morfine en op zondag 4 november 2008 werd een succesvolle keizersnee verricht en werd Philip geboren. Na een miskraam volgde Sofie op 12 maart 2010. We waren nu opa en oma van 5 schatten van kleinkinderen!
82
Julia, Jet en Jan van Maarten en Lotje in 2009 in Egypte.
Onze twee kinderen Elzelien en Maarten in 2009.
Sofie en Philip van Elzelien en Harold in 2012.
Alle kinderen en kleinkinderen in 2009: Jet bij Maarten op schoot, Jolien, Harold met Philip, ik, Elzelien, Lotje met Julia en Jan. Sofie bestond nog niet.
Jet, Julia, Philip en Jan bij de begrafenis van hun oma in Kralingen op 1 juli 2012, dezelfde dag dat we ons afscheidsdiner met de Maatschap zouden hebben in Carelshaven, Delden.
Paardensport
Het einde van mijn actieve ruiter carrière (1965-2000): Vanaf 1965 waren Jolien en ik intensief bezig met paardrijden en wedstrijden. We leidden vijf paarden op tot Grand Prix de Dressage (Don Vasco, Löwencron, Wega, Hayko en Indica Dazzler). In diezelfde periode hebben we ook nog vijf paarden tot Prix St. George opgeleid (Bataille des Fleurs, Wilma, Tartuffe, Don Perignon, Ilselieneke). Door diverse redenen (gebrek aan kennis of aanleg, kanker, psychiatrie, verkoop) hebben zij het allerhoogste in de dressuur niet gehaald. In die 35 jaar zijn we er samen, en met veel inzet, enthousiasme en goede begeleiding, wel in geslaagd, de enorm stijgende lijn van de Nederlandse dressuur bij te houden. In 1968 werden we met Don Vasco Nederlands Kampioen, in 1969 Ruiter van het Jaar, in 1972 namen we met Löwencron deel aan de Olympische Spelen in München en in 1974 aan het EK in Kopenhagen. Met beide paarden maakten we steevast deel uit van het Nederlandse A-team.
Wega had na haar basis opleiding van 1983-1985, de ideale carrière van 1985-1992, met 300 wedstrijden, waarvan 100 overwinningen en 150 placeringen. In 1986 werd ze Nederlands Kampioen Z, in 1987 Ned. Kampioen ZZ, in 1988 derde in het NK Prix St. George en in 1989 zevende in het Ned. Kampioenschap Grand Prix. Sindsdien reden we veel internationale wedstrijden in Nederland, Duitsland, Engeland, België en Frankrijk. We maakten deel uit van het Nederlandse B-team. Na Wega’s verkoop naar de VS, kwamen er drie nieuwe paarden. Ilselieneke werd regionaal kampioen Z in 1996 en werd toen verkocht naar Duitsland. Indica Dazzler liep 80 Z-proeven, waarvan ze er 50 won, en werd 6e in het Z-kampioenschap van de NBVR 1994. Daarna liep ze van 1996-1998 50 Prix St George en vanaf 1998 20 x de Grand Prix. Hayko liep van 1994 en 1995 succesvol Z. Na een wedstrijdloze trainingsperiode begon hij in 1997 aan de Grand Prix. Die liep hij 35 keer. Met Hayko en Indica Dazzler maakte ik vanaf 1998 weer deel uit van Nederlandse B-teams en ging naar buitenlandse wedstrijden. Hoogtepunt was een tournee door Engeland in 2000 langs Stubbing Court en Hickstead, samen met Patricia Callaghan, Leida Strijk, Willem Jan Schotte, Seth Bosman en anderen. Ook was er een veelbelovend Young Riders team, dat we hebben begeleid. Hayko en Indica haalden mooie scores in de Grand Prix. Hayko in Hickstead zelfs 64%, waarmee hij het Nederlandse team aan een derde plaats in de landenwedstrijd hielp.
Boven: Indica Dazzler en Hayko presteerden zeer goed tijdens hun afscheidstournee in Stubbing Court en Hickstead. Tevreden staan ze uit te rusten in hun stal in Hickstead. Onder: De paarden waren nu zo goed afgericht, dat mijn bijna 80-jarige moeder in dameszadel een pas de deux op Grand Prix niveau op Hayko, samen met mij op Indica kon geven als shownummer tijdens het NBVR kampioenschap 2000 in Kootwijk.
De paarden waren nu resp. 11 en 12 jaar oud. Ze waren nu veel waard, en nog gezond en soepel, maar over een paar jaar zou dat veranderen. Voor mij zelf gold hetzelfde; ik was 53, sterk, soepel en gezond, maar te oud om nog weer nieuwe paarden op te leiden, waarmee ik over 5 jaar dan ook weer Grand Prix wedstrijden zou rijden. Ik nam dus het moeilijke besluit om er nu – op het hoogtepunt van mijn carrière en die van mijn paarden – definitief mee op te houden. Ik zette beide paarden te koop. Hayko was een lief paard, die met je mee dacht en heel eenvoudig te rijden was. Al snel lukte het hem te verkopen via Matty Marissink, een deskundige handelaar in toppaarden in De Wijk, met veel internationale contacten.
83
HOOFDSTUK 3
Er kwam regelmatig een Mexicaanse handelaar bij haar langs met een boodschappenlijstje. Dit keer stond daar o.a. op: een ervaren dressuurpaard voor een onervaren ruiter, mag wat kosten. Het ideale profiel bij Hayko. Binnen een uur waren we het eens. Hij werd veterinair gekeurd en uitstekend bevonden. Op 11 sept. 2001 brachten we hem naar Schiphol voor transport naar Mexico. Diezelfde avond zagen we op TV, hoe twee vliegtuigen de Twin Towers in New York binnen vlogen. De volgende dag werden we gebeld, dat we Hayko weer konden ophalen, omdat de vlucht niet door was gegaan. Drie dagen later mochten we hem opnieuw brengen. Het verging Hayko uitstekend. Zijn nieuwe eigenaar, Omar Zayrik, hadden we nooit ontmoet, maar hij schreef ons regelmatig laaiend enthousiaste e-mails: “Ik kan helemaal niet rijden, maar Hayko doet alles perfect! Wat is hij toch knap en lief!”. Ik schreef me in voor het Wereldcongres Radiologie in Cancun, Mexico, in juli 2002 en sprak met Omar af, bij hem en Hayko in Mexico City langs te gaan. Echter zou ons eerste kleinkind – van Maarten en Lotje – in juni worden geboren, en dat liep uit. Toen het kindje er half juni nog niet was, hebben we de Mexicaanse reis afgezegd. Tenslotte werd het kindje geboren op 9 juli, toen we de Internationale Military van Breda aan het jureren waren. Meteen die avond zijn we de boreling gaan bekijken in het ziekenhuis te Delft. Het was een prachtige en gezonde jongen: Jan. Moeder Lotje maakte het prima, en Maarten en wij en iedereen was overgelukkig. Omar hebben we nooit ontmoet en Hayko nooit meer gezien. Wel kregen we ieder jaar weer leuke mails, dat Hayko het fantastisch deed, hoog eindigde in het Mexicaanse kampioenschap en ze naar de Central American Games en de panAmerikaanse Spelen gingen, waar ze individueel en met het Mexicaanse team mooie resultaten boekten. Het bleef allemaal op Prix St. George niveau, terwijl Hayko’s grote expertise gelegen was in de Grand Prix met de piaffe en passage. Ik schreef dat aan Omar, maar in Midden Amerika werd geen Grand Prix gereden. Tijdens een internationale wedstrijd in Venezuela in 2007 haalde Hayko weer een hoge score, maar ’s avonds kreeg hij koliek, doordat zijn darm in de knoop raakte. Een spoedoperatie mocht niet meer baten en hij overleed op 17-jarige leeftijd. Omar was diep bedroefd en belde me huilend op.
84
Ook Indica zette ik te koop, maar met haar verliep het heel anders. De merrie Indica had een volledig ander karakter dan de ruin Hayko. Zij was een moeilijke en gevoelige dame met humeurtjes. Ik kreeg enkele malen aspirant kopers, meestal Amerikanen.
We maakten een afspraak bij ons thuis. De familie kwam dan een uur te laat, stampte ons erf op zonder goede dag te zeggen, en bekeek de keurig gepoetste en opgezadelde Indica. De meegekomen beroepsinstructeur had de sporen al aan en karwats in de hand en besteeg Indica. Indica was een Grand Prix paard, dus meteen gingen de sporen erin, om te zien of de pirouettes, piaffe en passage lukten. Indica schrok zich een hoedje, bokte wat en wilde dan niet meer lopen. Na vijf kopers hebben we het opgegeven en hebben we haar zelf gehouden. Ze heeft drie kinderen gekregen: in 2003 Wuppie (V: Ronaldo), in 20075 Bommel (V: Flemingh) en in 2007 Chica (V: Oscar). Ik ben haar tot haar 22e blijven rijden, maar toen ze daarbij een keer struikelde en over me heen rolde, ben ik ermee gestopt. Nu is ze 24, loopt in de wei en is nog steeds gezond.
Hoofdstuk 3B: JUREREN.
De zwakste schakel in de hippische dressuursport is het feit dat de beoordeling van de prestaties subjectief blijft, hoe nauwkeurig de normen ook vastgelegd zijn en hoe grondig de jury ook geschoold is. (stelling 14 van mijn proefschrift, 1982). Hippische wedstrijden worden gedaan door ruiters en paarden, maar zijn onmogelijk als er niet een goede infrastructuur is, en juryleden, officials, sponsoren. Er is een terrein of overdekte accommodatie nodig. Alles moet lang en goed worden voorbereid. Er is veel geld nodig; de entreegelden zijn veelal ontoereikend, sponsors zijn onontbeerlijk. Verder zijn er veel officials nodig: organisatoren, administrateurs, stewards, dierenartsen, humane artsen, parcoursbouwers en – ontwerpers, technisch gedelegeerden en juryleden. Die juryleden zijn van cruciaal belang, want die bepalen welke ruiters en paarden het goed doen en wie minder goed. Bij springen moeten ze de reglementen uitstekend kennen en de springfouten vaststellen. Dressuur jureren: In de dressuur moeten de juryleden hoog gekwalificeerd zijn, veel verstand van dressuur rijden hebben en het – bij voorkeur - zelf jaren hebben gedaan. Het is een zware taak, die urenlange concentratie vergt en verregaande onpartijdigheid. Je moet je distantiëren van de naam van een beroemde ruiter, van eerdere resultaten en van persoonlijke sympathie of antipathie van ruiters of paarden. Alle juryleden zijn vrijwilligers die het tegen onkostenvergoeding doen. Waarom doen ze het dan? Omdat ze van dressuur houden en met
Paardensport
hun commentaar hopen de ruiters te helpen om fouten te verbeteren en het niveau van de dressuur te verhogen. Net als een voetbalscheidsrechter moet een dressuurjury de hele verrichting van seconde tot seconde volgen en – bijv. bij een Grand Prix 40 cijfers in 8 minuten geven (ongeveer 1 cijfer per 12 seconden) en dat gedurende enkele uren, met af en toe een kwartier of half uur pauze. Dat is een groot verschil met het publiek dat alleen een globale totaal indruk krijgt, de heel goede of heel slechte dingen onthoudt en tijdens iedere proef wel gedurende enkele van de 40 onderdelen even opzij kijkt of kletst. De dressuur is opgebouwd in niveaus: de basissport omvat B (beginners), L (licht), M (midden) en Z (zwaar). In de loop van deze basissport gaat men van het eenvoudige werk naar scherpere wendingen, kleinere voltes, meer verzameling, moeilijkere overgangen, zijgangen zoals schouderbinnenwaarts, travers en appuyeren, contragalop en vliegende galopwisselingen. Er bestaat een promotiesysteem voor ruiters en paarden: per wedstrijd kan men 1 of 2 of zelfs 3 winstpunten krijgen; nul, of verliespunten zijn ook mogelijk. Na een aantal winstpunten mag men door naar een hogere klasse. Bij de juryleden bestaat een vergelijkbaar systeem: ze moeten cursus volgen, enkele jaren jureren en als dat goed gaat, mogen ze door naar een hogere klasse. Daarnaast blijft de verplichting van enkele keren per jaar cursus lopen. Na de basis volgt de ZZL (zeer zwaar, lichte klasse), waarin de verzameling nog meer wordt, de galop pirouettes aan bod komen en de vliegende galopwissels uitgebreider worden gevraagd. Tegenwoordig kan men deze tussenklasse – om de moeilijke overgang van regionale naar nationale sport te vergemakkelijken - zowel bij de basissport rijden als bij de eerst hogere klasse: de Subtop. De Subtop omvat de ZZL, ZZZ, de Prix St. George en Intermediaire 1. Hier worden nog hogere eisen aan de verzameling, de zijgangen, overgangen en pirouettes gesteld en komen de vliegende galopwissels om de vier, drie en twee pas aan bod. Hierna komt de overgang van Prix St. George (Subtop) naar Grand Prix (Topsport). Uit eigen ervaring weet ik dat deze overgang veruit de moeilijkste is. Niet alleen moet het paard met de grootste precisie en met veel plezier al die mooie en moeilijke dingen doen, die hij tot dusver samen met zijn ruiter heeft geleerd, maar nu worden ook de aller-moeilijkste oefeningen gevraagd: de piaffe (draf op de plaats), de passage (zweefdraf), de overgangen tussen deze twee gangen, en de vliegende galopchangementen om de pas.
Dit is de Topdressuur, bestaande uit Intermediaire II, Grand Prix de Dressage, en de Kür. De Kür is een vrije proef met verplichte onderdelen, die de ruiter zelf kan samenstellen en daarbij passende muziek moet kiezen. Een enorme klus, die maanden kost. Ook erg moeilijk voor een jury om te beoordelen. Trouwens mogen ruiters ook een Kür samenstellen en rijden op lagere niveaus. Mijn jurycarrière dressuur: Na het vertrek van mijn eerste twee lievelingspaarden, Don Vasco en Löwencron, liet ik me overhalen, om af en toe te gaan jureren. Het was leuk en interessant, maar eigenlijk vond ik het trainen van mijn nieuwe paarden Tartuffe en Don Perignon leuker. Het jureren was moeilijk en zwaar werk, maar ging me goed af. Ook toen mijn intensieve training van Wega in 1983 begon, en in 1985 ons wedstrijdschema met haar begon, bleef ik regelmatig jureren. Dat werd niet anders, toen de drukke periode met Wega naadloos overging in die met Hayko en Indica (en Ilselieneke). Ik was al snel opgeklommen naar jury op Grand Prix niveau. Op Subtop niveau jureert men met 2 juryleden, die onafhankelijk van elkaar de cijfers geven. Die cijfers moeten dan maar met elkaar overeen komen. Achteraf veranderen kan niet meer. Op Grand Prix niveau zit men met 3 of 5 juryleden. Tegenwoordig zelfs met 7. Rond 1995 werd ik ook internationaal jury en volgde ik regelmatig internationale jurycursussen, maar ik kwam weinig aan de praktijk toe, omdat de FEI (Internationale Federatie) verbiedt dat een ruiter in hetzelfde jaar internationaal wedstrijden rijdt én jureert. Tot 2000 reed ik veel internationale wedstrijden en mocht dus niet jureren. Toen ik in 2000 mijn laatste internationale wedstrijden met Hayko en Indica reed, had ik dus eigenlijk voldoende tijd om meer te gaan jureren. Echter wisten organisaties over de hele wereld, dat ik zelf ruiter was en daarom niet mocht jureren. Je moet minstens vijf internationale wedstrijden per jaar jureren om je registratie als jury te houden, en die haalde ik niet, omdat ik nooit werd gevraagd. Ik had er ook niet zo’n behoefte aan, want ik reed thuis in mijn nieuwe rijbaan, ik was heel druk met mijn radiologie, ik had een managementbaan bij de KNHS als voorzitter van de Topsport Commissie Dressuur, en vooral raakte ik steeds drukker met mijn internationale jureren voor Military. In 2005 zei ik dus mijn internationale dressuur jurylidmaatschap af, en concentreerde me op het jureren van subtop en nationale Grand Prix, en vooral op mijn internationale military jureren en vele andere bezigheden.
85
HOOFDSTUK 3
86
Mijn jurycarrière Military (three day event): Mijn oudste roots in de paardensport lagen niet in de dressuur, maar in voltige, springen en cross country (met Bataille en Don Vasco). Military oftewel three day event is de meest allround paardensport. De wedstrijden omvatten drie onderdelen: dressuur (algemene ontwikkeling en gehoorzaamheid), cross country (uithoudingsvermogen en moed om over natuurlijke hindernissen te springen) en springen (bewijs dat het paard de derde dag nog fit en gezond is). Deze 3 day event is in Engeland, Australië, Nieuw Zeeland, Duitsland, Frankrijk en Italië zeer populair en wordt door duizenden ruiters beoefend. In Nederland was het heel vroeger een belangrijke sport met gouden medailles van Pahud de Mortange en Schummelketel tijdens de OS in 1932 en 1936. Nu was het een kleine sport, met enkele fanatieke voortrekkers, zoals Daddy Stibbe en Karel Denneboom. Daddy’s zoon Eddy Stibbe was samen met mij deelnemer in München in 1972. Karel was – met o.a. Hans Brugman - een van de oprichters van de internationale military Boekelo. Daddy en Karel bestookten me jarenlang met de vraag of ik military wilde gaan jureren. Ik zei steevast nee. Want ik was razend druk met de africhting van mijn paarden en met hun dressuurwedstrijden en daarnaast jureerde ik al veel dressuur. Geen tijd voor ook nog ander jureren daarnaast. Rond 1990 heb ik toch toegegeven, en daar heb ik nooit spijt van gehad! Military jureren is zeer allround en de jury moet zijn hippische, sportieve en veterinaire talenten in alle opzichten ontplooien en gebruiken. Daags tevoren keur je als jury – samen met de parcoursontwerper, de technisch gedelegeerde, enz. - de cross country hindernissen. Voldoen ze aan de standaard en hoogte? Zijn ze veilig en eerlijk? Dan moet je – samen met de veterinair - de gezondheid van de paarden beoordelen. Op de eerste dag (hoewel vaak 2 of 3 dagen, omdat er vaak meer dan honderd deelnemers zijn) het beoordelen van de dressuur. Vrijwel hetzelfde als gespecialiseerde dressuur, hoewel makkelijker. De proef is korter, de paarden zijn minder gespecialiseerd en de spreiding tussen de prestaties groter. Er zijn slechte en zeer goede proeven en een grote middenmoot. Op de ‘tweede’ dag houdt de jury supervisie over de cross country, die verder wordt beoordeeld door jury’s bij iedere hindernis, talrijke stewards, dierenartsen en een heel administratief controlecentrum. Hierin speelt de organisatie een grote rol. Op de ‘derde’ dag is nog een laatste veterinaire controle, beoordeling van de springhindernissen en van de springfouten daarop. De jury moet het omvangrijke reglement kennen en supervisie houden over alles.
Vanaf de 90’er jaren heb ik veel internationale military’s gejureerd. De eerste jaren vaak in Breda en in het Engelse Blenheim Palace (residentie van de Graaf van Marlborough, waar Churchill vroeger ook woonde). Triest was 1997 toen we op weg naar Blenheim te horen kregen dat prinses Diana was verongelukt. Bij aankomst vroeg men of we een dag langer konden blijven. Op zaterdag werd de wedstrijd onderbroken vanwege de begrafenis en bekeken we met onze gastheer en vrouw op TV de eredienst met het prachtige lied van Elton John. De wedstrijd duurde nu een dag langer en was pas klaar op maandagavond. In een ander jaar had ik eveneens een boeiende ervaring in Blenheim: naast de wedstrijden was er altijd een groot shopping village en een aantal shows. Dat jaar was één van die shows een ‘master class’, waar Jenny Loriston Clark acht paarden mee nam, die door vrijwilligers mochten worden gereden, met aanwijzingen via de microfoon door haar. De deelnemers aan de military mochten zich inschrijven voor deze clinic. Ik kende Jenny goed en zag, dat ze ook haar tophengst Catherston Dazzler zou mee brengen. Dat was de vader van mijn Indica Dazzler! Ik vroeg aan de organisatie, of ook juryleden mee mochten doen aan de master class. Ze waren verbaasd en zeer verheugd. Het was een belevenis. Catherston had imposante gangen, was zeer actief en heel licht aan hulpen. Hij maakte prachtige zijgangen, fantastisch uitstrekken, soepele overgangen. De galoppirouettes waren subliem. Maar toen ik de vliegende galopwissels wilde doen, ontstond er even kortsluiting. Mijn merrie Indica – zijn dochter – had de wissels wat moeizaam geleerd. Na enkele weken had ze het wel door, maar we hadden ons samen gewend aan erg duidelijke aanwijzingen voor die wissels om de 4 en 3 en 2 pas. Arme pappa Catherston raakte in paniek, toen hij de duidelijke hulpen kreeg, die ik altijd aan zijn dochter gaf. Ik had het meteen door en minimaliseerde mijn hulpen. Daarna sprong hij alle series op minimale wisselingen in mijn gewicht en de druk van mijn been. Toen kwam nog het hoge school werk aan de beurt: de piaffe en passage: ik wist inmiddels dat Catherston heel gevoelig was. Ik verzamelde en activeerde de stap, ging iets zwaarder zitten, legde mijn benen iets meer aan, gaf twee klopjes met de kuit en nam terzelfder tijd de teugel iets strakker bij goede aanleuning en oprichting. Het wonder voltrok zich: Catherston begon te dansen op de plaats: piaffe! Ik verhoogde de druk van mijn benen wat en opende mijn hand een beetje: perfecte overgang naar een mooie passage. Het was een belevenis op een toppaard! De hulpen zijn hetzelfde bij ieder paard, maar er zijn nuances in aard en sterkte, afhankelijk van de gevoeligheid en opleiding van het paard en de kundigheid en opleiding van de ruiter.
Paardensport
Ik jureerde talrijke wedstrijden, in Engeland, Ierland, Schotland, Duitsland, België, Frankrijk, Italië, Belarus; en natuurlijk in Nederland, o.a. enkele keren de prachtige military Boekelo, waar we vanaf 1970 vaak met de kinderen kwamen. Meestal vergezelde Jolien me naar de wedstrijden. Maar soms niet naar Duitsland. Dat is een echte mannen maatschappij. Ze zijn even beleefd naar een dame, maar willen daarna toch met mannen broeders onderling zijn. Ook in Rusland ging ze niet altijd mee: daar sprak niemand Engels, soms wel Duits. Je was dus afhankelijk van vertalers, die Engels of Duits spraken. Ook gingen we naar Australië, waar we twee weken jureerden met een groep Australische juryleden o.l.v. mij en een Deen, Frederic Obel, een gentleman en eigenaar van een grote sigarenfabriek. De eerste week jureerden we eventing, de tweede week dressuur. Dat waren twee interessante en gezellige weken. Het waren de Asian Pacific Games, waar ruiters uit Australië, Nieuw Zeeland, Nieuw Guinea, Indonesië, Philippijnen, Singapore, enz. mee deden. Indrukwekkend was de opening met het prachtige gedicht “the man from snowy river” door een Australische acteur en daarna didgeridoo blazen door Aboriginals. De trainer van de Indonesiërs bleek onze oude vriend Tony Uytendaal te zijn, die in de 70er jaren naar Australië was geëmigreerd en we sindsdien uit het oog waren verloren. Hij had in Australië een prachtige hippische carrière opgebouwd. We bivakkeerden met al die juryleden twee weken lang op eenvoudige kamers in een motel, en organiseerden er zelf af en toe wat leuks, zoals een oesteravond. Maar ook hadden de Australasian Championships prachtige ontvangsten en feestavonden. Op één van die avonden was er een wilde disco en een wedstrijd ‘mechanical bull riding’. Tot groot vermaak van de ruiters deed ik mee aan een onstuimige rit op die mechanische stier en hield het ruim een minuut vol erop te blijven zitten, voordat ik er met een grote klap af vloog. Groot applaus. Na afloop van het jureren maakten we een treinreis van twee weken door Australië, maar daar is het continent eigenlijk te groot voor. We hebben alleen de zuidoost hoek kunnen doen. Het was fantastisch, met bezoek aan Sidney, en een tocht door de Outback naar Broken Hill. Voorts gingen we enkele malen naar de VS en een keer naar Canada. Ook jureerde ik enkele EK’s en de Amerikaanse Continental Championships van Young Riders, junioren en pony’s in Colorado. In 2002 werd ik gevraagd om zitting te nemen in de opleidingscommissie van de FEI voor internationale juryleden. Gedurende vijf jaar heb ik cursussen
gegeven in o.a. Duitsland, Polen en Rusland. Bijzonder waren de cursus in Zuid Afrika, waar in 2004 de ‘FEImethode’ moest worden opgezet, en de grote cursus tijdens het EK in Rome in 2007. Voorts bekleedde ik van 2002-2006 de functie van voorzitter van de TCD (Topsport Commissie Dressuur). Deze commissie van 3 man moest gevraagd en ongevraagd de KNHS adviseren op het gebied van de topsport. Het was een slecht omschreven en moeilijke taak, waarin ik veel werk heb verzet. Met Jolien ben ik 4 jaar lang (op eigen kosten) naar alle EK’s van Junioren en Young Riders geweest (Frankrijk, Denemarken, Italië), en naar de EK’s en WK’s van de senioren (Hickstead en Hagen) en zelfs de OS in Athene. Echter als er problemen waren, had je te weinig volmacht en taakomschrijving. Het was leuk en interessant, maar na 4 jaar ben ik ermee opgehouden. November 2012: Ik heb nog twee paarden thuis staan: de 25 jaar oude Indica (de achterste) en 8 jaar oude Wila, die regelmatig bereden wordt door mij en door Rachel, een veterinair assistente. We verbranden nu de medische administratie van het RZT (Regionaal Ziekenfonds Twente) 1988-1992. Tot 1988 administreerde Joke van Zuilekom de betalingen van de privé patiënten voor ons en het ziekenhuis met het RZT voor de ziekenfondspatiënten. Echter ontstonden er grote spanningen met de overheid over de tarieven, resulterend in het vijf partijen akkoord. We namen het heft in eigen hand, en gingen zelf de rekeningen naar de ziekenfondspatiënten sturen. Onze vrouwen en de vrouwen van assistenten zaten dagen lang enveloppen te vullen en plakken. Zo hadden Jolien, Diens, Sjoukje, Joyce, Ingeborg Fick, enz. vermoeiende maar gezellige dagen. Bij mijn pensionering tref ik deze oude administratie op zolder aan en verbrand hem; aanvankelijk tot schrik, later tot nieuwsgierigheid van de paarden. Op de achtergrond de stapmolen en de boerderij ‘de Schreeuwerd’ van Oosterveld, van wie we in 1988 het land kochten.
87
HOOFDSTUK 4
4A: Curriculum Vitae Cornelis Johannes Lieuwe Riemer Vellenga 16-02-1947: geboren in Den Haag. 1949: verhuizing naar Rotterdam; lagere school en Gymnasium Erasmianum. 1964-1972: studie medicijnen in Leiden. 1969: getrouwd met Jolien Kaptein in Leiden, 2 kinderen: Maarten 1969 en Elzelien 1974. 1972-’73: militaire dienst in Den Haag. 1973: waarnemingen huisartspraktijken. 1973-’77: specialisatie radiodiagnostiek, inclusief nucleaire geneeskunde en C-diploma. 1977-’78: junior staflid nucleaire geneeskunde Academisch Ziekenhuis Leiden. 1978-2012: radioloog Almelo, later ZGT (Ziekenhuisgroep Twente). 1982: promotie AZ Leiden: bone scintigraphy and radiology in Paget’s disease. 1978-1999: tevens deelspecialist nucleaire geneeskunde Almelo en in de jaren ’80 enkele jaren lid Bestuur Ned. Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde. 1988-1991: vicevoorzitter c.q. voorzitter medische staf Twenteborg Ziekenhuis. 1990-1993: eerste secretaris van de Ned. Vereniging voor Radiologie. 1982-2012: organisator refereeravonden Almelo. 1992-2006: waarnemend opleider c.q. opleider radiologie in Almelo. 1994-2000: Lid Concilium Radiologicum. 1992-1995: lid commissie 100 jarige ontdekking röntgenstraling. 1997-2001: lid eeuwfeest commissie NVvR. 1998-2001: lid redactie eeuwboek NVvR. 1995-heden: coördinator van de Historische Commissie van de NVvR.
88
Publicaties: 5 boeken, o.a. proefschrift ‘Bone scintigraphy in Paget’s disease (1982); redactie eeuwboek van de NVvR ‘Van röntgenoloog naar radioloog’ (2001); ‘De geschiedenis van de radiologie in Almelo’ (2002); ‘liber amicorum voor Jop Rethmeier’ (2003). 5 kleine boeken (brochures), o.a. ‘De Heerensociëteit Tot Nut en Vermaak te Almelo, 1993-2001’ (2001), ‘Anneke Vellenga, 80 jaar jong!’ (2001), ‘De Topsportcommissie Dressuur’ (2005), ’Pap, vertel eens!’ (‘invulboek’ 2009), ‘Liber amicorum voor Kick Bendel’ (2010), ‘Herinneringen van Kees Vellenga, radioloog te Almelo 1978-2012, een prentenboek’ (2012). 12 boekhoofdstukken, o.a. in het boek over de dunne darm door Sellink (1977), in meerdere boeken over de ziekte van Paget en over botscintigrafie en longscintigrafie in de jaren ‘80, meerdere
hoofdstukken in het Eeuwboek van de NVvR in 2001, een hoofdstuk in het Jaarboek voor de huisarts (2010). 25 wetenschappelijke publicaties, o.a. over gastroenterologie, skeletradiologie, scintigrafie en veel case reports, vaak samen met assistenten in opleiding. 30 wetenschappelijke voordrachten, o.a. op de radiologendagen, maar ook bij internationale congressen. 25 artikelen van historische of algemeen radiologische aard of opiniërende aard voor MemoRad. 2 verzamel albums van artikelen in MemoRad: ‘Het Historisch hoekje van MemRad 1995-2009’, en idem ‘2009-2012’. Hippische activiteiten, samen met Jolien Kaptein: 1964-1967:lokale carrière springen en samengestelde wedstrijden in Zuid Holland. 1965-2000: opleiding van vijf paarden tot Grand Prix de Dressage en vijf paarden tot Prix St. George. 1965-2000: ongeveer 1200 wedstrijden met deze paarden. 1968: Nederlands Kampioen. 1969: Ruiter van het Jaar. 1972: Olympische Spelen München. 1974: EK Kopenhagen. 1968-1975: A-team dressuur Nederland. 1988-2000: B-team dressuur Nederland. 1980-1985: lid bestuur vereniging van dressuurruiters. 1979-1990: bestuurslid Twensche Jachtvereniging. 1980-heden: jury dressuur tot Grand Prix (tot 2005 ook internationaal). 1990-heden: internationaal jury military (three day event). 2001-2006: voorzitter Topsport Commissie Dressuur. 2002-2007: opleidingscommissie van de FEI voor eventing juryleden. Niet-radiologische activiteiten: 1993-2001: Voorzitter Herensociëteit Almelo. Vanaf 2011: Lid Raad van Toezicht Rugpoli Delden. Vanaf 2012: Voorzitter Bestuur Stadsmuseum Almelo. Sport en hobby’s: - Schaatsen, o.a. Elfstedentocht 1995 en 1996, Elfmerentocht 1997. - Skiën, ook buiten de piste. - Fotograferen en filmen. - Reizen. Gezin: Sinds 1969 getrouwd met Jolien Kaptein (43 jaar). Maarten (1969) en Lotje met Jan (2002), Julia (2005) en Jet (2007). Elzelien (1974) en Harold met Philip (2007) en Sofie (2010).
Mijn leven
4B: Het prentenboek van mijn wederwaardigheden met de Maatschap en enkele hoogte- en dieptepunten in mijn leven. Congres Anaheim, 1978. In 1978 bracht ik nog een jaar door als junior staflid op nucleaire geneeskunde in Leiden en was daar druk met mijn proefschrift. Ernest Pauwels, hoofd NG en mijn promotor, had een actief clubje van promovendi: Pieter de Graaf (interne), Carl Koch (rad) en mij. We reisden met onze voordrachten de hele wereld af. O.a. naar het jaarcongres van de SNM in Anaheim.
Toneel spelen. In de zomer 1978 verhuisden we naar Almelo. We stortten ons in het sociale leven: twee kinderen op school, een hond, een paard en de Ronde Tafel. Jolien werd lid van de ouderraad van school en kon haar grote acteertalent botvieren bij de toneelvereniging ‘Achter het Katoenen Gordijn’. Jaar in, jaar uit speelde ze mooie rollen in de jaarlijkse uitvoering o.l.v. regisseurs als Erik Breuning ten Cate en Ad Hoeymans. Medespelers waren o.a. Jop Rethmeier, Nol Simons, Hans Steffelaar, Dick Buys, Diek Boeke, Hans Kolfschoten, Marius van de Noorda, Poem Derks. Tweemaal speelde ook onze zoon Maarten mee (eenmaal in de Gijsbreght van Aemstel, als Venerik).
1978 Californië was een belevenis! Met Carl Koch, Ernest en de zeer lange Pieter de Graaf (interne) hielden we voordrachten. We hadden een fantastische tijd met Ernest, Pieter, Carl en zijn vriendin Carla in Huntington Beach! Pieter was zeer lang, maar de bijna even lange Ernest maakt zich op weg naar het congresgebouw voor de grap nog korter dan ik.
Lange Piet houdt zijn succesvolle voordracht over longscintigrafie bij nierinsufficiëntie.
Dan ben ik aan de beurt: botscintigrafie bij de ziekte van Paget. De doorbraak in een tijdloos verhaal, dat zich enorm zou uitbreiden en later vele referenties zou opleveren.
In april 1980 spelen Jolien en Jop de hoofdrollen in het blijspel van Ayckbourne ‘Living together’. Ze zijn een verliefd echtpaar, waarvan de man af en toe een slippertje maakt. Prachtig spelen ze haat en liefde, beurtelings ruzie en klappen en dan weer zoenen en samen ’s ochtends wakker worden, opgerold in een vloerkleed.
89
HOOFDSTUK 4
1980: congres Innsbruck Ik zat volop in de botscintigrafie en radiologie van de ziekte van Paget. Ik schreef veel artikelen en hield er talloze voordrachten over. Regelmatig samen met mijn vriend en copromotor Ernest Pauwels. We waren o.a. in Barcelona, Londen,Parijs, Brussel, Leuven, Budapest. Ditmaal bij de Europese NG Ver. in Innsbruck.
In september 1982 mag ik als jongste maat voor het eerst het Maatschapsdiner organiseren. Ik heb er reeds drie meegemaakt, en die waren zeer lux. Ik zet dus mijn beste beentje voor en denk tevens aan de veiligheid: we reizen in de VIP-bus van FC Twente op en neer naar de Echoput in Apeldoorn, natuurlijk in smoking.
Links:1980: Innsbruck. Rechts: Met Kees Hoefnagels, Peter Ell, Ernest en anderen in Barcelona.
Links: Nol als Heer Olivier, met pijp en spiegelbeeld, maar zonder Tom Poes. Rechts:Frans met Dorus en Gerda Thies.
1982: feestje afdeling. Het moet wel gezellig blijven. Dus af en toe een feestje. Ditmaal bij ons thuis in de garage.
Linksboven: Elzelien tapt. Rechtsboven: Maarten is diskjockey. Linksmidden: Hilly Andringa praat met Mieke en Herma. Rechtsmidden:Karin, Elly en Jeroen dansen.
Linksonder: Rob Kropholler danst met Mieke Beijer (wonend aan de Postweg, waar later Mayke IJland zou wonen; Mieke was echolaborant en ging later als applicatielaborant werken bij Toshiba: ‘miss Tossi’). Links dansen Carla en Alfred van NG.
90
Rechtsonder: Er is ook live muziek van Jos Heutink en de gastheer.
Maatschapsdiner in de Echoput 1982.
Mijn leven
Mijn proefschrift (gestart in 1975 in Leiden en 19781982 voortgezet in Almelo) nadert zijn voltooiing! Ik laat daarom dit keer het presenteren van de poster over aan mijn promotor.
Eindelijk is het klaar! Jolien komt met taart mij en de boeken afhalen. Juni 1982: SNM in Miami. Ernest Pauwels presenteert ditmaal onze poster.
Het proefschrift.
In september 1982 is het zover: mijn kritische promotor Olav Bijvoet heeft na jaren zijn fiat gegeven. Ernest heeft me al die jaren krachtig gesteund. De commissie met o.a. Ad van Voorthuisen, Jaap Mulder en prof. von Ronnen was meteen akkoord. Via Boudewijn Commandeur, een vriend uit de Leidse uitgeverijwereld kom ik terecht bij een drukkerij in Asten, Brabant. Het resultaat wordt in het kantoortje getoond.
De boeken worden ingeladen in onze Volvo.
Ik bivakkeer enkele dagen in Asten om het drukprocedé te begeleiden. Het is een belevenis: de katernen moeten worden ingedeeld, de inktkraantjes over tientallen banen per stuk bij geregeld. Een onbekende en uitdagende wereld voor mij!
91
HOOFDSTUK 4
De promotie. En dan komt de promotie op 14 november 1982 met de verdediging en alle begeleidende festiviteiten nog. Natuurlijk in stijl, met de koets.
Vervolgens per koets van de Breestraat naar het Rapenburg. Handtekening zetten op de muur van het ‘zweetkamertje’. En toen de verdediging in de kleine stampvolle Senaatskamer waar slechts 80 mensen in passen. Bij wijze van uitzondering mochten Maarten (13) en Elzelien (9) mee naar binnen en op de voorste rij zitten. De verdediging verliep van een leien dakje en na afloop had Elzelien haar boek ‘De Heksen’ van Roald Dahl bijna uit. ’s Avonds 24 nov. 1982 is het promotiediner natuurlijk in de Beukenhof in Oegstgeest, waar we ook onze verloving en bruiloft reeds vierden.
Ik begroet de koetsier. Achter mij mijn paranymfen: Leen Paul (net gepromoveerd internist en later hoogleraar transplantatiegeneeskunde in Calgary, Toronto en tenslotte Leiden) en mijn broer Hans.
92
Links: Mijn vader zwaait ons uit en Elzelien mag tot Sociëteit Minerva meerijden. Rechts: In Sociëteit Minerva gingen we gedrieën de lunch gebruiken. Ik bestelde een zalige zalm. De stokoude bijziende bediende Piet – met zijn dikke brillenglazen – serveerde ons. Ik kreeg mijn zalm merkwaardigerwijze met een dikke laag ketchup erover. Toen ik wat beter keek bleek het bloed te zijn; van Piet; hij had zich gesneden aan een gebroken glas. Ik heb het die arme Piet niet verteld. Ik kon sowieso geen hap door mijn keel krijgen.
Prof. von Ronnen is aanwezig en praat met Els van Voorthuisen. Links Ernest Pauwels.
Met Hans en Leen bereiken we langs wegomleggingen de Universiteit aan het Rapenburg. De laatste stelling (nr. 14) van mijn proefschrift luidde: Leiden dient er als Universiteitsstad met vele tradities zorg voor te dragen dat een promovendus per rijtuig het traject van Breestraat naar Academiegebouw zonder hindernissen kan afleggen.
Links mijn vader, tegenover hem mijn broer, prof. von Ronnen en Jolien’s moeder. Achter hen Emmy Mulder en Ad van Voorthuisen. Voorts waren ook Frans en Sjoukje Tuynman hier aanwezig.
Mijn leven
Waarneming Aruba. Ik had nu tijd voor andere zaken. Op Aruba was een probleem ontstaan. De radioloog aldaar was in dienstverband. Echografie was uitgevonden. Hij had dat geleerd en wilde het wel doen, maar wilde dan een hoger salaris hebben. De directie ontsloeg hem daarom, maar hij sleepte hen voor de rechter. Hangende de procedure kon geen nieuwe radioloog worden aangenomen. De voorzitter van de NVvR, Smeets, organiseerde daarom een roulerende waarneming van 4 weken. Almelo deed daaraan mee. In anciënniteit gingen we erheen, zonder dat het ons vakantie kostte. Nol ging als eerste, daarna Dorus, Rob, Jop, en Frans haalde mij op van ‘Reina Beatriz Airport’ in maart 1983. De aankomsthal van het vliegveld was stampvol juichende mensen, die het indrukwekkende Arubaanse volkslied zongen. Ik was overweldigd en sloot Frans in mijn armen: “Frans, dat had je niet hoeven doen!”. Maar toevallig zat in mijn toestel Bettico Croes, de held van Aruba, die enkele jaren later met de auto verongelukte. Ik reed met Frans in het gele Trabantje naar de Tunastraat, waar prachtige gekleurde lichtjes langs de ruime tuin hingen. Vervolgens hadden we nog een middag vrij om het strand te onderzoeken.
Sept. 1983: Europees Congres in Bordeaux. Ik ga samen met Rob Kropholler. We beginnen met een wijntour.
Château Palmer.
Fort Médoc.
Prieuré-Lichin
Links :Nu zijn Rob en ik bij de beroemde ‘poort van de sultans’: hier wordt de St. Estèphe geproduceerd. We kopen zelf enkele lekkere flessen, maar durven het niet aan voor onze maatschap in deze financieel moeilijke tijden een grote hoeveelheid over te laten komen. Rechts:Ik beland in dit armoedige hotelletje naast het station. Die heten altijd ‘Terminus’.
Maart 1983: met Frans Tuynman op Aruba.
93
HOOFDSTUK 4
In 1984 ga ik weer eens met Ernest en Jolien naar een leuk nucleair geneeskundig congres, dit keer op Rhodos.
Links: We letten goed op en zitten helemaal vooraan. Rechts: We komen weer ons oude clubje nucleair geneeskundigen tegen.
Schaatsen. De winter 1984-’85 is prachtig! We kunnen veel tochten schaatsen. Maarten schaatst de Hollands Venetië Tocht met me mee.
Maarten schaatst door de mist.
De Elfstedentocht. In febr. 1985 is het zover! Hij gaat door, voor het eerst sinds de roemruchte tocht van Reinier Paping in 1963, toen ik in de vijfde klas van het Erasmiaans Gymnasium zat.
De avonden zijn sfeervol, vol met sirtaki, exotische mannen en vrouwen!
We hoorden het ’s avonds op TV. Je kon je inschrijven bij het VVV. Ik kon niet meer slapen. Om 4 uur bracht Jolien me, gewapend met dikke kleren, een deken en koffie naar het VVV aan de Wierdensestraat, waar al 25 mensen stonden. Het werd een gezellige boel ondanks min 15 graden, en regelmatig kwam Jolien me warme chocolademelk, broodjes of koeken brengen, die ik met de omstanders deelde. Om half 8 belde Jolien Dorus Thies in het SEZ op, dat ik voorlopig niet kon werken. Geen probleem. Om 10 uur had ik mijn startbewijs. Twee dagen later reden we naar een vriendin in Hylaert (Erica Blanson Henkemans), waar wij en een andere fanaat logeerden. De volgende ochtend om half zes mocht ik starten. Om 11 uur ’s avonds was ik – meer dood dan levend - weer in Leeuwarden.
Links: De stempelkaart. Midden: De Frieslandhal na de Elfstedentocht 1985. Na 16 uur schaatsen ben ik uitgeput. In de drukke en warme Frieslandhal collabeerde ik bijkans. Zorgzame Jolien zette me op een stoel en onze gastvrouw liet me poseren met de paginagrote advertentie van Heineken op de achterkant van de NRC: “Ben even schaatsen; zo terug!”.
94
Mijn leven
Rechts: Elzelien heeft thuis in Almelo bij oma een prachtige film van papa’s Elfstedentocht getekend. Dit is een onderdeel daarvan.
Ook de radioloog in de kelder van het SEZ is het haasje, maar zijn Jolien en Elzelien helpen mee!
Een mijlpaal! 1985! Een verhuizing. De verhuizing van het PIZ en SEZ naar het nieuwe Streekziekenhuis Almelo in 1985 (later Twenteborg Ziekenhuis geheten en nog later ZGT). Toevallig bracht ik op dit moment mijn halfjaarlijkse stage in het SEZ door. Iedereen helpt mee.
Meer Paget in 1985. Intussen zet mijn Paget-roem - met vele artikelen en voordrachten - zich voort. Ik kan niet overal bij zijn, dus laat af en toe Ernest zijn academische CV oppoetsen met ons gezamenlijke werk.
In aug. 1985 gaat Ernest namens mij naar Houston.
Boven: De laboranten verhuizen het fotoarchief van het SEZ. Linksonder: In de angiokamer wordt de AOT (automatische platenwisselaar, bediend met ponskaarten) ontmanteld. Rechtsonder: Ook in de angiokamer liggen stapels foto’s. verder staat er nog de tafel met de buis en rechts de platenwisselaar voor de TLA (Translumbale Aortografie). Hierbij werden na punctie van de aorta via de rug vijf grote platen belicht gedurende 50 seconden. Hiervoor was een goed op elkaar ingespeeld team van vier mensen nodig. Prachtige beelden, weinig complicaties!
Met een keurige dankbrief na afloop!
95
HOOFDSTUK 4
In januari 1982 neemt een der stichters van de Almelose radiologie – Nol Simons – afscheid.
Nol en Annemarie worden afgehaald door de Rolls Royce van de Wanne in Ootmarsum.
In de Wanne is de hele maatschap (zes man sterk) met vrouwen aanwezig.
1985-‘86: de derde achtereenvolgende strenge winter!
Elfstedentocht 1986: Jolien is met Elzelien en Maarten op de brug in Franeker gaan staan.
Maarten schaatst in Giethoorn.
96
Tweede Elfstedentocht. In febr. 1986 is het alweer raak! Ook ditmaal heb ik geen deelnemerskaart. Vorig jaar kon ik lid worden, maar ik dacht: “Nooit meer!” Nu wilde ik weer dolgraag. Ik zette een advertentie in Tubantia en kreeg een aanbod van de familie de Jonge: hun Chris was met zijn marineschip in de Caribische zee. Hij was lid van de 11-steden en trainde zich daarginds rot op een hometrainer. Zijn oma zou worden begraven en misschien kwam hij dan naar Nederland. Ik kon zijn kaartje kopen voor 100 gulden onder voorbehoud. Chris kwam niet en ik mocht op zijn naam! We logeerden weer bij dezelfde vrienden in Hylaert.
Wederom heb ik het gehaald en ditmaal minder dood dan vorig jaar. Ik kon blijven staan. Wederom was het groot feest op de tafels in de Frieslandhal!
Mijn leven
Daags na de Elfstedentocht 1986 stapten we in het vliegtuig voor weer een waarneming op de Antillen, ditmaal Curaçao. Een steward op onze KLMvlucht had ook de Tocht geschaatst en zijn enkel verstuikt. We hadden leuke discussies over de Tocht, maar halverwege de vlucht werd zijn enkel steeds dikker door de decompressie en moest hij naar de ziekenboeg.
De radioloog op Curaçao.
1987: de Elfmerentocht. 1986-’87 is de derde strenge winter. Wederom zit er een Elfstedentocht aan te komen, maar ditmaal wordt het alleen de Elfmerentocht. Dat is de zuidelijke helft van de Elfsteden. Die nare noordoost hoek door de Bilt en langs Bartlehiem en Dokkum hoef je dan niet te doen. Maar het blijft toch nog een monstertocht van 120 km. Ik krijg Maarten zover om met me mee te gaan. Op 19 januari 1987 vertrekken we ’s morgens om 4 uur met de auto uit Almelo. Om half 6 melden we ons aan in een café in Sneek. Om half 7 worden we met enkele duizenden mensen in de veehal gepropt. Na anderhalf uur dringen en angstvallig onze schaatsen vasthouden, braakt de veehal ons door de nauwe uitgang naar buiten, de donkere koude in. We gaan schaatsen en het gaat prima. Mobiele telefoontjes bestonden nog niet en we hebben afgesproken dat we links vooraan bij iedere stempelpost op elkaar wachten, doch maximaal een half uur. Daarna gaat ieder op eigen kracht verder. We blijven mooi bij elkaar. In de tweede helft hebben we een inzinking.
We schaatsen over sloten en meren. Door dorpjes en onder bruggen door.
Het is gezellig, sfeervol en prachtig!
97
HOOFDSTUK 4
1988 waarneming Samoa. In maart en april 1988 gingen mijn vader en ik beide een maand waarnemen op Amerikaans Samoa. Kort daarna overleed mijn vader. Dit is beschreven aan het einde van hoofdstuk 1. 1990: Afscheid Clemens Dijkers, directeur algemene zaken Twenteborg.
Even een kleine rustpauze. En door gaan we weer!
We hebben het gehaald! Nog voor donker genieten we van een welverdiend pilsje in Café Vellinga te Sneek (geen familie dus).
1988-1991: Stafbestuur Twenteborg Ziekenhuis Almelo. 1889: Afscheid stafvoorzitter Hans Steffelaar. In de Orangerie van Château ‘Verwold’ eten we de vorige stafvoorzitter Hans Steffelaar (chirurg) uit. Klaas Wiggers (KNO) volgde hem op. Ik werd vicevoorzitter, en in 1990 voorzitter.
98
Links Hans Steffelaar (scheidend stafvoorzitter). Dan Jens Goossen (scheidend medisch directeur), Klaas Wiggers (KNO-arts), Clemens Dijkers (financieel directeur), Otto de Greve (gynaecoloog), Geert Weier (psychiater), Martin de Vries (nieuwe medisch directeur), Pieter Goldhoorn (ziekenhuisapotheker), Rudolf Beekman (kinderarts), Wim Stemerdink (voorzitter Raad van Toezicht).
Mijn leven
1990-1993: eerste secretaris NVvR. In september 1991 is het Europees Congres voor het eerst in Wenen. Ik ben eerste secretaris van de NVvR en onder leiding van Sjef Ruijs gaat het voltallige bestuur naar Wenen, incl. secretaresse Femmy Blommendaal. Voorts zaten in dat bestuur Teus Bernt, Walter Mallens, Ragnhild de Slegte en Henri Schütte.
1993: Aruba. We bleven vaak op de Antillen waarnemen, zowel op Curaçao als op Aruba.
We maken een ritje met Jolien en Femmy in een fiaker, getrokken door twee schimmels en gemend door een koetsier met bolhoed en imposante Franz Josef snor en bakkebaard.
Op de tentoonstelling stond ook de Almelose mobiele MRI in de bus, die we met 4 andere ziekenhuizen deelden.
In de zomer van 1992 vierden we onze 45e verjaardag in een tent in de nieuwe buitenmanege.
De hotdogs spelen, wij swingen, Walter Mallens, Femmy Blommendaal, Henk Sinnige Damsté, Huib van den Hout en mijn paard zijn op het feest.
In 1993 zaten we samen Albert en Zus Smeets voor de tweede keer enkele weken in Costa Linda op Aruba. Het is erg gezellig en Albert kookt goed.
Overigens begon deze waarneming onstuimig. Toen we met de avondvlucht aankwamen, haalde Smeets ons af. Hij ging nog ergens wat eten, maar wij gingen meteen naar bed. Na een uur ging de telefoon. Ik moest even nadenken waar ik ook alweer was. Het ziekenhuis belde, of ik meteen kon komen voor een spoedgeval. Maar ik had geen auto; daar was Albert mee weg. Toen hij terugkeerde zijn we snel naar het ziekenhuis gereden. Echografie bij een gezonde jongedame, die twee dagen geleden met haar zij tegen een tafel was gevallen. Ze had niets. Ik mopperde wat tegen Albert, dat dit toch geen spoedgeval was. Albert vertelde me, dat de week ervoor een belangrijk politicus in elkaar geslagen was, echografie had ondergaan; alles was goed. Een dag later overleed hij aan een niet ontdekte langzame miltbloeding. Dus men was nu heel voorzichtig. De nachtdiensten bleven dus drie weken heel druk!
99
HOOFDSTUK 4
Op 15 maart 1994 zijn we 25 jaar getrouwd!
In Mombassa (Kenya) logeerden Maarten en Bert bij een Nederlands echtpaar, dat hun kroeg in Brabant had verkocht en in Kenya een schooltje was begonnen. Maarten belde ons op, dat hij om de drie dagen doodziek was met hoge koorts, omdat hij malaria had gekregen. Hij is Rhesus negatief, Jolien ook. Om te voorkomen dat hij in Afrika transfusies moest ondergaan met mogelijk HIV-bloed, is ze onmiddellijk naar Kenya gevlogen. Nu had ik dus mijn halve trouwboekje in zo’n eng land zitten.
1994: Congres New Orleans. In juni 1994 krijgen we daarom van de kinderen het ARRS congres in New Orleans cadeau! Zij zochten - in een geheim overleg met het reisbureau - ons hotel uit en betaalden dat. Zelf gingen ze niet mee.
Tussen de lezingen door was het goed toeven en swingen op Bourbon Street!
28 augustus 1996: Maarten vierde zijn 27e verjaardag in Mombassa. Daarna keerde hij terug naar Nederland, Bert reed nog door naar Kaapstad.
1996: Maarten in Afrika. In 1996 studeerde Maarten af in economie te Rotterdam. Als afsluiting maakte hij met zijn clubvriend Bert de Graaf in een oude Landrover een doodgriezelige reis van 6 maanden vanuit Almelo, via Spanje door 20 Afrikaanse landen, oorlogsgebieden, landmijnen, corrupte politie, enz.
100
Maarten werd op Schiphol feestelijk binnen gehaald door zijn moeder Jolien, zijn vriendin Lotje en zijn zus Elzelien.
Mijn leven
1997 heeft weer een strenge winter. Dus veel schaatsen!
In de zomer van 1997 bezochten we Rob en Joyce Kropholler in hun nieuwe huis in St. Alvère in Zuid Frankrijk. We zitten bij hun zwembad en gaan naar de markt.
1997 had weer een strenge winter! Ik schaatste met mijn zus Charlotte op de Rottemeren. Ik maakte met Huib van den Hout, Frans Tuynman en Huib’s buurman, een notaris, een mooie tocht in Friesland.
We waren even de weg kwijt, maar geen nood: we hadden de kaart bij ons. En ja hoor! We vonden tenslotte de kroeg!
En natuurlijk zag ik op 16 februari 1997 Abraham. De laboranten hadden hem keurig voor me klaargezet! Jolien en Elzelien komen het even met me vieren.
Zomer 1997 vieren we onze 50e verjaardag weer in een tent in de rijbaan. We vieren drie keer feest: één avond met de Buurtvereniging, één keer met de afdeling en één keer met alle vrienden.
101
HOOFDSTUK 4
December 1997: RSNA Chicago en overlijden Jolien’s moeder.
102
In december ga ik voor de zoveelste keer naar de RSNA in Chicago. Zoals gebruikelijk is er leuke Kerstsfeer. Verder spijbel ik af en toe met Jaap Fluijt uit Winterswijk; we gaan naar een museum, de dierentuin en ’s avonds naar Buddy Guy’s, waar we genieten van de blues en de halve NVvR tegenkomen, o.a. Gerard Guit, opleider in Haarlem. De laatste avond zak ik gezellig door met Jaap en Reginald Goei (opleider Heerlen) in de Sears Tower. De volgende ochtend moest ik al om 6 uur naar vliegveld O’Hare om naar mijn clubvriend Leen Paul te vliegen, die nu hoogleraar in Toronto is. Echter ging mijn telefoon al om 3 uur ’s nachts. Ik dacht dat het hotel zich vergiste, maar nee: het was een huilende Jolien. Haar moeder had net een heupprothese gekregen van de orthopeed Guus Bloem en werd verzorgd in het Zotel Hengelo. Ze werd die ochtend dood naast haar bed gevonden. Ik veranderde snel mijn vlucht en zat een paar uur later in het stampvolle toestel met Nederlandse radiologen. Ik zat naast een assistent uit Leiden, die manisch zat te vertellen over de twee voordrachten van MRI van de heup die hij had gehouden. Mijn hoofd stond er niet erg naar en na een uurtje heb ik me maar slapend gehouden. Jolien was enig kind en de begrafenis was mooi en druk bezocht.
September 1999: Bangkok In de zomer van 1999 belde Maarten’s jaarclub me op. Maarten ging in september trouwen en net voor die tijd ging de hele jaarclub naar Thailand. Ze zouden daar een bachelor party voor Maarten organiseren. “En pa Vel, we willen jou daar ook voor uitnodigen! Wel op eigen kosten!” Nou, ik ben een longweekend met Air France naar Bangkok gevlogen. De jongens verwelkomden me enthousiast voor het Royal Hotel. Maarten zat in een jurk en geblinddoekt bij het zwembad. Ze hadden hem wijs gemaakt dat hij een Thaise massage zou krijgen. Toen ik begon te masseren riep hij meteen: “Pa, wat geweldig dat jij er bent! Ik voelde gelijk dat het geen meisjes vingers waren en toen rook ik die gekke speculaasgeur van jouw aftershave!”
September 1999: bachelor party van Maarten in Bangkok.
Mijn leven
25 september 1999: De bruiloft van Maarten en Lotje!
Maarten haalt Lotje bij hen thuis af in Voorburg. De beide moeders komen de prachtige bruid en bruidegom bewonderen. Daarna trouwen ze in Warmond. Na de plechtigheid in het stadhuisje is de receptie in Meerrust.
Oktober 1999: Slotscriptie van Elzelien bij Siemens Spanje, Madrid. In oktober 1999 bezochten we Elzelien in Madrid, waar ze stage loopt bij Siemens voor afsluitende scriptie van haar studie Spaans en bedrijfscommunicatie. Dat heb ik via onze vriend Co Balm van Siemens NL kunnen regelen. Zij zit er drie maanden; wij blijven een week. We bekeken het prachtige Madrid en we reden met de trein AVE (Alta Velocidad España) naar Toledo, Sevilla en Cordoba.
September 2001: Bruiloft Dieuwertje Rethmeier. In september 2001 trouwde Diewertje Rethmeier in Brussel. We gingen er met de hele familie heen. Maarten kende haar goed van school en de hockey. In diezelfde periode kwamen we haar ook tegen op een billboard in Almelo.
2001: nu zelf patiënt. In 25 jaar had ik slechts 4 dagen verzuimd door ziekte. Dat was tweemaal twee dagen door een griepje. In 1995 kreeg ik plotseling hevige pijn rechtsonder in mijn rug. Ik kon niet meer paardrijden en nauwelijks lopen. Jolien en zoon Maarten deden het uitmesten en verzorgen van de paarden. Zelf sleepte ik me naar het ziekenhuis om te werken. Na een week werd de pijn minder, maar kreeg ik een klapvoet rechts. Na drie weken ging ook dat over. Ik had dus een hernia van de rug doorgemaakt, waarbij de uitpuiling van de tussenwervelschijf langzaam opzij was geschoven en daarna verdroogd en verschrompeld. De klinische diagnose was duidelijk: een HNP (Hernia Nuclei Pulposi). Zonder MRI, dokter of therapie, en zonder een dag ziekteverzuim, genas de HNP. Maar ik had geluk, want meestal kom je er niet zo snel vanaf. Maar in het najaar van 2001 werd ik benauwd, en dit ging niet over. Ik bleek kleine longembolieën te hebben, ten gevolge van een prostaatcarcinoom. Ik kon kiezen tussen brachytherapie of operatie. Ik koos het laatste. Jelle Barentsz deed de MRI en Fred Witjes, eveneens in Nijmegen, opereerde me. De tumor reikte tot 1 mm van het snijvlak. Ik genas volledig.
103
HOOFDSTUK 4
Na een weekje ziekenhuis verzorgden Jolien en de Poes me nog 6 weken liefdevol thuis. Ik kon al spoedig weer allerlei dingen doen, zoals met Maarten’s jaarclub mee klootschieten in Almelo en naar het Heerendiner om af te treden na 8 jaar voorzitterschap. Daarover had ik op mijn ziekbed een boekje geschreven. Maar die katheter ging wel erg vervelen en pijn doen en bleef maar bloeden. Ik had de maatschap gezegd, dat ik na 8 weken weer kon werken, dus vanaf 1 januari 2002. Tot mijn verbazing had coördinator Kick me niet ingedeeld. Vergeten. Echter kwam toen Elzelien onverwacht de afdeling op in haar stewardess uniform en ontvoerde me met de trein naar Schiphol. 2002: ontvoering naar Zuid Afrika. Op Schiphol zwaaien Maarten en Lotje, en Jolien me uit. Maar ik weet nog steeds niet waar ik met Elzelien naar toe ga! Het bleek Zuid Afrika te zijn!
Januari 2002: ik ben ontvoerd door een stewardess. Jolien, Maarten en Lotje zwaaiden me uit. Elzelien moest werken, maar kwam me af en toe opzoeken in de business class.
Er waren ook een broer en zus op die zelfde vlucht, piloot Jan Hein en stewardess Pascale, die hun ouders hadden meegenomen. We waren dus bij die safari met een groepje van zes. En ’s avonds hadden we heilig uur. Pardon: happy hour.
2002: Chicago. In december 2002 ging ik weer naar Chicago en dit keer ging Jolien eens mee. En Chicago viel haar reuze mee, met zijn prachtige winkels en musea.
Links: Niet alleen Jolien was mee. Elzelien had zich laten indelen bij onze terugvlucht. Wat werden we verwend! Rechts: Ook onze oud-assistenten Pieter van der Valk en Jan Albert Vos genoten.
2003: San Diego. In juni 2003 gingen we weer naar de ARRS, ditmaal in San Diego. Nu met Kick en Rietje Bendel. Januari 2002: we gingen een paar dagen naar het Madikwe reservaat, waar we bij onze lodge wrattenzwijnen, gazellen en olifanten zien.
In de dierentuin gingen Kick en ik op dit nijlpaard zitten,
door ons liefdevol ‘Hugo de Hippo’ genoemd naar onze nucleair geneeskundige, Hugo Janssen.
104
Iedere ochtend en avond gaan we op safari.
Mijn leven
30 mei 2003: 80e verjaardag van mijn moeder; ze ontvangt de Erasmusspeld!
September 2003: ik jureerde een military in de buurt van Vancouver.
Ik was voorzitter van de jury. Verder zaten er een Engelsman, een Texaan en een Nieuw Zeelander in. De organisator van de wedstrijd en eigenaar van de manege Nick Holmes Smith, zelf ook een begenadigd military ruiter en twee Olympische Spelen achter de rug. Ook is hij een geweldig skiër. Hij heeft ’s winters een skilodge in de Rocky Mountains. Op 30 mei 2003 werd mijn moeder 80 jaar. Ik had gezorgd dat ze in het zonnetje werd gezet. In de Jockeyclub van de Rotterdamsche Manege in Kralingen krijgt ze een toespraak van de wethouder en een hoge onderscheiding ‘de Erasmusspeld’. Een jaar later zou ze door burgemeester Opstelten in het stadhuis ook nog een Koninklijke Onderscheiding opgespeld krijgen.
Januari 2004: mijn 25-jarig jubileum in Almelo. Ik neem de hele afdeling in een bus mee naar de geboorteplaats van Röntgen, Lennep-Remscheid.
6 augustus 2003: weer feest op de Bolkshoek. Ditmaal was het kraamschudden vanwege Wuppie, het eerste veulen van Indica Dazzler (met Ronaldo).
We poseren met z’n allen voor het museum; Röntgen werd enkele huizen verderop geboren.
Links: Ik poseerde met Johannes Wybenga, Oswald Kessels en Katya Duvivier voor het planigrafiestatief. Rechts: En toen ging ik zelf even liggen op het originele planigrafiestatief van Ziedses des Plantes. De repicla hiervan staat in het UMCU.
De afdeling keek geboeid toe naar dit jonge leven. Moeder Indica liet zich berijden door haar baasje; de baby holde er achteraan. En toen kwam het: de zeer sportieve André van de administratie zou Wuppie aan een halster laten draven. Maar Wuppie sprong in de lucht en gaf André een harde klap. En er zit grote kracht in zo’n veulen. Arme André had een enorme blauwe plek en kon een week niet lopen.
En dit is de beruchte hand van een röntgenoloog rond 1905, die vanwege langdurige röntgenstraling moest worden geamputeerd.
105
HOOFDSTUK 4
Februari 2004: skiën in de Rocky Mountains. Nick Holmes Smith stuurde me een mail, dat hij nog twee plaatsen over had in zijn skilodge. Ik vloog erheen op een ipb-vlucht met Elzelien. Eerst naar Vancouver en dan naar Kelowna. Vandaar was het nog een uur rijden met een huurauto door de Rocky Mountains.
Daar verzamelden we met onze groep van 20 man en moesten we nog een half uur met sneeuwscooters omhoog naar de lodge, die in the middle of nowhere lag. We begonnen de volgende dag met een lawinecursus en gingen dan met twee groepjes van 10 man in twee snowcats. Ieder groepje had 3 gidsen, 1 voorop en 2 achteraan. En dan een chauffeur. Iedereen had een lawinebaken en om de beurt moesten we de rugzak met touwen en scheppen en stokken opdoen. Pistes waren hier niet. Voortdurend skieden we tot ons middel door de diepe sneeuw die opspatte.
106
Wegens lawinegevaar mochten we dit keer alleen tussen de bomen door. Zeer moeilijk in de loodzware diepe sneeuw. Elzelien landde een keer tegen een boom. Ons groepje riep: “Hey Elsie! Hugging a tree?!”. En als ze als een speedboat over de diepe sneeuw ging: “Elsie, rip it off!”
Zelf belandde ik een keer in een ‘blowhole’, een verraderlijke plek met alleen een dun laagje sneeuw onder het naaldendek van een dennenboom. Daaronder ligt geen sneeuw (dat is op de takken blijven liggen). Ik ging onder die boom door en plofte ineens een meter omlaag. Ik zat vast en was een half uur bezig weer omhoog te klimmen. De groep skiede op dat moment ver uit elkaar en de staartgidsen skieden me voorbij zonder het te merken. Groot alarm! Men wist niet waar ik was. Met walky talky’s oproep aan de lodge en de andere snowcat, die onze kant ging oprijden. Maar toen kwam ik op eigen kracht weer te voorschijn. ’s Avonds in de hot tub buiten (het sneeuwde en was min 10 graden, maar zalig) vroeg de andere groep: “Wie was er nu kwijt?” “Ik, sorry voor de paniek, maar ik leef nog.”
Mijn leven
2004 afscheid Jop Rethmeier. In mei 2004 nam Jop afscheid. Hij nam de hele afdeling mee naar Singraven.
Wetenschappelijke posters van de assistenten. Ook in de jaren 2008-2010 zagen de ijverige assistenten kans de wetenschap goed op peil te houden.
Marloes van der Leest, Oswald Kessels (hoewel nu geen assistent meer) en Tim Meys hebben prachtige posters geproduceerd. Trots poseren ze ervoor in de afdelingsgang. Het was een prachtig Twents gebeuren. En natuurlijk ontbraken de liederen en sketches niet!
Enkele weken later kreeg hij tijdens zijn officiële afscheid een symposium en een liber amicorum aangeboden door zijn opvolger als opleider, Vellenga.
2011 Curaçao. Mijn lieve wildebras Jolien breekt af en toe een lichaamsdeel: 30 jaar geleden een pols en 20 jaar geleden een heup. En nu – jan. 2011; op weg naar een nieuwjaarsreceptie in het Theaterhotel - weer een pols. Juist een week voordat we naar ons jaarlijkse cardiologiecongres op Curaçao gaan. De gipsmeesters voorzien haar van speciaal gips en hulpmiddelen en ze offert zich op om mij maar weer te volgen naar dat hete eiland.
2005 congres New Orleans. In april 2005 gingen we weer naar de ARRS, dit keer wederom in New Orleans. Het werd gezellig, met Kick Bendel, Huib en Anne Juul van den Hout, Loek Rietveld, enz. Dit keer heb ik een voordracht over vergelijking van MRI met boscintigrafie bij onbegrepen gewrichtsklachten, mede namens Vincent de Windt, orthopeed in Almelo.
We gaan de alligators bezoeken in de moerassen met een moerasboot, samen met Huib en Anne Juul. Als je gewend bent om te gaan met jonge dokters, is het hanteren van een jonge alligator een peulenschilletje.
107
HOOFDSTUK 4
16 februari 2012: 65 jaar. Mijn einde nadert; althans op het gebied van het dagelijks werk. Ik werkte al een paar jaar 50%. Op 16 februari 2012 word ik 65 jaar en stop ik helemaal.
En tenslotte is het echt zover: de laatste werkdag in de maand dat ik 65 word, verlaat ik het pand. En dat is 28 februari 2012 (hoewel er dit jaar ook nog een 29e was).
Ik word door de laboranten begroet met de ballon aan de deur van de koffiekamer.
Thuis wordt het uitbundig gevierd. In het ziekenhuis is op die dag niemand op mijn geliefde Heilig Uur om half vijf. Ook niet na mijn dringend trekken aan de Govaert-bel. Zoals wel vaker begin ik dus maar alvast met een paar assistenten. Dan komt iedereen ineens binnen, inclusief Jolien onder escorte van Hans Kouwenberg. Het Heilig Uur is getransformeerd in een Heilige Champagne! (zoals het op vrijdag altijd Heilig Bier was: gezellige nabeschouwing van de drukke week).
Eind februari en begin maart 2012 was ik druk met 34 jaar archief, documenten, foto’s en herinneringen verwijderen uit mijn werkkamer in het ziekenhuis. Voordat ik alle troep van mijn muur afhaalde, maakte ik er nog even wat foto’s van. Hier bivakkeerde ik, zodra ik even klaar was op mijn werkplek, en was ik omgeven met mijn herinneringen en de gezellige rotzooi waarmee ik bezig was voor refereeravonden, opleiding, wetenschap en MemoRad.
108
’s Avonds om half 5 is er nu echt niemand op het Heilig Uur en druip ik maar af naar huis. Daar aangekomen neemt Jolien me mee naar de ‘Shamrock’, waar de hele Maatschap en assistenten me zitten op te wachten met een heerlijk buffet!
Ik met Peter Wensing en Jurrit Hof.
Marijke Zuijdwijk,Robin Peters, Peter Kralt, Martin Kraai, Marloes van der Leest.
Mijn leven
Intussen hadden we zelf ook een afscheid georganiseerd voor de hele afdeling, en wel op zaterdag 17 maart 2012. We gingen met 90 mensen in drie huifkarren van Zenderen naar Hertme, waar we het openluchttheater bezochten (waar ik ook twee schone liederen ten gehore bracht), een museumboerderij en na afloop een buffet in Zenderen.
Bij mijn afscheid kreeg ik prachtige cadeaus: een verrekijker, theater- en dinerbons, een rol met anekdotes en een fenomenaal fotoboek over 34 jaar Almelose radiologie! (o.l.v. Karin). Harry Liedenbaum haalt mij - met mijn kleinkinderen – op in een Landauer koets.
De huifkartocht was geweldig! Harry is een echte entertainer, het openluchttheater was interessant en mijn liederen aangrijpend, het boerderijmuseum prachtig en de sfeer in de huifkarren – met accordeon en biertap – opperbest.
De assistenten zongen een lief lied en hadden een geweldig cadeau: de bibliotheek, waar het dagelijks Heilig Uur werd gehouden, werd naar mij genoemd. Bij mijn bezorgde navraag bleek dit met instemming van de Maatschap te zijn.
Later kreeg ik van de laboranten (o.l.v. Sandra) en Elzelien nog een leuk fotoboek van ons huifkarafscheid op 17 maart.
De tocht duurt tot in het donker, wanneer de heksen en witte wieven te voorschijn komen. Na afloop waren er een zalig buffet en hartverwarmende toespraken en liederen.
109
HOOFDSTUK 4
Tenslotte: Had ik zaterdag 1 juli 2012 nog een aangrijpend afscheid van de hele ZGT-maatschap (dus Almelo + Hengelo). Vrijwel alle radiologen en hun echtgenoten waren er, ongeveer 60 personen. Het was een prachtig feest met vele lieve en geestige toespraken en een prachtige sfeer. Het was hartverwarmend, om mee te maken, welk een vriendschappelijke sfeer er is blijven bestaan ondanks deze enorme groei naar een maatschap van bijna veertig radiologen. En ook hoe hoog de kwaliteit en toewijding in het vaandel blijven staan, zoals we in 1978 al hadden toen we nog met z’n zessen waren. Het was een zeer aangrijpende avond voor me. Niet alleen vanwege dit prachtige afscheid. Er was vandaag nóg een afscheid en wel van mijn moeder, die eerder deze week kort voor haar 89e verjaardag overleed en op deze zaterdag werd begraven in Oud Kralingen in Rotterdam. Het was een verlossing voor haar en voor ons, dat er een einde kwam aan 5 jaar toenemende dementie en lijden. Tot haar 83e bleef ze gezond en actief. Ze reed nog dagelijks auto en paard, gaf les aan veel ruiters in de Rotterdamsche Manege en jureerde. Ze had het Gouden Insigne met 4 briljanten van de Koninklijke Hippische Sportfederatie ontvangen uit handen van Prins Bernhard. Bij haar 80e verjaardag (2003) in de Jockeyclub in Rotterdam speldde wethouder Hulman haar de Erasmusspeld op. Een jaar later ontving ze in het Rotterdamse stadhuis uit handen van burgemeester Opstelten de Koninklijke Onderscheiding: ‘Lid in de Orde van Oranje Nassau’. Op haar 81e maakte ze met kleindochter Elzelien nog een safari te paard in Zuid Afrika. Echter in 2005 kreeg ze twee herseninfarctjes. Met grote wilskracht revalideerde ze maar werd enkele jaren later dement. In die tijd verzuchtte ze wel eens: “Ik weet wat ik wil zeggen, maar het lukt me niet! Hè, wat vervelend!” Een jaar later werd het erger en verzuchtte ze: “Het is niet leuk meer. Ik wou dat het maar klaar was.”
110
Met Kerstmis 2011 hebben we haar nog een keer in een rolstoel meegenomen naar Diergaarde Blijdorp. Haar 3 kinderen, 3 schoonkinderen, 7 kleinkinderen en 11 achterkleinkinderen kwamen allen. Echter duurde het wel een uurtje, voordat iedereen uit het hele land aanwezig was in de Rivièrahal, waar we koffie dronken. Mijn moeder herkende intussen eigenlijk alleen mijn zus en haar dochter en mij en Jolien. Na een half uur zei ze: “Kees, kom, we gaan wandelen!” Ik: “Nee, ma, niet iedereen is er nog.” Ze zei: “Ik wil nu weg!
En wie zijn al die vervelende mensen dan?!” “Ma, dat zijn je kleinkinderen en achterkleinkinderen!” Er zat niets anders op dan alvast met haar in de rolstoel die prachtige diergaarde in te wandelen. Het begin ging nog. Jolien liep naast ons en haar achterkleinzoon Philip huppelde voor ons uit en ze genoot. In de loop van de dag kwamen we de hele familie tegen. Ze wist niet wie het waren, maar vond het gezellig. Op een terrasje (het was koud, maar mooi weer) zaten we met de hele familie. Ze deelde een plastic bakje patat met de 4-jarige Philip. Beiden doopten om beurten een patatje in hun glaasje sinas en schaterden het uit van de lol. Later op de middag gingen allen in een treintje. Ma kon daar met haar rolstoel niet in. ik wandelde dus met haar in de rolstoel naar de Rivièrahal terug. Ze kon mij niet zien, zag geen andere bekenden meer en mijn praten tot haar hielp niet. Ze dacht dat ze ontvoerd werd en begon hard te krijsen. Allerlei mensen spraken me aan, wat er aan de hand was. Het was een vreselijk einde van deze dag. Ze verslechterde verder, sprak nauwelijks meer een woord en teerde helemaal uit. We hadden enorme bewondering voor de verpleging in het verzorgingshuis de Zevenster in Zevenhuizen, die haar – en een groep soortgelijke gevallen – dag en nacht met veel liefde verpleegden. Ook veel dank aan mijn zus en haar kinderen, die in de buurt wonen en de laatste jaren in tourbeurten dagelijks bij haar langs gingen. In deze laatste periode van mijn moeder ben ik intensief geconfronteerd met een ander aspect van de gezondheidszorg dan ik gewend was. De radiologie is het centrum van het medisch universum. Zonder ons kan geen diagnose worden gesteld en geen behandeling worden gestart. Ik had altijd het snelle, flamboyante en succesvolle deel. Nu beleefde ik de palliatieve zorg, die zoveel professionelen en vrijwilligers voor weinig opbrengst en waardering dagelijks verrichten!
Mijn leven
28 mei 2012, opgebaard in het rouwcentrum aan de Mathenesserlaan te Rotterdam. In dit zelfde huis woonde vroeger de familie van der Heiden, de beste vrienden van mijn ouders met wie we vaak op vakantie en wintersport gingen. Ook wij hebben er vaak gelogeerd. De cirkel is rond.
Mijn moeder werd begraven naast mijn vader in Oud Kralingen op dezelfde dag als Jolien en ik het afscheidsdiner van mijn radiologische maatschap hadden.
Een vers gepensioneerde kijkt in de verre toekomst door zijn vers verworven verrekijker!
111
HOOFDSTUK 5
In maart 2002 werd mijn boek ‘De geschiedenis van de radiologie in Almelo’ gepresenteerd. Burgermeester Knip en directeur Oostinga namen het in ontvangst.
De Twentsche Courant Tubantia, woensdag 12 maart 2002.
Inleiding: In 2002 beschreef ik in het boek ‘De geschiedenis van de radiologie in Almelo’, hoe de Almelose gezondheidszorg in het begin van de 20e eeuw in drie ziekenhuizen plaats vond en in één van deze drie in 1930 (het Algemeen Ziekenhuis) de röntgenfoto zijn intrede deed. De andere twee ziekenhuizen maakten ook meteen gebruik van deze nieuwe revolutionaire methode en lieten hun patiënten te voet, per fiets, auto of desnoods per ambulance daarheen gaan. De internist Pannekoek bekeek de röntgenfoto’s. In 1942 vestigde de eerste röntgenoloog zich in de drie Almelose ziekenhuizen: dr. Jan Rethmeier, opgeleid in Leiden. Hij was de ‘founding father’ van de Almelose röntgenologie, en speelde ook een belangrijke rol in de nationale röntgenologie. In die tijd werden de röntgenfoto’s nog door de internisten, chirurgen, kinderartsen, enz. beoordeeld. In sommige ziekenhuizen waagden gespecialiseerde artsen het erop, om hun broodwinning volledig afhankelijk te maken van deze röntgenfoto’s. Voorbeelden zijn Goetsch, en daarna Puylaert in Tilburg, Brevet en Brinkbok in Arnhem, Bartelink en Penn in Nijmegen, mijn vader in Rotterdam, en Jan Rethmeier en even later Simons in Almelo. Zelfs waren er röntgenologen, die een röntgenapparaat in een privé huis zetten, zoals de Kat in Den Haag, de schoonvader van mijn nicht Marijcke, die weer een nichtje van Daan den Hoed was. Jan Rethmeier werd secretaris van de Commissie voor Beroepsbelangen bij de oprichting in 1946 en later jarenlang voorzitter. Hij was een centraal persoon in het vaststellen van de tarieven voor het nieuwe vak röntgenologie. Later werd hij voorzitter van de ‘Nederlandse Vereniging voor Electrologie en Röntgenologie’ (1960-‘61), en in 1973 erelid.
112
In 1956 vestigde Nol Simons zich in Almelo, in het Sint Elizabeth Ziekenhuis. In goede harmonie
inZiGT (maandblad voor iedereen die werkt in de Ziekenhuisgroep Twente), april 2002.
met Rethmeier nam hij het katholieke deel van de Almelose praktijk over, reorganiseerde dit, en zette een medische staf op. Voordien werd alles besloten door de ziekenhuisdirecteur en het Bestuur. De nieuwe medische staf leverde belangrijke bijdragen op medisch gebied. In Almelo verdween het Algemeen Ziekenhuis, maar in de andere twee ziekenhuizen groeide de röntgenologie onstuimig. In het Sint Elizabeth Ziekenhuis zocht Nol een associé. Dit werd Pieter Gravendeel, maar die vertrok alweer snel. De uiteindelijke ideale associé bleek Dorus Thies. In het Prinses Irene Ziekenhuis kreeg Rethmeier het ook steeds drukker. Hij zocht en vond diverse associés. Zeer deskundige en enthousiaste passanten waren Allard Botenga en Odo op den Orth. Allard Botenga was de zoon van dr. Sj. Botenga, radioloog in het Militair Hospitaal in Oog en Al bij Utrecht. Allard schreef in Leiden een proefschrift cum laude over de bronchialis arteriografie. Hij was maar kort in Almelo. Hij vond het een veel te afgelegen stadje. Na een jaar vestigde hij zich in het Juliana Kinderziekenhuis en de Steinert Kliniek in Den Haag. Ik heb in zijn Kinderkliniek nog enkele maanden stage gelopen vanuit Leiden. Zijn neef Alexander Montauban van Swijndregt is later ook radioloog geworden en opleider in het OLVG. Odo op den Orth Odo was in Almelo van 1962 tot 1969. Hij werd Odo genoemd naar de initialen van zijn achternaam. Na een studie geneeskunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden (1948-1956) startte Op den Orth de opleiding tot radioloog aanvankelijk
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
in de Diaconesseninrichting Bronovo in Den Haag, later aan de Rijksuniversiteit te Leiden met prof. dr. J.R. von Ronnen als opleider. In de periode 19621969 was Op den Orth werkzaam als radioloog in het Prinses Irene Ziekenhuis te Almelo. Vanaf 1969 was hij werkzaam als radioloog, hoofd en opleider in het St. Elisabeth’s of Groote Gasthuis te Haarlem. Zijn Haarlemse periode was wetenschappelijk zeer productief. Hij bouwde samen met een aantal gemotiveerde collega’s een vooraanstaande radiologische afdeling op. Hij deed veel wetenschappelijk werk, vooral op het gebied van de maag, en was eenmaal per week consulent voor de assistentenopleiding in Leiden. Hij overleed op 7 oktober 2009 (zie MemoRad 15, 1, blz. 39, 2010).
In het eerste decennium van de 21e eeuw kwam een fusieproces van de ziekenhuizen in Almelo en Hengelo op gang. Dit proces was een soort drietrapsraket: eerst fuseerden de directies; enkele jaren later ook het management en organisatie; hiermee was de ZGT (Ziekenhuis Groep Twente) ontstaan; de fusie van de medische staven had de meeste voeten in de aarde en kwam als laatste tot stand. Ook nu weer liepen de radiologen voorop in het fusieproces, maar ook bij hen kwam er een kink in de kabel. Te enthousiast en overhaast begon men reeds in 2005 over de beide ziekenhuizen te rouleren. Na een valse start werd de fusie van de radiologen met Hengelo in 2008 weer opgepakt, en volgde het officiële fusiecontract in 2010.
In 1968 kwam Rob Kropholler er als derde radioloog bij in het PIZ te Almelo, maar in 1969 vertrok Odo alweer. In 1973 kwam Jop Rethmeier bij zijn vader en Rob in de praktijk. En in 1974 kwam Frans Tuynman er als vierde radioloog in het PIZ bij. Toen ik in 1978 in Almelo begon, kwam ik in een warm gespreid bedje. Er waren twee goede ziekenhuizen met vijf röntgenologen in florerende praktijken. Bovendien waren de ziekenhuizen aan het fuseren, en liepen de röntgenologen hierin voorop. In het SEZ zaten nu twee en in het PIZ drie radiologen. Ik werd meteen de roulerende nieuwe zesde röntgenoloog, die in het SEZ begon, maar alle PIZ-mensen gingen rouleren per half jaar. En deze gecombineerde dynamische nieuwe praktijk had vele aantrekkelijkheden: In beide ziekenhuizen waren alle röntgentechnieken aanwezig, zoals planigrafie, arteriografie, mammografie. In het SEZ gebeurde veel orthopedie en flebografie en stond het enige apparaat op een nieuw gebied: echografie. In het PIZ was er nog wat radiotherapie, en lag het accent op de traumatologie en kwam het nieuwe vak nucleaire geneeskunde (mijn hobby) op. We kregen discussie in onze nieuwe gecombineerde maatschap, of er opleiding moest komen. Die kwam er tenslotte in 1980, en werd een groot succes. We begonnen met twee assistenten in een B-opleiding, samen met Utrecht. Het aantal assistenten nam toe en in 2001 werd de B-opleiding een A-opleiding met 7 assistenten en later 10. De samenwerking met Groningen ontstond in het eerste decennium van de 21e eeuw. In 1985 kwam er een nieuw gezamenlijk ziekenhuis in Almelo als opvolger van het Prinses Irene Ziekenhuis en het Sint Elizabeth Ziekenhuis. De regionale contacten waren altijd al goed, via refereeravonden en intercollegiaal radiologisch overleg. De twee Hengelose ziekenhuizen waren ook reeds gefuseerd en hadden inmiddels eveneens een gezamenlijk nieuw gebouw betrokken.
In 2011 fuseerden de radiologen van de ZGT met die van Enschede en Winterswijk tot MRON (Maatschap Radiologen Oost Nederland). Voordat ik de draad van de Almelose geschiedenis van de radiologie weer oppak, tot waar ik hem had gesponnen tot 2002 in mijn vorige boek, ga ik eerst terug naar de mensen die de radiologie in Almelo hebben opgezet en degenen, die hem daarna hebben voortgezet, ook in Hengelo. De Maatschap in de loop der jaren.
De Heeren Opleiders in 1984 (foto SEZ). Nol Simons, Frans Tuynman, Rob Kropholler, Jop Rethmeier, Kees Vellenga, Dorus Thies.
De Heeren Opleiders in 1994 (foto bij van den Hout in Borne): Rob Kropholler, Jop Rethmeier, Hans Kouwenberg, Kick Bendel, Frans Tuynman, Huib van den Hout, Kees Vellenga.
113
HOOFDSTUK 5
De Maatschap in de loop der jaren.
De Heeren Opleiders in 2004: Staand: Martin Kraai, Peter Wensing, Huib van den Hout, Hans Kouwenberg. Zittend: Kees Vellenga, Jop Rethmeier, Kick Bendel.
De Heeren en Dame Opleiders in 1998: Anje Spijkerboer, Jop Rethmeier, Kees Vellenga, Kick Bendel, Frans Tuynman, Huib van den Hout, Hans Kouwenberg
114
De Heeren Opleiders in 2006: Staand: Kick Bendel, Hans Kouwenberg, Martin Kraai, Peter Wensing. Zittend: Huib van den Hout, Hans Biemans, Kees Vellenga.
De Heeren en Dame Opleiders in 2009: Huib van den Hout, Hans Kouwenberg, Kick Bendel, Jeroen op den Akker, Peter Wensing, Kees Vellenga, Martin Kraai, Willem Deserno, Louk Oudenhoven, Rob Bourez.
De Opleiders in 2011: Achterste rij: Frank Wesseling, Martin Kraai, Pim van der Burg, Gert Jan Wagenmakers, Chrit Stassen, Jeroen op den Akker, Sicco Braak, Marlies Schimmelpenninck, Jeroen Veltman, Oswald Kessels, Peter Wensing, Relinde Schepers-Bok, Steef van der Valk, Marijke Zuijdwijk. Voorste rij: Louk Oudenhoven, Rob Bourez, Huib van den Hout, Kees Vellenga.
De Opleiders + Assistenten in 2011: Nu hebben de assistenten plaats genomen vóór ons: V.l.n.r.: Marco Bergman, Sandra Hein, Peter Fahner, Millad Solouki, Anne van der Werp, Marlous van der Leest, Tim Meys, Jurrit Hof.
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
De Radiologen: Hoe kwam ik in Almelo terecht? Ik was in 1977 klaar met mijn 4-jarige opleiding röntgenologie in Leiden en bleef daar nog een jaar als junior staflid bij Ernest Pauwels op isotopendiagnostiek, mijn speciale hobby, waar ik ook mijn proefschrift kon starten. Ik was opgegroeid in Rotterdam en woonde al jaren in Leiden, sinds mijn 22e getrouwd met de Leidse notarisdochter Jolien Kaptein. We hadden twee kindjes: Maarten (8) en Elzelien (4). Zelf waren we nu 28 jaar. Ik wilde niet academisch blijven en vanwege mijn fanatieke paardenhobby wilde we de (toen al drukke) Randstad ontvluchten. De röntgenologie ontwikkelde zich voorspoedig. Planigrafie werd steeds mooier, dubbelcontrast van colon en maag, Sellink onderzoek van de dunne darm, arteriografie van aorta, nieren, pancreas en van de hersenen kwamen. Echografie begon zich te ontwikkelen. In de nucleaire geneeskunde was nu de Anger camera uitgevonden. In Engeland had ene Hounsfield een super planigrafie uitgevonden: CAT scanning. Mijn laatste referaat in Leiden ging daarover. Het bestaande stuwmeer van werkloze röntgenologen was geheel verdwenen! Men zat te springen om jonge klaren. Regelmatig ging ik met mede assistenten oefenen met solliciteren. Ik was in Amersfoort, Apeldoorn, Enschede, Arnhem, enz. Tenslotte koos ik voor Almelo. Het was een typisch Leids nest. Kropholler kende ik weliswaar nog niet, maar hij was een enthousiast en kundig radioloog en paardenman. Ook Rethmeier was al weg uit Leiden, voordat ik daar kwam, maar ik had er coschappen gynaecologie gelopen bij zijn broer, en ik had hem een week meegemaakt tijdens de RSNA 1977 in Chicago, dat ik van de Leidse staf cadeau kreeg, omdat ik als oudste assistent een jaar de radiologie assistenten had begeleid in de kinderkliniek van prof. Veneklaas. Frans Tuynman kende ik goed. We hadden elkaar een jaar overlapt in Leiden en hij had me lid gemaakt van de Ronde Tafel, hetgeen ik naadloos kon voortzetten in Almelo. Bovendien was hij – samen met Kropholler - de voortrekker van de nieuwe isotopenafdeling in Almelo. Daarin participeerden toen nog volop de internisten en neurologen, maar door grote service en kundigheid werd het pleit van deze turfbattle al snel beslist ten gunste van de radiologie. De hele diagnostiek van lever, nieren, longen, hersenen viel toen nog onder nucleaire geneeskunde. Na de komst van echografie, CT en MRI bleef alleen nog wat schildklier, long, nier, hart en vooral skelet over. En natuurlijk kwam later de PET!
Dat waren dus de radiologen in het Prinses Irene Ziekenhuis. In het Sint Elizabeth Ziekenhuis zaten er twee: Nol Simons en Dorus Thies. Tegengestelde naturen, doch beide kundig en prettig. Bovendien waren de ziekenhuizen aan het fuseren en liepen de radiologen voorop in deze procedure, zoals ze de volgende drie decennia zouden blijven doen. Als ik erbij wilde komen, werd ik naast de drie in het PIZ en de twee in het SEZ de zesde man en zouden we gaan rouleren. De Isotopen was in het PIZ (“volg de blauwe lijn!”), het enige echo apparaat stond in het SEZ (beurtelings door ons gebruikt; patiënten eventueel per ambulance). Mijn keuze stond al spoedig vast: Almelo! Half 1978 werd de hele maatschap uitgenodigd om in de VS een angiografieapparaat te komen bekijken. Ik werkte nog in Leiden en werd gevraagd voor hen waar te nemen. Ik ging een week met mijn vrouw Jolien in hotel Schreuder zitten, met de fraaie leilindes tegenover het station. Het werd een prachtige kennismaking met Almelo. Hotel Schreuder is al lang geleden verdwenen. Hectische jaren volgden: de fusie werd voltooid, de echografie en nucleaire geneeskunde werden uitgebouwd. Na veel discussie en twijfel namen we een gouden keuze: we namen een B-opleiding in 1980. Ik verdubbelde mijn hippische training. De opzet van mijn proefschrift in Leiden dreigde te verzanden. Na een poosje verdubbelde ik die inspanningen ook weer en geraakte tenslotte – met hulp van mijn vriend en copromotor Ernest Pauwels - bovenaan de prioriteitenlijst van mijn kritische promotor, de endocrinoloog prof. Olav Bijvoet, die talloze promovendi had. Op 24 november 1982 was het zover: promotie in Leiden. Intussen was er weer een nieuw uitdaging: de nieuwbouw van het gefuseerde ziekenhuis. De grote leiders hierin waren Kropholler en Simons, en voor de isotopen Tuynman. Bouwmeester was Henk Dik. In 1985 konden we erin. Eerst heette het ‘Streekziekenhuis Almelo’. Later werd het herdoopt in ‘Twenteborg Ziekenhuis’. De verhuizing was een belevenis! In het PIZ was alles Siemens, in het SEZ louter Philips. Met beide firma’s werd overlegd, welke apparatuur nog in een der oude ziekenhuizen kon blijven staan en welke nieuwe apparaten al in het nieuwe geplaatst konden worden; zodanig, dat alle onderzoeken zoveel mogelijk doorgang konden vinden. De radiotherapie was in het SEZ al verdwenen, maar nog wel aanwezig in het PIZ; dat verdween ook. Nol Simons zat in zijn laatste jaar en kreeg de moeilijke taak van de verhuizing toevertrouwd, waarvan hij zich uitstekend kweet.
115
HOOFDSTUK 5
De Radiologen: Nol Simons (1956-1986): Kwam in 1956 als tweede radioloog in Almelo, naast Jan Rethmeier, die alle drie ziekenhuizen bediende. Nol zette de praktijk in het katholieke SEZ op, bleek een uitstekend organisator, en stichtte een medische staf. Hij was wetenschappelijk actief en werd gevraagd als hoogleraar in Groningen en Nijmegen. Echter bleef hij Almelo trouw. Hij ontplooide grote activiteiten in het landelijke en Europese bestuur. Hij kreeg veel hoge functies bij zowel de LSV, als bij de UEMS en het CP. Hij was hoofdbestuurslid van de LSV. Ik herinner me nog goed, dat hij rond 1983 een spoedvergadering van de Maatschap bijeenriep: “Vanavond iedereen bij mij thuis komen!”. We hadden geen idee, wat het onderwerp zou zijn. Hij was gevraagd voorzitter der LSV te worden. Ik vond het een grote eer en zei meteen ja. Maar er waren ook grote problemen over de specialistentarieven en het vijf partijen akkoord zat eraan te komen. Het ging dus zeer veel tijd van de voorzitter vergen, met besprekingen met de minister, enz. In de discussie zei Nol, dat hij zijn werk in Almelo voorrang gaf en tenslotte heeft de maatschap hem gevraagd, het af te zeggen. Voorzitter is toen Ad Kastelein geworden, toevallig ook een radioloog en inderdaad is die er jarenlang halftime mee bezig geweest. Nol is een jaar na de verhuizing van het ziekenhuis in 1985 met pensioen gegaan en al spoedig naar Brasschaat verhuisd. Hij is zeer actief gebleven en kwam nog vaak in Almelo bridgen. Op zijn 80e liet hij ons een beenwond zien, opgelopen toen hij te hard door de bocht ging op zijn fiets. In 2010 vierde hij in blakende gezondheid zijn 90e verjaardag in Brasschaat, waar veel Almeloërs bij waren. Hij voltooide in die tijd het tweede deel van zijn autobiografie (400 pagina’s per deel). De boeken zijn geschreven in prachtige taal en lezen als een spannende roman! Ik heb de boeken gerecenseerd in MemoRad (MR 16, 2, 2011).
116
Dorus Thies (1970-1987): De jongere associé van Nol in het SEZ sinds 1970. Voorheen was hij 6 jaar radioloog in Middelburg. Ook hij was een goede katholiek. Hij was bescheiden en wijs, en had veel humor.
Hij had grote belangstelling voor zijn medemens en kende alle privé omstandigheden van de laboranten. Als er een probleem was, kwamen ze naar hem. Hij was de vader van de afdeling. Zijn specialiteit was de echografie. Het enige apparaat stond in het SEZ. Hij was heel bedreven met dit prehistorische apparaat en er enthousiast voor. Hij was plichtsgetrouw en was vaak al om 7 uur op het werk. Zijn grote hobby’s waren hockey (trainer bij dames in Enschede) en voetbal (kijken). Tijdens onze maandelijkse refereeravond op woensdag was er vaak een belangrijke wedstrijd. Dan kwam hij toch om 8 uur. Niemand mocht iets over de wedstrijd zeggen. Zodra hij thuis was, zette hij de video recorder aan en bekeek de wedstrijd alsof het life was. Hij heeft van 1985-’87 nog in het nieuwe ziekenhuis gewerkt en is toen met pensioen gegaan. Op 1 aug. 1990 overleden hij. Zijn stiefzoon Jack Angenent is radioloog in Bergen op Zoom (sinds kort in ruste). Ik ontmoet hem af en toe tijdens de Noord Nederlandse Hartdagen op Curaçao. Zijn vrouw Gerda woont nog in Almelo. Zijn kleindochter Michelle (dochter van Gertie) heeft in 2011 bij mij paard gereden en daarna een jong paard van mij overgenomen. Rob Kropholler (1968-1995): Had een geschiedenis als gouvernementsarts op Nieuw Guinea, waar hij in aanraking was gekomen met de röntgen. Toen naar Leiden voor opleiding (1962-1966). Na 2 jaar staflidmaatschap in Leiden vestigde hij zich in 1968 in het PIZ naast Rethmeier sr. en Op de Orth. Rob was een geboren leider en organiseerde graag. Hij had een technische knobbel en belangstelling voor straling. Als een laborante geen goede foto kon maken omdat patiënt scheef of oud was, deed hij het voor. Hij controleerde de Aluminiumfilters in de röntgentoestellen. Hij zat in het landelijk stralencomité met prof. Penn uit Nijmegen. En hij wist alles van de lymfografie, een prachtige techniek, die helaas verdwenen is. Hij had deze techniek meegenomen uit Leiden, waar Tom de Roo de grote man was op dit gebied. Rob deed hierin ook wetenschappelijk werk en deed microradiografie: röntgenfoto’s van een microscopische coupe door een lymfeklier. Deze foto’s hebben jarenlang de muren van onze afdeling gesierd. Ook wij als radiologen genoten mee in deze hobby. Dagelijks was er een lymfogram. Een van ons ging er dan een uurtje voor zitten, om een sneetje in iedere voetrug te maken en een minikatheter te brengen in
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
een lymfvaatje. Rob hielp daarna met het beoordelen. Hij reisde als lymfograaf en als lid van de EORTC, een Europese kankervereniging, door heel Europa. Later is de lymfografie geheel overgenomen door echografie, CT en MRI. Hij bleef vele jaren hoofd van de afdeling. Toen hij tenslotte aftrad, is er een roulerend systeem van hoofdschap ingesteld van 3 jaar op anciënniteit. Vanwege de drukte op de afdeling stelden we – naast een hoofdradioloog – een technisch hoofd aan: de hoofdlaborant Bing Terpstra. Dit heeft hevige discussies opgeroepen binnen de NVvR, tot in het Bestuur toe. De radioloog was het hoofd ener afdeling! We hebben het tenslotte geaccordeerd gekregen, door de clausule dat de radioloog de eindverantwoordelijkheid houdt. Ook was Rob actief met congresbezoek. Ik was met hem in Bordeaux (het continu verhuizende Europese congres voordat Wenen begon). We bezochten er vele mooie châteaux, maar durfden geen wijn voor de maatschap te kopen, omdat de prijzen hoog waren en de radiologen ook toen al tariefproblemen hadden. Ook waren we samen in Davos. Alpine skiën vond hij minderwaardig. Van naar beneden glijden werd je toch niet moe? Nee, langlaufen was het ware! Op de terugweg reden we in Rob’s Mercedes naar huis en gingen we op zondag benzine laden in een Zuid Duits dorpje, omdat de benzine daar goedkoper was. Echter was het een onbemande automaat en bleef de benzine stromen, terwijl de tank van de auto al vol was. Ook de betaalautomaat bleef helaas lopen. Na zijn pensionering in 1995 is Rob in Frankrijk gaan wonen. Met Joyce heeft hij daar paarden, honden, een zwembad, rust en lekker weer. We zijn daar langs geweest. Overigens heeft Jop een huisje van de familie Rethmeier op enkel kilometers afstand. Rob is nu 83 jaar, is actief en gezond. Hij klust veel op zijn grote bosperceel van meerdere hectares.
Beste Kees, Ik ben je nog een kleine correctie schuldig over de wijze waarop ik destijds de lymfklieren heb onderzocht. Ik maakte n.l. geen gebruik van autoradiografie maar van pure radiografie, zie bijgaand artikel. Helaas heb ik de foto’s niet meer. Verder was Odo Op den Orth destijds al geassocieerd met Jan Rethmeier toen ik in Almelo kwam. Dat waren samen de grote trekpleisters voor mij. Ik wens je veel sterkte en succes bij je verdere schrijf ondernemingen. Het ga jullie goed, tot schrijvens of sprekens, liefs voor Jolien, Rob. Microradiologie en Histologie van het lymfogram. R.W. Kropholler
Rob stuurde mij onlangs de volgende twee berichten:
Inleiding. Lymfografie lijkt langzamerhand evenals ondergetekende tot de fossielen van ons vak te gaan behoren. MRI en CT worden steeds meer de onderzoeken van keuze voor de lymfklier diagnostiek. Ook daarbij zijn de moeilijkheden bij de interpretatie echter nog niet van de baan. Mogelijk kan een inmiddels 35 jaar oud onderzoek naar de correlatie van de röntgenanatomie en de microscopische anatomie van de lymfklier na lymfografie toch nog helpen om enig inzicht te verschaffen in de wijze waarop ijzerdeeltjes als contrastmiddel bij MRI zouden kunnen worden opgeslagen. Wij hebben destijds in Leiden* getracht een verklaring te vinden voor de macroscopische beelden van het lymfogram door na te gaan hoe het contrastmiddel Lipiodol Ultrafluïde in de lymfklier werd opgeslagen. Een lymfklier is een orgaan dat als meest kenmerkende functie heeft om in reactie te zijn. Follikels al of niet met reactiecentra, paracorticale velden en sinushistiocytose worden veelvuldig aangetroffen. Voor ons onderzoek gebruikten wij “normale” lymfklieren, verkregen via locale biopsieën en blokdissecties van patiënten die lymfografie ondergingen voor een stageringonderzoek.
Je verzoek om rapportage over verrichte werkzaamheden van oud Almelose radiologen zijn wat mij betreft niet erg relevant. Ik kan je alleen maar melden dat ik op uiterst onwetenschappelijke wijze bezig ben geweest hetgeen geresulteerd heeft in enkele redelijk indrukwekkende bouwwerken rondom ons huis maar uiteraard niet van enig belang voor jouw volgende boekwerkje.
Methode. In deze studie werd gebruik gemaakt van in 4 % formaldehyde gefixeerde lymfklieren. Met behulp van een speciaal snij apparaat werden plakjes gemaakt met een dikte van 0,5 mm. Met een Philips röntgendiffractieapparaat** werden foto’s gemaakt op Kodak Maximum Resolution Plate met 35 kV. De plakjes werden gekleurd met Sudan III en haematoxyline voor microscopisch onderzoek. Wij noemen dit Analyse I. Om het mogelijk te maken de lokalisatie van het contrastmiddel ook tot cellulair niveau uit te breiden, werden met behulp van de cryostaat coupes met een dikte van 15 µ gemaakt. Kleuring op de zelfde wijze, microradiogrammen met een spanning van 10 kV. Analyse II.
117
HOOFDSTUK 5
Analyse I, microradiologisch. De microradiogrammen werden 18 tot 30 x lineair vergroot en toonden: Afb. 1: 1. De lymfklier wordt omgeven door een hier en daar onderbroken, soms dubbele rij zeer kleine contrastdruppeltjes, op sommige plaatsen afgewisseld door grovere druppels (1). 2. In de schors, binnen de bovengenoemde rij contrastdruppeltjes, bevinden zich guirlande vormige zones met zeer weinig en dan meestal zeer kleine druppeltjes contrastolie (2). 3. In de diepere lagen van de cortex en in de medulla komen zeer fijne maar ook zeer grove contrastdruppels voor (3). 4. Brede banden van het contrastmateriaal worden speciaal in het merg gevonden, terwijl dunnere contrastrijke vaak in bundels gegroepeerde streepjes tussen de bovengenoemde guirlandevormige gebieden worden gezien. Op sterk vergrootte foto’s blijken deze fijnere contraststreepjes (4) te zijn samengesteld uit zeer vele dicht op een liggende druppeltjes, soms in een dubbele rij. Analyse I, histologisch. In verband met de relatief dikke coupes die voor microradiografie werden gebruikt, konden geen goede kleurenfoto’s worden verkregen. Bij microscopie zagen wij: ad 1. De sudanophiele substantie in de randsinussen komt exact overeen met de fijne contrastdruppeltjes in de microradiogrammen. ad 2. De zone met lymffollikels en paracorticale gebieden komt overeen met respectievelijk de guirlandevormige ophelderingen in de cortex en ophelderingen in de paracortex. ad 3. De grove sudanophiele druppels worden in het reticulum gelokaliseerd, vaak dicht bij de sinussen. De kleinste contrastdruppeltjes tonen een relatie met reuzencellen en histiocyten. ad 4. De brede banden met contrastolie blijken in de trabekelsinussen en in de terminale sinussen te zijn gelegen. Na deze betrekkelijk grove inventarisatie, gaan wij over tot een meer gedetailleerde lokalisatie van het contrastmateriaal.
118
Analyse II, microradiologisch. 1. Langs de randen van de lymfklier is een reeks zeer fijne contrastdruppeltjes met een soms onregelmatige vorm zichtbaar, soms te onderscheiden als een dubbele rij. Op enkele plaatsen zijn grotere en ronde druppels te zien. 2. Verspreid over de cortex en subcortex worden wat kleinere druppeltjes tussen de guirlande vormige en andere “lege” gebieden gezien.
3. 4.
In de schors, maar vooral in het merg worden reeksen fijne maar ook wat grovere druppeltjes, vaak in dubbele rijen met een wat geslingerd verloop gevonden. De grootte van de druppeltjes varieert van enkele µm tot 75 µm (afb. II, lineair 200x vergroot). Deze microradiogrammen verschillen in aspect sterk van de eerste serie omdat geen grotere druppels meer aanwezig zijn. Zelfs bij vriescoupes lopen deze druppels leeg tijdens het snijden.
Analyse II, histologisch. Ook in dit geval zijn de foto’s niet bijzonder fraai, ten gevolge van de brekingsindex van het plastic folie, nodig om de weefselcoupes niet te doen uitdrogen. Voor microscopische diagnostiek was de kwaliteit echter voldoende. ad 1. De fijne onregelmatig gevormde contrastdruppeltjes in het gebied van de randsinussen kunnen worden geïdentificeerd als sudanophiel materiaal rond de nucleï van de histiocyten. Bij geopende sinussen zien we hier twee afzonderlijke rijen. De grotere sudanophiele druppels bevinden zich in het lumen van de sinussen. ad 2. Verspreid in de cortex en subcortex komen kleine sudanophiele druppeltjes voor in histiocyten en reuzencellen. ad 3. In de schors en het merg van de lymfklier worden de sinussen aangeduid door rijen sudanophiele druppeltjes in de histiocyten. Grotere druppels worden in het lumen van de sinussen en verspreid in het reticulum gezien, de laatste vaak omgeven door reuzencellen, (afb. III, vgl. rö afb. II). Oorzaken van vullingdefecten. Bij nader onderzoek van lymfklieren van normale en pathologische lymfogrammen zijn de volgende vullingdefecten te noemen die ook macroscopisch zichtbaar zijn: Vet: vaak perihilair gelegen, soms uitgestrekt tot grote delen van de lymfklier, vooral in de inguinale en obturatorius ketens. De begrenzing van deze vullingdefecten kan zeer onregelmatig tot gegireerd zijn. Lymfsinussen lopen er in de vullingsfase doorheen, er blijft nadien ook vaak wat contrastmiddel in hangen. Bij planigrafie blijkt dat deze vullingdefecten vaak niet echt leeg zijn. Men spreekt vaak van fibrolipomatose omdat er veelal met vervetting ook bindweefselvorming gepaard gaat. Histiocytaire infiltraties: Sinushistiocytose kan zich over grote delen van lymfklieren uitbreiden, sommige klieren bevatten nog slechts weinig contrastopnemend lymfklier weefsel. De randsinussen zijn hierbij vaak geoblitereerd,
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
bevatten althans geen lipiodol. Onderscheid van infiltrerend groeiende metastasen is moeilijk of onmogelijk. De lymffollikels: Deze bestaan uit dicht opeen gepakte cellen en vormen speldenknop tot luciferkop grote vullingdefecten, speciaal in de schors, soms tot in het merg. We zien vaak guirlandevormige vullingdefecten direct binnen de randsinus. Paracorticale gebieden: kunnen grote delen van de lymfklier in beslag nemen. Deze velden ontwikkelen zich op de grens tussen schors en merg. Ze kunnen zich zodanig ontwikkelen dat zowel schors als merg er door in beslag genomen worden. De randsinussen nemen vaak geen lipiodol meer op. Metastasen: Deze ontwikkelen zich vaak in of nabij de sinussen. Sommige metastasen tonen in de lymfklier een infiltratief groeipatroon zoals b.v. adenocarcinomen. Anderen zoals het melanoom en het plaveiselcelcarcinoom groeien expansief. Het lymfklierweefsel tussen de uitlopers van de infiltrerend groeiende metastasen bevat meestal geen lipiodol zodat toch een redelijk scherpe begrenzing van het vullingdefect ontstaat. Rond de expansief groeiende metastasen zit vaak een soort schil van sterk contrasthoudend weefsel. Hierdoor ontstaat vaak een typisch sikkelvormig vullingdefect. Het is onjuist te denken dat metastasen perse zouden zijn gekenmerkt door onregelmatige contouren. Lymforeticulaire maligniteit: Bij Mb. Hodgkin ontwikkeld zich meestal een lacunair tot schuimachtig beeld van vergrote lymfklieren. Er ontwikkelen zich in de schors op vele plaatsen tegelijk celnesten. De sinussen blijven heel lang onaangetast. In het laatste stadium zijn vaak nog uitsluitend randsinussen en circulair rond de klier lopende lymfvaten zichtbaar. Bij het reticulosarcoom (oude benaming) ontstaat vaak een meer chaotisch beeld met grove contrastdepots tegen de kapsel. De sinussen zijn vaak al veel eerder ontoegankelijk voor lipiodol. Ontstekingachtige processen: zoals tuberculose, sarcoïdose etc. veroorzaken ongetwijfeld afwijkingen die de kans op verwarring met metastasen en zelfs lymforeticulaire maligniteit mogelijk maken. Conclusies. Vergeleken werden radiologische en histologische beelden van met Sudan III en haematoxyline gekleurde lymfkliercoupes. Er werd zorg gedragen dat de vetten, met name het lipiodol, niet tijdens het fixatieproces werden verwijderd. Daarbij werd aangetoond dat het contrastmiddel op de volgende wijze in de lymfklieren wordt opgeslagen: 1. In de vorm van druppels in de perifere, intermediaire en mergsinussen. 2. Als grotere druppels in het losmazig reticulum van schors en merg. 3. In histiocyten langs de sinussen. 4. In reuzencellen.
5.
De contrastolie begeeft zich niet in gebieden met dicht “opeengepakte” cellen, zoals lymffollikels, paracorticale velden, histiocytaire infiltraties, vetweefsel en pathologische gebieden zoals maligne tumorweefsel.
Er zou een parallel met de bevindingen na intraveneuze injectie van USPIO (Ultra small Super Paramagnetic Iron Oxide Particles) bij MRI kunnen bestaan voor zover deze opslag in macrofagen, i.c histiocyten en reuzencellen in normaal lymfklierweefsel geschiedt. De vele lipiodol houdende vacuolen in het reticulum bepalen het lymfografische beeld. Waar het reticulum is verdrongen door pathologische processen, komen uiteraard geen macrofagen voor en zal ook een leegte op het MRI beeld ontstaan. * Dit onderzoek uit 1968 is tot stand gekomen dankzij de actieve medewerking van Dr. J. Oort, destijds verbonden aan het pathologisch laboratorium van het Academisch Ziekenhuis te Leiden, later Hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en van Dr. A.A. de la Fuente, destijds verbonden aan het Streeklaboratorium voor Pathologie te Enschede. ** Het röntgendiffractieapparaat werd gebruikt omdat hiermee zeer lage kV’s konden worden bereikt met een lange belichtingstijd, noodzakelijk vanwege het ongevoelige maar praktisch korrelloze filmmateriaal. Ste. Foy de Longas, 24 februari 2004 Texten afbeeldingen : Afb.I : Ca. 30 x vergrote coupe, dikte ca. 0,5 mm. Afb.II : Microradiogram, ca. 200 x vergroot, diameter grootste contrastdruppel ca.75 µm. Afb.III: Microfoto histologisch beeld van afb.II, reuzencellen rond contrastdruppel.
Commentaar Vellenga: Bovenstaande geeft een goed beeld van een methode, die we in Almelo jarenlang 1 x per dag verrichtten. De drie afbeeldingen hebben van 1985-2007 op posterformaat aan de muur van onze afdeling gehangen, maar zijn bij de verbouwing in 2007 verwijderd en helaas kwijt geraakt. Dit soort dingen zijn net zo vergankelijk als de mens. Maar er ontstaan telkens weer nieuwe mensen en nieuwe radiologische methoden. De elegante methode lymfografie is geheel vervangen door echografie, CT en MRI.
119
HOOFDSTUK 5
120
Frans Tuynman (1974-1999): Sinds 1974 in het PIZ. Hem mocht ik helpen de nucleaire geneeskunde op te zetten. Hij was vol initiatief en enthousiasme. Samen hebben we regelmatig wetenschappelijke projecten uitgevoerd, bijv. op het gebied van hartscintigrafie en bijschildklier subtractie scintigrafie. Ook op arteriografisch gebied was hij een kunstenaar. Hij wist veel van neuro en over de angiografie van de hersenvaten. Voor een hersentumor hadden we de scintigrafie als grove screening en dan de arterio, om de Sylvische driehoek te meten en te besluiten wat de uitbreiding van de tumor was. En eventueel was er dan ook nog de regelmatig gebruikte pneumoencefalografie, met als gevolg hevige hoofdpijn! Maar mooie plaatjes waren het wel. Frans had altijd het beroemde vijfdelige Newton & Potts bij de hand. Verder deed hij ook de arteriografie en sampling van het feochromocytoom en bijschildklieradenoom. Later werd Frans de voortrekker in de interventie radiologie. Hij was handig en verwierf zich veel kennis hierover. Hij was een sportieve figuur en altijd vrolijk. Wanneer je zijn kamer binnen kwam, keek je soms tegen zijn benen op. Hij maakte dan een handstand in zijn stoel. “Even het bloed naar mijn hersenen laten stromen!” Fantastisch waren de schaatstochten en het skiën met hem. Hij ging als een duivel en soms moest hij na afloop – vanwege een verstuikte enkel - een weekje op het ‘Noordplein’ doorbrengen met het verslaan van poliklinisch werk. Met Sjoukje vormde hij een gezellig stel. Diverse malen zijn we op pad geweest, o.a. naar Davos. In 1999 ging hij met vervroegd pensioen. Hij is in Almelo blijven wonen. Af en toe nam hij nog waar, ook bij ons. Het langst nog op nucleaire geneeskunde, in de moeilijke periode dat Hugo Janssen’s contract niet werd verlengd door het ziekenhuis en ik anderhalf jaar de nucleaire in m’n eentje heb waargenomen. Als ik op vakantie ging, kwam Frans. Hij was een verwoed zeiler. Een doodeng verhaal maakte hij mee met zijn broer: ze voeren samen op zijn broer’s catamaran over de Middellandse Zee en werden overvallen door noodweer. De catamaran sloeg om en ze hebben 48 uur op de onderkant van de omgeslagen boot rond gedobberd. Ze hebben het ternauwernood overleefd, en zijn tenslotte door een vrachtschip gered. Het verhaal stond uitgebreid in de Waterkampioen.
Hij ging na zijn pensioen nog veel varen met Sjoukje in zijn zeilboot, ook overzee. Hoewel de zorg voor Ivo, hun licht gehandicapte zoon, hen af en toe aan wal hield. Naderhand hebben ze de boot verkocht. Echter blijven ze avontuurlijk en maken nu lange vakanties met de caravan. Hij is nu 76 jaar, ziet eruit als een jonge god en blijft de jonge hond die hij altijd was. Tot vorig jaar schaatste en skiede hij nog. Nu roeit hij nog bij de roeiclub die hij zelf heeft helpen oprichten en fietst veel. In 1999 verliet Frans Tuynman ons. De digitalisering was nog niet doorgevoerd. De angiografieën – hier van de hersenen; Frans was o.a. een neuroradioloog – worden digitaal gemaakt, maar nog op film afgedrukt. Spraakherkenning is er ook nog niet. De rapportjes worden ingesproken in een dictafoon.
Jop Rethmeier (1973-2004): Geboren en getogen in Almelo, en – evenals zijn vader – gestudeerd en gespecialiseerd in Leiden. Hij heeft nog een paar jaar samengewerkt met zijn vader in het PIZ. Zijn vader ging met pensioen in 1975 (dus drie jaar voordat ik kwam) en overleed in 1982. Ik heb zijn vader dus nog wel enkele keren ontmoet. Hij had dezelfde uitstraling als onze opleider prof. von Ronnen in Leiden, maar dan zonder snor. Bij het afscheid van prof. von Ronnen eind 1975 in Leiden was er een cabaret, waarin het Heilig Uur werd nagespeeld, met Jop als prof. von Ronnen. Exact dezelfde intonatie en gedrag. Maar Jop was een uitstekend toneelspeler. Net als Jolien. Ze hebben samen vaak toneel gespeeld bij “het Katoenen Gordijn”. O.a. speelden ze daarin een echtpaar met huwelijksproblemen, maakten ruzie met elkaar, sloegen elkaar, maar zoenden ook en rolden samen in een tapijt. Jop heeft een fenomenaal geheugen. Hij weet alles over geschiedenis, de wereldoorlogen, toneel, muziek, literatuur. Hierin had hij trouwens een maatje in Nol Simons, die ook een grote algemene ontwikkeling en literatuurkennis bezat. Op vakgebied had hij de gedegen algemene radiologische kennis uit Leiden en met name in grote mate van het skelet. Hij was in zijn Leidse tijd assistent van de Beentumoren Commissie geweest.
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
Toen we in 1980 opleiding kregen, werd hij gekozen tot opleider. Hij deed dat nauwkeurig en met veel inzet. Ik was tot 1982 nog bezig met mijn proefschrift en daarna met de spin-off daarvan. Ik nam in die tijd de refereeravonden en de wetenschap op me. Meerdere assistenten wilden wel publiceren. Jop werd secretaris van de Commissie voor Beroepsbelangen. Toen hij na afloop daarvan gevraagd werd om zitting te nemen in het Concilium, heeft hij mij naar voren geschoven en meteen voorgesteld dat ik waarnemend opleider werd, in 1994. In 1999 heb ik het opleiderschap overgenomen en hebben we A-opleiding aangevraagd. Bij de hervisitatie in 2001 hebben we die verworven. Jop heeft ruim 17 jaar het opleiderschap bekleed in de periode van 1980 tot 1997. In 2004 is hij met pensioen gegaan en heb ik een afscheidssymposium met liber amicorum voor hem georganiseerd. Het was een leuke gezamenlijke inspanning van vele vrienden en medici buiten de radiologie en 9 wetenschappelijke radiologische artikelen door assistenten. Hij is in Almelo blijven wonen, vlak bij mij en we zien elkaar nog vaak. Hij heeft vele hobby’s, zoals lezen, geschiedenis, musea, reizen, en wandelen. Hij trekt er vaak op uit voor een lange wandeling en loopt al sinds 16 jaar de Nijmeegse vierdaagse mee. Kick Bendel (1986-2010): In 1986 zou Simons met pensioen gaan en in 1987 Thies. In 1980 hadden we – na veel gepalaver – besloten om opleiding aan te vragen. Onze eerste twee assistenten (Willem Mees en Hans Kouwenberg; beide geselecteerd door prof. Puylaert in Utrecht) waren toppers en die wilden we graag als opvolgers van Nol en Dorus hebben. Aldus werd overeengekomen, ook met hen. Maar toen kwam de kink in de kabel. Willem wou dolgraag, maar zijn vrouw Elies bekroop steeds meer twijfel. Ze was vroedvrouw, ook enkele jaren in Almelo. Maar ze wilde in het westen wonen. Willem heeft zich toen in het Diaconessenziekenhuis in Leiden gevestigd en zit daar nog steeds met veel enthousiasme. Wij hebben dus een nieuwe sollicitatie gestart en kregen diverse gegadigden. We kozen Kick Bendel, opgeleid bij Albert Smeets in het Westeinde den Haag. Kick begon in Almelo in 1987 en is 25 jaar lang een goede en evenwichtige collega gebleven. Hij was van alle markten thuis. Hij hield zich goed op de hoogte. We zijn samen vaak op congres geweest, zoals San Diego en Seattle. Hij ontwikkelde een grote kennis op het gebied van de echografie en kreeg daar tenslotte de leiding over. Hij was een groot voorstander van Aloka.
Ook was hij mijn enige medestander voor samenwerking met de privé kliniek musculoskeletale echografie van Henk Avenarius naast het station in Almelo, voormalig radioloog uit Winterswijk, met grote kennis van de musculoskeletale echografie en interventie. Bij de overige radiologen in Almelo lag dat gevoelig en negatief. Kick en ik hebben daardoor nooit een goede samenwerking met Avenarius kunnen ontwikkelen. Maar wel bleek deze situatie al spoedig een grote katalysator te zijn voor onze eigen muculoskeletale echografie en interventie. We wilden de concurrentie aangaan en lieten de Fontys Hogeschool uit Eindhoven interactieve cursussen in Almelo geven aan laboranten, assistenten en radiologen. Op die wijze kwam dit deel van het vak snel tot bloei. Kick is op 25 sept. 2010 op 63-jarige leeftijd met prepensioen gegaan. Naast zijn grote hobby golfen pakte hij vele activiteiten aan. Hans Kouwenberg (vanaf 1987): Onze tweede assistent Hans Kouwenberg vestigde zich wel bij ons in 1987, als opvolger van Dorus Thies. Hij ontplooide zich zoals we hem kenden als onze assistent. Puylaert’s criteria waren ‘een heer’, corpslid, en bijv. bij de marine geweest. Profiel van Hans. Hij was joviaal, gezellig, behulpzaam, geestig en wat studentikoos. Hij creëerde een uitgebreid sociaal netwerk. Hij had – reeds als assistent – een hoge kwaliteit van werken en bouwde dat verder uit. Samen met Frans Tuynman stortte hij zich vol enthousiasme op de (vasculaire) interventie. Daarnaast bleek hij veel talent te hebben op het gebied van financiën en organisatie. Al spoedig deed hij onze financiële administratie en hij gebruikte refereeravonden om onze insufficiënte kennis over economische omstandigheden op medisch gebied bij te spijkeren. Rond de millenniumwisseling richtte hij de MAS op, de Maatschap Almelose Specialisten, met notaris Willems en al. De MAS kwam in de plaats van de maatschappen van de diverse specialismen, dus ook van de MAR (radiologen), en was louter financieel. Daarnaast bleef gewoon de Medische Staf met al z’n commissies bestaan voor de organisatie, de kwaliteit en het vakinhoudelijke. Na een jaar of 6 hield de MAS weer op te bestaan, omdat de fusie met Hengelo naderde en omdat er een overkoepelende BV werd opgericht, met hulp van een organisatiebureau.
121
HOOFDSTUK 5
Huib van den Hout (vanaf 1992): Voegde zich in 1992 bij ons. Hij volgde niemand op, maar was de uitbreiding als 7e radioloog, die zeer nodig was, omdat de praktijk in het nieuwe gezamenlijke Twenteborg Ziekenhuis steeds drukker werd, echografie toenam en interventie groeide. Jarenlang had de CT alleen in Enschede gestaan, maar sinds 1988 hadden we ons eigen toestel – tevens dat voor Hengelo – in Almelo staan. Tevens hadden we sinds 1991 één dag per week onze mobiele MRI – gedeeld met vier andere ziekenhuizen: Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem en Gooi-Noord - in Almelo voor de deur staan. Huib had al een gedegen kennis van de MRI dankzij een lange stage MRI in het AZU voordat hij zijn opleiding tot radioloog aldaar begon. Zijn CV: Vanaf 1999 participeert Van den Hout in de opleiding radiologie, tot 2006 als plaatsvervangend opleider, van 2006 tot 2011 als opleider. In de periode als opleider was hij ook lid van het Concilium. De herstructurering van de opleiding werd ingevoerd, het aantal assistenten werd uitgebreid van 8 naar 10 en door de OOR herstructurering werd de samenwerking met UMCU gewijzigd in UMCG. Als één van de eerste opleidingen werd het orgaangericht opleiden ingevoerd. In 2011 heeft hij het roer van plaatsvervangend opleider overgegeven aan Louk Oudenhoven. Bij de visitatie in 2010 is Peter Wensing opleider geworden. Als subspecialisatie is Huib actief in de interventie radiologie, UFE (myoom-embolisaties) werd opgezet. Daarnaast is het aandachtsgebied neuro- en musculoskeletale diagnostiek. Momenteel wordt gewerkt om de MRI prostaat diagnostiek opnieuw op te zetten met 3 Tesla MRI. Als belangrijkste vrijetijdsbestedingen zijn er musiceren (hij is gitarist en bandleider van de band Cor Pulmonale, die dit jaar zijn 10-jarig bestaan viert), cultuur, hardlopen, zeilen en golf. Hij publiceerde 17 artikelen en voordrachten.
122
Anje Spijkerboer (1995-2002): In 1995 ging Rob Kropholler met pensioen. Hij werd opgevolgd door Anje Spijkerboer. Ze was op alle markten thuis en een deskundige en hardwerkende collega. Daarnaast ontplooide ze vele andere activiteiten. Ze voltooide een proefschrift en stichtte een gezin met twee dochters. Omdat haar man Lodewijk in Amsterdam werkte, vertrok ze in 2002 naar het AMC in Amsterdam, waar ze zich specialiseerde in abdomen en cardiologie en een mooie carrière voortzette. Ze steeg hoog in de sectie cardiologie,
deed veel wetenschappelijk werk en leidde enkele malen de Noord Nederlandse Hartdagen op Curaçao. Ze bleef actief in haar orkest en ook haar dochters waren muzikaal en maken het goed op school. Peter Wensing (vanaf 2000): Zijn CV: Voegde zich op 01-01-2000 bij ons in Almelo. Petrus Johannes Wilhelmus Wensing werd geboren op 15 maart 1963 in De Bilt. Hier bezocht hij de St. Michaël school. Na de lagere school periode ging hij naar het Utrechts Stedelijk Gymnasium. Nadat hij in juni 1981 het Gymnasium β diploma behaalde, begon hij in dat zelfde jaar met de studie Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Om solvabel te blijven werkte hij in zijn studententijd veel bij, onder andere bij veilinghuis Sotheby’s en als directiechauffeur. In 1987 werd het doctoraal examen behaald. In de wachttijd voor zijn coassistentschappen werkte hij bij het toenmalige Centraal Diergeneeskundig Instituut (thans ID/DLO) te Lelystad op de afdeling moleculaire immunologie. In september 1988 begon hij met zijn coschappen die werden afgesloten met het artsexamen in september 1990. Zijn militaire dienstplicht vervulde hij in de jaren 19901992 als eerste luitenant-arts bij de 831 keuringsraad op de Lt. Gen. Knoopkazerne in Utrecht. Tegelijkertijd werkte hij als part-time onderzoeker onder leiding van Prof. Dr. B. Hillen en Prof. Dr. W.P.T.M. Mali bij de vakgroep functionele anatomie en de vakgroep radiologie van de Universiteit van Utrecht. Na het afronden van zijn dienstplicht werd dit onderzoek van 1992 tot eind 1994 full-time voortgezet. Dit leidde dit tot een proefschrift getiteld “Atherogenesis in the distal part of the femoral artery”. Dit proefschrift werd in maart 1995 samen met collega promovendus F.G. Scholten (arts-assistent radiologie in Almelo 19891992) met succes in Utrecht verdedigd. De promotores waren de eerder genoemde Hillen en Mali. Van 1-1-1995 tot 31-12-1999 werd de opleiding tot radioloog gevolgd in het Academisch Ziekenhuis Utrecht. De opleiders waren Prof. Dr. P.F.G.M. van Waes en Dr. F.J.A. Beek. Vanaf 1 januari is hij als radioloog ingeschreven in het medisch specialisten register. Vanaf deze dag werkt hij ook met veel plezier op de afdeling radiologie van het Twenteborg ziekenhuis. Tijdens de opleiding in Utrecht heeft hij zich onder andere bezig gehouden met röntgengeleide stereotactische mammabiopsieën. Deze techniek is inmiddels ook in het Twenteborg geïntroduceerd. Andere aandachtsgebieden zijn met name CT en MRI. Naast zijn werkzaamheden als radioloog bekleedt en bekleedde hij diverse bestuurlijke functies in het
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
ziekenhuis. Zo was hij penningmeester van de NVVR en lid van de CVB van de NVVR. Thans is hij nog lid van de financiële commissie van de NVVR. In het ziekenhuis was hij lid van de Beleids en Investeringscommissie, lid van het MAS betuur en lid van het stafbestuur. Daarnaast was hij stafvoorzitter van 2006-2008. Sinds 2008 is hij vakgroepvoorzitter, eerst van de vakgroep radiologie ZGT Almelo, vervolgens van de vakgroep radiologie ZGT en per 1 januari voorzitter van de Maatschap Radiologie Oost Nederland (MRON, fusiemaatschap radiologie MST Enschede, ZGT en SKB Winterswijk). Op 1 mei 2012 is hij benoemd tot medisch manager van de Resultaat Verantwoordelijke Eenheid Radio logie ZGT. Tevens bekleedt hij de functie van opleider. Peter is getrouwd met Christel Ophuis, als samengesteld gezin hebben zij 7 kinderen. Martin Kraai (vanaf 2002): Twee jaar na Peter’s komst viel er door het vertrek van Anje in 2002 weer een gat. Dit werd opgevuld door Martin Kraai. Na zijn studie geneeskunde aan de VU was hij bataljonsarts bij de luchtmobiele brigade en enkele jaren arts-assistent orthopedie in het Militair Hospitaal en in het Lucas Ziekenhuis. Daarna is hij omgezwaaid naar radiologie en opgeleid in Leiden en Deventer. In Almelo verloochende hij zijn orthopedisch verleden niet en toonde al meteen zijn grote kennis op musculoskeletaal gebied. Hij trad toe tot de internationaal vermaarde werkgroep voor de diabetische voet van Sjef van Baal en verrichtte daarin wetenschappelijk werk en hield voordrachten. Hij pakte de behandeling van schouderkalk aan, en werd actief in de interventie, zowel vasculair, als aortastents als vertebroplastiek. Daarnaast wierp hij zich vol verve op de opleiding van de assistenten en aanschaf van de apparatuur en organisatie van de afdeling. Hij ging veel doen in de organisatie van de medische staf en kwam al snel in het stafbestuur. Ook was hij actief in de fusie. Hij kon het prima vinden met Peter, met wie hij veel zaken op de afdeling, in de medische staf en de opleiding regelde. Ook deelden ze een werkkamer. Door de toenemende drukte waren de privé werkkamers voor radiologen afgeschaft. Voor je kleding en privé spullen kon je een kamer delen met anderen. Verder deed je het werk toch aan de werkstations op de afdeling. Ook in de hobbysfeer had Martin dezelfde smaak als Peter: veel joggen en uitstekend skiën. Martin deed veel aan de niet-opleidingsvisitaties en kwam tenslotte in het CBO bestuur, dat deze kwaliteitsvisitaties begeleidt. Hierin volgde hij ons andere maatje Loek Oudenhoven op.
Hans Biemans (2004-2006): In 2004 ging Jop Rethmeier met pensioen. Hij werd opgevolgd door Hans Biemans.
Zijn CV: Geb.dat.: 29.07.1969, Vlijmen St. Aloysiusschool, Vlijmen Gymnasium, St. Janslyceum, s-Hertogenbosch ( 1981-1987) Medische faculteit, Universiteit Maastricht (1987-1994) Opleiding Radiologie: St. Antoniusziekenhuis, Nieuwegein (1998-2004) Radioloog Almelo: 1 mei 2004 - 1 oktober 2006 Radioloog Gorinchem: vanaf 1 oktober 2006 Na militaire dienstplicht en enkele jaren agnio chirurgie en huisartsgeneeskunde zag ik in 1997 het licht. Via de vaatbespreking in het Antoniusziekenhuis ontmoette ik, als zaalassistent vaatchirurgie, de radiologen en interventieradiologie in het bijzonder. Zulke aardige lui en wat een leuk vak! 1 januari 1998 kon ik bij hen als agnio beginnen met een jaar later aanvang van de opleiding die duurde tot 2004. Na mijn opleiding in Nieuwegein met enkele maanden AZU, heb ik met mijn vrouw, Margriet, enkele maanden door zuid- en midden Amerika gereisd. Hierna ben ik in mei 2004 vol enthousiasme in Almelo begonnen. Voor mij het ideale ziekenhuis. Gezellige maatschap, laboranten en andere medewerkers. Verder kon ik er mijn hobby’s uitoefenen: opleiden van assistenten en interventieradiologie. Helaas mocht dit niet erg lang duren en zijn wij eind 2006 na wikken en wegen teruggegaan naar Brabant. Desalniettemin heeft Almelo een onuitwisbare indruk achtergelaten. We hebben er bovendien 2 Tukkers aan overgehouden, onze zoon Tim en hond Viktor. Nu werk ik sinds oktober 2006 in het Beatrix ziekenhuis te Gorinchem. Een heel ander ziekenhuis, waar ik het goed naar mijn zin heb, met inmiddels aardig wat interventies.
123
HOOFDSTUK 5
We wonen heerlijk in Raamsdonksveer, met ook een dochter, Else, erbij. In onze vrij tijd gaan we er graag op uit, reizen wat en thuis is er altijd wel te doen aan huis of tuin. In juli 2008 is tot mijn genoegen oud- Almelo assistent Johannes Wybenga bij ons tot de maatschap toegetreden. Rob Bourez (vanaf 2006): De drukte op de afdeling nam exponentieel toe. We konden het werk nauwelijks meer aan. We hadden het aantal assistenten al uitgebreid tot acht, maar ook dat kostte extra begeleiding. We zochten er dus een negende radioloog bij. Dat werd in 2006 Rob Bourez, opgeleid in o.a. het Westeinde en Amersfoort. Bij Puylaert in den Haag was hij een groot echografisch expert geworden. Dat kwam ons goed uit, want juist de echografie was enorm gegroeid bij ons. Rob – van min of meer Belgische origine en lang in Afrika gewoond hebbend – is een joviale man met een enorme werkkracht. Hij woont op drie kwartier afstand in Hattem, omdat zijn vrouw Mireille neuroloog in Zwolle is. Ook pakte hij allerlei nieuwigheden aan. Hij heeft zich toegelegd op de PET-scanner. Deze valt gedeeltelijk onder de nucleair geneeskundigen, maar de combinatie met diagnostische CT’s wordt door Rob gedaan. Voorts kwam in deze tijd de MRI van mammae in zwang. Ook daar stortte Rob zich op. Ook bleek hij een nauwkeurig rekenmeester te zijn, hetgeen hem een benoeming tot penningmeester van de vakgroep opleverde. Modern als hij is, stuurde Rob mij zijn portfolio (het opleidingsdocument, dat arts-assistenten tegenwoordig horen bij te houden). Het is zeer uitgebreid, en voor de leesbaarheid heb ik het hiernaast ingekort:
Bourez, R.L.J.H. Geboortedatum: 03-10-1970; Artsexamen: 24-04-19 Getrouwd, 4 dochters. Geneeskunde studie in Leiden. Opgeleid in Westeinde Ziekenhuis (dr. L.M. Kingma) en Amersfoort (dr Baarslag). Sinds 1 november 2006 werkzaam in Almelo. Daarnaast radioloog, lid van fusiebestuur met Hengelo en na de fusie 1-1-2010 penningmeester. Specialisatie: mammo, echo en neuro. Dan volgt een lange lijst van cursussen en congressen. Hij publiceerde 7 artikelen en hield 11 voordrachten, de meeste over neurologie en mammografie. De laatste voordrachten waren vanuit Almelo. Enkele voorbeelden: 2010:The Effect of Breast-MRI in Work-Up of Primary Operable Breast Cancer. Huttenhuis J, Bourez R, Faneyte I, Kouwenhoven E. San Antonio Breast Cancer Symposium 8-12 dec, San Antonio Texas
2010: Immediate Breast Reconstruction after Mastectomy in Invasive Breast Cancer: Identification of Patients Not Needing Postoperative Radiotherapy. Moorman AM, de Leeuw D, Bourez RLJH, Leeksma NG, Kouwenhoven EA. San Antonio Breast Cancer Symposium 8-12 dec, San Antonio Texas Louk Oudenhoven (vanaf 2006): Na het vertrek van Hans Biemans in 2006 zaten we weer met een tekort. Louk Oudenhoven is opgeleid in Den Haag en Leiden en kwam onze gelederen versterken als parttimer. Ook zij heeft een werkende partner: haar man Mike Hogervorst was chirurg in den Haag en ging nu in Apeldoorn werken. Daar gingen ze ook wonen. We hadden eens een refereeravond (12 oktober 2009) bij haar thuis, waarbij de partners van de jongste radiologen een referaat hielden. Haar Mike (chirurg): ABCT olé; Annejuul van den Hout (geriater): Dood gaan we allemaal ; Mireille Bourez (neuroloog): Aanvalluh; Lucelle Kraai (organisatiedeskundige): Loopbaanplanning. Louk heeft grote belangstelling voor thorax en abdomen, incl. MRI van de dunne darm en van het rectum carcinoom.
124
Ze heeft ook organisatorische kwaliteiten, is lid van het bestuur van de NVvR geweest, en zat in het CBO voor kwaliteitsvisitaties. Ook nam ze de coassistenten onder haar hoede en werd in 2012 waarnemend opleider.
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
Jeroen op den Akker (vanaf 1 juni 2009): In 2007 werd het weer drukker en kwamen er weer nieuwe assistenten en nieuwe onderdelen van het vak bij. Een nieuwe loot aan de radiologische boom was de cardiologie: zowel de CT van de coronairen als de MRI van het myocard. Jeroen op den Akker had zijn opleiding in Nijmegen uitgebreid als fellow aldaar in de cardiologie o.l.v. Ken Koster, radioloog uit Deventer. Hij had precies het profiel dat we nodig hadden. Toen hij bereid was te komen, namen we dat beide armen aan.
Oswald Kessels (vanaf 2009): Ook met de volgende keuze was ik het volmondig eens. Een zeer goede oud-assistent, die hard studeerde en ook wetenschappelijk actief was. Hij produceerde met mij meerdere voordrachten voor de radiologendagen en later in zijn Utrechtse periode eveneens. Hij kwam bij ons in de Maatschap in 2011. Zijn CV: Geboortedatum 05-08-1972 Geboorteplaats Utrecht Burgerlijke staat Gehuwd, 3 kinderen
Intussen loopt de cardiale imaging in Almelo en Hengelo goed, in goede samenwerking met de cardiologen; want daarmee staat of valt de kwaliteit van de diagnostiek! Als je de turfbattle aangaat en niet communiceert, is het gedoemd om te mislukken.
Opleiding/ werkervaring Radiologie 2004-2008 AIOS Radiologie, Twenteborg ziekenhuis, ZGT Almelo. Opleiders Dr C.J.L.R. Vellenga en J.H.W. van den Hout. 2008-2009 AIOS Radiologie, UMC Utrecht. Opleiders Prof. Dr J.P.J. van Schaik en Dr R.A.J. Nievelstein. 2009-2010 Fellow cardio/thorax radiologie UMC Utrecht. Opleider Mw. Dr B.K. Velthuis 2009 Waarnemer ZGT Hengelo Feb 2010 – Okt 2010 Chef de clinique radiologie ZGT Okt 2010 – heden Maatschap radiologie ZGT Almelo/Hengelo AGNIO werkervaring Jan 1999- Jan 2000 AGNIO heelkunde, UMC Utrecht Jan 2000- Jan 2001 AGNIO heelkunde, Slotervaartziekenhuis Amsterdam Jan 2001-maart 2001 keurings-arts, Aeromedisch Instituut, Soesterberg Maart 2001- Juli 2002 AGNIO heelkunde, centrum eerste hulp, Leids Universitair Medisch Centrum Juli 2002- dec 2003 AGNIO intensive care, Leids Universitair Medisch Centrum Opleidingen 1984-1991 Atheneum, Het Nieuwe Lyceum, Bilthoven. Diploma juni 1991 1991-1992 Geneeskunde, Katholieke Universiteit Leuven, België. 1992-1998 Geneeskunde, Universiteit Utrecht. Artsexamen 23 november 1998
Willem Deserno (2009-2010): In die zelfde periode hadden we nog meer mensen nodig. Willem Deserno, eveneens in Nijmegen opgeleid, en bezig met een proefschrift over MRI van de lymfklieren, kwam. Hij was een goed vakman, maar vertrok na anderhalf jaar weer. Jeroen Veltman (vanaf 1 oktober 2010) : In 2008 was er dus weer iemand nodig. Inmiddels was de mammografie volledig van gedaante veranderd. Niet alleen was de mammografische MRI onstuimig toegenomen, ook werd vele malen vaker per patiënt gepuncteerd. Ook op dit gebied konden we versterking gebruiken. Het profiel bij uitstek was wederom een jonge klare uit Nijmegen: Jeroen Veltman. Hij voltooide op dat moment een proefschrift op dit gebied en hield overal voordrachten. Sicco Braak (vanaf 1 maart 2011): Het bleef alsmaar drukker worden en ik was 50% gaan werken. We hadden nog meer mankracht nodig. Sicco Braak, jonge klare uit Nieuwegein, was beschikbaar. Hij was bezig met een proefschrift, en zijn roem was hem al vooruit gesneld. Op Curaçao hadden zijn opleiders Hans van Heesewijk en Wouter van Es me al verteld, dat hij de beste examenresultaten had van heel Nederland. Tevens was onze oud-assistent Jan Albert Vos een van zijn opleider en was hij getrouwd met een veterinair. Dus, hoewel ik me als scheidend parttimer niet meer wou mengen in benoemingen, leek mij dit een prima keuze. Op 23-10 2012 kwam zijn proefschrift ‘Cone-beam CT-guidance in Interventional Radiology’ in Utrecht uit.
125
HOOFDSTUK 5
Wetenschappelijk produceerde hij in Almelo en Utrecht 12 voordrachten, artikelen en posters op het gebied van longen, neuroscintigrafie en cardiologie. Nevenactiviteiten: Actief lid geweest van Studentenvereniging ‘C.S. Veritas’ (o.a. Kampleider, EHBO kamp, Gebouwen onderhoud commissie (praeses), geneeskundig dispuut, jaarclub). Hobby’s: Sport (o.a. Hardlopen, Tennis, Hockey, Wielrennen, Duiken); Kluswerkzaamheden; Wijn. Verdere hulp 1): twee chefs de cliniques: Marijke Zuijdwijk (vanaf 2011): Toevallig de zus van een der nucleair geneeskundigen in Twenteborg, Mark Zuijdwijk. Gezellige meid en goede vakvrouw, jonge moeder en kan goed skiën. Opgeleid bij mijn vriend Hans Mul in Arnhem. En natuurlijk bij Tjeerd Wiersma aldaar. Bovendien is ze een goede stijldanseres, en is haar man dansleraar. Marijke Zuijdwijk 4-8-1978 geboren te Arnhem 1984-1987 Frater Andreas Basisschool Arnhem 1987-1990 Arnhemse Montessori Basisschool 1990-1996 VWO / Atheneum Thomas a Kempis College Arnhem 1996-1997 Propaedeuse Bedrijfswetenschappen Universiteit Nijmegen 1997-2001 Studie geneeskunde Universiteit Nijmegen (thans Radboud universiteit) 2001 Afstudeeronderzoek Edinburgh, Scotland 2001-2003 Coassistentschappen Universiteit Nijmegen 2003-2006 ANIOS SEH Gelre Ziekenhuizen Zutphen 2006-2011 Specialisatie Radiologie Ziekenhuis Rijnstate Arnhem 2011 e.v. Chef de Clinique ZGT Almelo / Hengelo. Aandachtsgebieden Neuro/ hoofd-hals, Mammo, algemene radiologie Wetenschappelijk: 5 publicaties en voordrachten, over mond, mamma en longen. Hobby’s: hip hop, streetdance, Ballroom & Latin, lindy hop, snowboarden, skiën, zeilen, golfen.
126
Steef van der Valk (2011): Onze oud-assistent, die na een afsluitend jaar in UMCU klaar was met zijn opleiding. Ook is hij de neef van een andere oud-assistent van ons, Pieter van der Valk. Steef was voorzitter van de Sectie Aspirantleden (assistentenvereniging) van de NVvR en had ook aanbiedingen om in Utrecht te blijven of naar Nijmegen te komen. Echter was hij net getrouwd met Janneke, die assistent neurologie in Enschede is. Ze wachten af waar ze terecht kunnen komen; zolang blijft Steef nog chef de clinique. Verdere hulp 2): Hengelo: - Sinds 2008 rouleren we volledig met de 8 radiologen uit Hengelo. Dat geeft flexibiliteit bij afwezigheden en specialisaties. - Daardoor kunnen we ook de nacht- en weekenddiensten verdelen en aparte interventiediensten instellen; langzamerhand broodnodig, want die worden heel druk. - De Hengelose radiologen zijn allen gezellige collega’s en goede vaklui. Over hen heb ik wat minder gegevens. Sommigen – Relinde Schepers, Marlies Schimmelpennink, Frank Wesseling – heb ik op congressen meegemaakt. Marlies was actief in de contacten met huisartsen en ik heb een hoofdstuk met haar geschreven in het Jaarboek Huisarts 2010 voor Adriaan Mazel. Relinde ontplooit grote activiteiten op wetenschappelijk gebied (vertebroplastiek; echografische behandeling van schouderkalk). En natuurlijk heb ik met haar een lijntje op hippisch gebied! Haar man is directeur van de Rugpoli in Delden, Arnhem en Polen. In Almelo en Hengelo hebben we een poosje de MRIverslagen voor hem gemaakt. Tegenwoordig doet Apeldoorn dat. Zie mijn artikel in MemoRad: MR 16, 2, 2011. Na mijn pensionering heb ik zitting genomen in de Raad van Toezicht van de Rugpoli Groep, die groeit en bloeit en nu – naast de vestigingen in Delden en Velp – ook al een dependance in Tilburg bezit. Van enkele Hengelose collegae ontving ik gegevens: Relinde Schepers (vanaf 1999 (Hengelo)):
Beste Kees, Ik ben je heus niet vergeten, noch jouw verzoek voor een kort CV en mini-verhaal over vertebroplastiek en NACD. Heb het enigszins druk gehad met van alles en nog wat, vandaar het delay. Ik moet tenslotte binnenkort eens proberen een winstpuntje in de B dressuur te halen, zodat ik ook mag springen en crossen…!! En dat natuurlijk naast het werk, de voordrachtjes, het huishouden, het moeder-zijn, de Tsjechië-perikelen…
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
Maar ik hoop je dit weekend te kunnen voorzien van de benodigde documenten. Moet de foto een echte pasfoto zijn? Ik hoop dat bij jullie alles goed gaat, heb genoten van de mooie rit per huifkar in Zenderen e.o. en natuurlijk het diner erna. Groeten, ook aan Jolien, Relinde
1999-2001 2002 2002-03 2003-09 2010-heden
Opleiding Radiologie, AMC, Amsterdam Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn UMC Utrecht, Fellowship MRI & Interventie-radiologie Maatschap Hengelose Radiologen, ZGT, locatie SMT Maatschap Radiologen, ZGT Almelo en Hengelo
Superspecialisaties:Interventieradiologie, Abdomen, Mammografie en MSK
Curriculum Vitae Relinde Schepers-Bok Geboren 17 mei 1965 Amsterdam Adres Altena voetpad 21 7554 PW Beckum 1991 – 1996: Opleiding tot radioloog in het Leyenburg Ziekenhuis Den Haag 1993 getrouwd met Michiel Otto Schepers 1996 Registratie in Specialisten Registratie Commissie als radioloog 1999 – heden radioloog in Ziekenhuis Groep Twente (Hengelo / Almelo) Aandachtsgebied: musculoskeletale radiologie inclusief wervelkolom. Wetenschap:
Relinde produceerde 27 musculoskeletale voordrachten en artikelen door heel Europa. Gert Jan Wagenmakers 2003 (Hengelo)): Geb.: 17 november 1964 Bebington (Engeland)
(vanaf
Nutsschool Den Haag, Mombasa School Kenia, 1971-1981 Dalton Lyceum Den Haag 1982-91 Geneeskunde, UvA (AMC) 1991-93 Wisselassistentschap Zuiderzeeziekenhuis, Lelystad 1993-96 Arts-assistentschap Chirurgie, Ziekenhuis Hilversum 1996-99 Opleiding Radiologie, Deventer Ziekenhuis
Wetenschappelijk werk: 7 artikelen en voordrachten over thrombose, vasculairezaken en voor huisartsen. Overige activiteiten: 1994-2001 Bestuur Vereniging Assistent Geneeskundigen Ziekenhuis Hilversum, Deventer Ziekenhuis, AMC 2000-2001 Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen 2007-2010 Penningmeester Maatschap Hengelose Radiologen, SMT/ZGT Hengelo 2008-2011 Stafbestuur ZGT Hengelo/ZGT Hengelo-Almelo 2009-heden Stuurgroep Kwaliteit en Veiligheid ZGT Hobby’s:
fietsen, tennis, skiën, duiken en reizen
Pim van der Burg (vanaf 2001 (Hengelo)): Functie: radioloog Specialisatie: Interventie, screeningsradioloog Opleiding: St.Antonius ziekenhuis, Nieuwegein 1993 – 1998 Junior staflid AZU/UMCU, Utrecht 1999 – 2000 Staflid Hengelo:vanaf 1 januari 2001 Voorafgaande aan mijn opleiding tot radioloog: fysische geografie UvA 1979 – 1980, geneeskunde opleiding UvA 1980 – 1988 Daarna diverse assistentschappen chirurgie/ orthopedie en thoraxchirurgie in Harderwijk, Zeist, OLVG Amsterdam en GZG Den Bosch.
127
HOOFDSTUK 5
De fusies: De eerste fusie in Almelo vond plaats in 1978, toen ik er als zesde radioloog bij kwam. Het Algemeen Ziekenhuis aan de Boddenstraat was toen al verdwenen, het Prinses Irene Ziekenhuis en Sint Elizabeth bleven als aparte gebouwen bestaan, maar de radiologen gingen samen werken en rouleren. De medische staven fuseerden van 1980-1985 ook. In 1985 kwamen allen in het nieuwe ziekenhuis. De fusie tot ZGT (Ziekenhuis Groep Twente; Almelo met Hengelo): Dit was een soort drietrapsraket: eerst fuseerden de directies, vervolgens de organisaties en tenslotte de medische staven. Van de medische staf waren de radiologen weer de eersten.Maar ze waren iets te snel en ijverig. Daardoor hadden ze een valse start rond 2005. Vanaf 2008 werd een beter voorbereide poging tot fusie gedaan, die lukte. Op 1-1-’10 vormden de radiologen van Almelo en Hengelo één roulerende vakgroep van 20 radiologen (17,5 fte) en 10 assistenten in opleiding. Het contract werd getekend op 30 september 2010.
Op 30 september 2010 is het zover: het fusiecontract wordt ondertekend! De champagneglazen staan klaar. Eerst moet er nog even vergaderd en getekend worden. Peter Wensing zit voor.
128
Dit keer heeft de oudste radioloog geen paardenmest onder zijn schoenen. Verder Huib van den Hout, Annette Alberink, Marlies Schimmelpenninck.
Jeroen op den Akker, Martin Kraai, Relinde Schepers, Jeroen Veltman, Huib van den Hout.
Dan komt de directie o.l.v. directeur Schmidt binnen en kunnen we het vieren met champagne!
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
Inmiddels waren een aantal andere specialisten ook tot overeenstemming gekomen. Op 27 juni 2011 kon de medische staf – in bijzijn van de directie – een fusiecontract ondertekenen, dat ook de specialisten van Almelo en Hengelo (dus ZGT) één geheel vormde.
In februari 2011 gaan de Almelose en Hengelose radiologen en assistenten naar Kirchberg in Oostenrijk. In het hotel hebben we onze eigen bijbelse zithoek. Jeroen Veltman, Hans Kouwenberg, Huib van den Hout, Joost Kager, Marco Bergman, Marloes van der Leest, Oswald Kessels, Peter Wensing. 17 juni 2011: Ondertekening fusie Maatschap Specialisten ZGT:T.R. Walrava, psychiater; dr. R. Hoekstra, internist oncoloog; M. Kraai, radioloog; G.J. Wagenmakers, radioloog; mw. A.L. Veenstra-van Nieuwenhoven, gynaecoloog; M.L. Lansbergen, klinisch fysicus; J.C. Bakker, kinderarts; dr. J.G. van Baal, chirurg.
Verder als combinatie radiologie ZGT: Bij de visitatie in september 2011 werd de A-opleiding voor zowel Almelo als Hengelo voor vijf jaar goedgekeurd (thans in cluster met Groningen). In september 2011 verwierven de medische specialismen Urologie en Psychiatrie van de ZGT opleiding. Dit betekende dat de ZGT (Ziekenhuis Groep Twente) thans tien opleidingen telt en dat de directie de status van ‘Topklinisch Ziekenhuis’ kon aanvragen.
Ook een stamtafel voor het eten.
Op de piste trotseren we de kou en sneeuwvlokken. Marloes, Jeroen, Huib, Relinde, Kees, Joost, Marco, Hans.
129
HOOFDSTUK 5
Intussen gaan de gefuseerde ZGT-radiologen en assistenten door met hun teambuilding, ook op sportief vlak. Sinds de fusie hebben ze jaarlijks een long weekend skiën in Oostenrijk. En op 20 november 2011 renden enkele radiologen en assistenten de zevenheuvelloop (15 kilometer) in Nijmegen.
Veertien lopers van de ZGT (Ziekenhuisgroep Twente; Almelo + Hengelo) hebben de 15 km lange Zevenheuvelloop op 21 november 2011 in Nijmegen volbracht. V.l.n.r. o.a. Jeroen op den Akker, Louk Oudenhoven, Peter Wensing, Oswald Kessels, Martin Kraai, Huib van den Hout (niet op de foto: Chrit Stassen).
Fusie ZGT met Enschede en Winterswijk tot MRON: Eind 2011 zijn onderhandelingen tussen ZGT en MST (Medisch Spectrum Twente in Enschede, voorheen Ziekenzorg en Stadsmaten) en SKB (Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk) vrijwel afgerond om op 1-1-2012 te komen tot de MRON (Maatschap Radiologie Oost-Nederland). Daarbij fuseerden de radiologische afdelingen van Ziekenhuisgroep Twente (Almelo + Hengelo; 17,5 radiologen + 10 arts-assistenten) met die van Medisch Spectrum Twente (Enschede, 16 radiologen + 10 assistenten) en van Streekziekenhuis Koningin Beatrix (Winterswijk; 5 radiologen).
130
Er is een overkoepelend bestuur. Er zijn vijf commissies, t.w. sollicitatie, opleiding en wetenschap, financiën, kwaliteit, PR en website. Daarnaast zijn acht vakgroepen opgericht (abdomen, thorax, neuro/ hh, msk, mammo, cardiovasculair, kinder, interventie). De radiologen blijven zoveel mogelijk op locatie, maar er komt een centraal opleidingsplan voor de gehele opleiding (i.s.w. met UMC Groningen). Fellowships op de meeste deelgebieden worden aangeboden. Doel van deze fusie is verdere subspecialisatie en daaruit voortvloeiende kwaliteitsverbetering. Met deze cluster en orgaangerichte werkwijze wordt ook reeds voldaan aan aanbevelingen uit het rapport ‘Beeld en Functie, Toekomst van de beeldvormende specialist in Nederland’, dat onlangs werd uitgebracht
door Roland Berger (Strategy Consultants) in opdracht van en in samenwerking met de SURN (Stichting Universitaire Radiologie Nederland; de academische radiologische afdelingen). Dit rapport kunt u lezen op NetRad. Op 1-1-2012 werd de fusie tot de MRON een feit.
De MRON op de zonnige en ijskoude piste van Kirchberg in februari 2012. V.l.n.r.: Frank Wesseling en Louk Oudenhoven (radiologen ZGT), Myrthe Vestering en Stefanie Kolderman (assistenten ZGT), Jeroen Veltman, Martin Kraai en Peter Wensing (radiologen ZGT), Marijke Zuijdwijk (chef de clinique ZGT), Robin Peters (assistent ZGT), Kees Vellenga en Huib van den Hout (radiologen ZGT). De foto werd gemaakt door Pim Versluis (radioloog SKB). Enkelen skieden op dit moment op een andere helling: Bernart de Leeuw (fellow MST), Marloes van der Leest en Tim Meys (assistenten ZGT).
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de radiologen
De MRON ontstaat op 1 januari 2012 en omvat 38,5 radiologen en 20 arts-assistenten in opleiding.
131
Hoofdstuk 6
De verbouwing, uitbreiding, digitalisering en reorganisatie van de afdeling; Heropening op 6 februari 2008. Open dag.
De drie boekjes en folder.
Inleiding: Ter gelegenheid van de grote verbouwing, uitbreiding, modernisering, digitalisering en reorganisatie van de afdeling – die ook voor mij persoonlijk grote gevolgen had (namelijk uitstel van mijn pensioen op mijn eigen verzoek) – schreef ik in 2007 een boekje voor de oudcollegae, oud-assistenten en enkele intimi. Een half jaar later schreef ik – samen met onze arts-assistenten Steef van der Valk en Pieter Bronkhorst – een folder en een boekje voor de leek t.g.v. de open dag op 6 februari 2008.
Inleiding boekje (juli 2007) : Op 16 februari 2007 werd ik 60 jaar. Ik had me vroeger voorgenomen met 60 te stoppen. Echter heb ik besloten langer door te gaan. Het vak wordt steeds interessanter, en onze afdeling verandert in een enorm tempo. De ontwikkelingen verlopen exponentieel! Ik vind het leuk om het nog een poosje mee te maken, hoewel niet meer in de frontlinie. Ik heb dit miniboekje geschreven om de huidige snelle ontwikkelingen – die ons nu nog helder voor de geest staan, maar over 10 jaar vanzelfsprekende en vergeten zaken zijn - vast te leggen. Ook zijn ze bedoeld voor oud-collegae en oudassistenten, die onze afdeling kennen, maar niet in de nieuwe gedaante. Inleiding boekje (maart 2008): Aan de specialisten en arts-assistenten van het Twenteborg Ziekenhuis, de huisartsen uit de omgeving en onze oud-assistenten.
Velen hebben op 6 februari onze afdeling radiologie bezocht om met KIJK
de resultaten van de verbouwing te zien. Thans sturen we wat uitgebreidere achtergrond informatie over de nieuwe apparatuur, de organisatorische wijzigingen en onze toekomstplannen. Bij de verbouwing zijn geïnstalleerd: -Een digitaal fotoarchief (PACS) en spraakherkenning. -Een 64 slice CT en reconstructiestation. -Een tweede MRI (1.5 T). -Nieuwe echografieapparatuur. -Een PET-CT (deze in Hengelo). Voorkant van de folder.
Het aantal laboranten, radiologen en arts-assistenten is uitgebreid. Er vindt specialisatie en nascholing plaats. De wachtlijsten zijn bijna opgeheven. De opleiding van de arts-assistenten is aangepast aan de nieuwe Europese regels. De werkindeling wordt omgebogen van apparaatgericht naar orgaangericht. De samenwerking met Hengelo is geïntensiveerd. Innovatie op veel gebieden vindt nu of binnenkort plaats: Cardiale MRI, mammo-MRI, meer MRI op het gebied van neurologie, orthopedie, abdomen en
132 Achterkant van de folder.
vaten; wellicht binnenkort ook MRI van de knieen en lumbale wervelkolom voor de eerste lijn (huisartsen); Coronair CT en meer CT angio; de musculoskeletale
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de afdeling 2002-2012
echografie wordt verder uitgebreid; en natuurlijk PET-CT. Na enkele jaren van planning en verbouwing zijn we klaar voor de 21e eeuw!
angiografieën gedaan door de cardiologen. Ook hier staat nu een echografieapparaat naast het angiografietoestel. - 1 DEXA (botdensitometrie) kamer.
Dit boekje beschrijft de veranderingen gedurende de laatste jaren en geeft technische en historische informatie over diverse technieken. Kees Vellenga, Steef van der Valk, Pieter Bronkhorst, Almelo, maart 2008 De verbouwingen: In de tweede helft van 2007 vonden de volgende verbouwingen plaats: - Het omvangrijke oude fotoarchief en de administratieve ruimtes werden leeg gehaald en verbouwd tot een CT-afdeling. Hier staat nu een 64-slice CT-scanner met grote voorbereidingsruimtes om meerdere patiënten gelijktijdig gereed te maken voor het onderzoek, dat in dit snelle apparaat in enkele minuten klaar is. - 13 werkstations met ieder 3 monitoren en spraakherkenning werden verspreid over de afdeling geïnstalleerd. Een deel van deze ruimte kwam beschikbaar door het verwijderen van de overbodig geworden ontwikkelmachines. - Op de plaats van de oude dual slice CT werd de nieuwe 1.5 Tesla MRI geplaatst. De oude 1 Tesla MRI bleef staan. Tussen deze twee MRI-kamers werd een grote bedieningsruimte gebouwd. - De echografieafdeling hield vijf kamers (inclusief duplex en vaatlab). Twee oude echografieapparaten werden vervangen door nieuwe. - De gezamenlijke PET-CT kwam naast de afdeling Nucleaire Geneeskunde in Hengelo. - In 2006 werd de Röntgenbus in gebruik genomen. Deze maakt dagelijks eenvoudige röntgenfoto’s in beurtelings Tubbergen, Westerhaar, Goor, Rijssen en Nijverdal. De foto’s worden digitaal naar het Twenteborg gestuurd. In de rest van de afdeling kwamen geen belangrijke wijzigingen. Er zijn: - 1 doorlichtkamer (was vroeger meer, maar het aantal onderzoeken van colon, maag en IVP is sterk afgenomen; nu gebeuren hier nog artrhogrammen, drainages, ERCP’s, HSG’s, enz. - 2 bucky kamers, de Spoedeisende Hulp kamer en de thoraxautomaat voor het ‘gewone’ röntgenwerk. Daarnaast 3 rijdbare röntgenapparaten voor de kliniek en OK. - 1 mammografiekamer. Naast deze kamer kwam een aparte echokamer voor onderzoek van de mamma. - 1 angiografiekamer voor vasculaire interventie; ’s middags worden in deze kamer coronair
Op 12 november 2007 wordt de nieuwe 1.5 Tesla MRI afgeleverd en in de kamer naast de 1 T MRI gezet.
133
Hoofdstuk 6
De vorige MRI werd in 1994 door een hijskraan door een gat in het dak neergelaten (zie blz. 72 van mijn vorige boek). Dit keer is de route door een gat in de achtergevel en vervolgens met een snelheid van enkele centimeters per minuut voorzichtig door de gang met verstevigde vloer.
De CT-“suite”: ter plaatse van de nu ontruimde administratie en archief wordt een grote ruimte gebouwd voor de 64 slice CT met bedieningsruimte, grote voorbereidingsruimte en wachtkamer.
134
De voorbereidingsruimte.
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de afdeling 2002-2012
De voormalige administratie wordt verbouwd tot CT-Unit.
De voorbereidingsruimte van de CT: omdat de machine in een paar minuten het hele lichaam kan scannen, is de logistieke bottleneck het klaarleggen en wisselen van de patiënten. Om die reden wordt er met 4 i.p.v. 2 laboranten gewerkt: 2 om het apparaat te bedienen, 1 voor de patiënt handling en 1 voor de reconstructies en het invoeren in PACS.
De CT-scanner gezien vanuit de bedieningsruimte door de loodhoudende ruit. De CT is geïnstalleerd en is begin juli 2007 in gebruik genomen.
Digitalisering, PACS (Picture Archiving & Communication System) en spraakherkenning: Met de digitalisering waren we in Almelo een van de eersten in Nederland. Al in 1995 kwamen de digitale doorlichtkamers en het systeem van de fosforschermen van Agfa. Die werden uitgelezen door een AD-converter en nog wel door een daglicht ontwikkelmachine afgedrukt op film, die dan op een lichtkast werd gehangen en daarna opgeborgen in een map in het archief. Ook van origine digitale onderzoeken zoals echografie, CT en MRI werden nog altijd op grote lappen film afgedrukt, bekeken en bewaard. Daarmee was dus weliswaar een groot deel van het proces digitaal, maar het laatste stukje - bekijken, communicatie en opslag – nog niet. Een groot archief met duizenden foto’s en een km planklengte bleef noodzakelijk, en foto’s waren niet meteen beschikbaar en soms kwijt. De laatste stap tot een digitaal archief (PACS, Picture Archiving and Communication System) werd in Almelo pas eind 2005 genomen. De keuze was gevallen op een combinatie van EasyVision (bewerking en opslag van de beelden), G2 speech (verslaglegging d.m.v. spraakherkenning), beide van Philips, gekoppeld aan ChipSoft (het reeds aanwezige EZIS, Elektronisch Ziekenhuis Informatie Systeem). De beginperiode was moeizaam, met veel downtime en ernstige kinderziektes. Er is veel overleg geweest met allerlei ICT-managers en vooral onze nieuwe coördinator Huib van den Hout heeft daar vele uren in gestoken. Na een jaar was alles opgelost en bleek het systeem van leading Chipsoft, waaraan alles opgehangen was, uitstekend te functioneren. We oogsten ermee veel lof van bezoekers van elders en bij visitaties. Als de interfaces goed zijn, kan men via het EZIS snel van het ene naar het andere onderzoek en de ene naar de andere patiënt schakelen. Naarmate de systemen sneller werden en meer capaciteit kregen, ging de downtime omlaag. Wel waren maandelijkse updates nodig, met na iedere ingreep soms weer tijdelijke storingen.
135
Hoofdstuk 6
Een werkplek met links de flatpanel monitor waarop alle patiënten gegevens staan en het schermpje met het verslag in wording is te zien. Rechts de twee HR Barco schermen waarop een MRI van een uterus myomatosus. Vooraan het toetsenbord, de muis, mijn bril en het dictafoontje waarin je het verslag inspreekt. Links zie je nog net een hoekje van een projectiescherm en de afstandsbedieningen voor de beamers.
De dag begint met 3x inloggen (Chipsoft, G2-speech en EasyVision) op 1 van de 13 werkstations op onze afdeling. ; je moet je codes iedere 3 maanden wijzigen. Je hebt 3 displays voor je staan (5 jaar later zouden dat er 4 worden): een flatscreen voor alle patiëntgegevens (ook te gebruiken voor internet, e-mail, enz.) en 2 grote Barco’s met hoge resolutie om de röntgen, echo, CT en MRI-beelden te bekijken. Ik zag aanvankelijk tegen de bediening van je eigen station op, maar je kunt heel eenvoudig een eerdere CT links en de nieuwe rechts zetten, ze koppelen en er simultaan doorheen scrollen. En reconstructies in allerlei vlakken maken en met markers laten zien waar je in een ander vlak zit. En window en level veranderen, enz. De laboranten doen de “hanging”, zodat een onderzoek altijd opkomt met het meest recente gelijksoortige onderzoek. Maar je kunt ook makkelijk er zelf andere onderzoeken bij hangen. Regelmatig hebben we foto’s van vóór 2005 nodig. Die moeten dan uit het archief gehaald worden. Op de monitor met patiëntgegevens hebben we 75 digitale “vakken” van Chipsoft met o.a. Heilig Uur, bespreking interne, chirurgen, longen, orthopedie, kinderen, ‘foto’s bijzoeken voor Vellenga’, assistent, slechte kwaliteit, verkeerde hanging, incompleet, enz.
136
Er zijn talrijke dagelijkse fotobesprekingen met clinici op onze afdeling. Voor zo’n bespreking met de kliniek open je zo’n digitaal vak en heb je meteen alle patiënten. De beelden worden dan met beamers op 2 grote schermen geprojecteerd. Prachtig, het is net een bioscoop! We hebben 2 bespreekruimtes waar dat kan: de bibliotheek en de chirurgiebespreekruimte.
Peter Wensing laat in de bibliotheek een MRI met een HNP zien aan de neurologen en hun coassistenten.
Heilig Uur: Pieter laat een vinger met artritis zien.
Heilig Uur in de bibliotheek: assistent Pieter Bronkhorst laat röntgen foto’s van een heup met de ziekte van Perthes zien. Kick Bendel en Peter Wensing en de assistenten Steef van der Valk en Joost Kager kijken toe. Kees Vellenga maakt de foto.
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de afdeling 2002-2012
Het dagelijks verslagwerk is natuurlijk ook sterk veranderd. Je zit voor je drie monitors en roept de beelden van een patiënt op. Je spreekt je verslag in de dictafoon in en kunt daarbij kiezen uit twee opties: interactief, waarbij je je gesproken tekst uitgetypt ziet verschijnen en zelf kunt corrigeren; of per badge, waarbij de tekst niet in het beeld verschijnt, maar deze meteen ter correctie wordt doorgestuurd naar de typekamer. Het apparaat verstaat vakjargon goed, maar woorden daarbuiten minder; het maakt in ieder geval af en toe gevaarlijke fouten, dus blijft controle noodzakelijk. We hebben nog 2 secretaressen in Almelo en 2 in Hengelo, die dat voor beide ziekenhuizen over en weer doen (alles gaat toch per digitale kabel). Consulten zijn nu makkelijker, sneller en laagdrempeliger. Enerzijds levert dat tijdverlies op voor de radioloog, maar het grote voordeel is dat de kwaliteit, communicatie en samenwerking sterk bevorderd worden Al met al is het systeem nu mooi en vorig jaar juli was de visitatiecommissie onder de indruk. Omdat het ZIS systeem leading is, kan je met een druk op de knop, naast de beelden, ook de PA-verslagen, laboratoriumuitslagen, ontslagbrieven, enz. tevoorschijn roepen. De “mooie” high resolution beelden meteen uit PACS zijn alleen te bekijken op de werkstations op onze afdeling. We zijn nu met 7 radiologen, 6 assistenten en 2 waarnemers. Er zijn 9 werkstations; meestal is dat voldoende, maar soms moet ik uitwijken naar de PC op mijn privé kamer, waar ik dan e-mail en wetenschappelijk werk doe. Met onze groei komen er echter binnenkort nog 4 werkstations bij en wel op het zuidplein: De ontwikkelmachines aldaar en de DOKA en opslagruimtes worden vervangen door twee “cellen”, zoals op het noordplein, ieder met twee werkstations. We hebben tegenwoordig op het zuidplein ook beurtelings Anne, Henk en Wilma zitten om alle spoedtelefoontjes voor echo, CT en MRI aan te nemen. Op iedere pc in het ziekenhuis of thuis kan worden ingelogd op het netwerk EZIS en dan kunnen foto’s via ChipSoft bekeken worden. De beelden zijn wat trager en minder mooi dan op onze werkstations, en je kan er geen bewerkingen op doen en geen verslaglegging doen. Alle specialisten gebruiken dit systeem en wij ook, bijv. op de IC-bespreking en thuis in de nachtdienst. Hoewel je voor echografie, CT of interventie toch altijd persoonlijk naar het ziekenhuis zal moeten gaan.
Op het zuidplein zit tegenwoordig een administratieve kracht (hier Wilma), die de spoedjes voor echo, CT en MRI aanneemt. De ontwikkelmachines, DOKA en kasten gaan plaats maken voor twee “verslag-cellen” met ieder twee werkstations.
De apparatuur voor Almelo + Hengelo: Voor de geschiedenis en werking van de apparaten: zie hoofdstuk 2 (van röntgenologie naar radiologie). Ik loop nu snel door de apparatuur die de ZGT in 2007 voor beide ziekenhuizen heeft aangeschaft. De CT en MRI zijn beide al 10 jaar oud, verouderd en bezitten onvoldoende capaciteit. CT: Bij het betrekken van het nieuwe Almelose ziekenhuis in 1985 (Streekziekenhuis Almelo; later Twenteborg), kregen we de beschikking over een CT-scanner. Die stond echter in Enschede, en werd beheerd door een interdisciplinaire regionale commissie. De patiënten reisden op en neer. Aanschaf van een eigen scanner was niet mogelijk, want dat viel onder artikel 18 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen en kon uitsluitend gebeuren met toestemming van Den Haag. Die kwam pas in 1988. Toen kwam het mooie prototype 5000 van Philips, en in 1990 de LX van Philips. In 1998 werd de dual slice scanner van Oldelft (werd later overgenomen door Picker en tenslotte Philips) aangeschaft. MRI: vanaf 1991 gebruikte Almelo – samen met enkele andere ziekenhuizen – een MRI in een autobus, die 1 dag per week bij onze poli stond. In 1994 werd een 1 Tesla Philips apparaat op onze afdeling neergezet. Een aantal radiologen (vooral Martin Kraai) heeft een programma van eisen gemaakt. Tenslotte trok Siemens aan het langste eind bij deze megaorder. Er kwamen voor de ZGT (dus Almelo + Hengelo): - 2 CT’s met 64 slices; 1 daarvan in Almelo; die staat inmiddels in de voormalige archief- en administratieruimte. Voor deze supersnelle CT zijn 3 voorbereidingsruimtes nodig, terwijl de
137
Hoofdstuk 6
-
-
-
-
138
bediening moet gebeuren door 3 laboranten, omdat het apparaat in een paar minuten klaar is, en de volgende patiënt van tevoren wordt uitgekleed en een infuus krijgt. 2 MRI’s van 1,5 T; 1 daarvan voor Almelo; de 1 Tesla blijft staan als werkpaard; de nieuwe staat op de plaats van de oude 2-slice CT; op de nieuwe MRI gaan we ook abdomen, cardiologie en speciële neuro doen. Hij wordt eind 2007 functioneel. Een reconstructiestation van TeraRecon: dit is een aparte server, waarin de grote CT- en MRIbestanden (honderden beelden per patiënt) worden opgeslagen en multiplanair en 3D worden gereconstrueerd; er staat een server in Hengelo en een in Almelo; vanuit ieder werkstation kan deze bediend worden, maar ook door de laboranten op de hoofdconsole. Een PET-CT; deze staat in Hengelo, omdat de afdeling Nucleaire Geneeskunde in Almelo wordt verplaatst vanwege de aanbouw van een nieuwe ingang waarin paramedische diensten en winkels komen. Enkele radiologen van Hengelo en Almelo verslaan samen met de Nucleair Geneeskundigen de PET-CT beelden. Enschede heeft nog geen PET-CT, dus is ook uitgenodigd van onze PET-CT gebruik te maken. De PET-CT zal ook parttime worden ingezet voor de gewone CT-productie in Hengelo, totdat daar de nieuwe CT staat. Een angiokamer en een doorlichtstatief voor Hengelo, een C-boog voor Almelo. Het angiografieapparaat is trouwens de hele ochtend door ons in gebruik voor dotters, stents en interventie. De diagnostische arteriografie is overgenomen door duplex, CTA en MRA. ’s Middags gebruiken de cardiologen het toestel voor coronair angio’s, hoewel ook hier veel is overgenomen door CT en MRI.
Binnenkort valt de beslissing over 2 nieuwe echoapparaten in Almelo: Aloka of Philips. Wellicht kunnen we 3 demonstratie apparaten van 4 maanden oud, voor de prijs van 2 krijgen. Tenslotte moeten dan nog 2 digitale mammografie apparaten worden aangeschaft. Mammografie is nog onze enige niet digitale modaliteit. Over mammografie gesproken: het bevolkingsonderzoek wordt nu commercieel in een open procedure aanbesteed. Je mag solliciteren om zo’n kavel te verkrijgen. Maar de condities zijn dermate pover dat vele radiologische groepen aarzelen. Wij hebben volgende week de visitatie voor mammografie. Kick Bendel en Peter Wensing leiden dat; ze hebben alles goed in de hand en al advies ingewonnen bij de oude meester Jop Rethmeier. Over Nucleaire Geneeskunde gesproken: na het vertrek van Frans Tuynman in 1999 kwam er een
gespecialiseerde Nucleair Geneeskundige: Hugo Jansen. Hij was in dienstverband; het ziekenhuis verlengde na 5 jaar zijn contract niet meer. Dat gaf aanleiding tot een rechtszaak. Ik heb toen anderhalf jaar de NG waargenomen naast mijn röntgenwerk. Dat werd anderhalf tropenjaar, omdat ik daarnaast het radiologisch werk bleef doen en ook het nieuwe vak MRI onder de knie wilde krijgen. Nu zijn er 3 nieuwe nucleair geneeskundigen bij gekomen, allemaal 0,8 FTE. Alie Agool en Mohammed Dal zitten beurtelings in Almelo en Hengelo, Clemens Tiggeler in Hengelo en speciaal voor de PET-CT. Een 4e man (Mark Zuijdwijk uit Nijmegen) zit grotendeels in Winterswijk, maar soms in Hengelo of Almelo. De productie: De productie op de afdeling neemt jaarlijks toe. redenen zijn de vergrijzing, het toenemend aantal klinische specialisten en vooral de grote toename aan mogelijkheden in de radiologie. Van 1998 tot 2005 is het totale aantal verrichtingen op onze afdeling toegenomen van 89.000 naar 104.000 per jaar (17% toename). Vooral het aantal moeilijke en bewerkelijke onderzoeken – zoals CT, MRI en interventie – is toegenomen. Dit komt tot uiting in de toename van de werklast van 1998 tot 2005: van 951.000 naar 1.340.000 Sanderspunten / jaar (39% toename). Het aantal CT’s is is in die tijd gestegen van 4.300 naar 7.000, MRI van 2.000 naar 5.500, de echografie van 9.400 naar 14.700. maar ook de conventionele röntgenfoto’s houden een stijgende lijn: van 73.400 naar 76.400 en de mammografie van 2.000 naar 3.350. in 2006 en 2007 namen deze getallen weer met 3-5% per jaar toe. In 2008 zal het aantal CT’s en vooral MRI’s op de nieuwe apparatuur weer sterk toenemen, ook door het starten van nieuwe modaliteiten, zoals cardiale MRI, coronair CT, mammo-MRI, meer CTAngio en MRAngio, en functie en perfusion weighted MRI. Thans, begin 2008, onderzoeken we per werkdag 450 patiënten. Daarvan komen er dagelijks 35 voor CT, 30 voor MRI en 50 voor echografie. De wachttijden zijn al aanzienlijk korter: voor CT 1 week (was 4 weken), voor MRI 2 weken (was 8 weken), voor mammografie 2 dagen, conventionele röntgenfoto’s kunnen meestal meteen of binnen enkele dagen. Wachtlijsten en capaciteit: Er was vele jaren een restrictief beleid van de overheid en daarna van de ziektekostenverzekeraars ten opzichte van het aantal verrichtingen. Zo mochten we bijv. niet meer dan 4.000 CT’s per jaar doen, en 3.000 MRI’s. We hebben een tijdje geprobeerd na 17 uur de MRI open te houden tot 21 uur, maar kregen er geen personeel voor van het ziekenhuis.
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de afdeling 2002-2012
Wachttijden voor CT waren meestal 4 weken, voor MRI 8 weken. Wij, radiologen, werden hier door de leek op aangekeken en niemand geloofde dat wij wel wilden, maar niet mochten. Inmiddels is er nationaal zoveel discussie over ontstaan, dat het beleid veel vrijer is geworden en er bovendien veel privé centra zijn ontstaan. Het wordt nu een echt vrije markt. In Almelo, naast het station, zit Henk Avenarius al jaren met zijn musculoskeletale echografie centrum. De MRI-praktijk van Michiel Schepers in Delden groeit en bloeit. Hij heeft een tweede MRI in Velp, en in 2012 zou hij een derde centrum in Tilburg openen. Ik schreef drie artikelen over deze snelle toename in particuliere gezondheidscentra, met name in Twente, in MemoRad (MR 16,2; 2011 en 17,1; 2012). Als een patiënt te lang moet wachten wordt hij door zijn verzekering of werkgever naar een privé kliniek gestuurd: het MRI-centrum aan het IJsbaanpad in Amsterdam (waar meerdere hoogleraren werken: prof. Valk en prof. Manoliu), of één van de 3 klinieken van onze oud-assistent Loek Winter door het hele land, of het centrum van onze andere oud-assistent Frits Barneveld Binkhuisen in Meggelen; onlangs ontvingen alle ziekenhuizen in NL een folder van een nieuw centrum, waar je bij krapte, ziekte, weekends, enz. je onderzoeken digitaal voor verslag heen kan sturen. Ziekenhuizen reageren hierop, door hun capaciteit uit te breiden, hun service te verhogen en buitenpoli’s te openen. Zo heeft ZGT onlangs een bus met röntgentoestel in gebruik genomen, die langs Enter, Rijssen, enz. rijdt, bemand door 3 personen: een chauffeur (o.a. Dini Jurg en GJ Bril) en 2 laboranten. Ze vertrekken om 7 uur ’s morgens en maken dan bij een gezondheidscentrum of huisartsenpraktijk röntgenfoto’s, die ’s avonds digitaal worden uitgelezen en in PACS gezet. Ook zijn er op dit moment gevorderde plannen voor een eerstelijns snelservice. Patiënten van huisartsen krijgen dan binnen 24 uur röntgenfoto’s of een echografie met uitslag. Zelfs mogen huisartsen dan MRI (en eventueel CT) aanvragen. Zo kunnen ze diagnostiek van o.a. meniscusletsel van de knie en hernia van de rug kortsluiten. Dat kan totnogtoe alleen via orthopeed of neuroloog. Vroeger mochten ze wel zelf arthrografie van de knie aanvragen, maar dat werd lang geleden afgeschaft met de komst van de MRI. Dat gaf toen wel onvrede. Cruciaal in onze toekomstplannen is hoe de financiering zich gaat ontwikkelen. Per 1 jan. 2008 wordt de budgettering waarschijnlijk losgelaten en gaat het DBC-systeem echt in. Dan krijg je bijv. per diagnose HNP een MRI vergoed, ongeacht of de neuroloog 2 MRI’s en een CT aanvraagt of de diagnose klinisch stelt en geen onderzoek aanvraagt.
Als we straks gehonoreerd worden voor stijgende productie, zijn we graag bereid deze te leveren, maar voor niets doen we dat natuurlijk niet. We voorzien wel een enorme stijging van het aantal onderzoeken. En dat zal wel weer aanleiding geven tot bezuinigingen, herberekeningen van uurtarieven, en zo. Nou ja, die paar jaar van mij zal het wel duren, maar het is interessant om dit alles gade te slaan. Mankracht: De radiologie is de spil van het medisch gebeuren geworden. Dat schept verplichtingen, die we in de ZGT willen nakomen. Met de nieuwe apparatuur en de gedigitaliseerde afdeling kunnen we dat realiseren. Echter is dat niet genoeg. Je hebt de mensen en de knowhow nodig. De laboranten specialiseren in hoog tempo. Ze leren om te gaan met de geavanceerde apparatuur. Sommige leren de MRI tot in de puntjes, andere de CT, of de echografie, of de angiografie + interventie, of de mammografie, of de conventionele röntgenologie. Een groot contingent blijft allround, want grote aantallen foto’s moeten worden gemaakt, de EHBO en kliniek bemand, de nacht- en weekenddiensten gedaan, en er moet worden gerouleerd. Het is een druk 24-uurs bedrijf geworden met veel mensen in meerdere functies. Dit vereist veel laboranten (thans in Almelo 60 personen, 40 FTE) en een goede leiding. Enkele subhoofden en hoofdlaborant Bing Terpstra verlieten ons. Er is nu een aantal leidinggevenden van gespecialiseerde onderafdelingen, een aantal subhoofden, en alles onder hoofdlaborant Wilma Kampman (voormalig hoofdlaborant van Hengelo). Het aantal radiologen is uitgebreid tot 8 en ook bij hen is superspecialisatie ingevoerd. Het vak is dermate groot geworden, dat niemand het in zijn geheel kan beheersen. Het aantal arts-assistenten is uitgebreid van 6 naar 7. Door deze verruiming van het beleid hebben we al enkele jaren een enorme toename aan verrichtingen, parallel aan groei in andere vakken. Er is een orthopeed bijgekomen, een chirurg, een internist, een intensivist. Wij, radiologen, zitten in de MAS en krijgen daaruit ons vaste financiële deel. Het is dus niet meer zo, dat je meer krijgt als je meer doet. Na veel gelobby mochten we met 1 FTE uitbreiden. Deze 8e radioloog wordt Willem Deserno; hij komt pas a.s. juli, wanneer hij zijn opleiding in Nijmegen voltooid heeft. Hij heeft ook een proefschrift bijna klaar. De 7e radioloog, opvolger van Jop Rethmeier in 2004 - Hans Biemans - , was vorig jaar weer terug naar Brabant vertrokken. De markt was krap, niemand beschikbaar. We hebben een paar
139
Hoofdstuk 6
maanden gewacht en toen waren er toch ineens 5 sollicitanten. De opvolger werd Rob Bourez, jonge klare uit het Westeinde in Den Haag en Amersfoort. Voorts mochten we ter compensatie van het stafvoorzitterschap van Peter Wensing een waarnemer voor 2 dagen per week nemen. Dit werd Louk Oudenhoven opgeleid in het Westeinde in den Haag en in Leiden. Enkele jaren later werd ze in de Maatschap opgenomen, hield zich bezig met de coassistenten en assistenten, en werd in 2011 waarnemend opleider. Ze verrichtte voor het CBO veel kwaliteitsvisitaties door het hele land.
Verbouwing van de ziekenhuizen: In Almelo vond tevens in 2007 een grote verbouwing van de ingang plaats, waarbij een winkel- en servicecentrum alhier ontstonden en o.a. de Nucleaire Geneeskunde verschoof. Daarnaast ontstond – eveneens op de begane grond – de Spoedeisende Eerste Hulp met aangrenzend de nieuwe 16 slice CT en een liftje naar onze afdeling. En het parkeerterrein werd verruimd en kreeg slagbomen met betaalautomaten. Twee jaar later werd ook het Hengelose ziekenhuis verbouwd.
Inmiddels was er ook een capaciteitsprobleem ontstaan op de echografie. Het aantal laboranten was door Bing Terpstra vanwege zuinigheid altijd laag gehouden en nu werden er een paar ziek en/ of zwanger. We kregen van de directie toestemming om buiten de MAS om 3 dagen per week een 2e waarnemer aan te trekken tot 1 jan. 2008, om de wachtlijst weg te werken. Dit werd Jim Gezelschap, een jonge klare uit het OLVG. Jim komt uit Twente. Hij woont in Borne. Structuur en fusie: Al enkele jaren geleden vond een fusie plaats tussen het TBA (Twenteborg Ziekenhuis Almelo) en het SMT (Streekziekenhuis Midden Twente) tot de ZGT (Ziekenhuisgroep Twente). De eerste fase was management en organisatie. We kregen samen 1 directie, gezamenlijke inkoop, allerlei diensten en functionarissen samen. Enerzijds wordt de communicatie hierdoor soms moeilijker, omdat managers beurtelings in Almelo en Hengelo zitten. Anderzijds werd alles efficiënter, sneller en goedkoper, en vervielen dubbele functies.
140
De laatste fase van de fusie was die van de specialisten zelf. Dat kostte de meeste tijd, omdat specialisten individualistisch zijn. Evenals bij de fusie van PIZ en SEZ in 1978 en 1985 liepen de radiologen weer voorop, en waren sneller dan de overige specialisten. We zijn nu ver gevorderd met deze fusie. We rouleren allemaal, in die zin, dat er iedere week een Almelose en Hengelose radioloog gewisseld worden. Het voordeel is, dat je goed elkaars methoden leert kennen. De totale knowhow neemt toe. We gaan verder superspecialiseren, zodat we moeilijke gevallen over en weer kunnen opsturen en uitdiepen. Ook kan je methoden centraliseren, maar dat is slechts beperkt: bijv. dacryocystografie en vertebroplastiek in Hengelo; colonstents en stereotactische röntgen mammalokalisaties in Almelo.
De verbouwing van het parkeerterrein (met slagbomen) en van de ingang en begane grond van het ziekenhuis in Almelo in 2007. Anekdotes parkeerterrein (1): In het PIZ en SEZ hadden de specialisten een privé parkeerterreintje. Daar maakte ik geen gebruik van, omdat ik altijd op de fiets was. Na de bouw van het nieuwe ziekenhuis in 1985 werd een parkeerterrein voor de specialisten meteen afgeschaft. Als je om kwart voor 8 kwam kon je zonder probleem je auto parkeren; op latere tijdstippen werd dit moeilijk. Toen in 2007 de slagbomen waren geïnstalleerd, kregen de specialisten een smartcard, waarmee je in en uit kon rijden. De eerste avond stopte ik mijn smartcard in de automaat naast de slagboom. De machine begon onheilspellende geluiden te maken; na een poosje verdween de kaart in de ingewanden van de machine en bleven de slagbomen dicht. Een toegesnelde suppoost zei: “Meneer, u moet hem nooit in de verkeerde gleuf
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de afdeling 2002-2012
stoppen! U hebt een smartcard en die moet je er alleen vóór houden! Ha, ha, ha!” Ik vond het maar een matige grap, maar met enig gemorrel heeft hij mijn kaart eruit
en voor meer tijdrovende zaken, zoals abces drainages, die anders de snelle grote machine zouden verstoppen.
weten te halen. Anekdotes parkeerterrein (2): Ik was de enige van mijn maatschap, die iedere dag tijdens de lunch even naar huis ging. Dan kon ik de paarden voeren, bijkletsen met Jolien en had ik een korte onderbreking van het inspannende werk. Op een keer reed ik weg over het parkeerterrein. Voor mij reed een hoge 4 wheel drive (die altijd slecht zicht achteruit hebben). De chauffeur wist kennelijk niet de weg en reed langzaam en aarzelend. Plotseling reed ze hard achteruit, pardoes tegen me op. Ik had een lelijke deuk in de voorbumper. Een mevrouw stapte
Sinds half juni draait onze PET-CT in Hengelo gedurende 2 dagen per week. De andere 3 dagen doet hij het reguliere CT-werk voor Hengelo. De NG laboranten bedienen de PET, in combinatie met een low dose CT, die alleen ter oriëntatie kan dienen. Een klein gedeelte van deze onderzoeken wordt gedaan in combinatie met HR CT’s. De nucleair geneeskundigen doen dit verslagwerk samen met enkele radiologen, onder aanvoering van Rob Bourez. Ik heb ingesteld dat Alie Agool af en toe bij het Heilig Uur op de afdeling radiologie interessante gevallen presenteert. Dat is leuk en leerzaam in beide richtingen.
uit de 4 wheel drive en riep: “Oh, meneer! Ik had u
Post Scriptum 20 juli 2007: Sinds een paar weken draait de 64 slice CT. Hij kampt met kinderziektes. Gelukkig doet de oude CT het nog, hoewel ook die vorig jaar downtime heeft gekend. Maar als de nieuwe CT draait, zijn de beelden fantastisch en krijg je fraaie reconstructies in iedere gewenste richting. Ook TeraRecon is daarbij een enorme aanwinst. We hebben allemaal een minicursus gehad en hebben een korte handleiding. De bediening valt mee, maar de meeste reconstructies worden standaard door de laboranten verricht.
De situatie in 2011: Tot zover gaf ik een samenvatting van mijn boekjes uit 2007 en 2008. Dus met de ogen waardoor we in die tijd keken. Ik zal nu kort weergeven hoe het vijf jaar later is. N.a.v. de grote wijzigingen en digitalisering van de afdeling had ik mijn pensioen op mijn 60e verjaardag (16-02-2007) uitgesteld. Ik heb gevraagd of ik dan parttime mocht gaan werken, ten einde wat tijd over te houden voor de paarden en het jureren en de 5 kleinkinderen. Mijn Maatschap vond dat goed. Op mijn 60e ben ik 80% gaan werken en van mijn 62e tot mijn 65e 50%. Ik heb dus alles nog in grote lijnen mee mogen maken, maar niet tot in detail. Wel ben ik mijn hobby’s (de organisatie van de refereeravonden en de wetenschap en supervisie van het Heilig Uur) blijven doen. Bij de visitatie van 2011 heb ik me terug getrokken als waarnemend opleider en ben daarin opgevolgd door Louk Oudenhoven. Peter Wensing – die al voorzitter van onze Maatschap was, en ook van de ZGT en de nieuwe MRON – nam het opleiderschap over van Huib van den Hout.
Een ander probleem met de nieuwe CT was dat hij niet voldeed aan de specificaties van de fabriek. Klinisch Fysicus Michael Lansbergen vond bij zijn metingen, dat hij teveel strooistralen afgaf en dat het contrastoplossend vermogen te gering was. Andere problemen zijn het focus van de röntgenbuis, de spanningsregelaar en de interface naar het PACS. Hoe meer sophisticated de apparatuur wordt, hoe meer er mis kan gaan. Een technische delegatie uit Erlangen kwam de problemen bekijken, en die zijn inmiddels opgelost. Inmiddels is ook al een besluit genomen dat eind 2008 – wanneer de nieuwe ingang en SEH klaar zijn – er een 16 slice CT op de SEH komt. Voor traumatologie, maar ook voor back-up
De visitatie 2011: Op 29 juni 2011 ondergingen we de vijfjaarlijkse visitatie voor onze opleiding door een commissie van de NVvR, die rapporteert aan de MSRC (Medische Specialisten Registratie Commissie). Totnogtoe was de opleiding voorbehouden aan Almelo. Voor het eerst werden we samen met Hengelo gevisiteerd. Een rapport van 88 blz. met vele bijlagen werd geproduceerd en gedurende een hele dag werden alle radiologen en assistenten van de ZGT aan de tand gevoeld; niemand mocht afwezig zijn. De visitatiedag – met vertegenwoordigers van de belangrijkste clinici, het Stafbestuur, de Directie, enz. – verliep uitstekend en de nieuwe combinatie
helemaal niet gezien! Excuus!” Ik pakte een schadeformulier om in te vullen, maar toen stapte de dochter van deze mevrouw uit. Die schreeuwde: “Meneer, u reed hard op onze achterkant! U bent de schuldige!” Er waren geen andere getuigen. Ik besprak het met mijn verzekering. Die raadde mij aan, om deze leugen te pareren met een gefingeerde verklaring van een vriend, die mijn correcte verhaal zou bevestigen. Ik had echter geen zin anderen erin te betrekken en heb de schade zelf betaald.
141
Hoofdstuk 6
van Almelo + Hengelo (ZGT) doorstond glansrijk de zware test. We werden voor 5 jaar als A-opleiding goedgekeurd! Ik zal kort de essentie van onze gegevens in dit rapport weergeven.
In totaal is daarmee de productie in de ZGT (Almelo + Hengelo) toegenomen van: 183.908 naar 211.235 verrichtingen, oftewel van 2.499.262 naar 3.173.909 Sanderspunten.
Apparatuur: De stijgende lijn uit 2007 wordt voortgezet volgens een tienjarenplan voor Almelo + Hengelo, dat nu dus tot 2020 reikt. In totaal betreft het 45 apparaten/kamers: 28 röntgentoestellen, 10 echografieapparaten, 4 CT’s en 3 MRI’s.
NB:
zoals echografie, CT, MRI en interventie meer punten op dan conventionele röntgenfoto’s van de longen en het skelet.
Almelo 2011 (25 apparaten): - Röntgen (15): trauma, thoraxautomaat, mammograaf, bucky, interne, biopsie, angio, zaaltoestellen, C-bogen; (voornamelijk Siemens; ook Oldelft en Tromp). - Echografie (6): (Aloka). - CT (2): (Siemens). - MRI (2): (Siemens).
Saillant is, dat in Almelo sinds 2007 tot 2010 X-maag is afgenomen van 57 naar 15; X dunne darm van 62 naar 4; X-colon van 324 naar 88; en IVP van 82 naar 0. Dit is veroorzaakt door de toename van scopie. Voorts is er toename van musculoskeletale echografie (in Almelo van 43.300 naar 49.500) en van marcaïnisatie (injectie van gewrichten met therapie; in Almelo van 0 naar 275). Ook op andere gebieden nemen de aantallen sterk toe.
Hengelo 2011 (20 apparaten): - Röntgen (13): trauma, bucky, mammograaf, interne, biopsie, zaaltoestellen, C-bogen; (Philips, Siemens, Oldelft en Tromp). - Echografie (4): (GE en Philips). - CT (1): (Siemens). - SPECT-CT (1): (Siemens). - MRI (1): (Siemens).
Ook verder weerden de 20 radiologen van de ZGT zich volgens het visitatierapport 2011 geducht: Naast het dagelijkse werk en de nacht- en weekenddiensten voldeden ze ruimschoots aan de wetenschappelijke eisen, die aan opleiders worden gesteld. Iedere middag was er een interessant Heilig Uur, iedere maand was er een refereeravond (met beurtelings voordrachten van enkele radiologen en assistenten). Daarnaast was er vier keer per jaar de regionale refereeravond noord-oost Nederland, waarbij de organisatie beurtelings werd gedaan volgens een thema door Enschede, Almelo/ Hengelo, Deventer en Groningen. De radiologen bezochten jaarlijks 2 weken congres en schreven (soms met de assistenten) gedurende de laatste drie jaar 84 wetenschappelijke artikelen. Van onze afdeling waren er in de laatste drie jaar ongeveer 150 wetenschappelijke voordrachten (en posters), sommige op (regionale) refereeravonden, vele op radiologendagen. Vaak werden hierbij assistenten ingeschakeld, waarbij ze veel ervaring opdeden. Ik vond het altijd leuk om assistenten ideeën aan te reiken, om met hen wetenschappelijke projecten aan te pakken. Ik voelde het als een bevrediging, als het na een jaar tot resultaat leidde (hoewel die kans slechts 50% was). Maar ook van teleurstellingen word je wijzer.
Van 2007 tot 2010 stegen de aantallen: Aantallen verrichtingen in Almelo: Conventionele röntgen: van 79.169 naar 84.413 (611.558 naar 558.358 S punten). Echografie: van 13.037 naar 18.749 (288.325 naar 430.160 S punten). CT: van 8.156 naar 9.798 (337.065 naar 413.255 S punten). MRI: van 4.547 naar 7.289 (205.155 naar 349.170 S punten). Totaal Almelo: van 104.909 naar 120.249 (1.442.103 naar 1.750.943 S punten) Aantallen verrichtingen in Hengelo: Conventionele röntgen: van 57.914 naar 62.303 (391.944 naar 419.771 S punten). Echografie: van 11.823 naar 14.576 (265.330 naar 327.535 S punten). CT: van 5.291 naar 7.074 (221.640 naar 343.575 S punten). MRI: van 3.971 naar 7.033 (178.245 naar 332.085 S punten). Totaal Hengelo: van 78.999 naar 90.986 (1.057.159 naar 1.422.966 S punten).
142
de Sanderspunten geven de werklast voor radiologen in minuten aan. Hierdoor leveren bewerkelijke onderzoeken
De geschiedenis van de radiologie in Almelo: de afdeling 2002-2012
Anekdotes ochtendkoffie: de sfeer op de afdeling was gedurende 34 jaar opperbest. Iedere ochtend dronken we na de besprekingen met chirurgen, internisten en later longartsen, een kopje koffie met de radiologen en assistenten. Deels was het een werkbespreking voor de komende dag; deels kwamen persoonlijke dingen ter sprake. Op maandag ging het gesprek vaak over de sport van het afgelopen weekend. Dus altijd voetbal. Ik zat af en toe vol van een spannende paardrijdwedstrijd met fantastisch resultaat, maar moest dat voorzichtig doseren. Anders kreeg ik commentaar dat paardenbiefstuk ook lekker was. Af en toe is weleens een maat wezen kijken naar een dressuurwedstrijd van mij, maar het oordeel varieerde van ‘Leuk en knap, maar minder spannend dan voetbal’, tot ‘Het is alsof je naar groeiend gras zit te kijken’. Op een ochtend in 2006 kwam ik de koffiekamer binnen en werd er geroepen: “Ah, ons erelid!”. Ik had geen idee waar het over ging. Er bleek een voorstel te liggen voor de ALV van de NVvR om mij tot erelid te benoemen. Jolien zat in het complot om het geheim te houden voor mij, en toevallig viel die vergadering op 16 februari, mijn verjaardag, en had ik daarom besloten er niet heen te gaan. Echter ontstond er in de daarop volgende weken rumoer over een uitgelekte ludieke e-mail van mij aan medeopleiders, om assistenten 24 betaalde dagen per jaar vrij te geven voor onderwijs “aangezien ze dat ook krijgen vanwege zwangerschap”. Feministen hebben het bestuur het voorstel laten intrekken. Anekdote van een afscheid en een ontmoeting met een collega schrijver: Rond 2004 nam Nico Kors, kinderarts in Hengelo, afscheid. We kenden hem goed. Hij was een sportfanaat en schaatser. Zijn vrouw Anky was een verwoed paardrijder. Nico kreeg een prachtig afscheidssymposium, met als sterspreker de door mij bewonderde bioloogschrijver Midas Dekkers. Na afloop liep ik naar Midas toe en overhandigde hem mijn boek ‘De geschiedenis van de radiologie in Almelo’ met de woorden: “Ik bied u dit boek aan. Ik heb 25 jaar in Almelo gewerkt als radioloog.” Midas antwoordde beleefd: “Dank u wel, ik zal het graag lezen.” En toen met een misprijzend gezicht: “En was dat leuk? Zo lang in Almelo te werken?!”. Ik antwoordde vol overtuiging: “Ja, het was heel leuk! Het was hard werken om de kwaliteit in het steeds uitbreidende vak hoog te houden en telkens waren er weer nieuwe uitdagingen!” Enkele jaren later heb ik daarom mijn pensioen uitgesteld.
143
Hoofdstuk 7
Opleiding. Nadat Wilhelm Conrad Röntgen in 1895 in Würzburg de X-stralen had ontdekt, ontwikkelde de medische beeldvorming zich in hoog tempo. Al meteen in diezelfde jaren bemerkte men de biologische effecten van de nieuwe ioniserende straling en werd deze toegepast als radiotherapie. Aanvankelijk werden de stralen gebruikt door algemene artsen, internisten, chirurgen, kinderartsen, enz., vaak in combinatie met electrotherapie. Het vak groeide, de buizen werden krachtiger en veiliger, versterkingsschermen en fotocassettes werden ontwikkeld, contrastmiddelen op basis van barium en jodium en lucht werden ontdekt, later kwam de BV-TV-keten; in 1931 werd door o.a. Ziedses des Plantes de planigrafie uitgevonden; hij vond ook de subtractie uit en was een van de grondleggers van de diagnostiek m.b.v. radioactieve isotopen (oftewel nucleaire geneeskunde). De radiotherapie ontwikkelde zich ook sterk. Aanvankelijk bleef het nieuwe vak nog grotendeels in handen van klinische specialisten, maar in sommige ziekenhuizen vestigde zich een gespecialiseerde röntgenoloog of radiotherapeut. Soms werd deze weer weg bezuinigd (zoals dr. Orbaan in 1935 in Middelburg), zie MemoRad 16,2 (2011) maar dankzij grotere kennis en ervaring, en goede service werd deze ‘turfbattle’ op den duur beslecht in het voordeel van de beoefenaren van het nieuwe vak. Er waren röntgenopleidingen in diverse academische ziekenhuizen en elders (zoals het Zuidwalziekenhuis in Den Haag). In 1962 werd het concilium radiologicum opgericht, een commissie van de Ned. Ver. voor Radiologie, die de kwaliteitseisen voor de opleiding opstelt en de visitaties (controle van de kwaliteit van de opleiding) verricht. Deze vinden plaats om de vijf jaar, maar kunnen bij twijfel of tekortkomingen ook reeds na twee of zelfs een jaar worden herhaald. De opleiding tot röntgenoloog duurde aanvankelijk vijf jaar, en bestond uit een klinisch jaar, twee en een half jaar röntgenologie en anderhalf jaar radiotherapie. In 1971 werd de opleiding röntgenologie ingekort tot 4 jaar en vervielen zowel het klinisch jaar als de verplichte anderhalf jaar radiotherapie. Wel bleef een stage radiotherapie van 3 maanden aanbevolen. In 1978 splitsten de radiotherapeuten zich af in de Ned. Vereniging voor Radiotherapie. Onze Vereniging heette voortaan de Ned. Vereniging voor Radiodiagnostiek.In mijn vierjarige opleiding te Leiden van 1973-1977 zag ik af van de facultatieve stage radiotherapie. Wel bleef ik na mijn opleiding nog een jaar in Leiden als junior staflid, om me verder te bekwamen in de nucleaire geneeskunde, waarbij ik ook de basis legde voor mijn proefschrift ‘botscintigrafie en radiologie bij de ziekte van Paget’.
144
In diezelfde periode begon de echografie zich te ontwikkelen en breidde het vak zich uit met arteriografie en een begin van interventie. In de jaren ’70 kwam de CT erbij en werd de opleiding in het snel groeiende vak wederom uitgebreid tot vijf jaar. In de jaren ’80 kwam daar nog eens de MRI bij, en ontwikkelden echografie, interventie, CT, MRI en duplex (echografie met afbeelding van de stroomsnelheden van erytrocyten in de bloedvaten) zich stormachtig. Superspecialisatie werd noodzakelijk en geen enkele radioloog kon het vak meer in zijn volledige omvang beheersen en beoefenen. Toen ik in 1978 in Almelo begon als zesde man in een net gefuseerde maatschap stond steevast op de agenda: Opleiding aanvragen? Argumenten tegen waren, dat we het werk goed aankonden, dat assistenten in het begin alleen maar tijd kosten en dat ze ook nog betaald moeten worden. Argumenten vóór waren, dat je je rekenschap moet geven van je werkwijze, je geconfronteerd wordt met je kennis en je het vak verdiept en een extra dimensie geeft. We hebben tenslotte dus ‘vóór’ gekozen en hebben een B-opleiding aangevraagd, d.w.z. dat we de helft van de vijfjarige opleiding mochten verzorgen. Voor de andere helft moesten we een academische opleiding als partner zoeken. Tenslotte vonden we die: Academisch Ziekenhuis Utrecht (later UMCU, Universitair Medisch Centrum Utrecht geheten). In 1981 waren Willem Mees en Hans Kouwenberg onze eerste en tweede arts-assistent. Wat is er nodig om opleiding te hebben en te houden? - Goed gekwalificeerde radiologen. Die moeten jaarlijks voldoende congressen bezoeken, een voldoende aantal dagen gewerkt hebben en zich iedere vijf jaar laten herregistreren door de MSRC (Medisch Specialisten Registratie Commissie). - Voldoende goede apparatuur. - Een goede organisatie van de afdeling. - Voldoende opleidingen in andere specialismen. - Een goede opleidingsatmosfeer in het ziekenhuis. - Voldoende wetenschappelijk werk. - De opleider moet extra kwalificaties bezitten (later zou daar nog een waarnemend opleider bij komen). - De arts-assistenten moeten regelmatig beoordeeld worden door alle opleidende radiologen. - De arts-assistenten moeten wetenschappelijk werk doen en minstens een voordracht hebben gehouden of een wetenschappelijk artikel hebben geschreven. - De arts-assistenten moeten naar congressen en bijscholing. Al spoedig zouden de ‘sandwichcursussen’ komen: landelijke tweedaagse cursussen op dinsdag en woensdag, en een identiek programma op
Opleiding en assistenten
donderdag en vrijdag, zodat alle assistenten erheen kunnen, zonder het werk op de afdeling volledig stil te hoeven leggen. Later zou daar gestructureerd regionaal onderwijs bij komen. - Halfjaarlijkse examens; aanvankelijk in 10 verschillende onderdelen van het vak; wie na 5 jaar alle examens had behaald, was gecertificeerd radioloog geworden. Vanaf ongeveer 2000 werden dit 10 halfjaarlijkse ‘voortgangstoetsen’, waarbij 200 vragen de hele stof bestrijken en de resultaten van alle assistenten in Nederland in hetzelfde jaar van opleiding onderling worden vergeleken. Elke vijf jaar wordt de opleiding streng getoetst door een visitatiecommissie van 3 leden, waarvan twee zitting hebben in het Concilium Radiologicum, en de derde een arts-assistent van elders is. De gevisiteerde maatschap schrijft een visitatierapport, waarin veel gegevens staan. De visitatiecommissie controleert dit alles, spreekt met de hele groep radiologen, de assistenten in opleiding, opleiders van andere specialismen, de directie, het stafbestuur, enz. De visitaties: Onze eerste visitatie in 1981 verliep uitstekend. Onze tweede in 1983 (reeds na 2 jaar, omdat we net startten) ook. De visitaties in 1988 en 1993 liepen eveneens van een leien dakje. Jop Rethmeier was vanaf het begin de opleider. In 1993 kwam Kees Vellenga daarnaast als waarnemend opleider. Wij waren de eerste B-opleiding in NL; later kwam daar de B-opleiding Alkmaar (in cluster met de VU) bij. Aan het einde van de jaren ’90 hadden we in Almelo reeds 15 assistenten opgeleid en steeg het aantal assistenten in opleiding door het hele land sterk. Ook waren er nieuwe A-opleidingen (Enschede) en B-opleidingen ontstaan, o.a. in Amersfoort (opgezet door de net gepensioneerde Utrechtse hoogleraar Paul van Waes) en Apeldoorn; beide nieuwe B-opleidingen werkten – net als wij – samen met het UMCU. Utrecht vroeg nu aan Almelo, of we wilden proberen een zelfstandige A-opleiding te worden, zodat de druk op Utrecht minder werd. Voor 1999 vroegen we inderdaad een A-opleiding aan. Rethmeier werd opgevolgd door Vellenga als opleider. Huib van den Hout werd waarnemend opleider. Echter verliep nu de visitatie voor het eerst niet goed. We hadden inmiddels zeven radiologen en drie arts-assistenten in Almelo. Echter waren er 94.000 verrichtingen per jaar, terwijl men per radioloog 10.000 en per assistent 5.000 verrichtingen per jaar mag doen. Ons toegestane maximum was dus 85.000; we zaten daar 9.000 verrichtingen boven! We kregen een hervisitatie na twee jaar. Onze maatregelen waren aanscherping van de
indicaties om het aantal verrichtingen omlaag te brengen en het aannemen van een vierde artsassistent. Tevens verlaagden we onze werkdruk door het afstoten van de nucleaire geneeskunde, omdat Tuynman met pensioen was gegaan, Vellenga niet in zijn eentje de verantwoordelijkheid over dit vak wilde houden en zich graag wilde concentreren op nieuwe technieken zoals CT en MRI, en omdat het ziekenhuis bereid was een nucleair geneeskundige aan te trekken. In 2001 verliep de hervisitatie uitstekend en verwierven we de status van A-opleiding voor 5 jaar. Never change a winning team: we geloofden heilig in de combinatie van een drukke perifere opleiding waar de assistent een breed overzicht van het hele vak kan krijgen met intensieve begeleiding door gemiddeld 2 radiologen per assistent, in combinatie met een academische opleiding waar men de bijzondere gevallen en nieuwste technieken leert in een grotere groep van assistenten. Daarom bleven we geclusterd met Utrecht, maar nu in de verhouding 4 jaar Almelo en 1 jaar Utrecht. Dat externe jaar in Utrecht bleek wel een zware opgave voor de meeste van onze assistenten, die na die eerste vier jaar vaak een partner, een huis en kinderen in Almelo hadden. In 2002 werd het aantal assistenten uitgebreid tot vijf. De HORA: In het eerste decennium van het nieuwe millennium vond een belangrijke nieuwe ontwikkeling plaats: de aanscherping van de opleidingseisen en unificatie hiervan voor alle specialismen in alle landen in het kader van de Europese eenwording. De eisen werden zwaarder, niet alleen voor de assistenten, maar ook voor de opleiders. In de radiologie werden door een speciale commissie van de NVvR in de loop van 2004-2012 de HORA (Herziening Opleidingseisen RAdiologie) 1 en 2 documenten opgesteld. Enkele van de nieuwe eisen zijn: - Er wordt niet meer opgeleid en gewerkt volgens apparaatsystemen (röntgen, CT, MRI, echografie) maar volgens zeven orgaansystemen (musculoskeletaal, abdomen, thorax, mammografie, hoofd-hals, pediatrie, interventie). - De opleiding blijft 5 jaar, maar wordt aldus ingedeeld: de eerste drie jaar vormen de ‘common trunk’: de hele radiologie passeert in korte stages de revue; deze stages zijn exact beschreven in aantallen weken. Daarna volgen twee jaar, waarin men kan kiezen tussen algemene radiologie of twee vakken differentiatie. Ongeveer de helft van de assistenten kiest algemeen. De andere helft kiest voor specialisatie, waarbij men één van deze vakken ook nog kan verlengen in een 6e en eventueel 7e jaar fellowship, waarin men superspecialist kan worden. - Iedere opleiding moet bestaan uit een cluster
145
Hoofdstuk 7
van een perifere met een academische opleiding. Dus noch een perifere noch een academische opleiding kan assistenten alleen opleiden; men heeft elkaar nodig. - Nederland werd verdeeld in acht regio’s van een academisch centrum met de omliggende perifere ziekenhuizen. In de radiologie werden Deventer, Almelo en Enschede ingedeeld bij het UMC Groningen. - Per adherentiegebied dienen regelmatig gezamenlijke refereeravonden gehouden te worden. - Per adherentiegebied dient regelmatig regionaal onderwijs gegeven te worden. - Iedere assistent moet refereeravonden en cursussen bezoeken, onderwijs volgen, deelnemen aan de halfjaarlijkse examens, voordrachten houden, wetenschappelijk werk doen, klinische fotobesprekingen leiden. - De assistent moet zelf een portfolio bijhouden, waarin de stages, examenresultaten, voordrachten, demonstraties, artikelen, cursusbezoek en beoordelingen door de opleiders worden genoteerd. - Iedere vier weken moet iedere assistent worden beoordeeld door een radioloog betreffende zijn/ haar stage van die maand. Dat heet een OSATS. - Ten minste 1 x per maand moet iedere assistent zorgen om een KPB te krijgen, een Korte Praktijk Beoordeling, bijv. na een punctie, een drainage, een bijzonder of moeilijk geval of bijzondere verrichting. - Iedere assistent heeft tweemaal per jaar (in het eerste jaar viermaal) een voortgangsgesprek met zijn opleider en waarnemend opleider, met het portfolio erbij. De vorderingen worden ook regelmatig besproken in de hele opleidingsgroep. Aan het eind van elk jaar volgt een beoordelingsgesprek. - Iedere radioloog in een opleiding moet 20 congrespunten per jaar behalen. Bovendien moet hij de cursus ‘Teach the teachers’ volgen. Aanvankelijk was dat alleen voor de (waarnemend) opleider. Later werd het voor alle radiologen verplicht. - Radiologen moeten regelmatig wetenschappelijk onderzoek doen en assistenten daarin begeleiden. Het orgaangericht werken: Dit vergde in veel opleidingen wat overgangstijd, omdat bijv. een oudere musculoskeletale radioloog wel deskundig kan zijn met röntgenfoto’s en echografie, maar bijv. (nog) niet met MRI van de botten en gewrichten. In Almelo waren we echter al in 2008 geheel over op dit nieuwe systeem van werken. Alleen de echografie bleef nog een poosje een zelfstandige entiteit.
146
De cluster van Almelo: We waren vanaf 1981 reeds geclusterd met Utrecht. Dat liep voortreffelijk; het UMCU had een hoge kwaliteit, deed veel aan nieuwe ontwikkelingen en wetenschap en de samenwerking was goed. De (waarnemend) opleiders in Utrecht waren in de loop van deze jaren de hoogleraren Carl Puylaert, Kees Klinkhamer, Paul van Waes, Michiel Feldberg, Willem Mali, Jan van Schaik en Rutger-Jan Nievelstein. Jaarlijks hadden we beurtelings in Utrecht en Almelo een overleg tussen de opleiders met aansluitend een diner met de twee volledige opleidergroepen. Na 20 jaar moesten we dus deze fantastische cluster verbreken, want Utrecht werd door de OOR verbonden met de opleidingen in Nieuwegein, Amersfoort en Apeldoorn, terwijl wij – samen met Deventer en Enschede - werden ingedeeld bij Groningen. Echter was het voor ons moeilijk scheiden van Utrecht, en was Groningen eigenlijk nog niet klaar voor ons. Er werden dus geen overhaaste stappen genomen en het duurde nog jaren voordat we de definitieve overstap maakten. Pas in 2010 gingen de Almelose assistenten hun vijfde jaar in Groningen volgen, of kwamen ze na één jaar Groningen 4 jaar naar Almelo. De refereeravonden: Dit was de eerste stap in onze grote overgang naar Groningen die succesvol plaats vond. Heel vroeger – in de tijd van Rethmeier sr. en Simons - bestonden er al regionale refereeravonden. Toen wij in 1981 opleiding kregen, hebben we maandelijkse refereeravonden ingesteld bij de radiologen thuis. Dat was leerzaam en gezellig. Daarnaast organiseerden we viermaal per jaar een regionale refereeravond met Hengelo, Enschede, Winterswijk, Oldenzaal en Hardenberg. De animo daarvoor ging wat af en aan. Als er een slappe periode aanbrak, gingen we enkele jaren met Deventer in zee, die contacten hadden met Zutphen en Doetinchem. En na een poosje nodigden we ons oude clubje weer uit, dat dan weer een paar jaar goed liep. Met de komst van de HORA werden door de Groningse hoogleraren Matthijs Oudkerk en Erik van der Jagt in overleg met de opleiders van Deventer, Almelo en Enschede vanaf 2004 regionale refereeravonden gestart met de volgende formule: eenmaal per kwartaal een avond in het congrescentrum naast het station in Zwolle, verplicht voor alle assistenten in opleiding in de regio noord-oost, en toegankelijk voor alle opleidende radiologen en ook voor de radiologen in niet-opleidingsziekenhuizen in deze regio, zoals het Martini, Leeuwarden, Heerenveen, Assen, Hoogeveen, Zwolle, Emmen, Hardenberg, enz. Iedere avond werd een thema gekozen, dat werd uitgewerkt en georganiseerd door beurtelings
Opleiding en assistenten
één van de 4 opleidingsziekenhuizen: Groningen, Deventer, Almelo, Enschede. De kwaliteit stond hoog in het vaandel en de uitnodiging van nationale topsprekers op deze gebieden werd aangemoedigd. Daarnaast kon men deskundigen (radiologen of assistenten) uit eigen huis uitnodigen. Het succes van deze refereeravonden was groot en ze leverden accreditatiepunten op, die nodig zijn voor de certificatie van radiologen en assistenten. In 2011 werd vanwege de kosten (zaalhuur) de formule iets gewijzigd: de avonden vinden nu beurtelings in één der opleidingsziekenhuizen plaats. Overleg, indeling opleiding, acquisitie en superspecialisatie: Ook in 2004 startte – voorafgaand aan de refereeravond – kwartaaloverleg tussen de opleiders en waarnemend opleiders van Groningen, Deventer, Almelo en Enschede. Allerlei zaken van organisatorische, kwalitatieve en financiële aard werden besproken. Wat betreft indeling van de opleiding werd afgesproken, dat assistenten vier jaar in één opleiding van de noord-oost cluster verblijven en één of twee jaar in een andere opleiding van die cluster. Wat betreft acquisitie van assistenten werd afgesproken, dat we een gemeenschappelijke werving en sollicitatie hebben en iedere opleiding zijn voorkeur voor bepaalde assistenten kan uitspreken. Wat betreft de differentiaties kan iedere opleiding zijn mogelijkheden bekendmaken. Almelo kan als differentiatie voor het 4e en 5e jaar of als eventuele fellowship aanbieden: musculoskeletaal, thorax, abdomen, mammografie. In de neuroradiologie bezitten we veel knowhow, maar er is bij ons geen neurochirurgie. Op cardiogebied hebben we met de komst van Jeroen op den Akker ook een grote vaardigheid, maar het vak cardiochirurgie ontbreekt in Almelo en Hengelo. In de regio noord-oost kunnen we met de 4 opleidingen bijna alle differentiaties bestrijken; alleen kinderradiologie ontbreekt. Het onderwijs: De sandwichcursussen van de NVvR bleven bestaan, maar werden meer interactief, meer toegespitst op ervaren assistenten en volleerde radiologen. De 1e en 2e jaars arts-assistenten mochten er niet meer heen, de ouderejaars slechts 1 of 2 x per jaar. Voor hen was er nu gestructureerd regionaal onderwijs door ervaren specialisten op ieder gebied, verplicht gesteld in het kader van de OOR. Reeds in 2002 waren de opleiders van UMCU en AMC, Jan van Schaik en Otto van Delden, als eerste in NL gestart met dergelijk onderwijs door ervaren superspecialisten uit hun klinieken op
de 10 verschillende deelgebieden. De opleidingen van Amsterdam, Utrecht, Nieuwegein, Amersfoort, Apeldoorn, Westeinde en Almelo mochten daaraan mee doen. Het was een intensief programma met 5 onderwerpen per jaar. Ieder onderwerp werd van tevoren door de assistenten bestudeerd gedurende vier hele dagen. Op de middag van de tweede en vierde dag gaf een specialist interactief onderwijs over het bestudeerde onderwerp. Dit intensieve en leerzame programma kostte jaarlijks 20 betaalde werkdagen voor iedere 1e jaars, en later ook 2e en 3e jaars assistenten. Sommige opleiders vonden dat teveel van het goede. De assistenten moesten maar in hun vrije tijd ’s avonds studeren. In Almelo waren we echter 20 jaar geleden met de opleiding gestart met het idee, dat we het werk zelf wel aankonden en die assistenten het vak moesten leren; als ze hand en spandiensten konden doen, was dat meegenomen. Als opleider heb ik dus een warm pleidooi gestuurd aan de andere opleiders, dat Almelo sterk vóór was, en die jonge onervaren dokters best 20 (betaalde) werkdagen per jaar gemist konden worden voor nuttig onderwijs. Inderdaad is dit tenslotte besloten. Jaren later gingen alle andere regio’s over tot onderwijs, vaak in combinatie met meerdere regio’s. Dit loopt nu uitstekend en verhoogt de kwaliteit van de opleiding. Almelo participeerde tot 2010 aan het regionale onderwijs van UMCU en AMC, maar is daarna overgegaan naar het nieuw opgezette regionale onderwijs van Groningen, Deventer, ZGT en Enschede. Daarnaast hebben de assistenten iedere woensdag een wetenschappelijke lunch in de afdelingsbibliotheek. Daarbij houdt één van hen een voordracht over een actueel onderwerp. In de maanden voorafgaand aan het halfjaarlijkse voortgangsexamen worden examenvragen van de digitale vragenbank geoefend, waarbij wekelijks enkele assistenten vragen moeten voorbestuderen. De bank geeft de antwoorden van de muliple choice vragen, maar men moet in de boeken opzoeken, wat de achtergrond is en waarom het juiste antwoord a of b is. De radiologen zijn – voor zover mogelijk – present bij deze wetenschappelijke lunches. Stralendeskundigheid: Is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Reeds vanaf 1910 drong het besef door, dat de ioniserende röntgenstraling belangrijke biologische effecten heeft. In Hamburg bevindt zich een herdenkingszuil met 200 namen van dodelijke slachtoffers uit die beginperiode, waaronder Marie Curie (de ontdekster van de radioactiviteit en radium).
147
Hoofdstuk 7
Die biologische effecten kan men gebruiken in de radiotherapie, maar moet men vermijden in de diagnostiek. Derhalve is het belangrijk, dat iedere radioloog terdege wordt opgeleid in de eigenschappen en gevaren van de stralen. In NL gebeurde dat altijd bij het Cohen Instituut in Leiden d.m.v. een cursus van 2 weken met afsluitend examen. Later waren er ook andere mogelijkheden, o.a. in Groningen. Een radioloog moet deskundigheid 3M bezitten. Andere specialisten, die doorlichten (zoals longartsen, cardiologen, internisten, chirurgen) krijgen een tweedaagse cursus voor niveau 4. Zij werken veelal met apparatuur van de röntgenafdeling, bediend door laboranten, die eveneens stralendeskundigheid bezitten. De stralendeskundigheid is een belangrijk onderdeel van het röntgenbeleid. Een radioloog maakt altijd deel uit van de commissie, waarin ook een klinisch fysicus, laboratoriumarts en nucleair geneeskundige zitting hebben. Vroeger had Rob Kropholler hier veel belangstelling voor en kennis in. Hij controleerde de koperfilters in de röntgenapparaten en zat in de landelijke stralencommissie o.l.v. prof. William Penn uit Nijmegen. De portfolio en beoordelingen: De toename van het aantal beoordelingen levert nogal wat werk op voor de opleiders, doch geeft ook een breder draagvlak, omdat nu alle radiologen beurtelings beoordelingen invullen. Alle radiologen krijgen een duidelijker beeld van iedere assistent en eventuele problemen worden eerder onderkend. Het (thans digitale) portfolio geeft een duidelijk overzicht van alle activiteiten en vorderingen van de arts-assistent.. De wetenschap: In een perifere opleiding worden grote aantallen patiënten gezien en hoge kwaliteit nagestreefd. De assistenten worden zorgvuldig begeleid. Ze studeren en doen examens, hun fotobesprekingen worden gesuperviseerd, ze bereiden refereeravonden voor en ze onderzoeken veel patiënten, meestal tot ruim na werktijd. Ze hebben weekend en nachtdiensten, en thuis vaak een gezin. Daarnaast wordt er ook wetenschap van hen verwacht.
148
Belangrijk hierin zijn de universitaire centra, die een aantal interdisciplinaire en multicentre projecten hebben, waarin de perifere opleidingen kunnen aanhaken. In Utrecht speelde prof. Willem Mali daarin een grote rol; daarna prof. Matthijs Oudkerk in Groningen.
Toch zag Almelo kans ook zelf veel wetenschap tot stand te brengen, hetzij in samenwerking met chirurgie (o.a. Srdjan Rakic en Sjef van Baal) of interne geneeskunde (Arend Jan Woittiez) dan wel door initiatieven van radiologen en assistenten onder leiding van de waarnemend opleider Kees Vellenga. Jaarlijks zag Almelo kans voordrachten en posters door de strenge selectie van de Radiologendagen te brengen; soms 5, soms 0. Met de komst van nieuwe radiologen kreeg de wetenschap een nieuwe impuls: Jeroen Veltman (rondde net zijn proefschrift over mammografie af), Jeroen op den Akker (zeer actief met cardio), Sicco Braak (in oktober 2012 klaar met zijn proefschrift over CT-geleide puncties), Rob Bourez (zeer actief met echografie), Relinde Schepers (musculoskeletaal), Martin Kraai (musculoskeletaal). De besprekingen: In 1981 stelden we – bij de start van onze opleiding - een dagelijkse Heilig Uur in. Dit was toen reeds reglementair voorgeschreven door het Concilium. Het niet naleven van deze verplichting levert een ‘voorwaarde’ op, met mogelijk verlies van de opleiding. Daarnaast zijn grote aantallen klinische besprekingen met andere specialismen verplicht. Reeds voor het begin van onze opleiding bestonden er in het PIZ en het SEZ dagelijkse besprekingen met de internisten en chirurgen. Voorts ook wekelijkse besprekingen met andere specialisten. Bijzonder in het SEZ waren de wekelijkse besprekingen van de radiologen met orthopeden en chirurgen met na afloop een gezellig samenzijn. Ook bijzonder was de flebologie bespreking in het SEZ met een radioloog (die de flebogrammen op de lichtkast toonde), een chirurg, de patiënt zelf (die zijn anamnese gaf) en een huidarts (die een doppler op de insufficiënte vene plaatste). In de loop der jaren nam het aantal besprekingen sterk toe, o.a. omdat er steeds meer opleidingen bij kwamen. In 2012 was het aantal opleidingen in de ZGT (Almelo + Hengelo) toegenomen tot tien, waardoor we topklinisch ziekenhuis konden worden. Iedere nieuwe opleiding had als opleidingseis, dat er één of meerdere röntgenbesprekingen op hun vakgebied kwamen. Zo ontstonden er besprekingen over longoncologie, urologische oncologie, 3 x per week mammografie, pediatrie, enz. In totaal zijn er nu 20 fotobesprekingen met de kliniek, waarvan 4 dagelijks. Gelukkig is het vak nu in 7 subspecialismen verdeeld, waardoor radiologen zich – met hun assistenten – op hun eigen besprekingen kunnen concentreren. De radiologie is het centrum van het medisch universum geworden.
Opleiding en assistenten
A-opleiding in 2001: In 2001 hadden we dus de geslaagde hervisitatie, waarbij Almelo voor vijf jaar A-opleiding werd. In 2006 was de visitatie wederom goed in orde. Hierbij werd Huib van den Hout opleider en Kees Vellenga waarnemend opleider. Opleider van den Hout kreeg het nu heel druk met de talrijke beoordelingen, die de assistenten in het kader van de HORA moesten krijgen. Vellenga hield als belangrijkste taak de supervisie op het Heilig Uur, de refereeravonden en het aanzwengelen van de wetenschap. In 2011 was het weer tijd voor de vijfjaarlijkse visitatie. Inmiddels waren er weer grote veranderingen opgetreden. - De samenwerking met Groningen en Deventer en Enschede was een feit geworden. - Donkere wolken pakten zich boven onze hoofden, omdat UMC Groningen zijn opleidingsbevoegdheid had verloren en binnen een jaar hervisitatie zou krijgen, waarbij de net gepensioneerde Lucas Kingma (Westeinde ziekenhuis) en Rob de Vries (beide voormalige voorzitters van de NVvR) orde op zaken moesten stellen. - In Almelo waren er ook problemen met de visitatie van de chirurgieopleiding, die gelukkig konden worden opgelost. - Na een valse start was de fusie van Almelo en Hengelo tot ZGT (Ziekenhuis Groep Twente) tenslotte geslaagd en rouleerden alle radiologen en assistenten over beide locaties. - A-opleiding werd voor het eerst aangevraagd voor zowel Almelo als Hengelo in een gecombineerde opleiding. - Huib van den Hout werd als opleider opgevolgd door Peter Wensing en Kees Vellenga werd als waarnemend opleider opgevolgd door Huib van den Hout. De visitatie in september 2011 verliep voor de ZGT weer uitstekend en de A-opleiding werd voor de combinatie Almelo en Hengelo voor 5 jaar goedgekeurd.
opgeleid in samenwerking met Groningen; hoewel ze niet perse in Groningen stage hoeven te lopen. - Vrijwel alle fellowships voor aandachtsgebieden kunnen door de MRON worden aangeboden. - Voor de ZGT werd Huib van den Hout als waarnemend opleider opgevolgd door Louk Oudenhoven. Peter Wensing bleef opleider. In Enschede bleef Ronald Bezooijen opleider en Dick Gerrits waarnemend opleider. - De organisatie van de refereeravonden bij de ZGT kwam in handen van Jeroen op den Akker en Sicco Braak.
Coassistenten: Reeds in 2002 startte Almelo met de opleiding van coassistenten uit Groningen. Er werd een coassistenten bureau opgericht o.l.v. Ellen van Voorn en met de KNO-arts Eduard Heinerman als medisch begeleider. Later werd Eduard opgevolgd door de chirurg Peter Smits. Radiologie was een facultatieve stage van vier (soms twee) weken. De coassistenten werden begeleid door de arts-assistenten onder supervisie van eerst Willem Deserno en later Louk Oudenhoven. Het coschap werd afgesloten met een voordracht en een beoordeling. Het coassistentschap radiologie werd populair en kreeg hoge beoordelingen van de coassistenten. Ook kwamen er regelmatig coassistenten van de Technische Universiteit Twente. Die werden opgevangen door de radiologie in samenwerking met klinische fysica en nucleaire geneeskunde. Het Heilig Uur stamt uit de prehistorie van de opleiding in Leiden. In de zestiger jaren was prof. Steenhuis vaak ziek en moest een deel van de opleiding overlaten aan de oudere assistenten en jonge stafleden: Paul van Kuijk (later hoogleraar in Rotterdam) en Carl Puylaert (later hoogleraar in Utrecht). Deze veelbelovende jonge dokters hielden aan het einde van iedere werkdag een onderlinge bespreking van de moeilijke gevallen. Juist op dat tijdstip kwamen vaak internisten en chirurgen
Reeds het volgende jaar vonden wederom belangrijke wijzigingen plaats: - Op 1 januari 2012 werd de fusie van de Almelose radiologieafdelingen van ZGT en MST (Enschede) en SKB (Winterswijk) een feit. Dit werd MRON genaamd: Maatschap Radiologen Oost-Nederland. - Er kwam een gezamenlijk bestuur, acht vakgroepen (thorax, abdomen, hoofd-hals, cardiovasculair, musculoskeletaal, mammografie, interventie, pediatrie) en vijf commissies (voor sollicitatie, opleiding en wetenschap, financiën, kwaliteit, PR en website). - Er werd een centraal opleidingsplan opgesteld, waarbij de 20 assistenten door de 34 radiologen worden
uitslagen van foto’s halen. Om een half uurtje ongestoord onderling te kunnen confereren, deed Carl de deur op slot. De dominante prof. interne geneeskunde Mulder trof de deur op slot aan en riep verbolgen: “Wat is dit nu? Het lijkt wel een Heilig Uur!” en zo is het gebleven, later dus over heel Nederland.
149
Hoofdstuk 7
Na de visitatie stelt de ad hoc visitatiecommissie een rapport op en bespreekt dat in het plenaire Concilium Radiologicum. Het eindrapport wordt opgestuurd aan de MSRC, de Medische Specialisten Registratie Commissie, die deze rapporten en beslissingen voor alle specialismen superviseert en ratificeert. Mogelijke sancties bij visitatie zijn: - Aanbeveling:
de
visitatiecommissie
geeft
een
(bindend) advies. - Zwaarwegend advies: hierover moet de opleider binnen een jaar de verandering berichten. - Voorwaarde: binnen een jaar moet de opleider de genomen maatregelen berichten. Bij een voorwaarde of meerdere adviezen wordt de opleiding opgeschort, totdat een bevredigende oplossing is gerapporteerd. Het aantal arts-assistenten in opleiding tot radioloog is altijd goed gecontroleerd en bijgestuurd door het Bestuur van de NVvR, de Commissie van In- en Uitstroom en rapporten aan de hand van aantallen verrichtingen door
Meander Medisch Centrum te Amersfoort om zich meer te richten op zijn vele nevenactiviteiten. In 2003 is hij één van de medeoprichters en bestuurders van het bedrijf Eurad Teleradiologie. Deze in Mechelen gevestigde firma heeft tot 2008 in verschillende Europese landen, waaronder ook voor enkele Nederlandse ziekenhuizen en diagnostische centra, teleradiologische dienstverlening geleverd. Eurad Teleradiologie wordt in 2008 overgenomen door de multinational Unilabs, een bedrijf dat in 12 Europese landen actief is met zowel klinische chemische laboratoria als radiologische beeldvorming. Frits blijft na deze acquisitie nog twee jaar actief voor Unilabs, o.a. in de functie executive business development medische beeldvorming en in de Medical Advisory Board. Vanaf 2007 geeft hij invulling aan zijn hobby politiek door gekozen te worden als Statenlid van de Provinciale Staten Utrecht voor de VVD. Sinds 2009 geeft hij als voorzitter leiding aan deze grootste fractie.
het hele land, trends in de aantallen, leeftijdsopbouw van de radiologen, parttimers, enz. Deze moeilijke berekeningen zijn bedoeld om de markt goed in evenwicht te houden. Anno 2012 telt de NVvR 1018 radiologen, 419
Bestuurlijk is hij vanaf 2009 lid van de Raad van Toezicht van de St. IJsselmeerziekenhuizen met de portefeuille kwaliteit en veiligheid.
arts-assistenten en 233 emeritus radiologen.
De in Almelo opgeleide assistenten: Van 1981 tot 2012 hebben we 40 assistenten opgeleid. 22 daarvan stonden al in het vorige boek (uit 2002). Ik heb alle assistenten gevraagd, om een update sinds 2002 te geven. De response was laag. Voor zover er reacties waren, heb ik die verwerkt. Hans Kouwenberg: Almelo 1981-1983; sinds 1987 radioloog in Almelo. Willem Mees: Almelo 1981-1983; sinds 1987 radioloog in Diaconessenhuis Leiden. Frits Barneveld Binkhuysen: Almelo 1983-1985.
150
Van 2001 tot 2006 is Frits voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie. In deze functie zet hij zich onder meer in om de specialismen radiologie en nucleaire geneeskunde weer als één discipline samen te brengen. In 2003 treedt hij terug uit de maatschap radiologie van het
Radiologisch is hij sedert 2011 verbonden aan Diagnostiek voor U als supervisor radiologie , waar hij met vier collegae radiologen mede-invulling geeft aan de radiologische ontwikkelingen binnen een aantal diagnostische centra. Internationaal blijft hij actief, bijvoorbeeld als bestuurslid van EuroPACS en binnen de ESR als lid van de subcommittees Computer Applications en e-Health and Informatics.
Opleiding en assistenten
Loek Winter: Almelo 1985-1987.
2011 2011
Oprichting 2 vestigingen DC Groep (aanloopverliezen) Overname De Lairesse Kliniek te Amsterdam (in evitaliseringsfase)
Publicaties: Circa 50 peer reviewed papers & posters Opleiding: 1978-1984 Studie Geneeskunde, Universiteit Limburg 1985-1989 Specialisatie Radiologie, Universiteit Utrecht 1991 Thesis: Chest Radiology; A Cost Benefit Analysis 1992-1995 Studie Master Economie, Universiteit Limburg 1996 Registratie als Epidemioloog-B Werkervaring: 1991-2006 Radioloog, OLVG Ziekenhuis, Amsterdam Hoofd van de afdeling en verantwoordelijk voor het opleidings en trainingsprogramma A-Radiologie 1989-1991 Radioloog, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft Zakelijke activiteiten: 1995 Mede-oprichter van Plexus Medical Group (winstgevend) 1995-heden Oprichter van Diagnostisch Centrum Amsterdam (winstgevend) 1997-heden Mede-oprichter van Clinica Rincon Spanje (winstgevend) 2003-heden Mede-oprichter van Verzuimdiagnostiek (winstgevend) 2004-heden Oprichter van Diagnostisch Centrum Haaglanden (winstgevend) 2005-heden Eigenaar van Teikyo Medical Centre (winstgevend) 2005-heden Oprichter van Diagnostisch Centrum Prenataal (winstgevend) 2006-heden Oprichter van Diagnostisch Centrum Rotterdam (winstgevend) 2006-heden Directeur van Jan van Goyen Ziekenhuis, Amsterdam (winstgevend) 2008-heden Oprichter van of DC|Skoop Almere (winstgevend) 2008-heden Mede-oprichter MC|Groep (winstgevend vanaf juli 2009) 2009 Verwerving St. IJsselmeerziekenhuizen door MC|Groep (start februari 2009) 2010-heden Oprichting 4 vestigingen DC Groep (winstgevend)
Presentaties: 1986-2011 Circa 100 presentaties, onderwerpen: Thorax - Radiologie Image Quality performance Populatie screening Patiëntenwerving voor farmaceutisch onderzoek Particuliere & zakelijke zorgverlening Healthcare Entrepreneurship Voorbeelden: - 23 mei 2012, Sociëteit de Witte, Zorgtafel, ondernemen in de gezondheidszorg – focus! Interviews: Met regelmaat medewerking verlenen aan artikelen, of interviews geven, o.a.: - Medewerking aan artikel ‘Wie geneest de zorg’ in de Consumentengids juli/augustus 2012 -B NR Nieuwsradio debat met Diederik Samson over marktwerking in de zorg, 28 augustus 2012 Oratie: Benoeming Nyenrode Business Universiteit leerstoel “Healthcare Entrepreneurship”. Oratie 11 oktober 2011 Nyenrode: Mei 2012 Docent “ondernemerschap in de zorg/ Healtcare Entrepreneurship”. Loek H.L. Winter, Hilversum, augustus 2012 Erik-Jan Haanraadts: Almelo 1985-1987; sinds 1990 radioloog in het OLVG, Amsterdam.
151
Hoofdstuk 7
Jacques Fick: Almelo 1987-1989; radioloog Veghel.
Almelo was voor mij een fantastische tijd. In 1978 waren Annemarie en ik hier getrouwd, dus geen onbekende omgeving. Met onze dochters Sophie en Julia gingen we op de Bellinckhof wonen. Hier werd Victor geboren. Tussen de middag op de fiets naar huis voor de lunch, genieten. De opleiding vond plaats in een bijzonder kameraadschappelijke sfeer met veel zelfstandigheid, kortom veel geleerd in warme omgeving. Met name conventioneel onderzoek
Nog steeds mijn dank voor je radiologische kennis,
en werken op de angiokamer, de CT kwam halverwege mijn
rust en wijsheid en voor de gezellige avonden bij
opleiding, kwam goed te pas in het vervolg van de
jullie thuis (een heerlijk avondmaal met asperges kan ik
opleiding in Utrecht en ook later als interventieradioloog.
mij nog herinneren). Je vraagt naar de wederwaardigheden sinds 2002, welnu, tot nu is er een fusie geweest tussen het ziekenhuis waar ik werk St. Anna ziekenhuis Oss en het St. Jospeh ziekenhuis te Veghel, tot het Bernhoven Ziekenhuis nu, met verkoop
Frans Scholten: Almelo 1989-1992. Schreef in 1995 een proefschrift samen met Peter Wensing en is sindsdien radioloog in Ziekenhuis Gooi-Noord in Blaricum.
van de oude ziekenhuizen en een nieuwbouw lokatie in het vooruitzicht in Uden 2013. Wel een soort van inkrimpingsslag van samen 600 bedden nu naar ongeveer 400 bedden in Uden, maar wel in de
Gijs Stenger: Almelo 1990-1993; radioloog in Vlietland Ziekenhuis Vlaardingen.
pas met de crisis belangen en zorgen van het kabinet over de oplopende kosten van de gezondheidszorg. Wellicht een probleem dat de overheid niet zal kunnen
Eelco Stuijfzand: Almelo 1992-1995; radioloog TweeSteden Tilburg.
oplossen, maar een taak is voor vrije marktpartijen, maar dat is nog een stap te ver, zeker als ik de nieuwe toelatingsovereenkomst lees, waarbij de greep op vrijgevestigd medisch specialisten alleen maar toeneemt.
Pieter van der Valk: Almelo 1993-1995; radioloog Albert Schweitzer Ziekenhuis Dordrecht.
Wat dat betreft kan Nederland nog veel leren van landen om ons heen in Europa / mondiaal. Bijvoorbeeld Frankrijk, hoogste score in de WHO ranking 2000 (Nederland 17e), medisch specialisten met eigen
Bas Polman: Almelo 1975-1997; radioloog Bernhoven Ziekenhuis in Veghel.
praktijk buiten het ziekenhuis. Mijn hoop is op Europa gevestigd met een liberalere kijk
Helaas ben ik verhinderd je afscheid en buffet op 12-12-
op de problematiek (mocht Europa overleven !).
’12 bij te wonen. Ik kijk nog altijd met veel plezier terug
Beste Kees en Jolien, geniet van alle goede dingen,
op mijn assistententijd in Almelo en jouw inspirerende
de familie, de vrijheid, hartelijke groeten Jacques en
rol daarin! De combinatie van toewijding en jouw
Ingeborg Fick.
relativerende droge humor zal ik nooit vergeten. Ik hoop dat jullie heerlijk samen gaan genieten van vele
Peter Besnard: Almelo 1987-1990.
welverdiende jaren! Hartelijke groet, Bas Polman
Geboren 16 juli 1950
152
Wandworth (UK) 1962-68 HBS B Kennemer Lyceum, Overveen 1968-79 Koninklijke Marine, navigatieofficier 1979-87 Studie geneeskunde, Universiteit van Amsterdam 1987-90 Opleiding radiologie Almelo 1990-92 Opleiding radiologie AZU 1993-heden radioloog, interventies en mamma, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam
Jan Albert Vos: Almelo 1995-1997; sinds 2002 radioloog St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein. Education/ work experience 1985-1994 Medical School Utrecht University 1991 Preparation of a clinical trial, Eli Lilly Benelux. 1993 Obstetrics & Gynaecology rotation, St. Thomas’ Hospital, London 1994-1995 Medical officer Royal Dutch Army Medical Corps
Opleiding en assistenten
1995-1997 Radiology residency, Twenteborg Hospital, Almelo 1997-2000 Radiology residency, University Medical Centre Utrecht 2000-2002 Fellowship Interventional Radiology, St. Antonius Hospital 2002 to date Consultant Interventional Radiologist, St. Antonius Hospital 2008 to date Director of Interventional Radiology Fellowship Training Program, St. Antonius Hospital Management and other experience 1985-1991 Board member of several student organisations 1997- Royal Dutch Army Medical Corps Reserve (current rank: lt-col) 2000- Several committees of the Dutch Radiological Society 2002-2009 PhD thesis ‘Percutaneous Angioplasty and Stenting for Carotid Bifurcation Stenosis’ (Sept 2009) 2005-2008 Member of the Board of the Dutch Radiological Society 2005-2008 Member of the Science, Education and Quality Council of the Order of Dutch Medical Specialists. 2006-2010 Organising Committee Dutch Radiological Society Annual Scientific Meeting (2007 President) 2009- Founding member of “Dutch Endovascular ALLiance” (DEALL), (DEALL is a cooperative research coordination group of Dutch vascular surgeons and interventional radiologists) 2011- National guideline committee “Hemoptysis”. 2011- Committee “Future perspectives in Interventional Radiology”(NGIR) 2008- Several courses ICH-Good Clinical Practice
Journal reviews Journal of Endovascular Therapy Remmert Storm: Almelo 1997-1999; radioloog Albert Schweitzer Ziekenhuis in Dordrecht. Marco Olree: Almelo 1997-1999; radioloog Ziekenhuis Walcheren in Vlissingen. Beste Kees en Jolien, In Almelo word je niet opgeleid tot radioloog. Natuurlijk leer je trucjes, beoordelen van vlekjes en bultjes, technieken en ziektebeelden. In Almelo leer je echter ook je rol als radioloog, als specialist, als persoon in het ziekenhuis en daarbuiten. Het is geen toeval dat de Almelose oud-assistenten meer dan gemiddeld actief zijn naast de verplichte dagelijkse stapeltjes wegkijken! Helaas zijn het ditmaal juist de buitenschoolse activiteiten die mij verhinderen jullie boekuitreiking en buffet bij te wonen. Ingeklemd tussen een bijeenkomst van de NVVR en een plenaire vergadering van onze stafmaatschap die ik tegenwoordig voor mag zitten, heb ik ook nog interventiedienst. Schitterend om zo’n dienst als enige in de regio aan te bieden, maar als er dan een collega arbeidsongeschikt wordt doe je opeens 1:2 dienst. Dat zullen we ook wel weer overleven. Ik vind het werkelijk jammer dat ik er niet bij kan zijn. Het wordt ongetwijfeld een onvergetelijke avond! Vriendelijke groeten, Marco Olree Leontien van der Plas: Almelo 1998-2000; radioloog Gelderse Vallei in Ede.
Jan Albert werkte aan 12 trials mee en heeft - naast zijn proefschrift in 2009 - ongeveer 30 artikelen gepubliceerd en tientallen wetenschappelijke voordrachten gehouden. Memberships Dutch Radiological Society (NVvR) Radiological Society of North America (RSNA) Dutch Society for Interventional Radiology (NGIR) Cardiovascular and Interventional Radiological Society of Europe (CIRSE) Dutch Order of Medical Specialists (OMS) Royal Dutch Medical Society (KNMG)
153
Hoofdstuk 7
Jolanda Scheffers: Almelo 1999-2001: radioloog Reinier de Graaf Ziekenhuis Delft. Met Jolanda zou ik jaren later deel uitmaken van de redactie van memoRad. Ze kreeg een tweeling en bleef daarnaast haar werk doen.
Opleiding Almelo: februari 2002 - februari 2007 Opleiding LUMC: oktober 2006 - januari 2007 Gevestigd: Bethesda ziekenhuis Hoogeveen sinds mei 2007. Ik heb verder helaas (nog) geen memorabele momenten meegemaakt in mijn carrière na Almelo behalve dat ik nu hoofd van de afdeling en voorzitter van de vakgroep ben sinds begin 2011. Wat betreft artikels of promotie.....
Bij mijn emeritaat in februari 2012 stuurde ze mij het volgende kaartje:
ach, dat moet zich nog even laten wachten. Per slot van rekening is mijn vader ook pas op zijn 63e !! gepromoveerd dus er is nog toekomst en hoop voor mij. Daarnaast neem ik met enige regelmaat waar op Aruba sinds 2010 en dat bevalt me prima. Verder op dit moment druk bezig met fusie ziekenhuis Emmen en ook druk bezig als lid van het collectief bestuur vrijgevestigde. Kees, ik hoop dat verder alles goed gaat met je. Veel succes met het boek. Groet, Joost Govaert.
Karin Kamphuis - van Ulzen: Almelo 2002-2007; radioloog St. Radboud Nijmegen.
Folpmer Houwert: Almelo 1999-2002; radioloog Hofpoort Ziekenhuis in Woerden. Evelijn Beuerle: Almelo 2000-2003; radioloog Slotervaart Ziekenhuis in Amsterdam.
Bijzonderheden tijdens Almelose periode: Eigenlijk teveel om kort te verwoorden: natuurlijk met name de warme sfeer, het fijne opleidingsklimaat, de
gezamenlijke
Menno Krietemeier: Almelo 2000-2003; vanaf 2005 radioloog Catharina Ziekenhuis. Eindhoven.
doorgezakte
Jan Schiereck: Almelo 2001-2004; radioloog Maastricht, daarna Sittard, daarna Roermond. Joost Govaert: Almelo 2002-2006:
tot
koffie
banken
bij
in
de
morgen
Dorothe,
de
op
de
prettige
samenwerking met de kliniek, kerstontbijt in de gang, etc. Maar ook veel veranderingen binnen de afdeling radiologie: van het losliggende stoffige tapijt
Mijn oprechte excuses dat ik niet eerder heb gereageerd op jouw mail van 31 maart jl, die mail is toen helaas volledig langs mij heen gegaan. Maar goed dat je ons
de
verbouwing,
van
fotomappen
en
bandjes
naar PACS en spraakherkenning. Geen mopjes meer van Kees op de bandjes.
Carrière na Almelo: Sinds 2009 radioloog in het UMC St. Radboud, Nijmegen, met als aandachtsgebieden neuro/ hoofdhalsradiologie, kinderradiologie, en postmortem radiologie.
nog een keer oproept om er op te reageren. Nu...bij deze dus. Mooi dat je weer een vervolg boek gaat maken over de geschiedenis van Radiologie Almelo. Ik neem aan dat je nu ook alle “tijd” hebt om daar
Daarnaast actief in het geven van onderwijs aan geneeskunde studenten, coassistenten en AIOS radiologie.
je ziel en zaligheid in te storten. Ben benieuwd naar het resultaat. Aangezien ik in 2002 mijn opleiding ben begonnen behoor ik volgens jouw criteria tot de laatste
154
groep die al in het vorige boek staan.
Johannes Wybenga: Almelo 2002-2007; radioloog in Gorinchem sinds 1 juli 2008.
Opleiding en assistenten
Katya Duvivier: Almelo 2003-2008; radioloog VU MC.
Jurrit Hof: Almelo 2007-2011; Beste Kees, Veel informatie kan je vinden in mijn CV dat ik heb bijgevoegd. Tijdens de opleiding heb ik mij vooral
Geneeskunde: University of Maastricht 1994-2000 Agnio: Chirurgie Doetinchem 2000-2001 Chirurgie Maastricht 2001-2003 Radiologie: Almelo 2003-2008 Utrecht 2008-2010 Fellowship: Mammoradiologie UMCUtrecht 2010-2011 Werkzaam: VU MC Anekdotes: Ik herinner me Kees als een opleider, die altijd vol vuur over het vak kon vertellen. Niet alleen over het vak,
geïnteresseerd voor de neuro/hoofd hals. Mijn eerste wetenschappelijk werk heb je zelf aan bijgedragen bij de toegevoegde waarde van de X-lwk bij spondylolysis en -listhesis. Daarna heb ik samen met Martin Kraai een onderzoekje gedaan naar een makkelijke mogelijkheid om de kwaliteitsindicator acute buik in kaart te brengen aan de hand van de coderingen die de OK/chirurgie gebruikt voor bepaalde diagnosen.
Geboortedatum: 4 november 1980 Burgerlijke staat: Gehuwd, 1 kind Hobby’s: Tennis, Hardlopen, Golf, Lezen
maar ook over de geschiedenis en het ontstaan van de modaliteiten met als mooie herinnering hieraan de reis naar het röntgen museum. Wat ik erg heb gewaardeerd is het feit, dat je altijd een hart had voor “je” assistenten. Erg vrolijk werd ik van de plukjes stro op je trui na de middagpauze, wat aangeeft dat er meer dingen leuk zijn in het- en vooral in jouw - leven! Kees, het allerbeste! Geniet van je pensioen, Jolien, je (klein-)kinderen, de paarden en de rust.
Steef van der Valk: Almelo 2007-2011 Hij deed veel wetenschappelijk werk bij ons en kwam na zijn vervolgopleiding in Utrecht terug in Almelo als chef de clinique en trouwde met Janneke, assistent neurologie Enschede. Hij was het neefje van onze oud-assistent Pieter van der Valk. Pieter Bronkhorst: Almelo 2007-2011; Hij schreef veel wetenschappelijke artikelen met mij, is nu radioloog in Zutphen en net getrouwd. Raadsel: welke assistent is dit misbaksel?! Antwoord: Pieter Bronkhorst en Steef van der Valk begonnen op dezelfde dag. De oudere opleiders haalden hun namen altijd door elkaar en noemden Steef vaak ‘Pieter’, zoals die vorige van der Valk, zijn oom, heette. Bij hun afscheid gaven ze dit portret voor de galerij cadeau: de kale helft is Pieter Bronkhorst, de andere helft Steef van der Valk.
Opleiding: 1993-1999 Gymnasium “Johan van Oldenbarnevelt”, Amersfoort. 1998 Angloworld, Oxford, Engeland - behaald: Cambridge Certificate of Proficiency 2000 Hispalingua, Barcelona, Spanje 2000 – 2001 Biologie, Rijksuniversiteit Groningen - behaald: Propedeuse biologie 2002 - 2004 Psychologie, Rijksuniversiteit Groningen 2001 - 2007 Geneeskunde, Rijksuniversiteit Groningen 2007 - 2011 AIOS Radiologie,Ziekenhuisgroep Twente Vanaf 2011 Vervolgopleiding Groningen. Tijdens studie drie onderzoeksprojecten, waarvan een in Seattle over ulnaire neuropathie. Diverse extracurriculaire activiteiten in studentenvereniging en facultaitsvereniging. Vele cursussen door heel Nederland en elders. Publicaties Artikelen: - Hof J.J. Kliot M. Slimp J. Haynor, D.R., “What’s new in MRI of Peripheral Nerve Entrapment?”, Neurosurg Clin N Am 19 (2008) 583-95. - Kempink D.R.J. Hof J.J., “Een man met een pijnlijke delle over de symphysis pubis”, NTVG: 153 (2009): B453. Presentaties: - Hof J.J., “Spondylolysis en spondylolisthesis op MRI en conventionele röntgenfoto in de lumbale wervelkolom”, Radiologendagen 2009. - Hof J.J., “Kwaliteitsindicator acute buik in de praktijk”, Radiologendagen 2010 Posters: - Hof J.J., “No effects of Alpha-linolenic acid and
155
Hoofdstuk 7
linoleic acid on QTc duration in a high cardiovascular risk group”, 16th Annual Scientific Meeting, American Society of Hypertension
Marco Bergman: Almelo 2010 – 2011.
Melanie Monraets: Almelo 2008-2010; vervolg opleiding Leiden. Korte indruk van ZGT Almelo:
Tim Meys: 2008-2012; ook hij deed veel wetenschappelijk werk met mij, o.a. over bijschildklier scintigrafie. Hij volgt nu zijn laatste opleidingsjaar in Enschede. In 2013 zal hij radioloog worden in het Martini Ziekenhuis in Groningen.
Na enkele jaren bij de chirurgie en orthopedie gewerkt te hebben, begon op 1 juli 2010 een nieuw hoofdstuk in mijn leven, de opleiding tot radioloog. Eigenlijk was ik aangenomen voor de opleiding in het UMCG te Groningen. Ik kreeg echter eind mei van de professor in Groningen te horen dat ik het eerste jaar gedetacheerd zou worden in Almelo. Geen overleg,
Sandra Hein: Almelo 2008-2012.
gewoon een korte mededeling. Fraai is dat, dacht ik nog. Ik woonde immers in Groningen, dus er waren wat obstakels op de weg. Althans, ik had geen zin om dagelijks de weg Groningen – Almelo af te leggen, daarom heb ik snel woonruimte in Almelo gezocht, ook al was het maar voor één jaartje. Achteraf mag ik van geluk spreken, dat ik een jaar naar Almelo mocht. Tot 2010 kende het UMCG namelijk geen uitwisseling met perifere ziekenhuizen. Ik kwam
Vanaf november 2012: staflid UMC Groningen (aandachtsgebieden: abdomen en MSK) januari 2008 – oktober 2012: AIOS radiologie ZGT november 2006 – december 2007: AIOS radiologie UMC Groningen juli 2005 - april 2006: Arts-assistent intensive care; UMC Groningen sept 2004 - juni 2005: Arts-ass spoedeisende hulp; Diaconessenhuis Meppel september 1997 – augustus 2004: Studie geneeskunde; Rijksuniversiteit Groningen september 1996 – juni 1997: Studie geneeskunde; Philipps Universität Marburg (Duitsland)augustus 1986- juli 1996: Voortgezet onderwijs; Gymnasium Philippinum Marburg (Duitsland)
echter terecht in een warm bad, met een leuke groep
Joost Kager: Almelo 2008-2012. Deed daarna vervolgopleiding interventieradiologie in Amsterdam.
grensgebied hebben nauwelijks nog geheimen voor mij.
arts-assistenten en een hele prettige opleidingssfeer. Wat me direct opviel en nog altijd bij is gebleven, is dat het contact met laboranten, directe collega’s en clinici zeer warm en hartelijk is. De leeromgeving is open en veilig, waarbij ruimte is voor (opbouwende) kritiek, maar ook zeker voor een geintje. Het hoogtepunt van het jaar was het (eerste) skiweekend naar Kirchberg, georganiseerd door Kees Vellenga, hetgeen tekenend was voor de gezellige en gemoedelijke sfeer waarin radiologen en arts-assistenten ook de rest van het jaar met elkaar omgaan. Een mooi initiatief en een traditie is toen geboren. Wetenschap heb ik niet gedaan in Almelo, maar ik heb wel van de gelegenheid gebruik gemaakt om veel te fietsen in Twente. De bossen en fietspaden van het Twents-Duitse Het NK wielrennen voor professionals in Ootmarsum eind juni (2011) een waar feest voor mij als wielerfan en tegelijk een fraaie afsluiting van een mooi jaar.
Marloes van der Leest: Almelo 2009-2013; was actief op wetenschappelijk gebied. Gaat in 2013 het vijfde jaar van haar opleiding in Nijmegen volgen.
Tot op heden zijn de contacten nog altijd prettig en als we elkaar spreken bij onderwijs, refereeravonden of radiologendagen voelt het weer als vanouds. Kortom, een jaar waar ik met veel plezier aan terug denk.
Peter Fahner: Almelo 2010-2012; kwam na enkele jaren opleiding in Groningen.
156
Anne van der Werp: Almelo 2010-2012; kwam na enkele jaren opleiding in Amsterdam.
Opleiding en assistenten
Millad Solouki: Almelo 2011-2012; had als epidemioloog een belangrijke wetenschappelijke rol in een artikel met Sandra Hein en Relinde Schepers. Was maar kort in Almelo. Volgt de opleiding grotendeels in Groningen.
Jan Dening: Almelo 2012-2013
Robin Peters: Almelo 2011-2014; ook hij is een bezige wetenschappelijke bij!
Ruth Smit: Almelo 2012-2016. Was eerder assistent chirurgie in Almelo.
Myrte Vestering: Almelo 2011-2015.
De assistenten werkten en studeerden altijd hard en zetten zich in voor de drukke nachten weekenddiensten. Daarnaast zagen ze kans voor wetenschappelijk werk en af en toe gezelligheid onder elkaar en bij de opleider en zijn vrouw thuis.
Joris van Son: Almelo 2012-2016
Beste dr. Vellenga, Wat leuk dat ik ook in het boek mag! Bij deze wat gegevens over mij:
Naam: Myrthe Vestering Opleiding Almelo: 01-02-2011 tot 01-02-2015 Opleiding Groningen: 01-02-2010 tot 01-02-2011 Opleidingen: 1993 – 1999 Christelijk Gymnasium Beyers Naude 2000 – 2004 Bewegingswetenschappen 2005 – 2006 Zij-instroom geneeskunde 2006 – 2009 Master geneeskunde Werkervaring: 2009 – 2010 ANIOS interne geneeskunde, ZGT Almelo
September 2010: John Scheve is ICT-deskundige, administratieve kracht en in zijn vrije tijd voetbaltrainer bij de jeugd van Heracles.
Wetenschappelijke publicaties: Vestering MM, Schoppen T, Dekker R, Wempe J, Geertzen JH. Development of an exercise testing protocol for patients with a lower limb amputation: results of a pilot study. International Journal of Rehabilitation Research. 2005; 28(3): 237-244. Greef M de, Zwerver H, Boers E, Boer E de, Vestering M. De validiteit van de PAM versnellingsmeter bij het meten van de lichamelijke activiteit van vrouwen met overgewicht. Geneeskunde en Sport. 2004; 37: 71-74. Verdere wetenswaardigheden voor in een boek over radiologie kan ik zo gauw niet opkomen. Een foto heb ik als attachment bijgevoegd.
Melanie Monraets en Oswald Kessels zijn aan het werk.
Succes met het schrijven, het lijkt me een hele taak!
Peter Kralt: Almelo 2011-2015. Stefanie Kolderman: Almelo 2012-2013
157
Hoofdstuk 7
Sandra Hein is op 1 oktober 2010 terug van zwangerschapsverlof en wordt feestelijk ingehaald door haar collega’s op de assistentenkamer. Half 5: Heilig Uur! In de bibliotheek zitten Huib van den Hout, Martin Kraai, Joost Kager, Louk Oudenhoven, Marloes van der Leest en Marco Bergman al klaar.
Op vrijdag eindigt het dagelijks Heilig Uur om half 5 vaak met Heilig Bier in de Matenkamer. Rob Bourez, Marco Bergman, Tim Meys, Melanie Monraets, Sandra Hein, Jeroen op den Akker, Jurrit Hof.
158
Tim Meys, Marco Bergman, Jurrit Hof, Melanie Monraets, Sandra Hein, Joost Kager.
Op 11 december 2010 poseren drie assistenten voor hun wetenschappelijk werk: Marloes van der Leest, Oswald Kessels (nu geen assistent meer, doch maat) en Tim Meys hebben prachtige posters geproduceerd. Trots poseren ze ervoor in de afdelingsgang.
Opleiding en assistenten
Op Eerste Kerstdag 2010 maakte ik op weg naar het ziekenhuis deze foto, die ik als Kerstkaart opstuurde naar de Maatschap met de tekst: ‘Ik hoop dat in 2011
Radiologendagen 2012 in Den Bosch: Robin Peters geeft een voordracht.
onze meeste patiënten de route naar links zullen nemen, dus niet naar rechts!’
Links: Op 6 juni 2011 komen de assistenten weer op bezoek bij de waarnemend opleider en zijn vrouw thuis. Myrte Vestering, Marloes van der Leest, Millad Solouki en Marco Bergman geven de paarden een aai en een wortel.
Radiologendagen 2012 in Den Bosch: Steef van der Valk (oud-assistent, nu chef de clinique), Oswald Kessels (oudassistent, nu maat), Robin Peters (assistent) en Sicco Braak (onze nieuwe maat; hij gaat vanmiddag zijn proefschrift bij de drukker ophalen).
Rechts: Daarna krijgen we van de vrouw des huizes een zalig diner buiten op het terras. Maar dan gebeurt er een ongeluk: een plotselinge windhoos rukt de luifel en de parasol weg. De ravage is groot en we eindigen binnen.
Radiologendagen 2012 in Den Bosch: de Historische Commissie is ook weer aanwezig: v.l.n.r. Frans Zonneveld, Gerd Rosenbusch, Kees Vellenga, Kees Simon, Peter van Wiechen. In juni 2012 komen de assistenten nog een laatste keer bij de inmiddels gepensioneerde opleider thuis. Ditmaal zijn het Peter Kralt, Robin Peters, Joris van Son, Marloes van der Leest, Ruth Smit, Dorothe Nijman, Jan Dening en Sandra Hein.
159
Hoofdstuk 8
Wie doen nu eigenlijk de radiologie? 1. De beeldvormende medewerkers (laboranten) maken de röntgenfoto’s, de CT’s, de MRI’s, een deel van de echografieën en alle ondersteuning daarbij. Ze hebben een MBO of HBO-opleiding doorlopen met diploma, en een lange training in de praktijk. In de loop der jaren specialiseren ze zich in een van deze onderdelen of blijven allround. Daarna kunnen ze opklimmen in de hiërarchie, leidinggevende worden op een specialistische afdeling, het management in gaan, onderwijs gaan geven, enz. 2. De administratieve ondersteuning heeft ook een geweldige ontwikkeling doorgemaakt in de afgelopen decennia. Aanvankelijk was het alleen het opbergen en administreren van enkele röntgenfoto’s en de gegevens daarover. De aantallen namen toe tot tien- en honderdduizenden. Er kwamen CT’s, MRI’s en echografieën bij. Toen kwam de enorme overgang naar digitaal. Daardoor werd alles veel sneller en overzichtelijker, maar er moest ook een heleboel worden bijgeleerd. 3. De radiologen begeleiden en bekijken alle beeldvormende onderzoeken, doen de interventie en een groot deel van de echografieën zelf, doen de verslaglegging naar en het overleg met de klinische dokters (de aanvragers van de onderzoeken = onze ‘klanten’; hoewel eigenlijk de patiënten onze klanten zijn!) en leiden alle demonstraties en besprekingen met hen. Een radioloog heeft eerst medicijnen gestudeerd en daarna – als assistent - de specialisatie van 5 of 6 jaar tot radioloog afgelegd. Wij hebben in Almelo 40 arts-assistenten opgeleid. Wij zijn de laboranten en administratieve medewerkers zeer erkentelijk. Zij zijn de basis van de piramide, die radiologie heet en nu het centrum van het medisch universum is. Zonder hun kennis, kundigheid en inzet was ons vak niet mogelijk. In Almelo zijn nu ongeveer 90 medewerkers en in Hengelo zijn dat ongeveer 70. Hieronder volgen ze; althans alleen de Almeloërs, en voor zover ze hebben geantwoord:
160
Gerrit-Jan Bril Werkzaam: vanaf 01-11-1978 Functie: administratief medewerker Bijzonderheden: 1 dag in de week Doppler drukmeting en looptest, chauffeur en medewerker röntgenbus.
Brigitte Hendriks
Werkzaam vanaf: 1 oktober 1988 tot 1 mei 2000 en 16 december 2000 tot heden. Functie: Radiodiagnostisch laborant Specialisatie: MRI en CT Bijzonderheden: van 1 mei 2000 tot en met 15 december 2000 Procescoördinator CT/MRI in Rijnstate in Arnhem geweest. Ik heb een heel archief met foto’s, dus schroom niet om te vragen. Ik wens u vanaf deze kant alvast een heel fijn pensioen, en ik hoop dat u gaat genieten van alle dingen die u nog wilt doen. Bedankt in ieder geval voor de samenwerking en ik zie u a.s. zaterdag.
De laboranten en administratieve medewerkers.
Senay Yilmaz Werkzaam: vanaf 17-11-1980 Functie: Medische secretaresse Bijzonderheden : 31 jaar lang enige geneutraliseerde Turks/Nederlandse medewerker op de afdeling… is toch wel heel bijzonder.
Elly Vlogtman Werkzaam vanaf: 01-08-1977 Functie: radiodiagnostisch laborante Specialisatie: mammografie
Wilma Leunge Werkzaam: sinds 1-10-1981. Functie: Receptioniste afdeling technieken.
Cynthia Wind Werkzaam vanaf: 2003 Functie: Radiodiagnostisch laborant
Jolanda Baan Werkzaam vanaf: 1 juli 1999. Functie: Radiodiagnostisch laborant.
Beeldvormende
Marielle Velthuis-Groothuis Gediplomeerd laborant vanaf 1993. werkzaam in Almelo vanaf 1 Januari 1996. Radiodiagnostisch laborant Specialisatie: Angio Bijzonderheden: Ik hoop dat u afgelopen zaterdag een leuk afscheidsfeest hebt gehad. Van de collega’s gehoord dat het erg leuk was, ik kon er zelf helaas niet bij zijn. Langs deze weg wil ik u nogmaals bedanken voor de fijne samenwerking de afgelopen jaren.
161
Hoofdstuk 8
Ingrid Kooiker Werkzaam sinds: februari 1990 Functie: Medisch typiste
Alide Ekkelkamp Werkzaam vanaf: 1996 Functie: Medisch secretaresse. Bijzonderheden: We missen U! Veel succes met het boek en lekker genieten van de vrije tijd!
Jolanda Weustink-Buikema Werkzaam in de ZGT vanaf 1-1-2010 tot heden. Functie: radiodiagnostisch laborant. Specialisatie’s: MRI en Mammografie Bijzonderheden: 14-10-1991 ben ik in het MST te Enschede begonnen met de opleiding en heb hier tot 1-1-2010 gewerkt. Veel plezier bij het maken van het boek.
Jannie van Laar Werkzaam vanaf: 15 augustus 1972. Functie: Specialistisch laborant Specialisatie: Echografie Bijzonderheden: ook inzetbaar voor duplex onderzoek. Ik wens u veel succes met uw boek.
Erna Agten-Kienhuis Werkzaam vanaf: 1 augustus 2003 Functie: Radiodiagnostisch laborant/ MBB-er Specialisatie: Echografie Bijzonderheden: Veel succes bij het maken van uw boek! Ik hoop u nog een keertje te zien op de afdeling, maar geniet maar eerst van deze tijd zonder werkverplichtingen in het ZGT.
162
De laboranten en administratieve medewerkers.
Joke Kortenhorst-Gunneman Werkzaam vanaf: 1975 tot heden. Functie: radiodiagnostisch laborante Specialisatie: mammografie
Nicole Prinsen-Lohuis Werkzaam vanaf: 01-11-1988. Functie: Laborant. Bijzonderheden: Vanuit Emmen ben ik op 01-11-1988 als tweede jaarsleerling naar het SZA gekomen. Toen deed ik ook nog mammo en CT, inmiddels zit alleen de DEXA nog in mijn pakket.
Jolanda Schreur Werkzaam vanaf: 1980. Functie: medisch correctie secretaresse.
Karin van Leeuwen Werkzaam vanaf: 1981 Functie: Radiologisch Laborante Specialisatie: een Buckymiep met Dexa Bijzonderheden: Expositie op de afdeling samen met Brigitte Hendriksboer en Cynthia Wind Grabbelton voor kinderen samen met Henriette Vos De Pot samen met Ingrid Siebum en André Agerbeek Aankleding van de wachtruimtes samen met Brigitte Hendriksboer en Cynthia Wind
Herma Kolkman-Wermink Werkzaam vanaf: 01.11.1983 Functie: MBB-er Specialisatie: Mammografie. Bijzonderheden: Opleiding gevolgd in het Prinses Irene Ziekenhuis en op 01.07.1983 als aspirant leerling begonnen. In 1985 gediplomeerd en nog steeds werkzaam in het Almelose ziekenhuis.
163
Hoofdstuk 8
164
Fien Tieleman Werkzaam vanaf: 1996 Functie: Medisch typiste.
Léonie Ramaker Werkzaam vanaf : 1 Juli 2000 tot heden. Functie: Radiodiagnostisch laborant Specialisatie: CT. Bijzonderheden: Succes met uw boek.
Angeliek Kokhuis Werkzaam vanaf: 1990 Functie: laborant Specialisatie: CT Bijzonderheden: Veel succes met het boek.
Sandra Woltersom Werkzaam vanaf: 1 september 2005 in Almelo (vanaf 1999 werkzaam geweest incl. inservice opleiding tot radiodiagnostisch laborant in Zwolle loc. de Weezenlanden) Functie: radiodiagnostisch laborant Specialisatie: MRI en CT
André Agerbeek Werkzaam vanaf: 01-08-1984 Functie: Administratief Medewerker Specialisatie: Alles op administratief gebied op de röntgenafdeling Bijzonderheden: Website beheerder van BVT-Almelo en heeft een uniek fotoarchief van de afdeling.
Peter Horstink Werkzaam vanaf; 1 september 2006 in Almelo Functie: radiodiagnostisch laborant Specialisatie: CT Bijzonderheden: Peter en Sandra zijn een paar. Sandra is een goede fotograaf met een groot archief van foto’s van de afdeling.
De laboranten en administratieve medewerkers.
Rita Röben-Vloedbeld Werkzaam sinds : 1.5.77. Functie: receptioniste op de Röntgen.
Sabine Leus Werkzaam vanaf: 15 juli 2007 Functie: Radiodiagnostisch laborant Specialisatie: CT
Madelon Broeze-Goijaerts Werkzaam sinds: 1977. Functie: laborant. Specialisatie: mammografie en röntgenbus. Bijzonderheden: in 1977 ben ik met de opleiding begonnen in het Prinses Irene Ziekenhuis. Na de geboorte van ons eerste kind (in 1984) ben ik gestopt met werken. In 1999 ben ik opnieuw komen werken. Mijn specialisatie is mammografie, en de röntgenbus, maar het onregelmatige en afwisselende werk in de weekenden en avonddiensten vind ik ook erg leuk! Succes met de afwerking van het boek! Ik heb net het vorige boek nog eens doorgekeken: erg leuk!!
Jeroen Schoemaker Werkzaam vanaf: 2005 Functie: specialistisch laborant Specialisatie: echo en MRI
Petra Dekker-Mourik Werkzaam: sinds 1986. Functie: Radiodiagnostisch laborante Specialisatie: Mammografie Bijzonderheden: Ik heb van augustus 1986 tot mei 1992 in Almelo gewerkt. Van 1992 tot 2006 eerst als oproepkracht en later enkele flexcontracten. Van 2006 tot heden werkzaam in ZGT Almelo.
165
Hoofdstuk 8
166
Helma van Raaij-Lucassen Werkzaam vanaf: 01-08-2001, Functie: medisch secretaresse, Bijzonderheden: ook werkzaam als medisch secretaresse op de röntgenbus.
Nathalie Bokma Werkzaam vanaf: 1996 Functie: Radiodiagnostisch Laborant Specialisatie: CT-scanner Bijzonderheden: Veel succes met het maken van het boek. We zien het met veel nieuwsgierigheid verschijnen wanneer het klaar is.
Ingrid Siebum Werkzaam vanaf: 6-10-1986 Functie: radiodiagnostisch laborant Specialisatie: geen. Bijzonderheden: samen met André en Karin van Leeuwen beheren we al jaren de kadopot, en de organisatie van alle zeilkampen, waarvan U de plek in Harlingen helaas nooit heeft kunnen vinden. Succes met het boek en veel groetjes van Ingrid Siebum! PS: ik heb geen der zes zeilkampen mee kunnen maken, omdat ik altijd druk was met paardenwed strijden. Eén keer zou ik me melden in Harlingen, maar daar kon ik inderdaad de boot niet vinden. Dus snel terug naar mijn vrouw: ook heel gezellig. De schrijver van het boek.
Ingrid Bremmer Werkzaam vanaf: 01-06-2000 Functie: radiodiagnostisch laborant Bijzonderheden: veel succes met het boek!
Anita Gelici Werkzaam sinds: 10-10-2005 Functie: Laborant MRI Specialisatie: MRI. Bijzonderheden: Geen. Nou ja: tijdens ons uitje naar het Belgisch röntgen museum in 2006 zat ze gezellig buiten een sigaretje te roken met Jolien. Desondanks won ze een jaar later een sportwedstrijd van de afdeling. De schrijver van het boek.
De laboranten en administratieve medewerkers.
Simone Oude Lenferink Werkzaam vanaf: 01-09-2010 Functie: Radiodiagnostisch laborant i.o. (in opleiding) Bijzonderheden: heel veel succes bij het maken van het boek.
Jolanda Essink Werkzaam vanaf: november 1978 Specialisatie: Angiografie, Echografie. Bijzonderheden: Management opleiding. Opleidingstitel: radiodiagnostisch laborante. Momenteel MBB.
Carla Bijen Werkzaam vanaf: 1979 Functie: Radiodiagnostisch laborant Specialisatie: Mammografie
Kim Engbers-Tibbe Werkzaam vanaf: 1 februari 2006 Functie: specialistisch laborant Specialisatie: Angio
Karin van der Have Werkzaam vanaf: 2001- heden Functie: Radiodiagnostisch laborante Specialisatie: angio/ interventie en Mammografie Opleiding : Enschede Werkplekken elders: Zkh De Stadsmaten en SVOB
167
Hoofdstuk 9
RADIOLOGEN IN ALMELO: Mw. P. Zieren 1941-1946 Dr. B.J. Rethmeier 1942-1974 A.J. Simons (SEZ) 1956-1986 Dr. A.S. Botenga 1961-1962 (?) Dr. J.O. op den Orth 1962-1969 R.W. Kropholler 1968-1995 P. Gravendeel (SEZ) 1968-1969 Th. J. Thies (SEZ) 1970-1987 J.W. Rethmeier 1973-2004 F.H.B. Tuynman 1974-1999 Dr. C.J.L.R. Vellenga 1978-2012 C.J.A. Bendel 1986-2010 J.J. Kouwenberg 1987-heden J.H.W. van den Hout 1992-heden Mevr. Dr. A.M. Spijkerboer 1995-2002 Dr. P.J.W. Wensing 2000-heden M. Kraai 2002-heden J.M.A. Biemans 2004-2006 R.L.J.H. Bourez 2006-heden Mevr. L.F.I.J. Oudenhoven 2006-heden J.W. op den Akker 2009-heden Dr. Ir. W.M.L.L.G. Deserno 2008-2009 Dr. J. Veltman 2010-heden Dr. S.J. Braak 2011-heden O.A.M. Kessels 2011-heden 1) Tot 1978 gescheiden maatschappen in Almelo: SEZ
(Sint Elizabeth Ziekenhuis) en PIZ (Prinses Irene Ziekenhuis).
2) Vanaf 2010 is de fusie Almelo en Hengelo tot ZGT
officieel en wordt er gerouleerd. Niet opgenomen in
dit schema.
3) Vanaf 1-1-’12 is dea MRON van ZGT met Enschede en
Winterswijk ontstaan. Evenmin opgenomen in het schema.
4) Sommige radiologen zijn parttime. Evenmin
opgenomen in het schema.
OPGELEIDE ASSISTENTEN IN ALMELO: Willem Mees 1981-1983 Hans Kouwenberg 1981-1983 Frits Barneveld Binkhuysen 1983-1985 Loek Winter 1985-1987 Jacques Fick 1987-1989 Peter Besnard 1987-1990 Frans Scholten 1989-1992 Gijs Stenger 1990-1993 Eelco Stuifzand 1992-1995 Pieter van der Valk 1993-1995 Bas Polman 1995-1997 Jan Albert Vos 1995-1997 Remmert Storm 1997-1999 Marco Olree 1997-1999 Leontien van der Plas 1998-2000 Jolanda Scheffers 1999-2001 Folpmer Houwert 1999-2002 Evelijn Beuerle 2000-2003 Menno Krietemeijer 2000-2003 Jan Schiereck 2001-2004 Joost Govaert 2002-2006 Karin Kamphuis-van Ulzen 2002-2007 Johannes Wybenga 2002-2007 Katya Duvivier 2003-2008 Steef van der Valk 2007-2011 Pieter Bronkhorst 2007-2011 Jurrit Hof 2007-2011 Joost Kager 2007-2011 Melanie Monraets 2008-2010 Tim Meys 2008-2012 Sandra Hein 2008-2012 Marloes van der Leest 2009-2013 Marco Bergman 2010-2011 Peter Fahner 2010-2012 Anne van der Werp 2010-2012 Millad Solouki 2011-2012 Robin Peters 2011-2014 Myrte Vestering 2011-2015 Peter Kralt 2011-2015 Stefanie Kolderman 2012-2013 Jan Dening 2012-2013 Joris van Son 2012-2016 Ruth Smit 2012-2016 1) Van 1981 tot 2001 hadden we een B-opleiding; 2 of
2½ jaar bij ons, daarna AZU.
2) We begonnen met 2 assistenten tegelijkertijd, later
nam het aantal toe naar 3 en naar 4 en naar 6, nog
later tot 8 en tegenwoordig 8 à 9.
3) In 2001 verwierven we A-opleiding, dus hadden geen
168
academisch centrum meer nodig. Echter wilden we
perse een academische stage behouden. Aanvankelijk
met Utrecht. Later werd dat Groningen. Na de OOR in
2007 werd dit trouwens verplicht. Maar vanaf 2010
werden ook combinaties met andere opleidingen, zoals
Deventer, Amsterdam, Nijmegen, Enschede mogelijk.
Namen, getallen en foto’s
Aantallen in Almelo: Jaar Aantal Radiologen aantal Assistenten 1941 0.3 1942 1 1956 2 1968 3 1970 4 1972 5 1978 6 1981 6 2 1992 7 2 1998 7 3 2000 7 4 2002 7 5 2004 8 6 2007 9 7 2010 11 8
Aantal verrichtingen
20.000
62.000
80.000 94.000
104.909 120.249
1) Vanaf 2008 is gerouleerd en samengewerkt met de 8 radiologen in Hengelo en vanaf 2010 is het één ZGT-maatschap en zijn de aantallen
radiologen per stad niet exact te scheiden.
2) Sinds 2005 variëren de schema’s van de assistenten sterk en rouleren ze naar andere opleidingen, o.a. Groningen, Utrecht, Enschede,
Amsterdam, Nijmegen. Hun aantal is tegenwoordig dus niet meer exact te bepalen.
Aantallen verrichtingen in Almelo: Jaar Röntgenfoto’s 1956 20.000 1972 62.000 1995 74.754 1998 74.915 2007 79.169 2010 84.413
Echografieën - - - - 8.800 10.677 13.037 18.749
CT’s MRI’s Totaal Totaal S-punten - 20.000 - 62.000 4.300 1.100 91.294 893.025 4.361 2.024 94.057 983.794 8.156 4.547 104.909 1.442.103 9.798 7.289 120.249 1.750.943
Aantallen verrichtingen in Almelo: Jaar 1995 1998 2007 2010
NG 2.330 2.080 - -
oes/maag 882 1.084 57 15
dunne darm 135 159 62 4
colon 960 992 324 88
IVP 631 519 82 -
artrogr. msk echo 200 - 250 - - 1363 - 2219
marc. 275
Toelichting: - NG (Nucleaire Geneeskunde) nam voortdurend af door de opkomst van CT en MRI. In 2000 hebben de radiologen het volledig afgestoten, en werd het verricht door nucleair geneeskundigen. Maar na 2008 kwam een deel van de NG weer terug bij de radiologen in de vorm van PET-CT. - Oesofagus/maag met bariumpap was een hoofdmoot van ons dagelijks werk, maar verdween door endoscopie en triple therapie. - Dunne darm passage werd vervangen door MRI. - Colon (dikke darm met barium) nam ook sterk af door endoscopie, maar bleef vanwege de lange slingerende dikke darm nog deels bij de radiologie. - IVP (Intraveneus Pyelogram; röntgenfoto’s van de nieren na Jodium contrast) bleef nog een poosje populair wegens de overzichtelijkheid. Maar zodra CT dezelfde beelden met hetzelfde contrast in alle vlakken fraaier kon reconstrueren, was het afgelopen met het IVP.
169
Hoofdstuk 9
- Artrogrammen waren eveneens dagelijks brood van de radioloog. Vooral van de knie. Contrast werd in het kniegewricht gespoten en 16 uitgedraaide foto’s van het kniegewricht gemaakt, waarop de meniscusscheur fraai zichtbaar was. Na de komst van de MRI was dat zonder contrast ook goed zichtbaar, en bovendien ook het bot, het kraakbeen, de kruisbanden en collaterale banden, enz. De dure nieuwe methode was voorbehouden aan orthopeden, en vanaf 2000 mochten huisartsen noch artrografie noch MRI van de knie aanvragen. Tien jaar later mochten ze wel MRI van de knie (en ook van de rug) gaan aanvragen. - Musculoskeletale echografie bestond vóór 2007 niet en nam daarna een grote vlucht, inclusief therapeutische injecties. - Marcainisatie (injectie van anesteticum en corticosteroïd in het gewricht) werd de therapeutische opvolger van de artrografie. Aantallen apparaten in Almelo: Jaar Röntgen Rö spec. 1940 1 - 1960 4 2 1978 10 6 1985 12 6 1988 13 6 1991 13 5 1994 13 4 1998 13 3 2011 13 2 - - - - - - -
170
Echo - - 1 3 4 4 4 5 6
CT MRI - - - 0,2 1 1 0,2 1 0,6 1 1 2 2
Röntgentoestellen: werden steeds beter, sneller en veiliger, met minder straling. Later ook digitaal. Hieronder vallen ‘gewone’ toestellen, bucky, thoraxautomaat, mammografie, C-boog, mobiel. Röntgentoestellen, specieel: hieronder vallen de kiepbare universele en telecommand toestellen voor maag- en darmfoto’s, doorlichting, artrografie, enz.; deze onderzoeken verdwenen vrijwel. Voorts de planigrafie; verdween door CT. De arteriografie statieven werden ook veel minder in aantal door de komst van duplex, CTA en MRA. Ze bleven alleen nodig voor vasculaire interventie. Echografie: nam een enorme vlucht door verbetering van kwaliteit, snelheid en bedieningsgemak. Ook kwam hier duplex bij (echo + stroomsnelheid). CT: begon in 1985 met een CT scanner in Enschede voor heel Twente. In 1988 kreeg Almelo een eigen CT. In 1998 kregen we onze eerste spiraal CT, 64 slice, die veel sneller kon scannen met minder straling en hoger oplossend vermogen. In 2009 kwam daar nog een tweede 16 slice CT beneden op de nieuwe SEH (Spoedeisende Eerste Hulp) bij. MRI: in 1991 kregen we de beschikking over een toestel in een bus, die we deelden met 4 andere ziekenhuizen (Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem en Gooi-Noord); 1 dag in de week stond hij bij de ingang van onze polikliniek. In 1994 kreeg Almelo een eigen 1 Tesla MRI, die nog werd gedeeld met Hengelo. In 2008 kwam er een tweede 1.5 Tesla MRI bij in Almelo. Ook de kwaliteit van de MRI-beelden verbetert enorm, maar i.t.t. de CT blijft het maken van de scans relatief traag. In Hengelo lopen de getallen ongeveer parallel, maar zijn iets kleiner dan in Almelo (zie hoofdstuk 6). Vanaf 2008 gebruiken we elkaars toestellen over en weer, rouleren de radiologen en assistenten, en staan er ook in Hengelo 2 CT’s en 2 MRI’s. Bovendien een PET-CT voor beide ziekenhuizen. De aantallen in deze tabel zijn zo goed mogelijke benaderingen van de getallen in de jaarrapporten en visitatierapporten, en kunnen niet exact worden gespecificeerd.
Namen, getallen en foto’s
De refereeravonden en wetenschap in Almelo: Bij het begin van de opleiding in 1982 zijn we begonnen met refereeravonden, iedere vierde woensdagavond in de maand bij een der radiologen (of soms assistenten) thuis. Per avond waren er drie referaten, meestal twee van assistenten en een van een radioloog. In de zomer was er een reces. Er waren dus jaarlijks 9 refereeravonden met 3 referaten. Van 1982 tot 2012 heb ik twee ordners vol met titels en samenvattingen. In totaal dus ongeveer 810 voordrachten. Daarnaast waren ook gezelligheid en teambuilding belangrijk. Soms was er een extraatje, zoals een wijnproeverij of musiceren. Daarnaast waren er regionale refereeravonden viermaal per jaar met Hengelo, Enschede, Winterswijk, Oldenzaal en Hardenberg. Als dat verslapte, weken we af en toe een paar jaar uit naar Deventer. Na de start van de OOR in 2004 startten de regionale refereeravonden Noord Oost Nederland, waarbij de vier opleidingsklinieken Groningen, Deventer, Almelo en Enschede ieder kwartaal een avond volgens een onderwerp organiseren. Alle overige radiologen uit zo’n hele regio worden ook uitgenodigd en de assistenten in opleiding zijn verplicht aanwezig. Deze refereeravonden zijn van hoge kwaliteit en druk bezocht. Daarnaast hebben de assistenten een wekelijkse lunch, waarbij ze beurtelings examenvragen oefenen of nieuwe literatuur voordragen. Iedere maand houdt een coassistent een eind referaat over zijn coschap. Een moeilijk en bewerkelijk deel is de wetenschap. Iedere assistent moet een wetenschappelijk artikel of op zijn minst een case report (interessant geval) publiceren. Als maatschap hebben we dat – tussen onze drukke werkzaamheden door – bevorderd en onderwerpen aangedragen. Vaak ook in samenwerking met specialisten van andere vakken of met radiologen dan wel specialisten uit andere ziekenhuizen of de Universiteit. Sommige assistenten waren zeer actief en begenadigd op dit gebied; voor anderen was het een vervelende verplichting. In de loop der jaren heeft onze afdeling vele tientallen wetenschappelijke artikelen geproduceerd en waren er ieder jaar wel meerdere wetenschappelijke voordrachten uit Almelo tijdens de Radiologendagen en elders, tot in het buitenland. Over de wetenschap is meer te vinden in hoofdstuk 7. Hiernaast volgen enkele voorbeelden van de 810 referaten uit de afgelopen 30 jaar, waaruit een trend van de onderwerpen kan blijken.
Enkele van de referaten in de loop der jaren: Jan. 1986: Erik Jan Haanraadts: herniografie van de lies. Febr. 1986: Frans Tuynman: cerebrale arteriografie. Febr. 1986: Loek Winter: diverticulose en diverticulitits. Jan. 1987: Erik Jan Haanraadts: varicocele. Okt. 1987: Jacques Fick: reflux oesofagitis. Maart 1988: Jacques Fick: hyperparathyreoidie. Juli 1988: Kees Vellenga: longembolieëen. Juli 1988: Frans Tuynman en Hans Kouwenberg: nierarteriestenose. Febr. 1989:Jop Rethmeier: de retroperitoneale ruimte. Jan. 1990: Kick Bendel: CT van de thorax. Maart 1990: Kees Vellenga: heupprothesen. April 1990: Huib van den Hout: percutane galgangdrainage. Febr. 1991: Frans Tuynman: hydrocephalus. Maart 1991: Kick Bendel: echografie bij appendicitis. Febr. 1996: Bas Polman: HR CT thorax. Nov. 1997: Marco Olree: vaatwandverkalkingen t.g.v. Chlamidia. Nov. 1997: Remmert Storm: retroperitoneale fibrose. Jan. 1999: Leontien van der Plas: thoracale chirurgie. Febr. 1999: Kees Vellenga: nucleaire geneeskunde. April 1999: Olree, Bendel Spijkerboer: aneurysma van de art. lienalis. Juli 1999: Leontien van der Plas: stomp buiktrauma. Sept. 2000: Folpmer Houwert: gastrointestinale interventie. Febr. 2001: Jolanda Scheffers: longafwijkingen bij de neonaat. Febr. 2001: Evelijn Beuerle: de paroesofageale hernia. Mei 2001: Evelijn Beuerle: CT bij ureterstenen. Okt. 2001: Jan Schiereck: wervelfracturen. Januari 2002: Kick Bendel: echogeleide interventies. Januari 2001: Peter Wensing: mammapoli. Maart 2002: Jan Schiereck: CT bij longembolieën. April 2002: Joost Govaert: coil stent in de art. poplitea. Mei 2002: Kick Bendel: duplex en doppler bij haemo-dialyse shunts. November 2002: Menno Krietemeier: echo en CT bij pneumothorax. Oktober 2003: Joost Govaert: transgluteale drainage van diepe bekken abcessen. November 2003: Karin van Ulzen: ribfracturen. Maart 2005: Johannes Wybenga en Hans Biemans: skeletleeftijd. Mei 2005: Oswald Kessels: CT bij longemebolieën. December 2005: fusievergadering met Hengelo in ‘Het Witte Paard’ te Borne: we gaan rouleren en de refereeravonden iedere vierde woensdagavond van de maand voortzetten bij iemand thuis. Probleem wordt misschien het grote aantal mensen. Januari 2006: Johannes Wybenga en Hans Biemans: infecties op de thoraxfoto.
171
Hoofdstuk 9
Januari 2006: symposium ‘de diabetische voet’, met o.a. van Baal en Martin Kraai. Maart 2006: Steef van der Valk: lijnen, tubes, enz., in de thorax. Juni 2006: Katya Duvivier: de voorste kruisband. Juni 2006: Kick Bendel: nieuws uit Vancouver. Oktober 2007: refereeravond over stabiele isotopen bij Urenco in Almelo.
Hoofdstuk 9 B: Foto’s van de afdeling Almelo. Er zijn diverse enthousiaste mensen met prachtige fotoarchieven van de afdeling, zoals Sandra Woltersom, Wilma van der Schaaf en Brigitte Boers. En niet te vergeten de foto’s op de mooie website van André Agerbeek. Onderstaand een miniselectie uit de verzameling van Brigitte.
Angioteam.
Kick Bendel en Nol Simons.
172
2010 Wilma van der Schaaf en Jos Heutink tijdens zijn afscheid.
Radiologen en assistenten in febr. 2008. Hans Kouwenberg, Willem Deserno, Pieter Bronkhorst, Dorothe Nijman, Joost Kager, Kees Vellenga, Jurrit Hof, Huib van den Hout, Oswald Kessels, Peter Wensing, Steef van der Valk, Martin Kraai, Rob Bourez.
Namen, getallen en foto’s
“Een trauma”
Zo zag vroeger het kleurenarchief eruit. Brigit, Karin, Ankie, Jet, Ingrid.
Brigit, Carry, Frans Scholten, Richard.
Marielle en Angelique op kamer 10.
De CT-ers
Benno en Bourez. Christel en Brendan
173
Hoofdstuk 9
Het angioteam.
174
Half 5: Heilig Uur! Diny luidt de Govaertbel.
Het DEXA-team
Het CT-team.
Dorothe 50 jaar! Wensing, Bendel, Dorothe, Kouwenberg, Kraai, Vellenga.
MRI Avanto team, december 2007.
Diny en Madelon bij de digitale mammograaf.
Namen, getallen en foto’s
GJ en Ben Blom.
Joost Kager, Sandra Hein, Steef van der Valk, Jurrit Hof, Pieter Bronkhorst. (2008).
Jolanda Scheffers aan het werk. (2000).
Huib van den Hout, Jurrit Hof, Martin Kraai en Steef van der Valk aan het werk. (2008)
Katya Duvivier, Johannes Wiebenga, Joost Govaert, Oswald Kessels, Karin van Ulzen. (2006).
Evelijn Beuerle en Anje Spijkerboer.(2002).
Jan Schiereck en Menno Krietemeier repareren/ demonteren de CT. (2003).
175
Nawoord
Nawoord
12-12-‘12
Iedereen weet, dat een brief schrijven moeilijk is. Daarom wordt het niet veel meer gedaan. Een toespraak schrijven is nóg moeilijker. Wie zich ooit heeft gewaagd aan het schrijven van een wetenschappelijk artikel of een proefschrift, weet hoeveel moeilijker dat nog is. Men begint met uitgebreid onderzoek. Vervolgens maakt men een opzet, en gaat aan het schrijven. Telkens weer moet men diep nadenken, komen weer nieuwe ideeën boven, gaat men veranderen; men komt aan het aarzelen en bijslijpen, en moet niet zelden opnieuw beginnen. Moeilijk is het weggooien van de overtollige (maar leuke) ballast en het overhouden van de essentie. Is het nog interessant? Kunnen mensen het begrijpen? Welke boodschap wil ik overbrengen? Van nature heb ik moeite met het achterwege laten van interessante omlijsting. Maar ik ben er goed in geworden door de talrijke wetenschappelijke voordrachten die ik heb gehouden (vaak met assistenten of collega’s; dat verscherpt de discussie). Je wordt dan gedwongen in 5 of 8 minuten duidelijk en to the point te vertellen, wat je onderzoek heeft opgeleverd. Schrijven is dus een zware bevalling, af en toe leidend tot masochisme. Waarom doe je het dan? Omdat het prachtig is, als het gestalte krijgt en zijn voltooiing bereikt. Je hebt je verdiept in een onderwerp of probleem en dat bewust afgerond. Het verhoogt je bewustzijn en verdiept je beleving. Bij het huidige boek had ik grote aarzeling of ik over mijn eigen leven en zielenroerselen moest schrijven. Omdat ik nu aan het einde sta van mijn radiologische carriere, mijn actieve hippische carrière twaalf jaar geleden heb beëindigd, heb ik dat tenslotte toch gedaan in een afgezwakte vorm. Wellicht is het interessant voor menigeen om te weten wat zich in de afgelopen 50 jaar heeft afgespeeld in de radiologie en de paardensport, en hoe iemand die zich daar sterk mee heeft bezig gehouden dat ervaren heeft. Toen onze dochter Elzelien de opzet van mijn boek hoorde, zei ze: “Oh, het gaat over ‘Me, Myself and I’!”. Daarom heb ik het autobiografisch gedeelte summier gehouden. En ik had een goed voorbeeld aan mijn oude maat Nol Simons, die op 90-jarige leeftijd zijn tweedelige memoires van 900 blz. heeft geschreven. Bij het lezen van die twee boeken heb ik me geen moment verveeld. Het was interessant en zeer goed gedocumenteerd.
176
De documentatie voor mijn boek heb ik gehaald uit mijn bibliotheek vol privé fotoboeken, mijn dagboeken en persoonlijk archief, en uit de rapporten en briefwisseling met het ziekenhuis; dat alles kon ik net zo min weg gooien als alle andere herinneringen en archieven. Verder hebben we veel uit Jolien’s en mijn geheugen gehaald. En ik heb de informatie slechts fragmentarisch en selectief gebruikt, en de geschiedenis als het ware in grote lijnen geschilderd, i.p.v. er een gedetailleerde ‘foto’ van te maken, ten einde niet in een rijstebrijberg te verzanden. Natuurlijk moeten er geen fouten in staan. Ik dank mijn collega radiologen en arts-assistenten, en de laboranten en administratieve krachten voor het leveren van foto’s, CV’s en gegevens. En Dorothé Nijman voor het verschaffen van gegevens en rapporten. Ik dank Jolien voor de ondersteuning en de subtiel gedoseerde kritiek, waarbij regelmatig klonk: “OK, doe het dan maar zo; het is jouw boek! Maar je weet hoe ik erover denk.” Ik heb al een aantal boeken geschreven of helpen schrijven. Het eerste was mijn proefschrift in 1982. Dat typte Jolien voor me uit op papier op een mechanische typemachine. Telkens weer moest dat voor mijn promotor en copromotor worden veranderd. We knipten dan de foute stukjes er met de schaar uit, en plakten de vers uitgetypte nieuwe stukjes er met lijm weer tussen. Toen het – na de tiende versie - klaar was, verbleef ik drie dagen in Asten om daar bij de drukkerij de hele dag de talloze inktkraantjes iets open of dicht te draaien, zodat de tekst en de foto’s aan weerszijden op de katernen over het hele oppervlak gelijkmatig werden gedrukt. Het was een romantische en bevredigende belevenis! Nu gaat alles – net als in de radiologie – digitaal, veel sneller, beter en efficiënter. Ik dank het team van OH Reclame & Marketing uit Wierden voor hun goede en snelle service bij het grafisch ontwerp. Ik dank 2Press in Twentepoort Almelo voor het drukken en binden. Ik wens alle lezers veel plezier met dit boek. Kees Vellenga
Foto’s op de achterkant: - Gemaakt tijdens onze 40-jarige huwelijksreis in 2007 in Egypte met de kinderen en kleinkinderen. Sofie bestond toen nog niet. - Bij mijn afscheid in 2012 kreeg ik van de assistenten en radiologen een naambord, dat mocht hangen in de grote bespreekruimte, waar we 27 jaar o.a. het Heilig Uur hielden. - Bronzen kopjes van de kinderen, vervaardigd door de kunstenaar Wim Jonker in Haarlem, als cadeau van alle vrienden t.g.v. mijn promotie in 1982. - Potloodtekening van de kinderen, vervaardigd door Elzelien t.g.v. onze dertigjarige bruiloft. - Plaquette van Geza von Hazslinsky op een Lippizaner in de piaffe. - Foto in ‘Medisch Contact’ t.g.v. mijn verkiezing tot ‘winnaar van de sportende medici’ in 2003.
De schrijver vertelt over zijn jeugd en de carrière van zijn vader in de röntgenologie in Rotterdam in de periode 1943 tot 1988. Vervolgens over de ontwikkeling van röntgenologie naar radiologie, en zijn eigen carrière daarin van 1973 tot 2012 in Leiden en Almelo. Dan volgt een exposé over de paardensport, waarin hij met zijn vrouw actief was als ruiter en als jury. En daarna zijn memoires met foto’s.
Het tweede deel van het boek is een vervolg op het eerste boek van de schrijver in 2002: ‘De geschiedenis van de radiologie in Almelo’. De ontwikkeling van de radiologie tot het centrum van het medische handelen in het ziekenhuis wordt beschreven en de opleiding van arts-assistenten in dit steeds groeiende vak. Hij beschrijft de verbouwing van de ziekenhuizen en de radiologische afdelingen in 2007, de nieuwe apparatuur en de digitalisering. Tenslotte komen de fusies van de Almelose radiologie, met eerst Hengelo (2010) en daarna Enschede en Winterswijk (2012) aan bod; en natuurlijk alle mensen en gebeurtenissen die hiermee te maken hadden.