Els Maasdam
Yde Dragstra
Wil Ponger
Valerie Vleesenbeek
10 | JANUARI/FEBRUARI 2016t#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(
STRATEGISCH HRM
EEN PLAN VOOR AANPAKKERS EN DOENERS
Integraal opleiden in een ‘bovensectoraal’
sectorplan In Rotterdam-Rijnmond hebben ze het gefixed. Daar is de basis gelegd voor een duurzame samenwerking tussen praktijk en opleidingen op mbo- en hbo-niveau. Het primair onderwijs wil ook meedoen, maar in dat samenwerkingsveld liggen de budgettaire verhoudingen net wat gecompliceerder. Al met al heeft de samenwerking geresulteerd in een sectoroverschreidend sectorplan waarin in korte tijd 1400 medewerkers worden opgeschoold. | WILMA SCHEPERS Rotterdam-Rijnmond is een stedenagglomeratie met een bevolking van aanpakkers, doeners en vooral van mbo’ers. Het is een havengebied ‘waar het geld van Nederland verdiend wordt’, zo willen inwoners trots vaststellen. De beroepsbevolking van de regio heeft specifieke kenmerken. Vergelijkingsgewijs is het ge-
middelde opleidingsniveau lager en verjongt de bevolking sneller dan in de rest van Nederland. Rotterdam-Rijnmond heeft een hoger percentage kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar met een nietwesterse achtergrond. Alle reden voor gemeentes, opvang- en onderwijsorganisaties hoge ambities te formuleren om
‘Het Albeda College is de trekker geweest, maar de kinderopvangorganisaties en de organisaties in het primair onderwijs hebben een onmisbare hoofdrol gespeeld.’
alle kinderen in de regio een goede start te bieden. Die ambities vragen veel van het niveau en de professionaliteit van de medewerkers in de branches. Een perfect werkterrein voor een regionaal sectorplan. Dat regionaal sectorplan kwam er, met als titel ‘Woordenschat en daadkracht’. Het werd vastgesteld eind 2014, startte in februari 2015 en is inmiddels halfweg de uitvoering. Het is een grootschalig scholingsprogramma waarmee in totaal maximaal 1400 pedagogisch medewerkers kunnen worden bij- of opgeschoold. Het ROC Albeda College heeft een voortrekkersrol gespeeld bij de totstandkoming van het sectorplan, maar de kinderopvangorganisaties en organisaties in het primair onderwijs hebben daarbij een onmisbare hoofdrol gespeeld. Ook de brancheorganisatie Kinderopvang, de MOgroep, het FCB, CNV Publieke Zaak en de beroepsopleidingen ROC Zadkine en de Hogeschool Rotterdam (waar de Associate Degree opleiding tot Pedagogisch Educatief Medewerker gegeven wordt) waren nauw bij de totstandkoming van het plan betrokken. In het kort houdt het sectorplan in dat alle medewerkers van de deelnemende orga-
>
#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(tJANUARI/FEBRUARI 2016 | 11
STRATEGISCH HRM
> nisaties (zie kader) afhankelijk van hun vooropleiding, ervaring en competenties een op maat gemaakt scholingstraject aangeboden krijgen. Deze kunnen variëren van vier themabijeenkomsten tot aan een hbo-opleiding van twee jaar. Ook extra interne coaching behoort tot de mogelijkheden. Bij- en opscholing is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan alle nieuwe kwaliteitseisen en goed te kunnen samenwerken met andere professionals, zoals leerkrachten en schoolmaatschappelijk werkers. Dit vergroot ook de kans binnen de eigen of een aangrenzende sector aan het werk te kunnen blijven. Om deze reden subsidieert het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het plan vanuit de sectorgelden. Het gaat om een totale investering van bijna 2,5 miljoen euro, waarvan de werkgevers de helft zelf opbrengen. Voor de zomer van 2015 hebben ruim 800 pedagogisch medewerkers een uitgebreide competentiescan gedaan. Hiermee werd in kaart gebracht op welke punten ze extra scholing nodig hebben. Mede op basis hiervan is in het najaar het regionale scholingsprogramma verder inhoudelijk ingevuld. Dit gebeurde samen met organisaties die de scholing gaan verzorgen. Twee opleidingen op mbo- en hbo-niveau zijn al gestart; in 2016 worden de andere scholingstrajecten uitgevoerd. Het programma duurt tot 1 februari 2017.
Een prachtig plan Het lijkt – face value – een prachtig plan. Dat maakt nieuwsgierig naar de drive die erachter zit en de perspectieven die in het verschiet liggen. En naar de uitvoering natuurlijk. BBMP ging in gesprek met vier trekkers: Els Maasdam van KindeRdam, Yde Dragstra van KomKids, Wil Ponger van ROC Albeda College en projectmanager Valerie Vleesenbeek. Els Maasdam neemt het voortouw en for-
muleert kort waar ze vandaan kwamen en hoe ze er nu samen voor staan: ‘We hebben als organisaties al veel langer de intentie om beter samen te werken. En dan bedoel ik de kinderopvang, het onderwijs en de opleidingen. Maar eerst waren daar de gesprekken tussen de kinderopvang en de roc’s. Het gespreksonderwerp was de aloude discrepantie tussen wat de roc’s afleverden – het kwaliteitsniveau van de instromers – en de verwachtingen van het werkveld – goed geschoolde medewerkers. We vonden elkaar in open gesprekken en die resulteerden in afspraken om onder meer de kwalificatiedossiers op elkaar af te stemmen. Het primair onderwijs was geïnteresseerd in waar we mee bezig waren vanuit de voorscholen en vve-groepen en heeft meegedacht en gedaan. Al met al was dit een moment waarop we – drie sectoren breed – het gevoel van urgentie deelden: we wilden ervoor zorgen dat onze mbo’ers beter en blijvend aansluiting zouden kunnen vinden in het werkveld en beter gekwalificeerd zouden zijn, niet alleen voor kinderopvang en onderwijs, maar ook in competenties die het hen mogelijk zouden maken om in andere sectoren emplooi te vinden. Toen kwamen de sectorgelden beschikbaar – we spreken over 2013. Een van ons zag daarin de mogelijkheid om de plannen die we wilden verwezenlijken te financieren. ROC Albeda College wilde het plan wel trekken: het plan te ontwikkelen, indienen en de financiering aanvragen en beheren. Het ontwikkelen van het plan en voldoen aan de voorwaarden om het geld te krijgen heeft echter de nodige voeten in aarde gehad. SZW financiert alleen arbeidsmarktprojecten en het primair onderwijs heeft geen arbeidsmarktprobleem, maar wil wel meedoen in de uitvoering. De schoolbesturen moeten daarom naar andere middelen zoeken om hun deelname te financieren. De deelname van de kinderop-
12 | JANUARI/FEBRUARI 2016t#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(
vang en het peuterspeelzaalwerk kunnen wel uit de sectorgelden worden betaald.’ Wat dit nu betekent is dat we met de middelen van het sectorfonds onze intrinsieke gedrevenheid – die we al met elkaar deelden – kunnen omzetten in concreet handelen. Die intrinsieke gedrevenheid zit erin dat we als werkgevers er echt van overtuigd zijn geraakt dat permanent leren een noodzaak is. Niet alleen voor de kwaliteit van je werk, maar vooral ook voor de mobiliteit van je werknemers. Daarnaast zit onze gedrevenheid in het gedeelde streven naar integraliteit: integraal werken met de kinderen door meer samenhang tussen opvang en onderwijs te brengen en dus ook meer integraliteit in de opleidingen, op zowel mbo- als hboniveau. Uiteindelijk gaat het om medewerkers die zich hoe dan ook bezighouden met en zich bekwamen in het opvoeden en begeleiden van kinderen. Dat is wat overstijgend is. Als laatste wil ik verwijzen naar het belang van strategisch personeelsbeleid. We moeten in de kinderopvang toe naar een veel planmatiger en strategischer manier van werken met personeel. Wat wil je als organisatie, welke mensen heb je daarvoor nodig en hoe is dat over vijf of over tien jaar, wat wil je personeel zelf, hoe willen zij zich kunnen bewegen in hun werkveld? Personeelsplanning, opleiding, opscholing, ze horen allemaal bij elkaar. De scan die we uitgevoerd hebben geeft ons een prachtig inzicht in wie we in huis hebben en wat we moeten investeren om te komen waar we willen wezen. En daarin trekken we weer samen op met roc’s en hbo-opleidingen.’ Een sector-overkoepelend plan voor opleiding en opscholing, het opheffen van de discrepantie tussen werkveld en opleidingen, er is heel wat bereikt. Hoe is dat gegaan? Wil Ponger: ‘Al in 2010 hebben we elkaar opgezocht, vanuit wederzijdse frustra-
‘Ineens bleken ze ook buiten het sectorplan om een levendige uitwisseling te onderhouden over allerhande onderwerpen die hen bezighielden.’ tie. In het werkveld leefde veel ongenoegen over het niveau van instromers. Als roc voelden wij ons gefrustreerd omdat we echt keihard werkten aan de beroepskwalificaties en alleen maar kritiek kregen van het werkveld. Het is gelukt om een open gesprek te voeren en we hebben ons aan twee kanten kunnen verplaatsen in de situatie van de ander. De conclusie was dat we te veel in gescheiden leefwerelden werkten. We besloten daar verandering in te brengen en zo konden we vanuit onze eigen kracht de impasse doorbreken. We zijn samen gaan schrijven aan nieuwe kwalificatienormen. Dat heeft veel inhoudelijke discussies opgeleverd en daardoor zijn we meer van elkaar gaan begrijpen. Dat werpt vruchten af omdat we nu met de praktijkopleidingen veel dichter aan kunnen sluiten op de praktijk. Maar ja, dit najaar zal de overheid de nieuwe kwalificatienormen publiceren, we weten nu al dat deze achterhaald zullen zijn en niet meer zullen voldoen aan de nieuwe ontwikkelingen in het werkveld.’ Yde Dragstra: ‘Het is echt heel bijzonder wat hier tot stand gebracht is. Alleen al dat zo verschillende organisaties elkaar hebben kunnen vinden op het gezamenlijke doel om de arbeidsmarktpositie van werknemers op niveau 3 en 4 te versterken. Niet alleen vanuit het belang van je eigen werknemers en je eigen sector – de kinderopvang – maar vanuit het belang van alle niveau3- en niveau4-werknemers. Daarnaast was het maken van het sectorplan nogal een rekenkundige exercitie, juist omdat er zoveel organisaties bij betrokken waren. Soms vielen er organisaties af, en dan kwam er weer een bij. Dat had telkens weer consequenties. De financiële constructie is zo dat we voor elkaar garant staan. Als een organisatie niet aan de verplichtingen voldoet, dan krijgen we geen van allen de vergoeding voor het geld dat we aan het project uitgege-
ven hebben. Om tot zo’n gezamenlijk gedragen plan te komen, moet er wel onderling vertrouwen zijn. Daarmee hebben we echt wat bereikt.’ Zo’n sectorplan is een bezigheid van de bestuurlijke laag en de manier waarop er nu over gesproken wordt is behoorlijk abstract. Hoe valt het in de praktijk, wat merken jullie dat er op de werkvloer verandert? Valerie Vleesenbeek: ‘Over het schrijven van een sectorplan moet je niet te makkelijk denken. We zijn daar wel een jaar mee bezig geweest en er is in alle lagen van de organisaties aan meegewerkt. In grotere en kleinere groepen is nagedacht over de invulling van het plan. Wat zo aardig is bij een dergelijk proces, is dat je heel helder moet formuleren wat de bedoeling is en hoe je je doel wil bereiken. Dan zag je bijvoorbeeld dat de hrm-managers en opleidingscoördinatoren van verschillende organisaties, van kinderopvang tot speelzaal, onderwijskoepel en roc, met elkaar in discussie gingen, nieuwsgierig werden naar elkaar en van elkaar leerden. Ineens bleken ze ook buiten het sectorplan om een levendige uitwisseling te onderhouden over allerhande onderwerpen die hen bezighielden.’ Wil Ponger: ‘Een voortvloeisel uit de eerdere samenwerking voorafgaand aan het sectorplan, zijn de proeftuinen waar we de praktijkbegeleiding organiseren. We hebben er twee, een in het centrum van Rotterdam en een in Schiedam/ Vlaardingen. Een proeftuin beslaat een aantal kinderopvanglocaties van verschillende kinderopvangorganisaties. Leerlingen van een klas worden verdeeld over de locaties van een proeftuin en krijgen daar hun praktijkonderwijs. In de proeftuinen trekken studenten, praktijkbegeleiders en docenten samen op. Intervisie, praktijkoefeningen, bespreken van de lesstof, reflecties, ze doen het samen. Bijzonder aan deze situatie is dat de praktijkbegeleider afkomstig is van
een van de kinderopvangorganisaties. Zij begeleidt niet alleen de leerlingen in haar eigen organisatie, maar ook in de concullega-organisaties. Dat de kinderopvangorganisaties akkoord zijn gegaan met deze constructie is wel bijzonder. Je laat een medewerker van een concurrerende collega-organisatie in jouw organisatie de leerlingen werkbegeleiding geven. Onderwijstechnisch is dit een prettige constructie omdat je voor de leerlingen eenduidig kunt zijn. Voor de betreffende praktijkbegeleider en de organisaties kan het soms confronterend wezen. Waarom wil deze organisatie dat leerlingen het zus doen, en de andere dat zij het zo doen? Dat soort vragen geven ook weer verdieping aan het werk. En er waren ook strubbelingen, niet alles gaat van een leien dakje. In Vlaardingen zijn er lastige momenten geweest. Docenten en praktijkbegeleiding konden elkaar maar moeilijk vinden. De tegenstellingen over hoe je met 16- en 17-jarige leerlingen omgaat, liepen op. De kinderopvang vroeg – terecht – om een professionele werkhouding, maar leerlingen zijn leerlingen en docenten hebben zo hun eigen manier om met een klas opgroeiende pubers om te gaan. Het spande er echt even om, maar de spirit om van elkaar te leren was groot en er is doorgezet, gelukkig.’ Els Maasdam: ‘Wat we ook beginnen te merken, nu de eerste niveauverhogende scholingen aan de gang zijn (een kopklas bij de roc’s om in een jaar tijd van pw3naar pw4-niveau te komen en de hbo-op-
>
#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(tJANUARI/FEBRUARI 2016 | 13
11e jaarCongres Brede School Innovatief, breed, passend en integraal
DINSDAG 19 april 2016 | Jaarbeurs, Utrecht Schrijf u in voor deze inspirerende dag en praat mee over IKC en Brede School van nu naar straks!
coproductie
partner
Mediapartners
STRATEGISCH HRM
‘We gaan in de kinderopvang uit van een scholingsbudget van 200 euro per jaar per medewerker. Een lachertje als je dat vergelijkt met wat er gebudgetteerd wordt in andere sectoren.’
> leiding
Associate Degree Pedagogisch Educatief Medewerker), is dat de ervaring die de docenten daarmee opdoen waarschijnlijk invloed zal krijgen op de inrichting van de basisopleiding. De docenten moeten ineens met ervaren medewerkers aan de slag. Dat is anders dan een klas met 16-, 17-jarigen bezighouden. De ervaren studenten vragen om een interactievere methodiek, ze hebben immers zelf al veel bagage en vragen verdieping voor hun eigen praktijk. Ik zie voor me dat daar iets uit ontstaat dat ook het onderwijs aan de leerlingen op het roc en de hogeschool op positieve wijze zal beïnvloeden.’ Hoe zijn de ervaringen met de scan? Ik kan me voorstellen dat het niet alleen voor de medewerkers maar ook voor de organisaties spannend is. Wat is er uitgekomen? Els Maasdam. ‘Het levert een mooie vlootschouw op. We krijgen echt een beeld van wat we in huis hebben. Dat is nodig om een meer strategisch hrm-beleid te kunnen voeren, zoals ik al eerder zei. Ik concludeerde bijvoorbeeld uit de scan dat we een eenzijdig samengesteld personeelsbestand hebben. Mensen hebben veelal dezelfde leerstijl, zijn meer gericht op leren hoe het moet, dan op zelf ontdekken. Ik denk dat het goed is om teams samen te stellen van medewerkers met verschillende leerstijlen. Een team vol instructievolgers zal niet erg vernieuwend zijn, ze zullen elkaar vooral navolgen. Een team met zelf-ontdekkers, zal er gauw een chaos van maken. Juist in de combinatie schuilt de kracht. Medewerkers leren van elkaar, worden door elkaar gestimuleerd.
Yde Dragstra: ‘De startscan heeft ons ook behoorlijk wat informatie gegeven over hoe mensen als persoon in elkaar zitten. In de kinderopvang zie je, net zoals bijvoorbeeld in de hulpverlening, dat er relatief veel mensen werken die worstelen met lastige jeugdervaringen. Het is goed om ook dat bespreekbaar te maken. Het geeft locatiemanagers de mogelijkheid om de goede begeleiding in te zetten. Wat overigens geen eenvoudige opgave is. Onze ervaring is dat in dit traject de nazorg, het samen met de medewerker kijken naar aanwezige en ontbrekende competenties, opleidingsmogelijkheden en toekomstplannen, heel veel tijd kost. Ik vind het heel goed dat het gebeurt. Het maakt dat medewerkers zich beter voelen op hun werkplek, wat hen tot betere medewerkers maakt. Maar het is wel een flinke investering. De projectgelden zijn hier lang niet toereikend voor.’ Wil Ponger: ‘Wij nemen de testen ook af bij startende studenten. En dan kom je leerlingen tegen van wie je denkt dat die het niet gaan redden. Dat ze niet de juiste persoonlijkheid hebben om in een beroep te werken dat zo gebaseerd is op interpersoonlijke relaties. Het fijne van een groot roc is dat je mensen ook binnenshuis naar een andere richting kunt bege-
Samenwerkingsverband Organisaties die op dit moment actief deel uitmaken van het regionaal samenwerkingsverband zijn: KindeRdam, KomKids, Peuter & Co, Un1ek, Bimbola, Peuteropvang IJsselmonde, Droomplaats, SKPR en Zadkine. Initiatiefnemer en hoofdaanvrager van het regionaal sectorplan is het ROC Albeda College. Organisaties kunnen zich nog bij het samenwerkingsverband aansluiten. Voor meer informatie:
[email protected].
leiden. Maar dat moet wel heel voorzichtig gebeuren. We mogen als roc leerlingen niet afwijzen, hooguit doorverwijzen.’ Els Maasdam: ‘Waar we soms door de scans ook achter komen, is dat mensen echt veel meer in huis hebben dan ze laten zien. Dat zijn dan kennelijk mensen die zich een beetje lopen te vervelen en zelf niet in de gaten hebben dat ze veel meer kunnen als ze de uitdaging zien. Dat is dan wel weer mooi en geeft een kans iemand echt verder te helpen. Binnen het sectorplan kan dat bijvoorbeeld door ze deel te laten nemen aan de eerder genoemde kopklas of hboopleiding. Ook ik vind de opvolging in dit traject heel belangrijk. Wat er ook uit de scan komt, je hebt de verantwoordelijkheid dat je medewerkers – na toch zo’n intensieve bezigheid als het invullen van de scan – niet met lege handen achterblijven. Daar kun je vanuit moreel oogpunt niet aan voorbijlopen. En dat brengt ook mij op de constatering dat een serieuze uitvoering van het sectorplan ons veel meer gaat kosten dan we van tevoren gedacht hebben. Als we echt willen professionaliseren, als we werk willen maken van permanente educatie, dan is de uurprijs waar we nu kinderopvang voor aanbieden, absoluut onvoldoende. Daar moeten we echt serieus over verder denken. We gaan in de kinderopvang uit van een scholingsbudget van 200 euro per jaar per medewerker. Een lachertje als je dat vergelijkt met wat er gebudgetteerd wordt in andere sectoren, en dan hoef ik alleen maar aan onze buren het primair onderwijs te denken. Publicaties die genoemd zijn, ook de artikelen over de bewegingen die zijn gemaakt om uit de impasse te komen, kunt u terugvinden via de servicapagina van BBMP. Uw wachtwoord is 20bbmp15
M E E R L E Z E N : W W W. B B M P. N L
#&-&*%#&45663."/"(&.&/51&%"(0(*&,*/%&,*/%&3017"/(tJANUARI/FEBRUARI 2016 | 15