EINDVERSLAG XXL-BEDRIJVEN
15 november 2011 Alex Visser Barend van der Veen
Inhoudsopgave 1
Inleiding 1.1 Wat was de aanleiding? 1.2 Wat zijn de onderzoeksvragen? 1.3 Hoe is het onderzoek uitgevoerd? 1.4 Leeswijzer
2
Landbouw in Fryslân, een terugblik op Nije Pleats 1 en 2 2.1 De Friese landbouw (Nije Pleats 1) 2.2 De mogelijkheden van ruimtelijk landschappelijke inpassing van schaalsprongen in de melkveehouderij (Nije Pleats 1) 2.3 De werkwijze van de Nije Pleats (Nije Pleats 2) 2.4 Relevante conclusies als opstap naar de XXL-bedrijven
3
XXL-bedrijven 3.1 Wat zijn XXL-bedrijven? 3.2 In hoeverre zijn XXL-bedrijven grond- en plaatsgebonden? 3.3 Hoeveel XXL-bedrijven zullen er in Fryslân komen? 3.4 Waar zijn XXL-bedrijven gevestigd en wat zegt dit over de toekomstige vestigingsplaatsen van XXL-bedrijven? 3.5 Welke ruimtelijke omvang hebben XXL-bedrijven?
4
Ruimtelijk landschappelijke inpasbaarheid van XXL-bedrijven 4.1 Opgave en uitgangspunten 4.2 Ontwerpateliers 4.3 Bevindingen
5
Conclusies en advies
Eindverslag XXL-bedrijven
1
1 Inleiding 1.1
Wat was de aanleiding?
Schaalvergroting in de landbouw is een autonoom (markt)proces én van alle tijden. Momenteel geniet met name de schaalvergroting in de veehouderij een grote maatschappelijke belangstelling. Enerzijds worden de kansen en mogelijkheden van schaalvergroting onderkend (het blijvend kunnen concurreren in de internationale markt, waarbij met technische ontwikkelingen steeds meer milieuwinst geboekt kan worden en dierwelzijn kan worden verbeterd). Anderzijds ontstaan meer kritische geluiden over het op grote schaal houden van dieren. Er wordt dus met verschillende brillen naar de werkelijkheid gekeken. Discussie hierover is lastig omdat feiten en waarden en ratio en emotie door elkaar heen lopen. Deze kloof tussen twee werelden die langs elkaar heen praten, dreigt het maatschappelijk draagvlak voor de veehouderij te ondermijnen. Het is daarom dat Staatssecretaris H. Bleker recent een nationale maatschappelijke dialoog heeft gevoerd, die de basis zal vormen voor een nieuwe rijksvisie op de toekomst van de veehouderij. De discussie spitste zich toe op de aspecten volksgezondheid, dierwelzijn, milieu en landschap. Gedurende de tijd dat de discussie gevoerd werd, heeft Staatssecretaris Bleker een moratorium afgekondigd voor uitbreidingen van veehouderijen met meer dan 300 nge1. Dit betekende in de praktijk dat provincies en gemeenten werd opgedragen om gedurende de discussie geen planologische medewerking te verlenen aan agrarische bedrijven die met meer dan 300 nge (250 melkkoeien) wilden uitbreiden. Indirect leidde dit moratorium er ook toe dat aanvragen van meer dan 300 nge (250 melkkoeien) die bij de Nije Pleats binnen kwamen, niet in behandeling genomen konden worden. De Nije Pleats staat voor een proces om gezamenlijk te komen tot een verantwoorde ruimtelijk landschappelijke inpassing van agrarische bedrijven. Alle partijen die later een rol spelen in de formele toetsing zitten bij een werksessie van de Nije Pleats bij de agrariër aan de keukentafel om gezamenlijk te komen tot een verantwoord en perspectiefrijk ontwikkelingsconcept voor de ondernemer. De praktijk van deze methode heeft uitgewezen dat veel bedrijven op de bestaande plek (ook als ze grote sprongen 1
Nge staat voor Nederlandse grootte-eenheid; een maat waarmee de economische omvang van agrarische bedrijven wordt weergegeven. De economische bedrijfsomvang bestaat uit een optellingen van nge’s per bedrijfsonderdeel. Zo staat 1 melkkoe voor 1,2 nge en vrouwelijk jongvee voor 0,2 nge. In ons onderzoek concentreren we ons op de melkkoeien. 300 Nge staat dan gelijk aan ongeveer 250 melkkoeien.
Eindverslag XXL-bedrijven
2
vooruit maken in de schaalvergroting) op een goede wijze ruimtelijk landschappelijk zijn in te passen. Echter, voor een aantal bedrijven bleek dit toch lastig. Het ging hier om de echt grote melkveehouderijen die veel meer wilden groeien dan de genoemde 300 nge (250 melkkoeien). De provincie heeft daarom vraagtekens gesteld of de ruimtelijk landschappelijke inpassing van die echt grote bedrijven gewaarborgd is binnen haar huidige beleid. Fryslân neemt een bijzondere plaats in binnen het agrarisch palet van Nederland. Meer dan 90% van de agrarische bedrijven in Fryslân betreft een melkveehouderij. Het aantal (niet grondgebonden) intensieve vormen van veehouderij (zoals varkens en kippen) is in Fryslân beperkt. De aspecten van volksgezondheid, dierwelzijn en milieu (die Staatsecretaris Bleker centraal stelt in de maatschappelijke dialoog) spelen bij de melkveesector een veel kleinere rol ten opzichte van de intensieve veehouderijen. Bovendien zullen deze aspecten leiden tot generieke maatregelen die niet of nauwelijks aan een plek zijn gebonden, en vanuit Den Haag zullen worden opgelegd. De provincie heeft geen bevoegdheid voor de aspecten dierwelzijn en volksgezondheid; wel op het gebied van milieu (Natura2000-gebieden) en ruimtelijke ordening en landschap. Ruimtelijk landschappelijke inpassing is namelijk gebonden aan een plek (en kan met maatwerk het beste worden bereikt) en valt direct onder de verantwoordelijkheid van provincie en gemeenten. De provincie Fryslân heeft dan ook het team van de Nije Pleats gevraagd om onderzoek te doen naar het aspect van de ruimtelijk landschappelijke inpassing van melkveehouderijen die groter zijn dan 300 nge (250 melkkoeien). In eerste instantie is (bij de start van het onderzoek) de grens van 300 nge (250 melkkoeien) gehanteerd. Tijdens het onderzoek deed blijken dat de grens voor XXL-bedrijven op een hoger schaalniveau ligt. Met dit onderzoek wordt inzicht verkregen in de draagkracht van het Friese landschap voor de XXL-bedrijven, worden aanknopingspunten geboden voor eventueel nieuw ruimtelijke beleid van de provincie én wordt nieuwe input verkregen voor behandeling van deze XXL-bedrijven in werksessies van de Nije Pleats.
1.2
Wat zijn de onderzoeksvragen?
Er zijn voor het onderzoek naar de ruimtelijk landschappelijke inpassing van XXL-bedrijven zes onderzoeksvragen geformuleerd, te weten: 1. Wat zijn XXL-bedrijven? 2. In hoeverre zijn XXL-bedrijven grond- en plaatsgebonden? 3. Hoeveel XXL-bedrijven zullen er in Fryslân komen?
Eindverslag XXL-bedrijven
3
4. Waar zijn XXL-bedrijven gevestigd en wat zegt dit over de toekomstige vestigingsplaatsen van XXL-bedrijven? 5. Welke ruimtelijke omvang hebben XXL-bedrijven? 6. Zijn de XXL-bedrijven ruimtelijk landschappelijk inpasbaar en zo ja, onder welke voorwaarden?
1.3
Hoe is het onderzoek uitgevoerd?
Het onderzoek naar de ruimtelijk lanschappelijke inpassing van XXL-bedrijven is in vijf stappen uitgevoerd: 1. onderzoek naar feiten en cijfers (de analyse); in deze fase is cijfermatig onderzoek gedaan naar de grote melkveehouderijen (in beginsel, onderzoek naar bedrijven groter dan 300 nge (250 melkkoeien)). Op basis van dit onderzoek is een aantal beweringen gedaan voor nu én de toekomst. 2. deskundigen aan het woord (verkenning van de “werkelijkheid”); in deze fase zijn de beweringen (op basis van de feiten en cijfers) aan deskundigen uit (verschillende takken binnen) de agrarische sector voorgelegd. Doel was om het cijfermatig onderzoek te toetsen aan de werkelijkheid. Met andere woorden: er is getracht om de waarheid omtrent de ontwikkeling van grote melkveehouderijen in beeld te brengen; een waarheid die breed gedragen is door de agrarische sector. 3. ontwerpateliers; deze fase bestond uit een drietal ontwerpateliers. In deze ontwerpateliers is onderzocht óf (en zo ja, hoe) de XXL-bedrijven in de verschillende landschappen binnen de provincie Fryslân ruimtelijk landschappelijk zijn in te passen. De resultaten van stappen 1 en 2 én een landschappelijke analyse vormde de input voor deze fase. 4. resultaten analyseren; in deze fase zijn de resultaten van de ontwerpateliers verzameld en gewogen. Dit leidde tot een analyse van de ruimtelijk landschappelijke inpassing van XXL-bedrijven in de provincie Fryslân. 5. conclusie en advies; in deze fase zijn op basis van de analyse uit de vorige fase, conclusies en aanbevelingen geformuleerd; samengevat in een advies. Het voorliggende eindverslag behandelt alle genoemde stappen uit het onderzoeksproces.
Eindverslag XXL-bedrijven
4
1.4
Leeswijzer
Het voorliggend rapport kent een opbouw waarbij eerst terug wordt gekeken naar de onderzoeken van de Nije Pleats (Nije Pleats 1 en 2 en de werksessies) in hoofdstuk 2. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de XXL-bedrijven gepositioneerd en worden uitspraken voor de toekomst gedaan over aard en omvang van de XXL-bedrijven. Hoofdstuk 4 behandelt de ruimtelijk landschappelijke verkenning van de inpassing van XXL-bedrijven in de verschillende landschapstypen in Fryslân. Tot slot worden in hoofdstuk 5 conclusies getrokken, advies gegeven en aanbevelingen gedaan.
Eindverslag XXL-bedrijven
5
2 Landbouw in Fryslân, een terugblik op Nije Pleats 1 en 2 De Nije Pleats doet sinds 2008 in opdracht van de provincie onafhankelijk onderzoek naar de ontwikkelingen in de melkveehouderij in Fryslân. In het eerste onderzoek (Nije Pleats 1) is de ruimtelijke inpassing van de verder gaande schaalvergroting onderzocht. In het tweede onderzoek (Nije Pleats 2) is de werkmethode van de Nije Pleats ontwikkeld, getest en verfijnd. Voordat in hoofstuk 3 wordt ingegaan op het derde onderzoek van de Nije Pleats (Nije Pleats, XXL-bedrijven) willen we kort terugblikken op het onderzoek naar de Friese landbouw van Nije Pleats 1 en 2. Alleen dan kunnen we de XXL-bedrijven in hoofdstuk 3 goed positioneren in het Friese. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de Friese landbouw, op de ruimtelijke inpassingsmogelijkheden van melkveehouderijbedrijven en op de werkwijze van de Nije Pleats. Tot slot trekken we enkele relevante conclusies naar aanleiding van Nije Pleats 1 en 2, die van belang zijn voor het verdere onderzoek naar de XXL-bedrijven.
2.1
De Friese landbouw (Nije Pleats 1)
Tijdens het onderzoek van de Nije Pleats 1 stond de vraag centraal hoe grootschalige landbouw ruimtelijk kan worden ingepast en wat de effecten daarvan zijn op het landschap en het woon- en leefklimaat in Fryslân. Allereerst is in Nije Pleats 1 onderzoek gedaan naar de landbouw in Fryslân. Immers, wanneer hebben we het over de ruimtelijk inpassing van grootschalige landbouw, waar hebben we het dan over? Wat is die grootschalige landbouw in Fryslân?
Eindverslag XXL-bedrijven
6
De landbouw in Fryslân laat zich als volgt samenvatten: In Fryslân zijn anno 2009 zo’n 5500 agrarische bedrijven; Het aantal agrarische bedrijven neemt sinds 1993 gemiddeld met 2% per jaar; vanaf 2000 zelfs met 3,5% (wat overigens nog onder het landelijk gemiddelde ligt). Dit leidde er toe dat er in 2009 nog zo’n 5.500 agrarische bedrijven in Fryslân gevestigd waren. Op de middellange termijn (2020) zullen er in Fryslân nog zo’n 4.000 agrarische bedrijven over zijn uitgaande van een krimppercentage van zo’n 2% tot 3% per jaar. Ruim 90% van de agrarische bedrijven in Fryslân betreft een melkveehouderij. Naast het aantal agrarische bedrijven is namelijk het type bedrijf van belang. In Fryslân kan onderscheid worden gemaakt in melkveehouderijen, akkerbouwbedrijven, intensieve veehouderijen, schapen- en geitenhouderijen, paardenhouderijen en gecombineerde bedrijven. De melkveehouderij heeft (met meer dan 90%) verreweg het grootste aandeel in dit palet aan agrarische bedrijven. Bovendien heeft ieder type agrarisch bedrijf een andere impact op de ruimte. Melkveehouderijen kenmerken zich door grote stallen én veel erfverharding (manouvreerruimte en voer- en mestsilo’s). Ze hebben daarmee een grote ruimtelijke impact; meer dan de andere typen agrarische bedrijven in de provincie. De helft van de agrarische bedrijven in Fryslân is groter dan 70 nge (volwaardig bedrijf, 58 melkkoeien). Naast het aantal en het type agrarisch bedrijf is ook de omvang van belang om de toekomstige impact van schaalvergroting goed te kunnen voorspellen. Het is daarbij van belang om te weten welke bedrijven een toekomstperspectief hebben en welke niet. Van bedrijven kleiner dan 70 nge (58 melkkoeien) mag worden aangenomen dat deze zich in de hobbymatige sfeer of als nevenactiviteit manifesteren. Het ligt niet in de verwachting dat dit type bedrijven in de (nabije) toekomst sterk zal doorgroeien. De bedrijven die groter zijn dan 70 nge (58 melkkoeien) zullen vooral doorgroeien. Niet alle bedrijven zullen eenzelfde groei kunnen en willen doormaken. Groei van een bedrijf is afhankelijk van vele factoren die niet op voorhand zijn te voorspellen. Zo zullen onder andere de beschikbaarheid van grond en financiële middelen mede bepalen of bedrijven wel of niet grote stappen in de schaalvergroting kunnen maken. De verwachting is dat niet meer dan 400-800 bedrijven een omvang zullen krijgen die in NijePleats 1 en 2 zijn aangemerkt als grootschalig agrarische bedrijf.
Eindverslag XXL-bedrijven
7
2.2
De mogelijkheden van ruimtelijk landschappelijke inpassing van grootschalige agrarische bedrijven (Nije Pleats 1)
Tijdens ontwerpateliers is in Nije Pleats 1 de ruimtelijke inpassing van grootschalige melkveehouderijen onderzocht. Er is daarbij uitgegaan van de nieuwbouw van stallen van ongeveer 40 bij 80 meter tot maximaal 50 bij 100 meter, die ruimte bieden aan zo’n 250 tot 330 melkkoeien. De conclusies uit deze ruimtelijke verkenning zijn als volgt: Grootschalige landbouw kan in elk landschapstype binnen de provincie mogelijk gemaakt worden. Wel gelden bij elk landschapstype specifieke aanknopingspunten voor die inpassing. Het open landschap (meer dan 2/3 van de oppervlakte van de provincie) is het meest kwetsbaar voor de inpassing van de grootschalige landbouw. De besloten gebieden daarentegen (denk aan de Friese wouden) kennen veel landschapsbeplanting zoals de elzensingels en houtwallen, maar ook veel beplanting langs wegen. In deze gebieden heeft uitbreiding van erven dan ook veel minder impact op de omgeving. Uiteraard vragen ook deze gebieden om een zorgvuldige inpassing, maar dan meer met landschapsbeplanting (bijvoorbeeld elzensingels die een stukje verlegd moeten worden) dan met erfbeplanting. Grote stallen vragen om ruimte; niet alleen om praktische redenen, maar ook vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt. Nieuwe stallen voor 250 tot 330 melkkoeien moeten zodanig op een erf worden gesitueerd dat het in de eerste plaats een praktische manier van werken door de ondernemer in de hand werkt. Dat betekent dat er veel ruimte om de stal heen moet zijn om goed in en uit de stal te kunnen met groot materieel. Daarnaast vraagt extra stalruimte ook om extra verharding om het erf voor bijvoorbeeld de opslag van voer (sleufsilo’s). Tot slot vraagt ook de ruimtelijk landschappelijke inpassing van het nieuwe erf om fysieke ruimte. Er zal in veel gevallen rekening gehouden moeten worden met boomsingels rondom het nieuwe bedrijfserf, die ook ruimte vragen. Lokaal maatwerk is vereist om tot een goede oplossing te komen. Dit is de belangrijkste conclusie uit de ontwerpateliers: elke plek is uniek. Voor unieke plekken kunnen geen generieke regels worden opgesteld. Het blijkt dat iedere plek andere aanknopingspunten biedt voor een goede ruimtelijk landschappelijke inpassing van het nieuwe erf. Maatwerk is dus vereist om op een goede manier een erf uit te breiden. Bovendien is iedere ondernemer uniek (elke melkveehouder denkt op zijn eigen wijze na over de verdere ontwikkeling van zijn/haar bedrijf). Op elke plek worden dus unieke keuzes gemaakt. Ook dat leidt tot de wens om maatwerk.
Eindverslag XXL-bedrijven
8
2.3
De werkwijze van de Nije Pleats (Nije Pleats 2)
Een belangrijke conclusie uit Nije Pleats 1 was, dat lokaal maatwerk vereist is om tot een goede ruimtelijk landschappelijke inpassing te komen van grootschalige landbouw. In Nije Pleats 2 is de werkwijze van de Nije Pleats ontwikkeld. Deze werkwijze geeft invulling aan dat lokale maatwerk. Sinds januari 2010 worden door het team van de Nije Pleats werksessies gehouden aan de keukentafel bij agrariërs die een uitbreidingswens hebben en die zelf (of via de gemeente) gevraagd hebben om daarbij het team van de Nije Pleats te betrekken. Essentie van de werkwijze is dat alle partijen die uiteindelijk een formele rol hebben in de toetsing van het bouwplan (eventueel aangevuld met overige deskundigheid) reeds bij de ontwikkeling van het initiatief bij de initiatiefnemer aan tafel zitten. Tijdens een werksessie worden alle belangen en de inbreng van deskundigen gewogen met als resultaat een ontwikkelingsschets voor de ondernemer die op draagvlak bij alle aanwezigen mag rekenen. In de formele procedure zullen de partijen refereren aan de werksessie van de Nije Pleats en het resultaat daarvan. Hierdoor kan de procedure sneller en soepeler verlopen. De conclusie van de “testperiode” van de nieuwe werkwijze van de Nije Pleats is dan ook dat het winst op levert. Winst voor de omgeving, winst voor de ondernemer en winst in tijd en geld.
Eindverslag XXL-bedrijven
9
2.4
Relevante conclusies als opstap naar de XXL-bedrijven
Wat kunnen we nu leren van Nije Pleats 1 en 2 en de wersksessies, wat van belang is voor het onderzoek naar de XXL-bedrijven?
Het onderzoek van de NijePleats 1 heeft uitgewezen dat er naast de reguliere schaalvergroting door sommige bedrijven grote stappen worden gezet in de schaalvergroting. Dit leidde tot de bouw van stallen voor 250 tot 330 melkkoeien. De ontwerpateliers in NijePleats 1 leidden tot de conclusie dat die stallen met lokaal maatwerk goed ruimtelijk landschappelijk konden worden ingepast in alle landschappen binnen de provincie. De praktijk van de werksessies heeft vervolgens in een groot aantal (ruim 50) concrete gevallen geleerd dat bedrijven tot zo’n 250 (300 nge) tot 330 melkkoeien (400 nge) goed middels de werkwijze van de NijePleats zijn in te passen. De praktijk van de werksessies heeft ook inzicht gebracht in de algemene ruimtelijk landschappelijke inpasbaarheid van grote agrarische bedrijven. Die algemene aanvaardbaarheid loopt namelijk op een gegeven moment tegen grenzen aan. Voor een (zeer) beperkt aantal agrarische bedrijven riep de gewenste omvang van het bedrijf ter plaatse vragen op over de ruimtelijk landschappelijke inpasbaarheid.
Eindverslag XXL-bedrijven
10
3 XXL-bedrijven In Nije Pleats 1 en 2 zijn de echt grote melkveehouderijen (de XXL-bedrijven) buiten beeld gebleven. Middels het onderzoek van de Nije Pleats naar XXLbedrijven is hier alsnog invulling aan gegeven. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar feiten en cijfers van XXL-bedrijven gepresenteerd, alsmede de verwachting van de toekomstige ontwikkelingen omtrent deze XXL-bedrijven. Voor een goed begrip van de aard en omvang van de XXL-bedrijven is cijfermatig onderzoek gedaan. Op basis van die onderzoeksresultaten zijn beweringen voor de toekomst geformuleerd. Deze zijn vervolgens voorgelegd aan deskundigen. Dit toekomstperspectief was van belang voor de ontwerpateliers en voor de conclusies in hoofdstuk 5. De in de inleiding gepresenteerde onderzoeksvragen zullen in dit hoofdstuk grotendeels worden beantwoord. Het gaat om de onderzoeksvragen: 1. Wat zijn XXL-bedrijven? 2. In hoeverre zijn XXL-bedrijven grond- en plaatsgebonden? 3. Hoeveel XXL-bedrijven zullen er in Fryslân komen? 4. Waar zijn XXL-bedrijven gevestigd en wat zegt dit over de toekomstige vestigingsplaatsen van XXL-bedrijven? 5. Welke ruimtelijke omvang hebben XXL-bedrijven? 6. Zijn de XXL-bedrijven ruimtelijk landschappelijk inpasbaar en zo ja, onder welke voorwaarden? Op de vraag naar de ruimtelijk landschappelijke inpassing (de zesde onderzoeksvraag) wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
3.1
Wat zijn XXL-bedrijven?
In Nije Pleats 1 en 2 is onderzoek gedaan naar de grootschalige landbouw in de provincie Fryslân. De onderzoeken en de werksessies daarna hebben geleerd dat deze grootschalige landbouw ruimtelijk landschappelijk is in te passen. Voor welk type bedrijven is dan nader onderzoek nodig? Met andere woorden: waar houdt de grootschalige landbouw op en begint het XXL-bedrijf? Deze belangrijke vraag is gesteld om te kunnen vaststellen wat een XXL-bedrijf is en op welke type bedrijven (en belangrijker nog: met welke omvang) het onderzoek moest worden gericht. Nije Pleats 1 en 2 hebben geleerd dat bedrijven tot 330 melkkoeien (400 nge) goed via de werkwijze van de Nije
Eindverslag XXL-bedrijven
11
Pleats ingepast kunnen worden. Op die bedrijven hoeft het XXL-onderzoek zich dus niet toe te spitsen. Het moet gaan om grotere bedrijven. Maar hoe groot zijn die XXL-bedrijven dan en waar ligt de grens tussen de zogenaamde schaalsprongen (waarvan al is bewezen dat die ruimtelijk landschappelijk zijn in te passen) en de XXL-bedrijven. Om daar een antwoord op te kunnen geven is het van belang om inzicht te hebben in de hoeveelheid grote bedrijven. Voor het onderzoek naar de hoeveelheid XXL-bedrijven is gebruik gemaakt van cijfers uit de landbouwtellingen, die (anoniem) beschikbaar zijn gesteld door de Dienst Landelijk Gebied. In eerste instantie is onderzoek verricht naar bedrijven groter dan 300 nge (250 melkkoeien; een maat die aansluit bij het moratorium van Bleker). Anno 2009 zijn er 82 bedrijven die groter zijn dan 300 nge (250 melkkoeien). In de inleiding is al aangegeven dat het aantal nge’s per bedrijf uit meerdere bedrijfsonderdelen (zoals melkkoeien en jongvee) bestaat. Bij de in deze paragraaf genoemde cijfers is uitgegaan van het totaal aantal nge’s (dus de nge’s voor melkkoeien en jongvee opgeteld) per bedrijf. Van de genoemde 82 bedrijven zit meer dan tweederde in de klasse 300-400 nge. De daarop volgende klasse 400-500 nge (330-415 melkkoeien) kent 13 bedrijven en de klasse 500-600 nge (415-500 melkkoeien) 7 bedrijven. In de beide klassen hoger dan 600 nge (meer dan 500 melkkoeien) zitten elk 2 bedrijven in 2009. Onderstaande figuur laat dit zien. Totaal betreft het aantal bedrijven met meer dan 400 nge (330 melkkoeien) 24 melkveehouderijen in 2009.
Aantal bedrijven > 300 nge per klasse (2009) 70 60 50 40 30 20 10 0 300-400
400-500
500-600
600-700
>700
Het is goed om dit in perspectief van de rest van de melkveehouderij bedrijven te zien. De genoemde 82 bedrijven groter dan 300 nge (250 melkkoeien) vormen slechts 2% van alle gespecialiseerde melkveehouderijen in de provincie. Hebben we het over de bedrijven groter dan 400 nge (330 melkkoeien), dan betreft dit aandeel minder dan 1%.
Eindverslag XXL-bedrijven
12
Kijken we naar de ontwikkeling van de aantallen bedrijven per grootteklasse tussen 2000 en 2009, dan is er sprake van een groei van het aantal bedrijven groter dan 300 nge (250 melkkoeien) van 47 bedrijven in 2000 tot 82 bedrijven in 2009. Deze groei is redelijk gelijk verdeeld over de verschillende grootteklassen.
Ontwikkeling in aantal bedrijven per grootteklasse (2000-2009) 70 aantal bedrijven
60 300-400
50
400-500
40
500-600
30
600-700
20
>700
10 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Als we de ontwikkeling in het aandeel van elke grootteklasse bekijken, dan valt op dat met name de groei zit in de bedrijven tussen de 400-500 nge en 500600 nge; ten koste van de groep 300-400 nge (zie onderstaande figuur).
Aandeel per grootteklasse voor bedrijven >300 nge 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
>700 600-700 500-600 400-500 300-400
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Het gaat om minimale verschuivingen (zo’n 5%), maar het geeft een indicatie van hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht, namelijk dat bedrijven niet in één keer van bijvoorbeeld 100 stuks melkvee naar 500 stuks melkvee groeien. Groei gaat vrijwel altijd gestaag van grootteklasse naar grootteklasse en dat wordt door bovenstaande figuur onderstreept.
Eindverslag XXL-bedrijven
13
De vraag, wat zijn XXL-bedrijven kan op grond van bovenstaande analyse het best beantwoord worden met een overzicht van alle grootteklassen:
< 70 nge (58 melkkoeien) 70-200 nge (60-160 melkkoeien) 200-400 nge (160-330 melkkoeien) > 400 nge (330 melkkoeien)
niet-volwaardige (hobby) bedrijven volwaardige gezinsbedrijven XL-bedrijven XXL-bedrijven
Het onderzoek van Nije Pleats 1 en 2 en de werksessies (zie hoofdstuk 2) hebben aangetoond dat de ruimtelijk landschappelijke inpassing van de bedrijven tot 400 nge (330 melkkoeien) in ieder landschapstype mogelijk te maken is. Op die bedrijven (< 400 nge, 330 melkkoeien) hoeft het XXLonderzoek zich dan ook niet te richten. De “Bleker-grens” van 300 nge (250 melkkoeien) is voor het onderzoek naar XXL-bedrijven dus niet relevant. Binnen het XXL-onderzoek gaat het dus om bedrijven groter dan 400 nge (330 melkkoeien). Kortom: XXL-bedrijven zijn melkveehouderijen groter dan 400 nge (of 330 melkkoeien).
3.2
In hoeverre zijn XXL-bedrijven grond- en plaatsgebonden?
Melkveehouderijen zijn van oorsprong grondgebonden agrarische bedrijven en dat zijn ze nog steeds. De vraag is, of dat ook voor de XXL-bedrijven geldt. Immers: de grondgebondenheid bepaalt in belangrijke mate de acceptatiegraad van grootschalige bedrijven. Trekken we in dit verband een vergelijking met de intensieve veehouderij, dan is binnen die sector veel meer discussie over (maatschappelijk) draagvlak. In belangrijke mate is die discussie gekoppeld aan de intensivering van de veehouderij (dwz meer dieren per m²) en de daaruit voortvloeiende zorg over dierwelzijn, volksgezondheid en landschap. Met name dat laatste punt geeft de melkveehouderij een voorsprong in Fryslân. De melkveehouders beheren namelijk een belangrijk deel van het landelijk gebied in de provincie omdat ze grondgebonden zijn! In deze paragraaf wordt allereerst inzicht gegeven in een onderzoek naar feiten en cijfers (positionering) en vervolgens worden toekomstverwachtingen ten aanzien van grondgebondenheid gegeven. In die context wordt ook nader ingegaan op het verschil tussen grondgebondenheid en plaatsgebondenheid. Met name dat laatste wordt steeds belangrijker voor de maatschappelijke acceptatie.
Eindverslag XXL-bedrijven
14
Positionering Om de grondgebondenheid van de XXL-bedrijven in beeld te brengen is gebruik gemaakt van cijfers over de hoeveelheid cultuurgrond die bij een melkveehouderij in duurzaam eigendom/gebruik is. Onderstaande figuur laat de hoeveelheid grond per grootteklasse zien in het jaar 2009.
Aantal hectares per grootteklasse (2009) 600
hectare
500 400 300 200 100 0 300-400
400-500
500-600
600-700
700+
De figuur geeft aan, dat ook grote agrarische bedrijven veel grond bij hun bedrijf hebben. Er is sprake van een bepaalde wetmatigheid. Naar gelang het aantal nge’s heeft een melkveehouderij de helft aan cultuurgrond in eigendom/gebruik. Bij 300 nge (250 melkkoeien) gaat het om 150 ha, bij 400 nge (330 melkkoeien) om ruim 200 ha, bij 500 nge (420 melkkoeien) bijna 250 ha en zo verder. Alleen de categorie van meer dan 700 nge is een uitschieter. Dit betreft een uitzondering en geen trend. Dus: naarmate de bedrijven groter worden blijft er een evenredige hoeveelheid grond bij het bedrijf in eigendom/gebruik. En dat is ook niet gek: eerder werd immers aangegeven dat bedrijven gestaag groeien van grootteklasse naar grootteklasse. Dat houdt ook in dat bedrijven die doorgroeien naar het XXLformaat al een grote hoeveelheid grond in bezit hebben op het moment dat ze nog geen XXL-bedrijf zijn. Kijken we naar de plek waar deze grote bedrijven hun grond hebben, dan valt op dat ruim de helft van de grond als huiskavel kan worden bestempeld. Dit betekent dat ruim de helft van de grond die in eigendom is van het agrarische bedrijf direct rondom de boerderij is gelegen. Onderstaande figuur laat de ontwikkeling daarin zien voor de bedijven groter dan 300 nge (250 melkkoeien).
Eindverslag XXL-bedrijven
15
Percentage huiskavel voor bedrijven groter dan 300 nge (2002-2009) 70 60 50 40 30 20 10 0 2002
2003
2004
2005
'2006
2007
2008
2009
totaal
Wel wijkt het percentage huiskavels voor de XXL-bedrijven af van de kleinere bedrijven. Het Friese gemiddelde komt uit op een percentage huiskavel van ongeveer 64% (“totaal” in bovenstaande figuur). Desondanks kan worden geconcludeerd dat ook de XXL-bedrijven in belangrijke mate grondgebonden zijn, maar ook gebonden zijn aan de plaats (blijkend uit het hoge percentage huiskavel). Bovendien blijft de wens bestaan om zoveel mogelijk grond als huiskavel in bezit te hebben. Dit wordt naarmate het bedrijf groter wordt steeds lastiger door de beschikbaarheid van grond in de directe nabijheid. Een ondernemer zal (gegeven deze omstandigheden) vooreerst minder kritisch zijn ten aanzien van de ligging van de aan te kopen grond en zal zich in eerste instantie richten (bij gebrek aan beter) op vergroting van zijn areaal middels veldkavels. Zodra de kans zich voor doet zal een agrarisch ondernemer juist zijn huiskavel weer proberen te vergroten, zodat het aandeel huiskavel naar alle waarschijnlijkheid boven de 50% zal groeien. Kortom: XXL-bedrijven zijn grondgebonden bedrijven en zijn zelfs in belangrijke mate gebonden aan de plek (plaatsgebonden).
Toekomstverwachting Blijven de XXL-bedrijven ook grond- en plaatsgebonden? Die vraag is aan een aantal deskundigen voorgelegd. Een aantal factoren speelt daarin een belangrijke rol. Onderscheid kan daarbij worden gemaakt in factoren die noodzaken tot grond- en plaatsgebondenheid en factoren die het steeds lastiger maken voor grote bedrijven om grond- en plaatsgebonden te blijven. Factoren die noodzaken tot grond- en plaatsgebondenheid: Kringloopgedachte; het wordt binnen het agrarisch bedrijf steeds belangrijker om milieudoelstellingen te halen. De kringloopgedachte is één van de middelen om een bijdrage aan milieuwinst te leveren. Dit
Eindverslag XXL-bedrijven
16
betekent dat de melkveehouder alle meststoffen binnen zijn eigen bedrijf kan benutten, zonder dat daarvoor meststoffen afgevoerd hoeven te worden. Daartoe is het van belang om grond te hebben om die meststoffen te kunnen uitrijden op het eigen bedrijf. De kringloopgedachte noodzaakt dus tot het hebben van (veel) eigen grond. Maatschappelijke druk; eerder is al aangegeven dat melkveehouders zich steeds meer bewust moeten zijn van de maatschappij. Zij moeten maatschappelijk verantwoord ondernemen. Eerder is ook aangegeven dat de maatschappelijke dialoog van Bleker zich voor een groot aantal aspecten niet op de melkveehouderij toespitst, omdat deze sector (in tegenstelling tot de intensieve vormen van veehouderij) niet op een intensieve wijze vee houdt. Voor deze extensieve vorm van veehouderij is grond nodig. Bovendien is er maatschappelijke druk om koeien in de wei te houden. Sommige melkverwerkende industrieën spelen daar op in en eisen van de melkveehouder dat de koeien in de wei komen, in ruil voor een paar extra centen op de melkprijs. De consument lijkt bereid te betalen voor melk van koeien die wel in de wei komen. Maatschappelijke druk en betrokkenheid noodzaakt dus tot het hebben van (veel) eigen grond. Financiën; financiële middelen zijn noodzakelijk om schaalsprongen te kunnen nemen. Het groeien van bedrijven kost enorm veel investering in gebouwen en inventaris van gebouwen, in verhardingen op het erf, in grond en in machines. Daarvoor zal de melkveehouder in de meeste gevallen bij de bank moeten aankloppen. De bank zal onderpand voor een lening willen hebben. Grond is waardevast en dient vaak als onderpand voor leningen. Uitbreiding van het agrarisch bedrijf noodzaakt dus tot het hebben van (veel) eigen grond. Daarnaast is grond van belang voor de pensioenvoorziening van een melkveehouder. Investeringen in grond waarborgen een goede pensioenvoorziening op het moment dat het bedrijf wordt overgenomen door een opvolger of wordt verkocht aan derden. Voor een goede pensioenvoorziening is dus (veel) eigen grond noodzakelijk.
Er is ook een aantal factoren die het lastig maken voor een melkveehouder om veel grond rondom het bedrijf te organiseren: Beschikbaarheid van grond; grote bedrijven hebben veel grond nodig. Als deze bedrijven groeien is grond noodzakelijk (zoals uit bovenstaande blijkt) maar ook lastig te verkrijgen. Aankoop van grond is namelijk afhankelijk de beschikbaarheid van grond en dat is afhankelijk van eventuele “stoppers” (agrarische bedrijven die niet worden voortgezet) in de nabijheid. Dat geluk moet je als groeiende melkveehouder maar net hebben, dat je buren stoppen met boeren. Wanneer er geen bedrijven in de omgeving stoppen worden vaak
Eindverslag XXL-bedrijven
17
veldkavels op grotere afstand aangekocht. Daarbij zijn een goede ligging van veldkavels (aan goede infrastructuur) en de omvang van de veldkavels van groot belang. Ook dat is niet altijd gemakkelijk te realiseren. Investeringskosten; grond aankopen vergt enorme investeringen. Die moet een melkveehouder wel kunnen dragen. Met de fluctuerende melkprijzen fluctueert ook het inkomen van de melkveehouder. Daardoor wordt het moeilijker om aan betalingsverplichtingen te voldoen. Aankoop van meer grond kan die onzekere situatie versterken.
In de “wandelgangen” wordt ook gesproken over melkveehouderijbedrijven die helemaal geen grond bij hun bedrijf nodig hebben; de zogenaamde footloosebedrijven. Zijn dergelijke ontwikkelingen reëel en wat zou dat betekenen voor het maatschappelijk draagvlak van de melkveesector? De initiatieven voor footloose-bedrijven die er in Fryslân leven komen echter niet van de grond. Wat ligt hieraan ten grondslag? Deze vragen zijn voorgelegd aan een aantal deskundigen uit de agrarische sector. Deze deskundigen verwachten unaniem niet dat grootschalige melkveehouderijen in de toekomst trendmatig footloose zullen worden. Daarbij spelen de volgende aspecten een belangrijke rol: Financieel; zoals hierboven reeds is aangegeven, vergt de uitbreiding van een bedrijf een enorme investering. Daarvoor zal in veel gevallen een beroep op de bank gedaan moeten worden. Een bank verstrekt geen lening zonder onderpand. Bij de realisatie van een footloosebedrijf is de investering in gebouwen enorm. Er moet namelijk (om rendabel te kunnen boeren) een enorme veestapel worden gehuisvest. Het gaat (in de bekende initiatieven) om veel meer dan 1.000 melkkoeien. Die investering in gebouwen staat niet in verhouding tot het onderpand. Voor een eventuele lening is grond als onderpand nodig. De bekende initiatieven voor footloose-bedrijven komen dan ook niet van de grond vanwege het ontbreken van voldoende kapitaalkracht. Maatschappelijke acceptatie; zoals uit voorgaande mag blijken is de melkveesector er bij gebaat dat deze niet als intensieve vorm van veehouderij wordt gezien. De maatschappelijke druk betekent dat melkveehouders grond bij hun bedrijf moeten hebben. Het huisvesten van meer dan 1.000 koeien in een stal die ze nooit uit zullen komen, strijkt lijnrecht tegen de maatschappelijke wensen in. Bovendien zal een footloose-bedrijf veel aan- en afvoer hebben van mest, voer en melk. Dit levert een enorme druk op infrastructuur. Niet alle infrastructuur is daar op berekend (vanwege breedte of vanwege aanliggende functies, zoals wonen, scholen e.d.) De maatschappelijke acceptatie daarvan zal eveneens laag zijn. Kortom: de melkveesector zou zich volgens de deskundigen in de vingers snijden op het moment dat ontwikkelingen richting footloose-bedrijven trendmatig zullen worden.
Eindverslag XXL-bedrijven
18
Kortom: de XXL-bedrijven zijn grondgebonden melkveehouderijen, nu en in de toekomst en zullen zelfs in belangrijke mate plaatsgebonden blijven.
3.3
Hoeveel XXL-bedrijven zullen er in Fryslân komen?
Om een idee te krijgen van de mogelijke impact van XXL-bedrijven op het Friese landschap is het van belang om trends te onderkennen in de groei van het aantal XXL-bedrijven en op basis daarvan (en op basis van gesprekken met deskundigen) uitspraken te doen voor de toekomstige ontwikkelingen. De toekomstige ontwikkeling in het aantal XXL-bedrijven is moeilijk te voorspellen. Deze is van meerdere factoren afhankelijk. Sinds ca. 1960 wordt de boer geconfronteerd met gestaag stijgende prijzen voor grond en arbeid, en stabiliserende tot dalende prijzen voor landbouwproducten. Het verlagen van de kostprijs door meer dieren te houden en het verhogen van de arbeidsproductiviteit, is in die marktomstandigheden een belangrijke strategie om rendabel te kunnen blijven produceren. Daarnaast speelt een aantal andere drijfveren een belangrijke rol: Minder overheidsbemoeienis zal leiden tot een verdergaande liberalisering van de markt. Dit zal leiden tot meer productie om tegen kostprijs te kunnen blijven melken. Er wordt een toenemende vraag naar productie verwacht vanuit landen buiten Europa. Naar verwachting zal de export toenemen. Dit biedt kansen om de productie te verhogen. Technische ontwikkelingen, innovaties en investeringen bieden meer mogelijkheden tot schaalvergroting. Kortom: schaalvergroting is een logisch gevolg van (inter)nationale (markt)ontwikkelingen.
De mate waarin schaalvergroting zal en kan plaatsvinden, kent echter een meer regionale/lokale achtergrond: Niet iedere ondernemer zal de omvang van een gezinsbedrijf willen overstijgen. Niet iedere ondernemer is namelijk bereid manager te worden in plaats van boer. Voor veel melkveehouders is de omvang van een gezinsbedrijf optimaal; ook voor de toekomst. Voor deze bedrijven wordt een gestage groei voorzien, maar geen schaalsprongen; De beschikbaarheid van grond bepaalt voor een belangrijk deel of bedrijven op een bepaalde plek wel of niet kunnen groeien (zie paragraaf 3.2). Daarbij is het bijvoorbeeld van belang dat er naast
Eindverslag XXL-bedrijven
19
“groeiers” ook “stoppers” in een gebied zijn, waardoor agrarische cultuurgrond vrijkomt voor “groeiers”. De verwachting is dat er tot 2019 nog eens 1323 bedrijven stoppen (2,3% per jaar), die gezamenlijk 18.000 ha cultuurgrond vrijspelen. Een deel daarvan zal worden benut voor infrastructuur, natuur en stedelijke ontwikkelingen, maar een deel kan tegemoet komen aan de schaalvergroting in de landbouw. Naast deze lokale/regionale factoren speelt ook de (inter)nationale wetgeving een belangrijke rol in de wijze waarop (en mate waarin) melkveehouders kunnen groeien: De verwachting is dat in 2015 het melkquotum komt te vervallen. Dat betekent onder andere dat de limitering voor melkproductie eraf gaat en ondernemers in principe vrij zijn om meer melk te produceren. Bovendien hoeft niet meer in melkquotum geïnvesteerd te worden, zodat er ook financieringsruimte vrijkomt voor investeringen in schaalvergroting. De milieuwetgeving wordt een steeds nadrukkelijkere “rem” op de ontwikkelingen in de agrarische sector. Nieuwe wetgeving, zoals de Wet geurhinder- en veehouderij, maar ook de ammoniakwetgeving en wetgeving op het gebied van natuur (Natuurbeschermingswet) kunnen een beperkende factor zijn voor verdergaande schaalvergroting. Daar tegenover staat dat nieuwe technische ontwikkelingen een (groot) deel van de milieuhinder kan beperken, waardoor nieuwe ruimte voor schaalvergroting ontstaat. Hierbij geldt: hoe groter de investering (lees: schaalsprong) hoe makkelijker het is om milieuwinst op het erf te boeken. Er is een maatschappelijke discussie op gang gekomen (die mede de aanleiding was tot het onderzoek naar XXL-bedrijven) die aangeeft dat agrarische ondernemers zich ook steeds meer bewust moeten worden van de omgeving. De mondige maatschappij bepaalt steeds meer hoe ondernemers wel en niet maatschappelijk verantwoord kunnen uitbreiden. Schaalvergroting is dus afhankelijk van veel factoren. Die factoren komen samen op een agrarisch erf. Op dat erf zullen individueel de keuzes gemaakt worden in hoeverre een schaalsprong realistisch is. Een voorspelling voor het aantal XXL-bedrijven in de toekomst is hierop niet te baseren. Daarom draaien we het om. In Nije Pleats 1 (zie hoofdstuk 2) hebben we eenzelfde redenatie gevolgd. Ook toen was de vraag hoeveel bedrijven een schaalsprong zouden nemen. Door de hoeveelheid beschikbare cultuurgrond in Fryslân is hier gemakkelijk een antwoord op te geven. Wordt alle grond namelijk aangewend voor de bedrijven die een schaalsprong nemen, dan zullen er niet meer dan 400-800 daadwerkelijk een schaalsprong kunnen nemen, omdat anders de grond op is. De verwachting is dat een beperkt aandeel van deze bedrijven zal
Eindverslag XXL-bedrijven
20
doorgroeien tot een XXL-bedrijf. Het ligt dan ook in de rede om aan te nemen dat theoretisch nooit meer dan 40-80 bedrijven tot het XXL-formaat kunnen uitgroeien. Deskundigen hebben geven aan dat dit waarschijnlijk nooit meer dan 40 zullen worden. Kortom: de verwachting is dat nooit meer dan 40-80 melkveehouderijbedrijven in Fryslân door zullen groeien naar het XXLformaat. Volgens deskundigen zullen het er, wanneer andere overwegingen meetellen, niet meer dan 40 zijn. Welke dit zijn, is afhankelijk van de lokale situatie en de persoonlijke omstandigheden van de ondernemers.
3.4
Waar zijn XXL-bedrijven gevestigd en wat zegt dit over de toekomstige vestigingsplaatsen van XXL-bedrijven?
Schaalvergroting in de melkveehouderij komt in heel Fryslân voor. Dat bleek al uit het rapport van Nije Pleats 1 (zie onderstaande figuur).
Figuur: Overzicht bedrijven met uitbreiding van bedrijf met bouwsom van meer dan € 50.000 in 2007-2008 (bron: Adviesboek De Nije Pleats yn Fryslân, provincie Fryslân (2009))
De conclusie luidde in Nije Pleats 1 dan ook: “De uitbreiding van agrarische bedrijven heeft zich in de gehele provincie voor gedaan, met slechts lichte concentraties”. Voor de XL-bedrijven en de XXL-bedrijven is dat beeld niet anders (zie onderstaande figuur). Die komen verspreid binnen de provincie voor, met een
Eindverslag XXL-bedrijven
21
lichte concentratie in het noorden, het midden en in het zuidoosten van de provincie.
Figuur: Spreiding bedrijven groter dan 300 nge (250 melkkoeien) in 2009 (bron: Dienst Landelijk Gebied, 2011)
Voor de toekomst wordt geen verandering in de spreiding van XXL-bedrijven verwacht. Doorgroei naar deze omvang is en blijft (zoals reeds hierboven aangegeven) afhankelijk van lokale situaties en persoonlijke omstandigheden van de ondernemer. Grote bedrijven komen voort uit toevalligheden en niet uit trends. Dat beeld zal niet veranderen. Wellicht is in de toekomst door strengere wet- en regelgeving groei van agrarische bedrijven in de kleinschalige besloten gebieden in de provincie minder voor de hand liggend, maar ook daar geldt dat initiatieven afhankelijk zijn van plaatselijke en persoonlijke omstandigheden. Kortom: er zijn geen gebieden in Fryslân op voorhand aan te wijzen waar geen XXL-bedrijven zullen ontstaan. Doorgroei naar XXLbedrijven is afhankelijk van plaatselijke en persoonlijke omstandigheden.
Eindverslag XXL-bedrijven
22
3.5
Welke ruimtelijke omvang hebben XXL-bedrijven?
De impact van XXL-bedrijven wordt niet alleen bepaald door het aantal van deze bedrijven, maar ook door de ruimtebehoefte per bedrijf. Omgekeerd is het ruimtebeslag van XXL-bedrijven van belang voor inpasbaarheid in het Friese landschap. Echter, het ruimtebeslag wordt mede bepaald door de ruimte die nodig is om het erf op een goede manier ruimtelijk landschappelijk in te passen. Daarmee is de omvang van erven voor XXL-bedrijven niet in algemene maten te duiden. Deze is altijd afhankelijk van lokale omstandigheden. Wel kunnen we een (theoretisch) ruimtebeslag in algemene maten uitdrukken (dus zonder de landschappelijke component). Daarop wordt in deze paragraaf nader ingegaan. Bij een theoretisch ruimtebeslag gaat het om de hoeveelheid benodigde gebouwen en verharding op het erf ten behoeve van het agrarisch bedrijf. We gaan daarbij uit van een aantal vaste gegevens die gekoppeld zijn aan één koe: 1 koe vraagt in een traditionele ligboxenstal ongeveer 15 m² ruimte nog eens de helft van die oppervlakte (7,5 m² per koe) is nodig voor de huisvesting van jongvee en het bergen van machines totaal vraagt 1 koe in theorie dus 22,5 m² aan bebouwing op een erf Nije Pleats 1 heeft uitgewezen dat er tevens een wetmatigheid zit in de verhouding bebouwing/verharding. Immers: een bepaalde oppervlakte bebouwing vroeg om diezelfde oppervlakte verharding op het erf (voor voeropslag en manouvreerruimte). Die verhouding is voor XXL-bedrijven niet anders. Totaal vraag één koe dus (22,5 m² bebouwing + 22,5 m² verharding) in theorie 45 m² ruimte. Een bedrijfserf van een XXL-bedrijf (met bijvoorbeeld 330 koeien (staat gelijk aan 400 nge)) zou in theorie dus 14.850 m² groot moeten zijn. Een erf van 500 nge (420 koeien) zou 18.900 m² groot moeten zijn; een erf van 600 nge (500 koeien) 22.500 m². Kortom: het (theoretisch) ruimtebeslag voor het bedrijfserf van een XXLbedrijf is afhankelijk van de bedrijfsgrootte. Voor bijvoorbeeld een bedrijfsgrootte van 400 nge(330 melkkoeien) is deze 1,5 ha en voor een bedrijfsgrootte van 600 nge (500 melkkoeien) is deze 2,3 ha. Dit (theoretische) ruimtebeslag is niet voldoende als we kijken naar de totale omvang van het agrarisch bouwperceel. Het huidige woonerf vraagt ruimte. Schaalvergroting vindt in de meeste gevallen plaats op een bestaand agrarisch erf. Dit betekent dat het bestaande erf tevens bepaalt welk deel als “woonerf” wordt aangewend.
Eindverslag XXL-bedrijven
23
Dat erf heeft ook een ruimtebeslag binnen het agrarisch bouwblok. Hierbij zijn twee uiterste varianten denkbaar: o Een oorspronkelijke boerderij staat gemiddeld genomen op een “woonerf” van ongeveer 4.000-5.000 m²; o Een recentere vrijstaande woning op een agrarisch bedrijf vraag gemiddeld zo’n 1.000 m² “woonerf”. Extra faciliteiten op het erf vragen ruimte. Sommige melkveehouders starten een tweede tak met de verwerking van mest op het erf. Daarvoor zijn mestvergisters en mestsilo’s op het erf noodzakelijk. De totale omvang van een mestvergistingsinstallatie (afhankelijk van de omvang van het bedrijf en de hoeveelheid mest die vrij komt) varieert tussen de 3.000 en 5.000 m². Het bestaande bedrijfserf vraagt ruimte. Juist omdat schaalvergroting veelal op bestaande erven plaatsvindt, betekent ook dat het huidige bedrijfserf ruimte vraagt. Immers: oude stallen worden meestal niet afgebroken en krijgen een ondergeschikte nevenfunctie die niet of nauwelijks aan het moderne agrarisch bedrijf is gerelateerd. Afhankelijk van de grootte van de bestaande stallen bedraagt het ruimtebeslag van het bestaande bedrijfserf ongeveer 2.000 to 4.000 m². De lokale landschappelijke situatie en inpassing vragen ruimte. Dit komt tot uitdrukking in de landschappelijke setting (bestaande situatie) en de ruimtelijk landschappelijke inpassing (na schaalvergroting). De bestaande lokale situatie bepaalt of het theoretische ruimtebeslag efficiënt kan worden ingedeeld. Als de landschappelijke situatie (bijvoorbeeld de verkaveling, of de aanwezigheid van karakteristieke grachten of boomsingels) sturend is voor de inrichting van het bouwvlak, dan betekent dit vaak dat het theoretisch ruimtebeslag niet voldoende is. Daarnaast vraagt de inpassing van het nieuwe erf (met bijvoorbeeld watergangen en boomsingels) een fysieke ruimte op het erf. Afhankelijk van de situatie zal deze fysieke ruimte bovenop de theoretische ruimtebehoefte moeten worden aangewend.
Kortom: een (theoretisch) bedrijfsoppervlak vormt de basis van het agrarisch bouwperceel. In combinatie met bijkomende ruimtevragers bepalen ze de totale omvang van het agrarisch bouwperceel. De lokale situatie en omstandigheden en de ruimtelijk landschappelijke inpassing bepalen uiteindelijk het ruimtebeslag van een XXL-bedrijf.
Eindverslag XXL-bedrijven
24
4 Ruimtelijk landschappelijke inpasbaarheid XXL-bedrijven In de vorige hoofdstukken zijn de XXL-bedrijven in beeld gebracht met de mate waarin deze bedrijven in Fryslân zijn te verwachten. Daarnaast zijn de ruimtelijke maten van zulke bedrijven beschreven. Dit was het vertrekpunt voor de beoordeling van de ruimtelijk landschappelijke inpasbaarheid. In dit hoofdstuk komt de inpasbaarheid aan bod. Dit hoofdstuk laat zien hoe die beoordeling is uitgevoerd, wat de resultaten zijn en welke conclusies daaruit kunnen worden getrokken.
4.1
Opgave en uitgangspunten
De vraag is om na te gaan in hoeverre XXL-bedrijven ruimtelijk landschappelijk kunnen worden ingepast in het Friese landschap. Voor het beantwoorden van die vraag is een aantal uitgangspunten gehanteerd. Ruimtelijke omvang. Voor dit onderzoek is de ondergrens van XXLbedrijven op 400 nge (330 melkkoeien) gesteld. De XXL-bedrijven zijn ten behoeve van de ontwerpateliers in twee categorieën ingedeeld: bedrijven van 400 nge (330 melkkoeien) tot 600 nge (500 melkkoeien) en bedrijven groter dan 600 nge. De bebouwde oppervlakte voor de eerste categorie varieert van 7.500 m² tot 11.250 m² . Voor de tweede categorie is de bebouwde oppervlakte gesteld op 13.500 m² . Met bijbehorende terreinen en andere voorzieningen (bijvoorbeeld mestopslag) is uitgegaan van een theoretisch noodzakelijk agrarisch bedrijfsperceel van 1,5 ha tot 2,3 ha. Dit theoretisch agrarisch bedrijfsperceel is bij de uitwerking van de opgave vergroot met de ruimte voor een woning of boerderij. Als variabele is gehanteerd de toevoeging van bijvoorbeeld installaties voor mestvergisting of vergelijkbare voorzieningen. Daarnaast is er rekening mee gehouden dat een deel van de bestaande bebouwing wordt gehandhaafd. Met deze ruimtelijke omvang (en variabelen) is gekeken naar de ruimtelijk landschappelijke inpassing op een bestaand agrarisch bouwperceel. Landschap. Om te beoordelen of XXL-bedrijven ruimtelijk landschappelijk inpasbaar zijn in het Friese landschap is de opgave uitgevoerd in verschillende landschappen in de provincie. Om precies te zijn is voor een negental locaties de inpassingsvraag beantwoord (zie onderstaande figuur). Daarmee kan voor Fryslân een omvattend oordeel worden gegeven over de inpasbaarheid. Voor elk van de
Eindverslag XXL-bedrijven
25
landschapstypen is een analyse uitgevoerd. Die analyse had betrekking op de aspecten grond en reliëf, bebouwingspatroon, landschapselementen, schaal en openheid, wegenpatroon, waterwegen en verkaveling. Bij deze aspecten is gekeken naar de bijzondere kenmerken van een landschapstype, de waarde daarvan en de kwetsbaarheid voor ingrepen. In die landschapsanalyse is aangesloten bij de kernkwaliteiten van het landschap in het Streekplan Fryslân en de bijlage bij de Verordening Romte Fryslân en bij "Grutsk", een landschappelijke uitwerking van het Streekplan.
Fragment Besloten landschap van Zuidoost Friesland Fragment Open klei-terpenlandschap (bron: Google)
Eindverslag XXL-bedrijven
26
Fragment Veenweidegebied
Fragment Kweldervlakte (bron: Google)
Regionale inpassing. Nadat de inpassingsvraag voor een agrarisch bouwperceel is beantwoord moet naar de gevolgen daarvan op regionaal schaalniveau worden gekeken. Om het anders te zeggen: is de inpassing op agrarische bouwpercelen mogelijk op iedere locatie in het betreffende landschapstype. En voor zover dat niet het geval is: wat zijn dan de aspecten die een rol spelen. Uitgangspunt daarbij is het aantal XXL-bedrijven dat in Fryslân te verwachten is. Onderstaande figuur geeft daarvan een illustratie. Wanneer we Fryslân in gebiedsvlakken van 500 – 600 ha verdelen is binnen zo'n oppervlakte ten hoogste één XXL-bedrijf realistisch.
Eindverslag XXL-bedrijven
27
4.2
Ontwerpateliers
In een drietal ontwerpateliers zijn de opgaven met inachtneming van de hiervoor geformuleerde vertrekpunten behandeld. In de ontwerpateliers waren uiteenlopende disciplines en organisaties vertegenwoordigd. De ontwerpateliers werden gevormd uit gemengd samengestelde groepen. In die groepen zaten in ieder geval een landschapsarchitect, architect of stedebouwkundige, landbouwdeskundige, deskundige op het gebied van stallenbouw en een vertegenwoordiger van de provinciale overheid. In een aantal parallelle sessies zijn de opgaven behandeld. Dat geldt zowel voor de lokale inpassingsvraag als voor de regionale inpassingsvraag. Na drie bijeenkomsten was het beeld zo compleet dat de vraag van de inpasbaarheid van XXL-bedrijven voldoende kon worden beantwoord.
Eindverslag XXL-bedrijven
28
4.3
Bevindingen
In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de opgave om XXL-bedrijven ruimtelijk landschappelijk in te passen een stuk lastiger is dan de opgave die is behandeld in Nije Pleats 1 en 2. Bij Nije Pleats 1 en 2 was de conclusie dat grootschalige agrarische bedrijven (tot 400 nge – 330 melkkoeien) in alle Friese landschappen inpasbaar zijn. Voor XXL-bedrijven ligt dat kritischer. We lopen met de ruimtelijke omvang van XXL-bedrijven tegen ruimtelijk landschappelijke grenzen aan. Die ruimtelijk landschappelijke grenzen betekenen overigens niet, dat bij voorbaat een van de landschapstypen moet worden uitgesloten van XXL-bedrijven. Die ruimtelijk landschappelijke grenzen liggen vooral bij de lokale inpassingsvraag, maar ook bij het doorvertalen van de lokale inpassingsvraag naar de regionale inpassing. Bij deze bevindingen uit de ontwerpateliers zullen we de kritische voorwaarden voor de ruimtelijk landschappelijke inpassing van XXL-bedrijven punt voor punt de revue laten passeren. Ruimtelijk volume. Het theoretisch bedrijfsoppervlak voor XXL-bedrijven is samen met de woning of boerderij in de regel goed in te passen. Wel is vastgesteld dat voor de landschappelijke inrichting een behoorlijk oppervlak nodig is om een agrarisch bouwperceel goed in zijn omgeving te integreren. Het bedrijfsoppervlak, samen met de landschappelijke inrichting, leidt voor deze bedrijven in de regel niet tot een groter oppervlak van een agrarisch bouwperceel dan 3 ha. Voor deze maat is in elk landschapstype in Fryslân lokale inpassing mogelijk. Extra bedrijfsoppervlak. Wanneer voor een XXL-bedrijf boven het (theoretisch) bedrijfsoppervlak meer ruimte nodig is, lopen we tegen ruimtelijk landschappelijke grenzen aan. Zo'n extra bedrijfsoppervlak kan nodig zijn omdat een boer kiest voor een bedrijfsgrootte >600 nge, of omdat een boer naast zijn gewone bedrijfsvoering bijvoorbeeld een mestvergister wil realiseren. Ook kan zo'n extra bedrijfsoppervlak nodig zijn omdat het handhaven van (een deel van) de bestaande stallen extra ruimte vraagt op het agrarisch bouwperceel. In zulke gevallen kun je met de ruimtelijk landschappelijke inpassing door de 3 ha grens schieten. Agrarische bouwpercelen met zo'n omvang zijn niet overal meer inpasbaar. Er kunnen lokale uitzonderingen zijn, maar meestal krijg je met een bouwperceel > 3 ha een schaalconflict in het landschap. Bij het maatwerk van de Nije Pleats kan in dergelijke gevallen ook aan het agrarisch bedrijf de vraag worden voorgelegd om een bedrijfsonderdeel (bij voorbeeld het jongvee) op een andere plaats onder te brengen of om de betreffende bedrijfsonderdelen (bijvoorbeeld mestvergisting) achterwege te laten of bij een collega op een ander bouwperceel onder te brengen. Een vergelijkbare vraag kan worden gesteld bij oude stallen die extra oppervlakte vragen en vaak marginaal
Eindverslag XXL-bedrijven
29
worden gebruikt. Wanneer die stallen worden afgebroken is het agrarisch bedrijf meestal ruimtelijk landschappelijk goed inpasbaar. Open en gesloten landschap. XXL-bedrijven zijn in een gesloten landschap met een stroken- of blokverkaveling goed inpasbaar. In deze landschappelijke omgeving is inpassing gemakkelijker voor XXLbedrijven dan in een open landschap. Aandachtspunten in dit verband zijn: aansluiting bij de maatvoering van het kavelpatroon, een goede breedte-diepte-verhouding, rekening houden met zichtlijnen, een zorgvuldige plek voor beplanting in het perceel- en waterpatroon. In een open landschap is de zichtbaarheid van (grote) agrarische bouwpercelen sterker. Die zichtbaarheid maakt agrarische bouwpercelen landschappelijk kwetsbaar. Wanneer zo'n open landschap een mozaïekverkaveling kent, bijvoorbeeld in het terpenlandschap, dan heb je te maken met een combinatie van complexe factoren. Inpassing tot 3 ha is mogelijk, maar dat moet dan uiterst zorgvuldig gebeuren en is niet op iedere plek mogelijk. Aandachtspunten zijn: nabijheid van dorp of gehucht, grootte van het bouwperceel in relatie tot de omgeving, zichtbaarheid en zichtlijnen, compositie van het agrarisch bouwperceel in relatie tot de mozaïekverkaveling, plaats en aard van de beplanting. Voor agrarische bouwpercelen < 3 ha lukt de inpassing meestal. Voor agrarische bouwpercelen > 3 ha lukt dat meestal niet. Plaatsing in een bebouwingspatroon. Een kritisch aspect is op welke wijze een XXL-bedrijf is gepositioneerd ten opzichte van dorp, streek of gehucht. De schaalgrootte van het bedrijfsperceel vraagt dat er met name in het open landschap voldoende afstand is ten opzichte van dorp of gehucht. Die afstand is afhankelijk van de lokale situatie en kan alleen door maatwerk worden ingevuld. Omgekeerd betekent dit ook dat grootschalige agrarische bedrijven niet passen in de directe nabijheid van dorp of gehucht. Naarmate de omvang van het agrarisch bouwperceel groter wordt, is de afstand kritischer. Overigens moet ook vanwege andere omgevingsaspecten rekening worden gehouden met voldoende afstand tussen agrarische bedrijven en wonen. Bij streekdorpen (lintbebouwing) ligt dit wat anders. Grote agrarische bedrijfspercelen zijn over het algemeen goed in te passen. De aanvaardbaarheid daarvan wordt bepaald door aard en dichtheid van het bebouwingspatroon, maar ook door bijvoorbeeld te handhaven zichtlijnen. Ligging ten opzichte van de wegenstructuur. Bij lokale inpassing is de ligging aan of nabij een weg een kritische beoordelingsfactor. In het algemeen moet door maatwerk nauwlettend worden gekeken naar de afstand ten opzichte van de weg, de ligging van woning of boerderij en de ligging van bedrijfsgebouwen ten opzichte van de weg. Soms levert
Eindverslag XXL-bedrijven
30
een wat grotere afstand van de weg ruimtelijk landschappelijke winst op, met name bij de schaalgrootte van XXL-complexen. Regionale inpassing. Bovenop het resultaat van de lokale inpassingsopgave is de vraag gesteld of die lokale ruimtelijk landschappelijke inpassing op elk agrarisch bouwperceel in het betreffende gebied mogelijk is. Hierbij bleek dat bouwpercelen > 3 ha in veel situaties tot schaalconflicten met het landschap leiden. Daarbij komen een aantal kritische aspecten aan het licht: - nabijheid van dorp of buurt (hiervoor uiteengezet); - ligging nabij een natuurgebied of in een waardevol landschap (beekdal, slenken, open kweldervlakten, et cetera), ligging in een landschap met cultuurhistorische betekenis; - ligging ten opzichte van grote infrastructuur; er moet een behoorlijke afstand worden aangehouden ten opzichte van grote wegen; - ligging op de overgang van verschillende landschappen; dit zijn uiterst gevoelige plekken voor bedrijven van het XXL-formaat.
Eindverslag XXL-bedrijven
31
5 Conclusies en advies Als we naar de vragen kijken die bij de start van het onderzoek naar XXLbedrijven zijn gesteld, dan is daarop een duidelijk antwoord mogelijk. Dat antwoord is de uitkomst van een proces waarin feiten en cijfers op een rij zijn gezet, een analyse is uitgevoerd, deskundigen zijn geraadpleegd en met alle betrokkenen in een aantal ontwerpateliers de beoordeling van de ruimtelijk landschappelijke inpassing is uitgevoerd. Als we de vragen nalopen komen we tot de volgende conclusies:
Wat zijn XXL-bedrijven? Voor dit onderzoek is de focus gericht op de plaats- en grondgebonden melkveehouderijen. Deze bedrijfstak is in omvang de belangrijkste in Fryslân en omvat 90% van alle agrarische bedrijven. De XXL-bedrijven zijn melkveehouderijbedrijven > 400 nge (330 melkkoeien). Voor de bedrijven kleiner dan deze omvang heeft Nije Pleats 1 en 2 het antwoord gegeven op de vraag of deze ruimtelijk landschappelijk inpasbaar zijn. Dit onderzoek doet dat voor de XXLbedrijven. Zijn XXL-bedrijven (melkveehouderijen) grond- en plaatsgebonden? Het antwoord op deze vraag is ja. Dat geldt overigens ook voor bedrijven die kleiner zijn dan 400 nge (330 melkkoeien). Een aantal factoren bepaalt dat de melkveehouderij grondgebonden is. Dat wijzen de cijfers uit, maar ook de analyse op de bedrijfsvoering maakt duidelijk dat er nu en in de toekomst sprake zal zijn van plaats- en grondgebondenheid. Er is sprake van een logische en verklaarbare relatie tussen de omvang van de veestapel en de hoeveelheid grond bij een bedrijf. Er is een lineair verband. Waar zijn XXL-bedrijven gevestigd en wat zegt dit over de toekomstige vestigingsplaats van XXL-bedrijven? Deze bedrijven komen overal in Fryslân voor. Er is sprake van een gespreid beeld. De vraag welke van de bestaande agrarische bedrijven doorgroeien naar het XXL-formaat wordt niet bepaald door gebieds- of omgevingsfactoren, maar wordt bepaald door de visie van de ondernemer en de mogelijkheden die hij heeft. Dat betekent, dat overal in Fryslân bedrijven kunnen doorgroeien naar het XXL-formaat. Hoeveel XXL-bedrijven zullen er in Fryslân komen? De hoeveelheid grond bij een bedrijf (huis- en veldkavels) is bepalend voor de mogelijkheden om door te groeien naar het XXL-formaat. Ook samenwerkingsverbanden met andere agrarische bedrijven spelen daarin een belangrijke rol. Voor ons onderzoek hebben we Fryslân
Eindverslag XXL-bedrijven
32
opgedeeld in gebiedsvlakken van 500 tot 600 ha. Binnen zo'n gebiedsvlak zullen hooguit een à twee bedrijven kunnen doorgroeien naar een omvang die we in Nije Pleats 1 en 2 hebben aangeduid als grootschalige agrarische bedrijven Het betreft 400 – 800 bedrijven. Van dit aantal zal, rekening houdend met bedrijfsgebonden factoren, maximaal 10% doorgroeien naar het XXL-formaat. Voor Fryslân komen we dus uit op 40 tot 80 bedrijven. We hebben dit aantal en onze analyse voorgelegd aan deskundigen, die, rekening houdend met financieringsbehoefte en marktfactoren, uitkomen op maximaal 40 bedrijven. Welke ruimtelijke omvang hebben XXL-bedrijven? Ten behoeve van deze vraag hebben we de XXL-bedrijven gecategoriseerd in de groep van 400 nge (330 melkkoeien) tot 600 nge (500 melkkoeien) en de groep > 600 nge. Het (theoretisch) bedrijfsoppervlak voor deze bedrijven is 1,5 ha bij 400 nge en 2,3 ha bij 600 nge. Naast dit oppervlak is ruimte nodig voor een woning of boerderij (maximaal 5.000 m2). In een aantal gevallen is, afhankelijk van de vraag en van lokale omstandigheden, additionele ruimte nodig. XXL-bedrijven kunnen ervoor kiezen bijvoorbeeld een "tak" mestvergisting aan hun bedrijf toe te voegen. Dit vraagt een bedrijfsoppervlak van 3.000 tot 5.000 m². Ook kan als gevolg van het handhaven van bestaande stallen of andere bedrijfsgebouwen extra ruimte nodig zijn waardoor het bedrijfsoppervlak van een XXL-bedrijf (aanmerkelijk) wordt vergroot (met 2.000 tot 4.000 m²).
Met het resultaat zoals hiervoor is beschreven is een drietal ontwerpateliers georganiseerd. Door middel van deze ontwerpateliers is nagegaan of XXLbedrijven ruimtelijk landschappelijk inpasbaar zijn in alle landschapstypen in Fryslân. Om die vraag te beantwoorden is gekeken naar de inpasbaarheid op perceelsniveau, maar ook is gekeken naar de inpasbaarheid op regionaal schaalniveau. Voor deze laatste beoordeling is aan de hand van het resultaat van de ruimtelijk landschappelijke inpassing op perceelsniveau nagegaan of zo'n inpassing mogelijk is voor alle percelen in de omgeving. In het algemeen is het oordeel dat de ruimtelijk landschappelijke inpasbaarheid van XXL-bedrijven een stuk lastiger is dan voor agrarische bedrijven die onder die grote klasse zitten. Vaker zal de ruimtelijk landschappelijke inpassing op problemen stuiten en moet er naar andere mogelijkheden of naar een andere locatie worden gezocht. De volgende conclusies zijn getrokken uit de ontwerpateliers: Het (theoretisch) bedrijfsoppervlak voor XXL-bedrijven is samen met de woning of boerderij in de regel goed in te passen. Het bedrijfsoppervlak, samen met de landschappelijke inrichting, leidt voor deze bedrijven in de regel niet tot een groter oppervlak van een agrarisch bouwperceel
Eindverslag XXL-bedrijven
33
dan 3 ha. Voor deze maat is in elk landschapstype in Fryslân lokale inpassing mogelijk Wanneer voor een XXL-bedrijf boven het (theoretisch) bedrijfsoppervlak meer ruimte nodig is, lopen we tegen ruimtelijk landschappelijke grenzen aan. Zo'n extra bedrijfsoppervlak kan nodig zijn omdat een boer kiest voor een bedrijfsgrootte >600 nge, of omdat een boer naast zijn gewone bedrijfsvoering bijvoorbeeld een mestvergister wil realiseren of zo'n extra bedrijfsoppervlak kan nodig zijn omdat het handhaven van (een deel van) de bestaande stallen extra ruimte vraagt op het agrarisch bouwperceel. XXL-bedrijven zijn in een gesloten landschap met een stroken- of blokverkaveling goed inpasbaar. In deze landschappelijke omgeving is inpassing gemakkelijker voor XXL-bedrijven dan in een open landschap. Daarin speelt de zichtbaarheid een grote rol. Een kritisch aspect is op welke wijze een XXL-bedrijf is gepositioneerd ten opzichte van dorp, streek of gehucht. De schaalgrootte van het bedrijfsperceel vraagt dat er met name in het open landschap voldoende afstand is ten opzichte van dorp of gehucht. Die afstand is afhankelijk van de lokale situatie en kan alleen door maatwerk worden ingevuld. Bij lokale inpassing is de ligging aan of nabij een weg een kritische beoordelingsfactor. In het algemeen moet door maatwerk nauwlettend worden gekeken naar de afstand ten opzichte van de weg, de ligging van woning of boerderij en de ligging van bedrijfsgebouwen ten opzichte van de weg. Over het resultaat van de lokale inpassingsopgave is de vraag of die lokale ruimtelijk landschappelijke inpassing op elk agrarisch bouwperceel in het betreffende gebied mogelijk is. Hierbij bleek dat bouwpercelen > 3 ha in veel situaties tot schaalconflicten met het landschap leiden.
Het resultaat benadrukt nog eens dat een goede ruimtelijk landschappelijke inpassing alleen kan worden bereikt door lokaal maatwerk. Op die manier is er op de locatie waarvoor de vraag ligt een goede en integrale afweging mogelijk. Dat brengt ons tot de slotsom dat XXL-bedrijven ruimtelijk landschappelijk inpasbaar zijn in Fryslân maar niet overal. De kritische inpasbaarheid van XXL-bedrijven ligt in de nabijheid van de dorpen, dorpsranden of gehuchten. Daar zal een zekere afstand in acht genomen moeten worden. Die afstand is afhankelijk van de lokale situatie maar ook van de omvang van het agrarische bouwperceel. Kritische plekken zijn ook locaties in de nabijheid van natuurgebieden, in gebieden met bijzondere landschapskenmerken (bijvoorbeeld beekdal of open kweldervlakte) en
Eindverslag XXL-bedrijven
34
in cultuurhistorisch waardevol landschap. Kritisch ligt het ook op overgangen van landschap en in de nabijheid van grote infrastructuur. maar niet altijd. De ruimtelijke vraag kan in een aantal situaties te groot zijn. Die ruimtelijke vraag kan voortvloeien uit de omvang van de uitbreiding, die uitgaat boven de door ons berekende bedrijfsoppervlaktes van XXL-bedrijven, of kan voortkomen uit het toevoegen van bijzondere bedrijfsonderdelen (bijvoorbeeld mestvergisting). Ook kan die ruimtelijke oppervlakte voortkomen uit het handhaven van bestaande stallen waardoor de ruimte op een agrarisch bouwperceel niet efficiënt kan worden gebruikt. In zulke gevallen kan vanuit ruimtelijk landschappelijke optiek de keuze worden voorgelegd om bedrijfsonderdelen (bijvoorbeeld jong vee) elders onder te brengen of bijvoorbeeld van de extra “tak” van het agrarisch bedrijf (mestvergisting) af te stappen. Ook zullen vaker bij schaalvergroting van agrarische bedrijven de oude stallen afgebroken moeten worden. maar niet tot elke omvang. Het berekende bedrijfsoppervlak voor XXLbedrijven is in de regel ruimtelijk landschappelijk goed in te passen, maar er ligt in oppervlakte van het agrarisch bouwperceel wel een grens. Een goede ruimtelijk landschappelijke inpassing is in het algemeen te realiseren tot een maat van 3 ha. Daarboven treden ten opzichte van landschap en omgeving schaalconflicten op, waardoor een uitbreiding van het agrarisch bedrijf niet meer aanvaardbaar is. Boven die grens van het agrarisch bouwperceel is het nog slechts in een enkel geval aanvaardbaar en onder strikte voorwaarden.
Eindverslag XXL-bedrijven
35