GeleKat01
16-01-2003 14:32
Pagina 13
OCenW-Regelingen
Eindtermen centraal examen filosofie havo en vwo 2004 en 2005
Bestemd voor:
Artikel 2.
• hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo);
Eindtermen centraal examen filosofie vwo 2004 en
• voortgezet wetenschappelijk onderwijs (vwo);
2005
• voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
De eindtermen bij het onderwerp voor het centraal examen filosofie vwo 2004 en 2005 ’Deugdethiek’ zijn in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen.
Algemeen verbindend voorschrift Datum: 25 november 2002
Artikel 3.
Kenmerk: VO/BOB-2002/56626
Bekendmaking
Datum inwerkingtreding: zie artikel 4
Deze regeling wordt met de bijlage en de toelichting in
Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t.
Uitleg OCenW-Regelingen geplaatst. Van deze plaatsing
Juridische grondslag: zie ’Gelet op:’ in de tekst
wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Relatie tot eerdere mededelingen: hangt samen met OCenW-Regeling VO/BOB-2002/25126 van 14 juli 2002 (Uitleg Gele katern 2002, 18)
Artikel 4.
Informatie verkrijgbaar bij:
Inwerkingtreding
CFI/ICO/VO, tel. 079-3232.444
Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na datum van uitgifte van Uitleg OCenW-Regelingen waarin deze regeling is geplaatst.
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
Artikel 5. Citeertitel
Gelet op:
Deze regeling wordt aangehaald als: Eindtermen centraal
• de Regeling examenprogramma’s profielen vwo/havo
examen filosofie havo/vwo 2004 en 2005.
filosofie;
Besluit De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, M. J. A. van der Hoeven
Artikel 1. Eindtermen centraal examen filosofie havo 2004 en 2005 De eindtermen bij het onderwerp voor het centraal examen havo 2004 en 2005 ’Mens-Machine’ zijn in bijlage 1 bij
Toelichting
deze regeling opgenomen. De in de bijlagen opgenomen eindtermen zijn opgesteld door de Begeleidingscommissie Filosofie in het Voortgezet Onderwijs. Nadere informatie over het examenvak filosofie alsmede deze eindtermen kan worden verkregen bij:
Voortgezet onderwijs
NUMMER 1 •
13 • 22 januari 2003
GeleKat01
16-01-2003 14:32
Pagina 14
• Secretariaat en landelijk informatiepunt Bcfvo
1.2 De kandidaat kan aangeven wat er volgens
drs. D.H. Oosthoek
Wittgenstein nodig is om van ’iets’ vast te kunnen stel-
Nederhorst 5
len dat het gevoel heeft.
3085 VT Rotterdam tel: 010-4818927
1.3 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uit-
email:
[email protected], website: www.xs4all.nl/~bcfvo
leggen wat het verschil is tussen de pijn van anderen en pijn van jezelf en wanneer we volgens Wittgenstein van machines niet zouden kunnen zeggen dat ze pijn
Eindtermen centraal exa-
hebben.
men filosofie havo en vwo 2004 en 2005
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, M. J. A. van der Hoeven
Wat maakt mensen tot mensen? 1.4 De kandidaat kan uitleggen welke twee opvattingen van de mens in het mens-machine debat tegenover
Bijlage 1
elkaar staan.
Eindtermen mens-machine 2. Eindtermen bij het HAVOexamenonderwerp ’Mens-Machine’ 2004-2005
Begrippen als denkgereedschap
2.1 De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen mens en het begrip ’mens’ en waarom dit verschil door filosofen wordt gemaakt. 2.2 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uit-
0.
Algemene eindtermen
leggen wat het verschil is tussen de betekenisinhoud (intensie) en de betekenisomvang (extensie) van een woord.
0.1 De kandidaat kan de volgende begrippen uitleggen en onderscheiden:
2.3 De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen
•
intentionaliteit
•
ontologie
semantiek, epistemologie en ontologie en waarom dit
•
epistemologie
onderscheid van belang is.
•
semantiek
•
dualisme
•
monisme
•
materialisme
•
behaviorisme
•
functionalisme
3.
De eerste gedachte: de mens is een uniek verschijnsel
3.1 De kandidaat kan de positie van de ontologisch dualist, epistemologische dualist en de conceptueel dualist herkennen.
1.
Twee tegengestelde gedachten
3.2 De kandidaat kan de positie van de ontologisch dualist uitleggen en argumenten noemen waarom lichaam en
1.1 De kandidaat kan uitleggen waarom het vraagstuk
geest niet hetzelfde kunnen zijn.
mens-machine-probleem een onderdeel is van het lichaam-geest-probleem uit de filosofische antropologie.
3.3 De kandidaat kan de positie van de epistemologische dualist uitleggen en aangeven wat het verschil is met de ontologische dualist en de conceptuele dualist.
Wittgenstein
3.4 De kandidaat kan de positie van de conceptueel dualist uitleggen en aangeven wat het verschil is met de onto-
Tekst(en);
logische en epistemologische dualist.
Philosophische Untersuchungen, §283, 284 tot en met de zin: ’is een andere dan die ten opzichte van wat dood is’; §286 en 287.
NUMMER 1 •
14 • 22 januari 2003
Voortgezet onderwijs
GeleKat01
16-01-2003 14:32
Pagina 15
Descartes 4.7 De kandidaat kan een standpunt verwoorden met betrekking tot de positie van Büchner.
Tekst(en): Passions of the soul: §26,27,30,34,35,36,37,38; Over de methode: §55,56,57,58,59.
5.
Behaviorisme
3.5 De kandidaat kan uitleggen waarom Descartes een dualist is en tot welk type dualisme hij behoort.
5.1 De kandidaat kan uitleggen wat behaviorisme is en
3.6 De kandidaat kan uitleggen wat volgens Descartes de
Eindtermen centraal exa-
welke consequenties het behaviorisme heeft voor het
men filosofie havo en vwo
probleem mens-machine.
2004 en 2005
kenmerken zijn van het lichaam en van de geest en kan voorbeelden noemen die de opvatting van Descartes steunen. 3.7 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uit-
Ryle Tekst(en):
leggen waarin de aandoeningen van de ziel verschillen Descartes’ myth, §1 & 2. van gedachten. 5.2 De kandidaat kan aangeven waarin de door Ryle zo 3.8 De kandidaat kan uitleggen hoe volgens Descartes
genoemde ’officiële theorie’ bestaat en welke rol de
prikkels (de sensatie van iets) inwerken op het lichaam
begrippen ’lichaam’ en ’geest’, ’publiek’ en ’privé’, ’in-
én de geest.
nerlijk’ en ’uiterlijk’ daarin spelen. 5.3 De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden bezwa-
3.9 De kandidaat kan uitleggen waarom volgens Descartes
ren tegen deze ’officiële theorie’ formuleren.
een machine nooit kan handelen als een mens. 5.4 De kandidaat kan uitleggen wat Ryle verstaat onder een ’categoriefout’, kan daar voorbeelden van geven
4.
De tweede gedachte: de mens is een chemisch proces als een ander
en aan de hand van die voorbeelden uitleggen wat Ryle bedoelt met ’logisch type’. 5.5 De kandidaat kan uitleggen in welke opzichten Ryle een behaviorist is.
4.1 De kandidaat kan de positie van de monist (materialist) herkennen en uitleggen 4.2 De kandidaat kan de positie van de monist met betrek-
6.
De turing test
king tot het lichaam-geest probleem uitleggen. 6.1 De kandidaat kan uitleggen waaruit de behavioristi4.3 De kandidaat kan enkele argumenten ter ondersteu-
sche benadering van Turing bestaat.
ning van deze positie geven. 4.4 De kandidaat kan argumenten tegen het materialisme
Turing
geven. Tekst(en): Computing Machinery and Intelligence
Büchner
p. 53 t/m p. 58 punt 2; p. 59 t/m 64 punt 4 t/m 6;
Tekst(en):
p. 65/66 punt 8.
Het denken, p. 139-142 6.2 De kandidaat kan beschrijven waarom Turing de vraag 4.5 De kandidaat kan de positie van Büchner in het lichaam-geest debat weergeven en aangeven waaruit
’Kunnen machines denken?’ zoals deze normaal wordt gesteld, onbevredigend vindt.
blijkt dat Büchner een materialist is. 6.3 De kandidaat kan een beschrijving geven van de 4.6 De kandidaat kan uitleggen wat volgens Büchner ’den-
’Turing-test’.
ken’ is.
Voortgezet onderwijs
NUMMER 1 •
15 • 22 januari 2003
GeleKat01
16-01-2003 14:32
Pagina 16
6.4 De kandidaat kan uitleggen waarom Turing denkt dat
7.
Turing machines als model van de geest
de test een antwoord kan geven op de vraag ’Kunnen machines denken?’ en kan een serieuze tegenwerping tegen de test als criterium noemen.
7.1 De kandidaat kan uitleggen waaruit het machinemodel van de menselijke geest bestaat en welke rol
6.5 De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden uitleg-
input en output daarin spelen.
gen waarom het moeilijk is aan te geven wat in de test Eindtermen centraal exa-
precies onder ’machine’ wordt verstaan.
8.
men filosofie havo en vwo 2004 en 2005
Is de menselijke geest een computer
6.6 De kandidaat kan weergeven waaruit het bezwaar vanuit het bewustzijn bestaat en waarom het alternatief volgens Turing solipsisme is.
Searle 6.7 De kandidaat kan uitleggen waarom bezwaren vanuit specifieke onvermogens tegen de mogelijkheid dat
Tekst(en):
machines kunnen denken, volgens Turing niet geldig
Is the Brain’s Mind a Computer Program?
zijn.
p. 20-21 tot ’Axiom 3’; Conclusion 1.
6.8 De kandidaat kan weergeven waaruit het bezwaar van
8.1 De kandidaat kan beschrijven hoe de vraag ’Kunnen
Lady Lovelace bestaat en waarom Turing dit bezwaar
machines denken?’ door Searle wordt opgevat en
niet geldig acht.
welke rol het onderscheid tussen ’hardware’ en ’software’ daarin speelt.
6.9 De kandidaat kan een beargumenteerd oordeel geven over de overtuigingskracht van de Turing-test en voor-
8.2 De kandidaat kan het ’Chinese-kamer’-argument weer-
beelden geven van de vragen die hij aan de machine
geven.
zou voorleggen. 8.3 De kandidaat kan een oordeel geven over de vraag of het ’Chinese-kamer’-experiment uitvoerbaar is.
Copeland Tekst(en):
9.
Qualia
The Turing Test, §3.2, §3.4 1 t/m3 9.1 De kandidaat kan uitleggen wat qualia zijn, daar voor6.10 De kandidaat kan weergeven wat het chimpanseebezwaar inhoudt en waarom het niet geldig is.
beelden van geven en aangeven waarom ze relevant zijn voor het lichaamgeest probleem.
6.11 De kandidaat kan argumenten geven waarom het bezit van zintuigen geen absolute voorwaarde is voor
Nagel
het passeren van de Turing-test en hiervan voorbeelden geven.
Tekst(en): What is it like to be a Bat, p. 165 t/m 167 1ste al.
6.12 De kandidaat kan aangeven waarom het simulatieargument niet doorslaggevend is.
9.2 De kandidaat kan aan de hand van het gedachte-experiment van Nagel over hoe het voelt om een vleermuis
6.13 De kandidaat kan het antropocentrisch criterium beschrijven.
te zijn, uitleggen waarom volgens Nagel qualia moeten bestaan.
6.14 De kandidaat kan uitleggen waarom ook de Turingtest 9.3 De kandidaat kan uitleggen wat het subjectieve karakantropocentrisch is.
ter van de ervaring is en dat het afleiden van de ervaring van de vleermuis uit mijn eigen ervaring incompleet is.
NUMMER 1 •
16 • 22 januari 2003
Voortgezet onderwijs
GeleKat01
16-01-2003 14:32
Pagina 17
Dennet
12.
Tekst(en):
Machines en mensen
12.1 De kandidaat kan uitleggen welke geheel andere wen-
Quining Qualia:
ding Heidegger geeft aan het probleem mens-machine.
p. 526-528 ’Since quanderies…; p. 533 ’Intuition pump ‡9’.
12.2 De kandidaat kan uitleggen welke visie Merleau-Ponty heeft op de verhouding geest-lichaam en welke conse-
9.4 De kandidaat kan aan de hand van het gedachte-expe-
quenties dit heeft voor het probleem mens-machine.
Eindtermen centraal exa-
riment over de koffieproevers Chase en Sanborn uit-
men filosofie havo en vwo
leggen dat volgens Dennett qualia niet essentieel zijn
2004 en 2005
om het begrip bewustzijn te omschrijven.
Bijlage 2 9.5 De kandidaat kan beschrijven welke verklaringen er volgens Dennett zijn te geven voor het de veranderde waardering van de smaak van koffie door Chase.
Eindtermen Deugdethiek
9.6 De kandidaat kan beschrijven welke verklaringen er volgens Dennett zijn te geven voor de veranderde smaak van koffie door Sanborn.
Eindtermen bij het VWO- examenonderwerp ’Deugdethiek’ 2004-2005
9.7 De kandidaat kan aangeven welke van de verklaringen volgens Dennett het meest aannemelijk zijn en waar-
I.
om. 9.8 De kandidaat kan uitleggen dat de smaak van bier pas
1.
Van Ethiek naar Deugdethiek De kandidaat kan de filosofische inbedding van de
na verloop van tijd wordt gewaardeerd en aangeven
ethiek schetsen en haar samenhang met andere disci-
welke conclusie hieruit getrokken kan worden ten
plines duidelijk maken (waaronder metafysica, antro-
aanzien van het bestaan van qualia.
pologie, sociale filosofie, godsdienstfilosofie en epistemologie).
10.
Bewustzijn: een probleem?
2.
De kandidaat kan tenminste drie verschillende vormen van ethiek onderscheiden, de desbetreffende benadering uitleggen en toepassen in een casus.
10.1 De kandidaat kan beschrijven welke drie vormen van bewustzijn kunnen worden onderscheiden en uitleggen waarom het fenomenaal bewustzijn het grootste
3.
De kandidaat kan de deugdethische benadering uitleggen, het onderscheid tussen poièsis, praxis en morele
probleem vormt.
praxis duidelijk maken en toelichten aan de hand van een voorbeeld.
10.2 De kandidaat kan uitleggen wat Searle verstaat onder ’echt denken’ en waarom dus machines volgens Searle niet kunnen denken.
II. 11.
Case-study: verliefdheid
1.
Waarom Deugdethiek De kandidaat kan het verschil tussen normen en waarden uiteenzetten, duidelijk maken wat voor verband
11.1 De kandidaat kan uitleggen welke consequenties de
tussen beide bestaat en in welke zin deugdethiek een
posities van dualisme, materialisme, behaviorisme,
verbindend midden vormt tussen beide. Hij kan dit
hebben voor een verschijnsel als verliefdheid.
verschil en verband in een casus herkennen en aan de hand van een voorbeeld toelichten.
11.2 De kandidaat kan een beargumenteerd standpunt met betrekking tot deze kwestie innemen en dit standpunt 2.
De kandidaat kan uitleggen wat onder pluralisme en
met behulp van andere voorbeelden toelichten.
relativisme wordt verstaan, hoe deze opvattingen verband houden met keuzevrijheid en op wat voor manier de deugdethiek bepaalde gevaren van pluralisme en keuzevrijheid kan afwenden.
Voortgezet onderwijs
NUMMER 1 •
17 • 22 januari 2003
GeleKat01
16-01-2003 14:32
Pagina 18
3.
De kandidaat kan duidelijk maken wat voor plaats
dat het juiste midden niet voor iedereen en in elke
morele motivatie inneemt binnen de deugdethiek en
situatie hetzelfde is.
in welke zin zij kan worden begrepen als een ethiek die in het verlengde ligt van ons natuurlijk verlangen.
3.
De kandidaat kan een relatie leggen tussen de
In een casus kan hij het verschil met de Kantiaanse en
Aristotelische opvatting van de deugd als houding
utilistische ethiek op dit punt herkennen en zelf aan
enerzijds en de waarde van goede voorbeelden in een
de hand van een voorbeeld toelichten.
mensenleven anderzijds.
Eindtermen centraal exa-
4.
men filosofie havo en vwo 2004 en 2005
III.
Grondlijnen van een Deugdethiek
De kandidaat kan uitleggen wat Aristoteles verstaat onder phronèsis en welke rol deze intellectuele deugd speelt bij het ontwikkelen en toepassen van ethische deugden (karakterdeugden).
1.
De kandidaat kan uitleggen wat een teleologisch begrip van het menselijk leven inhoudt en op wat voor manier de begrippen doel, wezen, geschiktheid, deugd
V.
De Deugden
en geluk met elkaar samenhangen. 1. 2.
De kandidaat kan uitleggen welke twee methoden er
De kandidaat kan aangeven in welke zin Aristoteles
zijn om te komen tot een formulering van eigentijdse
met zijn deugdethiek een positie inneemt tussen Plato
deugden en kan daarbij een verklaring geven voor het
en Nietzsche.
feit dat de deugden moed, matigheid en rechtvaardigheid al meer dan 2000 jaar als centrale deugden wor-
3.
den gezien.
De kandidaat kan duidelijk maken in welke zin zelfverwerkelijking als levenskunst begrepen kan worden. 2.
4.
5.
De kandidaat kan de categorisering van deugden bij
De kandidaat kan kritiek leveren op het essentialisme,
Aristoteles weergeven aan de hand van het onder-
maar kan ook laten zien dat dit niet per se een argu-
scheid tussen intellectuele deugden en karakterdeug-
ment tegen teleologisch denken impliceert.
den.
De kandidaat kan uitleggen in welke zin de deugde-
3.
De kandidaat kan de categorisering van deugden bij
thiek optimistisch genoemd kan worden en hoe de
Plato weergeven en daarbij uitleggen waarom de
deugdethiek zich verhoudt tot het probleem van het
deugd ’rechtvaardigheid’ de meest gecompliceerde is.
kwaad zoals dit via het Christendom in onze cultuur aan de orde is gesteld.
4.
De kandidaat kan uitleggen wat bij Plato het verband is tussen de vier hoofddeugden en het goede. Hij kan
6.
De kandidaat kan het micro-, meso- en macroniveau
daarbij tevens uitleggen wat het verband is tussen de
van handelen onderscheiden, herkennen en aan de
politieke structuur van de samenleving en de psychi-
hand van voorbeelden duidelijk maken hoe de verhou-
sche structuur van de mens.
ding tussen individu en gemeenschap binnen de deugdethiek begrepen moet worden.
5.
De kandidaat kan het verschil tussen de door het Christendom geïnspireerde ethiek van Augustinus
7.
De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen
enerzijds en het intellectualisme van Plato en
onze leefwereld en de leefwereld waarbinnen
Aristoteles anderzijds weergeven en het verband aan-
Aristoteles’ deugdethiek is opgenomen. Tevens kan hij
geven tussen ’deugdzaam’ en ’van goede wil’ zijn.
aangeven welke consequenties dit heeft voor de toepasbaarheid van de deugdethiek voor ons.
6.
De kandidaat kan de categorisering van deugden bij Thomas van Aquino op basis van de vier kardinale deugden in grote lijnen weergeven en daarbij uitleg-
IV.
De Deugd
gen waarom ook bij Thomas de rechtvaardigheid een speciale plaats inneemt.
1.
De kandidaat kan de definitie die Aristoteles geeft van het begrip ’deugd’ weergeven en uitleggen.
7.
De kandidaat kan weergeven wat Thomas van Aquino onder ’theologale deugden’ verstaat en daarbij het
2.
De kandidaat kan uitleggen wat Aristoteles bedoelt
onderscheid maken tussen deze deugden enerzijds en
wanneer hij zegt dat de juiste keuze altijd een keuze
karakterdeugden en intellectuele deugden anderzijds.
voor het midden is. Hij kan daarbij duidelijk maken
NUMMER 1 •
18 • 22 januari 2003
Voortgezet onderwijs
GeleKat01
8.
16-01-2003 14:32
Pagina 19
De kandidaat kan uitleggen waarom volgens Descartes
8.
De kandidaat kan uitgaande van deugden een analyse
de kern van de deugd ligt in de ’vastbeslotenheid om
maken van de oorzaken van het vraagstuk van afval-
niets anders na te streven dan wat werkelijk nastre-
productie, grondstoffenuitputting en waterverspilling.
venswaardig is en daadwerkelijk in mijn macht ligt’.
9.
Tevens kan hij daarbij een verband leggen met genero- 9.
De kandidaat kan aangeven hoe een deugdethische
siteit als centrale deugd.
benadering van het autogebruik mogelijk is.
De kandidaat kan de kritiek van Kant op de ’natuurlij-
10. De kandidaat kan een normatief standpunt innemen
Eindtermen centraal exa-
ke’ deugdethiek van Aristoteles weergeven en daarbij
ten aanzien van de vraag in hoeverre reclame - uit-
men filosofie havo en vwo
aangeven waarom volgens Kant de moraal begint bij
gaande van de deugden maat, matigheid en tastzin -
2004 en 2005
het ’tegennatuurlijke’geweten.
richting kan geven aan de zelfverwerkelijking van het individu.
10. De kandidaat kan de argumentatie reconstrueren met behulp waarvan Kant aantoont dat het in de moraal
11. De kandidaat kan aangeven welke elementen aan de
niet gaat om geluk, maar om de plicht. Hij kan daarbij
orde zijn bij morele vorming van jongeren. Tevens kan
uitleggen welke rol de ’redelijkheid’ speelt bij het han-
de kandidaat een standpunt innemen over de wense-
delen van mensen onderling.
lijkheid hiervan. 12. De kandidaat kan een begripsanalyse maken van het
VI.
Enkele meer of minder gebruikelijke Deugden
begrip tolerantie. Hij kan daarbij: a)
verschillende betekenissen van het begrip aange-
b)
uitleggen welke betekenis het begrip vervult in
ven 1.
De kandidaat kan de milieufilosofische benaderingen met elkaar vergelijken die respectievelijk uitgaan van
het huidige discours, aangeven hoe het begrip ele-
de natuur als intrinsieke waarde, van de duurzame
menten van huichelarij kan bevatten en aangeven hoe het begrip uiteindelijk kan leiden tot cynisme
ontwikkeling van onze leefomgeving en van het nut van de natuur. Tevens kan hij op deze benaderingen
c)
historische verwante en relevante begrippen aan-
d)
een vergelijking maken tussen premoderne en
geven
kritiek leveren. 2.
moderne opvattingen van het begrip
De kandidaat kan aangeven waarin een deugdethische benadering verschilt van de bij 1. genoemde benade-
e)
een evaluatie geven van de analyse.
ringen. Hij kan daarbij de volgende begrippen hanteren: menselijke natuur, zelfverwerkelijking, deugd van 13. De kandidaat kan met behulp van de begripsanalyse
3.
de maat en matigheid en de deugd van de tastzin en
aangeven welk verband er kan bestaan tussen deugde-
genot.
thiek en een praktijk van tolerantie.
De kandidaat kan voorbeelden geven van niet-westerse 14. De kandidaat kan demonstreren hoe ten aanzien van benaderingen die overeenkomen met de deugdethi-
een vraagstuk uit de multiculturele samenleving toler-
sche benadering.
antie in de gangbare zin en tolerantie in de deugdethische zin tot een fundamenteel ander resultaat leiden.
4.
De kandidaat kan deugden als schaamte, eervolheid en onthouding - zoals Thomas van Aquino die formuleerde - betrekken op een milieufilosofische benadering.
15. De kandidaat kan een begripsanalyse maken van het begrip vriendschap. Hij kan daarbij de analyse onderbouwen met argumenten en illustraties. Tevens kan
5.
De kandidaat kan impliciete en expliciete kritiek op de
hij deze analyse evalueren.
milieubeweging evalueren. 16. De kandidaat kan de deugdethische benadering van 6.
De kandidaat kan een eigen standpunt formuleren ten
vriendschap van Aristoteles weergeven en vergelijken
aanzien van de verhouding tussen mens en natuur.
met de eerder genoemde analyses.
Tevens kan de kandidaat hierbij de argumenten van andere filosofische benaderingen betrekken.
17. De kandidaat kan voorbeelden geven uit literatuur, film, schilderkunst of drama waarin vriendschap als
7.
De kandidaat kan uitleggen in hoeverre Christendom,
optimale deugd wordt beschouwd en daar tevens een
Islam en Jodendom ’theologale deugden’ in hun
standpunt over innemen.
natuurbenadering opnemen.
Voortgezet onderwijs
NUMMER 1 •
19 • 22 januari 2003
GeleKat01
16-01-2003 14:32
Pagina 20
18. De kandidaat kan een begripsanalyse maken van het begrip vergeving. Hij kan bij deze analyse de begrippen dader, slachtoffer, schuld, berouw en schaamte betrekken. 19. De kandidaat kan de deugd ’vergeving’ betrekken op de vraag naar de morele verantwoordelijkheid van staEindtermen centraal exa-
ten ten aanzien van historische of actuele gebeurtenis-
men filosofie havo en vwo
sen. Hij kan daarbij tevens een beargumenteerd stand-
2004 en 2005
punt innemen. 20. De kandidaat kan een oordeel geven over de vraag in welke mate deugdethiek een bijdrage kan leveren aan de praktijk van opvoeding en onderwijs. Hij kan daarbij een beargumenteerd standpunt innemen over de (on) wenselijkheid van een morele vorming gericht op het aanleren van deugden.
NUMMER 1 •
20 • 22 januari 2003
Voortgezet onderwijs