Eindrapportage Expeditie Picasso Lyceum
Yolande Emmelot
Amsterdam, januari 2011
Emmelot, Y. Eindrapportage Expeditie Picasso Lyceum. Rapport 11-2. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.
2
INHOUD
1
INLEIDING
5
2
TALENTONTWIKKELING OP HET PICASSO LYCEUM
7
A
Presteren naar je mogelijkheden, voorkomen van onderbenutting
7
B
Veelzijdige talentontwikkeling; hoofd-hart-handen
9
C
Ontdekken wie je bent en wat je kunt
3
HET METEN VAN TALENTONTWIKKELING OP HET PICASSO LYCEUM
11
13
3
4
1
Inleiding
Het Picasso Lyceum nam deel aan de Expeditie Durven, delen, doen. In deze ‘expeditie’ zijn 16 scholen uit het voortgezet onderwijs drie jaar lang bezig geweest met leren van innoveren, om zo de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren. Uniek aan de Expeditie Durven, delen, doen is dat voor het eerst scholen en onderzoekers intensief samenwerkten aan praktijkgericht onderzoek naar de effecten van innovatie. De scholen deden aan één van de drie innovatieprogramma’s mee. Voor het Picasso Lyceum betrof dat ‘Nederland talentenland’. Het Picasso Lyceum had zichzelf ten doel gesteld het eigen schoolconcept in de drie ‘expeditiejaren’ verder uit te bouwen en waar nodig te verbeteren. Het schoolgebonden onderzoek dat verbonden is met de Expeditie vervulde daarbij een ondersteunende en evaluerende rol. De algemene vraag voor het onderzoek dat voor en met de school werd uitgevoerd in het kader van de Expeditie Durven, Delen, Doen luidde: Hoe kan de school er toe bijdragen dat leerlingen presteren naar hun mogelijkheden en hun talenten veelzijdig ontwikkelen? Wat levert het werken aan talentontwikkeling op in termen van zelfinzicht, bewuste keuzes maken en vaardigheden op verschillende domeinen? Deze vraag richt zich dus zowel op uitbouwen, verduidelijken van het schoolconcept als meetbaar maken van resultaten. Hiertoe zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: a1. Met behulp van welke instrumenten (en variabelen) kan talentontwikkeling adequaat en efficiënt zichtbaar gemaakt worden? a2. Op welke wijze kunnen de instrumenten voor het meten van talentontwikkeling binnen de school het meest efficiënt ingezet worden? b1. Op welke wijze kunnen de coachgesprekken het beste vormgegeven worden, zodanig dat deze resultaatgericht zijn? b2. Welk 'hulpmiddel' kan daarbij ingezet worden? c1. Is het mogelijk om alle leerlinggegevens (ook die uit het VAS) centraal te registreren in het volgsysteem van de school? c2. Welke rol kan het leerlingvolgsysteem spelen in het volgen van talentontwikkeling? d1. Zijn de coachgesprekken met gebruikmaking van instrumenten een adequate en efficiënte werkwijze om (talent)ontwikkeling te volgen? Deze rapportage betreft vooral de onderzoeksvragen a1 en a2, maar ook de manieren waarop de school aan talentontwikkeling werkt en wil werken. Ook dat is onderwerp van onderzoek geweest gedurende de Expeditie. Een van de eerste activiteiten in de Expeditie was het definiëren van talentontwikkeling: wat verstaat de school daar eigenlijk onder? Hoe breed is talentontwikkeling? Hiertoe is in samenwerking met de school een zogenaamde definitienotitie opgesteld. Deze definitienotitie gebruiken we hier als kapstok om te laten zien aan welke aspecten van talentontwikkeling er op het Picasso Lyceum op welke wijze gewerkt wordt (zie hoofdstuk 2). We eindigen met een hoofdstuk (3) over hoe we binnen de Expeditie bezig zijn geweest met het meten van talentontwikkeling. 5
In deze rapportage gebruiken we als bronnen de producten die in de drie jaar van de Expeditie zijn opgeleverd: - Het nieuwe kwaliteiteninstrument, dat gebruikt wordt bij de coachgesprekken - Een verslag van een verkenning van de coachgesprekken - Een verslag van een onderzoek naar de coachgesprekken op havo/vwo - Een verslag van een onderzoek naar de coachgesprekken op vmbo-t - Een voorstel voor een procedure voor coachgesprekken - Een inventarisatie van het aanbod op het gebied van talentontwikkeling volgens docenten - Een verslag van observaties van rapportbesprekingen - Verslag van de afname van een leerlingvragenlijst - Verslag van een onderzoek naar de TOPklassen. Deze producten van de Expeditie – verslagen, rapportages, instrumenten – zijn ter inzage op de school aanwezig. We nemen ze hierbij niet op, maar verwijzen er wel naar. Aan de activiteiten die de afgelopen drie jaren zijn uitgevoerd in het kader van de Expeditie Durven, delen, doen hebben verschillende docenten meegewerkt. In het eerste jaar was Gerard Zijlstra betrokken bij het onderzoek naar de TOPklassen. Een werkgroep bestaande uit Niels de Neef, Judith van Eijk, Ben Cools en Jaap Meijvogel heeft zich beziggehouden met het tot stand brengen van een verbeterde versie van het kwaliteiteninstrument. Een andere werkgroep, bestaande uit Joske Meijer, Arnout van Koeveringe en Peter Bodegom heeft zich bezig gehouden met het onderzoeken van coachgesprekken. Deze drie docenten fungeerden als docent-onderzoekers in de Expeditie, docenten die zelf onderzoek leren doen op hun school. Zij hebben samen met Yolande Emmelot, de onderzoeker van het Kohnstamm Instituut, onderzoek gedaan naar de TOPklassen en naar de coachgesprekken op havo/vwo en vmbo-t. Deze docenten hebben ook een training hiervoor gehad. Uiteraard is er ook geregeld overleg geweest tussen de onderzoekers van het Kohnstamm Instituut (in het eerste halfjaar: Guuske Ledoux en Ron Oostdam, daarna Guuske Ledoux en Yolande Emmelot) en Wim Kokx en Jeroen van Grunsven. Maar ook anderen zijn op de een of andere manier betrokken geweest bij de Expeditie: Arnold van der Gaarden, Irma Raadgeep en een groot aantal docenten hebben hun medewerking verleend. Zonder deze samenwerking en betrokkenheid, in de breedte en in de diepte, had deze rapportage er niet gelegen.
6
2
Talentontwikkeling op het Picasso Lyceum
Hieronder brengen we in kaart aan welke aspecten van talentontwikkeling op het Picasso Lyceum wordt gewerkt en met welke instrumenten. Voorts proberen we antwoord te geven op de vraag: Wat weten we vanuit de Expeditie over de resultaten van het werken aan de drie aspecten van talentontwikkeling? In de ‘definitienotitie’, de notitie waarin beschreven staat wat de school onder ‘talentontwikkeling’ verstaat1, worden de volgende aspecten van talentontwikkeling onderscheiden: A. Presteren naar je mogelijkheden, voorkomen van onderbenutting B. Veelzijdige talentontwikkeling; hoofd-hart-handen C. Ontdekken wie je bent en wat je kunt Alle drie deze aspecten van talentontwikkeling krijgen op het Picasso Lyceum aandacht. Hieronder gaan we nader in op de wijze waarop en de eventuele resultaten, voor zover bekend.
A
Presteren naar je mogelijkheden, voorkomen van onderbenutting
De eerste invulling van talentontwikkeling heeft betrekking op het ontwikkelen van ‘verborgen talent’ bij kinderen die nog niet volledig hebben (kunnen) laten zien wat hun prestatieniveau is. Doelstelling is het opheffen van onderpresteren of onderbenutting. Bij deze invulling van talentontwikkeling ligt de focus bij het cognitieve domein en de prestaties in de traditionele schoolvakken. De aandacht gaat speciaal uit naar leerlingen die in het onderwijs nog niet volledig hebben (kunnen) laten zien wat hun prestatieniveau is. Het kan hier gaan om leerlingen uit achterstandsgroepen, maar ook om hoogbegaafden. Voor kinderen van allochtone afkomst zijn taalachterstanden en (soms) cultuurgebonden verschillen belemmeringen om hun talent zichtbaar te maken. Hoogbegaafden zijn een bijzondere groep, bij hen is nogal eens sprake van onderpresteren. Vaak wordt binnen deze groep een onderscheid gemaakt tussen relatieve en absolute onderpresteerders. Relatieve onderpresteerders presteren wellicht minder dan ze kunnen, maar presteren wel voldoende om de school met succes te doorlopen. Absolute onderpresteerders presteren niet alleen onder hun eigen kunnen, maar presteren ook onder het gemiddelde niveau van hun klasgenoten. Het betreft hier veelal leerlingen die zich ongelukkig voelen op school omdat hun speciale ‘talenten’ niet onderkend worden en de school te weinig uitdagingen biedt voor het ontwikkelen van hun leerpotentieel. De laatste jaren is op veel scholen een groeiende aandacht voor de groep hoogbegaafde absolute onderpresteerders. Bij presteren naar je mogelijkheden wordt vaak in eerste instantie gedacht aan het cognitieve domein. Maar in de definitienotitie worden ook andere domeinen onderscheiden: het niet-cognitieve domein (kunst en cultuur; sport en beweging) en het sociale domein. Welke instrumenten en welk aanbod is er op het Picasso Lyceum voor presteren naar je mogelijkheden, voorkomen van onderbenutting? De volgende ‘instrumenten’ zijn functioneel voor dit aspect van talentontwikkeling: het coachgesprek en de kwaliteitenlijst, de rapportbespreking, leerlingbegeleiding en differentiatie. Hieronder wordt dit toegelicht. 1
Deze notitie is in het eerste expeditiejaar besproken met groepen docenten, om te zien of docenten zich hierin kunnen vinden. Dat bleek grosso modo het geval.
7
Het coachgesprek en de kwaliteitenlijst Het coachen van leerlingen betreft vooral ‘oplossingsgericht coachen’ en richt zich met name op problemen bij het leren. In die zin is het coachgesprek als instrument dus gericht op ‘presteren naar vermogen’. De coachgesprekken zijn in de expeditie Durven, Delen, Doen onderwerp van onderzoek geweest. Daarbij is ook aandacht besteed aan het instrument dat daarbij op havo/vwo gebruikt wordt. Dit zgn. kwaliteiteninstrument is in de Expeditie verbeterd en uitgeprobeerd. Eerst is een inventariserend onderzoek naar de coachgesprekken uitgevoerd. Meer duidelijkheid over doel en aanleiding van de coachgesprekken, de gang van zeken (met wie, hoe vaak?) en de inhoud was wenselijk. Uit dit onderzoek bleek dat de mentoren in de coachgesprekken vooral het volgende met de leerlingen bespraken: het rapport en de cijfers, de ontwikkeling daarin, oorzaken van slechte cijfers, mogelijke consequenties (afstroom, zittenblijven), de wens van leerlingen in relatie tot de cijfers en prognose, mogelijke oplossingen (werkhouding, manier van leren, werkstukken, verandering in vrijetijdsbesteding) en de concrete aanpak, zowel op school als thuis. In 2010 is door docent-onderzoeker Arnout van Koeveringe onderzoek onder havo/vwo mentoren gedaan naar het houden van een coachgesprek met gebruikmaking van het nieuwe kwaliteiteninstrument. Hiertoe zijn audio-opnames van coachgesprekken gehouden en geanalyseerd. Uit het onderzoek bleek dat het kwaliteiteninstrument vooral gebruikt wordt als ‘handvat’ om met de leerlingen in gesprek te komen. Hetgeen door de leerling vooraf op het kwaliteiteninstrument is ingevuld is dan aanknopingspunt voor een gesprek. Als het instrument op deze wijze wordt ingezet heeft dat volgens het merendeel der mentoren een meerwaarde. Het instrument geeft inzicht in de studiehouding van leerlingen en is voor de mentor een houvast om te coachen en afspraken te maken. Of het instrument ook voor de vijfde klas (havo) geschikt is, is de vraag. Geen enkele mentor gebruikt het in 5-havo en een mentor van 5-havo vindt het instrument ook niet geschikt voor gebruik in de eindexamenklas. Ook is - door docent-onderzoeker Peter Bodegom - onderzoek gedaan naar het voeren van coachgesprekken op vmbo-t en het (experimentele) gebruik van het kwaliteiteninstrument daarbij. In de standaard coachgesprekken gaat het blijkens dit onderzoek vooral om de cijfers, werkhouding en aanpak van het werk. Er zijn door mentoren onvoldoende audio-opnames gemaakt van coachgesprekken mét gebruikmaking van het kwaliteiteninstrument. We kunnen daarom geen uitsluitsel geven over de meerwaarde van deze experimentele manier van coachgesprekken houden op vmbo-t. Over de wijze waarop het kwaliteiteninstrument moet, kan of mag worden ingezet, moeten nog nadere beslissingen genomen worden door de school. De docent-onderzoeker die de coachgesprekken op havo/vwo onderzocht, constateerde dat nog niet alle beoogde mentoren (alle mentoren van de leerjaren 1 en 2 en alle havo mentoren) het instrument gebruikten in schooljaar 2009-2010. Ook is geconstateerd dat het coachgesprek vooral gericht is op probleemoplossing en dus op ‘presteren naar vermogen’. Dit bleek ook uit een andere activiteit die in het kader van de expeditie heeft plaatsgevonden, te weten groepsgesprekken met docenten met als doel om een goed overzicht te krijgen van op welke manieren er aan talentontwikkeling gewerkt wordt. Ook bleek uit het onderzoek dat niet met alle leerlingen een coachgesprek wordt gehouden door de mentoren. Te overwegen valt om het coachgesprek te verbreden (meer richten op talentontwikkeling in brede zin), bij iedere leerling minimaal twee keer per jaar te houden en meer standaardisering toe te passen. Hiervoor is een procedure voorgesteld door de onderzoekers van het Kohnstamm Instituut. 8
De rapportbespreking Een van de activiteiten die in het kader van de Expeditie zijn uitgevoerd, is het observeren van rapportbesprekingen. Deze onderzoeksactiviteit is door een onderzoeker van het Kohnstamm Instituut, in overleg met de schoolleiding, uitgevoerd met als doel na te gaan in hoeverre er in de rapportbesprekingen aandacht besteed wordt aan talentontwikkeling. Uit de observaties bleek dat de nadruk in de rapportbesprekingen lag op bespreking van cijfers (en de ontwikkeling daarin). De rapportbespreking is vooral gericht op het bespreken van dié leerlingen in een klas die (veel) onvoldoendes hebben. Als het niet goed gaat met een leerling wordt besproken of het een kwestie van inzet of inzicht is, met andere woorden: zit de leerling wel op het goede niveau en zo ja, waarom presteert hij/zij niet naar vermogen? Gezocht wordt dan naar een eventuele verklaring voor mindere prestaties en oplossingen daarvoor, bijvoorbeeld in de zin van interventies. De rapportbesprekingen zijn dus gericht op ‘presteren naar vermogen’. Ad c Leerlingbegeleiding Leerlingbegeleiding is geen onderwerp van onderzoek geweest. Wel is in de docentinterviews, die zijn gehouden om in kaart te brengen op welke wijze er door en volgens de docenten gewerkt wordt aan talentontwikkeling, gevraagd naar de wijze waarop op school gewerkt wordt aan ‘presteren naar vermogen’. Door verschillende docenten van vmbo-t is naar voren gebracht dat met name ook de leerlingbegeleiding hierin functioneel is. Ad d Differentiatie In de docentinterviews kwam naar voren dat een van de werkwijzen die het presteren naar vermogen op school bevorderen, differentiatie is. Het gaat hierbij om lesgeven op maat: meer tijd geven, meer instructie geven, extra stof te bieden waar nodig, en zowel klassikaal als individueel te werken, etc. Differentiatie, bijvoorbeeld binnen het domein Exact of Sport, draagt bij aan het ontwikkelen van talenten, volgens docenten.
B
Veelzijdige talentontwikkeling; hoofd-hart-handen
De tweede invulling van talentontwikkeling gaat uit van de gedachte dat kinderen zich op school breed moeten ontwikkelen, zowel op het cognitieve als het niet-cognitieve domein. Dit wordt wel het ‘hoofd, hart en handen’ principe genoemd, een streven dat kenmerkend was voor de scholen die hebben meegedaan aan de middenschoolexperimenten, maar dat ook op veel traditionele vernieuwingsscholen (Montessori, Dalton, etc) duidelijk aanwezig is. Het gaat hier dus om brede talentontwikkeling. Naast aandacht voor cognitief talent ook aandacht voor sociaal talent, creatief talent, sportief talent, enz. Sommige scholen laten zich hierbij inspireren door het model van meervoudige intelligentie en bieden een breed scala van leermogelijkheden aan, al dan niet via keuzeactiviteiten. Vanuit dit perspectief gaat het bij talentontwikkeling dus vooral om veelzijdigheid, om het ontwikkelen van je kunnen op verschillende gebieden. In de interviews die in het kader van de Expeditie met docenten zijn gehouden over de manier waarop de school aan talentontwikkeling werkt, komt naar voren dat veelzijdige talentontwikkeling vooral mogelijk gemaakt wordt door het rijke en veelzijdige aanbod op school. Het gaat dan om het bieden van een rijke leeromgeving. Op school wordt volgens de docenten op allerlei manieren een rijke leeromgeving geboden: door ruimte en middelen, aanbod en werkwijze.
9
Op het gebied van ‘ruimte en middelen’ zijn genoemd: hulpmiddelen (computers, active boards), een sportcomplex, laboratoria, domeinruimtes, oefenhokken en instrumenten (muziek), veel materiaal (kunstboeken), etc. Rijk aanbod: zien we terug in: projecten (miniprojecten en vak- of domeinoverstijgende projecten zoals Helemaal Havo, Brugge, Picasso Gezond en Taaldorp), excursies en andere buitenschoolse activiteiten, TOPklassen op verschillende terreinen (kunst en cultuur, sport, ict, science), sociaalorganisatorische uren, IBU-uren schooltoneel, de Schubertiade (muziek open podium). Al dit aanbod geeft leerlingen de kans om zich veelzijdig te ontwikkelen en ook om te ontdekken waar talenten liggen (zie ook hieronder). Dat kunnen cognitieve talenten zijn, maar ook sociale talenten, organisatorisch talenten, talenten op het gebied van sport, cultuur, etc. Specifiek voor vmbo-t wordt ook gesteld dat er weliswaar veel aanbod is voor leerlingen, maar dat leerlingen hiervoor moeilijk te motiveren zijn. Te veel vrijheid wordt als niet goed voor vmbo-t leerlingen gezien en ze willen vaak ook niet meer dan het standaardprogramma volgens sommige docenten. Sommigen denken dat er te weinig geschikt aanbod in de TOPklassen is voor vmbo-t leerlingen en dat het voor een deel van de ouders te duur is. Volgens de docenten zien we ‘rijke leeromgeving’ ook terug in de werkwijze: zowel de manier van werken van docenten is rijk (door verschillende werkvormen, keuzes van leerlingen te honoreren, verschillende leerwegen aan te bieden, leerlingen verschillende ‘rollen’ te geven, te differentiëren en de mogelijkheid te bieden versneld te werken, maar ook extra stof te bieden waar nodig, uitdaging te bieden, enthousiast te zijn) als de werkwijze binnen de school, bijvoorbeeld het werken in domeinen. Ook het mentorschap wordt als ‘rijk’ gezien door sommige docenten/mentoren. In de leerlingvragenlijst, afgenomen in leerjaar 2 en examenklassen, is gevraagd naar de bijdrage van de school aan specifieke Picasso doelen. Die doelen betreffen zowel brede talentontwikkeling, te weten het ontwikkelen van sportieve, sociale, kunstzinnige, cognitieve talenten (alleen bij examenklassen), het ontwikkelen van studievaardigheden (en reflectie) als zelfinzicht en het ontdekken van talenten. Zelfinzicht en ontdekken van talenten behandelen we hieronder bij C ‘Ontdekken wie je bent en wat je kunt’. Leerlingen uit de tweede klassen en de examenklassen gaven de school in 2010 gemiddeld bijna een 7 (schaal van 1 tot 10) voor de bijdrage aan het ontwikkelen van studievaardigheden, zie de tabel hieronder voor een uitsplitsing van deze vaardigheden, waaronder ‘samenwerken’. Het ontwikkelen van talenten is alleen aan leerlingen uit de eindexamenklassen gevraagd. Zij gaven de school een ruime 5 voor de bijdrage van de school aan het ontwikkelen van talenten2. De bijdrage van Picasso aan metacognitieve vaardigheden en aan samenwerken in een rapportcijfer (1-10): Bijdrage van Picasso aan:
Leerlingen leerjaar 2
Leerlingen eindexamenjaar
Werk organiseren/plannen
6,4
6,1
Reflecteren
6,3
6,5
Leerwerk goed aanpakken
6,8
6,1
Verantwoordelijkheid nemen
6,9
6,6
Samenwerken
7,4
7,1
2
De bijdrage aan het ontwikkelen van sportieve talenten wordt het hoogst beoordeeld: bijna een 6.
10
C
Ontdekken wie je bent en wat je kunt
De derde invulling van talentontwikkeling heeft betrekking op zelfontplooiing en daarmee op zelfontdekking. Hier gaat het om ‘leren over wat je kunt’, door kennis te maken met allerlei soorten activiteiten en met verschillende vormen van leren. Dat moet leiden tot een beter zelfinzicht, maar soms ook tot meer zelfbewustzijn doordat kinderen er achter komen dat ze meer kunnen dan ze ooit van zichzelf hadden gedacht. Dat is van belang voor de persoonsvorming, maar kan ook de toekomstoriëntatie beïnvloeden: een hoger zelfbewustzijn leidt dan tot meer ambitie en meer inzet voor school. Dit aspect van talentontwikkeling past misschien wel het meest bij wat we in het dagelijks spraakgebruik vaak onder talent verstaan, namelijk iets waar je speciaal goed in bent of juist niet, dus een persoonlijke kwaliteit of juist het ontbreken daarvan (“voor kaartlezen heb ik geen talent”). Het gaat om het inzicht in de eigen sterke en zwakke kanten. Dat inzicht wordt ontwikkeld door met veel verschillende kanten van de eigen ontwikkeling bezig te zijn, dus door veel verschillende leersituaties mee te maken. In dit opzicht sluit het nauw aan bij het veelzijdigheidaspect dat we hiervoor bespraken. Maar kenmerkend voor deze invulling is dat het gaat om het zelfinzicht of, in andere termen, om de ontwikkeling van een steeds nauwkeuriger beeld van eigen kunnen. Daarvoor is zelfreflectie van groot belang. We verstaan hier ook onder ‘ontdekken van talenten’. Dat kunnen talenten op een bepaald vakgebied zijn, maar ook meer algemene talenten, zoals organisatorische vaardigheden, sociale vaardigheden, etc. Voor het ontdekken van talenten geldt net als voor het ontwikkelen van talenten dat de al eerder genoemde ‘ruimte, middelen, aanbod en werkwijze’ zoals hierboven genoemd, functioneel is. We gaan hier met name in op het specifieke aanbod - de TOPklassen, projecten, excursies -, werkvormen en ook de mogelijkheid die coaching (nieuwe stijl) biedt. TOPklassen en ander extra aanbod In de TOPklassen is (deels) overgestapt op een modulair systeem: binnen een TOPklas zijn er verschillende modules. Je kunt je per module opgeven en dus meer wisselen. Dat maakt in principe het ontdekken van talenten mogelijk. Toch wordt dat niet zozeer als opbrengst gezien, althans niet het ontdekken van talent op een bepaald vakgebied. Leerlingen geven wel aan dat ze leren wat hun sterke en zwakke kanten zijn, zo blijkt uit het onderzoek dat door een het Kohnstamm Instituut en docent-onderzoeker Joske Meijer is uitgevoerd. Voor leerlingen bleek het vaak moeilijk om te zien wat de bijdrage van de TOPklassen was aan andere talenten dan die op het terrein van de bewuste TOPklas. Docenten konden beter aangeven op welke terreinen leerlingen zich ontwikkelden of of zij een specifiek talent bleken te hebben op het gebied van bijvoorbeeld presenteren of initiatief nemen en leiding geven. Docenten zien blijkens dit onderzoek een bijdrage van de TOPklassen aan zelfinzicht, zelfreflectie, inzicht in sterke en zwakke punten en ontdekken dat het verleggen van grenzen mogelijk is. Ook geeft de TOPklas inzicht in voorkeuren. Specifiek voor vmbo-t geldt dat de TOPklas bijdraagt aan meer zelfvertrouwen krijgen. De TOPklassen leveren ook opbrengsten op sociaal gebied: samenwerken, ergens bijhoren. De bijdrage aan sociale vaardigheden wordt ook door leerlingen zelf (h)erkend. De meeste leerlingen wisten voor de TOPklas al wel dat hier veel interesse (en kwaliteiten) lagen. De modulaire opzet heeft wel als voordeel dat de leerlingen met veelzijdige interesses meerdere TOPklassen kunnen volgen. Hoewel niet veel leerlingen modules uit verschillende TOPklassen kiezen, gebeurt het wel en vinden leerlingen die mogelijkheid ook prettig. Naast de TOPklassen is er ook ander aanbod dat volgens de geïnterviewde docenten bijdraagt aan het ontdekken van talenten en sterke en zwakke punten: de vak- en domeinoverstijgende projecten, excursies, TOPklassen, schooltoneel, Schubertiade, CKV-dagen. 11
Specifiek voor vmbo-t lijkt te gelden dat veel leerlingen niet meer willen of aankunnen dan het standaard programma. Docenten richten zich vooral op bewustmaking van sterke en zwakke punten, voornamelijk binnen een vak. Verschillende werkvormen Het ontdekken van talent door leerlingen en het kennen van de eigen sterke en zwakke punten wordt volgens de geïnterviewde docenten onder meer mogelijke gemaakt door al eerder genoemde werkvormen, waaronder verschillende verwerkingsopdrachten, groepswerk, het werken in domeinen, verschillende presentatievormen mogelijk te maken of leerlingen verschillende rollen te laten aannemen (coach, organisator). Ze leren hierdoor waar ze goed of minder goed in zijn. Coaching Het onderzoek naar het gebruik van het kwaliteiteninstrument in de coachgesprekken op havo/vwo liet zien dat – hoewel de gesprekken zich nog vooral richten op het oplossen van problemen en ook niet met iedereen worden gehouden - in de coachgesprekken toch ook gekeken wordt naar hoe de leerling zichzelf beoordeelt op de onderwerpen uit het kwaliteiteninstrument. Deze zelfbeoordeling geeft de mentor ook een idee over zelfinzicht. In de voorgestelde procedure voor coaching ‘nieuwe stijl’ is voorgesteld om de coachgesprekken wat gestructureerder te gebruiken (niet iedere mentor van havo/vwo gebruikt het instrument en ook niet op dezelfde manier) en ook met elke leerling coachgesprekken te houden. De coachgesprekken spelen idealiter niet alleen een rol in presteren naar je mogelijkheden, maar óók in ontdekken wie en wat je bent en de ontwikkeling naar zelfinzicht. De gesprekken zouden de leerlingen kunnen helpen inzicht te krijgen in hun talenten op allerlei gebieden, ook op bijvoorbeeld het gebied van sociale vaardigheden of organisatie, en zich er ook verder in te ontwikkelen. Te overwegen is het instrument ook op vmbo-t in te zetten. In de leerlingvragenlijst, afgenomen in leerjaar 2 en examenklassen, is gevraagd naar specifieke Picasso doelen vallend onder C: het ontdekken van (sportieve, sociale, kunstzinnige, cognitieve) talenten en het ontwikkelen van zelfinzicht. Leerlingen uit de tweede klassen gaven de school een 7 (schaal van 1 tot 10) voor de bijdrage aan het ontwikkelen van zelfinzicht en een 6 voor het ontdekken van talenten3. Leerlingen uit de examenklassen gaven de school een ruime 6 voor de bijdrage van de school aan het ontwikkelen van zelfinzicht en een 5,5 voor de bijdrage aan het ontdekken van talenten. In de lagere klassen valt er vermoedelijk meer te ontdekken op het gebied van talenten dan in het eindexamenjaar, waarin het vooral om het halen van de eindstreep gaat. In het vragenlijstonderzoek onderzoek onder leerlingen is ook gevraagd naar onder meer welbevinden op en vertrouwen in school. Hiervan is een aparte rapportage gemaakt, die op school aanwezig is.
3
De bijdrage aan het ontwikkelen van sportieve talenten wordt net iets hoger beoordeeld – met een 6,4 - dan die aan cognitieve, sociale, kunstzinnige en ‘creatieve-oplossings’talenten.
12
3
Het meten van talentontwikkeling op het Picasso Lyceum
Niet alleen het doelgericht werken aan talentontwikkeling was onderdeel van de Expeditie, maar ook het zichtbaar en meetbaar maken van de resultaten van de werkwijze en het aanbod op het Picasso Lyceum. In de ‘definitienotitie’, de notitie over talentontwikkeling waarover we hierboven al schreven, worden drie domeinen onderscheiden waarop talentontwikkeling zich kan voordoen: het cognitieve domein, het sociale domein en kunst en cultuur (creatieve domein) en sport en beweging (fysieke domein). Wanneer het gaat om effecten van talentontwikkeling, dan zouden deze zich dus op al deze domeinen voor kunnen doen. In de notitie zijn ook maatstaven geformuleerd waarmee de school kan nagaan of ze erin geslaagd is talenten te ontwikkelen, te weten: a. (naar verhouding) weinig afstroom/geen afstroom bij leerlingen die de potentie hebben om het schooltype waar ze in zitten te voltooien b. (naar verhouding) veel opstroom, zowel tussentijds als na examens (met vmbo-t examen naar havo, met havo-examen naar vwo) c. leerlingen hebben plezier in leren, voelen zich uitgedaagd d. leerlingen hebben metacognitieve vaardigheden ontwikkeld en kennen op dit gebied hun sterke en zwakke kanten e. leerlingen hebben een veelzijdig aanbod kunst, cultuur en sport gehad en kennen op dit gebied hun voorkeuren en hun sterke en zwakke kanten f. leerlingen hebben veel leerervaringen kunnen opdoen op het sociale domein en kennen op dit gebied hun voorkeuren en hun sterke en zwakke kanten g. leerlingen met specifieke belangstelling en aanleg hebben ruimte gekregen om dat vanuit school verder te ontwikkelen h. leerlingen hebben een goed inzicht in hun capaciteiten en voorkeuren, zijn in staat gemotiveerde keuzes te maken voor sectoren/profielen en vervolgstudies en willen zich inzetten om hun ambities te realiseren. In deze lijst fungeert 'zelfinzicht' als rode draad: het gaat er niet zozeer om of leerlingen competenties op bijvoorbeeld het sociale domein hebben ontwikkeld, maar uiteindelijk vooral of ze hun sterke en zwakke kanten kennen op sociaal gebied. En of het aanbod zodanig was, dat plezier in leren, metacognitieve vaardigheden en inzicht hebben in sterke en zwakke punten, ontwikkeld zijn. Blijkens de gesprekken met de docenten naar aanleiding van de notitie over talentontwikkeling en gesprekken met docenten van TOPklassen worden vooral effecten verwacht en gewenst in de zin van zelfvertrouwen en zelfinzicht ('weten waar je goed en niet goed in bent') en daardoor een goede, zelfbewuste keuze kunnen maken. En verder de volgende effecten: - sociale vaardigheden, elkaar helpen, samenwerken, respect voor elkaar, leidinggeven, organiseren, anderen coachen; - plezier in, motivatie voor en inzet voor school; - vaardiger zijn op de specifieke terreinen; - beter in werk plannen en organiseren.
13
Genoemde 'maatstaven' op leerlingniveau (onder c t/m h4, zie hierboven) zijn dus in potentie de juiste om talentontwikkeling op het Picasso Lyceum te meten. Het gaat hierbij om: 1. veelzijdig aanbod (e) en ruimte voor ontwikkeling specifieke talenten (g) 2. plezier in leren (c), 3. 'leerervaringen opdoen op sociaal gebied' (f), metacognitieve vaardigheden ontwikkelen (d), sterke en zwakke kanten kennen, inzicht in capaciteiten (d, e, f, h) 4. in staat zijn gemotiveerde keuzes te maken (h). 'In staat zijn gemotiveerde keuzes te maken' kan gezien worden als een uitkomst van het aanbod, zoals dat ook is aangegeven in het schema in de definitienotitie, zie hieronder.
Presteren naar je mogelijkheden (2A) en veelzijdige talentontwikkeling (2B)
Ontdekken wie je bent en wat je kan (2C)
Cognitief domein (4.1)
Nietcognitieve domein (4.2)
Zelfinzicht Zelfsturing Motivatie
Bewuste keuzes maken
Sociale domein (4.3)
De behoefte om te weten of de school erin slaagt om te bereiken wat ze wil bereiken, heeft in de Expeditie geleid tot het (verder) ontwikkelen van twee instrumenten, die in hoofdstuk 2 al genoemd zijn: een leerlingvragenlijst een kwaliteiteninstrument. De leerlingvragenlijst meet onder meer: - zelfvertrouwen en welbevinden op school, - oordelen over het werkklimaat, het pedagogisch klimaat, het sociaal klimaat, - de bijdrage van de school aan het ontwikkelen van studievaardigheden, zelfinzicht, het ontdekken en ontwikkelen van (specifieke) talenten. 4
Gegevens over opstroom en afstroom (a en b) zijn andersoortige gegevens die op schoolniveau gemeten/geregistreerd (kunnen) worden, bijvoorbeeld in Magister.
14
Van de afname van de leerlingvragenlijst is een aparte rapportage door het Kohnstamm Instituut gemaakt. Deze rapportage is op school aanwezig. In hoofdstuk 2 zijn al wat resultaten opgenomen. Het kwaliteiteninstrument meet de ontwikkeling van studievaardigheden: sociale competenties en metacognitieve vaardigheden. Om te kunnen beoordelen of leerlingen hun sterke en zwakke punten kennen, is het zinvol als mentoren de zelfbeoordeling door de leerlingen bekijken en ‘wegen’. Als een mentor een ander idee heeft over of een leerling goed is in werk plannen, dan de leerling zelf (zoals ingevuld op het kwaliteiteninstrument), kan de mentor hierover met de leerling in gesprek gaan. Talentontwikkeling is in het kader van de Expeditie ook gemeten (door het Kohnstamm Instituut en docent-onderzoeker Joske Meijer) door het bevragen van leerlingen van TOPklassen en docenten van TOPklassen (zie ook hoofdstuk 2). Het interviewen van leerlingen en docenten of voorleggen van een kort vragenlijstje aan docenten is ook een manier waarop de school resultaten zichtbaar kan maken en al heeft gemaakt. De docent-onderzoekers kunnen in de toekomst een belangrijke rol in spelen in het zichtbaar maken van resultaten op het gebied van talentontwikkeling.
15