Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer) Update en aanvulling quickscan en voortoets N2000 A&W-rapport 1526
in opdracht van
Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer) Update en aanvulling quickscan en voortoets N2000 A&W rapport 1526
Jelmer van Belle
Foto Voorplaat Camping Cnossen aan het Leekstermeer, J. van Belle
Jelmer van Belle 2011 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer), A&W rapport 1526 Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden
Opdrachtgevers Watersportcentrum Cnossen Meerweg 13 9312 TC Roden / Nietap Telefoon 0594-512073
Uitvoerder Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek BV Postbus 32 9269 ZR Feanwâlden Telefoon 0511 47 47 64 Fax 0511 47 27 40
[email protected] www.altwym.nl
Projectnummer PROJECTNUMMER
Projectleider Projectleider
Status Eindrapport
Autorisatie Goedgekeurd
Paraaf L.W. Bruinzeel
Datum 8 februari 2011
©
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Overname van gegevens uit dit rapport is toegestaan met bronvermelding.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Inhoud 1 2
3
4
5
6
7
Inleiding 1.1 Doelstelling Huidige situatie en herinrichting 2.1 Plangebied 2.2 Verblijfs- en vaarrecreatie in de omgeving 2.3 Inrichtingsplannen 2.4 Verwachte effecten op recreatiedruk als gevolg van de inrichtingsplannen Relevante natuurwaarden 3.1 Natura 2000-gebieden 3.2 Ecologische Hoofdstructuur 3.3 Ganzenfoerageergebieden 3.4 Beschermde soorten Mogelijke effecten 4.1 Algemeen 4.2 Typering van effecten 4.3 Effecten in plangebied en omgeving Effectbepaling 5.1 Natura 2000 gebiedsbescherming 5.2 Soortbescherming Flora- en Faunawet Effectbeoordeling en conclusies 6.1 Natura 2000 gebiedsbescherming 6.2 Flora- en faunawet Literatuur
Bijlage 1
1 1 5 5 6 7 7 11 11 14 15 15 17 17 17 21 23 23 25 27 27 27 29
Verblijfsaccommodaties en ligplaatsen langs het Leekstermeer en omstreken
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Figuur 1.1 Tussen de bosschages ligt Camping Cnossen aan het Leekstermeer. Het voormalig landbouwgebied eromheen is nu natuurontwikkelingsgebied met een waterbergingsfunctie. Daarvoor zijn lage kades om de percelen gelegd, die zijn links en rechts van de weg te zien.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
1
1 Inleiding
Het watersportcentrum Cnossen aan het Leekstermeer is van plan een herinrichting met uitbreiding uit te voeren. De beoogde uitbreiding van het watersportcentrum is door Altenburg & Wymenga in 2006 getoetst aan de vigerende natuurwetgeving (Biezenaar 2006 A&W-rapport 827). In 2008 is bovendien een aanvulling op deze beoordeling gegeven in de vorm van een brief (kenmerk 871CNW/JSV1, d.d. 12 februari 2008), omdat het herinrichtingsplan werd uitgebreid met de plaatsing van extra straatverlichting. Deze ecologische beoordelingen betroffen de uitbreiding van kampeerfaciliteiten en mogelijke effecten daarvan op beschermde gebieden (zoals het Natura 2000-gebied Leekstermeer en de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Er heeft toen geen ecologische beoordeling plaatsgevonden van een eventuele toename van recreatie, die het gevolg zou kunnen zijn van de beoogde uitbreiding van de kampeerfaciliteiten. Doel van dit rapport is de effecten van eventuele toename van recreatie te beoordelen. Daarbij wordt ook de uitbreiding van het terrein met een natuurkampeerterrein meegenomen, hoewel die feitelijk al heeft plaatsgevonden De uitbreiding van kampeerfaciliteiten leidt mogelijk tot additionele verstoring van natuurwaarden in het Leekstermeergebied, als gevolg van herinrichting en gebruik van het terrein zelf en als gevolg van een toename van recreatieve activiteiten op en rond het Leekstermeer. Daardoor kunnen negatieve effecten optreden ten aanzien van de aangewezen natuurwaarden van dit Natura 2000-gebied. Daarom is een nadere studie gewenst, waarbij wordt bepaald of deze toename van recreatiedruk in conflict is met de Natuurbeschermingswet. Daarnaast is een actualisatie van de Flora- en faunawetbeoordeling, uitgevoerd in 2006, uitgevoerd. De geldigheidsduur van een ecologische beoordeling is beperkt. LNV hanteert hiervoor 5 jaar wanneer er soorten aanwezig zijn met een lichte en middelzware bescherming (Flora- en faunawet) en 3 jaar voor soorten met een zware bescherming. Nieuw veldwerk is nodig, omdat vanaf augustus 2009 nadere richtlijnen moeten worden nagekomen betreffende jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels (zoals uilen- en roofvogelsoorten). Er dient te worden beoordeeld of de uitbreiding van de kampeerfaciliteiten leidt tot effecten ten aanzien van dergelijke potentieel aanwezige nestplaatsen.
1.1
Doelstelling
De beoordeling richt zich op het bepalen van negatieve effecten van het initiatief op Natura 2000-soorten in het Leekstermeer en het toetsen van effecten aan de instandhoudingsdoelen voor deze soorten. Daarnaast is de Flora- en faunawetbeoordeling geactualiseerd.
1.2
Aanpak
De aanpak richt zich op de volgende onderwerpen. 1.
Huidige en toekomstige situatie m.b.t. het watersportcentrum en recreatief gebruik van de omgeving. Daarbij is gebruik gemaakt van gegevens over accommodatiecapaciteit, verspreiding van recreatievaartuigen in het gebied (indicatief op basis van luchtfoto’s) en informatie over
2
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
2.
3.
4. 5.
6.
andere recreatieve activiteiten, waar mogelijk onderscheiden naar aard, seizoensdeel en aantal of intensiteit. Aanwezigheid in ruimte en tijd van soorten met instandhoudingsdoelen. Daarbij gaat het met name om de verstoringsgevoelige watervogelsoorten Kolgans, Brandgans en Smient en in minder mate om de moerasbroedvogels Rietzanger en Porseleinhoen. Hierbij wordt aangegeven welke ruimte de soorten nodig hebben als broed-, foerageer en/of rustgebied. Mogelijke effecten van het initiatief. Het resultaat van stap 1 (‘recreatiekaart’) wordt geconfronteerd met het resultaat van stap 2 (‘natuurkaart’) om potentiële knelpunten in kaart te brengen. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan andere ontwikkelingen in het gebied (‘cumulatieve effecten’), voor zover deze zijn vastgesteld of gaande zijn. Dit geldt met name de herinrichting van het Leekstermeergebied (Herinrichting Peize). De aandacht in de effectbeoordeling gaat vooral uit naar verstoringseffecten op de Smient, die gedurende het winterhalfjaar overdag rust op het Leekstermeer, en de periode september-oktober. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet. Actualisatie Flora- en faunawetbeoordeling. De werkzaamheden bestaan uit een bronnenonderzoek en een kort veldbezoek, gericht op jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels (zoals uilen- en roofvogelsoorten). Beoordeeld wordt of de uitbreiding van de kampeerfaciliteiten leidt tot effecten ten aanzien van dergelijke potentieel aanwezige nestplaatsen. Suggesties voor inrichting (mitigatie of ‘natuur-plus’).
Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek en bestaande gegevens. Wij hebben daarbij de volgende gegevens gebruikt: huidige capaciteit van het watersportcentrum (staanplaatsen, ligplaatsen, botenverhuur); bezetting en benutting door het jaar heen van de faciliteiten; idem voor de verwachte toekomstige situatie; recreatief gebruik van het Leekstermeergebied door watersporters, fietsers en wandelaars (type waterrecreatie, aantallen, verspreiding, seizoensverloop) voor zover bekend; aantallen en verspreiding Natura 2000-soorten.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
3
4
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Figuur 2-1 - Huidige situatie camping Cnossen (overgenomen uit Biezenaar 2006)
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
5
2 Huidige situatie en herinrichting 2.1
Plangebied
Het Watersportcentrum Cnossen ligt aan de zuidwesthoek van het Leekstermeer en langs de zuidoever van het Leekster Hoofddiep (figuur 2-1). Het bedrijf bestaat uit gebouwen, een watersporthaven en een camping. In figuur 2-2 is een overzicht gegeven van de huidige situatie en het plangebied daarin. Het huidige kampeerterrein bestaat uit twee delen, namelijk een oostelijk deel dicht bij de gebouwen en een westelijk deel waarin de natuurcamping ligt. Tussen de reguliere camping en de natuurcamping ligt een perceel dat uit weidegrond bestaat. De gebouwen, de jachthaven en een oostelijk deel van het kampeerterrein liggen direct aan het water van het Leekstermeer. In dit deel ligt een doodlopende watergang van ca. 5 m breed, die in verbinding staat met het Leekstermeer Het westelijke deel van het kampeerterrein bestaat voor ongeveer de helft uit de natuurcamping die dicht bij de Meerweg ligt. De rest van het westelijk deel bestaat uit een paardenwei, schapenwei, vuurplaats en wildakker. Langs veel randen van de bestaande percelen binnen het plangebied staan opgaande begroeiingen in de vorm van struiken en (kleine) bomen. De noordelijke begrenzing van het gebied wordt voor een deel gevormd door een voetpad evenwijdig aan het Leekster Hoofddiep. Tussen het pad en de oever van het Leekster Hoofddiep ligt een natuurlijk begroeide oeverzone met een breedte van 10 tot 50 m, bestaand uit een brede rietzone en een zone met bomen (wilgen en Zwarte elzen) langs het water. De zuidelijke begrenzing van het gebied wordt gevormd door de Meerweg, aan de westzijde liggen weidepercelen die onderdeel uitmaken van het waterbergingsgebied dat momenteel rond het Leekstermeer wordt ingericht. Vanwege de inrichting van het waterbergingsgebied zijn rond de weidepercelen dijkjes ingericht van ca 1 m hoog; deze schermen ook de Meerweg af (zie figuur 1-1). Tabel 2-1 - Bestaande en beoogde verblijfscapaciteit van camping Cnossen bestaand Kampeerterrein
toekomstig
toename / afname
bezettingsgraad %
seizoen
toeristisch
seizoen
toeristisch
seizoen
toeristisch
seizoen
toeristisch
45
80
45
80
0
0
100
28
15
25
15
25
100
27
natuurcamping
30
0
30
n.v.t.
11
paalhutten
8
0
8
n.v.t.
15
143
15
63
bestaand eco-chalets
totaal
45
80
60
De camping is geopend van 1 april tot 1 november en heeft, inclusief de natuurcamping, 45 seizoensplaatsen en 110 toeristische plaatsen (tabel 2-1). Daarnaast heeft de jachthaven van het watersportcentrum ligplaatsen voor 200 boten, waarvan 133 als vaste of toeristische ligplaatsen beschikbaar zijn. Daarnaast zijn op de wal nog plaatsen beschikbaar voor 9 kano’s, 30 surfplanken en 40 zeilboten (tabel 2-2).
6
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Figuur 2-2 - Geplande herinrichting Camping Cnossen (2010)
2.2
Verblijfs- en vaarrecreatie in de omgeving
In de directe omgeving van het Leekstermeer liggen, behalve Cnossen, nog 6 campings met samen 292 kampeerplaatsen, 122 chalets/ zomerhuizen en 10 trekkershutten. Het grootste deel van deze campings ligt aan de noordoosthoek van het Leekstermeer (Camping Pool, Meerzicht en Van Esch). Daarmee bedraagt de totale capaciteit aan verblijfsrecreatie in het gebied 452 kampeerplaatsen en 132 chalets/ trekkershutten. De jachthavens direct aan het Leekstermeer (behorend bij de campings Cnossen, Pool, Meerzicht en Van Esch) hebben samen 530 ligplaatsen, in totaal zijn 887 ligplaatsen beschikbaar in de wijdere omgeving van het Leekstermeer (zie figuren 2-3 en 2-4 en bijlage 1).
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
7
Tabel 2-2 - Bestaande en beoogde watersportcapaciteit van camping Cnossen bezetting bestaand
bezetting verwacht
capaciteit
seizoen/jaar
toeristisch
capaciteit
seizoen/jaar
toeristisch
in de jachthaven
145
75
20
140
75
20
kampeerplaatsen aan het water
55
27
11
55
27
11
40
10
5
31
235
112
36
Ligplaatsen in het water
eco-chalets aan het water totaal
200
102
Ligplaatsen op de wal kano’s
6
3
6
3
surfplanken
30
11
9
30
11
12
zeilboten
40
20
10
40
22
13
totaal
76
34
19
76
36
25
2.3
Inrichtingsplannen
In figuur 2-2 is aangegeven hoe de inrichting van het kampeerterrein na de uitvoering van de plannen eruit ziet. Het deel van het plangebied waarin de herinrichting plaatsvindt, bestaat uit een deel van het huidige weideperceel dat tussen het oostelijke en westelijk kampeerterrein ligt en een deel van de westelijke percelen. De herinrichting zal bestaan uit het graven van een waterpartij, het plaatsen van 40 ecochalets met ligplaatsen en het verwijderen van ongeveer 200 bomen aan de westelijke grens om een waterverbinding met het waterbergingsgebied /moerasontwikkelingsgebied ten westen van de camping mogelijk te maken. Bij het graven van de watergang zal de nu doodlopende watergang in het oostelijke kampeerterrein (foto 2, figuur 3) worden doorgetrokken naar het tussenliggende weideperceel en het westelijke kampeerterrein De huidige vuurplaats ten noorden van de natuurcamping wordt door deze watergang omringd, waardoor het een eilandje zal vormen. De aanleg van de natuurcamping is reeds uitgevoerd en is geen onderdeel van deze ecologische beoordeling. 2.4
Verwachte effecten op recreatiedruk als gevolg van de inrichtingsplannen
De geplande herinrichting leidt tot een toename van 40 ligplaatsen, 40 chalets en 30 kampeerplaatsen op het natuurkampeerterrein van Watersportcentrum Cnossen. Aangenomen wordt dat de herindeling weliswaar leidt tot een toename, maar niet tot een verandering in de aard van de recreatie: het aandeel fietsers, wandelaars, zeilers, kanovaarders et cetera zal ongeveer gelijk blijven. Ook worden geen grote veranderingen verwacht in de tijden waarop wordt gerecreëerd. De toename aan lipplaatsen en verblijfplaatsen moet worden gezien in het licht van de bestaande recreatieve mogelijkheden in de nabije omgeving van het Leekstermeer. Hieronder volgt een korte opsomming van het relatieve aandeel van de uitbreiding ten opzichte van alle campings en jachthavens die direct aan het Leekstermeer grenzen (zie ook de bijlage): de toename van het aantal ligplaatsen bedraagt 7% van het totaal aantal dat direct grenst aan het Leekstermeer, oftewel 4% van het totaal aantal ligplaatsen binnen 2,5 km van de reand van het Leekstermeer; de toename van het aantal kampeerplaatsen bedraagt 7% ten opzichte van het totaal; de toename van het aantal huisjes / ecochalets bedraagt 36% ten opzichte van het totaal;
8
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Figuur 2-3 - Verblijfsrecreatie in de nabije omgeving van het plangebied
Daarbij moet worden opgemerkt dat er een verschil is in de gemiddelde bezetting van seizoensplaatsen, toeristische plaatsen en plaatsen op het kampeerterrein; die bedragen respectievelijk 100%,28% en13% (zie bijlage). Gezien het feit dat een groot deel van de uitbreidingen toeristische plaatsen en plaatsen op het natuurkampeerterrein betreft, is de gemiddelde capaciteitstoename voor verblijfsrecreatie in de zomermaanden (inclusief het natuurkampeerterrein) 11% ten opzichte van het totaal.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Figuur 2-4 - Ligging van jachthavens en surfplekken in de omgeving van het plangebied
9
10
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Figuur 3-1 - Gebiedsbescherming in de omgeving van het plangebied. Het huidige kampeerterrein is geen onderdeel van het Natura 2000-gebied.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
11
3 Relevante natuurwaarden 3.1
Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn wegens het voorkomen van bepaalde zeldzame en kwetsbare soorten en habitattypen (de zogenaamd ‘kwalificerende waarden’). Overheden dienen de kwaliteit van deze gebieden te waarborgen. In een eerdere beoordeling (Biezenaar 2006) is al beargumenteerd dat de beoogde herinrichting en de benodigde werkzaamheden daarvoor geen significant negatieve effecten zullen hebben op de kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in de omgeving. Hiermee is invulling gegeven aan de eerste stap van de Habitattoets, namelijk de oriënterende fase. Indien sprake is van een (significant) negatieve invloed zal voor de bedoelde werkzaamheden een vergunning moeten worden aangevraagd in het kader van de Natuurbeschermingswet. 3.1.1
Natura 2000 gebied ‘Leekstermeergebied’
Het plangebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied ‘Leekstermeer’. Volgens het aanwijzingsbesluit is het Leekstermeergebied ‘[…] een gradiëntrijk overgangsgebied van Drents plateau naar laagveen. Het gebied wordt gekenmerkt door een open veenweidelandschap met aan de westzijde gelegen het Leekstermeer. Langs het meer bevinden zich plaatselijk brede rietkragen en ten noorden en ten westen van het meer liggen enkele verlande petgaten, waaronder de Lettelberter Petten, en enkele houtwallen. Meer dan de helft van het gebied bestaat uit (voormalige) cultuurgraslanden. Het Leekstermeer is ontstaan door menselijke invloeden. Door klink van de veenbodem, als gevolg van ontwatering in de 11de eeuw, trad in de 13de eeuw aanzienlijke wateroverlast op. In die periode zijn door de bewoners in het gebied ook enkele veenterpen opgericht. Later trokken de bewoners zich terug op de pleistocene zandruggen. Tot in het begin van deze eeuw stond een groot deel van het gebied rond het Leekstermeer in de winter maandenlang onder water. Pas na de afsluiting van de Lauwerszee (1969) is de ontwateringsituatie van dien aard dat overstroming van het gebied tot de hoge uitzonderingen behoort […] (citaat: gebiedendatabase Ministerie van EL&I). De graslanden waren vroeger belangrijk als broedgebied voor weidevogels, maar een deel van deze gronden is nu verdroogd. In het gebied komen nog waardevolle schraalgraslanden voor, onder andere nabij de Lettelberter Petten. Het oorspronkelijke veengebied werd vroeger zowel door de zee, door beekwater van het Drents plateau, als door grondwater gevoed. In het kader van het beheersplan voor het Natura 2000-gebied worden maatregelen getroffen om de voeding met beek- en grondwater te herstellen en het gebied in te richten als een waterretentiegebied. Dit zal de ontwikkeling van laagveenmoerassen bevorderen en in enige mate ten koste gaan van foerageergebied voor kolganzen (van der Hut & Bos 2008). Het huidige Leekstermeer is van enig belang als broedgebied voor broedvogels van natte graslandgebieden (zoals Porseleinhoen en Kwartelkoning) en andere broedvogels, zoals de Slechtvalk. De plannen voor natuurontwikkeling zullen gunstig zijn voor broedvogels van rietmoerassen (Roerdomp en Rietzanger). Het Leekstermeergebied is vooral van betekenis als foerageergebied, rustgebied en overwinteringgebied voor de Kolgans en (in mindere mate) Brandgans en Smient. Er bestaat geregeld uitwisseling met de ganzenconcentraties in het Natura 2000-gebied ‘Zuidlaardermeer’.
12
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Het Leekstermeergebied is aangewezen voor de twee kwalificerende habitattypen Overgangs- en trilvenen (H7410A) en Vochtige alluviale bossen (H91E0C), voor de Zeggekorfslak (H1016), voor de kwalificerende broedvogels Porseleinhoen (A119), Kwartelkoning (A112) en Rietzanger (A295) en als foerageer- en rustgebied voor Kolgans (A041), Brandgans (A045) en Smient (A050) als kwalificerende niet-broedvogels (zie tabel 3-1). Figuur 3-1 toont een kaart van het Natura 2000-gebied Leekstermeer (in het kader van de Vogelrichtlijn) en de ligging van het plangebied daarin. De gebouwen en de jachthaven van het watersportcentrum vallen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied, de uitbreidingslocaties (inclusief het natuurkampeerterrein) niet.
Tabel 3-1 - Instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied'. Die bestaat uit de volgende aspecten: landelijke staat van instandhouding (SVI); doelstelling, gegeven als behoud of verbetering van oppervlakte / leefgebied, kwaliteit en - voor de voor de Zeggekorfslak- populatiegrootte; draagkracht, in aantallen paren respectievelijk aantallen vogels; kernopgave (KO), dwz de kwalificerende waarden waarvoor het gebied een belangrijke bijdrage levert aan realisatie van de landelijke doelen. 1 De beide habitattypen komen waarschijnlijk te vervallen in het definitieve aanwijzingsbesluit Instandhoudingsdoelstellingen
SVI
Doelstelling
Draagkracht paren
kwaliteit
vogels
oppervlakte
populatiegrootte
Staat van instandhouding
H7140A
Overgangs- en trilvenen (trilvenen)
--
0
>
H91E0C
*Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)
-
=
=
Zeggekorfslak
--
=
=
A119
Porseleinhoen
--
=
=
2
A122
Kwartelkoning
-
=
=
A295
Rietzanger
-
=
=
5 1 0
A041
Kolgans
+
=
=
640
A045
Brandgans
+
=
=
110
A050
Smient
+
=
=
640
Habitattypen
1
Habitatsoorten H1016
=
Broedvogels
Niet-broedvogels
Kolgans, Brandgans, Smient Het Leekstermeergebied is aangewezen voor Kolganzen, Brandganzen en Smienten, die slapen op het Leekstermeer, vaak in de beschutting van de rietkraag, en foerageren in de grasland- en bouwlandpercelen eromheen. De belangrijkste foerageergebieden liggen rond het Leekstermeer in de Polder Vredewold, de westelijke delen van de Polder Matsloot-Roderwolde, de Zuidermaden en de Polder Oostwold ten noorden van de A7 (figuur 3-2). Het Leekstermeer zelf is voor deze soorten een belangrijke slaapplaats. Ganzen en eenden die op het water slapen doen dat vaak in de luwte van de rietkragen; bij 1
De beide habitattypen komen in het definitieve aanwijzingsbesluit waarschijnlijk te vervallen.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
13
de overheersende zuidwestelijke windrichting in Nederland is dat de hoek, pal ten zuidoosten van het plangebied. Daarnaast vormen de Lettelberter Petten, ten noorden van het Leekstermeer en verder van het plangebied, een belangrijke slaapplaats. Kolganzen en Brandganzen verblijven, ten opzichte van de landelijke verblijfstijden voor deze soorten, relatief kort in het Leekstermeergebied. Kolgans en Brandgans komen in november aan, de piek ligt in december en in januari-februari nemen de aantallen al weer af. De Smient is wel gespreid over het gehele winterseizoen (oktober-maart) aanwezig Omdat de geplande natuurontwikkeling zal leiden tot een afname van foerageergebied voor deze soorten (Van der Hut & Bos 2008) wordt van deze soorten de aantalsontwikkeling in het gebieden gemonitord: op basis van maandelijkse watervogeltellingen wordt jaarlijks het aantal watervogels, dat in het Leekstermeer slaapt en de omgeving op grasland en/of bouwland foerageert bepaald (Koopmans 2009 en 2010). De aantallen worden in hoge mate gedomineerd door Kolgans, Smient en Grauwe Gans, die hoofdzakelijk op grasland foerageren. Uitgaande van recente seizoensmaxima nemen deze drie soorten 96% van het totale aantal grazende watervogels in. Porseleinhoen Het Porseleinhoen komt in de omgeving van het Leekstermeer voor (SOVON 2002). De leefomgeving van deze soort bestaat onder andere uit riet- en graslanden met ondiep en voedselrijk water en een gevarieerd aanbod van zeggen en natte ruigtevegetaties. Deze omstandigheden komen onder andere voor aan de noordzijde van het plangebied. De geplande natuurontwikkeling, met retentiebekkens en hoge waterstanden in de graslanden ten westen van het zal plangebied, zal hier waarschijnlijk ook leiden tot geschikt broedhabitat voor deze soort. Kwartelkoning De verspreiding van de Kwartelkoning is vooral gebonden aan terreinen die vanaf half mei nog voldoende dekking bieden, zoals hooilanden en graslanden met beheersovereenkomsten. In Noord-Nederland komt de Kwartelkoning vooral in Groningen en westelijke delen van Drenthe voor. Ook in het Leekstermeer is deze soort aangetoond (SOVON 2002) en ook de natuurontwikkelingen in het gebied zijn gunstig voor deze soort. Zo meldt waarneming.nl drie gelijktijdig roepende exemplaren in de percelen die aan de zuidwestkant grenzen aan de toegangsweg (juni 2009). Ook aan de noordzijde van het Leekstermeer bij Lettelbert (2006) en aan de oostzijde van het Leekstermeer zijn roepende exemplaren waargenomen (www.waarneming.nl ). Van den Brink et al. (1996) vermeldt waarnemingen ten oosten van de Rodervaart. Binnen het plangebied komen deze terreinen niet voor. Wel is het mogelijk dat deze soort hier voorkomt als gevolg van de natuurontwikkeling in het gebied. Rietzanger De Rietzanger broedt in diverse soorten moeras met veel overjarig rietland in natte tot droge staat, vaak in hoge mate verruigd (natte strooiselruigten). Ook de nabijheid van struweel met o.a. wilgen is gunstig en de Rietzanger broedt dan ook veelvuldig in de brede (deels verruigde) rietkraag langs de rand van het Leekstermeer. De Rietzanger is relatief ongevoelig voor verstoring: uit een recente statistische analyse bleek, in reeds verstoord gebied, geen verband te bestaan tussen de mate van verstoring en de lokale broedvogeldichtheid; dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Roerdomp en de Bruine Kiekendief (Van der Hut et al. 2010).
3.1.2
Overige Natura 2000-gebieden
14
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Andere Natura 2000-gebieden in de omgeving zijn het Norgerholt (ca. 15 km zuidelijk van het plangebied, Habitatrichtlijn) en het Drentse Aa-gebied (ca. 15 km oostelijk van het plangebied, Habitatrichtlijn). De gebieden Norgerholt en Drentse Aa (aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn) liggen op relatief grote afstanden van het plangebied. De ecologische omstandigheden binnen deze gebieden en de soorten en habitats waarvoor deze gebieden zijn aangewezen, verschillen sterk van die in het plangebied. Om deze redenen is het niet te verwachten dat de herinrichting van het plangebied via externe werking invloed heeft op de omstandigheden binnen de genoemde Habitatrichtlijngebieden. Het Zuidlaardermeer ligt op Het Norgerholt en de Drentse Aa worden in deze rapportage daarom niet verder besproken. 3.2
Ecologische Hoofdstructuur
Het Leekstermeer en de aangrenzende graslanden zijn onderdeel van de EHS, met als natuurdoeltypen ‘nat matig voedselrijk grasland’ en ‘moeras’. Omdat de onderdelen van de EHS hier onderdeel zijn van het Natura 2000-gebiede ‘Leekstermeergebied’, kan ervan worden uitgegaan dat de belangrijkste ecologische waarden in de aanwijzing voor het Natura 2000-gebied zijn vervat. Voor landschappelijke waarden als ‘openheid van het landschap’ is dat niet altijd het geval, maar daarop hebben de inrichtingsplannen geen invloed. Tabel 3-2 Overzicht van beschermde en kritische planten- en diersoorten die in het plangebied en omgeving voorkomen, met hun status volgens de Flora- en faunawet en Rode Lijsten. Een Rode Lijst heeft de categorieën: gevoelig, kwetsbaar, bedreigd en ernstig bedreigd, verdwenen uit Nederland. Voorkomen: + = aanwezig, - = afwezig, (+) = waarschijnlijk aanwezig gezien biotoop en verspreiding, maar niet vastgesteld. Bij vleermuizen: f = foeragerend, (f) = mogelijk foeragerend. Plan-
Om-
Rode
gebied
geving
met status
Bruine kikker
+
+
-
Nee
Overige inheemse zoogdieren *
(+)
+
-
Nee
Kleine modderkruiper
-
(+)
-
Nee, mits voorwaarden opgevolgd
Alle inheemse broedvogels
(+)
+
Steenmarter
(+)
+
-
Nee
Zeggekorfslak
-
+
kwetsbaar
Nee
Grote modderkruiper
-
(+)
kwetsbaar
Nee, mits voorwaarden opgevolgd
Bittervoorn
-
(+)
kwetsbaar
Nee, mits voorwaarden opgevolgd
Waterspitsmuis
-
+
-
Nee
Otter
-
-
verdwenen
Nee
Ruige dwergvleermuis
(f)
+
-
Nee
Dwergvleermuis
(f)
(+)
-
Nee
Laatvlieger
(f)
(+)
-
Nee
Soorten per categorie Flora- en faunawet
lijst Ontheffingsaanvraag nodig?
Categorie 1 (lichte bescherming)
Categorie 2 (middelzware bescherming) Nee, mits voorwaarden opgevolgd
Categorie 3: (zwaarbeschermde soorten)
Overige Rode-Lijstsoorten nvt
* Egel, Mol, Bunzing, Hermelijn, Wezel, Konijn, Haas, Bosmuis, Veldmuis, Dwergmuis, Aardmuis, Woelrat, Rosse woelmuis, Ree, Huisspitsmuis, Bosspitsmuis, Dwergspitsmuis.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
3.3
15
Ganzenfoerageergebieden
De graslandpercelen rond het Leekstermeer zijn voor een groot deel aangewezen als ganzengedooggebieden. De belangrijkste percelen liggen aan de noordkant van het Leekstermeer. De percelen rond het plangebied worden in de huidige gebiedsontwikkelingen omgezet in natte hooilanden en moerasgebieden, waardoor de foerageerfunctie voor ganzen beperkt wordt (Bügel-Hajema 2009). In het Natuurbeheerplan Drenthe 2011 zijn daarom een aantal percelen niet langer aangewezen als ganzenfoerageergebieden. Dit betreft onder andere de percelen in de Jarrens en de Middelvennen, die grenzen aan camping Cnossen. 3.4
Beschermde soorten
Voor de Flora- en Faunawet is een update uitgevoerd op de aanwezigheid van, en mogelijke effecten op beschermde soorten. Daarvoor is een extra veldbezoek uitgevoerd. Ter referentie is de samenvattende tabel uit Biezenaar (2006) hieronder opgenomen (tabel 3-2). Daarin is samengevat welke beschermde en kritische soorten (waarschijnlijk) in het plangebied en omgeving voorkomen. Aangeven is voor welke soorten ontheffing moet worden aangevraagd en of daarbij aanvullende voorwaarden gelden om negatieve effecten op de beschermde soorten te voorkomen. Het plangebied is geschikt voor algemeen voorkomende broedvogels, zoals Merel, Vink, mezen, Roodborst, Witte kwikstaart en Zwarte kraai, maar ook eventueel Buizerd en Boomvalk. Bijzondere aandacht verdienen de nesten en foerageergebieden van jaarrond beschermde broedvogels. Tijdens het veldbezoek (in augustus 2010) zijn in de bomenrij, die het plangebied aan de westkant afschermen, geen nesten van Buizerd en/of Boomvalk tegengekomen. De recreatieve functie van het gebied en bijbehorende intensieve menselijke aanwezigheid maken het niet aannemelijk dat het plangebied zelf belangrijk onderdeel vormt van het jachtgebied voor één van deze soorten.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
17
4 Mogelijke effecten 4.1
Algemeen
Realisatie van ruimtelijke plannen kan direct of indirect negatieve effecten met zich meebrengen op beschermde natuurwaarden. Directe effecten zijn bijvoorbeeld habitatverlies door verandering van terreingebruik, vergraving, bebouwen van natuurlijk terrein en dergelijke. Indirecte effecten op natuurwaarden kunnen bijvoorbeeld ontstaan door toenemend recreatief gebruik van een gebied door ontwikkeling van recreatiemogelijkheden, of door toename van stikstofdepositie als gevolg van toenemend verkeer. Daarbij kan de oorzaak van de effecten binnen, maar ook buiten een beschermd natuurgebied liggen. Wanneer ontwikkelingen buiten het gebied een negatief effect hebben op de natuurwaarden binnen het gebied, spreekt men van externe werking. Externe werking kan op verschillende manieren plaatsvinden. Ontwikkelingen op korte afstand kunnen bijvoorbeeld kwalificerende soorten in het Natura 2000-gebied verstoren of verontrusten. Een andere vorm van externe werking treedt op als kwalificerende soorten uit het Natura 2000-gebied ook gebruik maken van de omgeving en dat gebruik door ruimtelijke ontwikkelingen bedreigd wordt. Zo’n situatie kan bijvoorbeeld optreden bij bouwplannen in een gebied waar ganzen uit een nabijgelegen Natura 2000-gebied foerageren, terwijl het natuurgebied is aangewezen als rustgebied voor deze ganzen. Locale en regionale overheden mogen in bestemmingsplannen geen ontwikkelingen mogelijk maken die in potentie een bedreiging voor Natura 2000-gebieden inhouden. Dit geldt voor nieuwe ontwikkelingen maar in beginsel ook voor bestaand gebruik. 4.2 4.2.1
Typering van effecten Algemeen
Effecten van plannen kunnen grosse modo ontstaan door verlies van areaal, verlies van nest- en verblijfplaatsen en/of foerageergelegenheden of door barrièrewerking. Direct verlies van areaal of nestgelegenheden als direct gevolg van de inrichting is reeds afgehandeld in Biezenaar (2006) en wordt hier niet verder behandeld. In dit rapport ligt de nadruk op mogelijk effecten van toegenomen recreatiedruk, en daar mee op verstoring. Voor verstoring kan onderscheid gemaakt worden tussen: zichthinder: verlies van uitzicht voor broedvogels en pleisterende vogels door realisatie van opgaande structuren, zoals boomsingels en bebouwing; visuele verstoring: verstoring van broedvogels en pleisterende vogels – maar ook bijvoorbeeld grotere zoogdieren - door zichtbare menselijke activiteiten, zoals wandelen, fietsen, varen en andere recreatieve activiteiten; geluidshinder: verstoring van broedvogels en pleisterende vogels door geluidsbelasting van verkeer, bedrijvigheid of recreatieve activiteiten zoals muziekfestivals; lichtverstoring: verstoring door uitstraling van licht op broedplaatsen en slaapplaatsen van vogels en vliegroutes van vleermuizen. De gevoeligheid van vogels en vleermuizen voor de genoemde verstoringsbronnen is voor een deel vastgesteld door middel van onderzoek en is voor een deel omschreven in vuistregels op basis van
18
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
veldervaring (expert judgement), die door onderzoekers gedeeld wordt en toegepast is in ecologische effectstudies. In het onderstaande overzicht wordt een beknopt overzicht gegeven van de werking van deze verstoringsbronnen, de verstoringsgevoelige groepen en in effectstudies toegepaste verstoringsafstanden, voor zover relevant in het onderhavige onderzoek. 4.2.2
Zichthinder
Vogels die in een open landschap broeden, zoals weidevogels, of foerageren, zoals zwanen, ganzen, Smienten en ‘weidevogels in de winter’ (Kievit, Wulp, Goudplevier) hebben een voorkeur voor openheid in de directe omgeving. Dit hangt samen met de noodzaak om vroegtijdig grondpredatoren vroegtijdig te kunnen signaleren. Het aanplanten van boomsingels en bosschages of het realiseren van bebouwing resulteert in opgaande structuren, die het uitzicht beperken en daarom als zichthinder kunnen worden benoemd. Effecten van zichthinder zijn algemeen bekend en vastgesteld, maar niet door middel van uitgebreid onderzoek gekwantificeerd. Vuistregels, toegepast in effectstudies, zijn 100 m voor broedende weidevogels (Oosterveld & Altenburg 2005) en voor grazende zwanen, ganzen en Smienten (Hut et al. 2007). Voor rustende watervogels op open water kunnen opgaande structuren aantrekkelijk zijn, indien ze beschutting bieden bij wind (houtsingels, opgaande moerasoevers, gebouwen met luwe oevers). 4.2.3
Geluidshinder
De effecten van verkeerslawaai op broedende vogels zijn uitvoerig onderzocht. De drempelwaarde voor negatieve effecten blijkt te liggen bij 43 dBA voor bosvogels en 48 dBA voor weidevogels. De verstoringsafstand hangt samen met het aantal passerende voertuigen per etmaal, de verkeerssnelheid en de openheid c.q. beslotenheid van het landschap (Reijnen et al. 1993). Bij gebrek aan onderzoeksgegevens met betrekking tot geluidshinder voor foeragerende of rustende vogels zijn deze drempelwaarden ook toegepast in effectstudies van bijvoorbeeld bedrijventerreinen op broedende weidevogels en pleisterende watervogels (Van der Hut 2002). In deze studies bleek dat verstoringsafstanden van menselijke activiteiten (visuele verstoring) groter dan de additionele werking van geluidsbelasting door bedrijvigheid, inzichtelijk gemaakt via geluidscontouren van 42 dBA. Het rekening houden met geluidshinder, door het in kaart brengen van geluidscontouren, is dan ook alleen zinvol in situaties met een hoge geluidsbelasting, zoals snelverkeer, bedrijvigheid met een hoge geluidsproductie en activiteiten zoals muziekfestivals. 4.2.4
Lichtverstoring
Nachtelijke verlichting kan een verstorende hebben op diverse diergroepen. Onderzoek naar de invloed van wegverlichting op het broedgedrag en –succes van Grutto’s (Molenaar et al. 2000) in het open weidegebied aan weerszijden van de A9 in Nederland tussen Limmen en Akersloot wees uit dat wegverlichting een significant negatieve invloed heeft op de geschiktheid als broedterrein. De vogels die als eerste beginnen te nestelen, kiezen hun nestplaats significant verder van de lichtbron kiezen vogels die later gaan nestelen. Dit effect lijkt zich uit te kunnen strekken tot enige honderden meters afstand van de verlichting. De effecten van lichtverstoring op vogels zijn nauwelijks kwantitatief onderzocht. Daardoor is niet bekend tot welke afstand verlichting een verstorende werking heeft, in samenhang met bijvoorbeeld lichtsterkte, hoogte van de lichtbron, kleur van het licht en begroeiingstructuren in de omgeving. Duidelijk is wel dat slaapplaatsen van watervogels (ganzen, zwanen, eenden, steltlopers) bijzonder kwetsbaar zijn. Deze
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
19
soortengroepen slapen in open terrein, op open water of op land in ondiep water. Nachtelijke verlichting van slaapplaatsen maakt deze ongeschikt. De verstorende werking van verlichting op vleermuizen is recentelijk aangetoond. Van de aan de Meervleermuis verwante Watervleermuis is bekend dat deze soort effecten ondervindt van verlichting (Shirley et al. 2001). Onder invloed van tijdelijke verlichting die werd aangebracht ten behoeve van een muziekfestival, verlieten de Watervleermuizen de kolonie veel later dan onder donkere omstandigheden. Het lichtmijdende gedrag dat vleermuizen vertonen, heeft vermoedelijk te maken met het vermijden van predatie (Rydell et al. 1996). In de zomer van 2005 is door Kuiper et al. (2006) op experimentele wijze onderzocht welke effecten de Meervleermuis ondervindt van kunstmatige verlichting. Daarbij zijn trekroutes in Friesland kunstmatig verlicht met behulp van sterke bouwlampen. Hoewel de verlichting niet van (significante) invloed was op het aantal Meervleermuizen dat gebruik maakte van de route, vielen duidelijke gedragsverschillen waar te nemen ten opzichte van de onverlichte situatie. Ten eerste keerde een groot gedeelte van de Meervleermuizen die gebruik maken van de onderzochte trekroutes om ten gevolge van de verlichting. Ten tweede leidde de kunstmatige verlichting tot een verminderde foerageerintensiteit, ondanks een verhoogd voedselaanbod. Verlichting van oevers in het plangebied kan Meervleermuizen en Watervleermuizen verstoren, die langs oevers foerageren. Wegverlichting over bruggen kan en barrière opwerpen voor deze soorten, die via watergangen van rustplaats naar foerageergebied vliegen en vice versa. 4.2.5
Visuele verstoring
De verstoringsgevoeligheid van vogels voor zichtbare menselijke activiteiten verschillen sterk per soort(groep). Deze gevoeligheid hangt samen met het landschapstype: hoe opener het landschap, hoe groter de verstoringsafstand. Deze varieert van slechts enkele meters voor zangvogels in bos tot enkele honderden meters in open grasland en op open water. Daarnaast hangt de verstorende werking samen met de aard van de activiteit. Op het open water bijvoorbeeld hebben (kite-)surfers als gevolg van hun hoge snelheid en onvoorspelbare richting een rigoureus verstorend effect op watervogels. De verstorende werking hangt ook samen met frequentie. Naarmate bijvoorbeeld het aantal via wandelpaden passerende groepjes mensen toeneemt kan de verstoring over een grotere afstand werkzaam zijn. Daarnaast is de verdeling van activiteiten over de week en het seizoen relevant. Indien de activiteiten beperkt zijn tot ‘de mooie zondagen’ is sprake van zogenoemde ‘piekverstoring’. Deze treedt incidenteel op en kan een rigoureus effect hebben, maar op andere dagen blijft het terrein benut. Breiden de activiteiten zich uit over doordeweekse dagen, dan is sprake van ‘duurverstoring’. Deze kan ertoe leiden dat de vogels het gebied verlaten. Het terrein verliest dan zijn ecologische functie in dit opzicht. De aanwezigheid van vogels verandert sterk in de loop van het seizoen, evenals de activiteiten van recreanten. Het is zinvol om onderscheid te maken in drie seizoensdelen: zomer, winter en de overgangsperioden (voor/najaar). In de zomer of piekperiode van het recreatieseizoen gaat het in hoofdzaak om verstoringseffecten op broedvogels en in sommige gebieden ook op ruiende en/of (op waterplanten) foeragerende watervogels. In het winterseizoen gaat het in hoofdzaak om rustende en foeragerende watervogels. In voor- en naseizoen, de overgangsperioden van het toeristenseizoen, kan sprake zijn van een kritische periode voor pleisterplaatsen van trekvogels of relatief vroeg c.q. laat in het seizoen aanwezige overwinteraars. Een overzicht van verstoringseffecten op vogels door recreatieve activiteiten is opgesteld door Krijgsveld et al. (2004). Verstoringsafstanden kunnen aanzienlijk uiteenlopen voor verschillende vogelsoorten. Voor de groep van watervogels wordt in effectstudies een verstoringsafstand gehanteerd van 200-300m (Van Eerden et al. 2004, Hut et al. 2007). Uit onderzoek naar de begrazingsintensiteit van ganzen door middel van keuteltellingen is gebleken dat globaal binnen 100 meter afstand van een weg ganzen niet of
20
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Figuur 4-1 – Gebieden waarin wegen, fiets- en wandelpaden en bebouwing mogelijk leiden tot verstoring van foeragerende en slapende ganzen, Smienten en broedvogels in het Leekstermeergebied. Voor de verstoringscontouren is uitgegaan van verstoorde zones van100 m langs fietspaden en secundaire wegen en 200 m bij bebouwing en bedrijvigheid.
nauwelijks foerageren en dat binnen een afstand van 100-200 m de begrazingsintensiteit aanzienlijk gereduceerd is. De aard van de weg speelt daarbij een rol. Deze effecten doen zich echter al voor langs rustige, doodlopende secundaire landbouwwegen (Hut 2007). Het verband tussen bezoekersfrequentie en verstoringsafstand is beschreven en modelmatig toegepast door Henkens (1998). Naarmate het aantal passerende groepjes mensen via een wandelpad toeneemt, neemt ook de effectafstand van verstoring toe.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
4.3 4.3.1
21
Effecten in plangebied en omgeving Habitatverlies
Zoals in Biezenaar (2006) beargumenteerd, ligt een deel van het plangebied – de huidige speelweideweliswaar binnen het Natura 2000-gebied, maar hier bevinden zich geen kwalificerende waarden. Er is daarom geen sprake van habitatverlies 4.3.2
Zichthinder
De inrichtingsplannen bevinden zich binnen het -reeds door bomen afgeschermde- terrein van het watersportcentrum. Omdat de plannen de openheid van het gebied dus niet aantasten spelen effecten van zichthinder geen rol. 4.3.3
Geluidshinder
Geluidshinder als gevolg van activiteit op de camping zou een rol kunnen spelen bij de aanleg- en de gebruiksfase. Voor de aanleg zijn echter geen heiwerkzaamheden nodig. Eventuele geluidsverstoring door graafwerkzaamheden wordt van het omringende gebied afgeschermd door het besloten karakter van het terrein. Voor de gebruiksfase is niet aannemelijk dat een toename van recreatie leidt to structureel meer geluidsoverlast, aangezien de aard van de recreatieve activiteiten niet zal veranderen. Effecten als gevolg van een toename van geluidshinder zijn daarom niet te verwachten. 4.3.4
Lichtverstoring
Lichtverstoring als gevolg van activiteit op de camping zou een rol kunnen spelen bij de aanleg- en de gebruiksfase. Binnen het plangebied kan lichtverstoring effecten hebben op de vliegroutes van Ruige dwergvleermuis, Dwergvleermuis en Laatvlieger, die alle drie in het gebied foerageren. Daarnaast kan uitstralend licht over het water effect hebben op de functie van het Leekstermeer als slaapplaats voor overwinterende ganzen en Smienten. Voor lichtverstoring wordt in het volgende hoofdstuk een effectbepaling uitgevoerd. Tot slot kan eventueel uitstralend licht over land effect hebben op broedvogels in het aangrenzende moeras/natuurontwikkelingsgebied. 4.3.5
Visuele verstoring
Visuele verstoring door de aanwezigheid van mensen kan komen door recreatie op het water, door recreatie op het land en door de aanvoerweg naar de camping, in het Leekstermeergebied. In het winterhalfjaar kunnen foerageer- en slaapplaatsen van Smienten en ganzen worden verstoord door menselijke aanwezigheid, maar de camping is gesloten van 1 november tot 1 april. Dat betekent dat eventuele interferentie tussen verblijfsrecreatie en watervogels alleen relevant is voor Smienten in oktober. In het voorjaar en de zomer kunnen broedende moerasvogels als Rietzanger en Porseleinhoen, maar ook weidevogels en Kwartelkoning verstoord worden door menselijke aanwezigheid, hetzij door vaarrecreatie, hetzij door gebruik van fiets- en wandelpaden die door het Leekstermeergebied lopen, deels over de kades van het Leekstermeer. Figuur 4-1 geeft een overzicht van fiets- en wandelpaden en watersportcentra in de omgeving, en hun uitstraling over land en water
22
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
23
5 Effectbepaling Op basis van de typering van mogelijke effecten in het voorgaande hoofdstuk worden in dit hoofdstuk mogelijke effecten van lichtverstoring en visuele verstoring bepaald voor de beschermde waarden in of nabij het plangebied. 5.1 5.1.1
Natura 2000 gebiedsbescherming Habitattypen en –soorten
De kwalificerende habitattypen en - soorten zijn geen van alle gevoelig voor verstoring door licht of door menselijke aanwezigheid. Er is daarom geen sprake van negatieve effecten. 5.1.2
Broedvogels
Porseleinhoen en Kwartelkoning komen nu niet in de nabijheid van het plangebied voor, maar zijn soorten die profiteren van de natuurontwikkeling met moerasvorming en nat voedselrijk grasland. Daardoor worden mogelijk de gebieden grenzend aan het plangebied ook geschikt voor deze soorten. Het zou dan gaan om directe verstoring door licht en geluid vanaf de camping, of verstoring door verkeer over de toegangsweg naar de camping. Verstoring door verkeer over de toegangsweg, met name lichtverstoring door koplampen, zal worden afgeschermd door de lage kades die in het kader van de natuurontwikkelingen om de westelijk gelegen percelen zijn aangelegd. Directe verstoring vanaf de camping wordt afgeschermd door het besloten karakter van de camping, met de bestaande bomen en bosschages aan de westzijde. Hierin wordt echter volgens de plannen een doorgang gemaakt om de nieuw aan te leggen waterloop te verbinden met de retentiebekkens in de percelen westelijk van de camping. Effecten van visuele verstoring en lichtverstoring kunnen worden voorkomen door het te ontwikkelen eiland in de waterloop en de chalets aan de westzijde af te schermen van verlichting. Ook is het, om visuele verstoring tegen te gaan, ongewenst dat de waterloop fungeert als doorgang voor personen. Indien bij het inrichtingsplan rekening wordt gehouden met bovenstaande aanwijzingen zullen de uitbreidingen niet leiden tot verminderde kansen voor broedende Porseleinhoen en Kwartelkoning. Aangezien de rietkragen zowel vanaf het water als vanaf het land benaderd kunnen worden, is voor de Rietzanger in principe visuele verstoring mogelijk door zowel waterrecreatie als wandelen en fietsen (zie figuur 4-1). vanaf het water en vanaf het land. Een recente statistische analyse van eventuele verbanden tussen vaarbewegingen en aantallen broedende rietzangers geeft aan dat, in een reeds verstoord gebied, toenemende waterrecreatie niet leidt tot dalende broedgetallen (Van der Hut et al. 2010). Aangezien hier sprake is van een beperkte toename (5-7,5 % ten opzichte van de totale vaarrecreatie) in een reeds verstoord gebied is niet aannemelijk dat de uitbreidingen leiden tot toenemende effecten van visuele verstoring. Omdat de uitbreiding geheel binnen het besloten plangebied plaatsvindt, zijn geen additionele effecten te verwachten van lichtverstoring op rietkragen en daar broedende Rietzangers.
24
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
5.1.3
Niet- broedvogels
Kolgans en Brandgans verblijven in de winter in het Leekstermeergebied, van november tot maart. Aangezien de meest nabije percelen geen belangrijk onderdeel zijn van de ganzenfoerageergebieden, is daarmee geen interferentie verwacht. Wel is mogelijk dat op de nabije geïnundeerde percelen slaapplaatsen ontstaan, maar nachtelijke recreatie is hier geen factor van belang. Bovendien is de toevoerweg voor de camping door de lage kades om de geïnundeerde percelen visueel afgeschermd. Negatieve effecten voor deze soorten zijn daarom niet te verwachten. Smienten verblijven van oktober tot maart in het gebied. Aangezien de chalets, met hun verhoogde comfort ten opzichte van tenten, mogelijk leiden tot jaarrond verblijf, is dan interferentie met foeragerende en slapende Smienten mogelijk. De belangrijkste foerageergebieden voor Smienten liggen niet in de directe nabijheid van het plangebied (Van der Hut & Bos 2007, Van der Jeugd & Otten 2008, Koopmans 2009, 2010) zodat eventuele interferentie beperkt is tot slapende Smienten, ‘s avonds en ‘s nachts. Het water pal te zuidoosten van het plangebied is wel een belangrijke slaaplocatie. Omdat de vaarrecreatie op het Leekstermeer echter grotendeels wordt gevormd door open boten (zie bijlage), waarvoor oktober geen belangrijke maand is (Wymenga et al. 2008, Friese Merenproject) en nachtelijke recreatie in de winter geen factor van belang is, zijn negatieve effecten van visuele verstoring op slapende Smienten in oktober verwaarloosbaar. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de seizoensverlenging niet moet worden aangegrepen om tot in oktober zeilwedstrijden te houden: in het Friese Meren-project bleek een tendens te bestaan tot het organiseren van zeilwedstrijden laat in het seizoen, met regelmatige verstoringen van groepen Smienten tot gevolg (Wymenga et al. 2010). Ook moet voorkomen worden dat hier in het najaar een belangrijke surflocatie ontstaat.
Figuur 5-1 - Getelde aantallen van Kolgans, Brandgans en Smient per maand in het onderzoeksgebied in 2009-2010. Bron: Monitoring Ganzen en Smienten rond het Leekstermeer, 2009-2010 (Koopmans 2010)
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
5.2
25
Soortbescherming Flora- en Faunawet
Tijdens het veldbezoek zijn geen soorten aangetroffen die in het eerdere onderzoek (Biezenaar 2006) niet zijn aangetroffen, of die in de tussentijd zijn toegevoegd aan de lijst van beschermde soorten. Wel is de regelgeving rond jaarrond-beschermde soorten aangescherpt. Dit betreft onder andere roofvogels die in de omgeving kunnen broeden en het terrein kunnen gebruiken als foerageergebied. Dit is mogelijk van belang omdat: een aantal bomen wordt verwijderd om, via de waterpartijen in het plangebied, een verbinding te maken tussen het Leekstermeer en de retentiebekkens ten westen van het plangebied; een klein perceel bloemrijk grasland -mogelijk foerageergebied- verloren gaat bij de herinrichting. Tijdens het veldbezoek zijn geen buizerdnesten aangetroffen in de te verwijderen bomen. Het graslandperceel wordt ook in de huidige situatie regelmatig verstoord vanwege de ligging in het plangebied, zodat de kans klein wordt geacht dat dit perceel van betekenis is als roofvogelfoerageergebied. Op jaarrond beschermde soorten worden dus geen negatieve effecten verwacht.
26
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
27
6 Effectbeoordeling en conclusies 6.1
Natura 2000 gebiedsbescherming
Effectbeoordeling De uitbreiding leidt voor niet tot negatieve effecten kwalificerende habitattypen, habitatsoorten en broedende Rietzangers. Voor vestigingskansen van Porseleinhoen en Kwartelkoning in de nabijheid van het plangebied kunnen negatieve effecten worden voorkomen door bij de inrichting rekening te houden met afscherming van het gebied, zoals voorgesteld in hoofdstuk 4. Effecten op overwinterende Kolganzen en Brandganzen zijn, op basis van de ligging van de camping en afscherming van geïnundeerde percelen rond de camping, niet te verwachten. Voor overwinterende Smienten zijn geen effecten te verwachten mits van oktober tot en met maart geen extra watergebonden activiteiten zoals zeilwedstrijden worden georganiseerd en surfen in het winterhalfjaar wordt ontmoedigd. Mitigerende maatregelen Effecten van visuele verstoring en lichtverstoring op broedvogels kunnen worden voorkomen door: het te ontwikkelen eiland in de waterloop en de chalets aan de westzijde af te schermen van verlichting; te voorkomen dat de waterloop naar het retentiebekken fungeert als doorgang voor personen. Effecten van visuele verstoring op niet- broedvogels kunnen worden voorkomen door geen watergebonden activiteiten to organiseren van oktober tot en met maart wandelen/fietsen over de kades van oktober tot en met maart te verbieden surfactiviteiten in de zuidwesthoek van het Leekstermeer in het winterhalfjaar te verbieden tussen zonsondergang en zonsopgang. 6.2
Flora- en faunawet
Voor beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet zijn geen effecten te verwachten, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de eerdere ecologische beoordeling (Biezenaar 2006).
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
29
7 Literatuur Biezenaar, P. 2006. Ecologische beoordeling uitbreiding camping Cnossen, Leekstermeer. A&W-rapport 827. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Bos, D. & R. van der Hut 2008. Habitattoetswaterberging en natuurontwikkeling in het noordelijk Leekstermeergebied – passende beoordeling van herinrichtingsplannen. A&W rapport 1069. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Bügel-Hajema, 2009. Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer, concept. Bügel-Hajema, Assen. bron: www.provinciedrenthe.nl/natura2000/gebieden/leekstermeer, laatst benaderd 2/2/2011. Henkens, R.J.H.G., R. Jochem, D.A. Jonkers, J.G. Molenaar, R. Pouwels, M.J.S.M. Reijnen, P.A.M. Visschedijk & S. de Vries 2003. Verkenning van het effect van recreatie op broedvogels. Literatuurstudie en koppeling modellen FORVISITS en LARCH. Werkdocument 2003/29, Alterra, Wageningen Hut van der, R. 2003. Terreinkeus van porseleinhoen, snor en baardman in Nederlandse moerasgebieden, Habitatmodellen ten behoeve van inrichting en beheer. Bureau Waardenburg BV, Culemborg.) Hut, R. M. G. van der & D. Bos 2007. Moerasontwikkeling en herbivore watervogels rond het Leekstermeer. Passende beoordeling van herinrichtingsplannen. A&W-rapport 960. Altenburg & Wymenga, ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Hut, R.M.G. van der, L. Bruinzeel & O. Stoker 2010. Voortoets Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Steenwijkerland. A&W rapport 1568, Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Jeugd, H. van der & H. Ottens. Monitoring van ganzen en Smient op het rond het Leekstermeer, januari – maart 2008. SOVON-monitoringsrapport 2008/03, Beek-Ubbergen. Koopmans, M. 2009. Monitoring ganzen en Smienten rond het Leekstermeer. Tussenrapportage 2008-2009. A&W-rapport 1297. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Koopmans, M. 2010. Monitoring ganzen en Smienten rond het Leekstermeer. Tussenrapportage 2009-2010. A&W-rapport 1474. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Krijgsveld, K.L., S.M.J. van Lieshout, J. van der Winden & S. Dirksen 2004. Verstoringsgevoeligheid van vogels: Literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Bureau Waarenburg Culemborg. Rapportnr. 03-187. Krijgsveld, K.L., R.R. Smits & J. van der Winden 2008. Verstoringsgevoeligheid van vogels. Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Bureau Waardenburg, Culemborg / Vogelbescherming Nederland, Zeist. Provincie Drenthe, 2010. Natuurbeheersplan Drenthe versie 2011, Provincie Drenthe, Assen.
30
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Wymenga, E., M. Briene, A. Brenninkmeijer, K. Overmars 2008. Economische en ecologische effectmeting Friese Merenproject. A&W-rapport 1019/Ecorys projectnummer II16538. Ecorys, Rotterdam, Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Bijlage 1 Verblijfsaccommodaties en ligplaatsen langs het Leekstermeer en omstreken
A&W rapport 1526 Effecten van uitbreiding en herinrichting camping Cnossen (Leekstermeer)
Bezoekadres Suderwei 2 9269 TZ Feanwâlden Postadres Postbus 32 9269 ZR Feanwâlden Telefoon 0511 47 47 64 Fax 0511 47 27 40
[email protected]
www.altwym.nl