Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
bron exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: Ki 5931 Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot. G.B. van Goor, Gouda 1850-1860 (3de druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_eer002eers01_01/colofon.htm
© 2010 dbnl
3
Wel spelen, maar niet krakeelen. Bij het spelen Niet krakeelen Is zoo schoon; Niemand plagen, Zich verdragen Spant de kroon. Laat ons, kindren! Niemand hindren; Spelen wij De een en de ander Met elkander Zoet en blij.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
4
Gaarne toegeven. Wie nooit iets toe wil geven Aan speelgenoot of vrind, Zal vaak in moeite leven, En maakt zich nooit bemind. Toegeeflijk zijn, en vaardig Tot ieder dienstbetoon; Dat maakt de kindren aardig, Dat staat hun waarlijk schoon.
Een braaf kind dwingt nooit. Het kindje mag wel spelen, Maar dwingen mag het niet: Wel foei, dat zou vervelen En geven groot verdriet. 't Is beter zingen, springen, Dan krijg ik zoen op zoen: Want plagen, schreeuwen, dwingen Is geen manier van doen.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
5
Beleefdheid past een kind. Ga ik uit, of keer ik weder, Altijd zeg ik met ontzag, Met een kusje, zoet en teeder, Aan mijn Ouders goeden dag; En zijn er ook andre menschen, Dat ik mij dan liefjes toon', Door hen goeden dag te wenschen; O, beleefdheid staat zoo schoon!
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
6
Niet te plagen. Wie kan een kind verdragen, Dat altijd vindt behagen In anderen te plagen? Neen zeker, zulk een kind Maakt geenszins zich bemind En telt niet éénen vrind. Wie niet door elk zich wil zien haten, Die moet dat leelijk plagen laten.
Nooit ergens om vragen aan tafel. Aan tafel gezeten, Toon ik wel te weten Hoe men zich gedraagt: Dat kind zal men achten, Dat stil weet te wachten, En nergens om vraagt.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
7
Snoepende poes. Wel poesje, foei! wat zie ik daar! Springt gij zoo op de tafel maar, En snoept gij van ons lekker maal? Dat vind ik al eens heel brutaal! Toe, scheer je weg, jou deugeniet! Want als mamaatje komt en 't ziet, Dan zal 't er leelijk voor je spannen, En wordt je naar den tuin gebannen. Dat snoepen staat al heel gemeen; Maar... doen de poesjes dat alleen?
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
8
Brave kinderen snoepen nooit. Altijd snoepen, altijd eten Staat zoo leelijk voor een kind: Nimmer wil ik snoeper heeten, Alles proeven wat ik vind: Nooit zal ik aan 't minste raken Wat ik hier of daar zie staan, Mogt het nog zoo lekker smaken, 'k Sla er hand noch vinger aan.
Mijne ouders zijn mij alles. Mijne ouders te minnen, Hun gunsten te winnen Is mij een vermaak; Zij zijn zoo goedaardig, Mijn liefde zoo waardig Dat God hen bewaak'! Mijn vader, mijn moeder, Ik bid d'Albehoeder, Dat Hij u bewaar'. Leeft lang met elkander Den een voor den ander, Leeft lang met elkaâr!
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
9
Vaders te-huis-komst. Strakjes komt vader, Die zoete papa, Dan zegt hij aan moeder Dag, lieve mama. Dan strijk ik mijn handjes Verheugd om zijn kin, En toon door een kusje Hoe ik hem bemin. Dan spelen wij zamen En zijn zoo verheugd, En moeder speelt mede.... Wat blijdschap, wat vreugd!
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
10
Waar ik veel van houd. 'k Hou van een boek, met prenten En mooije versjes vol, 'k Hou van een koek met krenten. Van hoepel, bal en tol; Maar meer dan van dat al-te-gader, Hoe lief en mooi 't ook wezen moog, Hou ik van moeder en vader: Die schat ik boven alles hoog.
Mijn vader is mijn beste vriend. 'k Heb een' lieven, besten vader, Dien ik acht en dien ik min; Altijd is hij even bezig, Waakt hij voor zijn huisgezin. Moeder zegt: ik moet hem eeren; Maar al zeide zij dat niet, 'k Zou wel toonen reeds te weten Wat mijn kinderpligt gebiedt.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
11
Het spaarzame kind. Jantje krijgt zoo nu en dan, Als zijn vader 't missen kan, Mooije boekjes, fraaije prenten, Halve, somtijds heele centen, Die hij allen wel bewaart, Altijd in zijn spaarpot gaârt; Sparen dient met regt geprezen, Daarom wil 'k steeds zuinig wezen: Is één cent niet veel in schijn, Honderd toch een gulden zijn.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
12
De lieve kleine dwinger. ‘Neen, kind, al schreeuwt gij nog zoo lang, Als hadt ge bitter groot verdriet, 'k Ben voor geen kleinen schreeuwer bang, Uw zin, geloof me, krijgt ge niet!’ Zoo sprak mama mij onlangs aan, Toen 'k dwingrig was en schreeuwde om wijn; En ik - was dat niet wijs gedaan? Liet daadlijk 't leelijk schreeuwen staan, En zei: ‘'k zal nooit weêr dwingrig zijn. 'k Zal 't nooit, mama-lief, weder doen?’ Toen kreeg ik - wijn niet - maar een zoen.
Het goede voornemen. Brave kinders zijn zoo zoet, Innig weltevreden Hebben zij een rein gemoed, Smaken zaligheden, Ik houd ook mijn hartje rein, Zal steeds braaf en deugdzaam zijn.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
13
Veracht nooit een arm mensch. Alle menschen zijn geschapen Door één' en denzelfden God: Wee het kind, dat de gebreken Van een ander mensch bespot. Ook met de armen moet men wezen; De armoê is een groot verdriet: Geef hun, als gij iets kunt geven; Maar vooral, veracht hen niet!
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
14
Alleen zijn. ‘Wanneer gij, kind! soms zijt alleen, Houd dan toch immer in gedachten, Al ziet geen mensch u, dat er EEN Uw daden altijd blijft betrachten.’ ‘Die EEN is onze Lieve Heer!’ - Zoo sprak papa tot mij zoo even; En 'k zal die woorden keer op keer Gedenken door geheel mijn leven. Als ik alleen ben, waar 't ook zij, Herhaal ik steeds: God is bij mij.
Wie alles ziet. Wat wij doen of wat wij laten Alles moet ons waardig zijn; 't Goede minnen, 't kwade haten, 't Echte ziften van den schijn: Want wat wij ook onderwinden, Schoon geen mensch het merkt of ziet, Denkt er altijd aan, mijn vrinden: 's Heeren oog ontgaat het niet.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
15
Smullebroer. Altijd eten, altijd smullen, Altijd denken om de maag Met wat lekkers op te vullen, Doet vriend Smullebroêr zoo graag. Altijd spreekt hij over eten, Taartjes, koekjes, tulleband; Naar al wat wij lekker heeten, Wordt door hem gewatertand. Ik lust ook wel zulke dingen; Maar ik zal door kinderzang Nooit mijne Ouders er om dwingen; Lekker is een vinger lang.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
16
Orde geeft gewin. Vroeger, toen 'k mijn boeken, platen Kleêren, speelgoed zwerven liet, Zei mama: ‘dat moet ge laten, Knappe kindren doen dat niet!’ Toen heb ik, van stonden aan, Wat mama zei trouw gedaan; En nu kan 'k wel in den blinden Al mijn goedje weder vinden. En ik zie 't nu duidlijk in: Ordlijkheid geeft groot gewin.
Nooit zal ik ontevreden wezen. Een ontevreden kind Wordt van geen mensch bemind; Het geeft zich veel verdriet En helpen doet het niet; Het doet zich leed en pijn, Kan nimmer vrolijk zijn; Een kind, aldus ontaard Is alle zorg onwaard. Neen, Ouders lief, wilt nimmer vreezen, Nooit zal ik ontevreden wezen. -
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
17
De aalmoes. Arme menschen iets te geven. Is zoo streelend, is zoo zoet; Ach! hun leven is geen leven, En ik leef in overvloed. Vader, Moeder zeggen beiden: God gaf ons dien overvloed Om den armen te verblijden: Geven doet het hart zoo goed.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
18
Verzint eer gij begint. Ja, eerst gedaan en dan bedacht, Heeft menig in 't verdriet gebracht, Dat spreukje wil ik steeds onthouên, En, wat ik immer neem ter hand, Vooraf bedenken met verstand, Of mij de zaak soms kon berouwen. Want: wie verzint ná hij iets deed, Brengt meestentijds zich zelf in 't leed.
Dankt en bidt. Warme kleêren, lekker eten, Iedren dag een goede pot, Dien wij allen welkom heeten, Is wel waard een' dank tot God. Kind, zegt Moeder alle dagen, Kniel toch dikwijls voor Hem neêr: Bidden is een welbehagen, Dank een offer aan den Heer.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
19
Alles op zijne plaats. Ordlijk zijn op alle zaken Houdt de dingen bij elkaâr, Die zoo schielijk weg geraken, Slingeren zij hier en daar. Foei, wat geeft het nare zorgen, Wat verwarring, wat al pijn Als reeds in den vroegen morgen Alle stoelen kasten zijn! Neen, mijn goedje weggelegen; Orde staat zoo lief en net, Alles heeft een plaats gekregen, Alles dus teregt gezet.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
20
Doen wat moeder zegt. ‘Wat maakt gij, wilde jongen, Daar toch voor malle sprongen! Straks breekt gij arm of been. Ga nu wat prentjes kijken; Dat zal u beter lijken, En moeder is tevreên.’ En ik nam gaauw mijn prenteboek, En zette stil mij in een hoek; Want moederlief te hinderen, Dat doen geen zoete kinderen.
Tevredenheid maakt gelukkig. Kind, zegt moeder alle dagen, Niet te huilen, niet te klagen, Wees tevreden met uw lot; Want hier boven is uw God: Wil Hem eeren, wil Hem prijzen, Hem gehoorzaamheid bewijzen, Ongeveinsd, en niet in schijn, Dan zult gij gelukkig zijn!
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
21
Vaders verjaardag. Mijn Vader is jarig, 't Is tijd dat ik ga: Wat zal hij staan kijken, Die lieve papa, Als hij mij ziet komen Met bloempjes zoo schoon, Waarmeê ik zijn lokken Zoo liefjes bekroon. Hij smake nog jaren Dat zalig genot, Is 't bidden en smeeken Van allen, o God!
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
22
Moeders verjaardag. O moeder, uw jaardag..... Wat maakt hij mij blij! Ik bied u mijn wenschen, En bloempjes er bij. Die wenschen zijn beden: Bewaar haar, o Heer! En keere haar jaardag Nog menigmaal weêr!
Grootvaders verjaardag. Uw kleinkind, lieve groot-papa, Komt U blijmoedig tegen, En wenscht u op dit vreugdefeest, Des Hemels milden zegen. Verjaar na dit nog menig jaar; Leef opgeruimd van zinnen; En blijf uw kleinkind, als altijd, Tot aan uw dood beminnen. -
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
23
Grootmoeders verjaardag. Grootmoeder verjaren Dat doe ik zoo graag; Dat haar ook mijn wenschje, Mijn bede behaag'! God spaar' haar dan lange, Die ons zoo verheugt, En deelen wij allen Nog lang in die vreugd!
Mijn verjaardag. Jarig, jarig ben ik weêr, Dat is reeds de vierde keer, Wel wat ben ik toch al oud En nog altijd even stout. Neen, dat kan niet langer gaan; Ik zal dan van nu af aan
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot
24 Zoet, zijn als een deugdzaam kind, Dat zijne ouders teêr bemint; Want zij zijn toch ook gewis Blij, dat Jantje jarig is; Vader, Moeder! o voortaan Doe 'k u nooit weêr droefheid aan.
Die God vreest heeft niets te vreezen. 'k Wil den goeden Schepper eeren, Doen wat mij mijn ouders leeren, Als een regt gehoorzaam kind; 'k Wil hun spreuk gedachtig wezen: Die God vreest, heeft niets te vreezen, In wat oord hij zich bevindt.
Eerste kindergedichtjes aan moeders schoot