Zo kan het lopen
Eerste druk, juni 2009 © 2009 Oda Roelofs isbn: 978-90-484-0641-8 nur: 485 Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgenomen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van dit boek bestede zorg kan noch de redactie, noch de auteur, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.
Zo kan het lopen
Oda Roelofs
1. Het begin Ooit zag ik een reportage van de New York marathon op tv. Dat filmpje nestelde zich in mijn achterhoofd en speelde steeds vaker een rol in mijn gedachten. Ik was 39 jaar, tien jaar getrouwd en met drie kinderen kwam ik in het sportcircuit niet verder dan om de paar jaar de Vierdaagse wandelen in onze stad, Nijmegen. Maar toen ik eind augustus mijn jongste zoon voor het eerst naar de kleuterklas had gebracht, lag de wereld voor mij open. Het bos, de natuur, de vrijheid, alles leek plotseling bereikbaar. Dus zocht ik mijn (wandel)sportschoenen, een korte broek, Tshirt en mijn horloge, haalde een paar keer diep adem, trok de deur achter mij dicht en begaf me in lichte draf richting De Berendonck, een natuurgebied op enkele kilometers afstand van ons huis. De eerste vijf minuten vielen me zwaar maar opeens merkte ik dat ik in een bepaald ritme begon te lopen. Vanaf toen was ik al verkocht. Het was heerlijk buiten. Ik zag de boterbloemen langs de slootkant, de paarse mariabloemen uit mijn jeugd, de kamille, de hazelaars, en al die andere struiken die mij het gevoel gaven van ‘lekker buiten spelen’. Ik liep door tot het water, langs de golfbaan en volgde het wandelpad om het meertje heen. Het was verder dan ik gedacht had maar dat maakte niet uit. Ik werd wel moe maar in joggingtempo bleef ik de weg volgen en zette daarna weer koers naar huis. Het gevoel bleef. Dit was puur genieten. Bij onze wijk bleek dat ik vijfenvijftig minuten had gelopen en dus maakte ik nog een omweggetje om het uur vol te maken. Toen plofte ik op de bank om uit te puffen. Mijn lijf begon te protesteren, ook na een verfrissende douche. Vanwege een verjaardag zat ik ’s middags bij mijn schoonzus aan de koffie. Mijn knieën deden behoorlijk zeer. Mijn man en schoonzus waren het erover eens dat dit een belachelijke onderneming van mij
was. Toen ik met stijve benen opstond, was ik het tien seconden met hen eens. Zodra ik echter weer in beweging kwam, wist ik het weer: dat fantastische gevoel wil ik niet meer kwijt. Tenslotte ben ik eigenwijs en ik weet zeker dat mijn lijf goed in elkaar zit. Dat was het begin. Diezelfde week kocht ik betere loopschoenen in een speciaalzaak. Daar hadden ze het over pronatie en andere mij onbekende termen. Wat ik wel begreep was dat hardloopschoenen te groot moeten zijn. Nog nooit had ik zulke dure, en dan ook nog oerlelijke, schoenen gekocht maar een week later liep ik hetzelfde rondje nogmaals en bleef de spierpijn gewoon weg. Nu werd het tijd om het parcours af te wisselen want ik woon in een mooie omgeving. De Hatertse Vennen lonkten. Hier waren de afstanden van de routes met verschillend gekleurde paaltjes aangegeven. Vaak hadden we daar gewandeld en het verveelde nooit. Dus reed ik met de auto naar dit prachtige gebied en liep twee keer de gele route van 6,5 kilometer. Omdat het zaterdag was, zag ik onderweg een heleboel ‘professionals’, in groepjes of met z’n tweeën, en een paar lopers alleen. Wat vooral opviel was hun outfit. Leggings in schreeuwende kleuren en vreemde patronen, zweetbanden, dunne hemdjes en broekjes. Vooral de groepen zagen er pico bello uit. Het bevreemdde mij wel dat ze plotseling rekoefeningen gingen doen. Aangezien ik rustig begon te lopen deed ik geen warming-up maar besloot aan het eind wel als cooling-down mijn spieren te rekken. Lacherig stond ik tegen een boom te duwen. Niemand keek er raar van op. Ik was loopster geworden. Iedere zaterdag bouwde ik de afstand verder op. Toen ik na zes weken dertig kilometer aan een stuk kon lopen, sprak een buurman, die al jaren marathons liep, mij aan. Praten over lopen bleek ook leuk te zijn. Hij raadde mij aan vaker te lopen en minder ver, voor een betere opbouw. Korte afstanden zag ik in
eerste instantie niet zitten, maar vaker lopen beviel me uitstekend. Hardlopen afwisselen met wandelen heb ik nooit gedaan. Ik liep minimaal vijf kilometer, daarna tien of vijftien. Daardoor ontstond regelmaat. Ik droeg altijd een T-shirt of trui zonder bh eronder, aangezien ik niet overdreven zwaar geschapen ben. Bovendien vond ik wat beweging ook voor borsten geen kwaad kunnen. Het liep lekker en niets knelde. In november las ik dat je je kon inschrijven voor de marathon van Rotterdam, in april. Via Rotterdam naar New York, dat leek me wel een ideale route. Ik bedacht me geen moment, vulde het inschrijfformulier in en wist dat het lopen een sport was geworden. Natuurlijk werd ik voor gek verklaard, maar mijn gevoel bedriegt me zelden of nooit. Ik wist dat mijn vader, die een paar jaar daarvoor was overleden, zou zeggen: “Wat je niet probeert dat weet je niet.” Dus hield ik mijn mond en ging bijna iedere dag lekker naar buiten, waardoor de winter omvloog. In februari werd ik 40 jaar. Al drie keer was ik naar een sportzaak in de buurt geweest, waar ik een leuk trainingspak had gezien dat ik te duur vond. Eindelijk was het afgeprijsd. Leuk verjaardagscadeau. Nu ik erop terugkijk, lijkt de weg naar de marathon op een vierde zwangerschap. Een tijd van blijdschap, opwinding en voorbereiding. En niet te vergeten de nieuwsgierigheid naar het gevoel van ‘de bevalling’. Eind februari werd ik toch bang dat het hele gebeuren niet haalbaar zou zijn. Het lopen begon ook een beetje ‘moeten’ te worden. Dus besloot ik begin maart een marathon te gaan oefenen. Omdat het onder schooltijd niet lukte, wilde ik op zondagmorgen acht ‘rondjes Berendonck’ van 5,3 km lopen. Net op die dag was opa jarig maar mijn besluit stond vast. Ik zette de wekker op 5.30 uur. Tegen zessen parkeerde ik bij de golfbaan, zette een paar bidons water tussen de struiken en begon in het donker aan de route rond het meer. Even was
het eng. Toen bedacht ik dat niemand mij hier op dit tijdstip zou verwachten. Ik had geen geld op zak en bovendien was ik als bezweet, ‘middelbaar’ mens niet echt aantrekkelijk. Ik concentreerde mij op het lopen. Langzaam zag ik de zon opkomen. Dat maakte alles meteen al de moeite waard. Zonder publiek, met konijntjes die mijn pad kruisten, een fazant die wegsnelde en het geluid van vogels die ontwaakten en bleven zingen, liep ik uiteindelijk mijn eerste marathon. Hoewel, tijdens de zevende ronde moest ik mijzelf steeds vermannen en tenslotte sleepte ik mijn benen voor de laatste keer rond het meertje naar de auto. Bekaf maar voldaan zong ik om 11.00 uur, onder het genot van een kopje koffie, voor opa: “Lang zal hij leven.” Het was een dag om in te lijsten. Rotterdam kwam in zicht. De tijd ging nu niet meer zo snel, want ik werd ongeduldig en alle goede raad begon mij parten te spelen. Ik durfde niet meer zomaar te huppelen of ergens overheen te springen, bang als ik was voor blessures. Ook liep ik met een grote boog om hoestende mensen heen. Steeds vaker sprak ik mensen die ook ‘liepen’. Ze begonnen over voeding, hartslagmeters, tijden, stopwatches en andere belangrijke zaken waar ik geen verstand van had. Ik kreeg aanwijzingen en de bemoedigende woorden dat ik waarschijnlijk wel onder de vier uur zou kunnen lopen. Spaans benauwd kreeg ik het daarvan maar ik bleef vastberaden; ik wilde gewoon die 42,195 km lopen. En toen was het plotseling 16 april, de dag van de marathon. Met mijn man Hans en onze kinderen Karin, Bram en Nick reed ik naar Rotterdam. Heel vroeg, met startbewijs, eten en drinken. Om 9.00 uur at ik mijn boterhammen op en daarna dronk ik alleen nog af en toe. Gelukkig konden we niet al te ver van de start parkeren. Ik keek mijn ogen uit. Heel Rotterdam leek wel in de ban van de marathon. Overal zag je lopers in de
meest vreemde kleding. Sommigen hadden een vuilniszak, met gaten voor hoofd en armen, over hun shirt aan tegen de kou. Dat was een goed idee want, zo bleek, je moest wel op tijd in het startvak zijn als je bij de trimmers hoorde. Ik installeerde me dan ook een uur voor aanvang op de Coolsingel in mijn roze T-shirt. Al vlug stond ik midden tussen een menigte recreanten ofwel amateurlopers. Ik had oorringen gekocht om er een beetje fatsoenlijk uit te zien maar dat leek nu totaal onbelangrijk. Veel mensen hadden een schema op hun hand geschreven en de gesprekken gingen alleen maar over tijden, het weer en hoe vaak iedereen deze afstand had gelopen. Iemand vroeg ook naar mijn aantal voltooide marathons. Toen hij hoorde dat ik niet eens ooit aan een halve marathon had deelgenomen, keek hij me een beetje vreemd aan, voordat hij me oprecht veel succes wenste. Temidden van het loopvolk schoten me ineens de tranen in de ogen. Hier stond ik dan; voor mij het spandoek met START, langs de weg een aantal sportlieden die aan het inlopen waren, begeleiders, publiek en boven mijn hoofd de stem van Jack van Gelder die bekende lopers aankondigde en iedereen veel plezier wenste. Mocht ik het einde niet halen dan was het begin in ieder geval al indrukwekkend genoeg. Het startschot viel, om mij heen drukte iedereen zijn of haar stopwatch in. Ik keek op mijn horloge en zette me met de meute in beweging. Het duurde enkele minuten voor ik de startlijn passeerde. Voor en achter me zag ik alleen maar voeten. Een paar keer werd ik op mijn hakken getrapt. Langzaam verspreidden de 6000 lopers zich enigszins, zodat ik eindelijk in mijn eigen tempo kon gaan lopen. Kilometers lang liep ik me te verbazen over al die mensen. De atleten, het publiek, geweldig. Omdat vrouwen zwaar in de minderheid waren kreeg ik extra aanmoedigingen. Rotterdam heeft geweldige toeschouwers langs het parcours.
Hoe vaak je ook “goed zo, wijfie” hoort, het blijft een stimulans. Toch vond ik het Kralingse Bos even een verademing tussen al die drukte. Rond de 17 km stond mijn gezin langs de kant. Voor mij ontzettend fijn maar voor kinderen is een voorbijhollende moeder niet echt interessant, dus riep ik dat ze beter iets leuks konden gaan doen. We hadden berekend hoe laat ik ongeveer op de Coolsingel terug kon zijn als alles goed ging. Eerst had ik nog een aantal kilometers voor de boeg. Op de helft liep ik nog steeds goed in mijn ritme en bij 30 km kreeg ik het gevoel dat ik het moest kunnen halen. Zelfs de tijd viel mee. Maar dat was verraderlijk, want daarna werden mijn benen behoorlijk zwaar. Intussen zag ik ook een aantal mensen wandelen. Ik was niet de enige die vermoeid raakte, maar wilde mijn eerste marathon per se goed volbrengen. Daarom pepte ik mezelf op door te denken aan de eindstreep, een lekker ijsje en mijn wachtende kinderen. De drinkposten waren ook bemoedigend. Bij elk bekertje had je er weer vijf kilometer op zitten en af en toe een sportdrankje in plaats van water beviel me uitstekend. De Brienenoordbrug oplopen viel nog tegen, maar naar beneden was weer een verademing. En toen kwam het laatste stukje met zoveel publiek, geklap en aanmoedigingen dat je automatisch weer lichter ging lopen. Met de klok in de verte zag ik dat ik zelfs onder de vier uur kon blijven en lachend haalde ik in precies 3 uur, 58 minuten en 51 seconden de eindstreep. Ik kreeg een medaille omgehangen en voelde me een held. Later vroeg de juf van groep vier aan mijn zoon hoe lang ik er over gedaan had. “Ik geloof vijf uur”, zei hij.
10
2. De weg naar The Big Apple Rotterdam lopen was geweldig. Mijn uiteindelijke doel was New York in november. Met drie kinderen konden we ons financieel eigenlijk geen uitspattingen veroorloven, maar ik voelde gewoon dat ik het moest doen. Daarom had ik in maart al ingeschreven. We konden net de aanbetaling doen. Daarna zou ik wel zien. Na mijn eerste medaille in Rotterdam deed ik het een paar weken rustig aan en voerde toen mijn trainingen weer op. Eigenlijk zag ik lopen niet als sport. Het was meer een manier om lekker buiten te zijn. In de zomer ging ik vaak lopend naar de Hatertse Vennen, een schitterend natuurgebied bestaande uit bossen en vennen. Zo liep ik daar een keer toen het plotseling aardedonker werd. Het begon te stortregenen en te onweren. Binnen vijf minuten was ik doorweekt en de bliksemschichten flitsten constant tussen de bomen door, gevolgd door donderslagen. Teruggaan was geen optie want het duurde een half uur voor ik het bos uit zou zijn en daarna was het nog vijf kilometer naar huis. Gelukkig ben ik niet bang voor onweer dus besloot ik door te lopen. Nat was ik toch al en eigenlijk was het wel een mooi gezicht. Na een hele tijd waaide de bui over en liep ik langs een dampend ven met daarboven een waterig zonnetje en in de verte een regenboog. Het was prachtig en ik voelde me intens gelukkig. Zo mooi was het daar en niemand die het zag, behalve ik. Een paar maanden later belde een van mijn broers. “Ben je vanavond thuis”, vroeg hij, “want ik kom je geld brengen.” Ik snapte er niets van maar die avond werd het me helemaal duidelijk. Toen mijn vader en moeder nog leefden, kocht mijn broer ons ouderlijk huis omdat zij naar een bejaardenwoning zouden gaan. Voor die verhuizing plaatsvond overleed plotseling mijn moeder. Omdat pa die nieuwe stek in zijn eentje niet zag zit11