EERHERSTEL VOOR HET KAPITALISME van verdeling naar verbinding, van mutualiteit naar reciprociteit
Prof. Dr. Jaap Koelewijn
Je komt er pas achter of je mensen kunt vertrouwen als je ze vertrouwt (Arthur Docters van Leeuwen, 2004)
“… human decisions affecting the future, whether personal or political or economic, cannot depend on strict mathematical expectation, since the basis for making such calculations does not exist … it is our innate urge to activity that makes the wheel go around …” (Keynes, 1936, 1973, pagina 162)
EERHERSTEL VOOR HET KAPITALISME van verdeling naar verbinding, van mutualiteit naar reciprociteit
Prof. Dr. Jaap Koelewijn
Mijn dank gaat uit naar Dr. Hedda Maria Post en Prof. Dr. Dirk Swagerman voor hun kritisch commentaar op en discussie over deze oratie. Drs. Abelike Koelewijn-Janssens zorgde voor een nauwgezette correctie van de tekst. Ik bedank mijn dochter Minke voor haar ICT advies. Een digitale versie van dit boekje is beschikbaar. U kunt het aanvragen door een mail te sturen aan
[email protected]
Rede in verkorte vorm uitgesproken op 29 mei 2008 ter gelegenheid van de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Corporate Finance aan Nyenrode Business Universiteit
Inhoud
1 3
1
De slang heeft niet gesproken
11
2
Het succes en de crisis van het kapitalisme
35
3
De mens als evolutionair wezen
51
4
Is er een alternatief?
63
5
Woorden van dank en afsluiting
67
ISBN nummer Copyright © E-mail Omslag Druk en realisatie
9789089800053 Jaap Koelewijn, Den Dolder
[email protected] Rinze Koelewijn maakte op 30 april 2008 te Franeker de foto voor de omslag B&T Ontwerp en advies, Rotterdam
Woord vooraf
Geraadpleegde bronnen
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
1
Woord vooraf
Geachte leden van de Colleges van Bestuur van Nyenrode Business Universiteit en INHOLLAND, Geachte leden van de Raden van Toezicht, Mijnheer de Rector Magnificus, Beste collega’s en relaties, Lieve familie en vrienden, Geachte belangstellenden,
Sinds 2000, na een periode van bijna twintig jaar van onstuimige koersstijgingen op zowel de aandelen- als de obligatiemarkten, schudt het financiële systeem onophoudelijk op zijn grondvesten (CSFB, 2000). De internethype kwam ten einde, grote ondernemingen kwamen in de problemen of gingen zelfs failliet door omvangrijke fraudes en de kredietcrisis teistert sinds 2007 de financiële sector en bedreigt nu ook de reële sector van de economie. Daarnaast is er sprake van een snelle globalisering van de economie. Amerikaanse en Europese banken halen geld op bij Arabische en Chinese beleggers. China is de nieuwe groeimotor van de wereldeconomie. De mobiliteit van arbeid is sterk toegenomen. Deze ontwikkelingen hebben verstrekkende gevolgen. Het vertrouwen in het kapitalistisch systeem is sterk gedaald. Door het invoeren van regels probeert men in verschillende landen dit vertrouwen te herstellen. Het centrale thema van deze oratie is mijn twijfel over de effectiviteit van de gekozen oplossing. Het invoeren van meer regels werkt averechts, zodat het maatschappelijk wantrouwen alleen maar zal toenemen. De vraag is nu hoe we in een grootschalig en pluriform economisch systeem, waarbinnen de markt steeds belangrijker wordt, het vertrouwen kunnen herstellen.
2
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
1
3
De slang heeft niet gesproken
Zeus en Mozes Mijn oudste zoon, de twaalf jaar oude Willem, vraagt of ik hem wil helpen met zijn huiswerk Latijn. Sinds het begin van dit schooljaar zit hij op het tweetalig gymnasium. Dat levert hem een hoop nieuwe gezichtspunten op. Zijn grote behoefte om alles te weten te komen over Romeinen en klassieke geschiedenis wordt eindelijk vervuld. Hij is een kind van deze tijd, want hij heeft samen met zijn klasgenoten Remco, Hein en Bjorn een website over de Romeinen gemaakt (www.freewebs.com/crazyromans). Zijn vraag gaat over een vergelijking tussen twee verhalen die in zijn lesboek Latijn worden behandeld (Hupperts et al., 2005). Het eerste verhaal gaat over Mozes, die door zijn moeder in een biezen mandje in de Nijl wordt gelegd. Zijn moeder deed welbewust en door de omstandigheden gedwongen afstand van haar zoon. De farao van Egypte had immers bevolen dat alle kinderen van het in ballingschap levende volk van Israel gedood moesten worden. Door haar zoon zogenaamd te vondeling te leggen en daarna ‘toevallig’ door haar dochter te laten vinden, kon ze via een omweg weer het moederschap over haar zoon terugkrijgen. Dit Bijbelverhaal uit Exodus (Exodus 2, 1 -10, www.biblija.net) is zeer bekend en het heeft zijn weerslag gevonden in vele kunstwerken. Toen ik met Willem een weekeind in Londen was, telden we in de National Gallery maar liefst drie schilderijen waarop Mozes in het biezen mandje was uitgebeeld. Het tweede verhaal gaat over Zeus. Ook hij wordt, niet door de farao maar door zijn vader, met de dood bedreigd. Zijn moeder verstopt hem daarom in een grot, waar hij door een geit wordt gevoed. Hij drinkt bij haar uit de cornucopia, de hoorn des overvloeds. Later, nadat hij in veiligheid is opgegroeid, verdrijft hij zijn vader.
4
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
De oorsprongsmythen Dit laatste klassieke verhaal mag misschien wat minder bekend zijn, maar het hoort ook tot het mythologisch erfgoed. In de toelichting bij deze verhalen in het lesboek staat een opmerking die mij tot nadenken stemt. De strekking ervan is dat er een grote overeenkomst is tussen Bijbelverhalen en andere oorsprongsmythen uit de klassieke geschiedenis. Eigenlijk is het verhaal van Mozes helemaal niet zo bijzonder. Alleen bij nauwkeurige bestudering komen er verschillen naar voren. Een markant verschil is uiteraard dat in Bijbelse verhalen er een duidelijke scheiding is tussen mensen en God. De voorbeelden van overeenkomsten tussen mythologische en Bijbelse verhalen zijn talrijk (Goedegebuure, 2006). Het verhaal van de Ark van Noach is daar een goed voorbeeld van. Blijkbaar zijn er volksverhalen, die in hun oorspronkelijke vorm mythisch geladen waren, toch in de context van de Bijbel terechtgekomen. Vaak is, zoals opgemerkt, de strekking ingrijpend veranderd, maar de gelijkenissen zijn opmerkelijk.
De tijdelijke verwarring Tot mijn eigen verbazing zette de lezing van deze teksten, en uiteraard de conclusie die ik eraan verbond, mij even op het verkeerde been. De verwarring was weliswaar tijdelijk, maar ging niet zomaar aan mij voorbij. Het voelde alsof met de vergelijking tussen de mythologie en de Bijbel iets onoorbaars gebeurde. Dat heeft alles te maken met mijn achtergrond, opvoeding en levensbeschouwing. Mijn, welhaast genetisch bepaalde, referentiekader is dat er geen andere waarheid is dan wat er in de Bijbelse canonieke boeken is opgetekend. Het liefst moest alles wat er geschreven staat ook zo letterlijk mogelijk worden opgevat, want de Bijbel is van God gegeven. Jezus liep echt over het water, aan vijf broden en twee vissen had een menigte voldoende en de slang uit Genesis sprak echt. De vraag of de slang wel of niet heeft gesproken is ons binnen de gereformeerde kerk op een kerkscheuring komen te staan. Hoe de Bijbel dan tot ons is gekomen, blijft onduidelijk. Vragen die ik over deze kwestie op catechisatie stelde werden eenvoudigweg afgewimpeld.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
5
Deze zeer letterlijke interpretatie van de Bijbel kan overigens zeer verstrekkende gevolgen hebben. Hij leidt tot een strak gereguleerd leven. Dat kan betrekkelijk onschuldige vormen aannemen. Een trouwfeest duurt tot zaterdagavond kwart voor twaalf, zodat je nog voordat de zondag begint thuis kunt zijn. Op zondag vier je geen feest. Je hebt hoogstens last van een kater die door een kerkdienst van anderhalf uur alleen maar erger wordt. Dit is nog een milde vorm van je aan regels houden, maar het kan erger. Als Paulus in Romeinen 13 schrijft dat het gezag van God gegeven is, dan moet je dat aanvaarden. Dat doe je dus ook als ons land door een vreemde mogendheid bezet wordt. Dat doe je helemaal als de koningin vlak voor haar vlucht naar het veilige Londen aandringt op loyaliteit van de gezagsdragers in Nederland ten opzichte van de bezetter (Van Osch, 2007, Timmerman, 2007).
Waarom deze inleiding? Waarom houd ik deze persoonlijke inleiding? Er drongen zich in het licht van de hierboven weergegeven ervaringen opnieuw enkele conclusies bij mij op. Er is blijkbaar niet één waarheid, maar er zijn er meer. De Grieken waren, zo vermoed ik, ervan overtuigd dat Zeus echt door een geit werd opgevoed en een aanzienlijk deel van de Christenen gelooft met overtuiging in hun versie van het scheppingsverhaal. De boodschap van de joodschristelijke traditie is, tegen de hier geschetste achtergrond, helemaal niet universeel, laat staan superieur. Er zijn meerdere geloofsopvattingen en er zijn meerdere boodschappen, die ieder voor zich de waarheid bevatten voor degenen die erin geloven. Eigenlijk wist ik dat al heel lang. Daarmee heb ik nog wel kunnen leven, want ik koesterde lang de hoop dat de ongelovigen met zachte hand tot inkeer gebracht zouden worden. Andere geloofsopvattingen waren slechts een tijdelijke afwijking van het moeizame pad naar de waarheid. Maar er zijn meer vragen die onbeantwoord blijven. De opvatting dat de Bijbel van God gegeven is en een universele, zo niet superieure, waarheid bevat, komt door deze voorgeschiedenis in een heel ander daglicht te staan. Als wetenschapper kan ik echter maar één conclusie trekken. De Bijbel is helemaal niet van God gegeven. Hij is, tenzij het tegendeel bewezen kan worden, door mensen geschreven. Wie bewijst nu eigenlijk
6
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
dat God bestaat? De Bijbel en de daarin vervatte opvattingen zijn niets anders dan een product van mensen die generaties voor ons hebben geleefd (Hendrikse, 2007). Ons Godsbeeld is weinig anders dan een bedenksel van de menselijke geest. Ook dat was mij eigenlijk al heel lang bekend. Dat het bestaan van God niet te bewijzen valt, is feitelijk geen punt van discussie meer. Ook een letterlijke uitleg van de Bijbel is op wetenschappelijke gronden niet houdbaar. De slang die Eva in het paradijs aanzette tot het eten van de appel heeft helemaal niet gesproken. Sterker nog de slang is er nooit geweest, hij bestond hoogstens in onze fantasie. In een evolutionair perspectief valt de slechte rol van de slang overigens goed te verklaren. Recent onderzoek illustreert dat. De psychologen Vanessa LoBue en Judy DeLoache rapporteren over een onderzoek bij peuters (LoBue en Deloache, 2008). Het blijkt dat peuters die nog nooit slangen hebben gezien uit een serie afbeeldingen sneller een verborgen slang vonden dan andere – meer onschuldige – verborgen voorwerpen. Er zijn voorvallen beschreven van apen in Nederlandse dierentuinen die een week lang hun nachtverblijf niet in durfden omdat ze een ongevaarlijke inheemse slang hadden gezien (www.nu.nl, 2008). De angst voor slangen is gedurende de evolutie bij ons ingebakken en hij levert ons een grotere overlevingskans op. In de mythologie is de slang overigens, omdat hij bij herhaling zijn huid afwerpt, een symbool van het leven.
Verschillende gevolgtrekkingen Religie en geloof zijn ten opzichte van de staat en de wetenschap strikt persoonlijke kwesties. Het staat iedereen vrij om een eigen geloofsopvatting te hebben, zolang deze maar binnen het persoonlijke domein blijft. De scheiding tussen kerk en staat die wij in Nederland sinds 1795 kennen, is er niet voor niets. Ook als wetenschapper kan en wil ik mij bij het verrichtten van onderzoek en het geven van onderwijs niet laten leiden door dergelijke persoonlijke overwegingen. Toch fungeert religie nog steeds als een legitimatie voor een aantal wijdverbreide opvattingen en wordt op basis van deze religieuze opvattingen door verschillende landen het overheidsbeleid bepaald. Ik wil een aantal belangrijke gevolgtrekkingen nader bespreken. Daarbij beperk ik mij tot de christelijke religie.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
7
Verdorven en ganselijk onbekwaam In de eerste plaats legt men vanuit de christelijke traditie een exclusieve claim op moraliteit. Mensen zijn, in ieder geval in de oudtestamentische opvatting, van nature niet moralistisch noch altruïstisch. De mens is volgens Zondag 8 van de Heidelbergse catechismus van nature ‘verdorven en ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.’ (www.theologienet.nl/hc1.htm#8). Alleen door het geloof zou de mens weer op het rechte pad kunnen komen en zich goed kunnen gedragen. Dit citaat lijkt, zeker door het archaïsche taalgebruik bijna lachwekkend, maar als ik een compliance handboek lees, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat deze oudtestamentische opvatting een stevige come back aan het maken is. Hetzelfde geldt voor gedragscodes, protocollen en verslagleggingregels. Zij lijken alle gebaseerd te zijn op de achterliggende gedachte dat mensen intrinsiek niet deugen. Het opmerkelijke is dat deze regeldrang vooral na de grote schandalen van 2000 en daarna sterk is toegenomen. Nog opmerkelijker is dat de invoering van al deze regels zulke povere resultaten opgeleverd heeft. De kredietcrisis doet het financiële systeem immers op zijn grondvesten schudden. Trots op de VOC In de tweede plaats wordt er een relatie gelegd tussen de christelijke opvattingen en het succes van het kapitalistisch systeem(Wehrman en van der Woude, 2006). Het kapitalisme dankt volgens verschillende wetenschappers zijn succes aan de omstandigheid dat de deelnemers aan het economisch verkeer bereid zijn hard te werken en te sparen, betrouwbaar zijn en zich bekommeren om hun medemens. De Duitse socioloog Max Weber legde deze verbanden als eerste, waarbij ik opmerk dat in de literatuur een discussie wordt gevoerd over de door hem veronderstelde causaliteit. Het kapitalistisch systeem is, sinds het in de 17e eeuw met de oprichting van de VOC is begonnen met functioneren, onmiskenbaar succesvol geweest (Neal, 2005). Vooral door de mogelijkheid leiding en eigendom van ondernemingen te scheiden en de ondernemingen als zelfstandige rechtspersoon te laten functioneren, konden belangrijke technologische innovaties met succes worden toegepast. Korteweg (2003) zegt het in één
8
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
zin. ‘Wie wil weten hoe de wereld er uit zou zien zonder Naamloze Vennootschappen en beurzen moet zich maar eens op de hoogste stellen van de situatie in Afrika en het Middenoosten.’ Korteweg heeft gelijk, maar dit gelijk rechtvaardigt in mijn ogen nog geen houding van superioriteit. Dat laat onverlet waarom in grote delen van de wereld de economische en maatschappelijke ontwikkeling zijn blijven steken of, zoals in veel islamitische landen het geval is, een grote terugval hebben gemaakt.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
9
schaal de bij het marktmodel behorende beheersings- en controlemechanismes toe. Steeds meer sectoren van de economie werken in een systeem van procedures en protocollen die tot doel hebben het handelen van organisaties en mensen in te kaderen en gewenst handelen af te dwingen. Daarbij lijkt men zich niet altijd even kritisch op te stellen ten aanzien van de negatieve neveneffecten van het marktmodel. De snelle groei van toezichthoudende instanties leidt tot een toenemende regeldruk en het begrenzen van vrijheden (Pessers, 2006).
Misplaatste superioriteit Geïnstitutionaliseerd wantrouwen Helaas is de grens tussen succesvol zijn en vermeende superioriteit vervaagd. Het zijn vooral de Verenigde Staten die zich superieur wanen en – in weerwil van hun voortdurende en bovendien groeiende interne problemen – trachten hun wil aan de rest van de wereld op te leggen. Hun economisch systeem maakt sinds het jaar 2000 een diepe crisis door. Na de hype op aandelenmarkten en de daarop volgende reeks schandalen (Smits, 2004) en de kredietcrisis kunnen we op zijn minst het succes van het Amerikaanse model in twijfel trekken. De vraag of het marktmodel zoals dat in de VS functioneert superieur is, lijkt mij daarom een retorische. Ondertussen heeft deze houding een sterk polariserend effect op de internationale verhoudingen. In weerwil van de bijna draconische regelgeving die de Amerikanen na 2000 hebben ingevoerd is de VS opnieuw in een diepe crisis beland. Meer nog dan de internethype en de boekhoudschandalen drukt de kredietcrisis zijn stempel op de internationale economie. Ondertussen is duidelijk geworden dat de kredietcrisis, evenals de hype op de aandelenmarkten, een inherent ongeluk is. Omdat binnen het systeem onvoldoende checks and balances bestonden, raakte het uiteindelijk uit het labiele evenwicht. De panacee van de marktwerking Ook zien we dat het marktmodel in andere sectoren zijn opgang maakt. Sinds het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw is de overheid bezig haar takenpakket te heroverwegen en te reduceren. Uitgaande van de opvatting dat marktwerking heilzaam is, onderwerpt men tal van instituties aan de tucht van de markt. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor het functioneren van deze instituties. Men past op grote
Er is sprake van twee gelijktijdige ontwikkelingen. Als systeem vertoont het kapitalisme – zie de voorbeelden van de internethype, de boekhoudfraudes en de kredietcrisis – structurele tekortkomingen. Op microeconomisch niveau wordt het echter steeds intensiever toegepast. De crisis van het kapitalisme op systeemniveau, terwijl er gelijktijdig sprake is van een globale integratie van de markten, leidt tot vermindering van het maatschappelijk vertrouwen. Het opvallende is dat, juist door de toepassing van een aantal aan het kapitalistische systeem ontleende principes, het vertrouwen alleen nog maar verder op de proef wordt gesteld. Steeds meer worden zakelijke relaties en transacties beheerst door geïnstitutionaliseerd wantrouwen. Dit vermindert de efficiency van de economie, het leidt tot juridisering en pogingen risico’s te verleggen. Daarnaast wordt bij de eindgebruiker de bereidheid risico’s te aanvaarden minder groot.
De vragen Ik wil in deze oratie een aantal vragen bespreken en een eerste aanzet tot beantwoording geven. Eerst zal ik in algemene zin bespreken welke ontwikkelingen het kapitalistisch systeem doormaakt. Daarbij komen verschillende trends op macro- en micro-economisch niveau aan de orde. Ik sta stil bij de wijze waarop men probeert de negatieve effecten van het systeem te beheersen. De vraag is of de huidige beheersingsmaatregelen effectief zijn in de zin
10
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
dat ze op een effectieve manier goede resultaten opleveren of dat ze slechts resulteren in hogere transactiekosten, inperking van professionele vrijheden en meer wantrouwen oproepen. Vervolgens ga ik in op de vraag of mensen van nature morele wezens zijn. Als dat zo is, dan is vervolgens de vraag hoe dit morele gedrag verklaard kan worden. De daaruit voortvloeiende vraag is of het mogelijk is een besturingsmodel te ontwikkelen dat beter aansluit bij de menselijke natuur. In het daaropvolgende hoofdstuk zal ik een beeld schetsen van de beheersings- en controlemechanismen die mij voor ogen staan. Dit beeld is uiteraard verre van uitgekristalliseerd. De opdracht die mij in het kader van mijn leerstoel voor ogen staat is verder te onderzoeken hoe organisaties, en dan in het bijzonder financiële instellingen, op een adequate wijze bestuurd kunnen worden, waarbij de bestuurders op een goede wijze appelleren aan de moraliteit van hun medewerkers. Laat ik daarbij vooropstellen dat alleen bestuurders die realistische doelen formuleren en zelf ook moreel handelen en een goede legitimatie hebben om een dergelijk appel te doen. Ik rond af met de enkele conclusies en dankwoorden.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
2
11
Het succes en de crisis van het kapitalisme
Het succes van het kapitalisme Hoewel er ook bezwaren tegen het systeem zijn, heeft het kapitalisme veel goeds gebracht. Omdat mensen in individuele vrijheid konden, en wilden, ondernemen, is er in veel landen een hoog niveau van welvaart ontstaan. In deze kapitalistische landen is, of was er als regel een betrouwbare overheid, die zorgt voor een betrouwbaar en goed werkend rechtssysteem en andere collectieve voorzieningen. Vooral een goed werkend rechtssysteem is van eminent belang. Niet voor niets memoreert Alan Greenspan in verschillende toespraken en in zijn memoires (Greenspan, 2007) dat het kapitalisme alleen maar kan functioneren als er een betrouwbaar en voor iedereen toegankelijk rechtssysteem is. Hierdoor is het mogelijk om conflicten door de rechter te laten beslechten en indien nodig naleving van de regels door de overheid, c.q. het haar ten dienste staande machtsapparaat, te laten afdwingen. De noodzaak van een adequate bescherming van eigendomsrechten is in de academische literatuur geen punt van discussie. Ook is het noodzakelijk de belangen van specifieke groepen deelnemers aan het economisch verkeer goed te beschermen. Het betreft vooral aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers van (beursgenoteerde) ondernemingen. In landen waar de bescherming van deze groepen relatief beter is geregeld, blijken de openbare kapitaalmarkten relatief goed te functioneren. Ondernemingen kunnen daardoor tegen relatief lagere kosten vermogen aantrekken. Vermogensverschaffers hebben namelijk een relatief grote zekerheid dat het kapitaal dat zij inbrengen conform de gemaakte afspraken ingezet wordt en zullen daarom een lagere risicopremie vragen. Het gaat hier om landen waarin een ‘common law’ systeem fungeert (Francis et al. 2001, La Porta et al., 1996, 1998, 1999). Landen met een relatief beperkte vorm van bescherming van eigendomsrechten, het gaat dan om
12
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
de landen met een ‘civil code’, kennen een minder goede bescherming van eigendomsrechten en zijn aangewezen op bancaire financiering (Allen and Gale, 2001). Hetzelfde geldt voor landen waar werknemers een goede bescherming genieten. Deze landen kenmerken zich door een hoog niveau van stabiliteit, weinig arbeidsonrust en een relatief stabiele economische groei. Er zijn wel indicaties dat de dynamiek van landen met een hoog niveau van bescherming van werknemers lager is. Het is echter opmerkelijk dat Greenspan ook constateert dat het rechtssysteem in kwantitatief opzicht een betrekkelijk marginale functie heeft. Er vinden dagelijks miljoenen transacties plaats zonder dat daar een rechter aan te pas hoeft te komen om de naleving van overeenkomsten af te dwingen. Blijkbaar zijn mensen in staat om een economisch systeem te ontwerpen en te implementeren waarin wederzijds vertrouwen het uitgangspunt is. In het zakelijk verkeer gaat men er kennelijk van uit dat afspraken, zelfs als ze niet tot in detail zijn vastgelegd, worden nageleefd. Wederkerig vertrouwen is de smeerolie van een buitengewoon effectief en efficiënt werkend economisch systeem. Dat is iets wat ik als ondernemer zelf elke dag weer vaststel. We kunnen ons de kosten besparen om voorafgaand aan elke overeenkomst de betrouwbaarheid van de tegenpartij vast te stellen. Zelfs in het geval dat de contractpartijen elkaar nauwelijks of helemaal niet kennen, is er in een markteconomie een elementair vertrouwen dat partijen de overeenkomst uit zullen voeren. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie heeft iets paradoxaals. Om te weten of iemand te vertrouwen valt, moet je hem dat schenken. Het vooraf geven van vertrouwen is alleen mogelijk als de zakenpartners goede gronden hebben om aan te nemen dat hun tegenpartij ook daadwerkelijk te vertrouwen valt. Het is aannemelijk dat dit het geval zal zijn als de contractpartijen gelijksoortige culturele achtergronden hebben en er een mogelijkheid tot sanctionering bestaat. Vertrouwen ontstaat daarom niet als vanzelf (Teulings, 2008). Deelnemers aan het economisch verkeer zullen elkaar pas na een aantal transacties leren kennen en zich een beeld kunnen vormen van de betrouwbaarheid van de tegenpartij. Het opbouwen van een reputatie van daadwerkelijke betrouwbaarheid is van groot belang. Vertrouwensbreuken leiden tot langdurig verstoorde relaties zo niet tot het definitief verbreken daarvan.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
13
Veel economische relaties zijn blijkbaar gebaseerd op reciprociteit: we doen zaken met elkaar op basis van wederkerigheid. Opdrachtgevers en opdrachtnemers verrichten transacties met elkaar in het vertrouwen dat loyaliteit en goed gedrag vroeg of laat beloond worden. Niet alleen in individuele relaties is er sprake van reciprociteit. Ook op collectief niveau kunnen partijen op basis van wederkerigheid zaken met elkaar doen. In Nederland slagen werkgevers en werknemers erin om gezamenlijk afspraken te maken met betrekking tot de loonvorming, waarin overheid en de sociale partners met elkaar afspraken maakten over de aanpak van de werkloosheid. Een goed voorbeeld hiervan is het akkoord van Wassenaar, dat in 1982 werd gesloten tussen de overheid en de sociale partners. Het akkoord, dat tot doel had de dramatisch hoge werkloosheid terug te dringen, was geformuleerd in termen van intenties en bevatte geen sanctiemogelijkheden. De tekst is net iets langer dan één pagina A4 (www.parlement.com/9291000/d/wassenr.pdf). Kennelijk is het mogelijk om op basis van een ‘sociaal contract’, waarvan de naleving niet door tussenkomst van de rechter afgedwongen kan worden, voor een zeer lange periode afspraken te maken. Ook ons pensioenstelsel is gebaseerd op een dergelijk maatschappelijk vertrouwen, waarbij het wel noodzakelijk blijkt te zijn een zekere vorm van dwang te gebruiken. Deepak Lal (2002) is van mening dat systemen die op basis van wederkerig vertrouwen functioneren, kunnen profiteren van lage transactiekosten. Bij het aangaan van een transactie is het uitgangspunt dat beide partijen de overeenkomst zullen naleven. Dat impliceert dat kostbare maatregelen, zowel ex ante als ex post, om naleving van overeenkomsten af te kunnen dwingen, beperkt kunnen blijven. Hij constateert ook dat moreel gedrag niet a priori is gekoppeld aan een bepaald maatschappelijk c.q. economisch systeem. Moreel gedrag blijkt volgens Lal in belangrijke mate samen te hangen met de omstandigheid dat niet moreel gedrag binnen een groep niet geaccepteerd wordt. Sociale controle – zowel in termen van belonen als bestraffen – blijkt een effectief middel te zijn om moreel gedrag af te dwingen en te belonen. Hij benadrukt ook de rol van de opvoeders in het bijbrengen van moreel gedrag en vraag zich af of overheden en ondernemingen een taak hebben bij het aanleren van moreel gedrag. Hij is van mening dat deze taak beperkt is.
14
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Reciprociteit in historisch perspectief Er zijn verschillende historische voorbeelden van reciprociteit op individueel en collectief niveau. Tijdens de Gouden Eeuw spanden succesvolle ondernemers zich in om voor armen en wezen voorzieningen in te richten. De familie Trip – zij waren zelf vluchtelingen die vanuit de zuidelijke Nederlanden naar Amsterdam vluchtten – ontfermde zich over weduwen en wezen (Klein, 2005). Deze burgemeestersfamilie zorgde voor elementaire vormen van huisvesting en scholing. Ook tijdens de industrialisatie van Nederland droegen ondernemers bij aan het opbouwen van een elementair systeem van voorzieningen voor hun werknemers. De voorbeelden daarvan zijn talrijk. De bedrijven Gist Brocades en Stork richtten als eerste een pensioenfonds voor hun werknemers op. Andere bedrijven bouwden woonwijken voor hun werknemers. Philips zorgde voor huisvesting voor haar werknemers in Eindhoven (Wennekes, 1993). De werknemers werden op basis van geografische herkomst gehuisvest, waardoor er in Eindhoven nog steeds een Drents Dorp bestaat. Scheepsbouwer Cornelis Verolme bouwde tuinsteden voor zijn werknemers en hij zorgde voor opleidingen. Het mag niet onvermeld blijven dat Verolme zijn bedrijf te gronde richtte door een te agressieve groeistrategie. Deze strategie, waarbij hij op een handige manier gebruik maakte van overheidssubsidies, had hem in de eerste decennia van zijn zakelijk bestaan aanzienlijke successen opgeleverd (Dekker, 2006). Het waren niet alleen werkgevers die op basis van hun geloofsovertuiging zich inspanden voor het opbouwen van een systeem van collectieve voorzieningen. Ook de liberalen spanden zich in om de negatieve effecten van het ongebreidelde kapitalisme te beperken. Zij zetten zich in voor wetgeving op basis waarvan arbeiders bescherming kregen en er werden elementaire sociale voorzieningen gecreëerd. Het kinderwetje van Van Houten uit 1874 is een voorbeeld van beteugelende wetgeving (www.parlement.com/9291000/biof/00607).
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
15
Ook in de moderne tijd zijn er talloze voorbeelden van succesvolle ondernemers die een deel van hun vermogen teruggeven aan de samenleving. Ik wijs op de voorbeelden van de superbeleggers George Soros en Warren Buffet. Bill Gates spendeert miljarden dollars aan hulpverlening en de Amerikaanse Harvard Universiteit ontving recent nog een gift van 100 miljoen dollar van een dankbare alumnus. In Nederland hebben de oprichters van Tom Tom aanzienlijke bedragen vrijgemaakt voor maatschappelijke doelen. Onmiskenbaar laten de gulle gevers zich leiden door overwegingen met betrekking tot status, maar velen van hen zullen zich door oprechte intenties laten leiden. Zij willen iets terug doen voor de samenleving die hen in staat heeft gesteld grote successen te behalen en willen kennelijk hun rijkdom delen. Bovendien heeft de weldoener een perspectief op langdurige roem. Op de omslag van deze oratie staat een foto van een gevelsteen van het weeshuis in Franeker. Ruim vierhonderd jaar later krijgt de welgeleerde Agricola nog de credits van zijn goede daden. Agricola stichtte een katholiek weeshuis, maar in het kleine Franeker hadden de andere denominaties ook hun eigen weeshuis. Het lijkt mij een duidelijke illustratie van het streven naar homogene culturen waarbinnen reciprociteit veel makkelijker realiseerbaar is. Men kan deze activiteiten afdoen als pogingen om de kapitalistische uitbuiting te rechtvaardigen. Dat het kapitalisme zijn duistere kanten heeft, valt niet te ontkennen. De VOC ontleende zijn succes aan vele duizenden geronselde Duitsers die onder erbarmelijke omstandigheden hun werk moesten doen. Zij kregen een minimaal salaris, terwijl hun superieuren een winstaandeel ontvingen dat een factor duizend of meer hoger lag. De zeer succesvolle ondernemer George van Beuningen bouwde zijn imperium mede op doordat hij een succesvol kartel in stand wist te houden (Van Wijnen, 2004). Hij onttrok voor zijn kunstaankopen grote bedragen aan zijn bedrijf en probeerde dure privé aankopen ten laste van de fiscale winst te brengen. Cornelis Verolme vergaarde zijn startkapitaal door tijdens de bezetting aan de Duitsers te leveren en heimelijk motoren te bouwen die hij na de bezetting met hoge winst verkocht. Ook het handelen van Van Beuningen tijdens de bezetting is op zijn minst discutabel geweest.
16
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
17
Een bagel met eerlijkheid: anekdotische moraliteit
De kwaliteit van de overheid
Dat mensen niet per definitie amoreel zijn, blijkt ook uit een interessante casestudie die behandeld wordt in het boek Freakonomics van de Amerikanen Stephen Dubner en Steven Levitt (Dubner and Levitt 2005). Wellicht is deze studie wat anekdotisch van karakter, maar dat maakt hem niet minder interessant. Zij behandelen het voorbeeld van een voormalige kantoormedewerker die besluit zijn inkomen te gaan verdienen door in kantoren manden met bagels neer te zetten. Wie een bagel neemt, moet vrijwillig 1 dollar in een pot stoppen. Niet betalen brengt voor de onrechtmatige consument geen directe sancties met zich mee.
De wijze van functioneren van economische systemen is onderwerp geweest van verschillende studies. Er blijkt een duidelijke relatie te bestaan tussen het functioneren van de private marktsector enerzijds en dat van de overheid anderzijds. Uit een baanbrekende studie van La Porta, Lopez-de-Silanes, Shleifer en Vishny uit 1998 komt een aantal frappante verbanden naar voren (La Port et al., 1998). Zij hebben de kwaliteit van de overheid in een groot aantal landen onderzocht. Uit hun studie komt een aantal opvallende conclusies naar voren. Arme landen die dicht bij de evenaar liggen, hebben naar verhouding vaak een slecht functionerende en corrupte overheid. Opmerkelijk is ook dat deze landen vaak ook een relatief kleine overheid hebben. Meer noordelijk gelegen landen hebben relatief vaak een grote overheid, maar blijken opmerkelijk genoeg hoog te scoren op het gebied van een betrouwbare en goed werkende overheid. De corruptie in deze landen is in verhouding tot de andere zeer laag. Blijkbaar hoeft een omvangrijke overheid niet per definitie slecht te zijn voor de economie. Integendeel, het succes van de Scandinavische economieën, met een relatief grote en sterk sturende overheid, illustreert dat de overheid en de markt elkaar kunnen versterken. Deze conclusie is in lijn met de opvattingen van Pessers (Pessers, 2006). Zij stelt dat het een belangrijke taak van de overheid is de negatieve effecten van de werking van een marktsysteem te reguleren en te mitigeren. Anders dan de meeste van de hier aangehaalde auteurs is Pessers van mening dat het marktsysteem niet inherent moreel is.
Toen deze voormalige kantoormedewerker met zijn onderneming begon, werd hij door zijn oud-collega’s met scepsis benaderd. Wie zou er nu zo onverstandig zijn om vrijwillig te betalen? Dat blijkt juist erg mee te vallen. Het percentage wanbetalers is gemiddeld genomen zeer laag, waardoor de ondernemer zeer succesvol kan werken. Wat verklaart nu dat mensen wel betalen zonder dat op stelen een straf staat? Het antwoord is volgens de onderzoekers betrekkelijk eenvoudig. De sociale controle op de kantoren zorgt er uiteraard voor dat men bijna nooit zonder te betalen een bagel wegneemt. Er zijn echter wel opmerkelijke verschillen in de ‘eerlijkheidsgraad’ per organisatie. In grote organisaties wordt er meer gestolen en naarmate de medewerkers van de afdeling waar de mand met bagels staat hoger opgeleid zijn, neemt het proletarisch winkelen ook toe. Ten tijde van grote maatschappelijke spanningen, zoals tijdens de aanslagen van 11 september, neemt het percentage wanbetalers af. Blijkbaar voelen mensen zich dan meer met elkaar verbonden en is de tolerantiegrens voor normoverschrijdend gedrag lager. Op welke afdelingen is de oneerlijkheid het grootste? Het antwoord is in het licht van de recente schandalen bij grote ondernemingen niet echt verrassend. Op de afdeling waar de leidinggevenden werken, is de moraliteit het laagste. De auteurs hebben voor dit verschijnsel een onthutsende verklaring. Leidinggevenden zijn oneerlijker en dat is in hun ogen nu net een eigenschap die iemand nodig heeft om aan te top te komen.
De hierboven aangehaalde auteurs komen echter tot nog een heel andere conclusie. Zij concluderen ook dat landen met een grote mate van culturele heterogeniteit, met het katholicisme of de Islam als de dominante godsdienst, veel slechter scoren. Juist de noordelijke landen met het protestantisme als dominante religie, een relatief beperkte heterogeniteit en een grote overheid scoren zeer goed waar het gaat om kwaliteit en het realiseren van welvaart. Deze conclusie staat haaks op de gangbare opvatting dat een omvangrijke overheid per definitie slecht is voor de economie. In Nederland durft slechts een enkeling zich tegen deze opvatting te verzetten. De al genoemde Pessers (2006) laat een afwijkend geluid horen. Zij wijst op het belang van een samenbindende overheid
18
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
die de negatieve gevolgen van de markteconomie mitigeert. Ook Rinnooy Kan (2008) kan niet om deze conclusie heen. Daarbij verwijst hij naar het al genoemde succes van de noordelijke landen. Ook uit onderzoeken van het Sociaal Cultureel Planbureau komt naar voren dat evenwichtige en homogene landen zich kenmerken door een hoog niveau van vertrouwen in combinatie met een hoog niveau van welvaart (SCP, 2007). Deze conclusie is op zijn minst opmerkelijk. Zeker als we ons realiseren dat bijvoorbeeld de islamitische culturen in de eerste eeuwen van hun bestaan op allerlei terreinen zeer succesvol waren. In zijn indrukwekkende studie beschrijft de Britse wetenschapper Watson dat juist de islamitische landen in het Middenoosten, waar rond het jaar 1000 de islam als leidende godsdienst opkwam, grote successen boekten op het gebied van wetenschap en technologische ontwikkeling. Aan deze voorspoedige ontwikkeling kwam echter een einde (Watson, 2005). Watson schrijft dit toe aan de beperkingen die de Islam aan de gelovigen oplegt alsmede aan het nog steeds van kracht zijnde verbod op rentebetaling.
Terug naar de inleiding Op grond van bovenstaande analyses lokt de verleiding om het kapitalisme, in samenhang met de christelijke levensvisie, als een superieur systeem te beschouwen. Ik vind dit een gevaarlijke gedachte. Er is naar mijn opvatting geen grond om het kapitalistische systeem a priori als superieur te beschouwen. Het kapitalisme is niets anders dan de resultante van het menselijk gedrag. We zullen daarom op zoek moeten gaan naar de menselijke factoren die het relatieve succes van het kapitalistisch systeem verklaren. Voordat deze vraag aan de orde komt, sta ik eerst stil bij het veranderingsproces dat het kapitalistische marktsysteem nu doormaakt.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
19
De simultane ontbinding en opkomst van het marktsysteem De schandalen na 2000: de ontbinding Er zijn met betrekking tot het functioneren van het kapitalistische marktsysteem de afgelopen decennia een aantal minder succesvolle, zo niet rampzalige, ontwikkelingen waarneembaar geweest. Het kapitalisme heeft, hoe succesvol het ook was, een aantal zeer ontwrichtende ontsporingen doorgemaakt. In de academische literatuur komen deze uitgebreid aan de orde. Een recent, maar helaas niet het meest recente, voorbeeld is de dramatische neergang van de aandelenmarkten na 2000. Deze ging gepaard met een omvangrijke reeks schandalen. In eerdere publicaties ben ik daar al op ingegaan (Koelewijn, 2006). Het zorgwekkende van deze ontsporingen is dat ze plaatvonden in weerwil van een groot aantal recent genomen beheersingsmaatregelen en een intensief toezicht. Blijkbaar zijn de ontsporingen het gevolg van inherente tekortkomingen van het systeem. De voorbeelden van recente ontsporingen zijn talrijk en in diverse bronnen uitvoerig besproken. In de afgelopen jaren zijn verschillende ondernemingen als gevolg van grootschalige fraudes in grote problemen gekomen of zelfs failliet gegaan. Cools geeft van deze schandalen een overzicht en ook uit andere bronnen blijkt dat er sprake is geweest van een groot aantal fraudes (Cools, 2005). Ook Nederland werd geschokt door een omvangrijke fraude bij Ahold. Door deze gebeurtenissen is het vertrouwen in het kapitalistisch marktsysteem ernstig aangetast. Mede door de omvangrijke fraudes daalden de koersen op de internationale kapitaalmarkten zeer sterk. Uiteraard daalden de koersen ook als gevolg van het leeglopen van de internetzeepbel. De hype op de aandelenmarken was mede het gevolg van een extreme vorm van overwaardering. De koersen stegen veel sterker dan op grond van de verwachte winstgroei en de sterk gedaalde rente in redelijkheid kon worden verwacht.
20
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
De achterliggende prikkels Cools wijst in zijn onderzoek op een aantal opmerkelijke verbanden. In de eerste plaats blijkt dat bij de ondernemingen waar de fraudes plaatsvonden de ambities hoog waren (Cools, 2005). Juist bij deze ondernemingen was de beloning van het topmanagement sterk afhankelijk van de behaalde resultaten in termen van aandeelhouderswaarde. Binnen het totale beloningspakket van het topmanagement was de component van de flexibele beloning zeer hoog, waarbij het accent lag op de beloning in de vorm van aandelen en optiepakketten. Daarmee ontstond er een sterke koppeling tussen de beloning van de bestuurders en de beurskoersen. Cools trekt nog een andere opmerkelijke en eigenlijk schokkende conclusie. De prestaties, in termen van koersperformance, van de ondernemingen waar gefraudeerd werd waren hoger dan die van ondernemingen waar niet werd gefraudeerd. Achteraf bezien is dit fenomeen goed te verklaren. De frauderende ondernemingen waren in staat, door het manipuleren van hun externe rapportages, ogenschijnlijk goed resultaten te presenteren. Pas toen de fraudes aan het licht kwamen, daalden de aandelenkoersen van de betrokken ondernemingen zeer sterk. Deze schokkende ervaringen hebben geleid tot een herbezinning op de wijze waarop ondernemingen in het algemeen en beursgenoteerde ondernemingen in het bijzonder worden bestuurd. De diepgewortelde angst dat er zich weer schandalen zullen voordoen, heeft geleid tot de invoering van een omvangrijk pakket regels. Het effect van al deze regels zou moeten zijn dat het functioneren van ondernemingen verbetert en dat de betrouwbaarheid van de door hen gepresenteerde resultaten niet meer ter discussie staat. Of dat echt zo is, is echter nog maar de vraag. Hierop zal ik later terugkomen. In elk geval is één ding duidelijk. Het vertrouwen in het marktsysteem werd door de reeks schandalen sterk aangetast. Ik heb de indruk dat de vertrouwenscrisis zich niet alleen beperkt tot dat deel van de economie waarin de schandalen plaatsvonden. Ook in andere sectoren van de economie raakte het vertrouwen aangetast. Het gebrek aan vertrouwen werd, in ieder geval in Nederland, een maatschappelijk probleem. Ik wijs in dit verband op een studie van De Nederlandsche Bank waaruit blijkt hoezeer het vertrouwen van de Nederlandse consument na 2001 werd
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
21
aangetast (De Nederlandsche Bank, 2003). Het vertrouwen in Nederland kwam in een duikvlucht onder invloed van een aantal politieke moorden, de sluipkrach en een aantal andere factoren, zoals de aandelenleaseaffaire en problemen met de pensioenfondsen. In 2008 blijkt het vertrouwen van de Nederlanders, in weerwil van een goede economische ontwikkeling, nog steeds uitermate fragiel te zijn. Er is, zo blijkt uit recente cijfers, maar weinig voor nodig om het consumentenvertrouwen snel te laten dalen. Het afglijden van de VS Daarnaast is er nog een heel andere ontwikkeling gaande. Het traditionele kapitalistische marktsysteem vertoont op macro-economisch niveau ernstige tekortkomingen. De grootste en tot voor kort meest succesvolle vertegenwoordiger van dit systeem, de VS, dreigt ten onder te gaan aan zijn onvermogen om de tering naar de nering te zetten. De enorme spaartekorten, die uiteraard wel het spiegelbeeld zijn van de spaaroverschotten elders in de wereld, hollen het vertrouwen in de eens zo machtige Amerikaanse economie uit. Niettemin proberen de VS zich nog steeds te manifesteren als de morele leider van de wereld. De discrepantie tussen het Amerikaanse onvermogen om in eigen huis orde op zaken te stellen en hun geldingsdrang om dat – eveneens met weinig succes – op andere plekken in de wereld te doen, wordt steeds moeilijker begrijpbaar. De omstandigheid dat de VS met valse voorwendselen begonnen is aan een uitzichtloze oorlog, heeft naar mijn opvatting ook bijgedragen aan het afbrokkelen van het vertrouwen in het marktsysteem. Ook het gegeven dat de huidige kredietcrisis zijn oorsprong in het Amerikaanse financiële systeem vindt, draagt niet bij aan het herstel van vertrouwen in de VS. De kredietcrisis onderstreept niet alleen het onvermogen van de Amerikanen om hun financiën op orde te krijgen. De crisis vindt zijn oorzaak in een systeem waarin een combinatie van sterke financiële prikkels en falend toezicht uiteindelijk resulteerden in een ontsporing. Kortom, de kredietcrisis legt het falen van een marktsysteem zonder adequate checks and balances bloot. Voor een diepgaande analyse van de kredietcrisis verwijs ik naar de publicatie van Ashcraft en Schuermann (2007). Deze medewerkers van de Federal Reserve Bank van New York brengen zeer gedetailleerd in beeld hoe bijna alle onderdelen
22
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
van het proces van kredietverlening en securitisatie aangetast waren door onevenwichtige prikkels. Boot (2008) noemt het transactiegerichte handelen, dat in toenemende mate het relatiegerichte handelen vervangt, als een belangrijke oorzaak van de kredietcrisis. De opkomst van andere ordeningsystemen Ondertussen zien we andere economieën, met andere ordeningssystemen, een gestage opmars maken. China is een van de belangrijkste economieën in de wereld aan het worden, maar laat zich vooralsnog weinig gelegen liggen aan het maatschappelijk en economisch normenkader dat andere landen wel kennen. Hetzelfde geldt voor de Oliestaten. Met hun omvangrijke en groeiende vermogens zijn zij in de ogen van Westerse landen een bedreiging voor onze eigen maatschappelijke orde. Zij hebben in politiek en religieus opzicht een ander referentiekader waarover zij opmerkelijk weinig mededeelzaam zijn. Ook deze ontwikkelingen leiden tot onrust en onzekerheid in de landen die zich door een opkomende golf van nieuw beleggingsgeld bedreigd weten. Een grote groep mensen ervaart de globalisering daarom als bedreigend. Veranderingen in onze eigen omgeving Maar ook dichter bij huis zijn er grote veranderingen gaande. Op de onderwijsinstellingen waar ik werk, is er sprake van een sterke stijging van het aantal niet-Nederlandse studenten met andere achtergronden qua cultuur en religie. Voor hen is het normenkader dat tot voor kort onze samenleving bond niet vanzelfsprekend. Dat geldt in toenemende mate ook voor Nederlandse studenten. De rol van instituties, zoals kerken, verenigingen en scholen bij de persoonlijke vorming wordt minder belangrijk. De culturele en religieuze heterogeniteit van de samenleving neemt daardoor sterk toe (Putnam, 2007). Een vergelijkbare ontwikkeling zien we bij ondernemingen. Vooral bij multinationale ondernemingen neemt de culturele diversiteit van de medewerkers toe.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
23
De grotere verschillen in achtergronden van werknemers maakt het moeilijker dan voorheen om te appelleren aan een gemeenschappelijk normenkader. Een verwijzing naar een aantal in onze samenleving gehanteerde open normen zoals ‘goed koopmanschap’ of ‘het adequaat functioneren van de markt’ is niet voldoende. Omdat de eerder genoemde instituties hun vormende en samenbindende taken steeds minder vervullen, dreigt er een leemte te ontstaan. Over de wijze waarop deze leemte ingevuld zou moeten worden, kom ik in een volgend hoofdstuk terug. De opkomst van het marktdenken buiten de markt In de afgelopen vijfentwintig jaar heeft zich in de westerse markteconomieën een belangrijke kentering voorgedaan. Nadat in de jaren zeventig het Keynesiaanse beleid dat de westerse landen voerden was ontspoord, besloot men in verschillende landen de taak van de overheid te beperken en de invloed van vakbonden te reduceren. In verschillende landen stootte de overheid bedrijven in de nutssector, luchtvaart en telecom af. In haar streven om deze sectoren efficiënter te laten werken stelt de overheid deze sectoren bloot aan de tucht van de markt met als doel de operationele efficiency van de in deze sectoren werkzame ondernemingen te verhogen. In toenemende mate moeten overheidsbedrijven en -instellingen in zowel de marktsector als in de quartaire sector op een bedrijfsmatige manier opereren. De voorbeelden zijn bekend. De overheid heeft de traditionele nutsbedrijven geprivatiseerd dan wel bepaalde monopolies opgeheven door concurrentie mogelijk te maken. De doelstelling van de marktwerking is evident. De productiviteit van de geprivatiseerde organisaties moet omhoog. Het gewenste effect van marktdiscipline is dat de prijzen van de te leveren goederen en diensten omlaag gaan, de klantvriendelijkheid verbetert en de consument meer keus krijgt.
24
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Onmiskenbaar heeft de grootschalige privatisering positieve effecten gehad. Prijzen van telecommunicatie en vervoer zijn sterk gedaald en de consument heeft meer – en misschien wel teveel – te kiezen. Toch zijn er een aantal nadelen. Er is een sterke groei van het aantal toezichthoudende instellingen, die op een technocratische wijze opereren. Ook heeft de marktwerking negatieve neveneffecten. Een markant voorbeeld is dat van de veiling van licenties voor telecommunicatie en radio- en tvfrequenties (Den Butter en Compaijen, 2007). Door het systeem van veilen zijn er onnodig grote verliezen opgetreden. Voor de telecomsector heeft dat grote nadelen opgeleverd. Voorts blijkt dat deregulering onder omstandigheden verkeerd kan uitwerken op de stabiliteit van het systeem. Bekende voorbeelden zijn de ontsporingen van het Amerikaanse en Japanse bankwezen aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
25
ontwikkeling is op het eerste gezicht een logisch vervolg op het toepassen van het marktmechanisme. Het achterliggende probleem is naar mijn opvatting echter dat men intensivering van toezicht ervaart als een signaal van gebrek aan vertrouwen. De drang dan wel de noodzaak om alles te willen dan wel te moeten regelen heeft ook talloze andere organisaties geraakt. Door de maatschappelijke ontwikkelingen gedwongen gaan organisaties over tot het opstellen en implementeren van governance codes. Woningbouwcoöperaties, pensioenfondsen, zorginstellingen, charitatieve instellingen en zelfstandige bestuursorganen: bij al deze instituties is de regelgeving geïntensiveerd. Er is bij al deze instituties klaarblijkelijk een diepgevoelde behoefte ontstaan om hun handelingen en vooral ook hun processen te codificeren. Over alle activiteiten moet men zich verantwoorden.
Inperking van professionele vrijheden Een andere ontwikkeling waarop ik ter afronding van deze analyse wil wijzen, is dat organisaties er in toenemende mate toe overgaan de eigen beslisruimte van hun medewerkers in te perken. In hun streven naar controle en efficiëntie moeten medewerkers in het onderwijs, de gezondheidszorg en de professionele dienstverlening zich steeds meer verantwoorden over hun werkzaamheden. Zij moeten steeds vaker hun beslissingen nemen binnen een strak geprotocolleerd kader. De ontwikkelingen in de gezondheidszorg zijn daarvan een bekend voorbeeld. Door de vergaande automatisering van de dienstensector wordt het steeds eenvoudiger om het handelen van medewerkers te volgen en vast te leggen. Veel medewerkers ervaren dit als knellend en zij voelen zich gewantrouwd.
Het neveneffect: regeldrang en toezicht De hiervoor geschetste ontwikkelingen hebben paradoxale aspecten. Enerzijds vertrouwt men meer en meer op de als heilzaam beschouwde werking van de markt. Steeds meer krijgen instellingen en de daarin werkzame personen in financiële termen gedefinieerde doelstellingen opgelegd. Tegelijkertijd intensiveert men het interne toezicht. Deze
Ook op een lager niveau gaan instellingen ertoe over om gedragscodes op te leggen. Hierin wordt op een gedetailleerde wijze vastgelegd hoe de medewerkers zich dienen te gedragen opdat de integriteit van hun instelling wordt zekergesteld. Repressie met regels De reacties op de ontsporingen van de jaren negentig en het begin van deze eeuw hebben een sterk repressief karakter. Vooral in de VS voerde de overheid in hoog tempo een indrukwekkende hoeveelheid nieuwe regels in, die in detail voorschreven hoe ondernemingen hun externe aandeelhouders en andere belanghebbenden moesten informeren. Ook ziet de Sarbanes Oxley wet toe op de interne organisatie van ondernemingen. Deze regelgeving is door de VS dwingend opgelegd en zij heeft in veel gevallen een extraterritoriale werking. Hoewel zowel Amerikaanse als nietAmerikaanse ondernemingen de regelgeving als knellend ervaren, legt men zich er meestal – zij het onder protest – bij neer. Ik constateer overigens ook dat in toenemende mate ondernemingen zich aan het Amerikaanse regime onttrekken. Het feit dat verschillende Nederlandse beursgenoteerde bedrijven hun notering in de VS hebben beëindigd, is in dit opzicht een signaal. Ook het feit dat veel Amerikaanse ondernemingen kiezen voor een beursgang in Londen is illustratief.
26
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Ontwikkelingen die vragen oproepen Onderliggend is er sprake van twee ontwikkelingen, die naar mijn opvatting aanleiding geven tot discussie en zorg. De eerste ontwikkeling is dat het vanzelfsprekende vertrouwen, dat binnen het kapitalistisch marktsysteem het uitgangspunt was, aan erosie onderhevig is. De invoering van de hiervoor aangeduide wet- en regelgeving is daarvan een illustratie. In toenemende mate wordt het handelen van ondernemingen en de daarin werkzame medewerkers – die zich in toenemende mate aanduiden als professionals – onderworpen aan veel strakke regels. Of het nu gaat om accountantscontrole, behandelplannen van artsen dan wel lesplannen, in toenemende mate moet, zoals al naar voren kwam, voor alles een protocol worden opgesteld. Binnen ondernemingen worden de administratieve organisatie en de interne controle tot in het kleinste detail beschreven. Het resultaat van al deze acties is, dat zelfs kleine ondernemingen hun administratieve organisatie in complexe boekwerken hebben vastgelegd. Een aspect dat ik in dit verband ook wil noemen, is dat transparantie op zichzelf geen oplossing biedt. Financiële instellingen ontlenen hun bestaansrecht aan de omstandigheid dat individuele deelnemers aan het economisch verkeer nooit kunnen beschikken over alle informatie noch in staat zijn een goede naleving van de overeenkomsten na te leven. Informatieasymmetrie is de raison d’être van financiële instellingen. Transparantie kan de gevolgen van ongelijk verdeelde informatie niet wegnemen. De tweede ontwikkeling is dat ondernemingen en andere instituties zich steeds meer gaan toeleggen op hun kernactiviteiten. Op zichzelf heeft dat weinig te maken met de hiervoor beschreven ontwikkelingen, zij het dat ze voor een deel worden ingegeven door de wens risico’s beheersbaar te maken en een perspectief op een hoger rendement te realiseren. Deze ontwikkelingen vinden hun verklaring in twee oorzaken. In de eerste plaats dwingt de toenemende specialisatie hen zich te richten op een aantal duidelijk afgebakende taken. Pensioenfondsen, om een aansprekend voorbeeld te noemen, kunnen onmogelijk alle taken zelf volledig uitvoeren. Zij gaan er daarom toe over om een groot deel van hun beleggingen
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
27
uit te besteden. Daarnaast vertrouwen zij steeds meer taken toe aan externe specialisten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het ‘asset and liability’ management, de actuariële studie en de meting van de beleggingsprestaties. Dat de pensioenfondsen dergelijke complexe taken uitbesteden is goed verklaarbaar. Zoals al opgemerkt vereist het uitvoeren van deze taken een hoog niveau van specialistische kennis. Vooral binnen de kleine fondsen is deze niet aanwezig. Uitbesteding aan externe specialisten kan in beginsel leiden tot betere prestaties. Zij zullen in staat zijn voor hun opdrachtgever additioneel rendement te genereren. Toch zijn er aan deze ontwikkeling een aantal complicaties verbonden. De overwegingen om het vermogensbeheer uit te besteden zijn niet alleen ingegeven door de omstandigheid dat het om ingewikkelde vraagstukken gaat. Het motief kan ook zijn dat het bestuur op deze wijze probeert derden aansprakelijk te stellen voor de risico’s die onontkoombaar samenhangen met de activiteiten van pensioenfondsen. In het bijzonder bij het beleggen, een activiteit waaraan uit de aard der zaak, zeer grote risico’s zijn verbonden, is er sprake van wat in de literatuur als ‘regret management’ wordt aangeduid. Bij onverwachte koersdalingen of achterblijvende beleggingsresultaten kan men de externe beheerder de schuld geven. Hoewel het bestuur in juridische zin verantwoordelijk blijft voor het gevoerde beleid kan het zich proberen te vrijwaren van kritiek en/of claims. Het is de – al of niet expliciete – intentie om de risico’s op derden af te wentelen die mij zorgen baart. Het uitgangspunt voor uitbestedingsrelaties is niet primair het vertrouwen dat partijen over en weer hebben. Er is ook sprake van wantrouwen. De opdrachtnemer is zich immers bewust van de agenda van opdrachtgever en ook hij zal zich willen indekken tegen potentiële claims.
28
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Het wederzijdse wantrouwen heeft tot gevolg dat de condities op basis waarvan de relatie wordt aangegaan zeer nauwkeurig worden gespecificeerd. Dat men dat doet, is op inhoudelijke gronden begrijpelijk. Bij het uitvoeren van vermogensbeheer is een nauwkeurige beschrijving van het mandaat een conditio sine qua non. Uit oogpunt van goed risicobeheer zal de externe vermogensbeheerder zeer goed moeten weten binnen welke grenzen hij kan en mag opereren. Maar de nauwkeurige bepaling van het mandaat heeft echter nog een ander doel: het beperken van het claimrisico.
Geen zielen maar zorgeenheden Het nauwkeurig beschrijven van de wederzijds aangegane verplichtingen is binnen een uitbestedingsrelatie uiteraard noodzakelijk. Toch zijn aan deze hang naar vastlegging een aantal problemen verbonden. Het proces van protocolleren leidt onontkoombaar tot inperking van de professionele autonomie van medewerkers van organisaties. De eigen beslisruimte van medewerkers wordt kleiner omdat alles meetbaar en verantwoordbaar moet zijn. Binnen zekere grenzen is dat naar mijn opvatting niet erg. Uit eigen ervaring weet ik dat het heel verstandig kan zijn om beleggingsadviseurs niet volledig de vrije hand te geven bij hun werkzaamheden. Het is in de eerste plaats niet efficiënt, want de rente voorspellen kun je het beste door een deskundige laten doen. Het is in de tweede plaats ook niet altijd verstandig, want beleggingsadviseurs hebben nogal eens de neiging om met het geld van hun klanten te experimenteren. Toch kleeft er aan het inperken van de professionele autonomie een aantal bezwaren. Er is namelijk niet alleen sprake van inperking van de verantwoordelijkheden van de professionals. Het is in de praktijk zeer moeilijk om gelijktijdig de kwaliteit en kwantiteit van de werkzaamheden van professionals te meten. Een goede arts is niet alleen iemand die adequate diagnoses stelt en de bijbehorende therapie voorschrijft. Een goede arts is ook iemand aan wie een patiënt vertrouwen schenkt. Het eerste is mogelijk nog meetbaar, het tweede is moeilijk te bepalen. Toch zijn dergelijke overwegingen van persoonlijke aard voor de afnemer van de diensten in de praktijk zeer belangrijk. Veel beleggingsadviseurs
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
29
werken in formele zin bij een financiële instelling, maar zijn in feite kleine zelfstandigen die met een eigen klantenkring van de ene naar de andere instelling overstappen. Het is de persoonlijke relatie die bepalend is, terwijl de inhoudelijke kwaliteiten van de desbetreffende adviseurs, voor zover ik dat de afgelopen vijftien jaar heb kunnen observeren, niet echt onderscheidend zijn. Het niet goed kunnen meten van de daadwerkelijke prestaties en kwaliteiten van professionals is maar een deel van het probleem. Omdat steeds meer instellingen in financiële termen gedefinieerde doelen nastreven, trachten de bestuurders van deze organisaties de kosten en baten van hun medewerkers in financiële termen te bepalen en te meten. Dit leidt tot een verschraling van de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Voorts worden werknemers in toenemende mate instrumenteel ingezet. Zij moeten nauwkeurig meetbare prestaties leveren en worden daarop – zoals dat in het moderne jargon heet – afgerekend. Zij krijgen minder autonomie en moeten zich bij voortduring verantwoorden. Zij krijgen niet langer een ruime taakopdracht en het vertrouwen dat ze hun werk naar behoren zullen doen. Ze krijgen nauwkeurig beschreven taken waarbij ze bij voortduring verantwoording moeten afleggen en gevolgd worden. Er is geen vertrouwen, maar wantrouwen. De reciprociteit moet plaatsmaken voor mutualiteit. Er is, en ik druk mij misschien wat scherp uit, sprake van ‘management by spreadsheet’. Ik sluit af met een voorbeeld van ‘management by spreadsheet’. Een predikante vertelde mij dat haar taakomvang werd bepaald door het aantal zorgeenheden waarvoor zij verantwoordelijk was. Ook haar andere taken, zoals het schrijven van preken, waren nauwkeurig gespecificeerd. Het lijkt mij een interessante uitdaging om voor deze categorie ambtsdragers ‘key performance indicators’ te ontwikkelen. Als ze er al zijn, dan zijn ze in het aardse leven niet hanteerbaar.
30
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
31
Samengevat
De kritische succesfactoren van het kapitalisme
In toenemende mate vindt er binnen het kapitalistisch marktsysteem een verschuiving plaats van reciprociteit naar mutualiteit. Goed vertrouwen is steeds minder de norm bij het zakendoen. Zakelijke relaties worden steeds meer aangegaan op basis van geïnstitutionaliseerd wantrouwen. Het gemeenschappelijk belang van de deelnemers aan het economisch verkeer staat niet langer voorop. Ieder streeft voor zich zijn eigen doelen – in termen van financieel rendement – na, waarbij men ook streeft naar het beperken of zelfs uitsluiten van risico’s. Als ten gevolge van een aantal onvoorziene gebeurtenissen toch iets fout gaat, dan is maar al te vaak de primaire reactie dat er een andere partij aansprakelijk gesteld moet worden. De tolerantiegrens voor risico’s wordt lager.
De vraag is nu welke factoren hebben bijgedragen aan het succes van het kapitalisme. Naar mijn opvatting is er sprake van een combinatie van institutionele, religieuze en culturele veranderingen.
Niet alleen in de marktsector staat het vertrouwen onder druk. Ook de relatie tussen de overheid en de markt vertoont barsten. De snelle groei van het aantal toezichthoudende instanties in ons land en daarbuiten is daarvan een goede illustratie. De groei van het aantal toezichthouders en de uitbreiding van hun activiteiten is begrijpelijk. De privatisering van overheidsbedrijven en de druk in andere sectoren om meer marktconform te werken maakt het noodzakelijk dat op een toenemend aantal activiteiten toezicht gehouden moet worden, opdat zeker is dat betrokken partijen zich in lijn met de regelgeving gedragen. Een sterke markt vraagt om een sterke overheid. De keerzijde is wel dat de marktwerking – die een zekere mate van liberalisatie zou moeten bewerkstelligen – gepaard gaat met meer regeldruk, althans met meer toezicht en meer interventies door de toezichthouders. Het bizarre van deze trend is dat het beoogde doel ervan, namelijk het beter beheersbaar en meetbaar maken van processen, niet wordt bereikt. Hoewel het lastig te bewijzen is, heb ik de indruk dat juist strak gereguleerde systemen meer kans maken om te ontsporen. Een aanprekend voorbeeld hiervan is de kredietcrisis. Iedere afzonderlijke deelnemer dacht dat hij zijn risico’s goed had beoordeeld en onder controle had. Uiteindelijk bleek dat niet het geval te zijn. Compaijen en Den Butter wijzen erop dat op macro-economisch niveau de risico’s niet verdwenen, maar slechts doorgeschoven waren.
De ‘casus’ van de VOC is illustratief voor de veranderingen die na de middeleeuwen hebben plaats gevonden (Van Goor, 1997, Neave, 2005). De financiële architectuur van de VOC is voor een belangrijk deel ontleend aan de in Italië ontwikkelde structuur van handelsvennootschappen. Kooplieden in de Italiaanse stadstaten deelden de risico’s van expedities door deze gezamenlijk te financieren en de winst te delen. Een belangrijke voorafgaande verandering – die het gevolg was van de verlichting – die deze vorm van risicodeling mogelijk maakte, was de afschaffing van het verbod op rente. Hierdoor verbeterde de werking van het financiële systeem aanzienlijk. Overheden konden geld lenen ter financiering van hun activiteiten en de financiering van de handel werd eenvoudiger omdat kooplieden hun handelsvoorraden met geleend geld konden financieren. De Italiaanse stadstaten gaven obligaties uit en het bankwezen kwam tot ontwikkeling. De belangrijkste innovatie die in de Nederlanden tot stand kwam was de mogelijkheid om de leiding en het eigendom van een onderneming van elkaar te scheiden. Kapitaalverschaffers konden hun vermogen ter beschikking stellen aan ondernemers en ontvingen ter compensatie daarvoor rentebetalingen. De kapitaalverschaffers hadden in deze constructie slechts een beperkte invloed. Zij kregen alleen maar dividend uitgekeerd als de VOC winst maakte en zij kregen nauwelijks informatie over de gang van zaken bij de VOC. Ook de handel in de aandelen verliep bepaald niet vlekkeloos. De markt werd gemanipuleerd door handelaren die geruchten verspreidden opdat zij hun eigen posities winstgevend konden verhandelen. In weerwil van deze tekortkomingen was het vehikel van de naamloze vennootschap zeer succesvol. Haar gebrek aan transparantie en het onvermogen te innoveren werd de VOC pas veel later fataal. De aandeelhouders werden ontevreden omdat ze geen inzage kregen in de boeken. Verder weigerden de bestuurders van de VOC de termijnhandel in aandelen van de VOC toe te laten. De omstandigheid dat de
32
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
VOC, anders dan de Engelsen, weigerde mee te doen aan de opiumhandel droeg eveneens bij aan haar neergang. In de marge van dit betoog zij opgemerkt dat de overheid een niet te onderschatten rol heeft vervuld bij het tot stand komen van de VOC. Onder leiding van raadspensionaris Johan van Oldebarnevelt voegden de steden in Holland en Zeeland hun handelsactiviteiten samen, waardoor de VOC veel meer macht kon ontwikkelen. Het VOC gevoel werd gedeeld door zowel de staat als de private sector. Naast institutionele veranderingen heeft de opkomst van het protestantisme eveneens een rol gespeeld. De reformatie, die op zijn beurt weer een gevolg was van de verlichting, leidde tot ingrijpende veranderingen in de rol van de kerk en de geloofsbeleving. De katholieke kerk verloor haar rol als centraal gezag voor de gelovigen en haar wereldlijke rol werd sterk ingeperkt. Bovendien verloor de kerk haar monopolie op informatie. De Bijbel werd in de taal van de gelovigen vertaald, waardoor zij in de gelegenheid werden gesteld om er zelf kennis van te nemen. Het geloof werd een persoonlijke aangelegenheid en de gelovigen hoefden zich niet meer te verantwoorden tegenover de geestelijkheid – bij wie zij vervolgens absolutie voor hun zonden konden krijgen – maar zij moesten zich rechtstreeks tegenover God voor hun handelen verantwoorden. Er was bepaald geen zekerheid over vergeving tijdens het aardse leven, want pas na de dood kreeg men zekerheid of men voldoende deugdzaam was geweest. Het streven naar winst is in deze benadering niet het ultieme doel van de ondernemer, maar eerder een plicht om zijn capaciteiten zo goed mogelijk te benutten. Streven naar winst als een doel op zichzelf was minder relevant. Bovendien voelden veel gelovigen de plicht om zich om hun medemensen te bekommeren. Ik refereerde al aan de rijke families die tijdens de gouden eeuw het voor hun medemensen opnamen.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
33
Conclusies Het kapitalisme dankt zijn relatieve succes aan een combinatie van factoren. Het kon floreren omdat ondernemers een grote mate van vrijheid hadden om te ondernemen en hun risico’s met anderen te delen. Het economisch systeem kende een hoge mate van decentralisatie. De rol van de overheid en vooral de kerk waren beperkt in die zin dat het centrale gezag een beperkte rol speelde. In Nederland was de rol van decentrale bestuurlijke eenheden aanzienlijk. De bevolking was door de natuurlijke omstandigheden gedwongen samen te werken in de strijd tegen het water. De centrale overheid faciliteerde de activiteiten van groepen ondernemers en dwong samenwerking af. Als gevolg van de reformatie had de kerk veel minder gezag op centraal niveau. Het waren de lokale kerkgemeenschappen die hun eigen voorgangers benoemden en gezamenlijk een bestuursorgaan inrichtten. De protestantse geloofsopvatting deed een sterk beroep op de individuele verantwoordingsplicht en het besef om deugdzaam te leven. De vraag die blijft, is of het hiervoor beschreven gedrag nu het gevolg is van een externe norm die men onder druk internaliseert of dat mensen in staat zijn om vanuit zichzelf moreel gedrag te vertonen. Met andere woorden: zijn moraliteit en reciprociteit intrinsiek menselijke eigenschappen? Deze vraag komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
34
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
3
35
De mens als evolutionair wezen
De dominantie van de rationaliteit In de afgelopen decennia heeft zich in de economische wetenschap een ingrijpende verandering in de verklaring van het menselijk handelen voorgedaan. Toen ik in het midden van de jaren zeventig mijn opleiding als econoom kreeg, stond de strikt rationele benadering van het vakgebied centraal. Wij spraken niet over mensen, maar wij hadden het in ons jargon over ‘economische subjecten’. Vooral in de micro-economie, een vakgebied dat zich kenmerkt door een zeer wiskundige benadering van de voorliggende vraagstukken, stond de homo economicus centraal. Mensen, of liever homini economici, laten zich in deze benadering uitsluitend leiden door zakelijke, rationele afwegingen. Ze beoordelen slechts of ze aan een bepaalde beslissing een positief marginaal nut kunnen ontlenen. Als dat inderdaad zo is, dan pas gaat men over tot het uitvoeren van een transactie. Voor een uitgebreid overzicht van de theorievorming verwijs ik kortheidshalve naar Blaug (1983). De homo economicus is een calculerende burger in optima forma. Hij laat zich niet leiden door moraliteit, emoties of angsten. Slechts zijn afnemend grensnut bepaalt, in combinatie met zijn subjectieve voorkeuren, zijn gedrag met betrekking tot consumeren en investeren. Het hoogtepunt van het neoklassieke denken is het evenwichtsmodel van Walras. In dit model worden alle prijzen van de goederen en productiefactoren simultaan bepaald. Zowel de kosten van kapitaal als die van arbeid passen zich razendsnel aan in het geval dat er een verandering in de omgeving optreedt, zodat zowel de productiefactor arbeid als de productiefactor kapitaal altijd volledig bezet zijn.
36
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
De neoklassieke theorie, die zijn voorsprong vindt in de Oostenrijkse School, is tot op de dag van vandaag zeer invloedrijk. De wiskundig georiënteerde toepassingen van de economie, zoals de kwantitatieve economie en econometrie, zijn overwegend op een neoklassieke leest geschoeid.
Grensnut of een dominante vrouw Deze op rationaliteit gebaseerde economische theorie kan veel fenomenen heel goed verklaren. Ik herinner mij nog goed de colleges tijdens het tweede jaar van mijn studie van de micro-econoom Hans Knol. Hij stelde aan een collegezaal vol met kandidaatsstudenten de vraag waarom een boer bloemkolen zou gaan verbouwen. Hij liet zijn gehoor kiezen uit twee opties. Hij zou zich op het kweken van bloemkolen richten omdat hij dat van zijn dominante vrouw zou moeten of omdat hij winst, c.q. nut, kon behalen. Uiteraard was het enige motief voor de boer dat hij aan zijn activiteiten uiteindelijk een positief nut kon ontlenen. Hij nam een strikt rationele beslissing. Zodra bloemkolen hem bij verkoop te weinig zouden opleveren, zou hij overschakelen op rode kool. Het voorbeeld is wat onorthodox, maar het illustreert wel de achterliggende opvattingen. Er is geen ruimte voor enige emotie bij het nemen van economische beslissingen. Het gaat om zakelijke afwegingen.
De ogenschijnlijke eenvoud van de neoklassieke wereld Zolang iedereen maar strikt rationele beslissingen neemt, in een frictieloze economie waarin er geen discriminerende belastingen, transactiekosten en verstoorde concurrentieverhoudingen zijn, is deze in de neoklassieke wereld per definitie in evenwicht. De prijzen van factorkosten, en dat geldt voor zowel kapitaal als arbeid, passen zich onmiddellijk aan. Als er al een overschot van arbeid is, dan zullen de arbeidskosten dalen, waardoor de arbeidsmarkt weer in evenwicht zal komen. Ruimte voor starheid in de loonvorming, dan wel geldillusie, is er in dit theoretisch concept niet.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
37
Een zeer belangrijke premisse van de rationele benadering is dat alle deelnemers aan het economisch verkeer over alle relevante informatie kunnen beschikken, dat deze informatie kosteloos is en zonder vertraging aan iedereen ter beschikking komt en dat iedereen deze informatie op dezelfde manier verwerkt. Economische subjecten verschillen alleen van elkaar waar het gaat om subjectieve preferenties. Als de economische subjecten zich daadwerkelijk zo zouden gedragen, dan zou de economie niet meer dan een vorm van toegepaste wiskunde zijn. Conjunctuurcycli hebben in de neoklassieke wereld per definitie geen bestaansrecht. De neoklassieke theorie is evenmin bij machte om een hype op financiële markten te verklaren. Hoogstens kan men verklaringen vinden in rationele bubbels en speltheoretische theorieën. Ook deze verklaringen zijn gebaseerd op rationele verklaringen.
Geen normatief model Nu was het uitgangspunt van de economen die dit theoretisch raamwerk ontwikkelden niet dat de werkelijkheid er ook daadwerkelijk zo uit zou moeten zien noch dat de economische subjecten zich ook altijd rationeel zouden gedragen. De neoklassieke denkwijze is veel meer een krachtig instrument om de werkelijkheid te analyseren. Tot op de dag van vandaag maken veel wetenschappers er gebruik van. De theorie van de efficiënte kapitaalmarkt, zoals die is ontwikkeld door Eugene Fama, is een goed voorbeeld van uitermate relevante en in mijn ogen plausibele theorievorming (1997). Het is echter Fama zelf die nadrukkelijk stelt dat de kapitaalmarkt in werkelijkheid niet altijd efficiënt is. Evenmin heeft het begrip in zijn visie normatieve waarde. Het is dus niet zo dat de kapitaalmarkt noodzakelijk efficiënt moet zijn. De kapitaalmarkt wordt volgens Fama efficiënt omdat iedereen zich inzet om informatie te verzamelen en deze aanwendt bij het nemen van beleggingsbeslissingen. Een efficiënte kapitaalmarkt is geen statisch gegeven, maar veel meer een richting waarin de markt zich in de loop van de tijd ontwikkelt (Fama, 1997). Deze ontwikkeling vindt plaats omdat iedereen streeft naar het optimaal benutten van de beschikbare informatie.
38
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
39
Toch is het zo dat empirisch waargenomen afwijkingen van wat de theorie van de efficiënte kapitaalmarkt voorspelt consequent aangeduid worden als een anomalie. Met andere woorden, als de hier aangehaalde wetenschappers een fenomeen waarnemen dat niet in lijn is met wat de theorie voorspelt, spreken ze van een afwijking. Dit zou natuurlijk wel kunnen duiden op normativiteit. In de volgende subparagraaf zal ik een aantal van deze afwijkingen en vooral de oorzaken daarvan bespreken.
Even apart from the instability due to speculation, there is the instability due to the characteristic of human nature that a large proportion of our positive activities depend on spontaneous optimism rather than mathematical expectations, whether moral or hedonistic or economic. Most, probably, of our decisions to do something positive, the full consequences of which will be drawn out over many days to come, can only be taken as the result of animal spirits – a spontaneous urge to action rather than inaction, and not as the outcome of a weighted average of quantitative benefits multiplied by quantitative probabilities.
De neoklassieke theorie als uitgangspunt voor beleid
De kern van de door Keynes voorgestane beleidsaanpak was dat de overheid niet moest proberen de lonen en prijzen neerwaarts aan te passen. Het aanpassen van de nominale lonen zou op grote weerstanden bij de vakbonden stuiten, terwijl men een dergelijke loonverlaging zou ervaren als een verlaging van de reële koopkracht. In de economische theorie spreekt men van geldillusie. Niet de reële waarde van het geld bepaalt de perceptie van de koopkracht, maar men houdt vast aan de nominale waarde daarvan. Aanpassing van de nominale waarde van lonen is daarom nagenoeg onmogelijk. Het hanteren van het begrip geldillusie kan men naar mijn opvatting, naast de eerder genoemde ‘dierlijke driften’ beschouwen als een eerste opstap naar de behavioral finance.
Tot ver in de jaren dertig van de vorige eeuw was de neoklassieke benadering van de economie dominant (Van Osch, 2007, Werkman en Van der Woude, 2006). Beleidsmakers hanteerden overwegend de neoklassieke uitgangspunten. De overheid moest de vrije markt zoveel mogelijk zijn werk laten doen. In Nederland voerde de overheid tijdens de crisisjaren een strikte en bij tijd en wijle hardhandige aanpassingspolitiek die inhield dat de nominale lonen en prijzen verlaagd moesten worden om de internationale concurrentiepositie te handhaven. Aanpassing van de wisselkoers van de gulden was in de opvatting van de toenmalige beleidsmakers niet bespreekbaar, omdat de regering zich gedwongen voelde om vast te houden aan de gouden standaard. Het loslaten van de gouden standaard zou daarnaast ook nog leiden tot onaanvaardbaar gezichtsverlies voor de beleidsmakers. De rechtlijnigheid van de calvinist Colijn heeft voor onze economie nadelige gevolgen gehad. Het standvastig volhouden van het aanpassingsbeleid leidde namelijk tot een aanhoudende neerwaartse spiraal van dalende prijzen en dalende koopkracht. De internationale beleidsmakers wijzigden pas hun beleid nadat zij de opvattingen van Keynes, zoals verwoord in ‘The General Theory of Employment, Interest, and Money’ (1936) breed hadden aanvaard. Keynes stelde vast dat de economie zich niet stabiel ontwikkelde. Daarvoor had hij ten tijde van het schrijven van zijn boek alle aanleiding. Maar waarom de economie instabiel is en waarom mensen handelen zoals ze handelen, Keynes heeft er geen verklaring voor anders dan dat mensen door dierlijke geesten en andere emoties gedreven worden. In zijn beroemde – en even lastig te doorgronden – boek stelt hij het volgende (Keynes, 1936, 1973, pagina 161/2):
In Nederland werd pas aan het einde van de jaren dertig de aanpassingspolitiek losgelaten. De koppeling tussen de gulden en het goud werd losgelaten en de overheid stimuleerde de effectieve vraag door een beleid van openbare werken te voeren. Tot op heden spreken Amsterdammers over het Boschplan.
De leer van de rationele verwachtingen Rationaliteit en het streven naar maximalisatie van het nut waren lange tijd het leidend uitgangspunt bij de theorievorming. De hiervoor aangehaalde Keynesiaanse aanpak was, in historisch perspectief, slechts een kort leven beschoren. De mislukking van het Keynesiaanse beleid in de jaren zeventig van de vorige eeuw was aanleiding om de traditionele neoklassieke theorie nieuw leven in te blazen. Bij wijze van voorbeeld wijs ik op de theorie van de rationele verwachtingen zoals die in de jaren tachtig opgang maakte. Deze theorievorming was, zoals gezegd, een
40
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
reactie op het Keynesiaanse beleid dat in de jaren daarvoor was gevoerd. Dit beleid was uiteindelijk ontaard in een langdurige periode van expansief overheidsbeleid dat resulteerde in hoge inflatie en paradoxaal genoeg oplopende werkloosheid. Het wapen van hogere overheidsbestedingen bleek niet te werken, kennelijk omdat men in de reële economie anticipeerde op de neveneffecten van dit beleid in termen van prijsinflatie. Daarnaast gingen de beleidsmakers voorbij aan het feit dat de problemen waarmee de economie zich in de jaren zeventig geconfronteerd zag, werden veroorzaakt door veranderingen in de aanbodzijde van de economie, zoals een star arbeidsaanbod en duurdere energie. Keynesiaans beleid alleen kan de negatieve effecten van een rigide arbeidsmarkt niet wegnemen.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
41
Onmiskenbaar heeft het economisch beleid dat grotendeels gestoeld was op de leer van de rationele verwachtingen effect gehad. Door een strikt monetair beleid en een zeer behoudend fiscaal beleid slaagden de overheden er begin jaren tachtig in de ontspoorde inflatie, ten koste van een scherpe economische terugval, terug te dringen. Zij doorbraken de loonprijsspiraal met succes, vooral omdat zij de verwachtingen ten aanzien van de inflatie wisten om te buigen. Dit succes was een steun in de rug voor de leer van de rationele verwachtingen. Mede door de brede toepassing van econometrische technieken maakte de kwantitatieve economie en de kwantitatieve beleggingsleer furore.
Het falen van de markt Volgens de theorie van de rationele verwachtingen, waarvoor de Amerikaan Lucas de Nobelprijs kreeg, zullen economische subjecten hun verwachtingen vormen op basis van een systematische verwerking van alle informatie die zij beschikbaar hebben (Lucas, 1972). Op grond van deze informatie nemen zij hun beslissingen. De economische subjecten laten zich daarbij leiden door andere dan strikt zakelijke afwegingen. De leer van de rationele verwachtingen gaat zelfs zover, dat er geen enkele ruimte is voor beïnvloeding van het handelen van economische subjecten door beleidsmakers. Binnen het Keynesiaanse denken was daar nog wel enige ruimte voor. Verhoging van de overheidsbestedingen, om de economie uit een door vraaguitval ontstane recessie te trekken, zal volgens de leer van de rationele verwachtingen niet helpen. De economische subjecten zullen hun verwachtingen onmiddellijk aanpassen als de overheid haar bestedingen opvoert. Zij houden rekening met welvaartsverliezen door hogere inflatie en belastingen als gevolg van de extra overheidsuitgaven. In reactie daarop zullen zij hun bestedingen direct verlagen, want ze realiseren zich dat in de toekomst de belastingen zullen stijgen. De actie van de overheid heeft daardoor geen resultaat. Een economie tendeert als vanzelf naar een evenwicht. Als er sprake is van een verstoring van het evenwicht, zullen de prijzen van arbeid en kapitaal zich uiteindelijk moeten aanpassen.
Het voert naar mijn opvatting te ver om de opvatting dat de mens slechts een calculerende homo economicus is in haar geheel terzijde te schuiven. De rationele benadering van de werkelijkheid kan zinvolle verklaringen voor empirisch waargenomen fenomenen opleveren. Het prijsmechanisme, bijvoorbeeld, is een buitengewoon effectief mechanisme om in een liquide en transparante markt vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen. Markten die zich kenmerken door een beperkte liquiditeit, dan wel een gebrek aan transparantie, zullen echter niet als vanzelf in evenwicht komen. De recente kredietcrisis drukt ons nog weer eens met de neus op de realiteit. Financiële markten kunnen, zo is in de afgelopen jaren gebleken, langdurig uit evenwicht zijn en zullen in dat geval niet ruimen. Voor veel financiële activa geldt dat er geen evenwichtsprijs bepaald kan worden. De noodzakelijke informatie voor een adequate prijsbepaling is eenvoudigweg niet beschikbaar. De in financiële producten vervatte risico’s zijn niet goed traceerbaar, waardoor het vertrouwen in de markt wegvalt. Een duidelijker illustratie van de noodzaak van vertrouwen voor het goed functioneren van markten is moeilijk denkbaar.
42
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Het nut van de nuttheorie Daarom blijft de neoklassieke benadering van de economie een zeer bruikbare, al was het maar dat de mens veel vaker het streven naar maximaal nut als motief heeft dan hijzelf denkt. Zelf als we denken dat we volstrekt niet-rationele beslissingen nemen, dan is het nog zo dat daaraan heel zakelijke overwegingen mede ten grondslag kunnen liggen. Onze partnerkeuze, om maar een voorbeeld te noemen, wordt voor een niet onaanzienlijk deel bepaald door economische motieven. Vrouwen selecteren mannen op hun verdiencapaciteit en het vermogen om hen te beschermen. Zolang zij de bescherming van hun partner genieten, kunnen zij namelijk voor hun kinderen zorgen. Mannen beoordelen op hun beurt vrouwen op hun vermogen om kinderen te krijgen en te verzorgen. Kinderen waren tot voor kort immers een uitstekende oudedagsvoorziening. Zelfs verliefdheid, een verschijnsel dat bij uitstek als een irrationeel fenomeen wordt beschouwd, wordt klaarblijkelijk niet alleen door hormonen maar ook door rationele economische overwegingen beïnvloed. Ik wijs in dit verband op het onderzoek van de Nobelprijswinnaar Gary Becker. Hij maakt het aannemelijk dat keuzes voor een huwelijkspartner en het krijgen van kinderen voor een belangrijk deel te herleiden zijn tot economische afwegingen (Becker en Tomes, 1976). Uiteraard spelen andere motieven ook een prominente rol.
De mens als evolutionair wezen Hoe krachtig het neoklassieke instrumentarium ook mag zijn, het blijft onbevredigende tekortkomingen vertonen. In mijn eigen vakgebied, dat van de corporate finance, groeide in de afgelopen decennia de onvrede over de strikt rationele verklaring van menselijke beslissingen. Veel wetenschappers zijn daarom in de afgelopen decennia op zoek gegaan naar meer omvattende dan wel alternatieve verklaringen voor het menselijk handelen. Ondertussen heeft dit vakgebied van de behavioral finance een vaste plaats gekregen in de economische wetenschap. De grote doorbraak van de behavioral finance vond plaats aan het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw. De beroemde publicaties van de Amerikanen Kahneman en Tversky uit 1979 worden in brede kring
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
43
beschouwd als de doorbraak van de behavioral finance (Prast, 2003). Daniël Kahneman, die oorspronkelijk psycholoog is, kreeg voor zijn wetenschappelijk werk de Nobelprijs voor de economie. In deze benadering wordt het menselijk handelen niet alleen maar bepaald door het streven naar maximaal nut (Prast, 2003). Evenmin zijn alle menselijke beslissingen louter rationeel. De mens is binnen de behavioral finance een wezen wiens gedrag in hoge mate door zijn evolutionaire voorgeschiedenis bepaald is. Een impliciet uitgangspunt is in dit verband uiteraard wel, dat mensen het eindproduct zijn van een enkele miljoenen jaren durend proces van evolutie. Wij dragen in onze genen een lange evolutionaire geschiedenis mee. Tot op de dag van vandaag bepaalt deze evolutionaire voorgeschiedenis ons gedrag. In historisch perspectief is het ontstaan van onze beschaving zeer kort. De beschaving in zijn huidige vorm bestaat nog geen tienduizend jaar en is nog te kort om invloed te hebben op onze genetische structuur. Onze biologische klok, de manier waarop we op gevaar reageren, onze angst voor verlies, de wens om bij een groep te horen, de angst voor reptielen en insecten, de behoefte aan een middagdutje, ons onvermogen om alle informatie te kunnen verwerken, onze neiging om collectief verkeerde beslissingen te nemen en de vooral mannelijke neiging tot zelfoverschatting: ze zijn alle herleidbaar tot onze evolutionaire voorgeschiedenis. De allereerste mensen moesten, en dat is een breed gedragen visie op onze evolutionaire voorgeschiedenis, zien te overleven op de vlaktes van Oostelijk Afrika. Dat lukte alleen maar door consequent bepaalde strategieën te volgen. Verliesaversie is daarvan een bekend voorbeeld. De angst om het verlies onder ogen te zien kan extreme, welhaast hilarische, vormen aannemen. Elke beleggingsadviseur kan anekdotische verhalen vertellen over beleggers die nog steeds aandelen hebben van ondernemingen die feitelijk failliet zijn. De belegger wil ze niet verkopen, omdat hij daarmee het papieren verlies tot realiteit maakt. Hij onthoudt, door zijn onwil om daadwerkelijk een verlies te accepteren, zichzelf het alternatief om een betere belegging aan te schaffen, dan wel van de opbrengst van zijn nagenoeg waardeloos geworden internetaandelen een keer aangenaam te gaan dineren.
44
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
De angst om te verliezen is in evolutionair opzicht echter een nuttige en succesvolle strategie. Gevaren bedreigen ons immers voortdurend in ons voortbestaan en in ons vermogen om voor nageslacht te zorgen. We weten ons heel goed te herinneren dat we ooit door een luipaard werden bedreigd. Dat is nuttig, want als we weer een luipaard menen te zien, komen onze overlevingsmechanismes direct in actie. De psycholoog Douwe Draaisma benadrukt dat we om deze reden angstige momenten zo goed in ons geheugen vastleggen en dat we ons deze momenten vele jaren later zo goed weten te herinneren (Draaisma, 2002). Dat mannen veel meer last hebben van verliesaversie is goed verklaarbaar. Het verliezen van een gevecht met een ander mannetje verkleint immers de kans op succes bij de voortplanting. Hij degradeert in de hiërarchie en loopt het risico uit de groep gestoten te worden. In de wetenschappelijke literatuur kunnen we verschillende verklaringen vinden voor manieren van handelen die verre van rationeel lijken, maar die vanuit onze evolutionaire geschiedenis zeer goed te verklaren zijn. Ik zal in deze context hierop niet uitgebreid ingaan. Ik beperk mij tot de verklaringen van sociaal gedrag zoals zich dat manifesteert in moraliteit en reciprociteit.
Sociaal gedrag en reciprociteit Van oudsher worstelen economen met een lastig te verklaren fenomeen. De homo economicus heeft in vergelijking met de meeste andere dieren een bijzondere eigenschap. Hij vertoont gedrag dat op het eerste gezicht niet direct als economisch rationeel kan worden beschouwd. Hij laat zich in zijn gedrag bepalen door moraliteit, altruïsme en wederkerigheid. In een evolutionair opzicht is altruïsme goed verklaarbaar. Een bekend voorbeeld is het gedrag van vampiers. Volgens de Amerikaanse onderzoeker Wilkinson vertonen vampiers (desmodus rotundus) altruïstisch gedrag (Wilkinson, 1984). Deze insecten leven van bloed dat zij gedurende nachtelijke expedities verzamelen door in stilte slapende zoogdieren te belagen. Omdat de vampiers in grote stilte hun acties
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
45
moeten uitvoeren en hun prooi niet wakker mogen maken, zijn ze vederlicht. De bioloog Willem Beekhuizen beschrijft ze in een toespraak als een slokdarm met vleugels. Hun hoge energieconsumptie maakt het noodzakelijk dat ze dagelijks hun eigen lichaamsgewicht aan bloed moeten consumeren. Lukt dat een paar dagen achter elkaar niet, dan zijn ze ten dode opgeschreven. Deze vampiers hebben een zeer nuttige vorm van altruïsme ontwikkeld. Als een vampier niet in staat is om zijn of haar dagelijkse hoeveelheid bloed te verzamelen, dan vindt deze een soortgenoot die een dag meer geluk heeft gehad bereid om een deel van zijn opbrengst te delen. Opvallend is dat vooral vrouwtjes bereid zijn elkaar te helpen. Daardoor vergroten zij hun voortplantingskansen. Opvallend is dat ook vampiers die geen familierelatie hebben tot deze vorm van altruïsme bereid zijn. Het altruïsme van de vampiers is echter niet volledig onbaatzuchtig. Dieren die te vaak zonder succes van hun nachtelijke tocht terugkomen of helemaal niet uitvliegen, kunnen op den duur geen aanspraak meer maken op een donatie. Anderzijds, dieren die veel succes hebben, maar niet delen, worden op hun beurt buitengesloten als ze eens pech hebben. Het onderzoek maakt gewag van het feit dat de vampiers over een vrij lange periode een mentale boekhouding van donaties en ontvangsten kunnen bijhouden. Het blijft de vraag of hier sprake is van echt altruïsme of dat het hier om een aangeleerde, instinctieve, strategie gaat. Het is evenmin duidelijk of er sprake is van intentionaliteit. De vampiers besluiten niet welbewust de ander te helpen. Het lijkt er eerder op dat het om een geleidelijk gegroeide overlevingsstrategie gaat. Het altruïstisch handelen vindt niet plaats vanuit zelfbewustzijn. Uit verschillende bronnen komt naar voren dat altruïstisch handelen in een dergelijke context niet intentioneel is (Edmonds, 2006).
46
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Wederkerigheid bij hogere primaten Tussen de hiervoor beschreven voorbeelden en hogere zoogdieren bestaan enkele opmerkelijke verschillen. De in Amerika werkzame Nederlandse onderzoeker Frans de Waal heeft hiernaar uitvoerig onderzoek verricht. Het blijkt dat er bij primaten en enkele andere zoogdieren, zoals olifanten en dolfijnen, sprake is van zelfbewustzijn (De Waal, 2005, 2007). Zij slagen voor de zogeheten spiegeltest. Dieren met zelfbewustzijn zien in de spiegel dat er een merkteken op hen is aangebracht en proberen dat bij henzelf en niet bij hun spiegelbeeld te verwijderen. Dit zelfbewustzijn is de basis voor het vermogen tot empathie. Juist dit empatisch vermogen onderscheidt deze categorie zoogdieren van andere. Een zeer relevant onderzoek is verricht door Sahrah Brosnan. Zij onderzocht het gedrag van kapucijnapen. In een zorgvuldig opgezet experiment moesten deze apen een relatief eenvoudige taak uitvoeren. In ruil voor een kiezelsteentje kregen zij een compensatie in de vorm van een stukje komkommer. Indien twee apen gelijktijdig het experiment uit moesten voeren, namen zij beide genoegen met deze gelijkwaardige beloning. In hun reactie kwam echter verandering op het moment dat een van beide apen in plaats van een stukje komkommer een druif kreeg. De aap die kort te voren was beloond met de compensatie in de vorm van een komkommer nam daarmee niet langer genoegen. Hij gooide de komkommer boos weg. Het gaat hem klaarblijkelijk niet om de absolute hoogte van de beloning, maar ook om de relatieve waarde en hij accepteert daarom geen ongelijkheid (Brosnan, 2006). Overigens hebben de apen die een hogere beloning krijgen daar geen probleem mee. Brosnan trekt de conclusie dat de menselijke aversie tegen ongelijkheid wel eens genetisch bepaald zou kunnen zijn. De al aangehaalde bioloog Frans de Waal heeft jarenlang onderzoek gedaan naar het gedrag van hogere primaten, zoals chimpansees en bonobo’s. Binnen deze context kan ik slechts kort op de interessante observaties van De Waal ingaan. Het onderzoek van De Waal en andere onderzoekers concentreert zich op de vraag hoe primaten een evenwicht weten te vinden tussen hun competitiedrang enerzijds en de noodzaak samen te werken anderzijds. Er is sprake van voortdurende onderlinge
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
47
competitie tussen de mannetjes om de macht. De winnaar van deze competitie kan de meeste en de aantrekkelijkste vrouwtjes tot zijn harem rekenen. Een toekomstige leider deinst er niet voor terug om een leider door middel van een hardhandige strijd van zijn plek te stoten. Het is opmerkelijk dat een chimpansee die een leider wiens machtsbasis nog niet voldoende afgebrokkeld is, aanvalt hardhandig door andere dieren uit de groep wordt aangepakt. Zij zullen hem ernstig mishandelen, maar als regel niet doden. Als de leider echter tekenen van duurzame zwakte vertoont, zullen zij hem wel steunen. In een stabiele situatie hebben alle leden van de groep blijkbaar belang bij een stabiele status quo. De groepsleden kunnen zich richten op het vinden van voedsel, de zorg voor het nageslacht en het samenwerken bij het weerstaan van bedreigingen van buiten de groep. Reciprociteit is in de hier besproken kleine en stabiele groepen een goede strategie. Het is van belang om voedsel met elkaar te delen en elkaar te beschermen. Niet alleen de overlevingskansen van individuen neemt erdoor toe, ook het succes van de groep als geheel stijgt uiteindelijk. Tot slot merk ik op dat het bij primaten waargenomen altruïsme begrensd is. Chimpansees kennen weinig mededogen jegens andere groepen soortgenoten en deinzen er niet voor terug om hen te doden. Ook binnen de groep kan er sprake zijn van gewelddadig gedrag, zij het dat dit meestal niet fataal afloopt. De achterliggende verklaringen voor het gedrag van deze primaten is dat het waarnemen van bepaalde zaken tot een emotionele reactie leidt. Apen die soortgenoten zien lijden, voelen in overdrachtelijke zin de pijn van de ander. Het geven van hulp aan een soortgenoot geeft in hun hersenen een prikkel die hun gevoel van welbevinden verhoogt. Klaarblijkelijk zijn het emoties die het gedrag van deze dieren bepalen. Nog opmerkelijker is het gegeven dat het bieden van de mogelijkheid tot het uitdelen van straf de uitdelers van deze straf ook een gevoel van voldoening geeft (Fehr et al., 2000).
48
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Conclusies Binnen dit korte bestek is het uiteraard niet mogelijk om altruïsme en moreel gedrag volledig vanuit een evolutionair perspectief te verklaren. De hier geciteerde auteurs wijzen er nadrukkelijk op dat altruïsme bij mensen verder gaat dan bij dieren. Mensen zijn in staat en bereid ten opzichte van onbekende groepen gevoel van medeleven te vertonen en bereid zich voor hen in te zetten. Door op basis van wederkerigheid samen te werken, verhogen ze hun individuele overlevingskansen. Uiteindelijk komt dat de groep als geheel ten goede. Anders dan bij dieren – behalve mogelijk de hogere primaten – handelen mensen vanuit zelfbewustzijn. Hun altruïstisch handelen is daarom intentioneel. Deze opvattingen worden overigens niet door iedereen gedeeld. Verschillende auteurs nemen afstand van de door De Waal gepresenteerde opvattingen. Een enkele auteur verwijt hen zelfs vooringenomenheid. Een aantal factoren heeft een voorwaardenscheppend effect op reciprociteit. Binnen een kleine groep met een hoog niveau van sociale controle is de reciprociteit sterker. Dat is logisch, zeker als er sprake is van verwantschap. Binnen een context van homogene groepen is de kans dat een investering in altruïsme binnen een afzienbare tijd rendeert groter dan in een heterogene groep met minder gelijkgerichte belangen. Ook de stabiliteit van de groep is van belang. In een groep met vastliggende interne verhoudingen en weinig toe- en uittreding is investeren in reciprociteit eveneens lonender. Opmerkelijk is de inherente stabiliteit van de hiervoor weergegeven samenlevingsvormen. De maatschappelijke effecten van een gebrek aan reciprociteit dan wel het overmatig najagen van eigen belang kunnen voor individuen aanzienlijk zijn. Dat is niet alleen bij dieren het geval. Ook bij mensen zijn er zelfcorrigerende mechanismen die resulteren in het herstel van een verstoord machtsevenwicht. In de klassieke oudheid konden te machtig geworden politieke leiders na een schervengericht uit de groep worden gestoten. Zij verloren – om het in moderne termen te stellen – draagvlak bij de bevolking. De Ierse landeigenaar Boycot, die zijn in de problemen
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
49
geraakte pachters weigerde de helpende hand toe te steken, werd in sociaal opzicht buitengesloten. De topmanager die zijn positie lijkt te gebruiken om met voorwetenschap te handelen, kan rekenen op sociale uitsluiting. Dat de rechter de tenlastelegging onbewezen achtte, is in dat geval niet relevant.
50
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
4
51
Is er een alternatief?
Moreel handelen en ondernemen zijn verenigbaar In het voorafgaande deel van mijn betoog heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat moreel handelen en het ondernemen in een markteconomie tot op zekere hoogte goed verenigbaar zijn. Sterker nog, het feit dat mensen in de kern morele wezens zijn, was en is een zeer belangrijke succesfactor voor de grote vlucht die het kapitalisme de afgelopen eeuwen heeft genomen. De noodzakelijke voorwaarde is wel dat mensen zich op enigerlei wijze met elkaar verbonden weten en dat een adequaat systeem van (sociale) controle werkzaam is. Ook moeten mensen in staat worden gesteld om, in samenhang met hun bevoegdheden, verantwoordelijkheden te dragen. Onder deze voorwaarden is reciprociteit mogelijk. Als wederkerig vertrouwen het uitgangspunt is bij het uitvoeren van transacties, dan kunnen we hoge contractkosten vermijden. De huidige trend tot marktwerking, juridisering en de opkomst van een claimcultuur maken duidelijk dat geïnstitutionaliseerd wantrouwen een kostbare zaak is en op termijn de efficiëntie van de economie zal verminderen. Natuurlijk heeft een marktsysteem, en ik herhaal dat nog maar eens, een goed werkend juridisch systeem nodig. Hoewel de rechter bij slechts een fractie van alle overeenkomsten in beeld komt, is de functie van het juridisch systeem zeer belangrijk. Het geeft de deelnemers aan het economisch verkeer een redelijke zekerheid dat de overheid uiteindelijk een goede uitvoering van de afspraken zal afdwingen. Ook is de bescherming van eigendomsrechten in een dergelijk systeem adequaat gewaarborgd. Verder zal een goed werkende rechtspraak een bijdrage leveren aan het invullen en expliciteren van normen. Zeker in een economisch systeem waarin er met open normen wordt gewerkt, levert de vorming van jurisprudentie een belangrijke bijdrage aan het concretiseren van deze abstracte normen. Uiteraard zal de overheid ook moeten zorgen voor een goede handhaving van de regels anders verliest het systeem zijn geloofwaardigheid. Nog belangrijker is dat de overheid zelf
52
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
het goede voorbeeld geeft bij het naleven van de regels, die uiteindelijk de uitkomst zijn van een democratisch proces waar zijzelf een onderdeel van is.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
53
In het economisch verkeer vertaalt deze hang naar gedetailleerde regelgeving zich in steeds omvangrijker wordende contracten. Waar het gaat om toezicht is er sprake van uitdijende regelgeving. Binnen organisaties worden de medewerkers onderworpen aan een omvangrijk pakket regels met het bijbehorend sanctioneringbeleid.
De besturing van ondernemingen Deze visie op het menselijk handelen – namelijk dat vertrouwen en wederkerigheid het uitgangspunt zouden moeten zijn – heeft verstrekkende consequenties voor de manier waarop organisaties naar mijn opvatting bestuurd moeten worden. Zoals ik al eerder beschreef, is er een trend waarneembaar dat in markeconomieën en binnen de daarin werkzame instituties rule based besturingssystemen dominant worden. Ook is er een ontwikkeling dat er een grote nadruk komt te liggen op het beoordelen van prestaties op basis van louter economische criteria. Een impliciet uitgangspunt van op strikte regels gebaseerde systemen is naar mijn opvatting die van geïnstitutionaliseerd wantrouwen. De regelgever gaat ervan uit dat de deelnemers aan het systeem slechts eigen belang nastreven zonder dat ze zich daarbij iets gelegen laten liggen aan het belang van de ander. Door middel van strikte regelgeving en voortdurende monitoring probeert de regelgever het gewenste gedrag af te dwingen. In de praktijk neem ik waar dat bij financiële instellingen de commerciële druk op medewerkers wordt opgevoerd, terwijl zij gelijktijdig onderworpen zijn aan strikte regels met betrekking tot het (niet) handelen met voorwetenschap dan wel zorgplicht jegens hun cliënten. Maar al te vaak heeft deze vorm van regelgeving in mijn visie een averechts effect. Men bereikt daardoor vaak het tegendeel van wat men nastreeft, namelijk perverse effecten. De onder toezichtgestelden zullen slechts hun uiterste best doen om zich zo te gedragen dat ze net niet de regels overtreden, maar toch hun doelen halen. Integriteit wordt zo een kat en muis spelletje tussen de medewerkers en ondernemingsleiding dan wel de toezichthouders en de onder toezichtgestelden. Wie geen verantwoordelijkheid krijgt, gaat zich onverantwoordelijk gedragen. De regelgever ziet zijn wantrouwen bevestigd en zal reageren met nog meer regelgeving. Een heilloze wedloop tussen beide partijen zal het gevolg zijn.
Een verschuiving naar open normen? Toch kunnen we een andere trend waarnemen. De overwinning van het rule based denken is nog niet compleet. Integendeel, er zijn krachten werkzaam die duiden op een hernieuwd streven naar regelgeving op basis van open normen. De recent in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerde MIFID (Markets in Financial Instruments Directive) is daar een goed voorbeeld van (www.afm.nl/marktpartijen/default.ashx?FolderId=1978). De MIFID is voor een groot deel gebaseerd op een aantal open normen, waarbij het de marktpartijen zelf zijn die moeten bepalen hoe zij deze open normen specifiek willen invullen. Op zichzelf is dat niets nieuws. Open normen – zoals goed koopmansgebruik of goed opdrachtnemerschap – vormen van oudsher een wezenlijk kenmerk van het Nederlandse rechtssysteem. Ook in de Nadere Regelgeving, waarin de Wet financieel toezicht meer gedetailleerd wordt uitgewerkt, zijn daarvan voorbeelden te vinden. Ik noem er een aantal. De financiële dienstverlener moet handelen in het belang van zijn klant en bij belangenconflicten dient het belang van de cliënt te prevaleren. Dat roept overigens wel de vraag op hoe een dienstverlener moet handelen als hij twee klanten tegelijkertijd moet bedienen. Dit is geen academische vraag, want een bank moet bij een emissie van effecten kiezen tussen de wens van de onderneming om een zo hoog mogelijke emissiekoers te bepalen en de wens van de potentiële koper om deze koers juist zo laag mogelijk te bepalen. Dat laat onverlet dat het aan de marktpartijen zelf is om afwegingen te maken en te bepalen wanneer naar hun inzicht aan de open normen is voldaan. De marktpartijen moeten zelf morele afwegingen maken en zich daarover verantwoorden.
54
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Waarom open normen? Het werken met open normen lijkt op het eerste gezicht aantrekkelijk, maar dat is het niet. Open normen stellen namelijk hoge eisen aan de wijze waarop de samenleving alsook de daarin werkzame organisaties worden bestuurd. Ook voor het functioneren van de organisatie zelf heeft het hanteren van open normen verstrekkende gevolgen. Er zijn ook implicaties voor het beloningsbeleid. Ik merk hierover het volgende op. De implicaties van open normen Laat ik omwille van de eenvoud mij eerst richten op het besturen van organisaties. Omdat organisaties open normen zelf moeten invullen, zullen zij zich moeten beraden op de wijze waarop zij dat willen doen. In een rule based omgeving kan men – en dit zeg ik met enige chargering – volstaan met het opstellen van een procedurehandboek en het overhandigen daarvan aan de desbetreffende medewerkers. Dat daarmee de werkelijke problemen niet worden opgelost mag duidelijk zijn. Er zijn altijd meer situaties dan regels. Bovendien helpen regels niet bij het oplossen van dilemma’s. Regels zijn meestal geformuleerd in digitale termen. Iets mag wel of iets mag niet. Dergelijke eenvoudige regels gaan voorbij aan de complexe realiteit. Daar gaat het immers zeer vaak om het afwegen van twee of meer keuzes die ieder voor zich verdedigbaar zijn maar waarbij het maken van een keuze voor een belang wel ten koste gaat van een ander. Juist bij het maken van afwegingen komen de morele uitgangspunten van betrokkenen naar voren. De norm dat een aanbieder van een financiële dienst moet handelen in het belang van de cliënt is een goed voorbeeld. Het invullen van open normen maakt het daarnaast noodzakelijk dat de leiding van de onderneming, en ik versta hieronder het dagelijks bestuur en de interne toezichthouders, in samenspraak met haar stakeholders bepaalt wat de strategische doelen van de onderneming zijn. Men zal strategische keuzes moeten maken over wat men wel en niet wil. Dat is om meerdere redenen geen eenvoudige kwestie. Zo is het de vraag wie men als externe stakeholders wil beschouwen. Soms is dat duidelijk. De aandeelhouder heeft een gelegitimeerde positie als belanghouder. Maar daarmee is het probleem niet opgelost. Luistert men primair naar de
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
55
activistische aandeelhouder die op de korte termijn een hoog rendement verwacht of richt men zich op de aandeelhouder die een relatie voor de lange termijn wil? De aandeelhouder is niet de enige belanghouder met een wettelijke legitimatie. Te denken valt ook aan de werknemers, crediteuren en de obligatiehouders. Ook klanten, met wie men langdurige samenwerkingsverbanden heeft, kan men naar mijn opvatting ook als belanghouders beschouwen. Is het voeren van een dialoog met deze partijen al een lastige kwestie, het opbouwen van een relatie met belanghouders zonder een wettelijke legitimatie stuit op nog grotere problemen. In veel artikelen over corporate governance, c.q. maatschappelijk verantwoord ondernemen, noemt men talloze belanghouders, die al of niet iets over een onderneming te zeggen hebben dan wel daarmee in dialoog zouden moeten gaan. Klanten, actiegroepen en politieke partijen ziet men als belanghouder. Met al deze partijen voelen veel ondernemingen zich geroepen een dialoog aan te gaan en tegenover deze belanghouders wil men transparant zijn en verantwoording afleggen. Onmiskenbaar zijn deze activiteiten een uiting van goede intenties. Dat neemt niet weg, dat er bij mij twijfels blijven bestaan. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de resultaten van al deze goede voornemens weinig concrete resultaten opleveren en in hoge mate bedoeld zijn de publieke opinie gunstig te stemmen. Waarom leveren al deze dialogen zo weinig op? Naar mijn opvatting is dat zo omdat – en nu druk ik mij wat onwelwillend uit – niemand belang heeft bij concrete uitkomsten. Wie een expliciet standpunt formuleert, kiest positie en kan door de stakeholders worden aangesproken op zijn handelen. Het streven naar transparantie en verantwoord ondernemen zijn dan niet vrijblijvend meer. Expliciete standpunten zijn vatbaar voor discussie en nopen degenen die ze innemen tot het afleggen van verantwoording. Expliciete standpunten blijven ook in andere opzichten niet zonder gevolgen. Wie zich heeft uitgesproken over bepaalde kwesties zal zich mogelijk van winstgevende activiteiten moeten onthouden.
56
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Dat klinkt abstract, maar een eenvoudig voorbeeld maakt een hoop duidelijk. Een financiële instelling die zich werkelijk om haar klanten bekommert, zal zich moeten afvragen of zij producten op de markt wil brengen waarvan het, uitgaande van realistische veronderstellingen, bij voorbaat vaststaat dat ze voor de klanten bijna nooit rendabel zullen zijn. Het kost weinig creatief denkvermogen om voorbeelden te bedenken. Het gaat hier bijvoorbeeld om producten waarmee de klant met geleend geld kan beleggen of verzekeringen waarvan de kosten zodanig hoog zijn dat de klant beter zijn geld op een bankrekening had kunnen zetten. Ik kan mij daarom niet aan de indruk onttrekken dat veel van de inspanningen van ondernemingen die zich richten op maatschappelijk of duurzaam ondernemen, dan wel ethisch verantwoord beleid weinig anders behelzen dan pogingen om een goed imago op te bouwen. De inspanningen zijn erop gericht de buitenwereld ervan te overtuigen dat men goede intenties heeft. Naar mijn opvatting volstaat dat niet. Als de ondernemingsleiding daadwerkelijk een duurzaam beleid wil volgen, kan het, zoals al opgemerkt, noodzakelijk zijn om bepaalde activiteiten eenvoudig weg niet te ondernemen. Het maken van dergelijke keuzes heeft in ieder geval op de korte termijn nadelige gevolgen. Dat voelen de ondernemingsleiding, aandeelhouders en niet te vergeten de aandeelhouders, uiteraard in hun portemonnee. Het maken van zorgvuldige afwegingen heeft, in ieder geval op de korte termijn, een negatieve invloed op de winst.
Erst die Moral Goed ondernemerschap kan naar mijn opvatting niet bestaan zonder moreel besef. De leiding van ondernemingen heeft er in de afgelopen decennia in betrekkelijke stilte een taak bij gekregen. In onze maatschappij, die zich minder dan enkele decennia geleden nog kenmerkte door een hoge mate van culturele, etnische en religieuze homogeniteit hebben in een korte tijd veel veranderingen plaatsgevonden. Voor ons land geldt dat de conserverende verbanden van de verzuiling feitelijk zijn verdwenen. Mede als gevolg daarvan hebben scholen, verenigingen,
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
57
sportclubs en andere instituties hun legitimatie als cultuurdrager verloren. De maatschappelijke verbanden waarbinnen het bijbrengen van normbesef plaatsvindt zijn losser en meer divers geworden (Putnam, 2007). De rol van de onderneming en de ondernemingsleiding als dragers van cultuur en moreel besef krijgt daardoor een groter belang. Tegelijkertijd staan ondernemingen meer dan vroeger het geval was onder druk om te presteren. Enerzijds brokkelen bestaande verbindingen af, terwijl anderzijds de desintegrerende druk om nauw gedefinieerde financiële doelen te halen toeneemt. Het is aan de ondernemingsleiding om daarin een balans te zoeken. Daarbij is het naar mijn opvatting noodzakelijk dat de ondernemingsleiding bepaalt waar zij de commerciële grenzen wil trekken en welke doelstellingen de medewerkers krijgen. Naar mijn opvatting zullen de medewerkers realistische en haalbare doelstellingen mee moeten krijgen. Pas dan is het mogelijk om de kaders te bepalen waarbinnen de medewerkers kunnen opereren en de criteria te bepalen op basis waarvan zij beloond worden. Door op deze wijze te handelen kan de ondernemingsleiding doelstellingen formuleren die samenbindend zijn in plaats van dat ze desintegrerend werken. Een puzzel die ik in dit stadium nog niet volledig heb opgelost, is de vraag waarop de ondernemingsleiding zelf aangesproken moet worden en – in het verlengde daarvan – de vraag waarop de leiding de medewerkers aanspreekt. De vraag is wie de toezichthouders bewaakt: Quis custodiet ipsos custodes? In de voorafgaande paragraaf kwam ik al tot de conclusie dat het weinig zinvol is ambities op het gebied van duurzaamheid en integriteit te formuleren als de onderneming geen duidelijkheid heeft geschapen over haar eigen normenkader en doelstellingen.
58
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
59
Waar het gaat om het interne beleid zal de ondernemingsleiding een leidende en voorbeeldgevende rol moeten vervullen. Het formuleren van gedragscodes kan een eerste aanzet zijn, maar deze aanpak is verre van bevredigend. Ik citeer uit een publicatie van Van den Heuvel en Huberts (2008):
Lag tot voor kort in het integriteitsbeleid de nadruk op geboden en verboden, tegenwoordig verschuift de aandacht in de richting van positieve waarden als dienstbaarheid, algemeen belang, doelmatigheid, eerlijkheid, onafhankelijkheid, openheid, rechtmatigheid en toewijding. Dit soort waarden heeft een goede voorbeeldwerking. Uiteindelijk gaat het om good governance, goed besturen.
Het integriteitsbeleid is in het algemeen op orde bij de overheid. Er is een hele reeks voorschriften en procedures die de beleidsvoorbereiding, de besluitvorming en de beleidsuitvoering reguleren; daaronder vallen ook regels voor informatiebeveiliging en inkoopprocedures. Verder is er sprake van functiescheiding en functieroulatie, worden kwetsbare functies in kaart gebracht en worden nieuwe medewerkers gescreend. Er zijn regels opgesteld voor het melden van nevenfuncties en nevenactiviteiten en voor dienstreizen, en het internet- en e-mailgebruik voor privédoeleinden is aan banden gelegd.
Ik voel mij door deze benadering aangesproken, maar er blijven wel vragen. Het is zeer loffelijk om te streven naar openheid, dienstbaarheid en onafhankelijkheid. Maar hoe verhoudt openheid zich tot geheimhoudingsplicht? Aan wie moet je dienstbaar zijn: je werkgever of een familielid die graag de opdracht wil? Wie kan ten opzichte van degene die hem betaalt daadwerkelijk onafhankelijk zijn? Dergelijke dilemma’s zijn binnen ‘onze’ cultuur al moeilijk op te lossen, laat staan in een omgeving waar mensen met een verschillende culturele achtergrond met elkaar moeten samenwerken.
Belangrijk voor die integriteitcultuur is een gedragscode. Elk bestuursorgaan dient over een morele gedragscode te beschikken, en op grond van de sinds 2006 aangescherpte Ambtenarenwet moet elke overheidsorganisatie een ambtseed voor nieuwe ambtenaren hebben ingevoerd. Het is duidelijk dat het hier om een rule based benadering gaat. Er zijn regels en de regelgevers hebben er alle vertrouwen in dat er nu geen integriteitschendingen zullen plaatsvinden. Bovendien wekken de op deze wijze geformuleerde regels de schijn van duidelijkheid. Het blijft echter onduidelijk wanneer een nevenfunctie gemeld moet worden en wat een aanvaardbaar gebruik van het internet is. Verder geeft deze tekst niet aan waarom het goed naleven van de regels van belang zou kunnen zijn. In hetzelfde artikel opperen Van den Heuvel en Huberts overigens wel wat zij als voorwaardenscheppend beleid zien. Zij spreken de leidinggevenden aan op de noodzaak leiderschap te tonen en in moeilijke situaties toch beslissingen te nemen. Daarnaast moeten de bestuurders zich voortdurend afvragen waarom bepaalde maatregelen wel of niet werken. Tot slot moeten zij in de praktijk een voorbeeldrol vervullen. Zij merken hierover het volgende op:
Een mogelijke oplossing kan zijn dat mensen van elkaar verschillen met betrekking tot culturen en religies en de daaruit voortvloeiende normen en waarden, maar dat we op een dieper niveau emoties delen. De hiervoor geciteerde studies naar primaten bieden een aanknopingspunt. De kapucijnaap die geen druif maar een schijf komkommer krijgt, voelt zich achtergesteld. De emotie die dat oproept – zich achtergesteld en onrechtvaardig behandeld voelen – bevat impliciet een waardeoordeel. De chimpansee die het opneemt voor een groepsgenoot die met onevenredig veel geweld wordt aangevallen, velt vanuit zijn empatisch vermogen eveneens een oordeel. Ik bespeur in de praktijk in gesprekken met bestuurders een angst om morele oordelen te geven. Men is bang om te moraliseren of, erger nog, voor moraalridder uitgemaakt te worden. Het is juist deze angst die ervoor zorgt dat men lastige dilemma’s niet wil bespreken en dan maar om concrete regels vraagt. Dat doen werknemers ten opzichte van het management en het management ten opzichte van zijn interne toezichthouders. In de financiële sector stapt men, als men er echt niet meer uitkomt, naar de toezichthouder die het dan maar moet zeggen. Op die manier verschuift men de hete aardappel van het ene bordje naar het andere.
60
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
De agenda Een oplossing zou kunnen zijn dat medewerkers binnen organisaties, vanuit het besef dat mensen ten principale dezelfde emoties delen – en daardoor uiteindelijk in onderling overleg tot een gezamenlijk oordeel kunnen komen – ook daadwerkelijk de ruimte krijgen om in goed vertrouwen hun eigen verantwoordelijkheid te dragen. Daarmee zijn we weer terug op de bevindingen uit het tweede hoofdstuk. Het kapitalisme kon, zij het labiel, functioneren, omdat de marktpartijen gedeelde normen en waarden hadden en gezamenlijk verantwoordelijkheid droegen. Jan Luiten van Zanden beschrijft in een lezenswaardig artikel hoe de drooglegging van de Beemster tot stand kwam. Slechts door de burgemeesters van de omringende gemeentes erbij te betrekken en financieel te compenseren, was deze inpoldering mogelijk. Het water van de Beemster moest immers via andere gebieden worden afgevoerd. Op deze manier slaagde men erin de externe effecten van particulier handelen weg te nemen (Van Zanden, 2006). Het poldermodel dwingt partijen gezamenlijk tot een oplossing te komen. Dat gaat goed zolang men in een betrekkelijk gesloten system opereert. In een globaal systeem is dat onhaalbaar. Juist in een situatie waarin de corrigerende mechanismes niet meer functioneren, komt de inherente tekortkoming van het kapitalisme naar boven. In een globaal en cultureel divers economisch systeem zullen er nieuwe corrigerende mechanismes ontwikkeld moeten worden. Op microeconomisch niveau zullen mensen moeten ontdekken wat hun gemeenschappelijke normen en waarden zijn. Het is weinig zinvol om deze van bovenaf te dicteren. Bij een financiële instelling waar ik onlangs op bezoek was hingen posters aan de muur waarop het personeel de oproep kreeg ‘integere producten’ te maken. Ongetwijfeld zal de ondernemingsleiding goede intenties hebben, maar wat heeft deze oproep voor zin als de ondernemingsleiding en de werknemers niet eerst gezamenlijk bepalen wat men onder dit begrip verstaat. Integriteit zit niet in producten of systemen maar in de mensen en de organisatie waarbinnen ze functioneren.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
61
In de literatuur bespreken verschillende auteurs een aantal corrigerende mechanismen. Fowler oppert de mogelijkheid van altruïstisch straffen als corrigerend mechanisme. Als partijen voor niet coöperatief gedrag door degenen die wel meewerken aan een collectieve oplossing gestraft kunnen worden, valt de prikkel voor antisociaal gedrag geheel of gedeeltelijk weg (Fowler, 2005). Andere corrigerende mechanismen worden genoemd door Brennan en Petit. Deze auteurs suggereren dat er naast de onzichtbare en straffende hand ook een onaanraakbare hand bestaat (Brennan en Petit, 2000). Wie goed handelt, krijgt een beloning in de vorm van waardering. Hoewel waardering geen financiële lading heeft, vervult het voor mensen en organisaties toch een belangrijke functie. Het ontbreken van maatschappelijke waardering zal een demotiverend effect op organisaties hebben. Organisaties met een lage waardering zullen problemen hebben met het aantrekken van arbeid en kapitaal en moeite hebben om klanten aan zich te binden. De auteurs merken het volgende op: We call the economy of esteem to general attention, then, not just for motives of intellectual interest but also for reasons of practical concern. Charting the economy of esteem will certainly lead us to a better understanding of the social world but it should also make it possible to change that world for the better. Like any worthwhile exercise in economics, the enterprise envisaged here holds out exciting prospects on both the theoretical and the policy-making fronts (Brennan en Petit, 2000, pagina 98). Het kapitalistisch systeem is inherent niet stabiel (Van Nieuwkerk, 2008). Er zullen altijd krachten zijn die het evenwicht verstoren. De vraag is hoe in een geglobaliseerde wereld, waarin mensen met veel verschillende culturele achtergronden werken, succesvolle samenwerking gerealiseerd kan worden. Dat zijn de onderzoeksvragen die op de agenda staan. Eerherstel voor het kapitalisme is alleen maar mogelijk als we een scherp oog hebben voor zijn intrinsieke tekortkomingen.
62
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
5
63
Woorden van dank en afsluiting
Het leven is niet maakbaar Als je de managementliteratuur moet geloven, ben je tegenwoordig zelf degene die de baas is over zijn eigen carrière. Je moet je leven richten op de doelen die je hebt en als je dat maar voortdurend volhoudt, dan komt als vanzelf het geambieerde doel onder handbereik. Het is allemaal een kwestie van positief denken. Dat is in ieder geval de indruk die ik krijg als ik, om maar eens een voorbeeld te noemen, lees hoe het boek ‘The Secret’ wordt aangeprezen (www.thesecret.tv/). ‘Without exception, every human being has the ability to transform any weakness or suffering into strength, power, perfect peace, health and abundance.’ Mijn geloof in de maakbaarheid van het leven is echter wat minder en dat is voor mij een rustgevende gedachte. Zo heb ik nooit zelf besloten dat ik hoogleraar wilde worden. Ik kreeg de mededeling dat ik mij voor een dergelijk ambt kwalificeerde. Dat gebeurde in 1965. Mijn klasgenoten van de derde klas van de lagere school in Amsterdam Noord gaven mij de bijnaam professor. Mijn rapportcijfers gaven daar, in combinatie met mijn neiging om de meester bij herhaling zijn fouten in te wrijven, kennelijk aanleiding voor. Bij nader inzien leek dat ambt mij wel wat. Ik zou mij de hele dag mogen overgeven aan het lezen van boeken en het schrijven van opstellen. Ik zou nog drieënveertig jaar geduld moeten hebben. Toch kan ik niet zeggen dat ik sindsdien mijn ambities uitsluitend heb gericht op het bereiken van dit einddoel. Bovendien raak ik er steeds meer van overtuigd dat het leven niet maakbaar is. Grote en kleine toevalligheden waren van grote invloed op mijn levensloop. Bovendien heb je niet alles voor het kiezen, maar wordt er soms voor je gekozen.
64
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Mijn ouders maakten de keuze voor mij dat ik naar het gymnasium zou gaan. Zij negeerden daarbij het MAVO-advies van het hoofd der school. Zij wilden dat hun kinderen verder kwamen dan ze kort na de Tweede Wereldoorlog zelf konden of mochten komen. Voor hen was er in die tijd geen geld om te studeren of ze mochten het eenvoudigweg niet. De route naar en door het gymnasium in Oud Zuid was geen gemakkelijke, maar achteraf bezien was de beslissing van mijn ouders een hele goede. Dagelijks profiteer ik nog van de kennis die en het inzicht dat mij daar is bijgebracht. Mijn ouders kunnen er uiteindelijk trots op zijn dat al hun zes kinderen het gymnasium en de universiteit doorlopen hebben. Zijzelf konden zich pas na hun pensionering op hun studie storten. Hoewel resultaten uit het verleden geen garantie zijn voor de toekomst, ziet het er naar uit dat ook hun kleinkinderen zich goed zullen ontwikkelen.
De Crazy Horse Saloon Op de route door het gymnasium kwam ik natuurkundeleraar Jan Ris tegen. Hij gaf mij het advies om vooral een Bètapakket te kiezen. Dat zou beter zijn voor mijn keuzemogelijkheden later. Hij had gelijk. Door mijn keuze voor een Bètapakket kon ik economie gaan studeren, iets wat met een Alfapakket niet gekund zou hebben. Na afloop van mijn studie moest ik vaststellen dat het arbeidsmarktperspectief voor algemeen economen verre van geweldig was. De omstandigheden dwongen mij een baan te nemen in het middelbaar onderwijs. Dat was bepaald wat anders dan het perspectief op een mooie baan aan de universiteit of in het bedrijfsleven zoals mij die voor ogen stond. Een toevallige ontmoeting met medestudenten in de Crazy Horse Saloon aan de Koninginneweg in Amsterdam gaf mijn loopbaan een goede wending. Zij attendeerden mij op een vacature bij de vakgroep Financiering en Belegging. Ik meldde mij bij de voorzitter van de vakgroep en kreeg de felbegeerde promotieplaats. Mijn ambitie om te promoveren werd daarmee vervuld. Ik besloot, en eigenlijk was die keuze een beetje willekeurig, te promoveren op bedrijfseconomisch toezicht. Van deze min of meer toevallige keuze pluk in tot op de dag van vandaag de vruchten.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
65
Doet wel, en vreest niemant Ik wil hier graag een aantal namen noemen van degenen aan wie ik dank verschuldigd ben. In de eerste plaats ben ik Hans Visser, mijn copromotor, erkentelijk. Zonder persoonlijke geldingsdrang bekleedde hij 41 jaar zijn ambt, waarbij hij open stond voor anderen en hen stimuleerde zich verder te ontwikkelen. Dirk Swagerman wees mij op de vacature voor een lectoraat bij Inholland. Susana Menéndez introduceerde mij bij Nyenrode. De rest is geschiedenis. Ik bedank ook graag de leden van de benoemingsadviescommissie. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar de externe leden van de commissie, Frans Tempelaar en Jean Frijns. Mijn dank gaat ook uit naar de besturen van Hogeschool INHOLLAND en Business Universiteit Nyenrode. Mijn leerstoel is het resultaat van hun samenwerking. Tot slot dank ik Rob Stobberigh’, die mij hielp bij het beheersen van mijn ambities. Arthur Docters van Leeuwen bracht het citaat uit 2004 op pagina drie van deze oratie in 2000 al in de praktijk.
Heb lief en zie niet om Een enkele keer lukt het mij echt niet om mijn ambities te verbergen. Hoewel ik zelf dacht onopvallend te opereren had iedereen, inclusief zijzelf, in de gaten dat ik achter een zekere mevrouw Janssens aanzat. Zoals elk leven kende ook het onze successen en ongelukken. Dank zij jou hebben we een groot ongeluk doorstaan. We mogen trots zijn op onze drie mooie kinderen, die dankzij jouw inspanningen een enkele keer een teken van welopgevoedheid vertonen. Helaas hebben ze, naast je charme, ook je intellect en verbale begaafdheid geërfd. Bijgevolg heb ik thuis niet één, maar vier compliance officers.
66
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Opleidingsinstituut van de Toekomstige Hebzucht Tot slot van deze oratie richt ik mij tot de studenten van deze universiteit. Wat wij delen is onze ambitie. De toekomstige studenten van deze universiteit worden niet voor niets geselecteerd op hun drang om vooruit te willen komen. Ik juich dat toe. Om vooruit te komen, zullen we moeten woekeren met onze talenten. Het woord woekeren heeft overigens, anders dan velen denken, geen negatieve betekenis. Ik zal eindigen waar ik begon. In Mattheus 25 staat dat het onze plicht is met datgene wat ons ter beschikking staat aan de slag te gaan. Het is beter iets met je geld – de talenten – te ondernemen dan het op de bank te zetten. Graag zal ik met mijn studenten bespreken wat een goed alternatief is voor banksparen. Daarbij zal ik jullie voorhouden dat het helemaal niet fout is om geld te willen verdienen. Ik zal alleen wel de discussie aangaan over wat een aanvaardbare manier is om je ambities te verwezenlijken. Uiteindelijk is Nyenrode niet het opleidingsinstituut van de Toekomstige Hebzucht, zoals een van mijn criticasters op 26 maart 2008 in het Financieele Dagblad schreef. Goed zakendoen kan en mag niet omslaan in hebzucht ten koste van anderen.
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
67
Geraadpleegde bronnen
Allen, F. and Gale, D., (2001), Comparative Financial Systems: A Survey, http://ideas.repec.org/p/wop/pennin/01-15.html Ashcraft, Adam B. and Til Schuermann, (2007), “Understanding the Securitization of Subprime Mortgage Credit” (December 4, 2007). Wharton Financial Institutions Center Working Paper No. 07-43 Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=1071189 Bank, De Nederlandsche, (2004), De Nederlandse consument: van shopaholic naar enthousiaste spaarder, Kwartaalbericht 2004, www.dnb.nl/dnb/home/file/kb2004q37_tcm46-147151.pdf Becker, Gary S. and Nigel Tomes, (1976), Child Endowments, and the Quantity and Quality of Children with Nigel Tomes, Working Paper No 123, National Bureau of Economic Research (1976). http://home.uchicago.edu/~gbecker/papers/w0123_v5.pdf Blaug, Mark, (1978), Economic theory in retrospect, Third Edition, 1981 Cambridge University Press, Cambridge Boot, A.W.A, (2008), Dealmakers aan de macht. Hang naar transacties verblindt bank, Het Financieele Dagblad, 3 mei 2008, http://www.fd.nl/csFdArtikelen/HFD/y2008/m05/d03/HFD1003151317 Brennan, Geoffrey and Philip Petit, (2000), The hidden economy of esteem, Economics and Philosophy, 16 (2000), 77 - 98 www.princeton.edu/~ppettit/papers/HiddenEconomy_EconomicsandPhil osophy_2000.pdf Brosnan, Sarah, (2006), Nonhuman Species’ Reactions to Inequity and their Implications for Fairness, Social Justice Research, vol. 19, No, June 2006.
68
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Butter, F.A.G. den en B. Compaijen, (2007), De vloek van de winnaar schokt de financiële wereld, Fiducie, 2007, www.fiducie.nl/cms/uploads/File/Media/Fiducie/pdf/fiducienr1.indd.pdf Cools, Kees, (2005), Controle is goed, vertrouwen nog beter. Over bestuurders en corporate governance, Van Gorcum, Assen Couwenberg, Pieter en Hein Haenen, (2007). De regels en het spel, Gesprekken met Morris Tabaksblat, Business Contact, Amsterdam. Credit Suisse First Boston, (2000), The CSFB Equity Gilt Study, CSFB Europe, 2000. Op te vragen bij de auteur. Dekker, Ariëtte, Cornelis Verolme, (2006), Opkomst en ondergang van een scheepsbouwer, Bert Bakker, Amsterdam. Docters van Leeuwen, A.W.H., (2004), Een panacee met gebruiksaanwijzing, De betekenis van integriteit voor financieel toezicht, Autoriteit Financiële Markten, Amsterdam http://www.afm.nl/marktpartijen/upl_documents/Speech_DVL_panacee_ met_een_gebruiksaanwijzing.pdf Draaisma, Douwe, (2002), Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, Over het autobiografische geheugen, Historische Uitgeverij, Groningen Edmonds, Victor, (2006), Moraliteit en altruïsme in evolutionair perspectief, Honours Review 5, juni 2006. (http://www.ru.nl/honoursprogramma/het_honours_review/overzicht_ho nours/honours_review_5/) Fama, Eugene F., (1997), “Market Efficiency, Long-Term Returns, and Behavioral Finance” (February 1997). Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=15108 or DOI: 10.2139/ssrn.15108
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
69
Fehr, Ernst and Simon Gächter, (2000), Fairness and Retaliation: The Economics of Reciprocity Institute for Empirical Research in Economics University of Zurich Working Paper Series ISSN 1424-0459 March 2000 http://www.iew.uzh.ch/wp/iewwp040.pdf Fowler, James H., (2007), Altruistic Punishment and the Origin of Cooperation, Proceedings of the National Academy of Sciences 102 (19): 7047-7049 (10 May 2005) ssrn.com/abstract=1007992 Francis, J. R., Khurana, I. K. and Pereira, R., (2001), “Investor Protection Laws, Accounting and Auditing Around the World” (October 2001). Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=287652 or DOI: 10.2139/ssrn.287652 Goedegebuure, J.L., (2006), Het mythische substraat, Verhaalpatronen in de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw, Leiden. www.nieuws.leidenuniv.nl/content_docs/060530_het_mythische_substra at.pdf Goetzmann, William N. and K. Geert Rouwenhorst, (2005), The Origins of Value. Oxford University Press Goor, J. van, (1997), De Nederlandse Koloniën, Geschiedenis van de Nederlandse expansie 1600 – 1975, Sdu Uitgevers, Den Haag. Greenspan, A, (2005), Closing remarks, Speech voor het symposium van de Federal Reserve Bank of Kanas City. http://www.frbkc.org/publicat/sympos/2005/PDF/Green-Closing2005.pdf Greenspan, A., (2007), Een turbulente tijd, Een leven in dienst van de economie, Uitgeverij Balans, Amsterdam. Hendrikse, Klaas, (2007), Geloven in een God die niet bestaat, Manifest van een atheïstische dominee, Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam.
70
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Heuvel, Hans van den, Leo Huberts, (2008), We dreigen het te vergeten, maar ‘een beetje integer kan niet’. NRC Handelsblad, 19 april 2008, www.nrc.nl/krant/article1058414.ece/We_dreigen_het_te_vergeten,_maa r__een_beetje_integer_kan_niet
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
71
La Porta, Rafael, Lopez de Silanes, Florencio, Shleifer, Andrei and Vishny, Robert W., (1999), The Quality of Government, Journal of Law, Economics, and Organization, Vol. 15, No. 1, Spring 1999
Hupperts, Charles, Elly Jans, Stans Jeurissen – Boomgaard, (2005), Fortuna, Taal en cultuur van de Romeinen, lesboek deel 1, Eisma Edumedia BV, Leeuwarden.
Lal, Deepak, (2002), Morality and capitalism, Learning from the Past, University of California, Working Paper Number 812, Department of Economics University of California, Los Angeles Los Angeles, March 2002 http://www.econ.ucla.edu/workingpapers/wp812.pdf
Jensen, M. C. and Meckling, W. H, (1976), Theory of the firm: Managerial behaviour, agency costs, and ownership structure, Journal of financial economics, 3(1976), 305 - 360.
Levitt, Steven D.and Stephen J.Dubner, (2005), Freakonomics: A Rogue Economist Explores the Hidden Side of Everything. William Morrow, New York.
Keynes, John Maynard (1936, 1973), The General Theory of Employment, Interest and Money, Macmillan Cambridge University Press, Cambridge
LoBue, Vanessa, Judy S. DeLoache, (2008), Detecting the Snake in the Grass: Attention to Fear-Relevant Stimuli by Adults and Young Children, Psychological Science 19 (3), 284–289
Klein, P.W., (2006), Amsterdam, Trippenhuis, In Prak (2008) Koelewijn, J., (2006), Corporate Governance, geen doel maar een middel, lectorale rede 24 november, INHOLLAND, Rotterdam. http://www.inholland.nl/NR/rdonlyres/4F85E918-9D18-4AB2-ACF22C32E8B467E6/0/35771_Inauguratiebrochure.pdf Koelewijn, J., (2007), De nieuwe rol en positie van de aandeelhouder, Handboek Corporate Governance, Peij, S.C. (redactie), Kluwer, Deventer. Korteweg, dr. P. (2004), De Concept Tabaksblat Code, Enige vragen en opmerkingen, Voordracht La Porta, Rafael, Lopez de Silanes, Florencio, Shleifer, Andrei and Vishny, Robert W., (1996), “Trust in Large Organizations” (December 1996). NBER Working Paper No. W5864. Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=10378 La Porta, R., Lopez de Silanes, F. and Shleifer, A., (1998), “Corporate Ownership Around the World”. NBER Working Paper No. W6625. (June 1998). Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=226343
Lucas Robert E, Jr, (1972), Journal of Economic Theory, Volume 4, Issue 2, April 1972, Pages 103-124 Neal, Larry, (2005): Venture Shares of the Dutch East India Company, in: Goetzmann and Rouwenhorst Nieuwkerk, Marius van, (2008), We leren niet van bubbels en crises, maar moeten ze blijven bestrijden, Het Financieele Dagblad, 10 mei 2008. http://www.fd.nl/csFdArtikelen/HFD/y2008/m05/d10/HFD1003184067 Osch, Henk van, (2007), Jonkheer D.J. de Geer. De teloorgang van een minister-president, Boom, Amsterdam Pessers, Dorien, (2006), Goede en kwade trouw in het openbaar bestuur, Lezing voor de Raad voor het openbaar bestuur, Den Haag 2006. (http://www.robrfv.nl/default.aspx?skin=Rob&inc=detail&id=414&dossier_id=35&type= publicatie) Prak, Maarten, (2006), Plaatsen van herinnering, Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw, Bert Bakker, Amsterdam
72
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
Prast, Henriëtte M, (2003), Gedragseconomie: de rol van psychologie op financiële markten, Research Series Supervision 62 , De Nederlandsche Bank, August 2003. http://www.dnb.nl/dnb/home/file/Research%20Series%20Supervision%20n o%2062_tcm46-146070.pdf Putnam, Robert D., (2007), E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century The 2006 Johan Skytte Prize Lecture Scandinavian Political Studies 30 (2), 137–174 http://www.blackwellsynergy.com/doi/pdf/10.1111/j.1467-9477.2007.00176.x Rinnooy Kan, A.H.G, (2008), Hofstadlezing, Den Haag 26 maart 2008, www.nrc.nl/redactie/binnenland/Hofstadlezing.doc Smit, Jeroen, (2004), Het drama Ahold, Uitgeverij Balans, Amsterdam Sociaal Cultureel Planbureau, (2007), Divers Europa, De Europese Unie in de publieke opinie & Verscheidenheid in cultuur, economie en beleid Europese Verkenning 4, Bijlage bij Staat van de Europese Unie , Den Haag 2007 www.scp.nl/publicaties/boeken/2006091901/Divers_Europa.pdf Teulings, Coen, (2008), Markt en moraal gaan hand in hand, Alleen aan jezelf denken loont niet in de evolutie, NRC Handelsblad, 2 februari 2008,. http://www.spulomdingenvantemaken.nl/serendipity/uploads/Document en/NRC-20080202-02011004.pdf Timmerman, Anna,. Machteloos, (2007), Ooggetuigen van de Jodenvervolging, Atheneum – Polak & Van Gennip, Amsterdam. Tversky, A. en D. Kahneman, (1974), Judgement under uncertainty: Heuristics and biases, Science 185, blz. 1124-1131 Waal, Frans de, (2005), De aap in ons, Waarom we zijn die we zijn, Contact, Amsterdam Waal, Frans de, (2007), De aap en de filosoof, Hoe de moraal is ontstaan, Contact, Amsterdam
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E
73
Watson, Peter, (2005), Ideeën, De geschiedenis van het menselijk denken, Spectrum, Amsterdam. Wehrman, Paul E. en Rolf E. van der Woude (redactie), (2006), Geloof in eigen zaak, Markante protestante werkgevers in de negentiende en twintigste eeuw, Verloren, Hilversum. Wennekes, Wim, (1993), De aartsvaders, Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven, Atlas, Amsterdam/Antwerpen. Werkman, P.E en R.E. van der Woude, (2006), Hendrikus Colijn, Soldaat, zakenman, politicus, In: Wehrman en Van der Woude. Wijnen, Harry van, (2004), Grootvorst aan de Maas, D.G. van Beuningen (1877 – 1955), Balans, Amsterdam. Wilkinson, Gerald S., (1984), Reciprocical food sharing in the vampire bat, Nature Vol. 3008, 8 March 1984. http://www.life.umd.edu/faculty/wilkinson/Wilkinson84.pdf www.fd.nl/csFdArtikelen/HFD/y2008/m03/d26/HFD1002975774 (Opleidingsinstituut voor de toekomstige hebzucht, 26 maart 2008) www.nu.nl/news/1544726/122/rss/Mysterie_bange_Amersfoortse_bavian en_opgelost.html. Zanden, Jan Luiten van, (2006), De Beemster, Een voorbeeldige inpoldering. In: M. Prak, Plaatsen van herinnering.
74
E E R H E R S T E L VO O R H E T K A P I TA L I S M E