J.W.J. Burgers
Eer en schande van Floris V. Twee oude twistpunten over de geschiedenis van een Hollandse graaf*
In de uitgebreide literatuur over Floris V, graaf van H o l l a n d en Zeeland en heer van Friesland (1256-1296),' zijn er enkele kleine kwesties die i n het verleden menigmaal de pen van de historici i n beroering hebben gebracht, maar waarover desondanks geen consensus k o n worden bereikt. Dat is het gevolg van de stand van het bronnenmateriaal: de b r o n n e n geven over deze zaken weinig informatie, die bovendien lastig te interpreteren is. In het 'Florisjaar' 1996 zijn die oude problemen weer aan de orde gesteld, zonder dat men daarbij dichter bij een oplossing is gekomen. In het volgende zullen twee van die kwesties nogmaals worden belicht. Het betreft de vraag of Floris inderdaad in 1282 het lichaam van zijn vader W i l l e m II i n WestFriesland heeft gevonden, en de vraag of Floris inderdaad de vrouw heeft verkracht van zijn latere moordenaar Gerard van Velsen. D o o r al het beschikbare bronnenmateriaal naast elkaar te zetten, en door gebruik te maken van nieuwe informatie i n de bekende bronnen, kunnen we wat dichter bij de waarheid komen dan tot n u toe het geval was. M e t name wat de eerste kwestie betreft wordt met vrij grote zekerheid een einde gemaakt aan de twijfel. Tot voor kort waren de genoemde vragen, hoe heftig er bij tijd en wijle ook over werd gepolemiseerd, i n de ogen van de moderne geschiedschrijver van ondergeschikt belang, petitehistoire die slechts vermelding i n een voetnoot verdiende. De laatste tijd is evenwel het besef doorgebroken dat daarmee onrecht wordt gedaan aan het wereldbeeld van een middeleeuwse edelman als graaf Floris. Daarin immers vormden het streven naar eer en de angst voor schande voorname drijfveren van het handelen. Voor de Middeleeuwen is i n dit verband de antropologische term 'schaamtecultuur' gebruikt. M e t die term, voor het eerst geponeerd door Margaret Mead, duidt m e n een samenleving aan waarin de publieke reputatie van een persoon van het hoogste belang is o m zich sociaal te k u n n e n handhaven. Verlies van de eer resulteert i n schande, en die brengt een ernstige verzwakking van de positie met zich mee. Wanneer de eer van een middeleeuwse edele was aangetast, dan restte hem niets anders dan te trachten die schande uit te wissen, veelal door wraak te nemen op degene die de oorzaak 2
was van zijn gezichtsverlies. O o k voor graaf Floris V waren eer en schande waarschijnlijk belangrijke drijfveren; beide begrippen zijn trouwens prominent aanwezig i n het werk van Flo-
* 1
Met dank aan drs G . van H e r w i j n e n , die een eerste versie van dit artikel van kritisch c o m m e n t a a r voorzag. V o o r een overzicht van de Floris-literatuur zie J.W.J. Burgers, ' G r a a f Floris V in de m o d e r n e geschiedschrijving. D e o u d e r e literatuur en enkele nieuwe studies', Holland29
2
(1997) 308-318.
D e schaamtecultuur wordt vaak geplaatst tegenover een 'schuldcultuur', waarin niet de angst voor de m e n i n g van de a n d e r de voornaamste toetssteen is, maar het eigen geweten. O v e r de toepassing van deze cultureel-antropologische en p s y c h o - a n a l y ü s c h e b e g r i p p e n in de middeleeuwse context bestaat een aanzienlijke, meest buitenlandse literatuur. In de N e d e r l a n d s e situatie
richtinggevend
is het artikel van R . E . K i m z e l , 'Over schuld en schaamte in enige
verhalende b r o n n e n uit de tiende en elfde eeuw', Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 98 (1983) 358-372, met daarin ook verdere literatuur; een herziene versie in zijn recent verschenen proefschrift, Beelden en zei/heelden van middeleeuwse mensen. Historisch-antropologische studies mier groepsculturen in de Nederlanden (Amsterdam
1977)
97-110. Zie n u ook A . J . Bijsterveld, 'Eergevoel en conflictbeheersing in aristocratische en geestelijke
kringen in de twaalfde-eeuwse N e d e r l a n d e n ' , Millennium
11 (1997) 99-112.
1
J.W.J. Burgers
ris' chroniqueur, de klerk Melis Stoke, die i n zijn Rijmkroniek herhaaldelijk blijk gaf doordrongen te zijn van een diepe angstvoor schande.
3
Eer en schande spelen een grote r o l i n de twee kwesties die i n het volgende behandeld worden. Floris' eer was aangetast door het feit dat de d o o d van zijn vader ongewroken was en dat diens lichaam ergens i n West-Friesland i n een geheim en naamloos graf rustte. V o o r het aanzien van de graaf was het volstrekt noodzakelijk dat hij die schande zou uitwissen d o o r de Friezen te verslaan en het lichaam van W i l l e m op passende wijze ter aarde te bestellen. Wat de tweede kwestie betreft, wanneer graaf Floris zich inderdaad heeft vergrepen aan de vrouw van Gerard van Velsen, was daarmee de eer van G e r a r d dermate geschonden, dat hij i n de ogen van de tijdgenoten een legitieme reden had o m zich te wreken op zijn heer. D i t zou dan een extra aspect zijn i n het complex van de omstandigheden die leidden tot Floris' dood.
Het lijk van Willem II In de winter van 1256-1257 ondernam graaf W i l l e m II, Rooms-Koning van het Duitse rijk, een veldtocht tegen de weerspannige Westfriezen die zich maar niet aan zijn gezag wilden onderwerpen. D o o r de strenge vorst waren de Westfriese wateren bevroren, waardoor het land toegankelijk was geworden voor de grafelijke legermacht. Zoals bekend eindigde de expeditie in een catastrofe. W i l l e m reed overmoedig voor zijn troepen uit op een aantal Friezen af, zakte met paard en al door het ijs en werd vervolgens afgemaakt. H e t Hollandse leger trok zich daarop terug en was gedwongen het lichaam van de k o n i n g achter te laten i n handen van de erfvijanden, die het stoffelijk overschot op een geheime plek begroeven. ' Deze gebeurtenissen betekenden een dubbele vernedering voor Willems zoon en opvolger Floris V. Die was toen zijn vader sneuvelde pas anderhalf jaar oud, maar al van jongsaf aan moet hem zijn ingeprent dat het zijn dure plicht was deze schande, deze smet op zijn eer, uit te wissen. Dit moest gebeuren door de nederlaag te wreken, en vooral door het lichaam van zijn vader uit West-Friesland te halen en op passende wijze te begraven.
5
Inderdaad richtte Floris zich, toen hij i n 1266 zelfstandig de regering aanvaardde, allereerst op de 'Friezenkwestie'. In 1272 trok hij aan het hoofd van zijn troepen West-Friesland binnen, maar opnieuw eindigde de tocht i n een fiasco. Bij O u d o r p leed het grafelijk leger 6
een gevoelige nederlaag, waarbij vele edelen de d o o d v o n d e n . Deze poging had dus een averechtse uitwerking: het gezichtsverlies voor de jonge graaf was alleen maar groter geworden. T i e n jaar later, i n de zomer van 1282, probeerde Floris het voor de tweede maal, en n u
3 4
5
6
2
Over het gebruik van de begrippen eer en schande door Melis Stoke zie mijn binnenkort te verschijnen studie naar Stoke en dc Rijmkroniek. Stokes beschrijving hiervan in W.G. Brill (ed.), Rijmkroniek van Melis Stoke (Utrecht 1885; Werken uitg. door het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht), nieuwe serie 40 en 42; ongewijzigde herdr. in 1 bd. Utrecht 1983) III 1505-1598. ZieF.W.N. Hugenholtz, Floris V(Bussum 1966, herdr. 1974) 38-39, cn W.G. Brill, Betwiste bijzonderheden op het gebied der studie van de geschiedenis van ons vaderland (Utrecht 1889) 31-35, die vermeldt (31-32) hoe in 1395 Willem van Oostervan t, de zoon van Albrecht van Beieren, aan het Franse hof voor eerloos werd verklaard zolang zijn oud-oom, graaf Willem IV van Holland en Henegouwen, ongewroken met schild en wapen in Friesland begraven lag. Zie daarover ook F.P. van Oostrom, Het woord van eer. literatuur aan het I lollandse hoj'Omstreeks 1400 (Amsterdam 1987) 136; aldaar 286-293 tevens meer over het eergevoel aan het Hollandse hof rond 1400. Over deze en de volgende krijgstocht zie H . Obreen, Floris V, graaf van Holland en Zeeland, heer van Friesland, 12561296 (Gent 1907) 49-57, en nu ook R.P. de Graaf, Oorlog om Holland 1000-1375 (Hilversum 1996) 235-239. Het verslag van de expedities in Rijmkroniek IV 190-242, 391-473.
Eer en schande van Floris V
boekte hij succes. In de Rijmkronieklezen we hoe i n een briljante amfibische operatie de Westfriezen bij H o o g w o u d werden verslagen, waarop de graaf het lichaam van W i l l e m II wist op te sporen. De manier waarop dat gebeurde, en de daaropvolgende gebeurtenissen beschrijft Melis Stoke i n gloedvolle bewoordingen als volgt: De coninc hadde X X V I I jare Begraven gheweest te Hoechoutwoude; Dat ne wiste j o n c n o c h oude Dan si viere, ende niet mere, Waer begraven was de here. Daerof was bleven dene doot, Dandre dre dor lives noot Waren ghelopen i n de kerke; Anders ne waren pape n o c h clerke Die twe sloeghen de boeven doot. De derde bat ghenaden groot Ende riep: ' E d e l gravekijn, Laet m i behouden tleven mijn; Ic salt doen, d u moghest prisen, Den coninc dinen vader wisen.' Van deen woerde wart h i verblijt E n d e gaf hem op sijn lijf tier tijt. Doe sprac de Vrese te h e m waert: 'In dit huys, achter den haert, So suldi den coninc vinden, Dat wil ic m i i n verbinden E n d e mijn lijf setten te pande.' Doe namen si spaden inde hande Ende dolven II mans langhe diep. Die onder stont opwaert riep: ' H i e r ligghen grote balken onder!' Die Vriese sprac: ' D a n es gheen wonder. Heft se op, al wort u te pine; Daer leit de coninc i n een scrine.' Teerste dat si ter scrine quamen Ende tghebeente daer vernamen, Spraken si; 'Grave, edel here, N u seit blide vorwaert mere; W i hebben uwen vader vonden!' Die grave sprac i n corten stonden: 'Des moete G o d ghelovet zijn!' Thoeft nam h i inde handen sijn E n d e dancte Gode ende onser Vrouwen: 'Dat ic so vele dus mach scouwen Van den vader, de m i ghewan!' Tehebeente van den hoghen man 3
J.W.J. Burgers
Dede men nemen harde zaen, Scone wasschen ende dwaen, Ende deet voeren haestelike In enen scrine suverlike Te M i d d e l b o r c h i n de abdie.
7
Als we Stoke mogen geloven, heeft Floris V i n 1282 dus het lichaam van zijn vader teruggevonden, onder de haardplaats van een Westfriese woning. H e t lijkt bijna te mooi o m waar te zijn. Is de graaf er inderdaad i n geslaagd na zesentwintig jaar het lichaam van zijn vader op te sporen i n vijandelijk gebied? H e t is duidelijk dat Floris er veel aan gelegen zal zijn geweest o m dat kunststukje te volbrengen, en het is dus denkbaar ofwel dat dit succes afkomstig was uit de koker van de propagandamachine van de grafelijkheid, ofwel dat Floris, wat al te begerig o m zijn vader te vinden, zich met een willekeurig stoffelijk overschot tevreden heeft gesteld. De eventuele twijfels over de ware toedracht worden bovendien niet verminderd door het feit dat dit verslag uit de tweede redactie van Stokes Rijmkroniek komt, waar hij het verhaal, dat i n eerste instantie aanzienlijk korter was, heeft verlevendigd met details die heel goed verzonnen k u n n e n zijn. Dat geldt met name voor de passages i n de directe rede, maar ook het spannende relaas van de vier Friezen, van wie er op het nippertje é é n gespaard bleef, doet niet erg rea8
listisch aan. H e t gaat ons echter vooral om de kern van het verhaal: is het waar dat Floris onder een Westfries huis het lijk van zijn vader terugvond, en heeft hij het lichaam daarop i n de abdij van M i d d e l b u r g laten bijzetten? De meeste historici die zich met deze materie bezighielden, aanvaardden het feit dat Floris inderdaad uit Friesland terugkeerde met een lijk, maar lieten zich niet uit over de 'authenticiteit' van de door de graaf gevonden botten, waarschijnlijk omdat de waarheid i n deze toch 9
niet meer te achterhalen zou zijn. Een enkeling ventileerde daaromtrent wel degelijk zijn twijfel,
10
en in het Florisjaar heeft de mediëvist W i l l e m K u i p e r i n zijn c o l u m n op Internet ge-
probeerd definitief aan te tonen dat Floris door de Friezen inderdaad met een kluitje i n het riet is gestuurd, en met het lichaam van een vreemde naar huis is g e k o m e n . " Kuiper ontleende een en ander in zijn betoog aan een artikel van H . B r u c h van een jaar tevoren, die ook 7
Rijmkroniek IV 427-473, hier geciteerd naar het zogenoemde handschrift A (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 3, f. 32r-v): 'De koning [Willem II] had 27jaar begraven gelegen-te Hoogwoud. Niemand, jong noch oud, behalve deze vier [Friezen], wist waar die heer begraven was. Van hen was één gesneuveld, en de drie anderen liepen in doodsnood de kerk in; daar waren verder geen priesters of geestelijken. De krijgsknechten doodden twee van hen. De derde smeekte om genade en riep: "Edel graafje, spaar mijn leven, dan zal ik, dat zult u waarderen, uw vader de koning aanwijzen." O m die woorden was hij [Floris V] blij, en liet hem toen in leven. Toen sprak de Fries tot hem: "In dit huis, onder de haard, zult u de koning vinden; dat garandeer ik, met mijn leven als onderpand." Toe n nam men spaden ter hand en groef men een gat ter diepte van twee mannen. Degene die onder stond riep naar boven: "Hieronder liggen grote balken!" De Fries sprak: "Dat is geen wonder. Til ze op, al kost het moeite; daar ligt de koning in een kist." Toen zij de kist bereikten en het gebeente daar zagen, spraken zij: "Graaf, edele heer, wees nu voortaan blij, wij hebben uw vader gevonden!" De graaf sprak meteen: "Prijs G o d hierom!" Hij nam het hoofd in zijn handen en hij dankte God en onze Vrouwe: "Dat ik zo dit mag aanschouwen van mijn vader, die mij verwekte!" Het gebeente van de voorname man deed men onmiddellijk opnemen, schoon wassen en reinigen, en haastig in een mooie schrijn naar de abdij van Middelburg voeren.' 8 In de eerste redactie van de kroniek is slechts sprake van é é n oude Fries, die werd gedwongen het graf van de koning te wijzen; die lezing zal eerder conform de werkelijkheid zijn, temeer daar die ook wordt gevonden in de kroniek van Willem Procurator: C. Pijnacker Hordijk (ed.), Willetmi rapellani in Brederode, postea monachi elprocuratoris Egmondensis, Chronicon (Amsterdam 1904) 30. 9 Zo bijvoorbeeld Hugcnhohz. Floris V, 56-58. 10 Zoals Brill, Rijmkroniek, dl. 1, xxxi, en dezelfde, Betwiste liijzoiidcrliedrii, 33-35. 1 1 W. Kuiper, 'Liefde is blind', Neder-L, Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek, 9509.11. 4
Eer en schande van Floris V
Afb. 1.
'Floris V vindt het Lijk zijns Vaders'. Ets
naar en d o o r j . Steijn, eerste helft 19e eeuw, uit: De leidsman, der jeugd, 18 dln. (Amsterdam 18351841)
dl.
2. Afbeelding
overgenomen
uil:
F.W.N. Hugenhollz, Floris V— vermoord en getekend (Nieuwkoop 1977)
twijfelde aan de echtheid van het door Floris gevonden l i j k . de argumenten van beide auteurs.
12
61.
We komen aanstonds terug op
Aangaande deze kwestie k u n n e n we dus twee vragen formuleren: heeft Floris V inderdaad een lijk gevonden, en zo ja, was dat echt Willem II? Ter beantwoording daarvan zetten we alle argumenten die ons ter beschikking staan eens op een rij. Wat de eerste vraag betreft, het is wel zeker dat Floris inderdaad met een stoffelijk overschot uit West-Friesland terugkeerde. D i t blijkt i n de eerste plaats uit mededelingen i n een r u i m aantal contemporaine bronnen; daarbij laten we de Rijmkroniek buiten beschouwing, want die geeft mogelijk uit propagandistische motieven de officiële grafelijke lezing van de gebeurtenissen. V a n groot belang zijn i n ieder geval twee brieven die Floris V vlak voor en kort n a de Friese campagne van de zomer van 1282 schreef aan k o n i n g E d u a r d I van Engeland, waarin hij deze op de hoogte bracht van het verloop van de gebeurtenissen. In een eerste brief kondigde de graaf de veldtocht aan, die hij samen met de graven van Gelre en Kleef en vele anderen zou h o u d e n tegen zijn 'aartsvijanden' (nostri capilales inimici), de Westfriez e n . In het volgend schrijven meldde Floris triomfantelijk zijn overwinning, i n vier veldsla13
14
1
12 H Bruch, 'Het geraamte van Willem II', Macloc. Tijdschrift mierde Middeleeuwen ?) (1995) 39-42. Bruch proefde ook bij Hugenholtz (zie hierboven, n. 5) een zekere, zij het niet uitgesproken scepsis. 13 F. van Oostrom, Maerlanls wereld (Amsterdam 1996) 328-329, hecht geloof aan het verhaal in de Rijmkroniek, want de auteur ervan, Melis Stoke, had ooggetuigen als informanten. Dit kan best kloppen, maar de vraag is of Stoke de intentie had de waarheid op te schrijven. 14 L.Ph.C. van den Bergh (ed.), Oorkondenhoek van Holland, en Zeeland, 2 dln. (Amsterdam en 's-Gravenhage 1866(1868)-1873; hierna aangehaald als OH/) II, nr. 471
5
J.W.J. Burgers
gen, op zijn 'doodsvijanden' (mes anemis morteus), en de vondst van het lichaam van zijn vader, 'waarnaar hij boven alles verlangde' (la quele choseje desiroie sur toutes riens). Natuurlijk is er reden o m het waarheidsgehalte van deze brief, die rechtstreeks uit de grafelijke kanselarij k o m t , te wantrouwen, maar het is toch wel onwaarschijnlijk dat Floris zo koelbloedig zou hebben gelogen over het lichaam van zijn vader wanneer er i n het geheel geen sprake zou zijn geweest van een gevonden lijk. Zulk een flagrant bedrog zou zeker aan het licht zijn gek o m e n , want het bericht over de gebeurtenissen zal het Engelse h o f ook via andere wegen hebben bereikt. Ul
16
We hebben over deze zaak bovendien contemporaine vermeldingen die niet i n de omgeving van de Hollandse graaf zijn opgesteld, en die dus weerspiegelen wat onafhankelijke waarnemers elders toentertijd wisten of meenden te weten. H e t spectaculaire verhaal moet i n de Nederlanden en de aangrenzende gebieden meteen de ronde hebben gedaan, want op tal van plaatsen vinden we korte tijd later een echo ervan i n annalen en kronieken die niet zijn ontleend aan de enig mogelijke Hollandse bron, Stokes kroniek: feitelijke details en bewoordingen wijken meestal af van Stokes werk, en bovendien zijn bijna alle op schrift gesteld v ó ó r 1305, het jaar waarin de eerste redactie van de Hollandse Rijmkroniek op zijn vroegst was voltooid. 17
D i c h t op de gebeurtenissen zaten i n elk geval de m o n n i k e n van E g m o n d , die een mededeling erover opschreven i n het handschrift van de Egmondse Annalen, een i n het klooster berustende codex. Daarin vinden we een rijmpje, dat gezien het schrift i n het laatste kwart van de 13e eeuw aan het perkament is toevertrouwd. Dit gedicht vermeldt de overwinning op de Friezen, en de overbrenging naar M i d d e l b u r g en de begrafenis aldaar van W i l l e m II: 'Bovendien is i n dat jaar [1282] k o n i n g W i l l e m opgenomen en i n M i d d e l b u r g begraven, nadat veel Friezen waren gedood, beroofd en gevangen'. O o k i n verder weg gelegen plaatsen raakte het voorval bekend, want enkele contemporaine Zuid-Nederlandse geschiedwerken maken melding van Floris' overwinning op de Friezen en de vondst van de Rooms-Koning. In de r o n d 1292 te Gent geschreven Annales Blandinienses staat geschreven dat ' i n het jaar ons H e ren 1282 Floris, graaf van H o l l a n d , een groot leger verzamelde en de Friezen aanviel; hij versloeg hen en onderwierp hen i n eeuwigdurende dienstbaarheid. M e t vreugde bracht hij de beenderen van zijn vader, die de Friezen hadden gedood, naar M i d d e l b u r g ' . O o k m o n n i k Boudewijn van het klooster Ninove tekende i n 1294 iets dergelijks op i n zijn kroniek, met toevoeging van de mededelingen dat Floris zo zijn vader had gewroken en dat W i l l e m i n eigen land eervol was herbegraven. In het begin van de veertiende eeuw werd in het klooster van 18
111
20
15 Van den Bergh, OH/AI, nr. 472; een betere transcriptie van de tekst van deze brief vindt men in J.W.J. Burgers, DepaUografie van (In documentaire tnonnen in Holland en Zeeland in de. dertiende eeuw, 3 dln. (Leuven 1995) 707-708, nr. 281. 16 Hoewel de hand niet is geïdentificeerd als een van de kanselarijscribenten; zie Burgers, De paleografie van de documentaire bronnen, 530-531. nr. 281. 17 Rond 1301-1302 is Stoke vermoedelijk al wel met zijn werk begonnen, maar het is niet waarschijnlijk dat toen al een incomplete versie van de kroniek in omloop is gebracht. O p het ontstaan van de Rijmkroniek wordt uitvoerig ingegaan in de aangekondigde studie van auteur dezes. 18 Londen, British Library, MS Cotton Tiberius C XI, f. 169v: 'Insuper hoe ipso rex est Wilhelmus in anno / Fresonibus multis occisis, despoliatis, / Captis, translatus ac in Middelburg tumulatus'; de editie in O. Oppermann (cd.), Fontes F.gmundenses (Utrecht 1933) 208. 19 L . Bethmann (cd.), Annales Blandinienses, MGH SS 5 (Hannover 1844) 33: 'Anno Domini 1282. Florensius comes Hollandie, congregato exercitu copioso, Fresones agressus expugnat et perpetua servitute subiugavit, et ossa patris sui, quem occidcrant, apud Middelboerch cum gaudio reportavit.' 20 O. Holdcr-Egger (ed.), Balduini Ninovensis Chronicon, MGH SS 25 (Hannover 1880) 545: '1282. Florentius comes Hollandie, collecto robore exercitus, Frisones bello aggressus est; qui adeptus victoriam, plurimos interfecit et ali6
Eer en schande van Floris V
Sint Truiden genoteerd dat i n het jaar 1281 'Floris graaf van H o l l a n d met een menigte volgelingen Friesland binnentrok, ten einde zijn vader Rooms-Koning W i l l e m te wreken, die door de Friezen was gedood. Floris versloeg de Friezen en onderwierp velen aan zijn gezag. O n d e r hen was een Fries die, o m aan het doodsgevaar te ontkomen, aan de graaf het lichaam van zijn vader bezorgde, door het op te graven van onder de vuurplaats van zijn huis, waar het i n een kist was begraven. De graaf voerde het lijk met de grootst mogelijke eer mee naar zijn 21
eigen land, en begroef het eerbiedig.' Deze versie van het gebeuren stemt dus wel bijzonder goed overeen met die van de Rijmkroniek, maar ook dit relaas, dat vanwege de tijd van ontstaan theoretisch aan de Hollandse kroniek kan zijn ontleend, vertoont details - de Fries die onthulde dat het lichaam van de k o n i n g i n zijn eigen huis lag, en vooral het foutieve jaartal - die zulks onwaarschijnlijk maken. O o k in verder van H o l l a n d verwijderde plaatsen deed het verhaal de ronde, zij het met klaarblijkelijk verzonnen details. In Colmar, i n de Elzas, tekenden de plaatselijke d o m i n i c a n e n i n h u n Annales Colmarienses maiores, een contemporaine bron, het volgende bericht op: ' D e zoon van heer W i l l e m van H o l l a n d , Rooms-Koning, wreekte zich op de Friezen en doodde 1400 man van hen, en ontrukte met geweld het lichaam van zijn vader aan h u n h a n d e n . '
22
H e t verhaal werd tevens i n 1286-1288 opgeschreven i n een klooster i n het
Duitse Goslar: ' k o n i n g W i l l e m werd i n 1251 de 91e heerser na Augustus van het Roomse rijk; hij regeerde negen jaar. H i j sneuvelde tegen de Noordfriezen en werd door een machtige Fries onder diens huis begraven. Willems zoon Floris vocht later tegen de Friezen, doodde er 12000, liet de machtige Fries ophangen, zijn vader opgraven en eervol begraven i n een kloos2 3
ter genaamd Daff.' ' E r hoeft al met al niet aan te worden getwijfeld dat graaf Floris inderdaad onder de haard van een Westfriese w o n i n g een lichaam heeft gevonden, dat heeft meegenomen en i n M i d d e l b u r g heeft laten begraven. Gezien de toonzetting van de zojuist genoemde brief aan de Engelse k o n i n g was Floris er zelf bovendien van overtuigd dat hij het lijk van zijn vader had gevonden. H e t valt ook moei-
q u a m p a r t e m t e r r e e o r u m sibi s u b i u g a v i t i n u l t i o n e m p a l r i s sui W i l i c l m i R o m a n o r u m r c g i s ab eis i n t e r f e c t i . C u i u s e t i a m o s s a i n v e n i e n s i n d e t r a n s t u l i t et i n t e r r a s u a h o n o r i f i c e s e p e l i v i t . ' 21 R . K o e p k e ( e d . ) , Gesta abhaluiu
Trudonensium,
MGHSSlö
( H a n n o v e r 1852) 405: H o d e m a n n o [1281] F l o r e n c i u s c o m e s
H o l l a n d i e c u m m u l t i t u d i n e s u o r u m F r i s i a m i n u l t i o n e m p a t r i s sui W i l i c l m i R o m a n o r u m r e g i s , a F r i s o n i b u s o c c i s i , i n travit, q u i F r i s o n e s d e v i c i t et p l u r e s i l l o r u m s u e d i t i o n i s u b e g i t . I n t e r q u o s F r i s o u n u s , ut m o r t i s p c r i c u l u m e v a d e r e t , c o m i t i p a t r i s s u i c o r p u s i n t n m c o r e p o s i t u m e t r e t r o f o c u m d o m u s s u e s u b l e n a t u m efi o d i t et t r a d i d i t , q u o d i l l e c u m m a x i m o h o n o r e s e c u m a d p r o p i i a a i l e r e n s , l e v e r e n t e r s e p e l i v i t . ' I I e t / e l f d e vei h a a l , i n iets a n d e r e b e w o o r d i n g e n , v i n d e n w e i n h e t v ó ó r 1 3 2 0 i n h e t z e l f d e k l o o s t e r g e s c h r e v e n v e r v o l g o p d e w e r e l d k r o n i e k v a n M a r t i n u s v a n T r o p p a u ; I.. W e i l a n d ( e d . ) , Coulinuoliones
C.hrouiei Martini
Ojt/iavieusis,
MGH SS 24 ( H a n n o v e r 1879) 2 6 4 : ' H u i u s t e m p o r e [ n a m e l i j k v a n k o -
n i n g R u d o l f v a n H a b s b u r g , 1273-1291] F l o r e n t i u s c o m e s H o l l a n d i e , deviclis F r i s o n i b u s o c c i d e n l a l i b u s , et u l t i o n e rec e p t a d e m o r t e p a t r i s s u i W i l l e l m i r c g i s , ... [ l a c u n e ] q u i d a m F r i s o i p s u m r e g e m r e t r o i g n e m s u u m s u b t e r r a i n t r u n c o l i g n e o p e n d e n t e m d e m o n s t r a v i t , m o r t e m sic e v a d e n d o . Q u e m c o m e s c u m m a g n a r e v e r e n t i a H o l l a n d i a m r e p o r t a v i t . ' 2 2 P h . J a f f é ( e d . ) , Annales
Colmarienses
maiores, MGH
SS 17 ( H a n n o v e r 1 8 6 1 ) 2 1 0 : 1 2 8 2 : ' F i l i u s d o m i n i W i l h e l m i d e H o r -
l a n d i a [ s i c ] , r e g i s R o m a n o r u m , v i n d i c a v i t se d e F r i s o n i b u s , e t i n t e r f e c i t e x e i s m i l l e q u a d r i n g e n t o s v i r o s , e t a c c e p i t c o r p u s p a t r i s s u i d e e o r u m m a n i b u s v i o l e n ter.' 2 3 1.. W e i l a n d ( e d . ) , Chronik des Stiftes S. Simon und Judas
in Goslar, MGH
Deutsche Chronikenl
( H a n n o v e r 1877) 597: ' N a
G o d d e s b o r t 1251 g r e v e W i l h e l m v o n H o l l a n t , d e 9 1 . v o n A u g u s t o , h e f t e n t f a n g e n d a t R o m e s c h e r i k e u n d e r e g e r t 9 jar
Dusse heft gevechtet m i t d e n N o r t f r e s e n , u n d e d a r w a r d h e g e d o d e t , u n d e e i n m e c h t i g Frese g r o i f o n i n sin
b u s D a r n a s i n s o n e , g r e v e F l o r e n t i u s , v e c h t e d e a v e r m i t d e n F r e s e n u n d e d o d e d e 12 d u s e n t . A v e r d u s s e n F r e s e n , d e sinen vader h a d d e graven i n sin hus, d e n h e n g e d e h i u n d e l e d d e n vader w e d d e r upgraven u n d e l e d o n erlike grav e n i n e i n c l o s t e r g e h e t e n D a f f . ' D e D u i t s e t e k s t is e e n r o n d 1 2 9 4 g e m a a k t e v e r t a l i n g v a n d e o o r s p r o n k e l i j k e L a t i j n se v e r s i e (ibidem, 5 8 6 - 5 8 7 ) . D e z e p l a a t s w o r d t o o k a a n g e h a a l d d o o r H u g e n h o l t z , ' F l o r i s V i n d e o g e n v a n h e t b u i t e n land'
i n : E . H . P . C o r d f u n k e e.a ( r e d . ) , Holland
in de dertiende, eeuw. Leven,
wonen en werken in Holland
aan hel einde
van
de. dertiende eeuw ( ' s - G r a v e n h a g e 1 9 8 2 ) 4 1 - 4 9 , a l d a a r 4 6 . H e t is o n b e k e n d w e l k k l o o s t e r m e t d e n a a m Daff w o r d t a a n g e d u i d : d e n a a m is m o g e l i j k h e t e e n v e r b a s t e r i n g v a n d e n a a m Delff ( D e l f t ) , w e l k e v e r g i s s i n g p a l e o g r a f i s c h g o e d is te v e r k l a r e n : d e l e t t e r c o m b i n a t i e el k a n g e m a k k e l i j k v o o r e e n h o g e a w o r d e n a a n g e z i e n .
7
J.W.J. Burgers
lijk i n te zien hoe hij vlak na de slag i n vijandelijk gebied een opgraving had k u n n e n ensceneren.
24
O o k elders, van E g m o n d tot Colmar en Goslar, meende m e n blijkbaar zonder meer
dat zulks het geval was. We blijven evenwel zitten met de tweede vraag: waren de i n 1282 geborgen resten inderdaad die van Willem II, of hebben de Friezen de Hollandse graaf voor de gek gehouden? Bezien we de argumenten die B r u c h deden twijfelen aan de echtheid van het lijk en die K u i p e r brachten tot de overtuiging van de onechtheid ervan. B r u c h vond een vermelding i n de uit het m i d d e n van de 15e eeuw daterende Coronike van Vrieslant, dat i n Friesland het verhaal ging dat aan de graaf niet het gebeente van de RoomsK o n i n g was geleverd, maar dat van een dode m o n n i k . N u heeft deze ene op zichzelf staande mededeling i n een twee eeuwen na dato geschreven werk nauwelijks enige bewijskracht, temeer daar de laat-middeleeuwse Friese geschiedschrijving terecht berucht is o m haar gefabuleer en fel-nationalistische inslag.
23
In dat kader kan de anonieme auteur van de Coronike de
betreffende bewering heel goed uit zijn d u i m hebben gezogen; het feit dat andere Friese geschiedschrijvers van niets weten verhoogt het vertrouwen i n deze mededeling allerminst.
26
Over naar Kuiper, die meer argumenten aandraagt o m aan te tonen dat het in H o o g w o u d opgegraven lichaam i n werkelijkheid niet W i l l e m was maar een willekeurige Fries. Ten eerste zegt hij dat Willems lijk niet gevonden kon worden, omdat het na zesentwintig jaar i n de bodem allang vergaan was. D i t is natuurlijk geen serieus argument, want het wordt onmiddellijk gelogenstraft door de menselijke skeletten die archeologen met grote regelmaat opgraven, en die h o n d e r d e n tot duizenden j a r e n o u d zijn. Voorts stelt Kuiper, zonder nadere toelichting, dat de Friezen h u n familieleden onder h u n huis begroeven, ter afwering van de boze geesten. N u is in het verleden veel lelijks over de Friezen beweerd, door h u n vijanden de H o l landers en met name door de Egmondse m o n n i k e n , maar nooit dat ze zich overgaven aan dergelijke heidense praktijken. E n inderdaad, al sinds de Karolingische tijd, toen W i l l i b r o r d en Bonifacius met de bekeringen begonnen, waren de Friezen gekerstend, en begroeven zij h u n doden zoals het hoorde i n gewijde grond, bij voorkeur i n of bij de kerk. Dit blijkt onweerlegbaar uit de resultaten van archeologisch onderzoek; m e n hoeft maar enkele afleveringen door te lopen van de Archeologische kroniek van Holland, die ieder jaar i n dit tijdschrift wordt gepubliceerd, o m te kunnen constateren dat ook i n West-Friesland de doden i n grafvelden ter aarde werden besteld. Tekenend is bijvoorbeeld de recente vondst van het kerkhof van V r o n e n , het Westfriese dorp dat, in dit verband pikant genoeg, i n 1297 door de H o l l a n ders werd verwoest bij de expeditie die volgde op de Friese opstand van 1296.
27
O o k elders
24 Minstens één geval van een in scène gezette vondst van een graf is bekend. Rond 1190 is het graf 'ontdekt' van de legendarische koning Arthur en diens echtgenote Guinevere. Die opgraving, door de kroniekschrijver Gerald van Wales tweemaal beschreven met levendige details, diende ongetwijfeld om een einde te maken aan de droom van de inwoners van Wales dat op zekere dag koning Arthur terug zou keren om hen aan te voeren in een opstand tegen de Engelse overheersing (Gerald of Wales, The Journey through Wales and the Description of Wales, vertaald door L. Thorpe (Harmondsworth etc. 1978) 280-288). 25 Zie het oordeel van J. Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsehe geschiedschrijving in de Middeleeuwen. Bijdrage lol de beschavingsgeschiedenis (Haarlem 1932) 139-160, met name 142, over het 'volkomen irreële' verleden dat in die werken wordt beschreven, waar de geschiedenis niet meer is dan een 'wensdroom'. Over de Coronike van Vrieslant zie Bruch, Sujfplemeul hij de geseh/edeu/s van de Noonl-Seilerlandsehe geschiedschrijving in de Midileleeuwen van dr. jan Romein (Haarlem 1956) 60-61. 26 Voorts meende Bruch dat in de Rijmkroniek liet verslag over de vondst van het lijk van Willem door de auteur Melis Stoke achteraf was aangepast ten einde een mooi kloppend verhaal te verkrijgen, hetgeen in Bruchs ogen de betrouwbaarheid ervan niet vergrootte. Het gaat te ver hier nader op die kwestie in te gaan, maar Bruch heeft hier niet goed gelezen; men zie mijn binnenkort te verschijnen studie over Melis Stoke en de Rijmkroniek. 27 'Archeologische kroniek over 1991', Holland 24 (1992) 336-338: een te Sint-Pancras gevonden grafveld, waar circa 8
Eer en schande van Floris V
was steeds sprake van bijzettingen i n of vlak bij de kerk, terwijl daarentegen onder de vele huizen en woonplaatsen die werden blootgelegd nooit menselijke resten werden aangetroffen. E r is kortom geen sprake van dat de Westfriezen h u n doden onder h u n huizen begroeven; bovendien zou juist een monnik, die volgens de Coronike van Vrieslant aan Floris V was meegegeven, zeker i n gewijde g r o n d begraven zijn geweest. 28
Het is dus wel zeker dat het lichaam dat graaf Floris onder de Hoogwoudse woning aantrof, daar inderdaad heimelijk was verstopt. Daarop wijst ook de mededeling van Stoke dat de beenderen zeer diep waren begraven; zij lagen op een diepte van twee manslengten. N u verbergt men een lijk niet zonder reden. H e t heeft er alle schijn van dat i n 1256 de Friezen, geschrokken door h u n doodslag van de Rooms-Koning en beducht op wraak, het lichaam van W i l l e m heimelijk onder de haardplaats van een dichtbij het slagveld gelegen woning hebben begraven, welke plaats zesentwintig jaar later onder dwang werd onthuld. Hiermee wilden zij waarschijnlijk proberen o m wraakneming vanwege de d o o d van Willem II te voorkomen. In de toenmalige rechtsgang diende bij een geval van doodslag het slachtoffer i n het proces te worden getoond, als bewijs dat het misdrijf inderdaad had plaatsgevonden. De Friezen zullen hebben geredeneerd dat het ontbreken van het lijk actie tegen hen van hogerhand, bijvoorbeeld een ban door de paus o f een strafexpeditie door de nieuwe Rooms-Koning, zou bemoeilijken. O o k W i l l e m Procurator verklaart het feit dat de Friezen het lichaam van W i l l e m verborgen en elkaar geheimhouding bezwoeren, uit h u n angst o m voor eeuwig te worden beschuldigd van de misdaad van majesteitsschennis. Dat men de moeite heeft genomen o m het lichaam i n een woning te begraven, is gemakkelijk te begrijpen: door de strenge vorst was de Westfriese bodem hard bevroren en was het delven van een graf ter plaatse op het slagveld onmogelijk. 29
30
31
Eerder citeerden we al twee b r o n n e n die melding maken van het feit dat de Rooms-Koning onder een huis was begraven. Bovendien hebben we nog een bron die datzelfde feit vermeldt, welke b r o n , en dat weegt i n dit verband zwaar, kort n a 1256 is geschreven, lang voordat graaf Floris met een lijk uit Friesland terugkwam. In de kroniek van het Groningse klooster Bloem-
honderd lichamen werden aangetroffen, in graven die aan de hand van keramiekfragmenten waren te dateren van de Karolingische periode tot in de 13e eeuw. 28 Geraadpleegd werd de 'Archeologische kroniek' over de jaren 1986-1995, Holland 19-28 (1987-1996). Voorbeelden van middeleeuwse Westfriese bijzettingen in grafvelden, veelal in of rond de kerk: Holland 19(1987) 309, idem 20 (1988) 306-307 en idem 24 (1992) 345: 43 graven uit de 12e-13e eeuw in rle kerk van Oosterland, Wieringen; idem 26 (1994) 403-404: begraafplaats onder de 12c-eeuwse kerk van Medemblik; «ten 22 (1990) 325-329: middeleeuws grafveld bij de 1 le-eeuwse kapel van Uitgeest; in de buurt zijn ook Merovingischc en Karolingische huizen opgegraven, deels zelfs daterend van vóór de kerstening van het gebied, en daaronder is geen spoor van begravingen aangetroffen. Andere voorbeelden van opgegraven Westfriese woningen, steeds zonder graf eronder: idem 19 (1987) 304: Broek in Waterland, vanaf 13e eeuw; ibidem, 307: boerderij in De Rijp uit de ontginningsperiode; idem 20 (1988) 304: bewoningssporen in Blokker bij Hoorn, inclusief haardplaatsen; ibidem, 308: woonterp uit de 12e eeuw bij Assendelft: idem 23 (1990) 320: 13e-eeuws huis in Hoorn, inclusief haardvloer; ibidem, 322-323: huisplaatsen in Medemblik uil de 8e-9e eeuw en de fase daarna, inclusief haardplaatsen; idem 25 (1993) 317-320: Merovingische en Karolingische huizen te Limmen; idem 28 (1996) 300: Laatmerovingische en Karolingische gebouwen te Castricum; ibidem, 310-311: een 14e-eeuws huis te Alkmaar, inclusief stookplaats. Geïsoleerde begravingen komen in West-Friesland zeer zelden voor, en kunnen niet goed worden verklaard; genoemd wordt een geval bij Limmen (idem 25 (1993) 315). 29 Rijmkroniek IV 451. 30 R. Fruin, 'Over het bewaren van het lijk voor het proces bij de Friezen', in: R. Fniin, Vers/ireide geschriften VlU ('s-Gravenhage 1903) 146-147; dezelfde, 'Over den aanbreng van doodslag bij de vierschaar in Kennemerland en in hel Noorderkwartier van Holland', in: R. Fruin, Verspreide geschriften VI ('s-Gravenhage 1902) 367-384, in hel bijzonder 382. 31 Procurator, Chronicon, 37-38.
9
J.W.J. Burgers
h o f schreef i n de jaren 1258-1260 abt M e n k o het verhaal van de d o o d van W i l l e m II, en ook hij vermeldde dat de k o n i n g ' i n het geheim i n iemands huis in de g r o n d is begraven'.
32
Die
vermelding door een Fries, kort na 1256, gevoegd bij de identieke mededeling i n enkele van 33
M e n k o onafhankelijke b r o n n e n van n a 1282, maakt toch wel een einde aan alle twijfels. De Friezen hebben Rooms-Koning W i l l e m heimelijk begraven, onder een huis; het onder een huis verborgen lijk dat in 1282 aan graaf Floris werd gewezen moet wel dat van zijn vader zijn geweest. Dat het inderdaad het lichaam van W i l l e m II is, dat is gevonden en i n M i d d e l b u r g is herbe graven, wordt tenslotte bevestigd door het onderzoek van het i n de Middelburgse abdij rustende skelet, uitgevoerd door de medicus B . K S . Dijkstra. Deze concludeerde, n a studie van de beenderen die i n 1980 i n de tombe werden aangetroffen, dat dit een m a n betrof met als kenmerken 'ongeveer 28 jaar, omstreeks 174 c m , waarschijnlijk brachycephaal, rechtshandig, ruiter, mogelijk ziek geweest op 6-7-jarige leeftijd, gebitsklachten op 25-27-jarige leeftijd, ge34
welddadige d o o d ' . Als doodsoorzaak stelde hij vast de verbrijzeling van de schedel door é é n of twee zware klappen met een zwaar stomp voorwerp, zoals een strijdvlegel, gevolgd door een klap op de o n d e r b e n e n .
35
Leeftijd en aard van de verwonding k o m e n precies overeen
met wat we weten over W i l l e m II. Bovendien is dit skelet ooit behandeld met een zwarte kleurstof, wat weer klopt met het feit dat Willems beenderen op last van Floris V zijn schoonge36
maakt en behandeld en daarna i n een kostbare schrijn zijn bijgezet. Deze geverfde beenderen, gevoegd bij de aard van de dodelijke verwonding, sluiten uit dat we hier te m a k e n hebben met het lichaam van Willems broer Floris de Voogd, die i n 1258 eveneens i n de M i d delburgse abdij is begraven, op ongeveer dezelfde leeftijd als W i l l e m . Floris stierf aan een i n fectie ten gevolge van een verwonding opgelopen tijdens een toernooi, en is voor zover bekend nooit meer opgegraven.
37
We kunnen dus concluderen dat het verhaal over de vondst van het lichaam van W i l l e m II, zoals dat door de bijna-tijdgenoot Melis Stoke het eerst en het uitvoerigst wordt beschreven, in grote lijnen naar alle waarschijnlijkheid klopt. In verschillende contemporaine b r o n n e n wordt m e l d i n g gemaakt van het heimelijk begraven van Willems lijk onder een Westfries huis, van Floris' overwinning i n 1282 op de Friezen en de ontdekking van het gebeente, en van het overbrengen van het lijk naar M i d d e l b u r g . H e t betreffende lichaam, dat onder een huis werd aangetroffen, moet inderdaad wel dat van de inderhaast weggemoffelde Rooms-Koning zijn geweest. Die identificatie wordt ten volle bevestigd door het onderzoek van de stoffelijke resten i n M i d d e l b u r g . E r is dus geen enkele reden o m de historiciteit van het verhaal i n twijfel te trekken. In 1282 heeft Floris inderdaad het lijk van W i l l e m II gevonden en het laten begraven
3 2 H . P . H . J a n s e n e n A . J a n se ( c d . ) , Kroniek van het klooster Bloemhof te Wiltewierum ( H i l v e r s u m 1 9 9 1 ) 3 9 2 : ' i n d o m o c u i u s d a m o c c u l t e t e r r e i n f o s s u m est.' D e d a t e r i n g v a n M e n k o ' s w e r k i n d e I n l e i d i n g , X X X I I I . 3 3 H . C . P e e t e r s , De rijmkroniek van Holland, haar auteur en Melis Stoke ( A n t w e r p e n ( o p o m s l a g : ' s - G r a v e n h a g e ) 1 9 6 6 ) 5 4 5 5 , 1 9 2 - 1 9 3 , h e e f t o o i t b e t o o g d d a t d e a u t e u r v a n d e Rijmkroniek g e b r u i k h e e f t g e m a a k t v a n M e n k o ' s w e r k , m a a i ' d a l is n i e t j u i s t ; z i e m i j n a a n g e k o n d i g d e s t u d i e o v e r d e Rijmkroniek. 3 4 B . K . S . D i j k s t r a , Een stamboom in been. Vier eeuwen graven en gravinrum van hel Hollandse huis. Onder-zoek van de stoffelijke resten opgegraven op het terrein van de voormalige abdijkerk Ie Rijnsburg in 1949 en 1951 en te Egmond in 1979 en 19H0 en aangetroffen in de tombe in de abdijkerk te Middellmrg in 1980 ( A m s t e r d a m 1 9 9 1 ) 1 2 4 - 1 3 0 , c i t a a t o p 1 3 0 . 3 5 D i j k s t r a , Een stamboom in been, 1 3 1 - 1 3 4 . 3 6 D i j k s t r a , Een stamboom in been, 1 3 4 ; Rijmkroniek I V 4 6 8 - 4 7 3 . W i l l e m s s c h r i j n , e e n m e t i j z e r e n b a n d e n
dichtgesmede
kist, s t o n d t o t 1 5 5 6 b o v e n g r o n d s i n d e k e r k ; i n g e n o e m d j a a r w e r d d e p r a a l k i s t o p last v a n l a n d v o o g d e s M a r i a v a n H o n g a r i j e b i j g e z e t i n e e n t o m b e ( D i j k s t r a , ibidem, 1 2 4 ) . 3 7 D i j k s t r a , Een stamboom in been, 1.34.
10
p Eer en schande van Floris V
€m out SicD / Mn #iaef flm0 enöcfcan«5era«temöelfm. g e toiï Dooien ecu ©feu Hiet/ € n öat faf icfc
u v n a e n / feoe Ocrncrt bnu iDelfen <©2tief jplocigtocrrici / ' t £ $ n t o o n ö c r l ö e & e d i n g e n . oZttaef f iodg tot C c r o c r r bm ®t\{mfp2adtx «©erseptban ©elfen olr)pmoeün><üc[mi/ Sïïacu een © e e u j e n g öeeftöütt£ geneert*/ € n f p i $ a l * foof«?berïtjcïtt* ^ e ftfjatto* en gefWrtctet nimmermeer / &math «Beraeu bon idclfcn iot fijnen SanfctS Heet: € c t q\\p nm fmt üiengen in fulcb b e r o e t / Öouöe^f rfletgn fcïjöencn en urn tch nfet. 5
Aib. 2 Een blaadje met het volkslied over Floris V en Gerard van Velsen, verkocht door liedjeskramer Klein Jan aan het begin van de 18e eeuw. Houtsnede. Afbeelding overgenomen uit: F.W.N. Hugenholtz, Floris V - vermoord en getekend (Nieuwkoop 1977). 11
1
J.W.J. Burgers
in M i d d e l b u r g , in het favoriete klooster van de Rooms-Koning. Daarmee had Floris ten langen leste zijn waarschijnlijk belangrijkste taak volbracht: hij had zijn vader gewroken en op passende wijze ter aarde besteld. Zijn geschonden eer was daarmee hersteld.
De verkrachting van de vrouw van Gerard van Velsen Sedert meer dan een eeuw laait i n de Floris-historiografie herhaaldelijk de vraag op of G e r a r d van
Velsen, é é n van de i n 1296 tegen de graaf complotterende edelen, inderdaad een sterk
motief had voor zijn verraad. Want: heeft Floris V n u wel of niet de vrouw van Gerard verkracht? In de Hollandse geschiedschrijving dook deze beschuldiging voor het eerst op i n het m i d d e n van de 15e eeuw, i n het Oude Goudse Kroniekje (circa 1440) en bij J a n van L e i d e n (circa 1460), waarna het verhaal via Aurelius' Divisiekroniek onderdeel werd van het populaire historische bewustzijn. Zo vond RC. Hooft i n deze vertelling de stof voor zijn toneelstuk Geeraerdt 38
van Velsen. Twijfels rezen pas i n de hernieuwde kritische, op de originele b r o n n e n gebaseerde geschiedschrijving van de 19e eeuw. L . P h . C . van den Bergh hield het nog voor historisch, maar W.G.
B r i l l en H . Obreen verwierpen het met kracht.
39
M e n ontkomt niet aan de indruk
dat de felheid van de toen gevoerde discussie samenhing met de mate van waardering van de protagonisten voor graaf Floris; ook lijkt de toenmalige preutse moraal niet vreemd aan de heftigheid waarmee men de graaf veroordeelde o m de schokkende daad o f hem daarvan juist 40
vrijpleitte. Van den Bergh noemt Floris een 'dwingeland, die de rechten des volks en de belangen des lands meermalen aan zijn eigen belang o f aan zijn luimen ten offer bracht'; hij acht de graaf heel goed in staat tot een verkrachting, want het is bekend 'dat Floris in de grootste ongebondenheid en echtbreuk leefde en de edelste jonkvrouwen des lands aan zijne lusten opofferde'.
41
O b r e e n daarentegen was vol lof over Floris' regering; hij bagatelliseerde
dan ook enerzijds de schanddaad, en hield anderzijds staande dat die niet te bewijzen was. Vanaf de j a r e n zestig van deze eeuw flakkert de discussie bij tijd en wijle weer op. Peeters en Hugenholtz betoogden dat het verhaal een historische kern van waarheid zou k u n n e n bevatten, Verkaik verzette zich onlangs daar weer krachtig tegen. van
42
O o k n u lijken de standpunten
de auteurs soms te worden ingegeven door bijkomende factoren: Peeters kwam de ver-
krachting als motief voor de m o o r d goed van pas omdat hiermee zijn hypothese over het ont43
staan van de Rijmkroniek werd verstevigd, Verkaik wilde juist alle nadruk leggen op zijn cen38 Voor de overlevering van het verkrachtingsmotief zie Hugenholtz, Floris V, 108-114; B. Ebels-Hoving, 'Floris V in de Nederlandse geschiedschrijving', in: D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke en H . Sarfatij (red.), WiFUmms... De Hollandse graafFloris Vin de samenleving van de dertiende eeuw (Utrecht 1996) 286-288; J.W. Verkaik, De moord op graaf Floris V (Hilversum 1996) hoofdstuk I. 39 L.Ph.C. van den Bergh, 'De geslachten van Velsen en Woerden', Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde nieuwe reeks 7 (1872) 29-41; Brill, Betwiste bijzonderheden, 35-41; Obreen, Floris V, XLII-XLVII. 40 Zie Obreen, Floris V, 25, waar ons wordt verzekerd dat de zeven bekende bastaarden van Floris V geen bewijs waren voor een 'zedeloozen levenswandel', omdat dit 'de gewoonte dier dagen' was. 41 Van den Bergh, 'Geslachten van Velsen en Woerden', 41, 40. 42 Peeters, Rijmkroniek van Holland, 161-172; Hugenholtz, Floris V, 94-96, Verkaik, De moord op Floris V, hoofdstuk I, met name 56-62. Daarnaast zijn D.E.H. de Boer, 'Wi Horens... Grafelijk machtsspel in een Europees decor', in: Wi Fier rem..., 10-18, aldaar 17 n. 23, en E.H.P. Cordfunke, 'Der keerlen God?', in: WiFUmms..., 340-354, aldaar 353 n. 7, geneigd de verkrachting van de vrouw van Velsen voor waar te houden. 43 Peeters, Rijmkroniek van Holland, 170-172, waar wordt gesteld dat over de verkrachting wordt gesproken in een (zo dadelijk nader tc behandelen) aanhangsel bij de herziene versie A van de Rijmkroniek, welke omwerking inclusief aanhangsel volgens Peeters rond 1310 door Melis Stoke was vervaardigd voor Jan I van Polanen. Jan was verwant met de moordenaars van Floris V, en werd daarop aangevallen door zijn politieke tegenstanders; het aanhangsel over de 12
Eer en schande van Floris V
trale these dat de m o o r d verklaard moet worden uit de politieke omstandigheden, en wel uit Floris' relatie met de Engelse koning. In het debat zien we steeds dezelfde argumenten pro en contra terugkeren. De beperktheid van de discussie komt voort uit de omstandigheid dat de contemporaine bronnen over de verkrachting zwijgen, of die slechts als gerucht vermelden. We zagen dat pas i n de loop van de 15e eeuw dit verhaal d o o r d r o n g i n de Hollandse geschiedschrijving. A l g e m e e n is m e n het er over eens dat het motief daarin terechtkwam via een volkslied, dat lang na de tijd van Floris i n twee versies is opgetekend. In het lied wordt i n dertig strofen beeldend beschreven hoe graaf Floris Gerard wilde laten trouwen met zijn maitresse, maar de laatste bedankte feestelijk voor de eer ( ' U ouwe versleten schoenen en wil ick niet'). Floris dreigde daarop dat hij ervoor zou zorgen dat Gerard hoe dan ook zijn afdankertjes zou dragen. Kort daarop trouwde Velsen met de dochter van H e r m a n van Woerden. Graaf Floris gelastte Gerard schriftelijk o m naar Henegouwen te reizen, en i n zijn afwezigheid misbruikte hij zijn vrouw. Toen Velsen bij thuiskomst hoorde van het gebeurde, zwoer hij de graaf te zullen doden. In de resterende achttien strofen werd omstandig verhaald hoe de graaf werd gevangen en gedood, en hoe daarop Gerard aan zijn einde k w a m .
44
Over dit lied bestaat een uitgebreide literatuur; G . Kalff, R . G
Boer, A . C . B o u m a n en H . S . Lucas hebben erover geschreven.
45
Vooral de eerstgenoemde
auteur heeft aangetoond dat het lied, dat pas aan het einde van de 16e eeuw opdook, al i n de 14e eeuw gezongen moet zijn; een variante versie die i n een 15e-eeuws handschrift is overgeleverd, is waarschijnlijk een van dit volkslied afgeleide sproke, voorgedragen voor een adellijk publiek. D o o r Boer werd als eerste gewezen op volksliederen i n Denemarken, waar het motief van de koningsmoord als wraak vanwege een verkrachting eveneens opduikt. Die constatering ondergraaft natuurlijk de mogelijke historiciteit van het lied; vorstenmoord vanwege een verkrachting was blijkbaar een literaire topos. We moeten daarbij weer wel bedenken dat ook een topos conform de historische werkelijkheid kan zijn. Sterker nog, het feit dat een topos ontstaat wijst er al op dat het daarin beschrevene beantwoordde aan de r e ë l e werkelijkheid, zodat het voor de toehoorder o f lezer geloofwaardig was. Bovendien moeten we i n het oog houden dat een volkslied geen historische b r o n is i n de gewone zin van het woord; het is dan ook o n n o d i g , zoals Lucas heeft gedaan, o m alle details i n het lied te vergelijken met de gegevens uit de b r o n n e n .
46
H e t lied geeft waarschijnlijk weer wat in de 14e eeuw in de volksver-
beelding leefde omtrent de m o o r d op Floris V, en niet de historische feiten. Zulks laat onverlet dat de kern van het lied, het verhaal van de verkrachting, op waarheid kan berusten. We moeten dus terug naar de contemporaine historische b r o n n e n . De oogst is mager: in de I4e-eeuwse Hollandse kronieken van Melis Stoke (circa 1305), W i l l e m Procurator (1322) en Jan Beke (circa 1350) wordt geen m e l d i n g gemaakt van de verkrachting. In dit verband is verkrachting wilde Jan ontlasten door alle schuld aan de moord bij Velsen te leggen. Deze hele hypothese over de relatie tussen Stoke en Polanen moet naar het rijk der fabelen worden verwezen; zie mijn aangekondigde studie over de Rijmkroniek. 44 Een editie van dit lied in Verkaik, De moord op Floris V, 63-65 (en aldaar, 39-40, een deel van de variante 15e-eeuwse versie). Het lied is op cd tol klinken gebracht door Camerata Trajectina, Paexkeu van Minnen, middeleeuwse muziek uil de Nederlanden (1992). 45 G. Kalff, Het lied in de middeleeuwen (Leiden 1883, ongew. herdr. Arnhem 1966) 116-123; R.G. Boer, 'Het lied van Geraert van Velsen', De Gids 63 (1899) 273-308; A.C. Bouman, 'Het lied van Geraert van Velsen', rijdschrift voorgeschiedenis 49 (1934) 424-435; H.S. Lucas, 'The problem of the poems concerning the murder of count Floris V of Holland', S/ieculum. a joumalof mediaeval studies 32 (1957) 283-298. 46 Er is trouwens veel in het lied dat conform de werkelijkheid is, of een vervormde weergave biedt van de werkelijkheid: Gerard van Velsen als moordenaar van de graaf, de gevangenneming bij Utrecht tijdens de valkenjacht, de rol van de kastelen van Muiden en Kronenburg. Zie Bouman, 'Lied van Geraert van Velsen', 29-32.
1."»
J.W.J. Burgers
Afb. 3. Floris V en de vrouw van Gerard van Velsen. Ets, anoniem en zonder titel, tweede helft 17e eeuw, Atlas van Stolk. Afbeelding overgenomen uit: F.W.N. Hugenholtz, Floris V - vermoord en getekend (Nieuwkoop 1977) 43.
slechts van belang een o p m e r k i n g van de Procurator, die schrijft dat de ontevreden heren van Amstel en Woerden graaf Floris zwart probeerden te maken door m i d d e l van een 'lied over diens slechtheid' (pravitatis carmen); mogelijk een aanwijzing dat het zojuist behandelde volkslied r o n d 1320 al i n o m l o o p was. Dit zwijgen over de verkrachting door de belangrijkste b r o n n e n wordt door degenen die het verhaal niet geloven natuurlijk dankbaar aangegrepen o m h u n gelijk te halen. Een doorslaggevend argument is dat evenwel niet; ontbreken van een gebeurtenis i n de b r o n n e n kan nooit een bewijs zijn dat die gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden. Bovendien is het goed mogelijk dat Melis Stoke, de auteur van de primaire b r o n , de Rijmkroniek, die door de Procurator en door Beke veelal werd nagevolgd, zijn aandrang niet heeft k u n n e n bedwingen o m graaf Floris schoon te wassen van die wandaad, door die gewoon te verzwijgen. Stoke, hoewel over het algemeen zeer betrouwbaar, kan wel vaker worden betrapt op een verdraaiing van de feiten, wanneer dat de zaak van de graven goed u i t k o m t . 47
48
47 Procurator, Chroniam, 47. Zie E. Hattinga van 't Sant, 'Willem Procurator en de Brederodes', in: Convivium, aangeboden aan prof. jkvr. dr. f.M. van Winter bij haar afscheid als hoogleraar rum de Rijksuniversiteit te Utrecht (Hilversum 1988) 148-149. 48 Zo stelt hij expliciet (Rijmkroniek VI 1303-1328) dat in november 1299 graaf Jan van Henegouwen eerst zijn neef graaf Jan I van Holland begroef alvorens zich te wijden aan zijn politieke belangen, de opvolging in Holland. Dat dit 11
Eer en schande van Floris V
Toch is i n de eerste helft van de 14e eeuw i n H o l l a n d tenminste é é n maal de beschuldiging van verkrachting op schrift gesteld. Dit gebeurde in het zogenoemde handschrift A van de Rijmkroniek, waarin n a de tekst van de kroniek een colofon volgde waarin ene Wouter de klerk verklaarde het boek geschreven te hebben en hij Gods zegen afsmeekte voor J a n van Polanen en diens vrouw en kinderen. Jan was blijkbaar de patroon i n wiens opdracht Wouter een kopie van de Rijmkroniek vervaardigde. Wouter heeft vermoedelijk i n de j a r e n 1325-1328 de kroniek afgeschreven. H e t handschrift A , dat niet de door Wouter vervaardigde kopie is maar een afschrift daarvan, is op paleografische gronden te dateren i n het tweede kwart van de 14e eeuw. N a Wouters colofon volgt onmiddellijk een korte notitie, van 18 verzen, waarin melding wordt gemaakt van wat Floris V G e r a r d van Velsen had aangedaan: 49
A l dede Gherijt van Velsen quaet, Dat quam alleen b i suiker daet Dat sijn wijf was jamerlike vercraft; Daer toe dede de grave sijn macht E n d e onsuverde sijn goede wijf. H i had se liever dan sijn lijf. Daer na, m i ghelovet, Smeet hijn met ene roede opt hovet, Dat hem de huve boven spleet. Doe dochte Gheraert o m dat leet Dat hem de grave hadde ghedaen, E n d e hem niet ten besten mochte vergaen. 0
Daer m e n ' de waerheit wil verstaen E n d e redene te redene mach gaen, So wast misdaen herde sere Van enen groten lantshere. Wat soude hier meer of ghesproken, Dat sijnt so seer wert ghewroken?
51
niet waar kan zijn. bewijst het itinerarium. van graaf' Jan II, dat voor november-decembcr 1299 gemakkelijk gereconstrueerd kan worden aan de hand van de inhuldigingsoorkonden van en voor de verschillende Zeeuwse en Hollandse steden. Stoke, die deze oorkonden notabene eigenhandig schreef, verdraait in de Rijmkroniek (VII 1-6) dan ook de route die door de graaf werd gevolgd. Zie daarover mijn aangekondigde studie: over Stokes betrouwbaarheid zie voorts J.W.J. Burgers, 'Melis Stoke, literator of geschiedschrijver?', Millennium. Tijdschrift voor Middeleeuwse studies 10 (1996) 29-32. 49 Peeters, Rijmkroniek van Holland, meende dat Wouter de eerste auteur was van de Rijmkroniek, en Melis Stoke slechts de latere omwerker ervan, maar die hypothese is volstrekt onhoudbaar. Zie daarover mijn studie over de kroniek. Daar zal men ook de verantwoording vinden voor de datering van Wouters kopieerarbeid en van de vervaardiging van handschrift A. 50 Er staat mem. 51 Rijmkroniek X , p. 380 (hier geciteerd naar het zogenoemde handschrift A (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 3) f 90v) • 'Al deed Gerard van Velsen kwaad, dat kwam alleen maai door het feit dal zijn vrouw op ellendige wijze was verkracht; de graaf deed met haar waf hij wilde en bezoedelde Gerards goede vrouw. Gerard hield meer van haar dan van zijn eigen leven. Daarna, geloof me, sloeg de graaf Gerard met een stok op het hoofd, zodat zijn helm spleet. Toen dacht Gerard aan het leed dat de graaf hem had aangedaan, en dat het met hem niet goed zou aflopen. Naar waarheid en in alle redelijkheid gesproken, dit was een zeer grote misdaad van die grote landsheer. Wat moet men nog meer zeggen van deze daad, die sindsdien zo afdoende werd gewroken?' 15
J.W.J. Burgers
Deze optekening bewijst dat al i n de eerste helft van de 14e eeuw m e n i n H o l l a n d , en wel i n hoge kringen, die nauw waren gelieerd aan de grafelijkheid, meende dat Floris V de vrouw van Velsen had verkracht. Bovendien staan deze regels los van de volksoverlevering waaruit mogelijk toen al het volkslied was ontstaan; de bewoordingen doen totaal niet denken aan die van het l i e d , en het gegeven dat Floris Gerard van Velsen op het hoofd had geslagen vinden we i n het lied evenmin. 12
A l zwijgt dus het grootste deel van de Hollandse historiografie uit het begin van de 14e eeuw over Floris' misdaad, dat wil n o g niet zeggen dat de graaf vrijuit gaat. H e t is i n ieder geval zeker dat i n de eerste decennia van die eeuw i n het nabije buitenland, i n dit geval Brabant, het gerucht de ronde deed dat Floris V was vermoord vanwege een kwestie met een vrouw. Z o schreef een onbekende hand i n de omstreeks 1320 in de abdij van Sint Truiden vervaardigde continuatie van de wereldkroniek van Martinus Polonus (Martinus van Troppau) de marginale aantekening bij het relaas van de m o o r d op de graaf, dat deze niet viel 'door verraad, maar omdat hij overspel had gepleegd met een vrouw' .° Eerder was Lodewijk van Velthem n o g specifieker. R o n d 1315 schreef deze zijn continuatie van Maerlants Spiegel historiael, waarin hij uitgebreid stilstond bij de d o o d van Floris V, en de omstandigheden die tot de m o o r d hadden geleid. Daarbij gaf ook Velthem als oorzaak de machinaties van de Engelse koning, woedend op de graaf vanwege diens overlopen naar het Franse kamp. ' M a a r ' vervolgde Velthem, 3
A n d e r secgen dat o m I vrouwe quam Datmen h e m sijn leven nam, Daer h i met soude hebben te doene, Die wijf was I van sinen baroene, Ende datten diegene daerom lagen L e i d e n van der stont alle dagen.
54
Velthem deelde daarop echter mee dat hij het verhaal zou weergeven zoals de Hollanders dat hem hadden verteld, waarna m i n of meer de versie van Stoke volgt. N a het relaas van de m o o r d kwam hij n o g eens terug op de kwestie van de verschillende verhalen die de ronde deden: Aldus doent die Hollanders verstaen, Entie Vriesen oec, sonder waen,
52 Zoals later de auteur van het Oude Goudse Krouiekjewc] zinsneden ontleende aan het lied; vergelijk in R. Fruin, 'Aantekening op het voorafgaande', IJI/dragen voor vaderlandse/ie geschiedenis en inidheidUunde nieuwe reeks 7 (1872) 42-43, in het aldaar uitgegeven fragment van de 'geschreven tekst' de passage vanaf'Ende Gheryt van Velsen en had gheen wijt' tot en met "t wek my graef Floris ghedaen heeft', waarvan de inhoud duidelijk het lied reflecteert (de tekst ervoor en erna is ontleend aan de Rijmkroniek). In het genoemde fragment zijn de zinnen 'doe hi zijn willen gedaan hadde' cn 'doe Gheryt van Velsen weder thuys quam so en ghemoetede hem sijn wijf niet als si plach te doen' bijna letterlijk overgenomen uit het lied, strofen 8 ('Doe hy syn willetgen hadde ghedaen') en 10 ('Doe Geraert van Velsen weder thuyswaert quam / Daer hi syn liefgen plach te groeten: / Wat isser mijn weerde vroutgen ghesciet, / Dat sy my niet en komt te moete?'). Ook Verkaik, De moord opFloris V, 38, ziet een verband tussen het lied en de kroniek. 53 Geciteerd bij Verkaik, De moord ofi Floris V, 59: 'Nota: non per proditionem, sed quia commiserat adulterium (...) cum uxorc' Deze optekening ook al geciteerd door Obreen, Floris V, p. xxxvi, en in de uitgave, L. Weiland (ed.), Gontinualiones Chronici Martini Oppaviensis, MGH SS 24 (Hannover 1879) 264. 54 H. vander Linden, W. de Vreese en R de Keyser (ed.), Lodewijk van Velthem's voortzetting van de Spiegel historiael (12481316), 3 dln. (Bruxelles 1906-1938) boek III, caput 45; het citaat aldaar verzen 2977-2982: 'Anderen zeggen dat men heni [Floris V] van zijn leven heeft beroofd vanwege een vrouw waarmee hij gemeenschap had, de echtgenote van een van zijn baronnen, en dat zij daarom vanaf die tijd steeds eropuit waren hem in een hinderlaag te lokken'. 16
Eer en schande van Floris V
Ende en willen niet anders secgen, Dat mer iet toe soude lecgen, Dat elre af yewent quam Dat haer grave die doet nam, Dan dit ocsoen ende dese raet. Alsoe alst hier gescreven staet; Ende ic laet m i oec genoegen wel, In strider nietjegen, al wistic iet e l .
85
Dat Velthem, een intelligente en g o e d g e ï n f o r m e e r d e geschiedschrijver, die Stokes Rijmkroniek als b r o n gebruikte voor het verhaal van de m o o r d op graaf Floris, maar daarbij ook over informatie uit andere b r o n n e n beschikte, zich liefst tweemaal zo expliciet conformeerde aan de 'officiële' Hollandse lezing van de gebeurtenissen, geeft toch wel te denken. M e n krijgt de i n druk dat hij i n dit geval de praatjes niet zomaar als onzin terzijde wil schuiven: 'Ik zal het maar niet tegenspreken, ook al zou ik beter weten'. In ieder geval is duidelijk dat vrij kort na de m o o r d i n Brabant het gerucht circuleerde dat Floris vanwege een vrouw was gedood. Bovendien ging dit gerucht niet (of niet alleen) o m i n het volk; Velthem verkeerde i n de hoogste kringen. 56
Alles afwegend k u n n e n we stellen dat het op g r o n d van het bronnenmateriaal niet valt uit te maken o f Floris V inderdaad de vrouw van Gerard van Velsen heeft verkracht. H e t is slechts duidelijk dat vrij snel na de m o o r d op de graaf het gerucht de ronde deed, zowel i n H o l l a n d als daarbuiten. O f het gerucht op waarheid berust weten we niet, hoe stellig de uitspraken i n dit debat soms ook zijn. H e t verstandigste standpunt lijkt nog dat van Hugenholtz, die voorzichtig oppert dat de verkrachting waar zou k u n n e n zijn, omdat we dan tenminste een motief hebben voor G e r a r d van Velsens m o o r d op de graaf." Daarmee roert H u g e n h o l t z een serieus punt aan. Immers, het staat buiten kijf dat Floris slachtoffer werd van een complot dat goeddeels i n het buitenland werd gesmeed, maar het is evenzeer zeker dat m o o r d niet de bedoeling was van de samenzweerders. Floris is gedood door G e r a r d van Velsen, die i n blinde drift op de vastgebonden en weerloze graaf inhakte. O o k zou Velsen, volgens Stoke, als eerste het idee van een samenzwering hebben opgevat. Velsen moet de graaf wel diep hebben gehaat. Dat mannen als Gijsbert van Amstel en H e r man van Woerden reden hadden o m uit te zijn op de val van Floris, is duidelijk; i n de j a r e n tachtig waren zij door toedoen van de graaf op een vernederende manier beroofd van h u n zelfstandigheid. Wat Velsen betreft is evenwel i n het oorkondenmateriaal niets te vinden dat 58
55 Velthem, Spiegel historiael, boek HI, caput 47, verzen 3241-3250: 'Aldus vertellen de Hollanders en ook de Friezen het, werkelijk waar, en zij willen daarover niets anders kwijt dan dat men aan die lezing niets moet veranderen, en dat de graaf op geen andere wijze stierf dan vanwege deze aanleiding en handelwijze, precies als het hier beschreven slaat. E n ik neem daar genoegen mee en bestrijd dit niet, ook al had ik andere informatie.' 56 In andere gevallen is hij heel kort over geruchten. Zo meldt hij, vlak na het in de vorige noot genoemde citaat, tussen neus en lippen door dat hem is verteld dat graaf Jan I vergiftigd was (Velthem, Spiegel historiael, boek III, caput 47, vers 3256), een beschuldiging met veel grotere politieke consequenties dan Floris' misdaad. Overigens zijn bij een recent onderzoek in de botten van Jan I geen sporen van gif aangetroffen: B.K.S. Dijkstra, Graven en gravinnen van het Hollandse huis. Onderzoek van de stoffelijke resten, opgegraven op hel terrein van de voormalige abdijkerk te Rijnsburg in 1949 en 1951 (Zutphen 1979) 147-149. 57 Hugenholtz, Floris V, 94-95. 58 Aldus Rijmkroniek IV 1152-1191. Ook Velthem, Spiegel historiael, boek III, capita 46-47, noemt Velsen als de moordenaar, volgens hem tot de moord aangezet door Herman van Woerden. 17
J.W.J. Burgers
9
wijst op een verstoorde relatie met Floris V."" Voor de tegenstanders van de 'verkrachtingshypothese' was Velsens plotselinge haat dan ook een moeilijk punt. O b r e e n hield h e m voor een 'gewone landjonker' die eropuit was zijn lage positie te verbeteren en die niets te verliezen h a d ,
60
een op niets gebaseerde o p m e r k i n g die bovendien niets verklaart. Verkaik gelooft
dan n o g liever het verhaal dat Floris een neef van Velsen zou hebben laten terechtstellen, hoewel dat feit zo mogelijk nog slechter gedocumenteerd is dan de verkrachting.
61
O o k Ver-
kaiks constatering dat G e r a r d van Velsen misschien gewoon een driftkop was, zet weinig zoden aan de dijk. Zo is uiteindelijk de weegschaal m i n o f meer i n balans: de verkrachtingstheorie wordt niet ondersteund door de belangrijkste bronnen, maar levert wel een afdoende motief voor Velsens haat jegens de graaf. In deze evenwichtstoestand kan de balans naar é é n kant doorslaan wanneer men een nieuwe aanwijzing zou k u n n e n vinden. Zulk een aanwijzing staat volgens mij i n de Rijmkroniek van Melis Stoke, de auteur die volgens iedereen over deze kwestie niets zegt. Inderdaad, Stoke zwijgt i n alle talen over deze specifieke wandaad van Floris V jegens de vrouw van Gerard van Velsen, maar toch laat hij zich onwillekeurig wel degelijk ontvallen dat de graaf iets op zijn geweten had jegens de edelen die h e m hebben verraden. In de Rijmkroniek lezen we dat na de m o o r d Floris' lijk naar Alkmaar werd gebracht en daar werd opgebaard i n de kerk. Stoke vertelt dat al die tijd zijn trouwe j a c h t h o n d e n niet weken van de baar, en zelfs niet wilden eten.
62
Dan grijpt hij de gelegenheid aan o m die hondentrouw te vergelij-
ken met de trouweloosheid van de edelen die de graaf hadden gedood: Kersten mensche, hoer dit wonder, Dat die hondekijn besonder M i n d e haren here soe, Dat si b i h e m bleven doe, Daermen vinc ende sloech. Daer togheden si h e m ghenoech, Dat sine m i n d e n van rechter scout. Daer die moordenaers waren so bout Dat si vermoerden haren here, Die h e m ghedaen hadde sulc ere, Te menigher ure ende stonde;
59 Het enige wat zou kunnen wijzen op onenigheid tussen Velsen en de graaf vinden we in een oorkonde van 22 j u n i 1290 (Van den Bergh, OHZ II, nr. 726), waarin Floris V aan Gerard van Velsen de helft van de visserij in de Zaan schenkt, ter compensatie voor 'alre hande eyskinghe die hi [Velsen] ons cyskende was'. Men zou kunnen denken dat Floris hier zijn misdaad heeft 'afgekocht', maar het is toch veel waarschijnlijker dat het hierbij gaat om een normale transactie van goederen of rechten tussen beide mannen, temeer daar er nog sprake is van de zeevang bij Noordwijk waar Velsen afstand van doet. Bovendien zou Gerard, wanneer de verkrachting inderdaad vóór 22 juni 1290 heeft plaatsgehad, wel heel lang hebben gewacht met zijn wraak. We moeten trouwens wel bedenken dat eventueel voor Floris belastend archiefmateriaal, zoals een zoen tussen hem en Velsen, na juni 1296 uit het archief zal zijn verwijderd (ook Velsens bezit, en daarmee diens archief, verviel toen aan de grafelijkheid). 60 Obreen, Floris V', X I V I . 61 Verkaik, De moord op Floris V, 62. De terechtstelling van de neef van Velsen bij Velthem, Spiegel historiael, boek III, caput 45, vs. 3066-3077; die neef had, volgens het verweer van de graaf, te Leiden de vrede gebroken en voor het gerecht iemand doodgeslagen en ook nog dc rechter verwond. Misschien steekt er waarheid in dit verhaal, getuige de opmerking van de Procurator, Chronicon, 46, over Floris strengheid in deze: 'Want wee de edele die ook maai hel minste vergrijp tegen de gerechtigheid pleegde' ('Nam vc nobili, si minimum contra iustitiam provocavit'). 62 Rijmkroniek V 96-138. Wat deze passage betreft, ook hiervan is niet zeker of het de historische waarheid betreft of een literair topos, of een via een topos opgesmukt waargebeurd feit. 18
Eer en schande van Floris V
H i e r waren si argher dan honde. A l had h i te voren misdaen, Jane hadden si die soene ontfaen, Ende was vergheven altemale, Ende scenen vrienden also wale, Als enighe lieden mochten wesen. Dus so dinket m i i n desen, Dat h o n d e n niet sijn so quaet: Es hem ghedaen enighe misdaet Van sinen here, hoe groet het si, H i come tot hem, op dat h i H e m anespreke lieflike Ende verghevet ewelike, A l had h i h e m gheslegen den voet Of; mer dese moerders verwoet H e b b e n haren here verbeten.'' 3
Stoke zinspeelde hier dus tot twee maal toe op een misdaad die Floris V gepleegd zou hebben jegens de edelen die hem vermoordden, of jegens é é n van hen. Eerst schreef hij dat zij onrecht deden o m de graaf te doden, 'al had hij eerder iets misdaan'; de tweede maal stelde hij dat de hondjes beter zijn dan die edelen, omdat zij h u n heer trouw blijven, ongeacht diens misdaad jegens hen, 'hoe groot ook'. M e n zou k u n n e n denken, gezien de vermelding van zoen en vergeving die op de misdaad waren gevolgd, dat Stoke doelde op de vroegere twisten tussen de graaf en de heren van Amstel en Woerden; die waren immers i n een zoen bijgelegd. Misschien dacht Stoke inderdaad aan deze verzoening, ten gevolge waarvan immers de aanslag door Amstel en Woerden tot een verraderlijke daad was geworden. Maar ook Floris' eventuele misdaad jegens Velsen moet met een formele verzoening zijn afgehandeld, die dan zal 64
zijn afgedwongen door de graaf. A a n die zoen zal Stoke dan gerefereerd hebben, want het lijkt niet waarschijnlijk dat hij met de 'misdaden' doelt op de strijd tussen de graaf enerzijds en Amstel en Woerden anderzijds, aangezien hij de handelwijze van Floris i n die twisten niet als een misdaad kan hebben gevoeld. Dit betrof immers feodale conflicten tussen een landsheer en enkele edelen, waarbij de graaf volgens de gangbare mores geen scheve schaats had gereden. H i j had op rechtmatige wijze enkele weerspannige en half-onafhankelijke vazallen
63 Rijmkroniek V 139-163 (hier naar hel zogenoemde handschrift C (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 5), f. 44v-45r): 'Christenmens, hoor dit wonder: de hondjes beminden hun heer zozeer, dat ze bij hem bleven toen men hem gevangennam en doodde. Zo lieten ze afdoende blijken dat zij hun heer beminden, zoals ze verschuldigd waren. De moordenaars evenwel waren zo boud, dat zij hun heer vermoordden, die hun menigmaal veel eer had bewezen; in dat opzicht waren zij slechter dan de honden. A l had hij (Floris V) eerder iets misdreven, dat was toch verzoend en geheel vergeven; men scheen op zulke vriendelijke voet te verkeren als maar mogelijk was. Daarom dunkt het mij dat de honden i n dezen goed handelen: wanneer hun heer jegens hen een misdaad heeft gepleegd, hoe ernstig ook komen zij naar hem toe wanneer hij hun vriendelijk toespreekt, en vergeven zij hem voor eeuwig, ook al had hij hun een poot afgehakt. Deze dolle moordenaars echter hebben hun heer verscheurd.' 64 Er is in de Hollandse geschiedenis een vrijwel parallel geval van een misdaad door een graaf en een afgedwongen verzoening. In 1354 werd Gerard van der Wateringc vermoord door graaf Willem V, vermoedelijk in een van diens eerste vlagen van waanzin, waarop Gerards adellijke verwanten moesten beloven die daad niet te zullen wreken op de vorst, noch Gerards naaste familie daartoe te zullen helpen. Zie R. Fruin, 'De moord van Gerrit van de Wateringe', in: Verspreide geschriften 8 ('s-Gravenhage 1903) 181-190; zie ook H . M . Brokken, Het ontslaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten (Zutphen 1982) 127. 19
J.W.J. Burgers
onder zijn gezag gebracht, en dat zulks met geweld was gebeurd was h e m niet aan te rekenen; hij had adequaat gereageerd op de militaire activiteiten van Amstel en Woerden.
1,5
Nee, uit
deze terloopse opmerkingen van Stoke blijkt dat de graaf wel degelijk iets op zijn kerfstok had, een grote misdaad, die blijkbaar ook i n Stokes ogen voor de betrokken edelen een grond moet hebben verschaft o m zich tegen de graaf te verheffen. De verkrachting door Floris van de vrouw van é é n van hen was z o ' n grond; daardoor was de eer van G e r a r d van Velsen dermate aangetast, dat hij i n ieders ogen wel gedwongen was zich te wreken. Bovendien was een verkrachting traditioneel é é n van de aanleidingen die een vazal de vrijheid gaven o m de feodale band met zijn heer op te zeggen,'* terwijl het h e m volgens het heersende gewoonterecht ook het recht gaf zich te wreken op de verkrachter.
67
Tenslotte zij nog opgemerkt dat Stoke goede redenen had o m Floris' misdaad, wanneer de graaf zich inderdaad aan Velsens vrouw had vergrepen, te verzwijgen. Stoke schreef i n het begin van de 14e eeuw i n opdracht van de graven J a n II en W i l l e m III, de eerste Hollandse graven uit het Henegouwse huis. Dezen voerden een bewuste politiek van uitschakeling van de oproerige oude adel, waarmee Floris V zoveel te stellen had g e h a d .
6S
In die politiek speelde
de m o o r d op Floris een belangrijke rol; het is niet voor niets dat Stoke de m o o r d tot een van de centrale thema's van de Rijmkroniek maakte. D o o r de m o o r d waren veel adelsfamilies direct of indirect gecompromitteerd en aan de macht van graven overgeleverd, zo ze al niet waren verbannen. Bovendien waren de omvangrijke bezittingen van de verbannenen uiteindelijk i n handen gekomen van de graven en h u n familieleden, die daarmee h u n rijkdom en machtsbasis i n het graafschap aanzienlijk hadden vergroot. Het zou J a n II en W i l l e m III dus i n alle opzichten bijzonder slecht zijn uitgekomen wanneer achteraf was gebleken dat de m o o r d op Floris V i n juridisch opzicht gerechtvaardigd was: de betrokken edelen, die i n dat geval n o c h als moordenaars noch als verraders konden worden bestempeld, zouden i n h u n positie hersteld moeten worden en zouden h u n goederen terugeisen, waardoor de graven zowel politiek 69
als materieel ernstig zouden worden verzwakt. Wanneer Floris inderdaad de vrouw van Velsen heeft verkracht, zou Stoke die misdaad dus niet publiek hebben k u n n e n maken, zo hij dat al had gewild. Stokes autoriteit verklaart dan waarom het verhaal zich pas later k o n doorzetten i n de Hollandse geschiedschrijving, hoewel het i n de buitenlandse kronieken vrijwel meteen opdook, en ook i n de Hollandse volksoverlevering al snel een plaats kreeg. H e t verkrachtingsverhaal zou al met al op waarheid k u n n e n berusten. Kort na de m o o r d deed het al de ronde, zowel i n H o l l a n d als daarbuiten, i n hoge kringen en onder het volk. Voorts zou Stoke hierop gedoeld k u n n e n hebben waar hij i n bedekte termen zinspeelde op een grote misdaad die Floris V had begaan. Bovendien levert het een afdoende motief voor
65 Ook de in deze kwestie objectieve Velthem, Sjiiegel hisloriael, boek III, caput 45, verzen 3078-3089, meent blijkbaar dat Floris in deze conflicten in zijn recht stond, getuigt: hel verweer dal hij in zijn kroniek Floris in de mond legt op dc beschuldigingen van zijn ontvoerders: Amstel en Woerden waren door de graaf terecht bestreden, omdat zij de graaf en diens medestanders wilden aantasten; bovendien was Gijsbert van Amstel hoofs behandeld, en had Floris met deze heren later op inschikkelijke wijze de zaak afgehandeld. 66 Z i e J . M . van Winter, Kiddersehap, idmrnl en merkelijkheid (Bussum 1965) 25. 67 Zie R.C. van Caenegem, Geschiedenis van liet strafrecht in Vlaanderen van de XI' tol de XTV eeuw (Brussel 1954) 97-101: op verkrachting staat absoluut de doodstraf; 231-283: de familie is gerechtigd wraak te nemen bij een haar aangedane misdaad. 68 Zie J.W.J. Burgers, 'Het beeld van de adel bij Melis Stoke. De adelspolitiek van de Hollandse graven in het begin van de veertiende eeuw', Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden I 12 (1997) 769-786. De relatie tussen de adel en de Hollandse graven i n de dertiende eeuw, met name Floris V, wordt belicht in J . M A . Coenen, Graaf en grajelijhhrid. Ken onderzoek naar de graven van Holland en hun omgeving in de der/irnde eeuw (diss. Utrecht 1986), en A. Janse, 'Adel en ridderschap in de hveede helft van de dertiende eeuw', in: Wi Florens 154-172. 20
Eer en schande van Floris V
de diepe haat die Gerard van Velsen ertoe aanzette de graaf te vermoorden. Floris' gevangenn e m i n g door de edelen was een gevolg van de politiek die de graaf eerder had gevoerd, maar zijn d o o d vloeide dan voort uit zijn misdaad. Uiteindelijk k u n n e n we na hernieuwd onderzoek van de b r o n n e n concluderen dat er meer licht is gekomen i n de twee oude kwesties r o n d de eer en de schande van graaf Floris V. E r hoeft niet meer te worden getwijfeld aan de historiciteit van het verhaal dat Floris i n 1282 het lichaam van k o n i n g W i l l e m vond onder de haardplaats van een Westfries huis, waar het meer dan zesentwintig jaar verborgen had gelegen. M e t de overwinning op de Friezen en de passende begrafenis van zijn vader was het tot dan ernstig bezoedelde blazoen van de jonge graaf eindelijk vrij van die smet. Problematisch blijft de al dan niet door Floris V gepleegde schanddaad jegens de vrouw van G e r a r d van Velsen. U i t de bronnen blijkt alleen dat snel na de m o o r d op de graaf het gerucht ging van de verkrachting. Dat Melis Stoke geen melding maakte van het verhaal, is n o g geen reden o m het als onwaar te beschouwen. H e t zijn juist enkele onwillekeurige opmerkingen van deze auteur die verraden dat de graaf wel degelijk een misdaad had gepleegd jegens zijn latere moordenaars. Dat gegeven, plus het feit dat daarmee de woede van G e r a r d van Velsen is verklaard, maakt dat het op zijn minst niet onwaarschijnlijk is dat het verkrachtingsverhaal op waarheid berust. In ieder geval is uit de aandacht die de contemporaine bronnen aan beide verhalen over de graaf schenken weer eens duidelijk geworden dat de begrippen eer en schande toen een belangrijke plaats innamen. Eer en schande hebben het handelen van een vorst als Floris o f een edelman als Gerard van Velsen waarschijnlijk i n hogere mate bepaald dan wij n u plegen te denken.
21
,1