Eenvoudig subsidiëren Onderzoek naar het gemeentelijk subsidiebeleid voor amateurkunstbeoefening
Eenvoudig subsidiëren Onderzoek naar het gemeentelijk subsidiebeleid voor amateurkunstbeoefening mevrouw drs. M. Blom-Laschek mevrouw drs. A. Dorrestein
PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant maart 2005
ISBN 9050493297
© 2005 PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant. Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het PON. Gehele of gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld. Vermenigvuldiging en publicatie in een andere vorm dan dit rapport is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het PON. Deze publicatie is te bestellen onder vermelding van PON-publicatie 05-10 PON Postbus 90123 5000 LA Tilburg E-mail:
[email protected] Telefoon: (013) 535 15 35 Internet: www.ponbrabant.nl
Inhoud 1 1.1 1.2 1.3 1.4
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.5 2.6 2.7
3 3.1 3.2
4 4.1 4.2 4.3
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Inleiding Doel Werkwijze Opbouw van het verslag Klankbordgroep
5 6 6 8 8
Subsidieregelingen amateurkunst Subsidiebeleid Beleidsvisie Gesubsidieerde kunstdisciplines Voorwaarden Publiek Kwaliteit Organisatie en administratie Soorten subsidies Subsidiegrondslagen Subsidies voor niet-podiumkunsten
10 10 11 12 13 13 14 14 16 18 21
Kostenbeheersing en subsidiebudget Kostenbeheersing Subsidiebudgetten per gemeente
23 23 24
Het kader voor de modelverordening Bestaande modelverordeningen Aandachtspunten voor de modelverordening Het kader
28 28 29 32
De modelverordeningen Subsidieverordening amateurkunst Tweejarenplan subsidies amateurkunst Toetsing en beoordeling aanvragen Verordening Incidentele subsidies amateurkunst Een goede regeling?
34 34 36 37 39 39
Bijlage 1:
Overzicht door het PAK erkende kaderopleidingen
41
Bijlage 2:
UNISONO Subsidie-aanbeveling 2005
42
Literatuurlijst
48
1
Inleiding Amateurkunst, wie doet er niet aan? Of anders kent men wel iemand die er mee bezig is. Toneel, dans, muziek, maar ook beeldende kunst in al haar verschillende verschijningsvormen worden in Nederland in ruime mate op amateurniveau beoefend. Eenmaal eraan geroken en iets ondernomen willen mensen hun artistieke product aan de buitenwereld presenteren. Maar dat kost geld. Ruimten zijn duur, materialen, kostuums en instrumenten moeten betaald worden. En wat te denken van de kosten voor het inhuren van een professional die het zaakje op een hoger plan kan tillen of die gewoon de repetities van het orkest of het toneelgezelschap leidt? Gelukkig bestaat er in veel gemeenten de mogelijkheid voor amateurkunstenaars om subsidie aan te vragen voor de uitoefening van hun kunst. Er lijken daarbij echter wel grote verschillen te bestaan tussen de regelingen die gemeenten hanteren. Het Centrum voor Amateurkunst Noord-Brabant (CVA) is een provinciaal steunfunctie instituut, dat scholing, ondersteuning, advisering en begeleiding biedt aan diegenen die in de praktijk activiteiten voor de amateurkunst initiëren en vormgeven. In principe kan iedereen die een kaderfunctie bekleedt binnen de amateurkunst een beroep doen op de deskundigheid van het CVA, maar ook de Brabantse gemeenten kunnen het instituut om advies vragen. Vanuit contacten met gemeenten ontstond bij het CVA de wens om een modelverordening te ontwikkelen die gemeenten zouden kunnen gebruiken als leidraad voor hun subsidiebeleid voor amateurkunstbeoefening. Met een modelverordening zou het mes aan twee kanten kunnen snijden. Immers, gemeenten die al bewust nadenken over hun regels op dit gebied, willen graag weten waar ze staan ten opzichte van andere gemeenten en hoe ze het misschien nog beter kunnen doen. En gemeenten, die van nature minder snel geneigd zijn om zich inhoudelijk met kunst- en cultuurbeleid bezig te houden hebben hiermee mogelijk een welkom voorbeeld in handen, waarmee ze een regeling kunnen samenstellen, die past bij hun situatie en waarmee tegelijkertijd de amateurkunst optimaal wordt bevorderd. Vanuit deze gedachte is dit onderzoek geboren. Het CVA heeft de Provincie Noord-Brabant gevraagd om het onderzoek door het PON uit te laten voeren. Om op een onderbouwde wijze tot aanbevelingen voor een modelregeling te komen, zullen we een beeld moeten krijgen van wat de Brabantse gemeenten op het ogenblik aan subsidieregelingen hebben. Misschien zijn dit al prima regelingen of zijn er in de praktijk toch knelpunten? Hoeveel geld wordt er uitgegeven aan amateurkunst en bij welke kunstdisciplines komt dat geld terecht? Vragen, die eerst een antwoord behoeven voordat we iets kunnen zeggen over hoe het misschien anders kan.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
5
1.1 Doel Doel van dit onderzoek is het ontwerpen van een modelregeling voor het toekennen van gemeentelijke subsidies voor amateurkunst. Het opstellen van een modelverordening is echter alleen zinvol wanneer dit model in de praktijk ook bruikbaar is voor gemeenten. Het onderzoek is daarom in interactie met gemeenten, VNG en de landelijke koepelorganisaties voor amateurkunst uitgevoerd. De onderzoeksvragen die in het onderzoek centraal staan zijn de volgende: 1 Wat zijn de huidige subsidieregelingen voor amateurkunst bij de gemeenten in Noord Brabant en welke criteria liggen er aan ten grondslag? 2 Welke modelverordeningen zijn er in omloop? Wie maken er gebruik van en op welke wijze gebeurt dit? 3 Welke elementen zijn voor de gemeenten van belang om op te nemen in een nieuwe modelregeling? 4 Zijn de aspecten die het CVA van belang vindt voor een modelverordening ook relevant voor de andere partijen? Het CVA heeft aangegeven dat er in de modelverordening tevens rekening zou moeten worden gehouden met de volgende aspecten - Zijn alle disciplines van de amateurkunst in de modelverordening vertegenwoordigd? - Wordt met de modelverordening de ontwikkeling en deskundigheid in de amateurkunst gestimuleerd? - Is er in de modelverordening een relatie mogelijk tussen het scholingsaanbod van de lokale centra voor kunsteducatie en de subsidievraag van amateurkunstgezelschappen?
1.2 Werkwijze Het onderzoek bestond uit vier delen. Allereerst een literatuurstudie en een aantal gesprekken met sleutelinformanten. Het tweede deel bestond uit de inventarisatie en analyse van de vigerende subsidieverordeningen bij alle Brabantse gemeenten. Het derde onderdeel besloeg het zoeken naar bestaande modelverordeningen. Ten slotte hebben we drie modelverordeningen opgesteld. Twee daarvan betreffen de structurele of instandhoudingsubsidies aan verenigingen. De derde regeling is een projectregeling, die aanvullend is bij de structurele subsidieregelingen. In de ontwerpfase is gebruik gemaakt van de inbreng van de leden van de klankbordgroep en van de bevindingen uit de pilot die we hielden bij een aantal Brabantse gemeenten en verenigingen.
Vooronderzoek We hebben ons georiënteerd door gesprekken te voeren met verschillende sleutelinformanten. In dat kader is gesproken met beleidsmedewerkers van de Provincie Noord-Brabant, met de directeur en consulenten van het CVA en met beleidsmedewerkers van de gemeenten Breda en Tilburg.
6
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Daarnaast is er informatie verzameld via internet. Dit betrof onder andere beleidsnotities van belangenorganisaties1, publicaties van de Vereniging Nederlandse Gemeenten2, van de Provincie Noord-Brabant3 en onderzoek van Motivaction4. Ook hebben we bij een aantal gemeenten buiten de provincie navraag gedaan naar hun subsidieregelingen. Dit zijn gemeenten die tijdens vraaggesprekken genoemd werden als gemeenten met een interessante regeling.
Inventarisatie en analyse Alle Brabantse gemeenten zijn benaderd met de vraag hun subsidieverordeningen voor amateurkunst toe te sturen. Ook is gevraagd naar mogelijke onderliggende beleidsplannen en nota’s en naar de beschikbare budgetten. Een gemeente ontwierp op het moment van onderzoek een nieuwe subsidieverordening en kon deze nog niet toesturen. De andere gemeenten hebben hun stukken toegezonden. Verschillende gemeenten hebben wel de kanttekening gemaakt bezig te zijn met een herziening van hun subsidiebeleid, al dan niet ingegeven door een bezuinigingsoperatie. De subsidieverordeningen zijn geanalyseerd op de volgende aspecten: - Welke disciplines van amateurkunst worden gesubsidieerd. - Welke voorwaarden stellen gemeenten aan amateurkunstgezelschappen. - Wat voor soorten subsidies zijn er en welke grondslagen voor de berekening van subsidie hanteert men. - Hoe gaan gemeenten om met kostenbeheersing en hoe hoog zijn de subsidiebudgetten. In het programma Data Entry zijn alle gegevens ingevoerd en met behulp van het statistisch programma SPSS zijn zij vervolgens geanalyseerd. Op deze wijze was een overzicht van de verschillen tussen gemeenten mogelijk en konden variabelen aan elkaar gekoppeld worden.
Modelverordeningen Bij de landelijke koepelorganisaties voor amateurkunst en bij de consulenten van het CVA is navraag gedaan of er modelverordeningen in omloop zijn. Ook is via internet gezocht naar mogelijke regelingen.
Opstellen van een nieuwe modelverordening Vervolgens zijn er modelverordeningen ontwikkeld. Dit gebeurde in meerdere ontwerprondes. Er zijn twee sessies gehouden met een klankbordgroep die bestond uit vertegenwoordigers van gemeenten, vanuit de Vereniging Neder1
2
3
4
Vereniging Platform voor Amateurkunst, Kunst om lief te hebben, schets, trends en aanbevelingen amateurkunst 2005-2008, Utrecht, 2003; de Kunstconnectie, Investeren in ontwikkeling, beleidsplan 2005-2008, Utrecht, 2003, Stichting Unisono, Crescendo, beleidsplan voor de cultuurnotafase 2005-2008. Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vakbrief Cultuur, Sport, Recreatie en Toerisme, themanummer Amateurkunst en gemeenten, ’s-Gravenhage, 1996. Provincie Noord-Brabant, Cultuur in Uitvoering, uitgangspunten voor de uitvoering van provinciaal Cultuurbeleid 2005-2008. Motivaction, Marktverkenning VSB fonds, Amsterdam, 2002.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
7
landse Gemeenten, vanuit de kunstencentra en vanuit de landelijke koepelorganisaties voor amateurkunst. Ook beleidsambtenaren van de Provincie Noord-Brabant en de directeur van het CVA maakten deel uit van de klankbordgroep. In de eerste sessie zijn de uitkomsten van de inventarisatie en analyse van bestaande regelingen gepresenteerd, zijn de bevindingen voorgelegd en de conclusies die op grond daarvan zijn getrokken. Tijdens de discussie die daarop volgde, werden uitspraken verzameld over de gewenste inhoud van een modelverordening. In de tweede sessie zijn de opgestelde verordeningen aan de klankbordgroep voorgelegd en bekeken op de consequenties hiervan voor amateurkunstgezelschappen en voor gemeenten. Naar aanleiding van de opmerkingen van de klankbordgroep zijn de verordeningen verder uitgewerkt. Deze uitwerking is voor een tweede ronde aan de leden van de klankbordgroep voorgelegd, deze keer via e-mail. Ook is er een pilot uitgezet, waarvoor de verordeningen met vragenlijst zijn voorgelegd aan een aantal amateurkunstverenigingen, afkomstig uit verschillende gemeenten en actief in verschillende kunstdisciplines. Een aantal gemeenten is gevraagd de verordeningen in theorie toe te passen en onze vragen daarover te beantwoorden. Op grond van de bevindingen uit deze pilot zijn de verordeningen nog eenmaal opnieuw bekeken en waar nodig aangepast.
1.3 Opbouw van het verslag Na dit inleidende hoofdstuk schetsen we in hoofdstuk twee een beeld van de bestaande subsidieregelingen voor amateurkunst. Het derde hoofdstuk laat zien wat de subsidiebudgetten zijn die de gemeenten te verdelen hebben onder de verenigingen voor amateurkunst. Hoofdstuk vier geeft een overzicht van de gevonden modelverordeningen. We schetsen ook het kader voor een nieuwe regeling aan de hand van een aantal aandachtspunten. Tenslotte geven we in hoofdstuk vijf een beschrijving van de opgestelde verordeningen en geven we aan hoe de aandachtspunten van hoofdstuk vier daarin zijn verwerkt. De opgestelde modelverordeningen zijn uitgegeven op een cd-rom, getiteld Eenvoudig subsidiëren. Modelverordeningen amateurkunstbeoefening. Deze is bij het PON of het CVA op te vragen.
1.4 Klankbordgroep De klankbordgroep bestond uit de volgende personen: de heer M. van Alphen, gemeente Breda de heer J. Brosens, Centrum voor Amateurkunst de heer J. Bongaarts, gemeente Helmond mevrouw R. Geerts, Stichting AmateurKunst Tilburg de heer H. Heimans, UNISONO landelijk kenniscentrum amateurmuziek mevrouw L. Jongmans, Vereniging van Nederlandse Gemeenten de heer T. Klaasen, Kunstencentrum Helmond de heer L. van der Meer, Stichting Beeldende Amateurkunst de heer J. Mulder, provincie Noord-Brabant de heer L. Sijbers, provincie Noord-Brabant
8
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
mevrouw S. Uijlenbroek, provincie Noord-Brabant de heer J. Verbeeten, gemeente St Anthonis mevrouw Y. van Vugt, Landelijk Centrum Amateurdans Wij danken de leden voor hun deskundige inbreng en voor de tijd die ze ons zo gul ter beschikking stelden. Ook bedanken we de mensen van de verenigingen en gemeenten die de ontwerpen van de modelverordeningen hebben getoetst.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
9
2
Subsidieregelingen amateurkunst Alle 68 Brabantse gemeenten hebben een subsidieregeling voor amateurkunst.5 Onder amateurkunst verstaan we alle uitingen en presentaties van kunstbeoefening, die niet beroepsmatig, maar door liefhebbers in hun vrije tijd worden gemaakt. De amateurkunst kent in principe dezelfde disciplines als de professionele kunst. Over het algemeen wordt er een onderscheid gemaakt tussen de podiumkunsten en de niet-podiumkunsten. Onder de podiumkunsten vinden we instrumentale muziek, vocale muziek, dans en toneel. Bij de niet-podiumkunsten horen literatuur en alle vormen van beeldende kunst, dus ook fotografie en audiovisuele kunst. In dit hoofdstuk schetsen we een beeld van de bestaande subsidieverordeningen. Maar eerst geven we de context van het subsidiebeleid aan en bezien we de visie van waaruit gemeenten hun verordening opstellen.
2.1 Subsidiebeleid De subsidiëring van amateurkunst is een onderdeel van het algemene subsidiebeleid. De meeste gemeenten hebben een Algemene subsidieverordening, die het algemene en formele kader vormt voor subsidiering. De Algemene subsidieverordening is tevens de basis voor nader door de gemeenteraad vast te stellen deelverordeningen en subsidiebesluiten voor de verschillende beleidsgebieden. De amateurkunst heeft meestal een eigen deelverordening, naast die voor het ouderenwerk, de peuterspeelzalen, de sportverenigingen, et cetera. Ieder beleidsveld kent zijn eigen regels binnen de grotere systematiek van de Algemene subsidieverordening (Asv). De verhouding tussen de Algemene subsidieverordening en de deelverordeningen is een beetje te vergelijken met de verhouding tussen statuten en het huishoudelijk reglement bij verenigingen. Als er sprake is van deelverordeningen of subsidiebesluiten blijft de algemene verordening ongewijzigd en stelt men de deelverordeningen of subsidiebesluiten ieder jaar, al dan niet gewijzigd, opnieuw vast. Het wettelijke kader waar gemeentelijke subsidieregelingen onder vallen is de Algemene wet bestuursrecht. In de bepalingen van deze wet liggen onder andere voorschriften vast over allerlei aspecten van subsidies. Het onderdeel van Algemene wet bestuursrecht dat over subsidies gaat is ingevoerd in 1998 en wordt in de regel aangeduid als de 4e tranche van de Awb. De onderzochte subsidieverordeningen dateren van 1994 tot 2004. De meeste (n=47) zijn na 2000 vastgesteld. De invoering van de Awb, 4e tranche heeft gemeenten ertoe genoodzaakt om hun subsidiebeleid opnieuw te beschrijven, vandaar dat veel Algemene subsidieverordeningen van vrij recente datum zijn.
5
10
In een gemeente was men op het moment van dit onderzoek bezig met een herziening van het subsidiestelsel. Deze gemeente heeft daarom niet aan dit onderzoek meegedaan.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
2.2 Beleidsvisie In hoeverre hebben gemeenten aandacht voor de inhoudelijke basis van hun subsidieregeling, en voor de gevolgen ervan voor de amateurkunst? Denkt men na over welke doelen men zou willen of kunnen bereiken door te kiezen voor de ene of juist de andere vorm van subsidiëring? Liggen deze overwegingen ook vast in beleidsnota’s of blijven ze meer impliciet? Over het algemeen valt de amateurkunst onder de afdeling Welzijn, maar er zijn ook andere varianten. In de grote en middelgrote gemeenten (de zogenaamde B5 en M5 gemeenten) is er vaak een aparte afdeling die zich met kunst en cultuur bezighoudt. In een enkele kleinere gemeente heeft men een speciale ambtenaar voor dit beleidsterrein. De indruk is dat dit laatste samenhangt met specifieke kenmerken van het dorp, zoals een actieve culturele gemeenschap, de aanwezigheid van cultureel erfgoed, of met een persoonlijke interesse voor cultuur bij politieke of bestuurlijke sleutelfiguren in de gemeente. Eén van de vragen die wij aan de gemeenten hebben gesteld, is of zij een beleidsnota hebben voor kunst en cultuur. De veronderstelling is dat de aanwezigheid van een nota een indicatie geeft van de mate waarin een gemeente bewust omgaat met kunst en de liefhebbers daarvan. Niet alle gemeenten kennen een aparte beleidsnota op dit gebied. Slechts 25% van de Brabantse gemeenten heeft een dergelijke nota. Daarbij valt op dat de grootte van de gemeenten niet altijd bepalend is. Terwijl de vijf grote steden allemaal een beleidsnota hebben, hebben slechts twee van de vijf middelgrote steden een apart beschreven en vastgelegd cultuurbeleid. Bij de 57 kleinere gemeenten zijn er 7 met een specifieke cultuurnota. Uit de analyse van de beleidsnota’s en subsidieregelingen blijkt dat de waarde van amateurkunst voor gemeenten gelegen is in de volgende factoren: - De intrinsieke waarde van de (amateur)kunst - kunst als voeding voor de ziel van de bevolking. - De sociaal-culturele waarde van kunst - kunst als bindmiddel in de samenleving door middel van de actieve en passieve participatie van burgers. - De waarde van kunst voor de uitstraling van de gemeente - de positieve zichtbaarheid van de gemeente in de regio en daarbuiten. De meeste gemeenten hebben een subsidieregeling waaruit blijkt dat zij kiezen voor een regeling die de actieve deelname aan cultuur door een zo groot mogelijk deel van de bevolking stimuleert. Hun prioriteit ligt bij participatie. In een aantal gevallen geeft een gemeente extra geld als er jeugdleden, allochtonen of senioren lid zijn van een vereniging. Sommige gemeenten stellen geen bijzondere eisen aan de kwaliteit van de prestaties van de gesubsidieerde vereniging. Andere leggen juist wel de nadruk op het stimuleren van kwaliteit, bijvoorbeeld door het (ambitie)niveau van een vereniging mede bepalend te laten zijn voor het bedrag aan subsidie dat een vereniging kan aanvragen. Het merendeel van de subsidieregelingen bestaat uit een mix van het bevorderen van kwaliteitsverbetering en het stimuleren van deelname. Vooral gemeenten met één of meer kwalitatief goede amateurverenigingen noemen de positieve uitstraling voor de gemeente als (bijkomende) reden om subsidie te verstrekken.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
11
2.3 Gesubsidieerde kunstdisciplines In de beschrijving van de subsidieregelingen hebben we ons beperkt tot die disciplines van amateurkunst die door het Centrum voor Amateurkunst NoordBrabant worden ondersteund. Dat zijn instrumentale muziek, vocale muziek, toneel en aanverwante theatervormen, dans, beeldende kunst, letteren, fotografie en audiovisuele kunst. Popmuziek kan ook tot de amateurkunst gerekend worden, maar hoort niet tot de werksfeer van het CVA. Bovendien heeft deze discipline een heel eigen dynamiek, men kent bijvoorbeeld geen strikte scheiding tussen bands met een amateurstatus en (semi-)professionele bands en er zijn veel lossere samenwerkingsverbanden dan in het traditionele verenigingsleven gebruikelijk is. De gemeenten die popmuziek ondersteunen doen dat dan ook vaak op andere manieren dan via de onderzochte subsidieregelingen, bijvoorbeeld door meer faciliterend bezig te zijn. Dit alles neemt niet weg, dat er gemeenten zijn waar de popmuziek wel degelijk een plaats heeft in de subsidieregeling amateurkunst. Welke vormen van amateurkunst komen voor gemeentelijke subsidies in aanmerking? Hoe ziet het beeld er uit voor de provincie Noord-Brabant? In het onderstaande staafdiagram geven we een overzicht. Figuur 2.1: Het percentage gemeenten dat een kunstdiscipline subsidieert (N=67) 94
79
29
23
ku ns t
lit er ai re
ku ns t
de nd e
ku ns t be el
is ue le
da ns au di ov
to ne el
m uz ie k
8
vo ca le
al e en t ru m in st
85
36
m uz ie k
%
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
We zien dat instrumentale en vocale muziek en toneel bij de meeste gemeenten voor subsidie in aanmerking komen. Van de 67 onderzochte regelingen zijn er 4, waarin geen subsidie voor muziekverenigingen is opgenomen, dat is slechts 6%. In 10 gemeenten worden koren niet gesubsidieerd, in de overige 57 wel (85%). Ook toneelverenigingen komen redelijk vaak voor subsidie in aanmerking. Van de 67 gemeenten geven er 53 subsidie in een of andere vorm (79%). Voor de overige kunstvormen ligt de situatie heel anders.
12
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
De dansers lijken nog redelijk mee te doen, er zijn 23 gemeenten die subsidies verstrekken. Wanneer we echter wat nauwkeuriger naar deze cijfers kijken, zien we dat in 13 van deze 23 gemeenten de subsidie alleen voor volksdansverenigingen bestemd is en dan verandert het beeld. De niet-podiumkunsten, zoals beeldende kunst, fotografie en audiovisuele kunst en literatuur zijn over het algemeen niet als structureel te subsidiëren kunstdisciplines in de subsidieverordeningen opgenomen. Als er sprake is van subsidie, dan komt dat bij het merendeel van de gevallen voort uit een projectregeling of uit een andere incidentele subsidie. Van de 15 gemeenten waar clubs voor fotografie en audiovisuele kunst een subsidieaanvraag kunnen indienen, zijn er 9 die alleen projectsubsidies toekennen. Een vergelijkbaar plaatje zien we bij literatuur: in 3 gemeenten is er alleen sprake van een incidentele subsidie (5%), slechts in 2 gemeenten geeft men ook een structurele subsidie. Voor de overige beeldende kunsten is het verschil wat minder groot. Voor deze kunstdiscipline bestaat in 18 gemeenten (29%) de mogelijkheid om subsidie aan te vragen. In drie daarvan betreft het alleen een projectsubsidie.
2.4 Voorwaarden In alle subsidieregelingen worden voorwaarden gesteld waaraan aanvragers van subsidie moeten voldoen. Een aantal van deze voorwaarden volgt rechtstreeks uit de voorschriften van de Awb, 4e tranche. In de Algemene subsidieverordening en de deelverordening kan de gemeente aanvullende bepalingen opnemen, die zij zelf van belang vindt. We zullen eerst ingaan op de belangrijkste eis, namelijk dat er sprake moet zijn van publiek. Vervolgens hebben we het over de voorwaarden die voortvloeien uit de visie van gemeenten op kwaliteit, en met name de mate waarin zij daarin willen sturen of controleren. Tenslotte komen een aantal algemene voorwaarden aan de orde.
2.4.1 Publiek Wanneer mag een amateurkunstenaar of een groep van amateurkunstenaars gesubsidieerd worden? In welke overwegingen ligt de legitimatie om gemeenschapsgeld te besteden aan de vrijetijdsbesteding van mensen? Uit de inventarisatie, uit de reacties van de leden van de klankbordgroep, maar ook uit gesprekken met de sleutelinformanten blijkt dat er één essentiële voorwaarde is om voor subsidie in aanmerking te komen. Er moet sprake zijn van een naar buiten willen treden met een artistiek product. Als kunstenaars voor subsidie in aanmerking willen komen, moeten ze op zijn minst een relatie aan willen gaan met een publiek, op welke wijze dan ook. Voor de podiumkunsten ligt de uitingsvorm voor de hand. Voor deze disciplines is het podium letterlijk een podium. Voor de niet-podiumkunsten ziet het podium er anders uit. In hun geval kan men denken aan een expositie, de publicatie van een boek of deelname aan een kunstmarkt.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
13
De meeste gemeenten (n=51) hebben de voorwaarde ‘contact met het publiek’ in hun regeling opgenomen. In sommige gemeenten is er bovendien sprake van een minimum aantal optredens. In 13 gemeenten kan het gemeentebestuur de gesubsidieerde vereniging vragen om bij speciale gelegenheden op te treden, zoals bijvoorbeeld een optreden van de harmonie op Koninginnedag of bij de intocht van Sint Nicolaas.
2.4.2 Kwaliteit Op verschillende manieren proberen gemeenten te controleren of de gesubsidieerde verenigingen serieus bezig zijn met de amateurkunst. Zij stellen bijvoorbeeld verenigingen verplicht om lid te zijn van een koepelorganisatie of federatie. Welke koepelorganisatie of federatie is afhankelijk van het veld - sommige grote gemeenten hebben eigen federaties - of van de kunstdiscipline. Over het algemeen moet men zich aansluiten bij het landelijke platform voor de betreffende kunstvorm. Als een gemeente iets over kwaliteitsbewaking in het subsidiebeleid wil opnemen, is deze relatief milde voorwaarde de meest gestelde (n=30, 47%). Ook stellen gemeenten soms eisen aan de vakbekwaamheid van de artistieke leiding. Een vereniging komt alleen voor subsidie in aanmerking als men gebruikmaakt van een gekwalificeerde dirigent, regisseur of choreograaf. In 16 gemeenten kent men deze bepaling. De invulling van kwalificatie verschilt in de praktijk per discipline. Bij instrumentale muziek is vaak sprake van een professionele dirigent, terwijl in de vocale muziek de leiding vaak in handen is van een gekwalificeerde amateur. Bij de niet-podiumkunsten gelden weer andere normen. Wat betreft de mogelijkheden: naast de conservatoriumopleidingen voor muziek, dansacademies en theatervakscholen zijn er ook verschillende - door het Platform voor Amateurkunst erkende - kaderopleidingen. In 11 gemeenten probeert men het niveau van de amateurkunst te verhogen door periodieke deelname aan muziekconcoursen of andere competities verplicht te stellen. Dit gebeurt voornamelijk bij instrumentale en vocale muziek, omdat deze disciplines daarin een bepaalde traditie kennen. Tenslotte noemen we de voorwaarde dat een vereniging een artistiek plan moet indienen. Dit is de meest vergaande manier om toe te zien op het niveau van de vereniging. Deze voorwaarde komt slechts een enkele keer voor en geldt dan alleen voor die verenigingen die zelf kiezen voor een bepaald ambitieniveau met een daarbij behorend subsidiebedrag.
2.4.3 Organisatie en administratie Subsidie kan bijna altijd alleen worden aangevraagd door een rechtspersoon, dat wil zeggen door een vereniging of stichting. Het is voor gemeenten mogelijk om in de verordening een uitzondering op deze regel op te nemen. De Awb laat het subsidiëren van niet-rechtspersonen toe, maar toch zien we dit maar zelden. Dat komt onder andere doordat de verenigingsvorm met rechtsbevoegdheid de vrijwilligers in een organisatie een bepaalde bescherming biedt. Zij kunnen als bestuurslid niet zo makkelijk hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke schulden of schades die kunnen ontstaan.
14
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Een andere voorwaarde die vrijwel altijd is opgenomen, is dat de subsidie ten goede moet komen aan inwoners van de eigen gemeente. In de praktijk kunnen deze eisen naast de bedoelde effecten ook onbedoelde gevolgen hebben. Eerder zagen we dat dans, beeldende kunst en literatuur kunstvormen zijn die in weinig gemeenten voor subsidie in aanmerking komen. Dat komt vooral doordat bijvoorbeeld dansers niet snel samen een vereniging oprichten. Ook beeldende kunstenaars vinden elkaar op andere manieren. Zouden deze kunstenaars subsidie willen aanvragen, dan moet de gemeente de aanvraag alleen al afwijzen omdat er volgens de subsidieverordening sprake moet zijn van een rechtspersoon. Ook verenigingen met veel leden van buiten de eigen gemeente kunnen geen of een minder groot beroep op de subsidiegelden doen. Dit speelt onder andere bij schilders, beeldhouwers, fotografen en audiovisuele kunstenaars, die elkaar eerder door hun inhoudelijke belangstelling ontmoeten dan door het inwonerschap van dezelfde gemeente. De eis van rechtsbevoegdheid en andere bepalingen van de Awb maken dat een gemeente administratieve eisen stelt, zoals het overleggen van een activiteitenplan, een ledenlijst, een financiële verslaglegging en verantwoording, et cetera. In 65% van de gemeenten zijn dit soort administratieve voorschriften in verschillende varianten opgenomen. In een aantal gevallen worden de zo verkregen gegevens tevens gebruikt bij de bepaling van de hoogte van het subsidiebedrag, bijvoorbeeld als dit bedrag afhankelijk is van het aantal leden. Naast deze administratieve eisen wil een twaalftal gemeenten er zeker van zijn dat de verenigingen bestaansrecht hebben voordat zij voor subsidie in aanmerking komen. Zij stellen daarom dat men reeds een of meer jaren als vereniging bestaat wanneer men een structurele bijdrage aanvraagt. In sommige regelingen komen nieuwe verenigingen wel in aanmerking voor een - lagere- startsubsidie. De meeste gemeenten (n=41) stellen als eis dat een vereniging een minimum aantal leden heeft. Het gestelde aantal verschilt per gemeente en varieert ook per kunstdiscipline. Zo hoeft een koor over het algemeen minder leden te hebben dan een harmonie of een toneelvereniging. In nieuwere regelingen zien we ook regelmatig een bepaling opgenomen waarin verenigingen worden verplicht hun contributie op een aanvaardbaar niveau te stellen, dit ter beoordeling van het College van Burgemeester en Wethouders.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
15
Figuur 2.2: Het percentage gemeenten dat de subsidievoorwaarde hanteert (N=67) 76 66
61
49
45 24
18
16 3
re de in op .a n tre an de ta ll n ed op en ve rz oe di k pl ge om m er in g le aa id n de in sl g ui el ti n na g m ko e ep aa el n co m pe tit ie s ar be t is w tie ez k en pl be an st aa ad ns m in re is ch tra t tie ve ei se ac n tiv ite ite np la n
19
m
pu bl ie
k
op t
%
80 70 60 50 40 30 20 10 0
2.5 Soorten subsidies Gemeenten hanteren verschillende criteria om subsidiebedragen vast te stellen. De manier waarop ze daarmee omgaan is mede afhankelijk van de soorten subsidies die zij in hun subsidieverordening hebben opgenomen. Grofweg zijn er twee categorieën subsidies: structurele en incidentele subsidies. In navolging van de Algemene wet bestuursrecht geven de meeste gemeenten in hun verordening een opsomming van de mogelijkheden binnen hun gemeente. Niet altijd worden alle genoemde mogelijkheden ook daadwerkelijk benut, maar men houdt op deze manier enige flexibiliteit in de regeling. Voor professionele organisaties - denk bijvoorbeeld aan de bibliotheek of het Centrum voor Kunsteducatie - gelden andere subsidieregels dan voor vrijwilligersorganisaties. Een professionele organisatie werkt over het algemeen met een prestatie- of budgetsubsidie, waarbij sprake is van een contract met daarin omschreven prestaties. Wij hebben het hier over de subsidies voor vrijwilligersorganisaties.
16
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Figuur 2.3: Het percentage gemeenten dat een subsidiesoort verstrekt (N=67) 90
81
80 70
%
60
49
50
36
40 30
18
15
20
5
10
ts ub si di e ou tp u
in ve st er in gs su bs id ie w aa rd er in gs su bs id ie
su bs id ie
in ci de nt el e
pr oj ec ts ub si di e
st ru ct
ur el e
su bs id ie
0
Structurele subsidies, ook wel instandhoudingsubsidies genoemd, zijn periodieke subsidies waar verenigingen jaarlijks een beroep op kunnen doen. Voor verenigingen is de instandhoudingsubsidie het belangrijkst. Het is een jaarlijkse financiële bijdrage in de exploitatie van een vereniging. De meeste gemeenten kiezen bij de instrumentale muziek, maar ook voor koren en toneelverenigingen voor deze structurele vorm van subsidiëren (81%). Een instandhoudingsubsidie wordt berekend aan de hand van normbedragen, ofwel subsidiegrondslagen. Uit de inventarisatie blijkt dat er tussen gemeentes behoorlijke verschillen bestaan in de inhoud en de hoogte van deze subsidiegrondslagen. Met projectsubsidies honoreren gemeenten initiatieven die normaal gesproken niet voor subsidie in aanmerking komen. Bijna de helft van de gemeenten heeft deze subsidievorm (49%). De manier waarop gemeenten hier een invulling aan geven is zeer divers. Er zijn gemeenten die hun projectregeling gebruiken als een pot waar allerlei welzijnsprojecten een beroep op kunnen doen, dus ook sportverenigingen, seniorenclubs en dergelijke. Er is ook een aanzienlijk aantal gemeenten dat deze gelden specifiek gebruikt om vernieuwende projecten op het gebied van de kunsten te ondersteunen en de ontwikkeling van de amateurkunst te bevorderen. Aanvragen voor een projectsubsidie worden vaak beoordeeld door een commissie van deskundigen of door beleidsambtenaren van de gemeente. Onder incidentele subsidies vallen startsubsidies voor beginnende verenigingen, evenementensubsidies (bijvoorbeeld in de vorm van een Cultuurprijs) en stimuleringssubsidies (bijvoorbeeld voor culturele activiteiten die de samenwerking tussen doelgroepen stimuleren). Een klein percentage gemeenten heeft deze subsidievorm (15%). Investeringssubsidies zijn bedoeld voor de aanschaf van duurzame materialen of ten behoeve van de inrichting van een nieuwe verenigingsruimte. Een enkele gemeente heeft deze subsidievorm.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
17
Een eenvoudige subsidievorm is de waarderingssubsidie. Het gaat hier om vrij lage bedragen die worden uitgekeerd zonder dat er enige verplichting van de vereniging tegenover staat, puur als blijk van waardering vanuit de gemeente voor de inspanningen van het vrijwilligerskader. Meer dan een derde van de gemeente kent deze subsidievorm (36%). Outputsubsidies nemen in het rijtje van subsidievormen een bijzondere plaats in. Bijna een vijfde van de gemeenten kent deze vorm (18%). Het is een vrij nieuwe manier van subsidiëren en wordt min of meer in de plaats gesteld van structurele instandhoudingsubsidies. Gemeenten geven een bijdrage voor de output die een vereniging levert in de vorm van een optreden, voorstelling of uitvoering. Zo kiest Dongen ervoor om op het hele welzijnsgebied alleen te werken met outputsubsidies. Subsidies, waarbij de hoogte berekend wordt op basis van kosten (zeg maar: de input) worden daarmee afgeschaft. De subsidie wordt gekoppeld aan activiteiten of resultaten op grond van een kwantitatieve of kwalitatieve toetsing en er wordt een scherper onderscheid gemaakt tussen basisvoorzieningen en wenselijke voorzieningen. Zogenaamde ‘wenselijke voorzieningen’ komen alleen nog voor subsidie in aanmerking als ze het label ‘maatschappelijke’ of ‘publieke’ functie hebben. Ook de gemeente Valkenswaard heeft de intentie gehad om over te stappen op een systeem waarbij alleen een bijdrage in de productiekosten werd gegeven. Bij nader inzien hebben zij dit uitgangspunt losgelaten. De verenigingen hebben immers altijd ook met bepaalde vaste uitgaven te maken die niet direct tot productiekosten kunnen worden gerekend (bijvoorbeeld huisvesting, repetities, aanschaf van apparatuur en bladmuziek et cetera). Het systeem van vaste bijdragen is daarom intact gebleven, maar daarnaast is er een Cultureel Fonds opgericht waaruit eenmalige subsidies kunnen worden verstrekt. Door op die manier bij te dragen in de productiekosten verwacht de gemeente meer sturend en meer flexibel op te kunnen treden en de diversiteit in het aanbod te vergroten.
2.6 Subsidiegrondslagen We hebben hierboven gezien, dat subsidies voor de disciplines theater, instrumentale en vocale muziek het meest voorkomen (zie figuur 2.1). Voor deze kunstdisciplines blijken de gehanteerde subsidiegrondslagen vaak gelijksoortig van aard te zijn, omdat zij te maken hebben met vergelijkbare kostenposten. Om samen muziek te maken zijn in principe vier zaken nodig, namelijk de te bespelen instrumenten, een dirigent, repertoire en een ruimte om te repeteren of een ruimte voor een uitvoering. Voor een koor zijn de instrumenten overbodig en toneelverenigingen en dansgroepen hebben behoefte aan ruimtes met andere faciliteiten, maar verder zijn de soorten kosten die zij moeten maken grotendeels vergelijkbaar. Het is dan ook niet verwonderlijk dat subsidies meestal worden opgebouwd op grond van normbedragen, die al dan niet rechtstreeks te herleiden zijn tot de kostenposten materiaal (instrument, tenue, decor, et cetera), artistieke leiding en huisvesting. Gemeenten kiezen over het algemeen voor een combinatie van verschillende subsidiegrondslagen, die samen het totale subsidiebedrag bepalen. Uitgangspunt is vaak een vast bedrag per vereniging (n=35) of een bijdrage per actief lid (n=31) in combinatie met een of meer andere elementen.
18
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
In 21 gemeenten wordt ook subsidie in de kosten van huisvesting of zaalhuur toegekend. Voor instrumentale muziek worden de kosten voor de artistieke leiding in 17 gemeenten vergoed. Voor de andere kunstdisciplines gebeurt dit minder vaak. De vergoeding van het salaris van de dirigent, van voorstellingen en van huisvesting zijn overigens bijna altijd gemaximeerd. Hieronder zullen we de subsidiegrondslagen afzonderlijk behandelen. In de onderstaande grafiek is een overzicht gegeven van de meest voorkomende subsidiegrondslagen ingedeeld naar kunstdiscipline. In figuur 2.1 zagen we dat niet alle kunstdisciplines in alle gemeenten voor subsidie in aanmerking komen. De onderstaande grafiek geeft per kunstdiscipline weer welke grondslagen gemeenten gebruiken om het subsidiebedrag te bepalen. Deze keer zijn de gegevens in absolute aantallen weergegeven om ze goed met elkaar te kunnen vergelijken. Van de 63 gemeenten die instrumentale muziek subsidiëren zijn er 35 die werken met een vast bedrag per vereniging. Dit ziet u in de eerste kolom van figuur 2.4. In de tweede kolom zien we 32 gemeenten, waarbij de muziekvereniging een bijdrage per actief verenigingslid ontvangt, enzovoorts. Als we kijken naar de andere kunstdisciplines zijn er echter geen 63 gemeenten die als basis voor de tabel dienen, maar dat zijn er respectievelijk 57 voor vocale muziek, 53 voor toneel en 23 voor dans. Wanneer we de subsidiegrondslagen in een percentage zouden weergeven, zouden we wellicht verwarring scheppen omdat het aantal gemeenten dat leidt tot 100% per discipline verschillend is. Figuur 2.4: Subsidiegrondslagen naar podiumkunsten gemeenten dat de grondslag hanteert
en
het
aantal
40 35
aantal
30 25 20 15 10
instrumentaal vocaal toneel dans
5
va st be be dr ag dr ag ar pe tis rl t i e id co ke nc le ou id rs in /o g pt re de hu n ee is ve rs st te in lijn g sc ho lin g t en in ue st ru m en te n
0
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
19
De grafiek laat zien, dat binnen de podiumkunsten de aandacht van gemeenten het meest uitgaat naar de instrumentale muziek. De regelingen voor vocale muziek zijn meestal een afgeslankte vorm van de regeling voor instrumentale muziek. Voor toneelverenigingen wordt vaker gekozen voor een combinatie van subsidie op huisvestingskosten en de kosten van een voorstelling. (Volks)dansgroepen die voor subsidie in aanmerking komen krijgen relatief vaak een vast bedrag per vereniging.
Een vast bedrag Een vast bedrag voor een vereniging is vrij gebruikelijk. In de instrumentale muziek komt de variant voor dat er per zelfstandige muziekeenheid wordt gesubsidieerd. Bestaat een vereniging uit een harmonieorkest, jeugdorkest en een slagwerkgroep dan krijgt men voor deze drie zelfstandige eenheden meer subsidie dan voor een harmonieorkest alleen. Er zijn gemeenten die deze grondslag expliciet kiezen om de opbouw van het subsidiebedrag niet nader te specificeren. Deze gemeenten willen geen rol spelen in de vraag waar het geld aan moet worden besteed en laten de verantwoordelijkheid om de gelden zo goed mogelijk aan te wenden bij de verenigingen zelf.
Een bijdrage per lid Ook deze vorm komt zeer regelmatig voor. De bedragen die gehanteerd worden verschillen per kunstdiscipline. Voor de instrumentale muziek lopen ze van € 20,-- tot € 165,-- en voor vocale muziek van € 5,-- tot € 30,-- per lid. Toneelverenigingen kunnen ongeveer € 10,-- tot € 30,-- per lid verwachten. Toepassing van deze grondslag heeft een aantal voordelen. Ten eerste geeft het aantal leden de gemeente een indicatie van de actieve participatie en daarmee van een deel van de sociale betekenis van de vereniging in de gemeenschap. Ten tweede kan in het geval van een muziek- of zangvereniging het aantal leden een graadmeter zijn voor de hoeveelheid instrumenten en uniformen die afgeschreven moeten worden. Een belangrijke kostenpost voor een vereniging. Er zijn ook gemeenten die de afschrijvingskosten daarom apart als grondslag benoemen. Dit ziet u in de laatste twee kolommen van figuur 2.4. Tenslotte is het aantal leden voor de gemeente een eenvoudige manier om het subsidiebedrag te berekenen. Een aantal gemeenten geeft bovendien extra subsidie voor bepaalde doelgroepen, zoals jeugdleden en senioren. Ook dit is gemakkelijk te administreren aan de hand van een gespecificeerde ledenlijst. Een bezwaar tegen de subsidiegrondslag het aantal leden is dat de artistieke waarde van het kunstproduct niet afhankelijk hoeft te zijn van het aantal kunstenaars dat meewerkt aan de totstandkoming ervan. Ook de kosten die met een productie gemoeid zijn, zijn niet altijd afhankelijk van het aantal leden.
Salariskosten van de artistieke leiding Ongeveer een kwart van de gemeenten geeft een vergoeding voor de kosten van de artistieke leiding als het gaat om instrumentale muziek. Bij de overige disciplines komt deze grondslag minder vaak voor. Voor alle podiumkunsten komt een vergoedingspercentage van 30% het meest voor, meestal gekoppeld
20
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
aan een maximumbedrag. Deze maxima verschillen per gemeente en per kunstdiscipline. Voor instrumentale muziek ligt het maximum tussen de € 800,en € 3.000,--. Voor de andere disciplines liggen de bedragen lager, namelijk tussen de € 300,-- en € 1.500,--.
Kosten van voorstellingen, uitvoeringen en concoursen Het valt op dat deze subsidiegrondslag vaak geldt voor de discipline theater. Wellicht omdat hun kosten sterk bepaald worden door de zaalhuur, het inhuren van licht- en geluidsmedewerkers, decors etc. In een aantal gemeenten geeft men voor de instrumentale muziek subsidie voor deelname aan concoursen, mede om een impuls te geven aan het kwaliteitsniveau van de vereniging. In sommige onderdelen van de instrumentale muziek is deelname aan deze wedstrijden gebruikelijk.
Kosten van huisvesting De definitie van subsidie volgens de Awb is: de aanspraak op financiële
middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Veel gemeenten trekken daaruit de conclusie dat accommodatiebeleid en subsidiebeleid gescheiden dienen te blijven. Toch zijn er ook regelingen waarin een duidelijke relatie wordt gelegd tussen het gebruik van gemeentelijke accommodaties en de te ontvangen subsidie. Ook zijn er regelingen die een hardheidsclausule bevatten. Verenigingen die voor uitzonderlijk hoge huisvestingskosten komen te staan, kunnen een beroep doen op deze clausule. In 21 gemeenten kunnen verenigingen voor instrumentale muziek subsidie in de huisvestingskosten aanvragen. De bedragen lopen uiteen van € 475,-- tot € 2.300,--. Ook zijn er varianten waarbij een deel van de kosten wordt vergoed, van 30% tot 90%. De overige kunstdisciplines komen minder vaak in aanmerking voor een bijdrage in de huisvestingskosten, vocale muziek bijvoorbeeld in 13 gemeenten, toneel in 16 gemeenten.
Eerstelijns scholing In 29 gemeenten is de opleiding van verenigingsleden subsidiabel. Het betreft bijna altijd de muzikale opleiding van jeugdleden, via het lokale Centrum voor de Kunsten of via een andere gediplomeerde muziekdocent. In een enkel geval kan een vereniging ook subsidie krijgen voor de scholing van jeugdige zangers.
2.7 Subsidies voor niet-podiumkunsten We zagen in figuur 2.1 dat subsidiëring van niet-podiumkunsten minder vaak voorkomt. Subsidie voor deze kunstdisciplines heeft meestal de vorm van een incidentele subsidie. De bedragen die de aanvragers krijgen lopen behoorlijk uiteen. Het laagste bedrag is een waarderingssubsidie van € 100,-- het hoogste bedrag ligt rond de € 2.500,--. In 18 gemeenten komen projecten op het gebied van beeldende kunst hiervoor in aanmerking, bijvoorbeeld met het doel een expositie mogelijk te maken. In een aantal gemeenten is sprake van een accommodatiebeleid waarbij atelierruimtes of expositieruimtes tegen gereduceerd tarief ter beschikking van een club worden gesteld.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
21
Clubs voor fotografie en/of audiovisuele kunst komen in 15 gemeenten voor subsidie in aanmerking. In de grotere gemeenten kunnen fotografie- of videoclubs een subsidie aanvragen volgens dezelfde regeling als waar de andere disciplines onder vallen. Uit gesprekken met sleutelinformanten bleek dat niet alle amateurkunstenaars gebruikmaken van de mogelijkheden. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de voorwaarde dat subsidie alleen door rechtspersonen kan worden aangevraagd. Scheppende kunstenaars hebben in principe geen anderen nodig om hun kunst te beoefenen en voelen daarom wellicht minder snel de noodzaak om deel uit te maken van een vereniging. Tenslotte zijn er gemeenten die beeldende kunst en literatuur stimuleren door het instellen van een gemeentelijke cultuurprijs. Regelingen voor beeldende kunst zijn over het algemeen regelingen voor professionele kunstenaars. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op het aankoopbeleid van een gemeente, op accommodatie voor tentoonstellingen en op het creëren van atelierruimte of andere kunstbroedplaatsen. Overigens is in de beeldende kunsten het onderscheid tussen amateur en (semi-)professional niet zo strikt te handhaven als in de podiumkunsten. Immers, iedere amateur kan zijn of haar werken ook te koop aanbieden en daarmee inkomsten verwerven.
22
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
3
Kostenbeheersing en subsidiebudget Subsidie gaat per definitie over geld. Niet voor niets luidt de definitie van subsidie in de Awb: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op de activiteiten van de instelling, anders dan als betaling voor geleverde diensten of goederen. We willen daarom weten over welke bedragen we het nu eigenlijk hebben. Wat geven gemeenten uit aan subsidies voor amateurkunstbeoefening en hoe proberen ze de kosten in de hand te houden?
3.1 Kostenbeheersing Gemeenten doen veel moeite om hun subsidiebeleid zodanig in te richten dat de verschillende potten met geld zo effectief mogelijk worden ingezet en vooral ook zo efficiënt mogelijk worden verdeeld. Gemeenten hechten belang aan een subsidieproces, waarbij men van te voren een inschatting kan maken van het benodigde budget voor het beleidsterrein en van de ambtelijke uitvoeringskosten. Men vindt het belangrijk om de subsidieaanvragen binnen de gestelde termijnen en volgens een correcte procedure af te kunnen handelen zonder daarvoor al te veel heksentoeren uit te hoeven halen. Om de kosten van subsidiëring beheersbaar te houden heeft een gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht twee mogelijkheden6. Het eerste middel is het begrotingsvoorbehoud (artikel 4:34). Als een subsidieaanvraag binnenkomt en zou moeten worden afgehandeld voordat de begroting is vastgesteld, kan de gemeente zich beroepen op de voorwaarde dat in de definitieve begroting voldoende gelden ter beschikking moeten worden gesteld. Als dit niet het geval is mag de subsidie alsnog geweigerd worden. Het subsidieplafond is de naam voor het tweede middel voor kostenbeheersing waarvan gemeenten in ruime mate gebruikmaken. In de Algemene wet bestuursrecht staat de definitie: een subsidieplafond is het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak maximaal beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Overschrijding van dit bedrag levert krachtens artikel 4:25 van de Awb automatisch een weigeringgrond op, hetgeen wil zeggen dat een aanvraag voor subsidie geweigerd mag worden als het vastgestelde totaalbudget voor de betreffende beleidssector overschreden zou worden door toekenning ervan. Gemeenten mogen dus weigeren subsidie te verstrekken, ook al voldoet de aanvrager in alle overige opzichten aan de voorwaarden van de regeling. Het subsidieplafond is daarmee bij uitstek het middel geworden om de kosten van een subsidieregeling beheersbaar te maken. Door de invoering van een subsidieplafond wordt in feite het maximale subsidiebedrag voor het beleidsterrein vastgelegd. Bijna alle gemeenten hebben de mogelijkheid ervoor dan ook in hun subsidieverordeningen opgenomen.
6
Awb, titel 4.2.2, artikel 4:25 en verder.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
23
Het blijkt echter niet altijd nodig om het subsidieplafond werkelijk in praktijk te brengen. Veel gemeenten ‘weten’ van te voren hoeveel geld er nodig is om de subsidieregeling uit te voeren, doordat de hoogte van de subsidies wordt bepaald aan de hand van vaste criteria en doordat men de verenigingen kent die voor subsidie in aanmerking komen. In feite staan degenen die voor subsidie in aanmerking komen bij de gemeente op een lijstje. Het subsidieplafond is in die gevallen niet meer dan een formaliteit, het budget wordt niet overschreden. De keerzijde van deze werkwijze is dat het lastig is om enige flexibiliteit in de verdeling van de gelden te behouden. Verenigingen rekenen op een bepaalde subsidie en rekenen daar in hun begroting ook naar toe. Voor nieuwe initiatieven is budgettair gezien geen ruimte, nieuwe verenigingen komen er niet of slechts mondjesmaat tussen. Een oplossing voor dit probleem ligt soms in het verlenen van een startsubsidie of door gebruik te maken van een projectregeling. Is het bestaansrecht van het nieuwe initiatief voldoende bewezen, dan kan opname in het reguliere subsidieprogramma volgen. Er zijn natuurlijk ook gemeenten waar het subsidieplafond wél als maximum, niet te overschrijden budget moet worden gebruikt. Dit fenomeen zien we vooral in de grotere gemeenten. Het aantal aanvragen en de bedragen die daarmee gemoeid zijn overtreffen daar het budget. Komt men budget tekort, dan zijn er twee mogelijkheden. De eerste is het budget verhogen als dit door de portefeuillehouder en door de gemeenteraad wordt ondersteund. Lukt dit niet, dan zal er een manier gevonden moeten worden om de pijn te verdelen. Hiervoor zijn verschillende methoden bruikbaar. Van 24 gemeenten werd uit hun verordening duidelijk hoe ze hier mee omgaan. De eerste manier is een proportionele verlaging van alle aanvragen. Deze methode wordt in 13 gemeenten toegepast. Het in totaal aangevraagde bedrag wordt afgezet tegen het beschikbare budget. Door het toepassen van een kortingsfactor worden alle subsidies evenredig verlaagd. De tweede methode is door de volgorde waarin de aanvragen worden ingediend bepalend te laten zijn voor de toekenning. Dit komt bij de structurele subsidies niet zo vaak voor (n=4). Deze methode is meer gebruikelijk wanneer het gaat om aanvragen voor projectsubsidies. Tenslotte zijn er gemeenten (n=7) waarbij een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen leidt tot vaststelling van de subsidies. Een onafhankelijke commissie van deskundigen beoordeelt de aanvragen of de gemeente zelf (College van B&W) maakt een afweging. In het laatste geval kijkt men niet zozeer naar artistieke inhoud maar beoordeelt men eerder de waarde van een club voor de gemeente.
3.2 Subsidiebudgetten per gemeente Van de drie overheden, Rijk, Provincie en gemeente, geven de gemeenten het meeste geld uit aan amateurkunst. In 2002 bedroegen de uitgaven voor amateurkunst vanuit het Rijk circa 13 miljoen euro. De gezamenlijke provincies besteedden 2 miljoen aan amateurkunst en de gemeenten ongeveer 33 miljoen. Dit zijn netto uitgaven voor amateurkunst, uitgaven voor scheppende kunst komen hier nog bij. De verhoudingen zijn echter ook zonder het aandeel van de scheppende kunst duidelijk: 27% is afkomstig van de Rijksover-
24
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
heid, bijna 4% van de provincies en de overige 69% komt uit de gemeentelijke begrotingen7. Dit zijn landelijke bedragen en landelijke verhoudingen. Wat zijn nu de budgetten die de Brabantse gemeenten te verdelen hebben? Over welke bedragen hebben we het? Alvorens hier op in te gaan een paar opmerkingen vooraf. We hebben van een groot aantal gemeenten een opgave van hun subsidiebudgetten gekregen, maar niet van allemaal (n=42). Het overzicht dat wij geven is dus niet compleet. Op grond van de hoogte van de budgetten alleen kunnen wij geen uitspraken doen over de vraag over hoeveel verenigingen het geld wordt verdeeld, noch over de vraag hoe groot die verenigingen zijn, noch over hun publieksbereik, et cetera. Tenslotte geven de onderstaande tabellen een overzicht van de budgetten voor structurele subsidies. Om een correcte vergelijking mogelijk te maken hebben we de budgetten voor projectregelingen buiten beschouwing gelaten. Zoals eerder opgemerkt hebben veel gemeenten echter naast de instandhoudingsubsidies ook projectsubsidies te verdelen. In figuur 3.1 ziet u links de vijf grootste gemeenten en rechts de vijf steden die daar qua aantal inwoners op volgen en wat zij jaarlijks aan amateurkunstbeoefening uitgeven in de vorm van structurele subsidies. Figuur 3.1: Subsidiebudgetten van de gemeenten (M5)
grote
(B5) en de
middelgrote
400000 350000 300000 euro
250000 200000 150000 100000 50000 B Ei red nd a ho v H el en de mo n nd Bo sc Ti h lb Be ur g rg en op O Zoo os te m rh ou t R oo Os se s nd W aa aa l lw ijk
0
Het algemene beeld is dat de steden budgetten hanteren van meer dan € 150.000,-- terwijl men in de iets kleinere steden ongeveer € 65.000,-- aan structurele subsidies uitgeeft. Oss is hier de uitschieter met een budget van € 144.000,--. 7
Centraal Bureau voor de Statistiek, Kerncijfers, Overheid, uitgaven voor cultuur, sport en recreatie, cijfers over het jaar 2002, Voorburg/Heerlen.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
25
Eindhoven heeft het grootste budget voor structurele subsidies beschikbaar. Deze gemeente geeft ongeveer € 380.000,-- uit aan verenigingssubsidies. ’sHertogenbosch, Tilburg en Breda volgen met bedragen tussen de € 160.000,-en € 240.000.--. Deze budgetten voor structurele subsidies worden in alle grote steden geflankeerd door regelingen voor projectsubsidies. In figuur 3.2 vindt u de gegevens van de gemeenten met een inwoneraantal tussen de 20.000 en 45.000. Opmerkelijk is dat de gemeenten Veldhoven en Vught niet veel minder geld uitgeven aan amateurkunstsubsidies dan de grote steden. De budgetten van deze gemeenten liggen rond € 150.000,--. Daaronder vinden we de budgetcategorie van € 75.000,-- tot € 100.000,--. Hierbij moet u denken aan gemeenten zoals Bernheze, Heusden, Drimmelen, Moerdijk en Woensdrecht. Zij wijken qua beschikbaar budget daarmee niet veel af van verschillende gemeenten uit de M5-categorie. Een heel ander verhaal geldt voor gemeenten zoals Etten-Leur, Goirle en Rucphen, hun budgetten lopen van circa € 20.000,-- tot € 35.000,--. Budgetten van € 50.000,-- tot € 75.000,-- komen in alle drie tabellen voor, maar zien we het meest bij gemeenten met een inwoneraantal tussen de 20.000 en 45.000 inwoners Figuur 3.2: Subsidiebudgetten van gemeenten met 20.000 tot 45.000 inwoners 160000 140000 120000
80000 60000 40000 20000
26
Dr Cui im jk m Et ele G n t ee en rtr -Le u ur G ide nb el dr op er g -M ie rlo H Go al de irle rb er g H eu e sd La en ar be M ek oe rd ij R uc k ph St e . M Sch n ijn ic hi el del sg es te l Va U lk d e n en sw Ve aar d ld ho ve n W V o e ug ns ht dr ec ht
0 As Be ten rn he ze
euro
100000
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
In figuur 3.3 zien we de subsidiebudgetten van de kleinere Brabantse gemeenten. Het heeft dezelfde diversiteit, zij het dat de bedragen een stuk lager uitkomen. Er zijn weer een paar uitschieters naar boven, zoals bijvoorbeeld Eersel en Heeze-Leende, maar ook een aantal gemeenten waar de budgetten niet boven de € 20.000,-- uitkomen (Hilvarenbeek, Oirschot, Woudrichem). Figuur 3.3: Subsidiebudgetten van gemeenten met minder dan 20.000 inwoners 70000 60000
euro
50000 40000 30000 20000 10000
Ba ar le -N
as sa u Ee rs el H aa H ee re ze n -L ee H nd ilv e ar en be ek M aa sd on k O irs ch ot So m So er n en en Br St eu .O ge l ed en ro de W aa W lre ou dr ic he m
0
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
27
4
Het kader voor de modelverordening We hebben nu gezien welke subsidieverordeningen gemeenten gebruiken, welke disciplines vooral gesubsidieerd worden en op welke grondslagen subsidiebedragen zijn gebaseerd. In dit hoofdstuk gaan we na of er modelverordeningen in omloop zijn en of gemeenten deze gebruiken bij het ontwerpen van hun subsidieregels. Vervolgens geven we op basis van de analyse van de bestaande regelingen en de reacties van de klankbordgroep aan welke aandachtspunten voor een gemeentelijke subsidieregeling belangrijk kunnen zijn. In het volgende hoofdstuk doen we een voorstel voor drie nieuwe regelingen.
4.1 Bestaande modelverordeningen Om na te gaan of er modelregelingen bestaan, hebben we informatie ingewonnen bij de landelijke organisaties voor amateurkunst en bij de consulenten van het KVA. Ook is via internet naar modelregelingen gezocht. Er blijkt slechts één recente modelregeling te zijn, namelijk de subsidieaanbeveling voor instrumentale muziek, die jaarlijks door UNISONO wordt opgesteld en verspreid. Een minder recente modelregeling is het subsidieadvies dat betrekking heeft op het amateurtoneel. De Culturele Raad Noord-Brabant stelde het advies in 1977 op en stuurde het aan alle gemeentebesturen van Noord Brabant. In 1984 werd dezelfde regeling nogmaals onder de aandacht van de Colleges van Burgemeester en Wethouders gebracht. Een directe verwijzing naar dit advies hebben we in de bestudeerde subsidieverordeningen niet aangetroffen. Alle gemeenten hebben subsidieverordeningen die dateren van na 1984. Toch zijn verschillende elementen die in het advies genoemd worden ook nu actueel. Zo wordt er door de Culturele Raad een relatie gelegd tussen de contributie die een vereniging van haar leden vraagt en de subsidie die men ontvangt. Een deel van de subsidie bestaat uit een percentage van de contributie-inkomsten. Hoe groter de bijdrage van de leden, hoe hoger het subsidiebedrag. In nu geldende regelingen zien we ook vaak een verband tussen de eigen inkomsten van een vereniging en het subsidiebedrag, zij het meestal op een andere manier dan de bovenstaande. Volgens de aanbeveling van de Culturele Raad zouden gemeenten ook subsidie moeten verlenen in de kosten van vorming en scholing om kwaliteitsbevordering en ontwikkeling te stimuleren. In verschillende bestaande regelingen zijn hierover bepalingen opgenomen, maar vrijwel altijd beperkt dat zich tot de discipline orkestmuziek.
UNISONO subsidieaanbeveling Unisono is het landelijk kenniscentrum voor alle sectoren van amateur-muziek. Ieder jaar geeft zij een subsidieaanbeveling uit voor de subsidiëring van amateur blaasmuziekorkesten, slagwerkensembles en majorettegroepen. De aanbeveling geeft gedetailleerde informatie over de richtbedragen die volgens de koepelorganisaties minimaal nodig zijn voor het instandhouden van de plaatselijke muziekverenigingen.8
8
28
Zie voor verder informatie over deze aanbeveling bijlage 1.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Deze aanbeveling is bij veel gemeenten bekend. Ze wordt ieder jaar door UNISONO gepubliceerd en verspreid. Bij de analyse van de bestaande regelingen zijn de beleidsnota’s en verordeningen expliciet nagekeken op verwijzingen naar deze richtlijn. Er zijn 11 gemeenten die de aanbeveling noemen in hun subsidieverordening of in stukken die daaraan ten grondslag liggen. Een paar van deze gemeenten geven aan de bedragen die Unisono noemt onverkort te hanteren, dan wel daar in een aantal jaren naar toe te willen groeien. Maar wat vooral blijkt is dat de bedragen die als minima bedoeld zijn in de praktijk hooguit als maxima gebruikt worden. De UNISONO regeling is min of meer een open einde regeling, aangezien er geen maximumbedragen in zijn opgenomen voor de kosten van een dirigent of voor de kosten van huisvesting of opleiding van leden. De gemeenten die aangeven de aanbevelingen te willen volgen, bouwen meestal zelf financiële zekerheid in door de bedragen te begrenzen.
4.2 Aandachtspunten voor de modelverordening Op basis van de inventarisatie van de bestaande regelingen en de inhoudelijke input en reacties van de klankbordgroep zijn de volgende aandachtspunten voor een gemeentelijke subsidieregeling vastgesteld.
1
Bijdrage aan leefklimaat
Waarom zou een gemeente amateurkunst moeten subsidiëren? In de discussie hierover werd onder andere gesteld dat de bijdrage van een vereniging aan het culturele klimaat in een gemeente mede bepalend zou mogen zijn voor subsidietoekenning en voor de hoogte van het bedrag. Maar ja, werd er direct achteraan verzucht, hoe bepaal je dat? Toch denken wij dat hier een belangrijk punt ligt voor een modelregeling: het leggen van een relatie tussen de betekenis van een vereniging voor de gemeente en het bedrag aan subsidie waar een vereniging aanspraak op kan maken. Clubs kunnen op verschillende manieren een bijdrage leveren. De ene club blinkt uit door een uitzonderlijke artistieke kwaliteit, die op zich al waardering verdient. Een andere vereniging speelt een belangrijke rol in de bevordering van sociale participatie door een heel actieve ledenwerving, door een uitstekende muziekopleiding of door wijkgerichte activiteiten te organiseren. Zoals in hoofdstuk twee aan de orde kwam hebben gemeenten uiteenlopende redenen om amateurkunstbeoefening te subsidiëren. Dit zijn puur artistieke redenen, overwegingen van sociaal-culturele aard en de bijdrage aan de (positieve) uitstraling van de gemeente. Deze drie redenen kun je beschouwen als de doelen die de gemeente met haar subsidiebeleid nastreeft. De gedachte om het subsidiebedrag af te laten hangen van de mate waarin een club bijdraagt aan het bereiken van deze doelen is een stap in de richting van een aanpak met meer oog voor beleidsresultaten.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
29
2
Cultuurvisie versus sociaal-cultureel perspectief
Alle leden van de klankbordgroep stellen dat amateurkunst gebaat is bij het streven naar kwaliteit. Daarbij gaat het er niet zozeer om dat het resultaat van een heel hoog niveau moet zijn. Kwaliteit is altijd gerelateerd aan de context waarin mensen bezig zijn kunst te maken. Amateurkunstenaars leveren een andere prestatie dan professionele kunstenaars. Dat is geen probleem: als de ambitie er is om zichzelf te ontwikkelen en te verbeteren is dat voldoende. De Raad voor Cultuur stelt in haar Cultuurnota Advies ‘05-‘08 dat zij als ideaalbeeld heeft dat amateurkunstenaars, op welk terrein en op welk niveau ze ook actief zijn, zich gestimuleerd voelen om gedurende hun hele leven actief te blijven en zich te ontwikkelen. Het uitgangspunt moet zijn dat amateurkunstenaars vrij zijn om zelf te bepalen welke activiteiten zij ondernemen, in welke vorm, in welk verband en met welke intentie dan ook. In de visie van de Raad is het niet aan de orde dat overheden proberen om deze artistieke activiteiten in een bepaalde richting te sturen, bijvoorbeeld door middel van bepaalde subsidievoorwaarden.9 Ook enkele leden van de klankbordgroep zijn van mening dat de basis van de modelregeling moet liggen in het bevorderen van de actieve deelname van burgers aan kunst en cultuur. Zij stellen dat de overheid de kwaliteit van de kunstbeoefening niet hoort te beoordelen en dat er geen verband zou moeten liggen tussen een subsidiebedrag en kwaliteit. Zij pleiten voor een basissubsidie, waardoor zoveel mogelijk mensen mee kunnen blijven doen, met een extra bedrag voor die verenigingen die aantoonbaar een hoger ambitieniveau hebben en daardoor ook voor hogere kosten staan. In de grotere gemeenten zien we dat deze bijna allemaal een subsidiesysteem hebben bedacht waardoor ambitieuze verenigingen voor hogere subsidiebedragen in aanmerking komen dan de verenigingen voor wie de gezelligheid van het samen bezig zijn voorop staat. Er is blijkbaar behoefte aan een systeem waarmee je verschillen tussen verenigingen in dit opzicht zichtbaar kunt maken en kunt waarderen.
3
Alle disciplines aan bod
Uit de inventarisatie blijkt dat het voornamelijk de traditionele podiumkunsten zijn die voor subsidie in aanmerking komen. Theater, instrumentale en vocale muziek komen in de meeste regelingen voor. Andere kunstdisciplines - dans, beeldende kunsten en literatuur, of nieuwere vormen zoals popmuziek en video art - zijn eenvoudigweg niet in beeld. Toch beoefent de helft van de amateur-kunstenaars juist een van die kunstvormen en hebben ook zij behoefte aan mogelijkheden tot verbetering van kwaliteit, bijvoorbeeld door workshops te organiseren of door met hun club naar een expositie toe te kunnen werken. De beperking tot de traditionele kunsten, ofwel tot de gevestigde orde, betekent ook dat slechts een beperkte bevolkingsgroep toegang heeft tot de subsidiegelden en met name jongeren en allochtonen zijn in deze groep ondervertegenwoordigd. Wat dat betreft bieden andere en nieuwere vormen van kunst en cultuur een veelkleuriger beeld. Deze vormen trekken jongeren 9
30
Raad voor Cultuur, Cultuurnota Advies ‘05-‘08, Den Haag, 2004.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
aan die anders niet zo snel met kunst in aanraking zouden komen. Als een gemeente participatie belangrijk vindt, zou dit gegeven wellicht tot de overweging kunnen leiden om ook de andere vormen van amateurkunst financieel te ondersteunen.
4
Ruimte voor nieuwkomers
In veel gemeenten ligt de verdeling van het subsidiebudget in feite vast. De verenigingen die voor subsidie in aanmerking komen zijn bekend, er is een lijst van ‘vaste klanten’ en subsidiëring neemt min of meer de vorm aan van een gewoonterecht. Een bijkomende factor is dat artikel 4:51 Awb stelt dat subsidierelaties die meer dan drie jaar bestaan niet zonder meer mogen worden afgebroken, tenzij de omstandigheden zodanig veranderd zijn, dat ongewijzigde voortzetting van de subsidie niet reëel is. Bovendien moet er in zo’n situatie sprake zijn van een redelijke termijn, waarin de vereniging aan het idee van een lagere (of geen) subsidie kan wennen. De klankbordgroep vindt het van groot belang dat er in een modelverordening bewust ruimte wordt gecreëerd voor nieuwkomers, maar realiseert zich dat er een spanningsveld is tussen continuïteit en vernieuwing. Leden van de klankbordgroep merkten - terecht - op dat verenigingen een grote behoefte hebben aan continuïteit, aan bestaanszekerheid. Het verlagen van de subsidie die zij vaak al jarenlang ontvangen ten gunste van nieuwkomers in de markt kan leiden tot een aanzienlijke hoeveelheid bezwaarschriften en procedures en zelfs tot een bepaalde mate van maatschappelijke onrust. Een gemeente kan substantiële verschuivingen in het subsidieprogramma dan ook alleen met behulp van een adequate overgangsregeling doorvoeren. De financiële ruimte om nieuwkomers in een subsidieprogramma op te nemen is niet altijd even groot. Dat kan betekenen dat er weinig plaats is voor nieuwe initiatieven, ook al gaat het om kunstdisciplines die wel in de verordening staan. Toch vinden we het wenselijk om in de modelregeling bepalingen op te nemen, waardoor nieuwe initiatieven meer dan nu kansen krijgen om mee te gaan delen in de subsidiepot. Eén mogelijkheid is om beginnende verenigingen een startsubsidie te geven, waarmee ze hun bestaansrecht kunnen bewijzen. Lukt ze dat, dan kan opname in het volgende subsidieprogramma volgen. Een andere mogelijkheid is om met behulp van een projectregeling kansen voor nieuwe initiatieven te creëren. Om flexibel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen en om bijzondere evenementen mogelijk te maken hebben veel gemeenten al een aparte regeling voor projectsubsidies naast de structurele subsidies. Met enige aanpassingen zouden nieuwe initiatieven in deze regelingen een plaats kunnen krijgen. Het is overigens belangrijk dat er een goede balans is tussen de beide regelingen. Een te grote nadruk op projecten of vernieuwende activiteiten sluit niet aan bij de behoefte aan continuïteit, maar alleen het bestaande aanbod instandhouden leidt tot stagnatie en sluit op den duur evenmin aan op de behoefte in het veld.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
31
5
Exploitatietekort of reservevorming
Volgens verschillende leden van de klankbordgroep is er alleen een reden om te subsidiëren als de activiteiten van een club zonder overheidsgeld niet gerealiseerd kunnen worden, dus als er sprake is van een exploitatietekort. In deze optiek zou de subsidie altijd aanvullend moeten zijn op de eigen middelen van een vereniging. Uit de inventarisatie blijkt dat er weliswaar verschillende mogelijkheden zijn om hier invulling aan te geven, maar er zitten ook een aantal praktische haken en ogen aan zo’n constructie. Inkomsten van verenigingen uit contributies, entreegelden, sponsoring en subsidies lopen behoorlijk uiteen. Het aandeel van een subsidie op het totale bedrag aan eigen inkomsten kan per vereniging ook aanzienlijk verschillen. Het is redelijk om bij instandhoudingsubsidies verenigingen de mogelijkheid te geven om een - beperkte - reserve op te bouwen zonder dat dit direct leidt tot terugvordering van een deel van de subsidie. Extra inspanningen van een club om aan geld te komen worden dan niet direct ‘afgestraft’. Bij projecten ligt dit anders. Hier hoeft niet gereserveerd te worden voor de aanschaf van nieuwe instrumenten of voor de viering van een jubileum. De voorwaarde dat men alleen voor subsidie in aanmerking komt indien en voorzover er sprake is van een exploitatietekort lijkt hier alleszins terecht.
6
Aandacht voor het subsidieproces
De te ontwerpen regeling moet voldoende tegemoetkomen aan de behoefte van een gemeente om het subsidieproces zo eenvoudig en helder mogelijk vorm te geven. Eén van de leden van de klankbordgroep zei hierover: Als je als ambtelijke
afdeling je eigen werkproces niet goed op orde hebt, krijg je het intern heel moeilijk om op inhoudelijk gebied extra inspanningen of budget te vragen. Voor gemeenten is het ook belangrijk dat de tijd en inspanningen die met de uitvoering van het subsidieproces gemoeid zijn in een redelijke verhouding staan tot de resultaten. Sommige verordeningen brengen erg veel werk met zich mee, zijn bijzonder complex of tijdrovend. Een op te stellen modelregeling zou de gemeente de ruimte moeten geven om de regels aan te laten sluiten bij wat passend is in hun situatie. Geen confectie dus, maar maatwerk. Een helder subsidieproces betekent ook dat de regeling zodanig is vormgegeven dat het voor aanvragers duidelijk is op welke wijze de gemeente de subsidie vaststelt, waar een club aan moet voldoen, waar men wel of niet op mag rekenen en binnen welke termijn de beslissing op de aanvraag bekend is.
4.3 Het kader Uit het bovenstaande blijkt dat er nogal wat aandachtspunten zijn, die bij het ontwerpen van een nieuwe regeling een rol zouden moeten spelen. Een grotere rol voor de andere kunstvormen, meer ruimte voor startende clubs, ruimte voor projecten en vernieuwing, maar tegelijk ook het bieden van continuïteit aan bestaande clubs, enzovoorts enzovoorts, en dat alles uiteraard in de vorm van een efficiënt subsidieproces.
32
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Tegelijk hebben we gezien dat er verschil van mening bestaat over de vraag of de subsidiërende overheid een tegenprestatie mag verlangen van de subsidieontvangers. Mag je als overheid proberen om artistieke activiteiten in een bepaalde richting te sturen, bijvoorbeeld door middel van bepaalde subsidievoorwaarden of moeten amateurkunstenaars juist vrij zijn om zelf te bepalen welke activiteiten zij ondernemen, in welke vorm, in welk verband en met welke intentie dan ook? Wat is wijsheid? Het is niet mogelijk om in één nieuwe regeling alle aandachtspunten te integreren, daarvoor lopen de ideeën over wat wenselijk is in een regeling teveel uiteen. Bovendien zijn de verschillen tussen de gemeenten waarvoor de regelingen bedoeld zijn te groot om met één regeling toe te kunnen. We hebben daarom drie modelregelingen ontworpen. De eerste regeling is een subsidieverordening voor structurele subsidies, waarbij de subsidiegrondslagen gebaseerd zijn op de kostensoorten die bij de beoefening van amateurkunst een rol spelen. De tweede regeling heeft ook betrekking op structurele subsidies, maar is een meer doel/resultaatgerichte verordening, waarbij de hoogte van het subsidiebedrag afhankelijk is van de totale bijdrage van een club aan het culturele klimaat in een gemeenschap. Voor het verstrekken van structurele subsidies voor amateurkunst zouden gemeenten een keus kunnen maken tussen deze twee regelingen. Het is ook mogelijk om elementen uit de regelingen in de eigen verordeningen in te passen. Tenslotte volgt een modelverordening voor het subsidiëren van culturele evenementen en projecten. Deze regeling past bij beide structurele regelingen en is bedoeld als aanvulling op deze regelingen.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
33
5
De modelverordeningen In dit hoofdstuk beschrijven we de ontworpen regelingen. In de bijlage vindt u de drie regelingen uitgewerkt in de vorm van verordeningen met een algemene en artikelgewijze toelichting. Bovendien hebben we bij de regelingen voor structurele subsidies aanvraagformulieren ontwikkeld, deze staan in de bijlage achter de regeling waar ze bij horen.10 In alle drie de regelingen is er sprake van een commissie van deskundigen, die bepaalde taken uitvoert om een onafhankelijk advies over de aanvragen te waarborgen. Op dit ogenblik kennen lang niet alle gemeenten zo’n adviescommissie, en in lang niet alle gemeenten zal het wenselijk worden geacht om er een in te stellen. Het is wellicht een optie om met een aantal gemeenten samen een adviescommissie in te stellen en gezamenlijk gebruik te maken van hun expertise. De commissie bestaat uit drie leden die een discipline overstijgende, professionele kennis van kunst en cultuur hebben en die niet afkomstig zijn uit de eigen gemeente. In de artikelgewijze toelichting bij de regelingen vindt u een verdere beschrijving van de mogelijke samenstelling en taken van een adviescommissie. Als de instelling van een adviescommissie in een gemeente niet wenselijk of opportuun wordt geacht, is een beoordeling van de aanvragen door het college van burgemeester en wethouders een mogelijkheid. Tegen zo’n constructie zijn echter wel wat bedenkingen aan te voeren. In de modelverordeningen zijn geen bedragen of termijnen ingevuld. De bedragen die bij deze grondslagen horen zouden jaarlijks door de landelijke of provinciale koepelinstellingen kunnen worden gepubliceerd. De gemeente kan zelf bepalen of deze bedragen haalbaar zijn en eventueel maxima instellen.
5.1 Subsidieverordening amateurkunst De voorgestelde modelregeling voor structurele subsidie is gebaseerd op de participatievisie. Voorop staat dat zoveel mogelijk amateurkunstenaars hun kunst kunnen beoefenen. De gemeente stelt zich terughoudend op als het gaat om het beoordelen van de kwaliteit van de artistieke prestaties. De enige voorwaarden op het gebied van kwaliteit zijn het lidmaatschap van een relevante koepelorganisatie en de voorwaarde dat men bij de artistieke leiding en in opleidingstrajecten gebruikmaakt van gediplomeerde docenten of erkende instellingen. Bij de begripsomschrijvingen (zie artikel 1) zijn de te subsidiëren kunstcategorieën uitgebreid met de disciplines literatuur, dans, beeldende kunst, fotografie en audiovisuele kunst.
10
34
De verordeningen en de aanvraagformulieren staan eveneens in een wordbestand op cd-rom. Deze kunt u bij het PON opvragen.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
De subsidiegrondslagen bestaan voor alle kunstdisciplines uit een combinatie van een bedrag per verenigingslid, een bijdrage in de kosten van de artistieke leiding en een bijdrage in de kosten van scholing voor leden. De kosten van huisvesting komen alleen voor subsidie in aanmerking als deze uitzonderlijk hoog zijn. Zoals gezegd zijn dezelfde grondslagen in principe doorgetrokken naar de niet-podiumkunsten. Op deze manier blijft de regeling overzichtelijk en relatief eenvoudig toe te passen. Het is belangrijk dat amateurkunstenaars een stimulans hebben om zich te scholen, om te blijven zorgen voor groei en ontwikkeling. Vandaar dat een van de subsidiegrondslagen bestaat uit een bedrag voor de kosten van opleidingen, zowel voor de leden zelf, als voor scholing van het kader. Dit staat los van de budgetsubsidies die Centra voor de Kunsten en Muziekscholen van de gemeente ontvangen. Deze bijdrage gaat naar de amateurvereniging zelf en is groter naarmate meer leden een artistieke opleiding volgen, waarvoor de kosten ten laste van de vereniging komen.11 Een belangrijk onderdeel in de modelverordening is dat nieuwe initiatieven meer kansen krijgen. In combinatie met het uitbreiden van de kunstdisciplines was dit een belangrijk item tijdens de bijeenkomsten met de klankbordgroep. De definitie van het begrip instelling is zodanig dat ook stichtingen en verenigingen in oprichting een aanvraag in kunnen dienen. Bovendien is in artikel 2, lid 2 bepaalt dat een instelling in oprichting één keer voor een startsubsidie in aanmerking komt. Deze subsidie bedraagt maximaal 80% - of meer of minder, ter invulling door de gemeente. Komt de vereniging inderdaad tot bloei, dan kan zij daarna in het reguliere subsidieprogramma een plaats krijgen. Bij de eerste reguliere aanvraag moeten ze een kopie van de akte van oprichting en of statuten meesturen. Een tweede vernieuwend element in de verordening is dat er een extra subsidiebedrag beschikbaar wordt gesteld voor die verenigingen die op artistiek niveau meer willen presteren. Het gaat om een vast bedrag per vereniging. We gebruiken hiervoor de term niveausubsidie. Verenigingen met een hoog ambitieniveau komen voor hogere kosten te staan, omdat ze willen werken met een betere, duurdere dirigent of regisseur, omdat ze vaker moeten repeteren, omdat ze hogere eisen stellen aan de zaal waar ze optreden, et cetera. De adviescommissie bepaalt welke verenigingen deze niveausubsidie krijgen. De adviescommissie gebruikt bij de beoordeling van de aanvragen verschillende informatiebronnen. Zij kijkt naar prestaties en activiteiten in het voorgaande jaar, op basis van het jaarverslag van de vereniging. Ook bezoeken één of meer leden van de adviescommissie tenminste één van de openbare presentaties van de vereniging. Het rapport daarover dient niet alleen als informatiebron bij de beoordeling van de aanvraag, maar wordt tevens besproken met het verenigingsbestuur en met de artistieke leiding. Zo krijgt de vereniging feedback over de geleverde prestaties.
11
De verenigingen kunnen aan de betreffende leden ook een eigen bijdrage vragen.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
35
Tenslotte moet de vereniging bij de aanvraag een artistiek plan aanleveren. Dit artistieke plan geeft de adviescommissie een beeld van de toekomstplannen van de vereniging. In bepalingen in artikel 2 en artikel 6 komt tot uitdrukking dat de subsidie niet het grootste deel van de inkomsten van de vereniging moet vormen. De vereniging dient een redelijke eigen bijdrage in de kosten te leveren. De aanvraag wordt bovendien geweigerd als blijkt dat de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken. Aan de andere kant krijgen verenigingen wat ruimte om reserves op te bouwen doordat zij van het college van burgemeester en wethouders toestemming kunnen krijgen om een egalisatiereserve te vormen, zoals bedoeld in artikel 4:72 van de Awb. Het college bepaalt welk deel van de ontvangen subsidie aan de egalisatiereserve mag worden toegevoegd. Hierdoor worden extra inspanningen van de vereniging om geld te verdienen niet direct afgestraft met een korting op de subsidie
5.2 Tweejarenplan subsidies amateurkunst De kern van deze regeling is dat het mogelijk en wenselijk is om een relatie te leggen tussen de waarde die een club heeft voor de gemeente en het bedrag aan subsidie dat zij ontvangt. Het systeem is dan ook in sterke mate gericht op het belonen en stimuleren van die amateurclubs die zich op welke wijze dan ook willen onderscheiden in hun bijdrage aan een bloeiend cultureel klimaat in de gemeente. Er zijn verschillende manieren waarop zij daaraan kunnen werken. De ene club legt de nadruk op de kwaliteit van het artistieke product. Een volgende vereniging blinkt uit in de manier waarop zij culturele activiteiten voor de wijk organiseert, de ander in het aanbod voor jongeren, enzovoorts. Een adviescommissie beoordeelt de aanvragen en stelt de ‘waarde’ van een vereniging vast aan de hand van een score op 9 criteria. Deze criteria zijn zodanig opgesteld dat zij een zo volledig mogelijk en zo objectief mogelijk beeld geven van de vereniging. In deze verordening ligt er dus geen direct verband tussen de kosten die een vereniging maakt en de hoogte van de subsidie. Er is wel een indirecte relatie tussen uitgaven en subsidie, in zoverre dat de subsidie nadrukkelijk bedoeld is als een aanvulling op de inkomsten van een vereniging. Men ontvangt niet meer subsidie dan wat men volgens de begroting tekort komt. Ook is er een bepaling opgenomen om verenigingen te verplichten een redelijk aandeel in de kosten voor eigen rekening te nemen. Als het subsidiebedrag is vastgesteld, is de aanvrager vrij om zelf te bepalen waar hij de gemeentelijke bijdrage voor gebruikt. Dit kan bijvoorbeeld zijn voor het honorarium van de artistieke leiding, voor de kostuums, voor instrumenten of voor de huur van repetitie- en opslagruimte.
36
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
5.3 Toetsing en beoordeling aanvragen De gemeente bepaalt vooraf welke kunstdisciplines voor subsidie in aanmerking komen. In de ontworpen regeling zijn dit: instrumentale muziek, vocale muziek, theater, dans, literatuur en beeldende kunst. Een club krijgt in deze regeling overigens alleen subsidie als er sprake is van een exploitatietekort. Op basis van de begroting bij de aanvraag gaat men na of het inderdaad om een aanvullende subsidie gaat, die nodig is naast de andere inkomsten. Het totale subsidiebudget voor structurele subsidies voor amateurkunst verdeelt men over de verschillende kunstdisciplines. Daarbij zal om praktische redenen ook gekeken moeten worden naar de verdeling van de subsidies zoals die tot nu toe is geweest. Het is mogelijk om verschillen aan te brengen in de subsidiebedragen voor de verschillende kunstdisciplines. We hebben immers gezien dat met de beoefening van sommige kunstdisciplines hogere kosten gemoeid zijn dan met andere. In de verdeelsleutel voor subsidies kunnen deze verschillen tot uitdrukking komen. Vervolgens worden de aanvragen per kunstcategorie verzameld en beoordeeld. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van 9 criteria. Daarvan zijn 3 criteria gericht op het artistieke en culturele belang, 3 criteria op het sociaal-maatschappelijk belang en 3 criteria op het belang van de activiteiten voor de uitstraling van de gemeente.12 Met het puntensysteem wordt niet alleen het artistieke, culturele belang beloond, maar ook het sociaal-maatschappelijke belang en het belang van de activiteiten voor de uitstraling van een gemeente. Natuurlijk hoeft niet elke stichting of vereniging veel op te treden in het centrum, of in de wijken, of in het buitenland. Het systeem is zo ingedeeld dat er punten te verdienen zijn met diverse profielen. De ene club zal punten halen vanwege het artistieke of stedelijk belang; de andere vanwege de sociaal-culturele activiteiten. Onder kwaliteit valt ten eerste de aanwezigheid en de professionele kwalificaties van de artistieke leiding. Ook de manier waarop men omgaat met scholing is een maatstaf voor de kwaliteit van een club. Het laatste criterium gaat over de vraag of men is aangesloten bij een koepelorganisatie of ander federatief verband. Daarbij hoort ook bijvoorbeeld de deelname aan concoursen en andere wedstrijden. Het maatschappelijk belang dat een vereniging heeft voor een gemeente ligt in de sfeer van de actieve en passieve participatie. Hier kijken we naar de opbouw van het ledenbestand, naar de vraag of er veel mensen uit de eigen gemeente lid zijn of juist niet etc. Ook de vraag in welke mate er sprake is van contact met het publiek via optredens, uitvoeringen, exposities of anderszins is hier aan de orde. Het laatste criterium onder dit kopje gaat over het aantal culturele activiteiten, dat de instelling organiseert of waaraan wordt deelgenomen. Hoe actief is men, wat heeft men de gemeenschap te bieden? De laatste drie criteria hebben te maken met de bijdrage van een club aan de positieve uitstraling van de gemeente. We hebben het stedelijk belang genoemd, voornamelijk omdat we denken dat dit meer zal leven in een stad als in een dorpsgemeente. Maar het is maar een naam voor criteria die gaan over activiteiten die bijdragen aan de uitstraling van de gemeente: over open12
De uitwerking van deze criteria staat in de modelverordening Tweejarenplan Subsidies Amateurkunst
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
37
bare optredens, presentaties of exposities buiten de eigen gemeente en over bijzondere inspanningen van een vereniging op het gebied van public relations en marketing. Zaken waarmee een gemeente zich kan profileren. Gemeenten kunnen er voor kiezen om aan bepaalde criteria extra gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld door extra punten te geven naarmate de artistieke leiding een hogere opleiding heeft of als een vereniging veel jeugdleden aan zich weet te binden. Op deze wijze kan de visie van een gemeente op wat zij met amateurkunst wil tot uitdrukking komen in puntentelling die zij hanteert. Als een vereniging in aanmerking komt voor subsidie, is het bedrag afhankelijk van het budget voor de betreffende kunstcategorie, het totaal aantal punten dat de aanvragers in die categorie hebben behaald en van de individuele score van de vereniging. Een aanvraag die een hogere score haalt, krijgt een hogere subsidie (naar rato van het aantal punten).13 In de regeling is een bonus voor topclubs opgenomen. De bonuspunten gaan naar die verenigingen, die zich bijvoorbeeld onderscheiden door een bijzonder groot, gevarieerd en actief ledenbestand, door de vele prijzen die zij winnen of door hun inspanningen om een nieuw en gevarieerd publiek te betrekken bij kunst en cultuur. Voorzover deze toppers dat nodig hebben, verdienen zij extra ondersteuning van de gemeente. De adviescommissie die ook betrokken is bij de beoordeling van de normale aanvragen geeft een advies over welke clubs hierop scoren. De subsidie wordt voor twee jaar toegekend en per jaar uitgekeerd. Door voor een periode van twee jaar te kiezen ontstaat een evenwicht tussen continuïteit voor bestaande verenigingen en ruimte voor nieuwkomers om in de tussentijd te werken aan de score op de bekende criteria. Als er bepalingen zijn opgenomen over het minimum aantal te behalen punten, moeten verenigingen zich ervan bewust zijn dat zij er niet vanuit mogen gaan dat zij in het volgende tweejarenplan zonder meer een plaats in het subsidieprogramma krijgen. De clubs die in deze aanvraagronde niet voldoende punten hebben gehaald krijgen in de volgende aanvraagronde een nieuwe kans. Om de overgang naar een tweejarenplan mogelijk te maken, is een goede communicatie met het veld een eerste voorwaarde. Een rustige overgangsfase is de tweede voorwaarde voor succes. Het systeem zal waarschijnlijk leiden tot verschuivingen in de verdeling van het subsidiebudget. Verenigingen hebben tijd nodig om daarop te anticiperen.
13
38
Het is mogelijk om een minimumscore in te stellen, zodat het totaalbudget niet over al teveel verenigingen versnipperd wordt. Voorbeeld: aanvragen die 5 punten (of minder) halen komen niet in aanmerking voor subsidie. De aanvrager kan uiteraard twee jaar later opnieuw een aanvraag indienen, als men meent dan beter te zullen scoren. Het is niet noodzakelijk om, maar een ondergrens kan een middel zijn om prioriteiten te stellen.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
5.4 Verordening Incidentele subsidies amateurkunst Tenslotte presenteren we een model voor incidentele subsidies. Ook deze regeling is bestemd voor initiatieven op het gebied van amateurkunst, maar dan voor initiatieven die niet tot het normale activiteitenprogramma van de verenigingen behoren. Instellingen op het gebied van amateurkunst kunnen éénmaal per jaar een bijdrage in de kosten van een project, festival of ander cultureel evenement aanvragen.14 In deze regeling is er voor gekozen om ook culturele experimenten als subsidiabel te benoemen. Juist hier kan er ruimte zijn voor dit soort projecten, die waardevol zouden kunnen zijn of worden, maar waarbij er nog geen antwoord gegeven kan worden op de vraag in hoeverre dat ook inderdaad bewaarheid gaat worden. Om ervoor te zorgen dat een te subsidiëren project iets extra’s biedt ten opzichte van bestaande culturele activiteiten zijn een aantal voorwaarden aan de regeling verbonden. Projecten moeten minstens aan één van deze voorwaarden voldoen om aanspraak op subsidie te kunnen maken.15 Doel van twee van deze voorwaarden is om de actieve deelname van mensen te vergroten, in het bijzonder van jeugd, jongeren en van andere groepen die normaal gesproken minder snel met kunst en cultuur in aanraking komen. Ook het bevorderen van samenwerking tussen amateurkunstbeoefenaars en professionals of tussen amateurkunstverenigingen en andere culturele organisaties komt tot uitdrukking in de voorwaarden. Een onafhankelijke adviescommissie kan beoordelen of de voorgestelde projecten inderdaad voldoen aan de voorwaarden en iets toevoegen aan het reguliere cultuuraanbod in de gemeente. Er is gekozen voor twee data per jaar, waarvóór aanvragen kunnen worden ingediend. Dit vereenvoudigt de administratieve planning en afhandeling. De subsidie is aan een maximum gebonden en wordt alleen verstrekt indien en voorzover er sprake is van een exploitatietekort.16 De gemeente stelt voor de projectregeling een subsidieplafond vast en behandelt de aanvragen op volgorde van binnenkomst.17
5.5 Een goede regeling? Wat is een goede regeling? Het antwoord hangt af van het gezichtspunt van waaruit je er naar kijkt. Voor het amateurkunstgezelschap gaat het uiteindelijk om een zo hoog mogelijk subsidiebedrag waarmee men leuke dingen kan doen voor de vereniging. Een goede regeling is een regeling waarbij het bedrag hoog genoeg is. Gemeenten denken bij een goede regeling aan zaken als: is het een en ander eenvoudig te administreren? Lopen de kosten niet uit de hand? Bedienen we de verenigingen zo goed als we kunnen gegeven de financiële middelen? Welke eisen mogen we eraan stellen? 14
15 16
17
In het vervolg zullen we alleen nog de term project gebruiken, maar we bedoelen dan uiteraard ook festivals of evenementen. Deze voorwaarden werden in overleg met de klankbordgroep opgesteld. De subsidie is max. 50% van de kosten, met een door de gemeente zelf te bepalen maximumbedrag. Het verdient aanbeveling om het jaarlijks subsidiebudget dan ook te verdelen over twee aanvraagperiodes.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
39
In ieder geval liggen er nu modelverordeningen, waarin geprobeerd is om een evenwicht te vinden tussen wat de amateurkunst nodig heeft om tot bloei te komen en de zaken die voor gemeenten van belang zijn bij het verstrekken van subsidies. We hopen dat gemeenten deze regelingen gaan toepassen, of dat op zijn minst dit onderzoek aanleiding is voor gemeenten om hun subsidiebeleid tegen het licht te houden.
40
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Bijlage 1: Overzicht door het PAK erkende kaderopleidingen
Opleiding tot theaterregisseur voor de amateurkunst Opleiding tot theatervormgever voor de amateurkunst Opleiding dansleider internationale dans/werelddans Opleiding tot amateur-assistentdirigent voor blaasorkesten Meerjarige Dirigenten-Opleiding tot amateur-koordirigent (MDO) alsmede de* verkorte applicatie-opleiding MDO voor vakmusici Opleiding tot Kerkmusicus III (KM III) Specialisatieopleiding Gregoriaans scholaleider Specialisatieopleiding dirigent muziektheater Opleiding tot amateurdirigent van accordeon-orkesten Opleiding tot amateurdirigent voor mandoline-orkesten Opleiding tot dirigent Licht Vocaal Docentenopleiding Muziek op Schoot Docentschap Koristenopleiding
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
41
Bijlage 2: UNISONO Subsidie-aanbeveling 2005
Subsidie-aanbeveling 2005 voor subsidiëring van: amateur-blaasmuziekorkesten, slagwerkensembles en majorettegroepen
Federatie van Katholieke Muziekbonden in Nederland (FKM): Postbus 3535, 6017 ZG THORN, tel 0475-563054; www.fkm-nederland.nl Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen (KNFM): Sweerts de Landasstraat 83, 6814 DC ARNHEM, tel. 026-4451146, www.knfm.nl Nederlandse Federatie van Christelijke Muziekbonden (NFCM): Hulsmaatstraat 88, 7523 WG ENSCHEDE, tel. 053-4330890, www.nfcm.nl
met steun van Plompetorengracht 3 3512 CA UTRECHT Telefoon (030) 233 56 00 Fax (030) 233 56 80
[email protected] www.amateurmuziek.nl
42
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Utrecht, juni 2004 Aan het college van Burgemeester en Wethouders Aan de Gemeenteraad Geachte dames en heren, Met het oog op de samenstelling van uw begroting bieden wij u hierbij de subsidie-aanbeveling 2005 aan. Deze aanbeveling bevat richtbedragen voor de subsidieverlening aan muziekverenigingen, slagwerk- en majorette-groepen. De drie Landelijke Muziek Organisaties (LMO’s) FKM, KNFM en NFCM, van wie u deze aanbeveling ontvangt, worden ondersteund door Unisono, het nieuwe, nationale, inhoudelijk ondersteunings- instituut voor alle sectoren van muziekbeoefening door amateurs. Unisono is ontstaan uit de fusie van de voormalige steuninstituten LOAM, NIB en SNK. Bij de drie LMO’s zijn in totaal ruim 2.800 amateur-muziekverenigingen, slagwerk- en majorettegroepen aangesloten. Ook in uw gemeente zijn één of meerdere van deze verenigingen actief. Voorafgaand aan onze aanbeveling willen we u graag in het kort informeren over de kwaliteit en het belang van de amateur-muziekverenigingen. ·
·
·
·
·
·
De wereld van de amateur-muziekverenigingen kent een zeer breed deelnemersveld; alle leeftijdscategorieën zijn in de orkesten en bands vertegenwoordigd. Met name de grote participatie van jeugdige deelnemers is vermeldenswaard. Actieve deelname aan een amateur-muziekvereniging heeft een belangrijke, positieve invloed op de culturele en sociale ontwikkeling van de deelnemer. Dit komt vooral door de wisselwerking met de professionele muziekwereld; nagenoeg alle orkesten en bands staan onder leiding van gediplomeerde vakkrachten, die hun kwaliteit overbrengen op de amateur-muzikanten. Ook in de opleiding van muzikanten speelt professionaliteit een grote rol; de muzikanten worden in staat gesteld om ofwel (bij voorkeur) via de muziekscholen, ofwel door andere op professionele basis georganiseerde opleidingen (dat wil zeggen: opleidingen door vakbekwame docenten volgens een door UNISONO vastgesteld leerplan) te worden opgeleid en diverse muziekdiploma’s te behalen. De professionele aanpak voor wat betreft de kwalitatieve ontwikkeling wordt ondersteund door een groot aantal vrijwilligers die (vaak op bijna professionele wijze) zorg dragen voor de organisatorische kant van de amateur-muziekvereniging. Naast het belang van deelname aan de amateur-muziekbeoefening voor de ontwikkeling van de deelnemers geldt tevens het belang van de amateurmuziekverenigingen voor de gemeenten en hun inwoners. Behalve aan de door de orkesten zelf georganiseerde concerten valt hierbij uiteraard met name te denken aan de deelname van muziekverenigingen aan lokale activiteiten. Voorts kunnen orkesten en bands wanneer zij naar buiten treden, bijvoorbeeld bij deelname aan concoursen en wedstrijden, worden gezien als een visitekaartje van hun gemeente.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
43
Hoewel de activiteiten van amateur-muziekverenigingen grotendeels worden gefinancierd uit contributies van en activiteiten door de leden is het op kwalitatief niveau in stand houden ervan niet mogelijk zonder financiële ondersteuning van de gemeentelijke overheid. Gezien het voorgaande stellen wij het als Landelijke Muziek Organisaties voor de sector van de Blaasmuziek zeer op prijs dat uw gemeente het belang van de amateur-muziekverenigingen inziet en hier een subsidieregeling voor kent. Deze subsidie-aanbeveling bevat richtlijnen voor de wijze waarop u uw subsidiëring gestalte kunt geven. Wij hopen dat u hiermede bij de vaststelling van de subsidies aan de amateur-muziekverenigingen in uw gemeente rekening wilt houden. Namens de besturen van de LMO’s, Th.F.M. Rongen, voorzitter FKM G.H. Brunnekreeft, voorzitter KNFM A. Zieleman, voorzitter NFCM
44
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
SUBSIDIE-AANBEVELING 2005 De subsidie-aanbeveling 2005 is gebaseerd op de financiële exploitatie van een doorsnee muziekvereniging. Het kan zijn dat de situatie van individuele verenigingen, zoals een buitengewoon hoog kwalitatief niveau of een bijzondere uitstraling voor uw gemeente, aanleiding geven om hogere normen te hanteren. De subsidie-aanbeveling dient dan ook te worden beschouwd als een indicatie voor minimaal te hanteren uitgangspunten bij de subsidiëring. In onze subsidie-aanbeveling is het subsidie opgebouwd uit een aantal afzonderlijke componenten. Gemeenten die subsidiëren in de vorm van budgetfinanciering kunnen deze componenten hanteren als basis voor de vaststelling van het budget. Een muziekvereniging bestaat in de praktijk vaak uit verschillende, zelfstandige eenheden, die ieder een eigen exploitatie kennen. In de subsidieaanbeveling is dit onderscheid tot uitdrukking gebracht in onderdeel A. Voor de overige onderdelen van het advies geldt dat deze bij alle zelfstandige eenheden aan de orde kunnen zijn. Als voorbeeld geven wij een vereniging die bestaat uit een harmonieorkest, een drumband en een majorettegroep.
Als zelfstandige eenheden zijn te onderscheiden: - Blaasorkesten zoals harmonieën, fanfares, brassbands, bigbands, blaaskapellen. - Mars- en showorkesten, bestaande uit slagwerk en/of blaasinstrumenten, zoals drumfanfares, showbands, drum- en malletbands, tamboer-, fluit-, lyra-, pijper- en jachthoornkorpsen. - Majorette- en twirlgroepen. Wij adviseren u de subsidiebedragen jaarlijks te indexeren met het prijsindexcijfer gezinsconsumptie (reeks alle huishoudens, totaal). A Basisbedrag per zelfstandige eenheid. Dit bedrag dient voor de dekking van de vaste kosten van de vereniging zoals administratie- en bestuurskosten, kosten van bladmuziek en dergelijke, verzekeringen, auteursrechten, lidmaatschap van de landelijke organisatie en vervoerskosten. € - Vereniging met één zelfstandige eenheid 825 - Vereniging met twee zelfstandige eenheden 1.230 - Vereniging met drie of meer zelfstandige eenheden 1.540 B Bijdrage per bespeeld instrument Bedrag per bespeeld instrument ter dekking van afschrijvingskosten 75 C Bijdrage uniformen Bedrag per lid ter dekking van afschrijvingskosten
27
D Bijdrage in honorarium dirigent en instructeur Procentuele bijdrage in de werkelijke kosten 30% Voor een indicatie van geldende tarieven verwijzen wij naar het hierna opgenomen advies van de Bond voor Orkestdirigenten.
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
45
E Bijdrage in huur accommodatie c.q. kosten eigen huisvesting Procentuele bijdrage in de werkelijke kosten, inclusief afschrijvingskosten van eigen accommodatie 50% F Bijdrage in de netto-opleidingskosten Procentuele bijdrage in de opleidingskosten, na aftrek van eigen bijdragen van leerlingen
30%
G Bijdrage in de kosten van deelname aan nationale wedstrijden Deelname aan nationale wedstrijden is een belangrijke factor voor de handhaving van de kwaliteit van het orkest/de band/het korps en de toetsing daarvan. Bijdrage op basis van werkelijke (netto) kosten in de vorm van een percentage of bedrag.
Bond van Orkestdirigenten (B.v.O.) Honoraria van bevoegde dirigenten/instructeurs A Het door de BvO geadviseerde minimumbedrag per repetitie voor een bevoegd dirigent/instructeur, pas afgestudeerd en zonder ervaring als dirigent c.q. instructeur. B Criteria voor de bevoegdheid van de dirigent en instructeur.
A Minimumbedragen. I
Als minimumbedrag per repetitie geldt voor: - Dirigenten € 75,50 - Instructeurs € 50,00 Deze minimumbedragen zijn exclusief reis- en verblijfkosten en exclusief BTW. Bovendien geldt een automatische jaarlijkse indexering van deze bedragen.
II Voor concerten/shows en concoursen gelden opslagpercentages, die in onderling overleg tussen bestuur en leidinggevende worden vastgesteld. Die opslagpercentages zullen in de regel respectievelijk 50% en 100% van het bedrag per repetitie bedragen.
B De bevoegdheid van de dirigent en instructeur. Een dirigent of instructeur is bevoegd als hij/zij voldoet aan de toetredingsvoorwaarden van de Bond van Orkestdirigenten en Instructeurs. Die voorwaarden zijn vastgelegd in de statuten van de BvO. Zij behelzen in het algemeen gesproken dat bewijzen van vakbekwaamheid onomstotelijk vast dienen te staan. In dat geval wordt de dirigent of instructeur als volwaardig, dus bevoegd, lid van de BvO geaccepteerd.
46
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
Diegenen die nog niet aan de vakbekwaamheidseisen voldoen, maar daarvoor studerende zijn, kunnen worden ingeschreven als aspirant-lid en wel gedurende een periode van vier jaar.
De vaststelling van de vakbekwaamheid geschiedt in de eerste plaats aan de hand van de behaalde diploma’s en bij hoge uitzondering, volgens de statuten van de BvO bepaald, door middel van een toets van vakbekwaamheid. Het maakt geen verschil of de dirigent/instructeur zijn/haar functie als hoofdof nevenberoep uitoefent. Het uitgangspunt is vakbekwaamheid.
Arnhem, maart 2004
H.T.J. Spaan
E. Aalders
voorzitter
secretaris
Algemeen secretariaat Bond van Orkestdirigenten en Instructeurs: E. Aalders p/a Postbus 9052 6800 GR Arnhem telefoon (026) 386 03 28 (tijdens kantooruren) of (06) 53 22 85 13 fax (026) 386 02 91 E-mail:
[email protected] Website BvO: www.bondvanorkestdirigenten.nl
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN
47
Literatuurlijst Centraal Bureau voor de Statistiek, Kerncijfers, Overheid, uitgaven voor cultuur, sport en recreatie, Voorburg/Heerlen, 2004 Kunstconnectie, de, Investeren in ontwikkeling, beleidsplan 2005-2008, Utrecht, 2003 Motivaction, Marktverkenning VSB fonds, Amsterdam, 2002 Provincie Noord-Brabant, Cultuur in Uitvoering, uitgangspunten voor de uitvoering van provinciaal Cultuurbeleid 2005-2008, ’s-Hertogenbosch, 2004 Raad voor Cultuur, Cultuurnota Advies ‘05-‘08, Den Haag, 2004 Stichting Unisono, Crescendo, beleidsplan voor de cultuurnotafase 2005-2008, Utrecht, 2004 Swaan, A. de, Niet bij kunst alleen, over amateurs in de beeldende kunst, Stichting Beeldende Amateurkunst, Utrecht, 2003 Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vakbrief Cultuur, Sport, Recreatie en Toerisme, themanummer Amateurkunst en gemeenten, ’s-Gravenhage, 1996 Vereniging Platform voor Amateurkunst, Kunst om lief te hebben, schets, trends en aanbevelingen amateurkunst 2005-2008, Utrecht, 2003
48
PON-rapportage: EENVOUDIG SUBSIDIËREN