‘Eenheid in diversiteit’ Strategisch kader voor de internationale positionering van de hogescholen
1
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING
1. DE INTERNATIONALISERING VAN DE ARBEIDSMARKT 1.1 OPLEIDEN VOOR DE INTERNATIONAAL GEORIËNTEERDE ARBEIDSMARKT:
INTERNATIONALISERING VAN HET CURRICULUM 1.2 LEVEN LANG LEREN: MASTERS 1.3 INTERNATIONAAL ONDERNEMEN
1.4 INNOVATIE VOOR DE KENNISECONOMIE: PRAKTIJKGERICHT ONDERZOEK EN KENNISCIRCULATIE
2. DE GLOBALISERING VAN DE MARKT VOOR HOGER ONDERWIJS 2.1 INTERNATIONALE CONCURRENTIE OM DE INTERNATIONALE STUDENT 2.2 ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
3. DE TOENEMENDE INVLOED VAN EUROPA OP HET GEBIED VAN HOGER ONDERWIJS
2
INLEIDING Het speelveld waarin de hogescholen opereren verandert. Door de voortgaande globalisering worden hogescholen met diverse internationale ontwikkelingen geconfronteerd die nieuwe eisen stellen aan de organisatie van het onderwijs om up to date en concurrerend te blijven. Hogescholen formuleren in het licht van actuele internationale ontwikkelingen beleid om hier goed op in te kunnen spelen, zodat zij aantrekkelijk blijven voor Nederlandse en buitenlandse studenten als opleidings- en ontwikkelingsinstituut, voor personeel als interessante werkgever, en voor bedrijven als kweekvijver van internationaal georiënteerd talent voor de beroepspraktijk. Omdat internationalisering steeds belangrijker wordt voor het goed functioneren van onze sector, is er ook de noodzaak tot een herijking van het strategisch kader van de vereniging. Een raamwerk dat de belangrijkste internationale speerpunten voor de hogescholen benoemt, en leidend zal zijn voor een gerichte inzet vanuit de vereniging, kan behulpzaam zijn bij een sterkere internationale positionering van de hogescholen. Deze internationaliseringsnotitie bevat het voorstel voor het nieuw vast te stellen strategisch kader. Het strategisch kader is afgestemd op de drie belangrijkste tendensen die een internationale herijking van de sector urgent maken. Kort genoemd zijn het de volgende ontwikkelingen waarmee de hogescholen op internationaal terrein geconfronteerd worden: 1. De internationalisering van de arbeidsmarkt 2. De globalisering van de markt voor hoger onderwijs en hoger opgeleiden 3. De toenemende invloed van Europa op het gebied van hoger onderwijs Steeds zal aan de hand van een analyse van wat de betreffende internationale ontwikkeling voor de hogescholen betekent, een voorstel gedaan worden voor beleidskeuzes en bijbehorende aanpak. Door de keuze voor bovenstaande indeling zal in de notitie naar voren komen dat het vanuit de drie verschillende invalshoeken belangrijk kan zijn om op eenzelfde maatregel in te zetten. Daarom zal op verschillende onderwerpen deze overlap in doelstellingen voorkomen. Dit springt het meest in het oog bij de doelstelling om ook bekostigde masteropleidingen te kunnen aanbieden. Dit is van belang om door middel van verdiepende leertrajecten een goede aansluiting bij de arbeidsmarkt te houden (1), maar maakt hogescholen ook aantrekkelijker bij het werven van buitenlandse studenten (2), en is daarnaast een voorwaarde om als gelijkwaardige partner binnen Europa gezien te worden en zo te kunnen participeren in relevante netwerken en organisaties (3). Wat in de notitie nog meer opvalt, is dat veel van het lobby-werk in eigen land verricht zal moeten worden. Het realiseren van internationale doelstellingen betekent dus ook dat we erop moeten inzetten dat een aantal zaken nationaal goed geregeld zijn. Hierbij zullen we er bij de relevante ministeries op aandringen om op bepaalde onderwerpen die verschillende ministeries raken beleidsmatig meer samen te werken.
3
1. DE INTERNATIONALISERING VAN DE ARBEIDSMARKT
1.1 VERSTERKING KWALITEIT DOOR INTERNATIONALISERING VAN HET
CURRICULUM De arbeidsmarkt globaliseert. In hun bedrijfsvoering hebben ondernemingen in toenemende mate te maken met internationale partners, nevenvestigingen en werknemers, toeleveranciers en afnemers, en niet te vergeten regelgeving. Dit betekent dat, ook zonder een voet in het buitenland te zetten, de werkomgeving internationaal kan zijn. Een ontwikkeling in opkomst, en misschien wel een van de meest tastbare vormen van internationalisering, is het outsourcen van diensten naar het buitenland. Het virtuele contact met de collega in India is iets wat steeds meer ingeburgerd zal raken. Doordat internationale contacten voor het arbeidsveld steeds belangrijker worden, zeker in een land als Nederland met een sterke open economie, is het niet vreemd dat dit terugkomt in de eisen die bedrijven aan werknemers stellen. Het arbeidsveld verwacht van de hogescholen dat zij hun toekomstige werknemers zodanig opleiden, dat zij goed kunnen functioneren op de arbeidsmarkt die tegenwoordig vooral ook Europees en mondiaal is. Willen de hogescholen hun reputatie hoog houden dat zij bij uitstek de instellingen zijn die direct opleiden voor de arbeidsmarkt, en hierbij een goede aansluiting van de studenten op de arbeidsmarkt verzekeren, dan is het voor de sector noodzaak om verder te gaan op de weg van internationalisering in het primaire proces. Op deze manier blijven de hogescholen aantrekkelijk voor zowel de studenten als de werkgevers, en komen zij tegemoet aan de maatschappelijke opgave om op te leiden voor ‘wereldburgerschap’. Het internationaliseren van de curricula is ook om een andere reden noodzaak. Een grote meerderheid van de hbo-studenten doet tijdens de opleiding geen directe buitenlandervaring op. Toch worden zij als afgestudeerde geconfronteerd met een internationale werkomgeving en internationale contacten. Internationalisering van het curriculum is essentieel om hen hierop goed voor te bereiden. Veel hogescholen hebben dit onderwerp zelf reeds geagendeerd. De verwachting is daarom dat hogescholen de komende jaren de activiteiten om internationalisering in het curriculum te integreren verder uitbouwen. De hogescholen lopen bij de realisering van deze doelstelling tegen een aantal knelpunten aan, die op verenigingsniveau aangepakt moeten worden. Dit komt neer op het streven naar vereenvoudiging van: • de ingaande en uitgaande mobiliteit van studenten en docenten • de samenwerkingsverbanden met buitenlandse instellingen en de internationale kwaliteitserkenning. Omdat onze sector een ontwikkeling doormaakt waarbij zij internationalisering een vast onderdeel van het curriculum wil laten zijn, zal het succes van het realiseren van de international classroom, van buitenlandervaring van studenten en docenten door uitwisselingsprogramma’s of internationale stages, en van het aantrekken van buitenlandse gastdocenten en lectoren, vallen of staan met de internationale toegankelijkheid van ons land en de Europese Unie. Nu nog zijn de IND-procedures te complex, te duur en duren ze te lang, wat afschrikwekkend kan werken. Binnen de EU zijn geen duidelijke afspraken over zaken als ziektekostenverzekering, pensioenopbouw en belastingheffing als je voor langere of kortere tijd in het buitenland werkt. Ook kent de EU net als Nederland een restrictief immigratiebeleid. Dit is voor wat betreft een bijzondere groep, die van de kennismigranten, een gemiste kans. Zo kunnen hogescholen momenteel geen buitenlandse kenniswerkers in dienst nemen in de functie van docent tot lector als zij niet aan de inkomenstoets van de IND voldoen (€ 45.000 of € 34.000 indien jonger dan
4
30 jaar). Het zou beter zijn om de autonomie om over de behoefte aan en de kwaliteit van de buitenlandse kenniswerkers te oordelen, primair bij de instellingen te leggen. Verder luidden vorig jaar mei de HBO-raad en de Raad voor Werk en Inkomen de noodklok over het tekort aan goed opgeleide werknemers in Nederland. Vooral de sectoren techniek, gezondheidszorg en verpleegkunde hebben problemen om voldoende goede werknemers te vinden. Het nationale kennistekort brengt met zich mee dat het voor hogescholen interessant kan zijn om buitenlandse studenten (voor de international classroom) te werven, met het vooruitzicht dat zij na hun studie ook in Nederland mogen blijven werken. Dit is nu nog vrij moeilijk doordat de buitenlandse alumni al binnen 3 maanden na het afstuderen een baan gevonden moeten hebben, en omdat zij niet aan de inkomenseis van de IND voldoen. Op zich hebben we hierbij het tij mee. In maart komt er een SER-advies uit, waarin specifiek aandacht voor de situatie van de kennismigrant zal worden gevraagd. Daarnaast heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken geadviseerd om de zoektermijn voor de kennismigrant uit te breiden en naar een redelijk inkomensniveau te kijken. Belangrijkste drempel zal SZW zijn, omdat dit departement er zeker van wil zijn dat er bij het toelaten van kennismigranten geen sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt. Op grond van het bovenstaande wil de vereniging naar de volgende oplossingen streven, zodat belemmeringen voor internationalsering van het curriculum beperkt blijven. De lobby voor deze maatregelen zal in samenwerking met de VSNU gevoerd worden. Tevens zullen we streven naar een betere samenwerking tussen Justitie, SZW en OCW op deze punten. • •
• •
•
Inzetten bij de IND op verkorte, goedkopere en overzichtelijke procedures voor buitenlandse studenten Richting de IND en SZW lobbyen voor een verlengde zoektermijn van buitenlandse studenten die als kennismigrant aan de slag willen, het bijstellen van de inkomenseis naar een reëel niveau, en het versoepelen van de overgang van status als student naar kennismigrant Richting de IND lobbyen voor een toets op functieprofiel in plaats van op inkomen wanneer een hogeschool een buitenlandse kenniswerker in dienst wil nemen Binnen Nether-verband er bij de EU erop aandringen over te stappen van een restrictief immigratie-beleid naar een selectief immigratie-beleid voor wat betreft kennismigranten vanuit derde landen Binnen Nether-verband bij de EU de problematiek rond ziektekosten, pensioen en belastingen aankaarten
Een ander aspect dat van belang is om de doelstellingen rond internationalisering van het curriculum te realiseren, is het aangaan van duurzame samenwerkingsverbanden met buitenlandse instelling. Institutionele samenwerking en internationale netwerkvorming in consortia zullen steeds belangrijker worden onder invloed van stimuleringsmaatregelen van de Europese Commissie. Hogescholen nemen daarom het initiatief om gelijkwaardige internationale partners te vinden. Het gezamenlijk ontwikkelen van het beroepsgerichte curriculum staat hierbij voorop, wat naast de leereffecten concreet uit moet monden in gezamenlijke opleidingsprogramma’s onder double of joint degrees, en het opzetten van internationale stages. Het is voor de hogescholen echter niet altijd even gemakkelijk om in dergelijke netwerken te participeren. Dit heeft te maken met de relatieve onbekendheid van de hbo-sector in Europa, veroorzaakt door het rigide binaire systeem, waardoor naamgeving, graden en cycli niet altijd aansluiten op de buitenlandse counterparts. Verder was het mogelijk maken van joint degrees opgenomen in de nieuwe WHOO, maar omdat deze aangehouden is, vindt OCW dit niet iets dat vanzelfsprekend geregeld zal worden. Bovendien is het in Nederland nog steeds niet mogelijk een opleiding of joint degree door een accrediterende organisatie te laten toetsen, waarbij deze toetsing ook geldig is in andere landen. Dit zorgt
5
voor extra administratieve lasten en kosten voor de hogescholen. Het is daarom wenselijk dat op korte termijn mogelijkheden worden gecreëerd voor de wederzijdse erkenning van accreditatie-besluiten van bij de ECA aangesloten organisaties. Uit het voorafgaande blijkt dat onze sector op bepaalde punten geremd wordt in haar ambities om internationaal samen te werken. Daarom zal er vanuit de vereniging aandacht uitgaan naar de volgende zaken. • Richting OCW, de VSNU en de Nuffic streven naar vooruitgang in het debat over de naamgeving, graden en 2e cyclus van hogescholen, zodat hogescholen herkenbaar zijn voor hun buitenlandse counterparts en gemakkelijker samenwerkingsverbanden kunnen aangaan • In samenwerking met de VSNU inzetten bij OCW op het nakomen van de bepalingen rond joint degrees in de nieuwe sectorwet • Samen met de VSNU lobbyen bij OCW en in Brussel voor een Europees accreditatiesysteem
1.2 LEVEN LANG LEREN: MASTERS Naast het opleiden van de onderstroom, waar de twee vorige punten met name betrekking op hadden, vraagt de internationaal georiënteerde arbeidsmarkt duidelijk om het concept van ‘leven lang leren’. Kennis gaat niet langer automatisch een heel beroepsleven mee. De hogescholen zijn bij uitstek geschikt om op deze nieuwe ontwikkelingen in te spelen door het aanbieden van verdiepende en flexibele leertrajecten voor de steeds groter wordende doelgroep van werknemers. Evc-procedures spelen hierbij een belangrijke rol. Verder moet het voor de hogescholen mogelijk worden om de nieuwe doelgroep goed te kunnen bedienen door: • het aanbieden van verdiepende leertrajecten, die aansluiten bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt • aandacht voor de HRM-kant binnen de hogescholen om dit te realiseren
Anders dan bij de universiteiten is de 2e cyclus bij hogescholen dus veel meer gepositioneerd in het kader van een leven lang leren, waarmee de hogescholen inspelen op een maatschappelijke behoefte. Desondanks kent OCW slechts mondjesmaat bekostiging voor hbo-masteropleidingen toe. Daarom zal de vereniging bij OCW inzetten op: • verdergaande bekostiging van Masters • meer investeringen in de kwaliteit en het niveau van docenten
1.3 INTERNATIONAAL ONDERNEMEN Niet alleen door het opleiden van studenten tot gekwalificeerde internationaal georiënteerde beroepsbeoefenaren kan het hbo inspelen op de internationale ambities van de arbeidsmarkt. Ook door het bij elkaar brengen van onderwijs en bedrijfsleven in het buitenlandnetwerk kunnen de hogescholen hun meerwaarde voor het internationale arbeidsveld tonen. Hiervoor is het noodzakelijk dat geïnvesteerd wordt in: • structurele samenwerkingsverbanden tussen onze sector en buitenlandse netwerken aan de ene kant en het bedrijfsleven en de daar bijbehorende netwerken aan de andere kant Op het moment dat het voor het bedrijfsleven duidelijk is welke samenwerkingsverbanden er bestaan tussen Nederlandse en buitenlandse hogescholen, en waar de buitenlandse alumni van Nederlandse hogescholen zitten, is ook hun potentiële groep van werknemers duidelijker zichtbaar en daarmee uitgebreid. Bovendien kunnen buitenlandse markten op deze manier makkelijker ontsloten worden. Voor de hogescholen biedt het bij elkaar brengen van het arbeidsveld en studenten/alumni een kans om vanuit de overheid en het bedrijfsleven beurzen voor internationale programma’s te werven, waarin ofwel de Nederlandse student kennis over het buitenlandse bedrijfsleven opdoet, ofwel de buitenlandse student
6
kennismaakt met het Nederlandse bedrijfsleven. Internationale stages worden hierdoor, en door de opbouw van het netwerk met de bedrijven, vergemakkelijkt. Verder is onze sector ook gebaat bij een duidelijker zicht op de alumni-netwerken en het bevorderen dat deze alumni functies op de internationale arbeidsmarkt bekleden, omdat zij de beste ambassadeurs voor het Nederlandse hbo zijn. Het HIB-netwerk zal een rol kunnen spelen bij het stimuleren van de ontwikkeling van internationale alumni-netwerken van hogescholen. Daarnaast zorgt een nauwere internationale samenwerking tussen het arbeidsveld en het hoger beroepsonderwijs voor een betere aansluiting van de vraag naar hoger opgeleiden op het aanbod dat de hogescholen kunnen verzorgen. Dit maakt het opleiden van meer studenten uit binnen- en buitenland mogelijk, evenals de garantie dat zij na hun afstuderen snel een baan zullen vinden. Hierbij kunnen de Neso-kantoren een schakelfunctie vervullen tussen de hogescholen, de buitenlandse student en de bedrijven. Dit kan als zij hun voorlichtende taak over het Nederlandse hoger onderwijs in het kader van werving van buitenlandse studenten weten te verbinden aan de informatie die vanuit de buitenlandse economische posten beschikbaar is rond de vragen die bij het bedrijfsleven spelen. Zo kunnen studenten geworven worden vanuit het aantrekkelijke perspectief dat zij gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die het Nederlandse internationale netwerk van hogescholen en bedrijven biedt. Dezelfde informatie helpt bij het inzetten van Nederlandse studenten en alumni op stages en banen in het buitenland. Verder kan worden geconstateerd dat hogescholen nog onvoldoende worden betrokken door Economische Zaken bij (de voorbereiding van) handelsmissies. Hiervoor dient in de komende periode aandacht te komen. Tot slot zijn de RAAK-projecten een goed voorbeeld van de nauwe vraaggerichte samenwerking met het bedrijfsleven. Om hierin de internationale dimensie beter te verankeren, zouden ook internationale partners moeten kunnen aansluiten en de mogelijkheid moeten bestaan om vragen uit het internationale bedrijfsleven mee te nemen. Om de versterking van de internationale samenwerking tussen hoger beroepsonderwijs en het bedrijfsleven te realiseren, wil de vereniging de volgende stappen zetten, en hierbij aandacht vragen voor een goede coördinatie en samenwerking tussen de departementen OCW en EZ. • Bij OCW, EZ en het bedrijfsleven inzetten op het beschikbaar stellen van beurzen die specifiek gericht zijn op het koppelen van binnen- en buitenlandse studenten aan bedrijven en instellingen die internationaal willen ondernemen • Het bestuur van de HBO-raad verzoekt het HIB-netwerk om de hogescholen aanbevelingen te doen voor het opzetten/versterken van internationale alumni-netwerken • Bij OCW en EZ pleiten voor een RAAK-internationaal regeling, zodat het hbo en het bedrijfsleven in staat worden gesteld structureel met elkaar samen te werken aan internationale vraagstukken rond ondernemen • Er bij OCW en EZ op aandringen dat er een duurzame samenwerking in het buitenland ontstaat tussen de Neso’s en de economische posten • Bij de departementen erop inzetten dat hogescholen bewust betrokken worden bij handelsmissies
1.4 INNOVATIE VOOR DE KENNISECONOMIE:
PRAKTIJKGERICHT ONDERZOEK EN KENNISCIRCULATIE Een andere actuele tendens op de internationaal gerichte arbeidsmarkt is het belang van (regionale) innovatie in de kenniseconomie. Hierdoor bestaat er een groeiende behoefte aan directe toepassing van kennis in het bedrijfsleven. De activiteiten van de hogescholen op het gebied van praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie sluiten hierop naadloos aan. Omdat het hier om betrekkelijk nieuwe activiteiten gaat die nog in ontwikkeling zijn, is juist nu een intensivering van de steun vanuit de overheid nodig om de trend
7
door te kunnen zetten en tot een succes te maken. In vergelijking met het onderzoeksbudget van de universiteiten stelt OCW nu nog relatief weinig middelen voor deze functie van het hbo beschikbaar. Ook lijkt er nog weinig maatschappelijk bewustzijn over het feit dat de nieuwe activiteiten van de hogescholen ervoor zorgen dat de opleidingen nauw blijven aansluiten op de arbeidsmarkt, en dat actuele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt ook weer hun neerslag vinden in het onderwijs. De vereniging wil dit veranderen door: • de meerwaarde van het praktijkgerichte onderzoek en de kenniscirculatie voor het realiseren van de innovatieve kenniseconomie zowel in Nederland als in Brussel actief uit te dragen, • en hierbij waar mogelijk gezamenlijk op te trekken met het bedrijfsleven De Europese Commissie heeft met de Lissabon-agenda innovatie tot haar belangrijkste speerpunt benoemd en hier diverse subsidiefondsen op ingericht. Tot nu toe maken de hogescholen hier weinig gebruik van. Een speciale rol ziet de Commissie voor de (Eur)regio’s: zij erkent de regio als motor achter innovatie economische groei. Niet alleen in het perspectief van de lokale ontwikkeling, maar juist ook in het perspectief van de internationale ontwikkeling, omdat de regionale banden zich uitstrekken naar gelijksoortige regio’s in het buitenland. Dit is interessant voor de hogescholen, die traditioneel goed regionaal verankerd zijn en hun regionale focus kunnen verbinden met een internationale focus. Verder is de Commissie voorstander van diversiteit in het hoger onderwijs. Dit biedt kansen voor onze sector om ons als de noodzakelijke verbinding naar het arbeidsveld te positioneren, naast de academische opleidingen die minder goed in staat zijn kennis direct toepasbaar te maken voor de samenleving. Daarom is het van belang dat voorbeelden van goede ontwikkelingen rond praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie op het netvlies van de Commissie komen te staan. Dit maakt steun en uitbreiding voor deze activiteiten in Europees kader mogelijk. Nether, de Brusselse post van HBO-raad, VSNU, NWO, MBOraad e.a. (zie hoofdstuk 3) zal een actieve rol moeten spelen in zowel het uitdragen van de bijdrage die hogescholen leveren aan de regionale kenniseconomie als bij het attenderen van mogelijkheden voor hogescholen om Europese subsidies te verwerven. De Nederlandse hogescholen zijn niet de enige in Europa die bezig zijn praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie verder te ontwikkelen. De hogescholen kunnen op deze agenda gezamenlijk optrekken met hogescholen uit andere landen, leren van elkaars best practices, en inzicht krijgen in de verschillende manieren waarop hogescholen relaties met overheden en bedrijfsleven hebben. Het “Bachelor for the Labour Market”-netwerk (BaLaMa-netwerk) is om deze reden ontstaan. Dit netwerk, waarvan de HBOraad de trekker is, bestaat momenteel naast Nederland uit de verenigingen van hogescholen uit de volgende zeven landen: Ierland, Denemarken, Finland, Estland, Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Met steun van de Europese Commissie voert het netwerk met Nederland als projectleider tot juli 2007 een onderzoek uit naar het profiel van de Europese ‘universities of applied sciences’, best practices en de link met het arbeidsveld. Samenwerking in het BaLaMa-netwerk voor wat betreft onderlinge vergelijking en gezamenlijke agendering van praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie is voor de vereniging een van de opties om deze activiteiten van hogescholen goed te positioneren. Ook in het nieuwe regeerakkoord neemt het streven naar een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie een prominente plaats in, en wordt de maatschappelijke verantwoordelijkheid die het hoger beroepsonderwijs heeft bij het realiseren van deze doelstelling specifiek genoemd. De aandacht die hierbij uitgaat naar het MKB, ondernemerschap in het onderwijs, en de innovatieve uitwisseling tussen het hoger onderwijs, kenniscentra en het bedrijfsleven, laat zien welke opgave de regering weggelegd ziet voor de hogescholen. Met name de RAAK-activiteiten passen hierin. In dit verband zal de vereniging dan ook pleiten voor een 2e geldstroom voor RAAK-projecten. Uit het bovenstaande blijkt dat er momentum bestaat om onze sector te ondersteunen in de activiteiten rond vraaggericht praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie, die direct gelinkt zijn aan innovatie in het onderwijsproces. De HBO-raad zal daarom de volgende acties ondernemen.
8
•
• •
• • •
Het bundelen van best practices op het gebied van praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie voor de lobby richting de nationale overheid, de Europese beslissers en het bedrijfsleven. Hierbij kan het BaLaMa-netwerk een rol spelen Actief inzetten van Nether bij het uitdragen van de kennisfunctie van hogescholen en het openstellen van Europese subsidieregelingen voor hogescholen In samenwerking met Nether een verkenning uitvoeren naar de beschikbare Europese fondsen die relevant kunnen zijn voor hogescholen, de vraag onderzoeken of we moeten pleiten voor een Europees fonds dat specifiek gericht is op praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie, en de mogelijkheden in kaart brengen voor het bieden van een platform voor de instellingen die gezamenlijk een pilot willen starten op Europese tenders Er bij de OCW op aandringen dat het departement een tweede geldstroom voor RAAK-projecten opzet Bij OCW pleiten voor uitbreiding van het aantal lectoren Aandacht vragen voor een RAAK-internationaal regeling, zodat samenwerking met Europese partners van de grond komt, en de kans op Europese subsidiemogelijkheden toeneemt
2. DE GLOBALISERING VAN DE MARKT VOOR HOGER ONDERWIJS 2.1 INTERNATIONALE CONCURRENTIE OM DE INTERNATIONALE STUDENT Naast de internationalisering van de arbeidsmarkt, krijgt de ontwikkeling van een wereldmarkt voor hoger onderwijs steeds meer invloed op het opereren van de hogescholen. Het aanbieden van onderwijs wordt steeds vaker gezien als het verlenen van een dienst, met als gevolg de wens om hiervoor een internationaal level playing field te creëren. Onderwijs is al lang niet meer een nationale aangelegenheid, maar is een internationaal product dat een wereldwijde vraag en aanbod kent. Met name de vraag vanuit snel groeiende economieën als de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China) is hierin een aanjagende factor. In Australië en de VS wordt onderwijs aan buitenlandse studenten letterlijk als een belangrijk exportproduct behandeld: inschrijvingen van buitenlandse studenten worden meegerekend in de exportcijfers van deze landen. Voor de hogescholen betekent de globalisering van de markt voor hoger onderwijs dat zij steeds meer met internationale concurrentie te maken zullen krijgen. Daarom is een goede uitgangspositie bepalend voor het succes dat de hogescholen kunnen hebben in de concurrentieslag om de buitenlandse student. De vereniging ziet hierbij het regelen van de volgende punten als vertrekpunt voor een goede internationale concurrentiepositie van de hogescholen. • • • • •
Een vergrote toegankelijkheid van Nederland voor buitenlandse studenten Het waarborgen van de kwaliteit van de sector bij het werven van buitenlandse studenten Ervoor zorgen dat het hbo qua inhoud en uitstraling de internationale concurrentie aankan Vergroten van de internationale ‘pr’ voor het Nederlandse hoger onderwijs Het ontwikkelen van een visie op de rol van excellentie in het hbo bij de werving van internationale studenten
Wil Nederland aantrekkelijk blijven voor buitenlandse studenten, dan zal de bureaucratie rond vergunningen af moeten nemen. Het is te merken dat buitenlandse studenten vaker naar buurlanden of Scandinavië uitwijken, gewoonweg omdat zij daar minder formulieren in hoeven te vullen. Dit heeft niets met de keuze voor kwaliteit en aantrekkelijkheid van onderwijs te maken, en stelt de Nederlandse hogescholen bij voorbaat op achterstand ten opzichte van andere Europese landen. Het strengere IND beleid van de afgelopen jaren staat bovendien haaks op de wens om de kenniseconomie te stimuleren. Zoals al eerder besproken kunnen buitenlandse studenten als kennismigrant een bijdrage aan de Nederlandse economie leveren, of als ambassadeur voor het Nederlandse bedrijfsleven in het thuisland optreden.
9
Aantrekkelijke perspectieven die bij kunnen dragen aan het werven van internationale studenten. De vereniging zal op dit punt kunnen aansluiten bij de acties zoals genoemd onder 1.1 . Omdat de hogescholen internationaal gezien opereren als onderdeel van de hele Nederlandse hoger onderwijs sector, is het in het belang van de hogescholen dat de kwaliteit van de sector als geheel gewaarborgd is. De Gedragscode internationale student bevat afspraken over correcte wijze van werving, geaccrediteerd aanbod, selectie en begeleiding tussen alle branche-organisaties voor hoger onderwijsinstellingen (HBO-Raad, VSNU, FION, Paepon). Qua praktische uitvoerbaarheid zijn er een aantal zaken die binnen de Gedragscode geregeld moeten worden. Het gaat dan om het aantonen van het niveau van de eigen taaltoetsen die hogescholen hanteren in relatie tot IELTS en TOEFL, afstemming over de lijst van accreditatie-organisaties, de omgang met de meldingsplicht van negatieve ervaringen met buitenlandse agenten, de meldingsplicht aan de IND indien een buitenlandse student de studie staakt, en overeenstemming over een protocol voor een eerste evaluatie. De vereniging wil op deze punten voor een goede invulling voor de hogescholen zorgen. Voor de internationale positionering van de hogescholen zal het steeds belangrijker worden om Masters te kunnen aanbieden. De overgrote meerderheid van buitenlandse studenten heeft als doel een mastertitel te behalen. Doordat de hogescholen, mede door de huidige wetgeving, met name opleiden tot Bachelor, lopen zij het gevaar minder scherp op het netvlies van de buitenlandse student te komen. Daarnaast maken ook de graden die hogescholen afgeven hen minder herkenbaar in het buitenland, omdat de toevoeging A of Sc ontbreekt. Zowel Nederlandse als buitenlandse studenten hechten aan een internationaal herkenbare graad, waardoor hun kansen op doorstroom in het internationaal onderwijs en de arbeidsmarkt niet belemmerd worden. De herkenbaarheid van het hoger beroepsonderwijs kan ook versterkt worden indien OCW en de Nuffic de term ‘university of applied science’ zouden hanteren. Duidelijkheid over de naamgeving, graden en bekostiging van cycli zijn ook een voorwaarde voor het ontwikkelen van een succesvol beeldmerk voor het Nederlandse hoger onderwijs als geheel. Diverse landen als Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk kennen al een nationaal beeldmerk, dat als doel heeft de eerste interesse van de buitenlandse student voor het onderwijs te wekken. Door deze toegevoegde concurrentie en omdat Nederland internationaal wegzakt in het aantrekken van buitenlandse studenten, zou nationale ‘pr’ geen overbodige luxe zijn om Nederland als een aantrekkelijk studieland te presenteren. Voorwaarde blijft wel dat de hogescholen zich herkennen in dit beeldmerk, dat ook de universiteiten zal omvatten. Binnenkort zal de Nuffic een voorstel voor een nationaal beeldmerk presenteren, dat zij via de Neso’s zal willen uitdragen. OCW voert in het kader van internationale werving een beleid gericht op excellentie. De eerdere nadruk vanuit OCW op de kwantiteit van buitenlandse studenten heeft nu plaats gemaakt voor nadruk op het aantrekken van kwalitatief zeer goede studenten, die een excellente opleiding in Nederland moeten gaan volgen. Voor het ministerie is het definiëren van wat excellentie voor onze sector inhoudt moeilijker dan voor de universiteiten, met het gevaar dat de hogescholen op dit punt niet goed in de beleidsvoorstellen van OCW terecht komen. Om de lobby vanuit de HBO-raad goed te kunnen uitvoeren, is het daarom wenselijk dat de vereniging een standpunt over de rol van excellentie bij de werving van buitenlandse studenten ontwikkelt. Naast het zo goed mogelijk faciliteren van inkomende buitenlandse studenten, spelen ook off-shore activiteiten van hogescholen een rol bij de internationale werving en positionering. Op dit moment heeft de vereniging hier nog geen duidelijk gezamenlijk standpunt op geformuleerd. Bovendien worden off-shore activiteiten van instellingen onder de huidige nationale wetgeving niet bevorderd, omdat het vestigingsprincipe (in eigen land) van een opleiding leidend is in de accreditatie en bekostiging. Uit het bovenstaande volgt dat de vereniging de hogescholen het beste in hun internationaal wervingsbeleid kan ondersteunen door de volgende acties te ondernemen.
10
• •
•
• • •
Inzetten bij de IND op verkorte en overzichtelijke procedures voor buitenlandse studenten Er in overleg met de Landelijke Commissie Gedragscode en de overige betrokken partijen (Justitie, IND, OCW, VSNU, SAIL, Paepon) voor zorgen dat de gedragscode een duidelijk en werkbaar document voor de hogescholen is en daadwerkelijk de kwaliteit van de sector op het gebied van werving garandeert Continuering van de lobby richting OCW en de VSNU om de 2e cyclus in het hoger beroepsonderwijs bekostigd te kunnen aanbieden, de graden B/MSc, B/MA af te mogen geven, en de naam ‘university of applied science’ door de overheid te laten erkennen Er bij de Nuffic en OCW op aandringen dat onze sector op een goede manier via het nationale beeldmerk wordt uitgedragen In de vereniging een plan van aanpak rond excellentie bij de internationale werving ontwikkelen In de vereniging een visie op het gebied van off-shoring ontwikkelen
2.2 ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Naast de stijgende internationale concurrentie, is er voor de hogescholen ook een ander gevolg te noemen van de globalisering van de markt voor hoger onderwijs en hoger opgeleiden. Dit betreft de toenemende vraag vanuit ontwikkelingslanden naar het opzetten en invullen van beroepsgerichte opleidingen. Deze vraag biedt verschillende kansen voor onze sector. Gelijktijdig zien we dat er momenteel geen duidelijk ‘mission statement’ van onze sector op het gebied van ontwikkelingssamenwerking bestaat. Om optimaal in te kunnen spelen op de kansen die ontwikkelingssamenwerking voor hogescholen biedt, en om het nieuw vast te stellen beleid op BuZa goed te kunnen beïnvloeden, is het van belang dat de vereniging haar inzet op het terrein van ontwikkelingssamenwerking bepaalt: • binnen het Profound-platform zal de positionering van de vereniging op het gebied van ontwikkelingssamenwerking verder uitgewerkt worden De vraag vanuit ontwikkelingslanden naar het hbo-profiel biedt allereerst een kans voor onze sector om te tonen dat de hogescholen internationaal gezien hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door bij te dragen aan de opbouw van ontwikkelingslanden. Omdat Nederland internationaal gezien het grootste percentage van het BNP beschikbaar stelt voor ontwikkelingssamenwerking, sluiten de hogescholen met deze vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen direct aan op de traditie binnen de Nederlandse overheid. Bovendien zetten deze activiteiten het belang en de meerwaarde van het hbo-profiel voor de sociale en economische ontwikkeling van een land duidelijk op de kaart. Dit komt zowel de nationale als de internationale profilering van de hogescholen ten goede. Verder kunnen uit ontwikkelingssamenwerking ook duurzame samenwerkingsverbanden voortkomen, gericht op uitwisseling en het opleiden van studenten en docenten in Nederland.
3. DE TOENEMENDE INVLOED VAN EUROPA OP HET GEBIED VAN HOGER ONDERWIJS De derde internationale ontwikkeling waarmee de hogescholen geconfronteerd worden, is de toenemende invloed die Europese verklaringen, maatregelen en fondsen op het hoger onderwijs hebben. Ook Europa wordt hierin in de eerste plaats gedreven door de internationale competitiviteit. Voor de vereniging is dus niet alleen de nationale overheid, maar ook Europa een belangrijke partij om aan te dringen op ondersteuning van de internationale doelstellingen van de hogescholen. Een goede Europese positionering van de hogescholen is daarom noodzakelijk. Deze valt in drie aspecten uiteen: • Het vergroten van de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de hogescholen binnen Europa • Het benutten van Europese geldstromen • Het beïnvloeden van het Europese beleid Een van de belangrijkste afspraken op het gebied van hoger onderwijs in Europees verband is de introductie van de BaMa-structuur. De invoering van dit nieuwe Angelsaksisch systeem maakt onderdeel uit van de Bolognaverklaring. In 1999 kwamen de Europese ministers in Bologna overeen om een
11
Europese hoger onderwijs ruimte te creëren, met als doel de internationale competitiviteit van het Europese Hoger Onderwijssysteem te verhogen. Het vergemakkelijken van de internationale vergelijking van het hoger onderwijs in de verschillende landen vormt hierbij de kern van de aanpak, omdat dit de mobiliteit van studenten en docenten vergroot en de toegang voor werknemers uit de verschillende landen tot de Europese arbeidsmarkt. De vereniging onderschrijft het initatief van deze internationale vergelijking. Wel kan worden geconstateerd dat het BaMa-invoeringstraject, omdat dit een nationale aangelegenheid is, niet alleen onvoldoende bijdraagt aan de internationale herkenbaarheid van het hoger beroepsonderwijs, maar de hogescholen zelfs op een achterstand stelt. Voortgang van de dialoog met OCW is nodig om ervoor te zorgen dat de hogescholen door internationaal herkenbare naamgeving, graden en het aanbieden van 2 cycli herkenbaar zijn en op waarde geschat kunnen worden. Tegelijkertijd kunnen de hogescholen via Europa wegen bewandelen om ons hbo-profiel sterker neer te zetten, zoals het eerder genoemde voorstel om best practices te bundelen op het gebied van praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie. Daarnaast kan de vereniging inzetten op het uitvoeren van een Europese benchmark en het meedoen aan het onderzoek van Europese classificatie van opleidingen en instellingen. De vereniging zal daarom de volgende acties ondernemen. •
•
Gegevens vanuit het BaLaMa-netwerk zullen worden gebruikt voor de uitvoering van een Europese benchmark, met als doel de bekendheid met het hbo bij relevante Europese partijen als de Commissie en het Europees Parlement te vergroten De HBO-raad neemt deel aan het project van Frans van Vught waarbinnen een verkenning plaats vindt naar de praktische invulling van een Europees classificatie-systeem
Uit een groter bewustzijn bij de Europese beslissers van wat het hbo inhoudt, zou erkenning moeten volgen voor de bijdrage die het hbo aan de Europese doelstellingen kan leveren. Hierdoor nemen onze kansen op financiële ondersteuning vanuit de EU toe. Reeds eerder is geconstateerd dat praktijkgericht onderzoek en kenniscirculatie één op één in de Europese agenda passen, en dat daarom een verkenning van de beschikbare fondsen, tegelijk met het pleiten voor een specifiek fonds voor de activiteiten van hogescholen opportuun zou zijn. Een andere insteek om meer aanspraak te kunnen maken op Europese gelden, is om erop aan te dringen dat de Bologna agenda van hoger onderwijs opgenomen wordt in de Lissabon agenda van kennisinnovatie. Bologna met haar nadruk op de uitwisseling van kennis, kan gezien worden als een van de instrumenten om de innovatieve kenniseconomie te realiseren. Door Bologna in Lissabon op te nemen, kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare fondsen en maatregelen op Europees niveau. Op deze manier wordt Bologna, een afspraak van de ministers waar geen Europees geld voor beschikbaar is, gekoppeld aan het Lissabon-proces van de Commissie waar in totaal vele miljoenen in omgaan. Daarnaast zouden de hogescholen in het algemeen bij de herziening van de Financiële Perspectieven in 2008/9 de lobby op een verhoging van het budget voor het Lissabon proces kunnen richten, met specifieke aandacht hierbinnen voor de onderwijs en training doelstellingen. • De HBO-raad richt de lobby op de integratie van Bologna in de Lissabon agenda en, • het vergroten van het aandeel voor onderwijs in de Lissabondoelstellingen Om als vereniging een duidelijker stem op het Europese toneel te krijgen, zijn twee zaken van belang: goed geïnformeerd zijn, en goed vertegenwoordigd zijn. Het eerste punt moet worden opgevangen door Nether, de vooruitgeschoven post in Brussel voor de HBORaad en de hogescholen en de 7 andere leden (TNO, MBO-raad, Nuffic, VSNU, NWO, KNAW, SURF). Nether moet de hogescholen op de hoogte houden van actuele ontwikkelingen in Brussel, hen in contact brengen met relevante personen, kan de instellingen strategisch adviseren en onderzoek verrichten. Omdat
12
de vereniging niet het enige lid is, en de onderzoeksfunctie en het bijbehorende netwerk al goed verankerd zijn binnen de EU, is het voor de HBO-raad noodzakelijk de aandacht voor het hoger beroepsonderwijs en de bijbehorende vraagstukken goed op het netvlies van Nether te krijgen. Daarnaast speelt de vraag of Nether voor de leden zou moeten lobbyen indien er sprake is van eenzelfde standpunt. Nether positioneert zich uitdrukkelijk niet als lobby-organisatie voor de individuele leden. Het tweede punt van de vertegenwoordiging op Europees niveau speelt mee in de mate van invloed die we bij de Europese Commissie en het Europees Parlement kunnen uitoefenen. Op het moment dat de HBOraad standpunten uitgedragen worden door een vereniging van Europese instellingen wordt hier beter naar geluisterd dan in het geval we onze punten alleen namens onszelf inbrengen. In dit kader zouden we het BaLaMa-netwerk meer bij onze lobby kunnen betrekken, enerzijds door Europees en nationaal vaker namens BaLaMa op te treden, anderzijds door samen met de BaLaMa-partners gelijktijdig dezelfde punten bij de afzonderlijke nationale regeringen in te steken. Nadenken over uitbreiding van dit netwerk is ook een alternatief voor het volwaardig lidmaatschap van de EUA. De vereniging streeft het volwaardig lidmaatschap van de EUA na, waardoor ook stemrecht wordt verkregen. Het lijkt er nu echter op, dat het lidmaatschap slechts beperkt opengesteld zal worden en dat de hogescholen door de gehanteerde criteria hiervoor niet in aanmerking zullen komen. De EUA kan desondanks nog steeds waardevol zijn voor het participeren in Europese onderzoeken, het uitwisselen van informatie en het volgen van conferenties. • De vereniging blijft investeren in de relatie met Nether om onze agenda te realiseren en laten Nether lobbyen als er op onderwerpen overeenstemming bestaat met de andere leden (met name TNO, VSNU en MBO-raad). Aandacht blijft daarbij nodig voor het op peil brengen en houden van de kennis bij Nether over de hogescholen, met name ten aanzien van hun onderzoeksactiviteiten. • We zetten het BaLaMa-netwerk in bij onze Europese lobby en verkennen de mogelijkheden om dit netwerk uit te breiden, als aanvulling op het geassocieerd lidmaatschap van de EUA
13