EEN VOORRAADVAT VOL RAADSELS EEN ROMEINS DOLIUM MET IJZEREN VOORWERPEN UIT EEN NEDERZETTING BIJ OERLE
Henk Hiddink
1
2
Archeologische Reeks
EEN VOORRAADVAT VOL RAADSELS Een Romeins dolium met ijzeren voorwerpen uit een nederzetting bij Oerle Henk A. Hiddink
Amsterdam 2016 BCL Archeologische Reeks 2
2
inhoud Voorwoord
5
Achtergronden van het archeologisch onderzoek
7
De vondst van het dolium
9
De nederzetting van Oerle
11
De Romeinse tijd in het Zuid-Nederlandse zandgebied
13
Aard en datering van de ijzeren voorwerpen
17
Zijn de voorwerpen in Oerle gesmeed?
19
Waarom is het ijzer begraven?
25
Een ijzerdepot uit Someren
29
Catalogus van de vondsten
31
Overige, niet beschreven voorwerpen
67
De conservering en restauratie van het ijzer
67
Bewerking van het materiaal
68
Noten
69
Literatuur
75
Bijlage - Lijst van voorwerpen
81
Dankwoord
93
Colofon
94
voorwoord In 2008 werd in het woningbouwplan Oerle-Zuid door archeologen van de Universiteit van Amsterdam een opgraving uitgevoerd naar een inheems-Romeinse nederzetting uit de eerste eeuwen na Christus. Dat onderzoek vond plaats op verzoek van de gemeente Veldhoven, omdat door de bouwplannen de archeologische resten niet in de bodem bewaard konden blijven. Terwijl de archeologen minutieus de nederzettingssporen onderzochten, werd even verderop door munitiespecialisten met een magnetometer gezocht naar ongesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Daar sloeg de magnetometer uit op een wel heel bijzondere vondst: een Romeins voorraadvat (een dolium) gevuld met ijzerschroot! De archeologen werden erbij gehaald en het dolium met inhoud kon vakkundig worden geborgen. Het heeft de nodige jaren geduurd voordat alle ijzeren voorwerpen (380 stuks!) in een restauratieatelier waren ontzout, gereinigd en geconserveerd, maar enkele jaren terug kregen de vondsten een prominente plek in de permanente archeologische tentoonstelling van het Noordbrabants Museum. Daarna heeft het nog even geduurd voordat de vondsten konden worden beschreven en gecatalogiseerd. Archeoloog en periodespecialist Romeinse tijd, Dr. Henk Hiddink, verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, was het afgelopen jaar bereid de analyse van de vondst op zich te nemen. Het leek Hiddink en de gemeente Veldhoven een goed idee om deze opmerkelijke vondst niet alleen wetenschappelijk te beschrijven, maar ook in de vorm van een boekje te presenteren aan de toekomstige bewoners van Oerle-Zuid en natuurlijk ook aan alle geïnteresseerden uit de gemeente Veldhoven en omstreken. De gemeente Veldhoven heeft er weer een bijzondere historische plek bij. Daar kunnen wij, en zeker ook de nieuw te verwelkomen bewoners, trots op zijn. De Latijnse straatnamen van de toekomstige woonwijk, zoals Dolium, Amfora, Actus, Mansus, Vicus en Fossa, verwijzen naar de inheems-Romeinse bewoners die bijna tweeduizend jaar eerder op deze plek aan de Zandoerleseweg hun boerderijen bouwden. Het dolium met zijn uitzonderlijke inhoud vertelt ons iets over het dagelijks leven en in het bijzonder over de werkwijze van een ijzersmid, die ergens rond het jaar 200 na Christus in een van de boerderijen moet hebben gewoond. Oerle-zuid is ook de plek waar het oudste huis uit Zuid-Nederland is opgegraven: een boerderij uit het Neolithicum, de Nieuwe steentijd, die gedateerd is rond 2700 voor Christus!
Hans van de Looij, wethouder gemeente Veldhoven
5
6
1. Het Merovingische grafveld van Meerveldhoven-Cobbeek (nu Burgemeester Elsenpark).
ACHTERGRONDEN VAN HET ARCHEOLOGISCH onderzoek De regio rond Eindhoven is een voor de Nederlandse economie belangrijk gebied. En waar gewerkt wordt, zijn woningen nodig. Daarom is de gemeente Veldhoven bezig met het ontwikkelen van een aantal nieuwe bewoningskernen in de westelijke helft van haar grondgebied. In een gebied van zo’n 400 hectare zullen de komende decennia een paar duizend woningen worden gebouwd. Een van de deelgebieden binnen het plan ligt ten zuidoosten van het oude dorp Oerle, op de plaats van het eeuwenoude akkercomplex van de Kerkakkers, langs de weg naar Zandoerle. Op alle plaatsen waar gebouwd en gegraven gaat worden - of het nu gaat om woningbouw, bedrijventerreinen, de aanleg van wegen of natuurontwikkeling - moet eerst worden nagegaan of er waardevolle archeologische overblijfselen in de grond zitten. Als blijkt dat een gebied vroeger niet is ontgrond of vergraven, worden meestal ‘proefsleuven’ aangelegd. Met dergelijke sleuven van 25 m lang en 4-5 m breed wordt 5 tot 10% van de ondergrond onderzocht op archeologische grondsporen en vondsten. Wanneer deze inderdaad worden gevonden en belangrijk genoeg zijn, worden ze volledig opgegraven.
2. Heuvel 1B van de grafheuvelgroep van Toterfout-Halfmijl, aan de Vessemsedijk.
Al decennia is bekend dat de omgeving van Veldhoven rijk is aan archeologische vindplaatsen, zoals de beroemde Bronstijd-grafheuvelgroep van Toterfout-Halfmijl, een Romeins grafveld en bewoning bij Koningshof, Merovingische grafvelden aan de Oeienbosdijk en in Meerveldhoven. Maar ook sporen van middeleeuwse bewoning op een omgracht terrein in het centrum van Oerle.1 Ook elders in de Kempen heeft archeologisch onderzoek met name in oude akkercomplexen de nodige vindplaatsen opgeleverd, zoals de Romeinse villa van Hoogeloon-Kerkakkers en de middeleeuwse nederzettingen van Dommelen-Kerkakkers. Het was dus geen verrassing dat de proefsleuven ook in de Kerkakkers bij Oerle een interessante vindplaats opleverden: een nederzetting uit de Romeinse tijd.2 De gemeente Veldhoven kon het terrein niet behouden, want dan zou de bouw van het plan Oerle-Zuid niet kunnen doorgaan. Wel werd de vindplaats gezien als een belangrijke bouwsteen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarom werd besloten deze te laten opgraven.
7
3. Vlak- en profieltekening van de kuil met de dolia.
8 1436
0 DOLIUM 2
DOLIUM 1
0 DOLIUM 2
DOLIUM 1
4. Dolium 1 tijdens de opgraving.
1m
1m
DE VONDST VAN HET DOLIUM In het voorjaar van 2008 was de opgraving van de Romeinse nederzetting in volle gang. Op een meer westelijk gelegen deel was men nog bezig met het opsporen van munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Destijds is het vliegveld Welschap talloze malen gebombardeerd en zijn bommen in de omgeving terechtgekomen, onder meer rond de Zandoerleseweg. Tijdens de operatie Market Garden (‘Een brug te ver’) schoten de Geallieerden vanuit Oerle naar Duitsers die zich hadden ingegraven bij Wintelre. Op 15 april 2008 kwamen de uitvoerders van het munitieonderzoek naar de archeologen toe.3 Hun magnetometer had een signaal gegeven dat op ijzer wees, maar bij het voorzichtig uitgraven werden ook grote aardewerkscherven gevonden. De archeologen zagen direct dat het scherven van een Romeins opslagvat (dolium) betrof en besloten werd deze met het ijzer voorzichtig uit te graven.4 Er bleek sprake van een grote kuil, waarvan alleen het noordelijke deel helemaal vrijgelegd kon worden. Dit deel had een diameter van ruim 1 m en een diepte van 55 cm. Op de bodem van de kuil lag een dunne laag houtskool, de
9
rest van de vulling bestond uit ‘schoon’ lichtgrijs zand. Het dolium met het ijzer stond iets schuin in de bovenste helft van de kuil, de bovenzijde was vernield door spitten en ploegen in de Middeleeuwen. Ernaast lagen scherven van een tweede dolium. Dit voorraadvat heeft oorspronkelijk naast het andere gestaan. Hoewel volstrekt duidelijk was dat het ijzer geen bom uit de oorlog was, kon er verder niets over worden gezegd: het was een enorme klomp roest. Later gaf röntgenonderzoek meer informatie. Ook over de plaats van de kuil binnen de nederzetting kwam pas na enige tijd helderheid, toen het betreffende areaal in 2010 werd opgegraven. Het grondspoor bleek ca. 5 m ten zuiden van het Romeinse huis 9 te liggen, in de zuidwestelijke hoek van de nederzetting. Hiermee is nog niet gezegd dat de bewoners van genoemd huis het dolium hebben begraven. Op hetzelfde erf hebben later de huizen 5 en 8 gestaan en het is even goed mogelijk dat de kuil bij een van deze boerderijen hoorde.
8
9 5
5. De zuidwesthoek van de Romeinse nederzetting met de huizen 5, 8 en 9 en de kuil van de dolia in rood.
0
10 m
OERLE 2008-2014
10
Za
erl ndo
ese
weg
0
gebouw
dolium
waterput
greppel
6. Vereenvoudigde plattegrond van de Romeinse nederzetting aan de Zandoerleseweg.
25 m
gebouw Neolithicum/IJzertijd/Middeleeuwen
DE NEDERZETTING VAN OERLE Een groot deel van de nederzetting aan de Zandoerleseweg is opgegraven in 2008 en 2009 en sindsdien is elk jaar een nieuw stukje onderzocht door eerstejaars studenten van de Vrije Universiteit, die hier leren opgraven.5 Het terrein was al lang vóór de Romeinse tijd bewoond, want er is een - zeer bijzonder - huis uit het Neolithicum gevonden (ca. 2900-2500 voor Chr.).6 Dit lag aan de oostzijde van het terrein, waar eveneens is gewoond in de Midden/Late IJzertijd en de Vroege Middeleeuwen (beide perioden vertegenwoordigd door twee huizen). De Romeinse nederzetting ligt binnen een rechthoekige omgreppeling van 248 bij ca. 175 m (de situatie aan de noordkant is momenteel nog niet helemaal duidelijk). De greppel moet bij de stichting van de nederzetting zijn gegraven maar betrekkelijk snel zijn dichtgeraakt, want in de vulling is nauwelijks vondstmateriaal uit de Romeinse tijd aangetroffen. Omgreppelde nederzettingen zijn uitermate zeldzaam in het Zuid-Nederlandse dekzandgebied. De bekende voorbeelden, zoals OssWesterveld en Hoogeloon-Kerkakkers, behoorden tot de belangrijkste plattelandsnederzettingen uit die tijd. In Hoogeloon werd zelfs een Romeinse villa gebouwd, maar Oerle heeft vooralsnog geen enkele aanwijzing opgeleverd voor een belangrijk gebouw.7 In het opgegraven deel van de nederzetting liggen dertien boerderijen. Ze behoren tot het gangbare Alphen-Ekeren type, waarbij dak werd gedragen door de wanden en één rij van vier tot zes zware middenstaanders. De lengte van de gebouwen loopt uiteen van 20 tot 32 m, de breedte ligt rond 7-8 m. In vier huizen is aan de oostkant een grote
7. Een Romeinse huisplattegrond naast de Zandoerleseweg tijdens het onderzoek.
vierkante kuil gevonden: de verdiepte stal. Ook de andere huizen hebben een stal gehad, maar deze was minder diep ingegraven en daarom niet bewaard gebleven. Naast boerderijen zijn een handvol bijgebouwen - waaronder twee grote exemplaren - en één waterput gevonden. De opgravingen hebben weinig vondstmateriaal uit de 1ste en eerste helft van de 2de eeuw na Chr. opgeleverd. Op zich is dit niet zo bijzonder, want ook in andere nederzettingen zijn vondsten uit deze tijd schaars. In 2014 is echter pal ten noorden van de Zandoerlese weg een huis van rond het begin van de jaartelling gevonden. Rondom liggen verschillende niet onderzochte arealen, waar nog enkele vroege boerderijen kunnen liggen. We kunnen er van uitgaan dat de acht andere boerderijen zonder verdiepte stal dateren in de 1ste en 2de eeuw na Chr. De huizen met stal dateren alle in de late 2de/3de eeuw. Het jaarringenonderzoek van het hout van de waterput wees uit dat dit in de winter van 235/236 na Chr. was gekapt, dus toen werd er zeker nog op het terrein gewoond. Afgaande op het aantal ontdekte boerderijen en in de veronderstelling dat er een paar meer zijn, lijkt de nederzetting nooit uit meer dan twee gelijktijdige huizen ofwel erven te hebben bestaan. Oerle is wat dat betreft een doorsnee landelijke nederzetting voor de Romeinse tijd op de Zuid-Nederlandse zandgronden.
11
OERLE
HOOGELOON
12
8. Een deel van de Kempen in de Romeinse tijd met nederzettingen (vierkant) en grafvelden (kruis). De iets vruchtbaarder bodems in lichtbruin, heide in lila en vochtige beekdalen en vennen in groen.
KRIEKESCHOOR
RIETHOVEN
0
2 km
SOMEREN-Waterdael III
9. Een voorbeeld van een Romeins grafveld uit Someren. De blauwe randstructuren zijn prehistorisch.
0
2 km
DE ROMEINSE TIJD IN HET ZUID-NEDERLANDSE ZANDGEBIED Wanneer archeologen Oerle een Romeinse nederzetting noemen, bedoelen ze daarmee niet dat hier ‘echte’ Romeinen woonden, afkomstig uit Italië. Die waren te vinden in de legerplaatsen langs de Rijngrens en in de grotere steden zoals Keulen, Tongeren en Nijmegen. Op de Zuid-Nederlandse zandgronden woonden waarschijnlijk resten van de stam van de Eburonen, deels uitgemoord tijdens de acties van Julius Caesar, samen met allerlei nieuwkomers. In de Romeinse tijd werden ze als groep Texuandri genoemd en behoorden ze tot het grotere verband van de Tungri. Hun hoofdplaats was het Belgische Tongeren (Atuatuca Tungrorum).8 In principe waren alle bewoners van het platteland boer; ze hadden gemengde bedrijven met landbouw en veeteelt. Granen en andere gewassen waren belangrijk als basisvoedsel en voor variatie in het menu, maar de zandgronden waren niet vruchtbaar genoeg voor de grootschalige verbouw van landbouwproducten voor de markt. Wel kon meer vee worden gefokt dan nodig voor de lokale consumptie. Er lag overal ruim voldoende grasland en heide in het zandgebied.
10. Een Romeins graf uit Weert met crematie (witte spikkels), een wijnkruik en een bord en kommetje van terra sigillata.
De nederzettingen bestonden gemiddeld uit 2 of 3 boerderijen, zoals in Oerle, en slechts sporadisch uit 4 of 5, zoals bijvoorbeeld in Hoogeloon. Het waren dus eerder gehuchten dan dorpen. Elke 300 tot 800 m lag er wel zo’n gehucht tussen de akkers. Zo ook in Oerle: ten noorden van de opgegraven nederzetting liggen er zeker nog twee. Het is mogelijk dat deze nederzettingen samen een grafveld hebben gedeeld. Dit is nog niet gevonden, maar we kunnen ons wel voorstellen hoe het er uitzag. Het zal hebben bestaan uit enkele honderden crematiegraven, waarvan een deel omgeven werd door vierkante greppels. De graven zelf waren eenvoudige kuiltjes met crematieresten verpakt in een doek. Soms was sprake van één tot vier complete potjes, maar meestal niet meer dan een paar verbrande aardewerkscherven. De archeologische overblijfselen van nederzettingen en grafvelden suggereren een nogal eenvoudige samenleving in Romeins Zuid-Nederland. Toch was dit niet het geval. Natuurlijk, men bleef gedurende de hele Romeinse tijd in houten boerderijen wonen en de doden in eenvoudige
13
14
11. Enkele in de vroeg-Romeinse tijd van ver aangevoerde aardewerkvormen (terra sigillata en amforen).
SLAPEN
STAL KLEINVEE STAL RUNDVEE
HAARD GANG EN WERKRUIMTE
WOONRUIMTE
12. Schematische reconstructie van huis 3 met een hypothetische reconstructie van de binnenindeling.
OPSLAG
graven bijzetten. Echter, al direct na de inlijving in het Romeinse rijk rond het begin van de jaartelling, werd alleen nog maar draaischijfaardewerk gebruikt dat - vaak met inhoud! - werd aangevoerd uit verre streken, tot Zuid-Spanje aan toe. Veel mannen namen dienst in het Romeinse leger. Ze leerden daar Latijn en kwamen soms ver van huis terecht. Mogelijk speelden de ‘dorpshoofden’ een belangrijke rol bij het rekruteren van soldaten uit de Kempen. We vinden in elk geval op verschillende plaatsen betrekkelijk kostbare importen, in de Kempen bijvoorbeeld te Bladel-Kriekeschoor, Hoogeloon-Kerkakkers en Riethoven-Heesmortel. Niet elke familie van lokale leiders wist zich echter op de lange termijn te handhaven. Dit lukte alleen in Hoogeloon, waar na 100 jaar een villa werd gebouwd. Vermoedelijk was het verkrijgen van Romeins burgerrecht - de beloning voor 25 jaar dienst in het leger - hier doorslaggevend. Daarmee kon de familie haar netwerk in de regio koppelen aan dat van hogere sociale klassen, bijvoorbeeld de ‘gemeenteraad’ van Tongeren. Via deze sociale contacten was het dan weer mogelijk om op
grotere schaal handel te drijven, bijvoorbeeld in Kempisch vee voor de stedelijke markt. Tot ver in de 3de eeuw na Chr. leefde men in ZuidNederland betrekkelijk voorspoedig. De boerderijen werden steeds groter (tot 30 m of meer) en er werden grote hoeveelheden aardewerk aangevoerd. Kort voor 200 na Chr. werd de villa van Hoogeloon ingrijpend verbouwd en voorzien van een verwarmde ‘mooie kamer’ en een badgedeelte, compleet met muurschilderingen. In de periode 260-270 na Chr. raakt het hele dekzandgebied echter ontvolkt. Uit geschreven bronnen is bekend dat Germaanse groepen van over de Rijngrens plundertochten hielden. Ze werden aanvankelijk succesvol bestreden door de legeraanvoerder Postumus, die van 260 tot 275 zelfs een eigen rijk bestuurde, maar op de lange termijn werd het vermoedelijk te onveilig. De bevolking uit onze streken is daarom vertrokken, misschien wel op bevel van de Romeinse overheid.
13. De Romeinse villa van Hoogeloon-Kerkakkers.
15
16
0
14. Een overzicht van alle gereinigde en behandelde ijzeren voorwerpen.
10 cm
AARD EN DATERING VAN DE IJZEREN VOORWERPEN Na het algemene overzicht over de Romeinse tijd in ZuidNederland, keren we terug naar Oerle en het ijzer uit het dolium. Om tot een interpretatie te komen, is de eerste stap vast te stellen met wat voor soort materiaal we van doen hebben, om vervolgens te onderzoeken wat de datering is. De beschrijvingen verderop in deze publicatie tonen dat het gaat om gereedschap (disselhamers, zaag, haalmes, vork), huisraad (haardketting, scheplepel, weegschaal), beslag van meubels (slot, handgrepen), onderdelen van wagens en paardentuig (askappen, disselmanchet, riemverbinder, bellen), allerhande scharnieren, ijzerbeslag, grote krammen en veel spijkers. De inhoud van het dolium is dus zeer divers qua samenstelling, zelfs er van uitgaande dat veel van het beslag en de krammen/spijkers van de meubels of wagen(s) afkomstig zijn. Een fractie van de voorwerpen is min of meer compleet, zoals de disselhamer (127), de grote vork (116), het mesje (381), de scheplepel (231) en de bellen (88, 179). Andere voorwerpen zijn op zich eveneens compleet, maar zijn slechts een klein deel
0
van een groter geheel: de askappen (101, 128) zijn een fractie van het ijzer aan een wagen, het segment 118 is één van misschien wel twintig stukken van een haardketting, de schaal 83 is één van de onderdelen van een balans en het slot (8, 9, 237, 379) is een van de vele stukken beslag van een kist. Het merendeel van de vondsten is kortom het resultaat van het ontmantelen of slopen van gebruiksvoorwerpen. Het dateren is lastig, want de vorm van het meeste ijzerwerk veranderde nauwelijks gedurende de paar honderd jaar die de Romeinse tijd in onze streken duurde. Men kan hooguit zeggen dat de disselhamer (127) en de bellen (88, 179) in de 2de/3de eeuw na Chr. passen.9 De beste indicatie omtrent de ouderdom komt van de dolia, want zij dateren in de late 2de of 3de eeuw na Chr. Het is niet uitgesloten dat de potten zijn begraven door de bewoners van het 2de-eeuwse huis 9, maar gevoelsmatig is er eerder een relatie met de huizen 5 of 8, gedateerd in de 3de eeuw na Chr.10
10 cm
15. Een van de dolia met een beker en wrijfschaal uit de 3de eeuw, zoals bijvoorbeeld gevonden in huis 5 en 8.
17
18
IJZEROER HOUTSKOOL
WOLF
WOLF SLAK
SLAK
B A
C
D
E 16. IJzerproductie in de Kempen. A een model van een kuilslakoven; B ijzerhoudend water in de Geelrijt; C limoniet (bekapt als bouwmateriaal); D stuk ovenwand met een deel van een gat voor de blaasbalg; E ijzerslak.
ZIJN DE VOORWERPEN IN OERLE GESMEED? Laten we even aannemen dat een smid het dolium met ijzer begroef voor later hergebruik, ook al komt de achtergrond van het begraven straks nog uitgebreid aan bod. Bij de opgravingen zijn de nodige ijzerslakken gevonden, die wijzen op ijzerwinning in de nederzetting. Om de schaal en organisatie van deze ‘ijzerindustrie’ beter te kunnen inschatten, is het hier en daar nuttig om de vergelijking te maken met de situatie in Hoogeloon-Kerkakkers, waar heel veel slakken en ijzeren voorwerpen zijn gevonden. IJzerproductie IJzererts was in het verleden in ruime mate voorhanden in de bodem van de Kempen, in de vorm van moerasijzererts (limoniet). Waar ijzerrijk grondwater opwelde, in sommige venen en beekdalen, oxideerde het ijzer en vormde keiharde oerbanken. Deze waren makkelijk op te sporen. Achter de villa van Hoogeloon bijvoorbeeld, loopt het beekje de Geelrijt, dat zijn naam te danken heeft aan de oranjerode kleur van het water. Volgens verhalen van oude boeren, verzameld door Gerrit Beex in de jaren tachtig van de vorige eeuw, werden in het verleden soms enorme ijzerbanken in de beekdalen aangetroffen.11 De banken zelf konden worden gevonden met een prikstok. Was het vinden en winnen van het moerasijzererts (limoniet) relatief eenvoudig, het maken van ijzer was dat allerminst. Eerst moest het erts worden ‘geroost’, verhit in een vuur, om het te laten drogen en scheuren. Dan werden ertsbrokken in een oventje gelegd, afgewisseld met lagen houtskool. De oveninhoud werd verhit onder reducerende omstandigheden, hetgeen wil zeggen: met
te weinig zuurstof voor een goede, volledige verbranding. Hierdoor werd het zuurstof in het ijzererts aangesproken en ontstond onzuiver ijzer (‘wolf’) en ijzerslak. Een deel van dit slakmateriaal is groen van kleur en lijkt op gesmolten glas, zodat vaak wordt gedacht dat het van glasproductie afkomstig is. In een volgende fase van de ijzerwinning moest de wolf verder worden bewerkt. Deze was namelijk allerminst vergelijkbaar met de stroom vloeibaar ijzer die uit een moderne hoogoven komt; het was een onooglijke klomp materiaal met het formaat van een flinke sinaasappel. De wolf werd opnieuw verhit in een smeedhaard en door hameren werd het ijzer gescheiden van het slak dat er nog tussen zat. De schaal van de productie Uit het bovenstaande blijkt dat het een heel werk was om een redelijke hoeveelheid ijzer te verkrijgen. De vraag is nu of er iets te zeggen is over de schaal waarop er in Oerle ijzer is gewonnen en verwerkt. In vergelijking met Hoogeloon-Kerkakkers is er in Oerle betrekkelijk weinig slakmateriaal gevonden (tabel 1). Hierbij is nog buiten beschouwing gelaten dat op de Kerkakkers ruim 145 kg limoniet - dus onbewerkt erts - is verzameld, nog maar een fractie van de tonnen gebruikt als bouwmateriaal in de funderingen van de villa.12 De hoeveelheid limoniet, slak én ijzeren voorwerpen was in Hoogeloon dusdanig groot dat de opgraver aanvankelijk uitging van een soort ijzerindustrie. Deze zou de basis hebben gevormd voor de rijkdom van de nederzetting en de bouw van de villa
19
20
17. Een deel van het profiel van waterput 207 van Hoogeloon; de donkerste band in het midden bestaat helemaal uit afval van de ijzerproductie. categorie
Oerle
Hoogeloon totaal
Hoogeloon buiten villa
oven-/haardwand
7197
41737
11526
smeedhaardslak
4267
45914
10334
20654
1232
1232
120
32640
4178
6615
37616
4193
0
10818
5619
1937
736
212
40790
170693
37294
smeedslak vloei-/productieslak sintel slak algemeen indetermineerbaar totaal
Tabel 1. Een vergelijking van de vondsten van slakken en ovenwanden uit Oerle en Hoogeloon.
mogelijk hebben gemaakt.13 Nu suggereren de resultaten van een recente analyse van het Hoogeloonse materiaal dat de ijzerproductie structureel minder grootschalig was dan gedacht.14 Ongeveer 80% van de slakken is namelijk aangetroffen in grondsporen direct rond de villa. In een waterput hier is 130 kg aan slak en oven-/haardwanden teruggevonden. Dit materiaal lijkt te zijn gestort aan het einde van de 2de eeuw, toen de villa werd verbouwd en voorzien van een badgedeelte. Wellicht hebben we hier dus van doen met het productieafval ontstaan bij het vervaardigen van allerhande ijzerwerk voor die verbouwing, dus voor één uitzonderlijk project. Wanneer alle vondsten direct rond de villa buiten beschouwing worden gelaten, blijkt in Hoogeloon sprake van 37 kg slak. Ongeveer een derde hiervan komt uit kuilen aan de noordwestelijke kant van het nederzettingsterrein en suggereert een minder professionele manier van ijzerproductie in vergelijking met de vondsten uit de eerder genoemde waterput. Al met al is de hoeveelheid slak geassocieerd met de ‘gewone’ boerderijen van Hoogeloon ongeveer even groot als die uit Oerle: 37 tegenover 42
kg. Dergelijke hoeveelheden zijn eveneens verzameld in Romeinse plattelandsnederzettingen als LieshoutBeekseweg en Deurne-Groot Bottelsche Akker.15 Het heeft er daarom alle schijn van dat in al deze plaatsen sprake was van een structurele, maar kleinschalige productie van ijzer voor lokaal gebruik.16 Waar is wat in Oerle gemaakt? Helaas is het niet te bewijzen dat het ijzer in Oerle en andere plaatsen is gebruikt om werktuigen van te maken. Zelfs de oorspronkelijke plaats van de ijzeroventjes en smeedhaarden is onbekend: de fragmenten van de oven- en haardwanden worden steeds als afval gevonden. Het smelten en uitsmeden van de wolf kan in de openlucht hebben plaatsgevonden, maar het maken van voorwerpen zal toch in een soort smidse moeten hebben plaatsgevonden.17 Concrete aanwijzingen hiervoor ontbreken echter: geen haarden, lesbakken of waterputten vlak naast bijgebouwen bijvoorbeeld. Zoals de plaats van eventuele smidsen onbekend is, weten we evenmin of de smid dit beroep permanent
18. Een Romeinse slotenmaker aan het smeden, met zijn gereedschap, het eindproduct en een slaaf bij de smeedhaard (grafsteen uit Aquileia, Noordoost-Italië).
21
22
19. Een voorbeeld van het transport van puin over grote afstanden. Een dakpanstempel van het 10de legioen, gevonden in Diessen.
20. Fragmenten van een kapiteel van zandsteen, verzameld bij een villa of tempel en vervoerd naar Deurne.
uitoefende - gecombineerd met de ijzerwinning - of slechts part-time, op momenten dat het boerenbedrijf dit toeliet. Hoewel theoretisch eventueel sprake kan zijn geweest van rondreizende smeden, die de nederzetting af en toe bezochten om daar met het plaatselijk gewonnen ijzer aan de slag te gaan, is dat wat moeilijker voor te stellen.18 Het zal toch nodig zijn geweest om gereedschap en cruciale onderdelen van ploegen of wagens direct te kunnen maken of repareren. Hier komen we op de laatste vraag, die naar de capaciteiten van lokale smeden. Hoewel deze allerlei werk aankonden, zullen bepaalde producten toch om specialisten hebben gevraagd. Men kan hierbij denken aan gecompliceerdere werkstukken als sloten en weegschalen, misschien ook haardkettingen. Het ligt voor de hand dat dergelijke zaken werden gekocht wanneer men de stad bezocht. Verder is het weliswaar mogelijk dat een lokale smid een wagen of meubel repareerde, maar zal de vervaardiging van dit soort gecompliceerde werkstukken inclusief alle ijzeren onderdelen - in principe niet in elke nederzetting hebben plaatsgevonden.19 Via een omweg? De vondst van ijzerslakken en dergelijke wijst op de productie van ruwijzer in Oerle (en andere ‘gewone’
nederzettingen). Het is mede daarom waarschijnlijk dat hier ook voorwerpen werden gesmeed en gerepareerd. De rest zal in de stad zijn gekocht of geruild tegen producten uit Oerle zelf. Er is echter nog een andere mogelijkheid waardoor ijzerwerk hier terecht is gekomen: het verzamelen op (deels) verlaten woonplaatsen elders (fig.19 en 20). Deze optie is niet te bewijzen, maar dient wel te worden overwogen. De diversiteit aan voorwerpen in het dolium is betrekkelijk groot. Ze zijn afkomstig van het ontmantelen van allerlei zaken. Het verzamelen moet een lange periode in beslag hebben genomen óf er moet ergens een bron van erg veel sloopmateriaal zijn geweest. Men kan denken aan een verlaten legerkamp of een villa en daarbij komt ook die van Hoogeloon-Kerkakkers in aanmerking. Het hoofdgebouw hier is rond 240 na Chr. in elk geval gedeeltelijk in verval geraakt, zodat dus een aanzienlijke hoeveelheid ijzer voor het oprapen lag (al zal de plaatselijke bevolking daarvoor wel toestemming moeten hebben gegeven).20 Hoe onwaarschijnlijk dit scenario misschien mag lijken, het is inmiddels wel aangetoond dat later in de Romeinse tijd op grote schaal dakpannen en natuurstenen bouwelementen over tientallen kilometers naar nederzettingen in het ZuidNederlandse dekzandgebied werden vervoerd.21
23
24
21. Een voorbeeld van een muntschat. 3de eeuwse munten uit Cuijk.
22. Afbeelding van een steenhouwer bij de Romeinse tufsteengroeves van Kruft; let op de verwijzing naar de mannelijke vruchtbaarheid.
WAAROM IS HET IJZER BEGRAVEN? Hoewel hierboven voorlopig is uitgegaan van het dolium als een voorraad ‘oud ijzer’ voor hergebruik, zouden er misschien andere redenen kunnen zijn waarom het is begraven. Als het gaat om de vraag waarom grotere aantallen voorwerpen in de grond zijn gestopt, houden archeologen doorgaans rekening met drie redenen: -een rituele depositie of ‘offer’ aan goden of andere bovennatuurlijke machten22 -verstopte kostbaarheden in tijden van onrust (of geroofde, later verloren verloren schatten) -grondstoffen, producten en werktuigen van een ambachtsman De ware reden voor een depositie kan soms achterhaald worden door een zorgvuldige analyse van de samenstelling van het depot en de vondstomstandigheden, maar meestal is dat onmogelijk. Misschien kan men zich bij de eerste reden weinig voorstellen, maar voor veel samenlevingen had en heeft de winning van metalen en het smeden van voorwerpen iets magisch. De aanwezigheid en het ‘aangroeien’ van de ijzeroerbanken in beekdalen zal een onverklaarbaar verschijnsel zijn geweest. Het woord ‘groeien’ is bewust gebruikt omdat mensen de winning van ertsen soms vergelijken met het oogsten van gewassen.23 In teksten uit de Romeinse tijd wordt geschreven hoe men dacht dat marmer in de groeves weer aangroeide.24 Bij steengroeves werden niet voor niets vruchtbaarheidssymbolen ingehakt.25 Het is dus niet vergezocht te denken dat destijds offers werden gebracht om de ‘vruchtbaarheid’ van ertsvoorkomens te verzekeren. Echter, dergelijke offers mogen vooral worden verwacht bij die voorkomens zelf, in beekdalen en moerassen. In dergelijke milieus waren voorwerpen later bovendien niet meer terug te vinden.
Daarom is het rituele karakter van vondsten uit ‘natte contexen’ voor archeologen sneller te herkennen. Deposities ‘op het droge’ waren in principe wel terug te halen, zodat voor altijd begraven ‘offers’ niet te onderscheiden zijn van onder de grond bewaarde ‘schatten’ of ‘voorraden’. Als de plaats waar voorwerpen begraven of weggestopt zijn geen bijzondere kenmerken vertoont, wordt de rituele verklaring al snel terzijde geschoven. In Oerle zijn er ook geen duidelijke aanwijzingen voor een ritueel en laten we dit daarom verder buiten beschouwing. Het blijft echter een optie, al was het maar omdat het voor een langere tijd bewaren van ijzer onder de grond niet bevorderlijk is voor de kwaliteit: het gaat immers roesten.26 Het verklaren van het Oerlese dolium vol ijzer als een verstopte ‘schat’ van kostbaarheden, zal velen wellicht even vergezocht overkomen als die van een offer. Echter, vanaf de late 2de eeuw was sprake van onrust en onveiligheid. Rond 175 na Chr. vond een plundertocht van Chauken plaats en in het begin van de 3de eeuw bemoeiden Romeinse keizers zich met het herstel van bouwwerken aan de Rijngrens. Van 260 tot 275 maakten onze streken uit van het ‘Gallische keizerrijk’, ontstaan in de context van grootschalige Germaanse invallen en een falend centraal gezag. Rond 275 na Chr. komt abrupt een einde aan de bewoning op de Zuid-Nederlandse zandgronden.27 Goed, er is dus sprake van onrust, maar waarom zou je ijzer verstoppen? Als het gaat om kostbaarheden, zou men toch in de eerst plaats denken aan muntschatten. Uit Brabant zijn enkele muntschatten bekend die met de onrust van deze tijd in verband gebracht zouden kunnen worden, enkele jaren geleden is er nog een bij een opgraving in Cuijk gevonden.28 Kostbaar was zeker ook de bekende bronsschat van Nistelrode die in 2004 is ontdekt.
25
26
23. Het bronzen vaatwerk uit het depot van Nistelrode.
24. Een reconstructie van de wagen met buit uit Neupotz en een deel van de metaalvondsten daarvandaan.
De 30 stuks bronzen vaatwerk, onder meer schalen, steelpannen en wijnzeven, zijn rond het jaar 250 op een paar honderd meter van een Romeinse nederzetting begraven. De interpretatie als ‘angst-schat’ ligt hier voor de hand,29 al houden de opgravers zelf andere verklaringen dan een Germaanse inval voor mogelijk.30 Maar ijzer is toch wat anders dan bronzen vaatwerk en niet kostbaar? Toch wel: het tegendeel blijkt uit archeologische vondsten uit de Romeinse tijd. Weliswaar was ijzererts overal te winnen - zoals we zagen zelfs in de Brabantse beekdalen - en daarom waren ijzeren voorwerpen verre van zeldzaam. Tegelijk vroeg het winnen van erts en smeden tot voorwerpen een aanzienlijke tijdsinvestering, zodat men zuinig op ijzerwaar zal zijn geweest. Dat de waarde van ijzer niet mag worden onderschat, blijkt wel het meest duidelijk uit twee spectaculaire schatvondsten uit de Rijn in de omgeving van het ZuidDuitse Karlsruhe. Deze schatvondsten van Neupotz en Hagenbach zijn buit van plundertochten in het midden en zuidwesten van Frankrijk door Germaanse plunderaars, waarschijnlijk in 260 na Chr.31 Bij de terugtocht is een deel van de buit in de Rijn terechtgekomen. Of het materiaal is geofferd of verloren is hier minder van belang, interessanter is de samenstelling van de vondsten. Beide omvatten de meest uiteenlopende voorwerpen, Neupotz ruim 1000 en Hagenbach 375 stuks. In veel gevallen gaat het om bronzen vaatwerk (vergelijk Nistelrode), respectievelijk zo’n 300 en 60 ketels, steelpannen en drinkservies. De schat van Hagenbach omvat verder 130 zilveren wijgeschenken uit een tempel en een dertigtal zilveren sierraden. In Neupotz zijn meer dan 500 ijzeren voorwerpen gevonden, waaronder meer dan 300 stukken wagenbeslag, hoefijzers en jukbeslag. Voor een aanzienlijk
deel hoort dit materiaal bij de wagen(s) waarop de buit is gevoerd. Zo’n 25 boeien, kettingen en sloten zijn misschien gebruikt om gevangen Galliërs mee te voeren. Dan zijn er bijna 170 ijzeren werktuigen: hakmessen, bijlen, tangen, landbouwwerktuigen enzovoort. De vondst van Hagenbach omvat zo’n 140 ijzeren voorwerpen, meer dan een derde van de totale vondst.32 IJzeren werktuigen waren dus zeker gewild bij Germaanse plunderaars. Toch is het onwaarschijnlijk dat het ijzer van Oerle voor dergelijke lieden is verstopt. Zoals eerder vermeld, is het aantal echt ‘kostbare’, ofwel intacte werktuigen of voorwerpen in het dolium beperkt. Hoewel het ijzer voor de bewoners van de nederzetting een zekere waarde vertegenwoordigde, kan men zich moeilijk voorstellen dat men juist dit heeft verstopt uit angst voor een aanstaande plundering. In dat geval zal de prioriteit aan andere kostbaarheden zijn gegeven, als munten, voorwerpen van brons of edelmetaal. Wel kan het ijzer zijn begraven in het licht van een meer algemeen gevoel van onveiligheid. De conclusie moet uiteindelijk toch zijn dat het ijzer van Oerle waarschijnlijk een ‘grondstoffendepot’ vormde, vooral bestaand uit ‘oud ijzer’. Een deel van de voorwerpen, zoals de disselhamer, de bellen, de askappen of de handgrepen, konden eventueel worden hergebruikt door ze opnieuw van een steel te voorzien of ergens op te monteren, maar omsmeden zal het hoofddoel zijn geweest. Maar tenslotte moet worden herhaald: het is nooit helemaal uit te sluiten dat het ijzer toch als offer is begraven of dat er een direkt verband is met een onveilige situatie. Er zijn alleen geen duidelijke aanwijzingen voor die scenario’s.
27
28
25. Twee voetboeien en wagenonderdelen uit Someren.
EEN IJZERDEPOT UIT SOMEREN Een aardig voorbeeld van een ander depot met voor hergebruik en omsmeden bestemde voorwerpen, is dat van Someren-Ter Hofstadlaan. Bij het aanleggen van een opgravingsvlak in 2007, ketste de kraanbak met een harde knal af op een grote klomp roest. Even werd gedacht uit een explosief of een stuk schroot, maar al snel werd duidelijk dat het ‘oud’ ijzer betrof. De klomp was ingegraven naast een hoekpaal van een Romeins huis, niet in een dolium zoals in Oerle, maar misschien oorspronkelijk verpakt in een leren buidel of een doek. Bij het röntgenonderzoek en de behandeling door Restaura, kwamen elf ijzeren voorwerpen aan het licht. Het meest aansprekend waren twee ijzeren voetboeien, identiek en duidelijk een paar vormend. Het bijbehorende buisvormige slot ontbrak. Twee askappen van een wagen zijn qua grootte en uitvoering vergelijkbaar met nummer 101 en 128 uit Oerle. Eveneens als wagenbeslag te identificeren, zijn twee grote ijzeren ringen. Het moeten ‘stootringen’ zijn geweest, aangebracht tussen het vierkante deel van de wagenas en de wielnaaf (zie pagina 47). De functie van de andere voorwerpen is onbekend,
26. Het huis waar het ijzerdepot van Someren in gevonden is. De pijl wijst naar de paalkuil waar het ijzer in zat.
29
maar ze zouden ook wel eens van een wagen geweest kunnen zijn. Het gaat om een koker die wel iets wegheeft van een kruiwagenhandvat, misschien een lager voor de bonnagel (vergelijk pagina 49), alsmede vier strips eindigend in een U-vorm, bijvoorbeeld om de zijwanden van de wagenbak in te zetten. Hoewel het depot van Someren veel kleiner is dan dat van Oerle, bestaat het in essentie deels uit hetzelfde materiaal: gedemonteerde onderdelen van oorspronkelijk grotere zaken, die niets met elkaar te maken hebben (voetboeienwagen). Alleen echt ‘schroot’, zoals bijvoorbeeld losse spijkers, ontbreekt in Someren. In de publicatie durfden we het niet aan het huis in de 3de eeuw te dateren, maar dat is zeker mogelijk. In elk geval is het gebouw 2de-eeuws of later. De aanwezigheid van voetboeien is intrigerend, want zij wijst op het houden van slaven. Tegelijkertijd is het minder waarschijnlijk dat dit in een eenvoudige nederzetting als Ter Hofstadlaan is gebeurd, dus misschien is het ijzer ergens anders vandaan gehaald.
30
0
10 cm
1
2
catalogus van de vondsten AARDEWERK
31
1, 2 dolia De ijzeren voorwerpen zaten in een grote pot waarvan de bovenzijde in later tijd is verdwenen. Hiernaast lagen scherven van een tweede, gelijksoortige pot. Deze was in scherven, maar nog helemaal te restaureren. Grote, bolle potten met een naar binnen staande platte rand worden dolium genoemd. Het is een vorm uit het Mediterrane gebied, al ver voor de Romeinse tijd gebruikt. De grootste pithoi (Grieks) of dolia (Latijn) waren manshoog en in de grond ingegraven, bijvoorbeeld in de vloer van kelders. Iets minder grote exemplaren waren verplaatsbaar, maar hadden nog altijd een inhoud van 200-300 liter. De grootste en grotere dolia konden niet op de pottenbakkersschijf worden gedraaid, maar moesten met de hand worden opgebouwd, eventueel op een draaibaar plateau. Ze dienden voor de opslag van de meest uiteenlopende producten, zowel vast (graan, zaaigoed) als vloeibaar (wijn, olijfolie). Daarnaast werden ze vaak gebruikt voor de productie van garum, allec of liquamen, soorten vissaus. Hiertoe werden stukken vis en visresten met olijfolie en kruiden gemengd om ze vervolgens te laten fermenteren. Een dolium uit Valkenburg (Z.H.) werd gevonden met de visgraten er nog in. Het was ingegraven in een laag mest, om door broei de fermentatie te bevorderen.33 In Aardenburg gaf een inscriptie de inhoud aan: ongeveer 300 liter allec.34 Op een dolium uit Nederweert was ingekrast dat er ongeveer 14.5 liter garum in zat.35 De inhoud van het Nederweertse exemplaar geeft al aan dat er veel kleinere dolia bestonden, makkelijk te transporteren en bovendien op de draaischijf te maken. De dolia van Oerle zijn eveneens gedraaid. Het compleet gerestaureerde exemplaar - overigens nogal asymmetrisch - is 35 cm hoog en het andere zal ongeveer even groot zijn geweest. Beide hebben op de buik opgelegde banden met kerfjes, een decoratie afgeleid van meer plastische touw-imitaties.36 Wat er oorspronkelijk in de beide dolia zat, is onbekend. De combinatie van het formaat, de gedraaide uitvoering, de kerfbanden, de randvorm en een lichtbruin-crèmewit baksel wijzen op een datering in de late 2de of 3de eeuw na Chr.37
Dolium 1.
Dolium 2.
32
127
0
5 cm
233
GEREEDSCHAP
33
85, 127 disselhamers Het afgebeelde voorwerp is direct te herkennen als een dissel, gebruikt om het oppervlak van houten balken of planken te bewerken. Dit werktuig heeft een lange geschiedenis. In ons land komen ze al ruim 7000 jaar voor, aanvankelijk gemaakt van steen en pas veel later van metaal. IJzeren dissels zijn zelfs nu nog te koop, al is het geen gangbaar gereedschap meer. Het vlakmaken van balken gebeurt tegenwoordig immers vooral met de schaaf of met machines. In de Romeinse tijd werd de dissel ascia genoemd. Dissels bestonden zowel met als zonder ‘hamerkop’, waarbij de laatste rond, gefacetteerd of vierkant kon zijn.38 Hoewel er zeer veel bekend zijn, van allerlei soorten vindplaatsen, zijn de exemplaren uit Oerle bij mijn weten de eerste uit een landelijke nederzetting op de Zuid-Nederlandse zandgronden. Van dissel nr. 85 is niet meer over dan de hamerkop, waarvan de oorspronkelijke vorm niet goed te zien is. Het is lastig de verschillende uitvoeringen van dissels te dateren. In de vroeg-Romeinse tijd is het ‘huis’ - de huls waarin de steel steekt soms betrekkelijk lang,39 maar dat hoeft niet per se.40 Qua lengte van het huis past onze complete hamerdissel 127 goed in de 2de of 3de eeuw na Chr. Bij nog jongere, laat-Romeinse exemplaren steekt het huis niet meer uit, is geen sprake meer van een hamerkop en is de knik bij de aanzet van het blad scherp.
233 zaag Onder de werktuigen uit de Romeinse tijd zijn zagen betrekkelijk zeldzaam, omdat de dunne bladen snel wegroesten.41 Toch is duidelijk dat men de meest uiteenlopende typen kende, van beugelzagen tot grote spanzagen voor het zagen van boomstammen.42 De angel aan ons fragment wijst op een zaag met een houten handvat, waarschijnlijk met een cilindrische vorm in het verlengde van het zaagblad (dus een soort kapzaag, of beter: toffelzaag). De tanden van moderne houtzagen zijn doorgaans asymmetrisch driehoekig, waarbij de tandborst127 aan de voorkant (in de duwrichting) wat steiler is dan de tandrug aan de achterkant. Deze vorm bestond ook al in de Romeinse tijd,43 maar de tanden van de Oerlese zaag lijken eenvoudig symmetrisch.44 Zaagtanden staan verder vaak om en om iets naar links of rechts om vastlopen te voorkomen. Een paar van de grotere tanden aan het uiteinde van ons fragment zijn ook iets5 gebogen, maar dit lijkt eerder 0 cm toeval.
233
34
116 0
5 cm
27. De vorken van Oerle (links) en Hoogeloon (rechts) bijelkaar
GEREEDSCHAP
35
116 vork Dit soort tweetandige vorken wordt in publicaties wel bij de landbouwwerktuigen besproken, al is eigenlijk direct duidelijk dat ze niet als hooivork of -gaffel gebruikt kunnen zijn. Daarvoor staan de tanden te dicht opeen. Een historisch landbouwwerktuig met een overeenkomstige vorm is de bietensteker. Deze heeft echter meestal een huls voor de steel, naar elkaar toe gebogen tanden en soms een dwarsstukje om met de voet kracht te kunnen zetten.45 Weliswaar werd de biet (Beta vulgaris) in de Romeinse tijd verbouwd, onder meer bij de villa van Hoogeloon,46 maar waarschijnlijk hebben we toch niet met een landbouwwerktuig van doen. Het gaat hier eerder om een vork voor het oppakken van smeltkroesjes.47 Het is zeker denkbaar dat in veel nederzettingen versleten bronzen voorwerpen werden omgesmolten om er eenvoudige gebruiksvoorwerpen van te maken. In elk geval zijn tweetandige vorken als die van Oerle ook gevonden in de Romeinse nederzettingen van Hoogeloon en Venray-Hoogriebroek.48 Daarnaast zijn ze aangetroffen in militaire kampen.49 369 (188?) haalmes Messen met aan weerszijden een angel om een handvat te bevestigen, worden haalmessen genoemd. Haalmessen worden met beide handen naar het lichaam toe gehaald en gebruikt als een soort schaaf. Ze kenden vroeger een groot aantal toepassingen. Messen met een holle snede werden gebruikt in de leerlooierij voor het verwijderen van de haren van huiden.50 Het dikkere, rechte mes van Oerle diende misschien voor het verwijderen van boomschors of een andere grove houtbewerking. Uit de Romeinse nederzetting Weert-Kampershoek is een wat fijner haalmes afkomstig, wellicht bedoeld als een soort schaafje om het oppervlak van stukken hout mooi af te werken.51 381 sikkelvormig mesje Sikkelvormige messen zijn niet ongewoon in de Romeinse tijd, maar doorgaans veel groter dan ons exemplaar. Het waren namelijk snoeimessen gebruikt in de wijnbouw of de fruitteelt, en ook wel bij het mandenvlechten.52 Kleinere messen met deze vorm zijn in onze streken vooral bekend uit graven,53 maar zonder bekende functie. Ze worden in graven van zowel mannen als vrouwen aangetroffen. Misschien waren het een soort zakmessen of werden ze gebruikt voor het inkorten van het hoofdhaar.
369
0
5 cm
381
36
0
5 cm
118
28. Een complete haardketting uit Neupotz met helemaal onderaan haken waarvan er een in Oerle is gevonden.
HUISRAAD
37
118 haardketting, segment Deze getordeerde staaf van 25 cm lang heeft aan het ene uiteinde een oog en aan het andere een haak. Het is onmiskenbaar een deel van een haardketting, gebruikt om ketels boven het haardvuur te hangen.54 In de Romeinse uitvoering was bovenaan sprake van een grote ophanghaak, met daaronder twee of drie stangen, de onderste eindigend in een dubbele haak.55 Aan deze haak zat een reeks kettingschakels met daaronder weer twee stangen (of vier bij een dubbele uitvoering). De stang uit Oerle is de onderste, met een haak voor de ketel. Het oog tussen de laagste stangen kon aan de dubbele haak worden gehangen om zo het geheel in te korten. Haardkettingen of -halen werden tot in de 19de eeuw gebruikt. Ze hadden toen echter vaak de vorm van een lange ketting (kettinghaal), waarvan de onderste haak een S-vorm had en op iedere gewenste hoogte aan de ketting kon worden gehaakt om de ketel hoger te hangen. Het meest bekend is de karakteristieke zaaghaal, waarbij tanden in combinatie met een beugel werden gebruikt om de hoogte in te stellen.
231 opscheplepel Dit is onmiskenbaar een soort opschep- of pollepel. Van de steel resteert 11 cm, maar deze zal oorspronkelijk zo’n 40-45 cm lang zijn geweest. De diameter van de bak van ca. 8 cm komt overeen met lepels van elders.56 Er bestonden ook veel grotere lepels met dezelfde vorm, hier kon de bak een diameter tot 20 cm hebben en de steel een lengte rond 55-65 cm.57
0
5 cm
231
38
29. Reconstructie van een balans. Schaal 1:4. Afmetingen gebaseerd op de schaal van Oerle.
0
5 cm
083
WEEGINSTRUMENT 83 schaal van een unster of balans In de Romeinse tijd kende men verschillende soorten weegschalen.58 Het eenvoudigst was de balans met gelijke armen: de te wegen spullen in de ene schaal, gewichten in de andere. Deze gewichten bestonden vaak uit bewerkte stenen, waarin het gewicht stond ingekrast. Een ander soort weegschaal was de unster of balans met ongelijke armen. Hier lag het draaipunt niet in het midden, maar dicht bij een van de uiteinden. De schaal hing aan de kant van het draaipunt en door het verschuiven van een gewicht over de lange zijde kwam de arm in balans. Aan streepjes kon men dan het gewicht aflezen. De schaal kon op twee of drie plaatsen worden opgehangen, zodat een weegbereik voor verschillende lasten ontstond. Waarschijnlijk hoorde de schaal uit Oerle bij een dergelijke unster. De arm van een dergelijk instrument is bij de villa van Hoogeloon-Kerkakkers gevonden.59 Deze was ongeveer 33 cm lang en had - voor zover bewaard gebleven - twee plaatsen waar balans kon worden opgehangen. Gezien de diameter van de schaal uit Oerle van 14.5 cm zou de arm wel eens langer dan die van Hoogeloon kunnen zijn geweest, misschien zo’n 40-50 cm. Met een dergelijke weegschaal zouden lasten tot zo’n 6-9 kg gewogen kunnen worden.60 Hoewel de Romeinen een verfijnd systeem van gewichten kenden, met als kleinste eenheid 1/1728 libra, ofwel 0.186 gram (!),61 verliep het wegen op zich wat minder nauwkeurig. De oorzaak hiervoor waren kleine afwijkingen aan de gewichten en de schaalverdelingen op de balansen. Voor het dagelijks gebruik was de nauwkeurigheid echter ruim voldoende. Waarvoor men een balans op het Romeinse platteland concreet heeft gebruikt, blijft natuurlijk de vraag. Een gebruik in de keuken is denkbaar, maar ook bij het verhandelen van (agrarische) producten. Weegschalen werden eveneens bij ambachtelijke activiteiten toegepast, om grondstoffen af te wegen.62
39
40
8
9
379
37 0
5 cm
380
A
B
C
30. Schema’s van drie soorten Romeinse sloten. A draaislot (zoals dat uit Oerle); B slot met slotkoker; C slot met haaksleutel.
MEUBELS 8, 9, 237, 379 slot en slotplaat In de Romeinse tijd kende men verschillende typen sloten en sleutels.63 Voor deuren werden vaak grendels voor een ‘haaksleutel’ toegepast. Een dergelijke grendel had vierkante uitsparingen, waarin een veer vierkante pennetjes omlaag hield. Met een bijpassende sleutel konden de pennetjes omhoog worden gedrukt en de grendel verschoven.64 Een ander type slot was een soort beugelslot. Het uiteinde van de grendel had de vorm van een veer en deze zat klem in de slotkoker. De sleutel had aan het uiteinde een ring die de veren indrukte, zodat de grendel vrijkwam. Een aantal grendels van dit slottype is gevonden op de Kerkakkers bij Hoogeloon, één maal behorend bij een bijzonder stel voetboeien waarmee men slaven of gevangenen kon vastketenen.65 Vondsten van voetboeien zijn in onze streken algemener dan men zou denken, hetgeen suggereert dat slavenarbeid niet ongewoon was (zie pagina 24-25).66 Een derde type slot uit de Romeinse tijd was het draaislot en tot dit type behoort het slot uit Oerle.67 De sleutel had een baard en werd door het sleutelgat in een huls gestoken. Deze kon draaien en drukte tegelijkertijd een veer omhoog en een grendeltje naar achteren. Draaisloten werden toegepast in hangsloten aan kettingen en eveneens in kasten en vooral kisten. Onze vondst hoort bij de laatste vorm, zoals de rechthoekige slotplaten - waarvan het bronzen exemplaar een decoratieve functie had - laten zien. Kisten werden gebruikt voor het opbergen van alle kostbare zaken waarover men in een Romeins huishouden beschikte. Ze bestonden in de vorm van enorme, met ijzer beslagen geldkisten tot kleine kistjes voor de sierraden van de vrouw des huizes. 380 bronzen plaat Het gaat hier om een dunne plaat brons met nog ruim de helft van een rond gat (diameter 55 cm). De aard van het materiaal doet denken aan de bronzen slotplaat 379 en de ronde vorm komt ook vaak op slotplaten zelf voor (zij het dat het centrum dan dicht is).68 Het is niet onmogelijk dat we hier met beslag van een meubel of kist te maken hebben. 37 beslagplaat In een ijzeren plaatje van 50 bij 29 mm zitten bij een van de hoeken twee vierkante uitsparingen. Het zou hier om meubelbeslag kunnen gaan, hoewel het plaatje misschien een heel ander doel had.
41
38
31. Een meubelgreep uit Hoogeloon (boven) en die van Oerle.
42
175 0
0
0
5 cm
370
5 cm
370
5 cm
0
370
5 cm
370
326 314/315 314 314 91
326
314
326 0
5 cm
93 0
326
5 cm
93
93
234
0
5 cm
5 cm
93
314
0
MEUBELS
43
370 handgreep De handgrepen aan meubels en kisten waren in de Romeinse tijd meestal van brons. Dit materiaal werd gegoten en maakte het mogelijk om plastische, ‘driedimensionale’ vormen te maken. Zo hadden handvaten vaak een meerhoekige doorsnede en allerlei verdikkingen en decoraties. Deze handgreep uit Oerle is van ijzer en daardoor plat en ‘tweedimensionaal’. Wel is de maker er in geslaagd om een sierlijk voorwerp te smeden, met drie sikkel- of peltavormige delen. De uitvoering in ijzer en het betrekkelijk grote formaat (23 cm breed) wijzen er op dat de handgreep voor een zware en dus grote kist is gebruikt. De lengte van de splitpennen wijst op een houtdikte van 3-4 cm. Mogelijk zat deze handgreep op een arca, een grote met ijzer beslagen kist voor kostbaarheden.69 Een vergelijkbare greep komt van de Kerkakkers in Hoogeloon.70 326 handgreep Deze handgreep is gesmeed uit een vierkante staaf ijzer en heeft een afgeplatte U-vorm. Het formaat van de greep zelf verschilt niet veel van nr. 370, maar de uitvoering is duidelijk minder sierlijk.71 Vaak zijn de uiteinden van dit soort ijzeren grepen nog wel knopvormig verdikt, maar dat is hier achterwege gelaten.72 Een hoekig gebogen greep is te zien op een kast afgebeeld in de sarcofaag van Simpelveld (fig. 32), al zullen op dergelijke meubels doorgaans bronzen exemplaren zijn gebruikt. 314/315, 317/318 ring met splitpen Dit is in principe de meest eenvoudige uitvoering van een handgreep om een meubel of iets dergelijks te openen: een grote ijzeren ring door een splitpen. Of beide ringen werkelijk hiervoor zijn gebruikt, weten we niet zeker. Ze kunnen even goed onderdeel zijn geweest van een wagen, zijn gebruikt om een dier aan vast te zetten of vele andere functies hebben vervuld. 93, 132 splitpennen Drie losse splitpennen kunnen ook de meest uiteenlopende functies hebben gehad, maar er wordt er hier één afgebeeld om de vorm goed te laten zien.
32. Houten kast met bronzen of ijzeren handgrepen, zoals afgebeeld aan de binnenkant van de askist van Simpelveld.
44
33. Een van de taatskommen uit Hoogeloon.
198 0
324 5 cm
100 0
5 cm
SCHARNIEREN 198, 324 taatskommen Deze onaanzienlijke ijzeren blokjes met zijden van 5.5-6 cm hebben in het midden een komvormige verdieping en zijn daardoor direct herkenbaar als taatskommen of -potten. Het is eigenlijk een primitief soort lager, waarin een taats, speun of pen kon draaien. Dit soort scharnier wordt ook tegenwoordig nog gebruikt, hoewel vaak min of meer verborgen en daarom niet zo bekend. Het is namelijk te vinden in hele zware constructies als sluisdeuren en de koningsspil van molens,73 of juist bij heel chique, brede openslaande deuren waarbij de illusie wordt gewekt dat ze geen scharnieren hebben. In de Romeinse tijd zullen taatskommen vooral bij huisdeuren zijn toegepast; ze worden vrij vaak gevonden.74 Ook in Hoogeloon zijn twee taatskommen gevonden, ongeveer even groot als de twee uit Oerle (zijden van 52-62 mm).75 Het is mogelijk dat de sleutelgatvorm in een van de Oerlese blokjes het gevolg is van slijtage; taatskommen hebben als nadeel dat ze veel wrijving opleveren als ze niet goed worden gesmeerd. 3, 5, 100 scharnier In de Romeinse tijd kende men alle mogelijke vormen van scharnieren. Dit type scharnier is betrekkelijk eenvoudig van uitvoering: de ene helft is een plaat met een gat, de andere helft een plaat met een oog.76 De foto toont een kenmerkend aspect van dit soort scharnieren, namelijk de bewegelijkheid. Het scharnier kan niet alleen in één richting draaien, maar ook zijdelings. De ‘knoop’ (het oog) van de ene helft wordt immers niet ingeklemd tussen twee knopen van de andere helft.77 Hoewel het combineren van twee of drie scharnieren de speling sterk beperkt, zijn ze vooral geschikt voor kistdeksels of kelderluiken, minder voor raamluiken of deuren. Dit type scharnier vinden we op talloze Romeinse vindplaatsen.78 Bij het exemplaar uit Oerle wijzen de spijkers dezelfde kant uit, maar bij veel voorbeelden hebben ze tegengestelde richtingen, zoals in het geval van een vondst uit Hoogeloon.79
45
0
5 cm
38
38
46
38 175
175
175
91
234
234 0
5 cm
91
0
175 38
SCHARNIEREN
47
38, 76, 87, 175, 316 scharnier Twee scharnieren van dit type zijn gerestaureerd, drie andere niet, maar lijken wel op de andere. Het gaat om een stroken van ca. 3 cm breed met aan het ene uiteinde een punt en een gat, aan het andere een oog. Het oog kan eenvoudig zijn uitgevoerd zoals bij 38, of eindigen in een sierlijke krul zoals bij 175. Voor deze scharnieren zijn niet direct goede parallellen gevonden. Ze moeten bijna tussen twee lagen hout ingeklemd hebben gezeten om een stevige verbinding te krijgen. 91 scharnier Dit voorwerp lijkt qua afmetingen op de zojuist besproken scharnieren, maar lijkt naast het puntje geen gat aan het ene uiteinde te hebben. Verder is het draaipunt anders uitgevoerd: geen oog maar twee175 tot een U-vorm gebogen vleugels. 234, 366 sluithaakje Twee haakjes lijken sterk op deurhaakjes die men vandaag de dag nog in ijzerwinkels kan kopen. Het enige verschil is dat het 91 haakje niet met een schroef, maar met de bekende splitpen werd bevestigd. Met dit soort haakjes zullen in de Romeinse tijd, net als tegenwoordig, deuren, raamluiken en hekjes zijn vastgezet. Bij de villa van Hoogeloon zijn eveneens twee van dit soort haakjes gevonden.80
234
0
5 cm
91
234
0
5 cm
77
48
125
120
0
10 cm
311
SCHARNIEREN ? 77, 120, 125, 236, 311, 320 ‘tentharingen’ Zes voorwerpen van ijzer lijken op het eerste gezicht een soort tentharingen. Dat zijn het natuurlijk niet. Er zit immers geen ring aan vast maar een grote kram; in de buurt van de punt zit een gat. De zes exemplaren hebben verschillende afmetingen, van 12.5 tot ongeveer 20 cm lang. Niet alleen wat betreft de lengte, maar ook andere details zijn er verschillen. Nummer 77 heeft geen echte punt en het gat zit vrij ver van het uiteinde vandaan, overigens even ver als een van de twee gaten van 120. Het andere gat van de laatstgenoemde ‘tentharing’ bevindt zich bij de aanzet van de punt, net als bij de andere exemplaren. Ondanks de verschillen, ontstaat toch de indruk dat deze voorwerpen op de een of andere manier bij elkaar hebben gehoord. Daarbij komt dat voorbeelden van andere vindplaatsen in Nederland of daarbuiten mij niet bekend zijn; dit soort ‘scharnieren’ maakt zeker geen deel uit van het normale scala van Romeins hang- en sluitwerk.
49
50
101
128
0
10 cm
WAGENONDERDELEN
51
101, 128 askappen Twee op het eerste gezicht misschien wat vreemde voorwerpen zijn voor de kenner toch makkelijk te identificeren: het zijn askappen. Deze werden over het ronde uiteinde van een houten wagenas geschoven en met 2 spijkertjes vastgezet. Door het vierkante gat ging de aspen waarmee het wagenwiel op de as werd gehouden. De kappen zijn even voorbij dit punt gesloten-ringvormig om te voorkomen dat de houten as kon splijten. Omdat de ijzeren askappen tot slijtage van de houten wielen konden leiden, werd aan de binnenkant van de laatste een ijzeren naafbus aangebracht. De diameter van de askappen is 65 en 70 mm. Dit verschil is zo klein dat ze goed op dezelfde wagen bevestigd kunnen zijn geweest. Door de bescheiden diameter is het minder waarschijnlijk dat we te maken hebben met onderdelen van een vierwielige reiswagen (raeda) of transportkar (plaustra). De assen daarvan hadden eerder diameters van ongeveer 9-11 cm.81 Het is misschien niet toevallig dat twee askappen van Someren-Ter Hofstadlaan een binnendiameter van maximaal 60 mm hadden (pagina 24-25); mogelijk gebruikte men in Zuid-Nederland vooral lichte, tweewielige wagens.82 Los van de precieze aard van de wagens, moet men zich realiseren dat hun omvang in de Romeinse tijd sowieso vrij bescheiden was. De wielbasis overschreed zelden 1.65 m en de meeste karrensporen waren niet meer dan 1.1-1.3 m breed.83 Niet voor niets waren de Romeinse brug van Tungelroy en de dam/brug van Hoogeloon niet meer dan 2 m breed en dus duidelijk niet op grote wagens berekend.84
ASPEN STOOTRING ASKAP NAAF
AS
ASBESLAG NAAF NAAFBUS NAAFRING
34. Schematische doorsnede door de (vaste) as en het spaakwiel van een Romeinse wagen, met de namen van de verschillende onderdelen.
52
373
0
5 cm
176
WAGENONDERDELEN (?) EN PAARDENTUIG
53
373 manchet Dit soort manchet, soms echt rechthoekig zoals ons exemplaar maar meestal met afgeronde hoeken, wordt doorgaans tot het wagenbeslag gerekend. Meer specifiek zou het bij ons exemplaar kunnen gaan om een band die de verschillende delen van de houten disselboom bijeenhield.85 Nog warm van het smeden werden dergelijke banden aangebracht, om zich dan bij het afkoelen vast te klemmen. Er waren dus geen spijkers voor de bevestiging nodig. 176 centreerplaat Het betreft hier een plaatje van grofweg 9 bij 6 cm met vier gaten op de hoeken, gebruikt om het ergens op vast te zetten. Middenin zit een gat met een doorsnede van 3 cm, ongetwijfeld om een ijzeren pen door te steken. De genoemde diameter past goed bij die van in wagens gebruikte (draai)pinnen, waaronder de ‘bonnagel’ waarmee de voorste as van een vierwielige wagen kon draaien.86 Wel zijn de ijzers waardoor de bonnagel werd gevoerd doorgaans anders van vorm, bijvoorbeeld als een ruitvormige kram met een gat of een langwerpige strook met gat en nagelgaten op een rij. Bovendien is zojuist op bladzijde 51 gesteld dat men misschien vooral tweewielige wagens gebruikte. Het is dus niet zeker of we werkelijk met een onderdeel van een wagen van doen hebben. Een met het plaatje uit Oerle vergelijkbaar exemplaar is gevonden bij de villa van Broekom in Vlaams-Limburg.87 378 riemverbinder (brons) Het betreft hier een bronzen schijf van 7 cm doorsnede met een iets bol (convex) oppervlak. Aan de iets holle achterzijde zijn twee stiften met een tegenknop (plat, uitstekend stukje) aangebracht. De knoppen werden door gleufjes in de leren riemen van paardentuig geschoven en konden zo twee stukken riem verbinden. Regelmatig zijn de stiften iets verbogen door de spanning die op de riemen stond. Dit soort beslag zou vanaf het midden van de 2de eeuw na Chr. voorkomen.88
378 0
5 cm
54
88
179 0
5 cm
Bellen 88, 179 bellen Dieren kregen in de Romeinse tijd om verschillende redenen een bel omgehangen. Gegoten bronzen bellen worden regelmatig in Romeinse legerkampen aangetroffen, zoals bijvoorbeeld in de vroeg-Romeinse legerplaats op het Kops Plateau bij Nijmegen.89 Hier was ruiterij gelegerd, zoals blijkt uit allerlei vondsten van paardentuig (riembeslag, bitten). De belletjes zullen niet permanent bevestigd zijn geweest aan het tuig, maar hoofdzakelijk bij parades en festiviteiten. Ook trek- en lastdieren konden een bel aan hun tuig hebben. Een prachtige illustratie hiervan zijn twee bronzen bellen, gevonden bij skeletresten van muildieren, gedood bij de ‘Varusslag’ in het Teutoburger woud (9 na Chr.).90 Bellen van ijzer zijn in ons land ook gevonden bij de legerkampen van Vechten en Zwammerdam.91 Het gebruik van grotere en kleinere bellen was zeker niet voorbehouden aan het leger, ze worden namelijk regelmatig in landelijke nederzettingen aangetroffen. Zo is er een kleine bronzen bel uit de nederzetting van Oerle zelf,92 andere uit Riethoven en Deurne en ijzeren voorbeelden uit Duizel en Geldermalsen.93 Uit Breda-Steenakker komt een grotere ijzeren ‘koebel’.94 In het buitenland zijn verschillende bellen gevonden in associatie met landbouwwerktuigen, zoals zeisen, ploegkouters en -scharen.95 We moeten ons realiseren dat ijzeren bellen veel meer gebruikt zijn dan uit de vondsten blijkt. Het ijzerblik zal vaak geheel zijn doorgeroest of anders verworden zijn tot een onooglijke klomp roest, die voor leken én veel archeologen de moeite van het verzamelen niet waard is.96 Op het Romeinse platteland van Zuid-Nederland zullen de bellen voornamelijk aan de hals van runderen en schapen zijn gehangen bij het weiden van de dieren.97 Dit was een hulpmiddel voor het bijeenhouden van de kudde en voor het terugvinden van de beesten. Het is echter goed denkbaar dat ook trek- en lastdieren voor ploeg of wagen regelmatig een bel omgehangen kregen.
55
56 74
99
0
10 cm
372
BESLAG
57
74, 99 beslag met vierkante plaat en omgezet uiteinde De categorie van het ‘beslag’ is ruim en vaag wat de precieze functie betreft. Het gaat om stroken of banden ijzer van meestal zo’n 3 cm breed, met spijkergaten om ze vast te zetten op een houten balk of plank. Beslag dient ter versteviging van houtconstructies. De hier getoonde stukken zijn beide 25 cm lang en hebben aan één uiteinde een rechthoekige plaat van ongeveer 7 cm in het vierkant. De platen doen denken aan de centreerplaat nr. 176, maar in plaats van een rond gat is er een rechthoekige opening. In plaats van een ronde moet hier een rechthoekige pen doorheen zijn gestoken (met een breedte van ruim 2 cm). Het omgezette uiteinde zat in een hoek en was met een extra spijker vastgezet. 98, 372 hoekbeslag Dit beslag heeft bij de hoek van een constructie gezeten. Bij 98 maakt het uiteinde een hoek van 25° (niet afgebeeld), bij 372 van ongeveer 10°. 71 sikkelvormig beslag Deze band is ruim 25 cm lang en heeft twee spijkergaten op de uiteinden. In het midden zit een deel van een afgebroken band met een derde spijkergat.
0
5 cm
71
58
59
90 0
10 cm
60
325
0
10 cm
BESLAG
61
90, 367 ‘laddervormig’ beslag Het gerestaureerde stuk 90 en het slechts geconserveerde halve stuk 367 hebben het uiterlijk van een trapje, met grote spijkers als de sporten. De strips zijn 20 cm lang en 2.5 cm breed, met oorspronkelijk een ruimte van ruim 7 cm ertussen. Dat was dus de dikte van de tussen de strips geklemde balk. Het beslag diende om een zwaar belaste balk te verstevigen of misschien om de plaats van een ‘las’ tussen twee balken te versterken. Een las is een houtverbinding die de uiteinde van twee balken met elkaar verbindt om zo één lange balk te krijgen. 325 kruisvormig beslag Dit intrigerende voorwerp heeft vier ‘armen’ van ongeveer 12 cm lang. Ze vertonen gelijkenis met de scharnieren nr. 38, 175 en andere, want de uiteinden zijn puntig en hebben een gat voor een spijker. De armen zijn gegroepeerd rond een gat met een diameter van 4 cm. Het voorwerp lijkt een soort draai- of steunpunt voor vier houten ‘spaken’ die aan de armen bevestigd waren. Het lijkt erop dat de armen oorspronkelijk al gebogen waren en dat dit niet is ontstaan bij de demontage.
90 0
10 cm
62
86
73
92
0
10 cm
235
KRAMMEN
63
73, 86, 92, 235, 327 t-vormige krammen Bevestigingselementen met een T-vorm worden vaak aangetroffen op vindplaatsen uit de Romeinse tijd. Wanneer de bovenzijde haaks op de schacht staat, kunnen ze bijvoorbeeld zijn gebruikt bij het bevestigen van tegels of verwarmingsbuizen (tubuli) aan wanden.98 Klampen of krammen met een kop in de vorm van een scheepsanker werden toegepast in houtverbindingen.99 Van de vijf exemplaren uit Oerle zijn er vier gerestaureerd, één is alleen geconserveerd. De lengtes verschillen nogal: 197, 195, 177, 148 en 143 mm. Ook de uiteinden zijn niet steeds hetzelfde. Vier exemplaren hebben een kromgeslagen punt; 73 is vastgeklonken tegen een ijzeren plaatje.100 Aan 92 vast zit een stukje van een mooie krul, afkomstig van een ander voorwerp (vergelijk scharnier 175). 4, 89, 102, 114, 115 u-vormige krammen Drie krammen zijn veel kleiner dan de zojuist beschreven exemplaren, maar met een lengte van 5-6.5 cm toch flink van omvang. Het staafvormige lichaam eindigt in twee omgebogen punten. Met dit soort krammen werden houten balken aan elkaar verbonden; een exemplaar van 10 cm lang is gevonden op de Kerkakkers in Hoogeloon.101 Kram 4 heeft dezelfde vorm, maar is nog veel langer: 16.5 cm. Nummer 115 is korter en gemaakt uit een plat stuk ijzer.
114 0
5 cm
64
322 117
192
0
5 cm
MANCHETTEN en HULZEN 117 manchet Een min of meer rechthoekige band om het splijten van hout te voorkomen, is al besproken bij de (mogelijke) wagenonderdelen (nr. 373). Een veel fragieler en kleiner exemplaar is 117. De diameter ligt rond de 5 cm en de lengte aan de mooi bewerkte bovenzijde is bijna hetzelfde. Waar dit voorwerp precies voor is gebruikt, is een raadsel. 322 manchet met staaf Een eenvoudig manchet ofwel een platte ring met overlappende uiteinden heeft een diameter van ruim 5 cm. Het zit vastgecorrodeerd aan een grote staaf van 21 cm lang. Deze staaf moet in een houten staf of steel gestoken zijn geweest, waarbij het manchet splijten moest tegengaan. 185, 312, 313 platte ringen Enigszins met 322 vergelijkbaar zijn enkele platte ringen met diameters tussen 36 en 46 mm (niet afgebeeld). De uiteinden van 185 lijken aan elkaar geklonken geweest te zijn. 192 huls Dit intrigerende kokertje loopt iets taps toe, van 19-29 mm, bij een lengte van ruim 10 cm. In het smallere einde zitten twee uitsparingen, die suggereren dat het voorwerp ergens in greep. Een vergelijkbaar voorwerpje is eveneens gevonden in Hoogeloon.102 319 dikwandige huls Doordat alleen geconserveerd is, valt over deze 3 cm hoge huls weinig te zeggen (niet afgebeeld). De buitendiameter is ca. 28, de binnendiameter ca. 15 mm, zodat de wand zo’n 9 mm dik is.
65
66
35. Een aantal spijkers uit het dolium van Oerle.
36. Het ijzer voorafgaand aan de behandeling, nadat de scherven van het dolium waren weggehaald.
37. Een van de vele röntgenfoto’s, met het ‘laddervormige’ beslag (90), T-vormige kram (92) en scharnier (91).
OVERIGe, niet beschreven voorwerpen Een aanzienlijk aantal voorwerpen is alleen geconserveerd, niet alleen omdat er onvoldoende middelen waren om alles te behandelen, maar ook omdat dit niet erg zinvol was (bijvoorbeeld bij spijkers). Soms geven de röntgenfoto’s een idee van de oorspronkelijke functie. Zo zouden 4 stukken ijzer delen van scharnieren kunnen zijn, maar misschien ook niet meer dan ‘beslag’. Van onbehandelde stukken beslag is 9 maal sprake. Er is een voorbeeld met een omgeslagen rand te herkennen en een met een U-vorm. In 15 gevallen is alleen te zien dat we met een strook of band ijzer te maken te hebben; meestal zal het ook om beslag gaan. Staafvormig zijn 9 niet behandelde voorwerpen. Vier voorwerpen zijn niet precies thuis te brengen: twee haakvormige exemplaren, een fragment van een ring (?) en een pen met een rechthoekig ‘oog’ aan een uiteinde. Dan zijn er 35 stukken ijzer waarover helemaal niets te zeggen is, meestal omdat ze erg klein zijn. En dan, tenslotte, zaten er ongelooflijk veel spijkers in het dolium. Het gaat om maar liefst 227 exemplaren, van groot tot klein. Daarbij nog niet eens meegeteld zijn de resten van spijkers die in verschillende scharnieren en beslagstukken zijn aangetroffen. De ‘losse’ spijkers vertegenwoordigden blijkbaar een zodanige waarde dat zij niet zijn weggegooid toen allerlei voorwerpen en constructies zijn gedemonteerd om er grotere stukken ijzer vanaf te halen.
DE CONSERVERING EN RESTAURATIE VAN HET IJZER Toen het dolium werd gevonden, waren de vage contouren van enkele voorwerpen zichtbaar, maar verder vooral een groot brok ‘roest’. Het gecorrodeerde ijzer en de scherven van de dolia zijn opgestuurd naar restauratieatelier Restaura in Haelen, waar onder leiding van Jo Kempkens en Ton Lupak aan de behandeling is begonnen. Oude, sterk gecorrodeerde ijzeren voorwerpen zijn vaak min of meer hol geworden. Simpel gezegd is door het roesten alle ijzer naar buiten verplaatst. Door de dikke korst van roest is van buitenaf niet te zien waar het oorspronkelijke oppervlak zich bevindt, dus moeten röntgenfoto’s worden gemaakt. Nu was dat bij de grote klomp roest van Oerle lastig, omdat de röntgenstralen niet zo ver doordringen en de contouren van voorwerpen elkaar overlappen. Het was daarom nodig steeds nieuwe opnames te maken tijdens het uitprepareren. IJzer heeft verder het probleem dat het in de bodem een verbinding aangaat met allerlei zouten. Als deze niet worden verwijderd, blijft het ijzer achteruitgaan. De voorwerpen moeten daarom eerst maanden in een chemisch bad liggen om de zouten zo veel mogelijk weg te halen. Vervolgens begint het uitprepareren ofwel het eigenlijke restaureren: het roest wordt laagje voor laagje weggehaald, vaak onder de microscoop! Tijdens het proces wordt het materiaal geïmpregneerd om het te verstevigen en soms moeten breuken worden gelijmd. Na vele uren werk ziet het voorwerp er dan weer als nieuw uit. Het hele restauratieproces wordt vastgelegd via een rapport en foto’s, zodat altijd bekend blijft wat de originele toestand was en wat er precies aan hersteld is.
67
68
BEWERKING VAN HET MATERIAAL De voorwerpen uit het dolium van Oerle zijn in eerste instantie bestudeerd aan de hand van de foto’s in de uitgebreide rapportage over de conservering en restauratie.103 In juli 2015 is het aardewerk en ijzer bestudeerd in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in ’s-Hertogenbosch. De voorwerpen uit de vaste opstelling van het Noordbrabants Museum in die plaats zijn daarvoor uit de vitrine gehaald en naar het PDB gebracht. Alle ijzer dat compleet behandeld was, dus niet uitsluitend geconserveerd, is getekend op schaal 1:1. Deze voorwerpen zijn in het voorgaande stuk voor stuk behandeld. Voor het determineren van de voorwerpen is de nodige literatuur geraadpleegd, enkele tientallen publicaties die handelen over metalen voorwerpen en rapporten over specifieke vindplaatsen waar ijzer is aangetroffen. Er is echter niet tot in het oneindige gezocht naar parallellen voor voorwerpen die niet (precies) konden worden gedetermineerd. Eerdere ervaringen met het beschrijven van ijzer hadden namelijk al geleerd dat sommige voorwerpen betrekkelijk snel worden gevonden en dat
andere bijna uniek lijken te zijn. Dit zal niet werkelijk het geval zijn, maar men moet zich realiseren dat ontelbare klompen corrosie uit opgravingen in heden en verleden nooit zijn geröntgend of behandeld. Wanneer lezers toch parallellen voor niet gedetermineerde voorwerpen kennen of aanvullende informatie hebben, houdt auteur dezes zich aanbevolen. De vondsten uit het dolium zijn oorspronkelijk verzameld onder vondstnummer 4064. Bij de behandeling bij Restaura hebben ze per niveau een laagnummer gekregen (L1 t/m 12; 0 voor al eerder losgeraakte voorwerpen) en daarbinnen een volgnummer. De samengestelde nummers zijn nogal lang, hebben soms sub-nummers (L9 t/m 90.1) en omvatten soms meerdere voorwerpen. Achter nummer L11 t/m 102 gaan bijvoorbeeld 24 spijkers schuil. Daarom zijn alle voorwerpen apart ingevoerd in een database en worden ze in deze publicatie met hun nieuwe - en willekeurige - nummer aangeduid. Een overzicht van alle vondsten op basis van de database is opgenomen als bijlage achterin dit boek.
noten
1
69
Glasbergen 1954 (Toterfout); Holwerda/Evelein 1910; Braat
Voor deze dateringen: zie Hissel (ed.), 2012, 109-110, 121-
10
1931; Bogaers 1968; Verhoeven/Ector 1984 (Koningshof);
2
122, 124-125. Beex 1981.
Verwers 1973 (Oeienbosdijk); 1978 (Meerveldhoven);
11
Bijnen 1985 (Oerle); 2005 (overzicht van alle belangrijke
12
vindplaatsen). De beroemde ‘Romeinse wachttoren’ van
betrekking op het materiaal dat door de archeologen kon
Koningshof is vermoedelijk niet meer dan de randstructuur
worden verzameld. Dit vertegenwoordigt slechts een fractie
rond een crematiegraf (vergelijk figuur 9).
van het materiaal dat in de Romeinse tijd aanwezig was. Een
Zie Hiddink 2014a (Hoogeloon) en Theuws et al. 1988
groot deel is in de Middeleeuwen en daarna weggehaald
(Dommelen). Dat ik hier vindplaatsen onder ‘Kerkakkers’
om elders te gebruiken, een ander deel zit in de akkerlaag.
noem is alleen voor de aardigheid, het wil geen bijzondere
In het geval van Oerle is van belang te beseffen dat de
relatie tussen deze toponiemen en archeologische
genoemde hoeveelheden betrekking hebben op een nog
vindplaatsen suggereren: bijna alle oude Brabantse akkers
niet volledig opgegraven vindplaats.
Slofstra 1982, 109; 1987, 74-75.
Boreel 2014.
Hiddink/Boreel 2005a, 251-253 en 2008, 184 (in beide
zitten vol met archeologie, ongeacht hun naam.
13
J. Verspay, dagrapport Veldhoven-West DO, 15 april 2008.
14
Het ijzer moest sowieso worden verwijderd, opdat het
15
3 4
terrein vrij van explosieven kon worden verklaard.
5
6
plaatsen wel inclusief limoniet).
De resultaten van het onderzoek van 2008 tot en met 2010
16
De Romeinse steden en legerkampen zullen zijn bevoorraad
zijn inmiddels gepubliceerd (Hissel (ed.) 2012).
uit grootschalige productiecentra (zoals de voorbeelden
Voor vergelijkbare gebouwen te Veldhoven-Habraken, zie
bij Boreel 2014, 570). Als men ziet hoeveel slak alleen
Van Kampen/Van den Brink 2013.
al geassocieerd is met fase 2 van de Hoogeloonse villa,
Wesselingh
7
Alle hoeveelheden waarover hier gesproken wordt, hebben
2000
(Oss-Westerveld);
Hiddink
2014a
zou men bij een werkelijk omvangrijke productie voor de
(Hoogeloon-Kerkakkers). In Oss is nooit een villa ontstaan,
export toch hier en daar enorme hoeveelheden materiaal
maar was wel sprake van een huis met een houten porticus
verwachten. Dit is in Zuid-Nederland echter nergens het
(zuilengalerij) rondom. Beide nederzettingen kennen huizen met zowel een oost-west als een noord-oost oriëntatie,
geval.
17
Bij de genoemde kuilen aan de noordwestkant van
parallel aan de zijden van de omheining. Dit fenomeen
Hoogeloon-Kerkakkers liggen twee bijgebouwen. De
zien we niet in Oerle. De gevonden Romeinse dakpannen
slakvondsten van Oerle daarentegen, lijken niet geassocieerd met bijgebouwen (Moesker 2012, 243-244, fig. 7.4).
(ruim 30 kg) vormen geen aanwijzing voor een villa of deels stenen gebouw; in bijna elke rurale nederzetting zijn enkele
18
Zeker tijdelijk aanwezig waren de smeden die in Hoogeloon het ijzer verwerkten bij de verbouwing van de villa. Zij
tientallen kilo’s van dit materiaal aanwezig. Een recent overzicht van de Romeinse tijd in Zuid-Nederland
maakten echter deel uit van een grotere ploeg bouwvakkers,
en omringende regio’s is Roymans/Derks/Hiddink (eds) en
die geruime tijd daarvoor - via de architect? - waren
8
verder is veel informatie te vinden in Hiddink 2014a. De bellen dan opgevat als de vertaling in ijzer van het
9
bronzen type Nicolay D (2005, 62).
gecontracteerd. Vergelijk Rieche/Schalles (1987, 44-47; 70-71) waar wordt
19
uitgegaan van de ‘gewone’ smid, de sloten- en sleutelmaker
70
en smeden die samenwerkten met wagenbouwers.
Plinius, naturalis historia 36.24.125; Strabo 5.2.6.
24
Hiddink 2014a, m.n. 277-278. Het voorhanden ijzer zal
25
hebben bestaan uit beslag en verbindingselementen van
26
20
Bedon 1984, 179ff.; Derks 1998, 77.
deuren, raamluiken, de dakconstructie en allerlei installaties
hoards which could have been recovered it is obvious that
uit het badgedeelte.
burying iron is not the best way of preserving it, and a votive
Het meest illustratief in dit verband is een dakpan met
explanation cannot be ruled out.”
21
Hiddink 2014a, 269-274.
Muntschatten uit de 3de eeuw zijn bekend uit Leende-
een stempel van het 10de legioen gevonden te Diessen-
27
Zijthorst, tientallen kilometers van de limes (Siemons
28
et al. 2002, 18, fig. 19). In de Romeinse nederzetting van
Strijp (gevonden in 1919) met 44 munten tot 249-251 na
Deurne-Groot Bottelsche akker zijn stukken van zandstenen
Chr.; Cuijk-De Nielt (2006) met 141 munten tot 251-253;
kapitelen aangetroffen, aangevoerd uit het Maasdal, 30
Helmond (1917) met 25 munten tot 262-265 en ergens in
km of verder (Hiddink 2008, 182, fig. 12.4). Stukken van
Noord-Brabant (ca. 1848) met een 50-tal munten tot 260-
verwarmingsbuizen (tubuli) uit Riethoven-Heesmortel
269 na Chr. Zie Boersma 1963; Aarts 2000, 188, tabel 5.11; Aarts et al. in voorbereiding.
(Hiddink 2013, 173-174) en Lage Mierde-Hasselt II (Lascaris 2007), zouden wel eens uit Hoogeloon kunnen zijn gehaald,
29
23
Angst-schat is een vertaling van het mooie Duitse woord ‘Angsthort’.
zo’n 8-9 km ver.
22
Zoals Manning (1972, 240) opmerkte: “Even with the
Het is opvallend dat Duitse archeologen ook tegenwoordig
30
nog moeite hebben met deze verklaring (bijvoorbeeld
31
Fontijn/Jansen 2007.
Fischer 2001; Hanemann 2006, 186), terwijl veel Engelse
32
Künzl (ed.) 1993; Stadler (ed.) 2006.
We gaan even voorbij aan het feit dat veel gereedschap
archeologen er al sinds de jaren zeventig van de vorige
uit Hagenbach bewust onbruikbaar is gemaakt door het
eeuw rekening mee houden, ook waar het gaat om depots
verhitten en platslaan van de schachten. De voorwerpen
van ijzer (Manning 1972; Hingley 2006, 214ff.).
komen blijkbaar uit een cultusplaats, waar ze voorafgaand
De rituelen van Boliviaanse tin-mijnbouwers bijvoorbeeld,
aan het offeren onbruikbaar zijn gemaakt voor profaan
zijn gestructureerd rond de jaarlijkse agrarische cyclus en
gebruik.
Bult/Hallewas 1987, 14; Van Enckevort 2000, 124.
De inscriptie luidt: ALLIIC XI (S)emis, ofwel 11.5 amphora
dienen om de vruchtbaarheid van het land, de kuddes en de
33
mijnen te bewaren (Nash 1979, 122ff.; Taussig 1980,143ff.).
34
allec (Bogaers 1971, 40).
Vanwege het ongezonde en gevaarlijke karakter van de ondergrondse mijnbouw, is de relatie met de heerser over
35
Offers dienen om hem gunstig te stemmen, maar hij kan
36
Echte touwen rond grote dolia of amforen dienden ter bescherming en om ze te kunnen hanteren.
ertsen laten verdwijnen en een persoonlijk contract met hem levert rijkdom op, maar betekent tevens een kort leven. Iets
GARVM XXVII, ofwel 27 sextarii garum (Bruekers 1989, 5759).
de mijnen, Supay, Tio of de Duivel genoemd, ambivalent.
37
Voorbeelden van de wat plompe randen van jonge dolia uit
van een dergelijke ambivalentie tegenover mijnbouw blijkt
Deurne (Hiddink 2008, 161-162, fig. 10.14, nr. 504-88 en
ook uit de woorden van Plinius (naturalis historia 33.1), die
505-54); een gedraaid exemplaar van 26 cm hoog met een
meent dat het oppervlak van de aarde de mens eigenlijk al
gelijkaardige versiering uit het grafveld Weert-Kampershoek
genoeg oplevert en dat mijnbouw eigenlijk alleen dient om
Zuid, late 2de/3de eeuw na Chr. (Hiddink 2003c, 452, fig. 25,
rijkdom te vergaren en zo moreel af te keuren is; zie ook
v2) en een dolium ongeveer even groot als de stukken van
Schrüfer-Kolb 2004, 108-109.
Oerle uit Lieshout-Beekseweg West, huis 400, 3de eeuw na
38
Chr. (Hiddink 2005a, 428, fig. 18.69, 400-124).
nr. 174 (Bad Deutsch-Altenburg); Rees 1979, fig. 251c-252
Enkele voorbeelden: Haalebos 1977, 222, fig. 19, nr. 51
(Baldock; Risingham; Silchester).
Gaitzsch 1980, 63-71, 355-356, pl. 25, nr. 128-133 (Pompeii).
Hiddink 2014b, 156-157, fig. 8.12, nr. 609-62.
Pietsch 1983, 75-78; Pohanka 1986, 192-218.
Bijvoorbeeld Hiddink 2003b, 217-218, fig. 52 (Weert-
(Zwammerdam); Pietsch 1983, 91-92, pl. 7, nr. 109-116
50
(Saalburg, Feldberg und Zugmantel); Manning 1985, 18-19,
51
pl. 8-9, B14-16 (Kingsholm, Ewell, Londen); Gaitzsch 1980,
52
38-46, 345-346, pl. 10-11, nr. 40-46 (Pompeii, voor 79 na
53
Chr.); 376, pl. 56, nr. 279 (Königsforst); Gaitzsch 1993, 85,
Molenakkerdreef); 2003c, 435-436, fig. 13 (Weert-
260, pl. 64, Ger. 7-9 (Xanten-Wardt, vooral midden 1ste
Kampershoek Zuid); 2014b, 120-122, fig. 7.10 (Weert-
eeuw).
Kampershoek Noord); Lupak/Smeets 1989, 157-158 (Echt-
Pietsch 1983, 25-29, fig. 26.
Diergaarde); Janssens 1977, 8-9, 19, 22, 24, pl. 3, 6, 8, 10, 15
Vergelijk Harnecker/Mylo 2011, pl. 18, nr. 2325-2326
39 40
(Kalkriese, voor 9 na Chr.).
Künzl 1993/1b, 351.
Een beugelzaag bij Künzl 1993/1b, 352, fig. 2, nr. 805
41 42
(Kreimbach-Kaulbach); bladen van beugelzagen, gekenmerkt
(Maaseik-Aen Moors Bosch).
54
gevonden, maar ze zijn dan meestal veel dunner dan dit exemplaar.
55
96. Zie ook Piepers 1981, 169, nr. 13; pl. 4.2 en een
1993/2b, 130, pl. 598, H104-105; Manning 1985, 21, pl. 9,
ongepubliceerde vondst van de villa van Voerendaal-Ten Hove (vondstnummer 9-1-2).
B22 (Hod Hill, 1ste eeuw). Gaitzsch 1980, 199ff.
Vergelijk Pietsch 1983, 48-49, 108, pl. 16, nr. 371-374
44
Künzl 1993/1a, 238; 1993/2a, 51-54, pl. 274-286, E64-
door één gat aan de uiteinden bij Künzl 1993/1b, 351;
43
Getordeerde staven worden ook wel bij weegschalen
56
Künzl 1993/1a, 242; 1993/2a, 60, pl. 353, E136-140. Dit zijn de kleine lepels met diameter lepel 8-9 cm, lengte steel tot
Stichsägen met een relatief kort blad en in dit geval “weder
40-46 cm (type NE 25).
Schränkung noch Stoß”
57
Een voorbeeld bij Theuwissen 1991, 52-53, fig. 56.
58
Kooistra et al. 2014, 713.
59
Rieche/Schalles 1987, 62.
een ophanghaakje en twee (?) gewichten gevonden. Een
Hiddink/Zondervan 2014, 516, fig. 23.2, nr. 999-32; Van
deel van een balansarm is verder bekend van Budel-Duitse
45 46 47 48
Neupotz type NE 26.
Mutz 1983.
Hiddink/Zondervan 2014, 525-528, fig. 23.8. Hier zijn ook
Enckevort 2000, 157, fig. 57, nr. 108 (Venray-Hoogriebroek). Andere voorbeelden uit landelijke nederzettingen en villas:
school (Bink 2012, 99-102, fig. 7.16).
60
Mutz 1983, 5-9.
Ambachtslieden werden vaak niet betaald per product of
Vanvinckenroye 1990, 28, pl. 5, nr. 13 (Vechmaal-Walenveld,
61
met schachtingsring); Van Renswoude 2009, 276-277, fig.
62
tijdseenheid, maar naar rato van de verwerkte hoeveelheid
8.20 (Meteren-Hondsgemet).
49
Daarom is wel gedacht dat de vorken als wapens werden gebruikt, maar in en bij militaire kampen vond ook
grondstof (Mutz 1983, 11).
63
Algemeen zie Rieche/Schalles 1987, 46-47; Künzl 1993/1c, 365-378 (hangsloten en boeien); Thomas 2006 (draaisloten).
metaalbewerking plaats. Voorbeelden bij Haalebos 1977, 224, fig. 20, nr. 71 (Zwammerdam); Pietsch 1983, 119,
Bij een verplaatsbaar gewicht van 2 tot 3 librae (655-983 g) aan het oogje het dichtst bij het draaipunt.
Weisgerber 1967, 100, fig. 3, nr. 7 (Wustweiler, visspeer?);
64
Een bronzen grendel is bekend uit Lieshout-Beekseweg
Taf. 25, nr. 560 (Saalburg, Feldberg, Zugmantel, zwaarder
(Hiddink 2005a, 227, fig. 12.5-6, nr. 8115-17). Zie verder
uitgevoerd). Zie verder Pohanka 1986, 224-226, 372, Taf. 42,
Jacobi 1974, 153-156 (Manching); Rieche/Schalles 1987,
71
46-47 (Xanten); Abegg 1989, 347, j (Wederath); Koster
72
76
type te behoren.
2001, 191, fig. 7.6c (Kesteren); Birley 1997, 22-23, fig. 9, nr. 46-49 (Vindolanda); Bishop 1996, 78, fig. 42, nr. 467-468
65
77
(Aldborough).
niet uit twee, maar uit drie onderdelen, want de beide helften zijn door middel van een stift verbonden (Hiddink/
voorbeelden van dit grendeltype: Manning 1985, p. 43,
Zondervan 2014, 536-537, fig. 23.15). Vergelijk Riha 2001,
sleutels O71-74); Gaitzsch 1993, 94, 270, Taf. 73, Ger. 36-37
Taf. 12-22.
78
Neyses 1971, 173, fig. 17, nr. 2 (Newel); Massart/Cahen-
fig. 14.5, nr. 741; Koster 2004, 491, nr. 741 (Breda); De Boe/
Delhaye 1994, 52, fig. 46, nr. 19 (Saint-Mard); Koch 1993,
Van Impe 1979, pl. 14, nr. 27 (Rosmeer); Van Renswoude
77, Taf. 14, nr. 5-6 (Treuchtlingen-Weinbergshof); Riha 2001, Taf. 12-23 (Augst, brons en ijzer).
Vergelijk Hiddink 2009d, 85-88, fig. 8.6 (Someren-Ter
79
Hofstadlaan, slot ontbreekt); De Boe/Van Impe 1979, pl. 13,
80
Hiddink/Zondervan 2014, 538-539, fig. 23.16.
Hiddink/Zondervan 2014, 541-452, fig. 23.17, 46-515 en 516.
nr. 13 en 14 (Rosmeer); Willems/Kooistra 1988, 146, fig 12
67
68
Visy 1993/1, 267, tabel 4 (Neupotz).
Hiddink 2009, 90-92, fig. 8.10, 300-37 en 38 (Someren-Ter
(handboei(en); Voerendaal); Bink 2012, 104-106, fig. 7.20
81
(fragment voetboei; Budel-Duitse School); Vos 2009, 145,
82
fig. 4.21 (Houten).
Hofstadlaan, huis 300, 2de eeuw of later). Enkele andere
Een fragment van een dergelijk slot is ook in Hoogeloon
vondsten van dit soort bescheiden askappen: Manning
gevonden (Hiddink/Zondervan 2014, 535, fig. 23.15, nr. 46-
1985, 74-75, pl. 32, H47 (depot van Sandy, Bedfordshire,
518).
4de eeuw); Visy 1993/1, 277-278; 1993/2, 83-84, pl. 428-
Vergelijk Riha 2001, Taf. 33.
429, F119-121 (Neupotz).
Vergelijk Mols 1994, 109-110; De Carolis 2007, 140-143.
83
Hiddink/Zondervan 2014, 529, fig. 23.11, nr. 7-68.
84
Vergelijk Riha 2001, Taf. 10, nr. 135.
Riha 2001, Taf. 9-10; Hiddink/Zondervan 2014, 532, fig.
69 70 71 72
Visy 1993/1, 290; Bender 1975, 10, 37, fig. 8; 2000, fig. 217.
Roymans 2007 (Tungelroy); Roymans/Sprengers 2012 (Hoogeloon).
85
23.11, nr. 7006-1 (Hoogeloon).
73
74
http://nl.wikipedia.org/wiki/Taats,
geraadpleegd
op
1
Visy 1993/1, 279-283; 1993/2, Taf. 430-437.
Vanvinckenroye 1988, 28, pl. 3, nr. 16.
Nicolay 2005, 56, pl. 70, type B1; Alföldy-Thomas 1993/1,
maart 2011.
87
Jacobi 1897, Taf. 45, nr. 29 (Saalburg); Metzler/Zimmer 1981,
88
339; 1993/2, 112, pl. 545, G26-28; Lodewijckx 1994, m.n.
grotere diameter); Koster 2004, 493, nr. 1519 (Breda,
Visy 1993/1, 286-287; 1993/2, 89, F162 (rechthoekig), pl. 451; Hanemann 2012, 107-108, 138, pl. 4, 12.
86
182, fig. 147, nr. 30-31 (Echternach, platter en uitholling
75
Manning 1985, 127, fig. 31 (type 2; loop-hinges); Cüppers/
(Xanten-Wardt; beide één veer); Hoegen et al. 2004, 364,
2009, 278, fig. 8.21, nr. 2 (Geldermalsen-Hondsgemet).
Bij Hoogeloon 7-58 bijvoorbeeld, bestaat het scharnier
Hiddink/Zondervan 2014, 531-535, fig. 23.12-13, 15. Andere O68, O70 (weerhaken aan twee zijden; let op bijpassende
66
Nummer 3 en 5 zijn niet gerestaureerd, maar lijkt tot dit
fig. 116, fig. 4.5 (depot villa van Wange).
Van Enckevort/Zee 1996, 37; Nicolay 2005, 61-62, pl. 94-95.
Wilbers-Rost et al. 2007, 95-99; Harnecker/Franzius 2008,
gedateerd als mogelijk nieuwtijds, maar uit nazakking put
89
met andere Romeinse vondsten); Massart/Cahen-Delhaye
90
1994, 55, fig. 47, nr. 43 (Saint-Mard, klein exemplaar).
18, pl. 18, nr. 264 (bronzen bel van 20 cm hoog van muildier
Hiddink/Zondervan 2014, 536-537, fig. 23.15, nr. 47-116 en
20/1); Harnecker/Mylo 2011, 31, pl. 13, nr. 2244 (brons, 9.5
999-47.
cm hoog, mogelijk die van muildier 32/6).
RMO inv. nr. VF 741 (ijzer, 17.8 cm hoog;Vechten); Haalebos
(Furschweiler).
91
1977, 233, fig. 23, nr. 147 (verkoperd ijzer, ca. 11.5 cm hoog;
102
Zwammerdam periode II/III).
103
Hoss/Verspay 2012, 274, fig. 9.2 (ca. 6 cm hoog).
92
Hiddink 2013, 120, fig. 9.7, 112-18 (Riethoven-Heesmortel);
93
2008, 189-190, fig. 13.4, 504-1 (Deurne-Groot Bottelsche Akker); ongepubliceerde vondst opgraving AIVU (Duizel); Van Renswoude 2009, 277-278, fig. 8.21 (GeldermalsenHondsgemet). Koster 2004, 490, nr. 787 (Breda, boven huis 53/54, tweede
94
helft 3de eeuw).
Zoals in de depots van Osterburken (Henning 1985, 574, nr.
95
12-19, fig. 3, nr. 4-11); Waldfischbach (Bernard 1990, 659, fig. 600) en Zweibrücken-Ixheim (Künzl 1993/1b, 356, fig. 4).
Van compleet vergane exemplaren getuigen losse klepels,
96
zoals die in De Groot 2001, 73 (Mierlo-Hout-Du Pré) en Hiddink 2014b, 156, fig. 8.13, 15-23 (Weert-Kampershoek Noord).
Vergelijk Künzl 1993/1d, 386.
Hiddink/Zondervan 2014, 546, fig. 23.20, nr. 607-16
97 98
(Hoogeloon); Manning 1985, 131-132, pl. 62, R66-69; Fremersdorf 1933, 29, Taf. 27, nr. 3-4 (Köln-Müngersdorf); Metzler/Zimmer 1975, fig. 25, nr. 1-3 (Mamer); 1981, 182186, fig. 148, nr. 34-37 (Echternach); Czysz 1974, 70, nr. 1, Taf. 4, nr. 2 (München-Denning); Koch 1993, 78, Taf. 15, nr. 14, 16 (Treuchtlingen-Weinbergshof); Harb/Wullschleger 2010, 233, Taf. 41, nr. 756 (Langendorf).
Vergelijk Manning 1985, 132, pl. 62, R70-72; Piepers 1981,
99
168, nr. 6, pl. 3, 6 (Lürken, gedetermineerd als sleutel); Metzler/Zimmer 1981, fig. 148, nr. 33 (Echternach); Haalebos 1977, 234, fig. 24, nr. 157 (Zwammerdam).
100
Zoals bij vier exemplaren uit het Hongaarse Inota (Palágyi 1980, 73, Taf. 14, nr. 15-18).
101
Hiddink/Zondervan 2014, 546, fig. 23.30, nr. 302-1. Zie verder bijvoorbeeld Manning 1985, 131, pl. 61, R52; Vanvinckenroye 1988, 28, pl. 3, nr. 17 (BroekomSassenbroekberg); Weisgerber 1969, 128, fig. 3, nr. 13
Hiddink/Zondervan 2014, 553, fig. 23.26, nr. 47-117.
Restaura, s.a.
73
literatuur
75
Aarts, J.G., 2000: Coins or money? Exploring the monetization
2. Een regionaalarcheologisch onderzoek in uitvoering,
and functions of Roman coinage in Belgic Gaul and Lower
Waalre (Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem
Germany 50 BC-AD 450, Amsterdam (dissertatie VU).
27), 67-75.
Aarts, J.G., in voorbereiding: De munten van de muntschat, in D.S. Habermehl/J. van Renswoude (eds), Opgravingen
Bijnen, J.F.C.M., 2005: Veldhoven. 4000 jaar geschiedenis van Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst, Veldhoven.
te Cuijk-De Nielt. Sporen van nederzettingsactiviteit
Bink, M., 2012: Budel-Noord. Duitse School. Een nederzetting
tussen het Mesolithicum en de Nieuwe Tijd, Amersfoort
uit de Romeinse tijd, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport
(Nederlandse Archeologische Rapporten).
A08.0469).
Abegg, A., 1989: Grab 2165. Eine Bestattung aus der Mitte des 2. Jahrhunderts n. Chr. in einem runden Sandsteinossuarium,
Birley, A., 1997: Vindolanda research reports, new series 4. The small finds 2. Security. The keys and locks, Greenhead.
in A. Haffner (ed.), Gräber, Spiegel des Lebens. Zum
Bishop, M.C., 1996: Finds from Roman Aldborough. A catalogue
Totenbrauchtum der Kelten und Römer am Beispiel des
of small finds from the Romano-British town of Isurium
Treverer Gräberfeldes Wederath-Belginum, Mainz, 345Alföldy-Thomas,
Brigantum, Oxford (Oxbow monograph 65). Boe, G. de/L. van Impe, 1979: Nederzetting uit de IJzertijd en
350. S.,
1993/1:
Anschirrungszubehor
und
Hufbeschläge von Zugtieren (G1-54), in E. Künzl (ed.), 331-344. Alföldy-Thomas, S., 1993/2: Pferde- und Zugtiergeschirr, in E. Künzl (ed.), 107-115.
Romeinse villa te Rosmeer, Brussel (Archeologica Belgica 216). Boersma, J.S., 1963: De Romeinse muntvondsten in de provincie Noord-Brabant, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 50, 1-75. Bogaers, J.E., 1968: In memoriam de Romeinse wachttoren te
Bedon, R., 1984: Les carrières et les carriers de la Gaule Romaine, Paris.
Veldhoven, Brabants Heem 20, 162163. Bogaers, J.E., 1971: Nehalennia en de epigrafische gegevens,
Beex, G., 1981: IJzererts, Brabants Heem 33, 58-61.
in J.E. Bogaers/L.P. Louwe Kooijmans et al., 1971: Deae
Bender, H., 1975: Römische Straßen und Straßenstationen,
Nehalennia. Gids bij de tentoonstelling, Middelburg/
Aalen (Kleine Schriften zur Kenntnis der römischen Besetzungsgeschichte Südwestdeutschlands 13). Bender, H., 2000: Transport und Verkehr, in L. Wamser (ed.), Römer zwischen Alpen und Nordmeer. Zivilisatorisches Erbe einer europäischen Militärmacht, Mainz, 255-263. Bernhard, H., 1990: Waldfischbach-Burgalben. Spätrömische Höhensiedlung Heidelsburg, in H. Cüppers (ed.), Die Römer in Rheinland-Pfalz, Stuttgart, 656-659. Bijnen, J.F.C.M., 1985: Een omgracht woongebied van middeleeuwse adel te Oerle, in J. Slofstra/H.H. van Regteren Altena/F. Theuws (eds), Het Kempenproject
Leiden, 33-44. Boreel, G.L., 2014: Metaalslakken en limoniet, in H.A. Hiddink 2014a, 567-591. Braat, W.C., 1931: Een Romeinsche wachttoren bij Veldhoven, Oudheidkundige Mededelingen uit ’s Rijksmuseum van Oudheden Leiden N.R. 12, 21-25. Bruekers, A., 1989: Het Wessemerdijk-project. Archeologische gevolgen van een kanaalverbreding 1. Het inheemsRomeinse grafveld, in A. Bruekers (ed.), Nederweerts verleden. Doorsneden land, Nederweert, 31-74.
76
Bult, E.J./D.P. Hallewas (eds), 1987: Graven bij Valkenburg 2. Het archeologisch onderzoek in 1986, Delft.
Gaitzsch, W., 1980: Eiserne römische Werkzeuge. Studien zur römischen Werkzeugkunde in Italien und den nördlichen Provinzen des Imperium Romanum, Oxford (BAR
Carolis, E. De, 2007: Il mobile a Pompei ed Ercolano. Letti, tavoli, sedie e armadi. Contributo alla tipologia dei mobili della prima età imperiale, Roma (Studia archaeologica 151). Cüppers, H./A. Neyses, 1971: Der römerzeitliche Gutshof mit Grabbezirk und Tempel bei Newel (Kreis Trier-Land), Trierer Zeitschrift 34, 143-225.
International Series 78). Gaitzsch, W., 1993: Geräte und Werkzeuge, in H.-J. Schalles/C. Schreiter (eds), Geschichte aus dem Kies. Neue Funde aus dem Alten Rhein bei Xanten, Bonn (Xantener Berichte 3), 83-102. Glasbergen, W., 1954: Barrow excavations in the Eight Beatitudes.
Czysz, W., 1974: Der römische Gutshof in München-Denning
The Bronze Age cemetery between Toterfout and Halve
und die römerzeitliche Besiedlung der Münchener
Mijl. North Brabant 1. The excavations. 2. The implications,
Schotterebene, Kalmünz (Oberpfalz).
Groningen/Djakarta (dissertatie RU Groningen). Groot, T. de, 2001: Brandend zand. Een inheems-Romeinse
Derks, T., 1998: Gods, temples and ritual practices. The transformations of religious ideas and values in Roman
nederzetting te Brandevoort (gemeente Helmond), Amsterdam (doctoraalscriptie VU).
Gaul, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 2). Haalebos, J.K., 1977: Zwammerdam Nigrum Pullum. Ein Enckevort, H. van, 2000: Een rurale nederzetting uit het begin van de de derde eeuw te Venray-Hoogriebroek, in H. Stoepker (ed.), Venray-Hoogriebroek en Venray-Loobeek. Nederzettingen uit de prehistorie, Romeinse tijd en late Middeleeuwen, Amersfoort (Rapporten Archeologische Monumentenzorg 46), 33-166. Enckevort, H. van/K. Zee, 1996: Het Kops Plateau. Prehistorische grafheuvels en een Romeinse legerplaats in Nijmegen, Abcoude/Amersfoort.
Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes, Amsterdam (Cingula 3). Hanemann, B., 2006: Versteck, versenkt, verschüttet. Hortfunde und Hortarte, in J. Stadler (ed.), 186-188. Hanemann, B., 2012: Ein Eisenhortfund mit Wagenteilen aus der römischen Grossvilla von Bartringen-‘Burmicht’, Archaeologia Mosellana 8, 85-154. Harb, P./M. Wullschleger, 2010: Der römische Gutshof von Langendorf, Kanton Solothurn, Basel (Antiqua 46). Harnecker, J./G. Franzius, 2008: Kalkriese 4. Katalog der
Fischer, Th., 2001: Schatz-, Hort- und Versteckfunde, in Th.
römischen Funde von Oberesch. Die Schnitte 1 bis 22,
Fischer (ed.), Die Römischen Provinzen. Eine Einführung in
Mainz am Rhein (Römisch-Germanische Forschungen 66).
ihre Archäologie, Stuttgart, 205.
Harnecker, J./D. Mylo, 2011: Kalkriese 5. Katalog der römischen
Fontijn, D.R./R. Jansen, 2007: De bronsschat van Nistelrode (N.-
Funde von Oberesch. Die Schnitte 23 bis 39, Mainz am
Br.). Verstopt voor Germaanse plunderaars? Archeologie,
Rhein: Verlag Philipp von Zabern (Römisch-Germanische
historische bronnen en de interpretatie van een 3e-eeuws
Forschungen 69).
bronsdepot, in R. Jansen/L.P. Louwe Kooijmans (eds), R.
Henning, J., 1985: Zur Datierung von Werkzeug- und
Jansen/L.P. Louwe Kooijmans (eds), 10 jaar Archol. Van
Agrargerätefunden im germanischen Landnahmegebiet
contract tot wetenschap, Leiden, 235-254.
zwischen Rhein und oberer Donau (der Hortfund von
Fremersdorf, F., 1933: Der römische Gutshof Köln-Müngersdorf, Berlin/Leipzig (Römisch-Germanische Forschungen 6).
Osterburken),
Jahrbuch
des
Römisch-Germanischen
Zentralmuseums Mainz 32, 570-594.
Hiddink, H.A. (ed.), 2003a: Een grafveld uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd aan de Molenakkerdreef in Weert (provincie Limburg, Nederland), in H.A. Hiddink, 77-404. Hiddink, H.A., 2003b: Een grafveld uit het einde van de 2de en het begin van de 3de eeuw na Chr. te Weert-Kampershoek (provincie Limburg, Nederland), in H.A. Hiddink, 405-512.
Hiddink, H.A./G. Boreel, 2005: Natuursteen en slak, in H.A. Hiddink, 239-253. Hiddink, H.A./G. Boreel, 2008: Natuursteen en slak, in H.A. Hiddink, 177-184. Hiddink, H.A./A. Zondervan, 2014: IJzeren voorwerpen, in H.A. Hiddink 2014a, 509-556.
Hiddink, H.A., 2003: Het grafritueel in de Late IJzertijd en de
Hingley, R., 2006: The deposition of iron objects in Britain during
Romeinse tijd in het Maas-Demer-Schelde-gebied, in het
the later prehistoric and Roman periods. Contextual
bijzonder van twee grafvelden bij Weert, Amsterdam
analysis and the significance of Iron, Britannia 37, 213-
(Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 11). Hiddink, H.A., 2005: Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg
257. Hissel, M. (ed.), 2012: Veldhoven-Zilverackers. Een inheems-
te Lieshout (Gemeente Laarbeek, Noord-Brabant),
Romeinse
Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten
Veldhoven). Definitief archeologisch onderzoek in
18).
plangebied
Hiddink, H.A., 2008: Archeologisch onderzoek op de Groot Bottelsche Akker bij Deurne. Bewoning uit de Steentijd,
nederzetting
in
‘Zilverackers’,
Oerle-Zuid gemeente
(gemeente Veldhoven,
deelgebied Oerle-Zuid, Amsterdam (Diachron-publicatie 50).
IJzertijd, Romeinse tijd, Vroege en Volle Middeleeuwen,
Hoegen, R.D./A. Koster/H. van Enckevort, 2004: Voorwerpen van
Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten
metaal, glas, steen en aardewerk uit de Late IJzertijd en
33).
de Romeinse tijd, in C.W. Koot/R. Berkvens (eds), 359-375.
Hiddink, H.A., 2009: Metaal, in E. de Boer/H.A. Hiddink,
Holwerda, J.H./M.A. Evelein, 1910: Opgraving te Veldhoven (N.-
Opgravingen aan de Ter Hofstadlaan te Someren. Een
Br.), Oudheidkundige Mededelingen uit ’s Rijksmuseum
nederzetting en grafveld uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd en erven uit de Volle Middeleeuwen, Amsterdam
van Oudheden Leiden 4, 43-48. Hoss, S./J. Verspay, 2012: Metaal, in M.E. Hissel (ed.), 266-288.
(Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 37), 85-92. Hiddink, H.A., 2013: Een nederzetting en grafveld uit de
Jacobi, G., 1974: Werkzeug und Gerät aus dem Oppidum von
Romeinse tijd op de Heesmortel bij Riethoven, Amsterdam
Manching, Wiesbaden (Die Ausgrabungen in Manching
(Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 51/VU-
5).
opgravingen in de Kempen 2). Hiddink, H.A., 2014a: De Romeinse villa-nederzetting op de Kerkakkers bij Hoogeloon (Noord-Brabant), Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 53/VU-
Jacobi, L., 1897: Das Römerkastell Saalburg bei Homburg vor der Höhe, Homburg vor der Höhe. Janssens, D., 1977: Een GalloRomeins grafveld te Maaseik 1, Brussel (Archeologica Belgica 198).
opgravingen in de Kempen 3). Hiddink, H.A., 2014b: Metaal, in H.A. Hiddink/E. de Boer,
Kampen, J. van/V. van den Brink, 2013: Archeologisch onderzoek
Opgravingen in Weert-Kampershoek fase 2. Bewoning uit
op de Habraken te Veldhoven. Twee unieke nederzettingen
de Vroege IJzertijd, Romeinse tijd en Volle Middeleeuwen,
uit het Laat Neolithicum en de Midden Bronstijd en een erf
alsmede grafvelden uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd,
uit de Volle Middeleeuwen, Amsterdam (Zuidnederlandse
Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten
Archeologische Rapporten 52).
55), 154-156.
77
78
Koch, H., 1993: Die villa rustica von Treuchtlingen-Weinbergshof,
Künzl, E. (ed.), 1993/4: Die Alamannenbeute aus dem Rhein bei
Buch am Erlbach (Internationale Archäologie 13).
Neupotz. Plünderungsgut aus dem römischen Gallien
Kooistra, L.I./C.D. Troostheide/L. van Beurden/L. Kubiak-
4. Tafeln 366-702, Mainz (Monographien Römisch-
Martens, 2014: Onderzoek van pollen, zaden en vruchten,
Germanischen Zentralmuseum 34/2).
in H.A. Hiddink 2014a, 699-728. Koot, C.W./R.H.L.M. Berkvens (eds), 2004: Bredase akkers
Lascaris,
M.,
2007:
Verslag
van
het
archeologisch
eeuwenoud. 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de
proefsleuvenonderzoek
rand van zand en klei, Breda (Rapportage Archeologische
II,
Monumentenzorg 102 / Erfgoedstudies Breda 1).
(Zuidnederlandse Archeologische Notities 99).
gemeente
Lage
Reusel-De
Mierde Mierden,
De
Hasselt
Amsterdam
Koster, A.A., 2001: Metalen voorwerpen, in M.M. Sier/C.W.
Lodewijckx, M., 1994: A 3rd century collection of decorative
Koot (eds), Archeologie in de Betuweroute. Kesteren-
objects from a Roman villa at Wange (Central Belgium).
De Woerd. Bewoningssporen uit de IJzertijd en de
First
Romeinse tijd, Amersfoort (Rapportage Archeologische
Lovaniensia 33, 107-141.
Monumentenzorg 82), 185-201. Koster, A.A., 2004: Bijlage 3. Catalogus metalen voorwerpen, in C.W. Koot/R. Berkvens (eds), 489-495. Künzl, E., 1993/1a: Kochkessel und Kochgerät, in E. Künzl (ed.),
interdisciplinary
report,
Acta
Archaeologia
Lupak, T./J. Smeets, 1989: Opgraving van een Romeins grafveld in Diergaarde, in N.J.N. Laugs et al. (eds), Echter Landj. Heemkundige bijdragen over Echt en omgeving, Echt, 151-163.
231-247. Künzl, E., 1993/2a: Küchengeschirr und Küchengerät, in E. Künzl (ed.), 41-63. Künzl, E., 1993/1b: Werkzeuge, in E. Künzl (ed.), 347-361. Künzl, E., 1993/2b: Werkzeug, in E. Künzl (ed.), 117-137. Künzl, E., 1993/1c: Schlösser und Fesseln (J25-50), in E. Künzl (ed.), 365-378. Künzl, E., 1993/1d: Glocken und verschiedene Geräte, in E. Künzl (ed.), 385-391. Künzl, E. (ed.), 1993/1: Die Alamannenbeute aus dem Rhein bei Neupotz. Plünderungsgut aus dem römischen Gallien 1. Untersuchungen, Mainz (Monographien RömischGermanischen Zentralmuseum 34/1). Künzl, E. (ed.), 1993/2: Die Alamannenbeute aus dem Rhein bei
Manning, W.H., 1972: Ironwork hoards in Iron Age and Roman Britain, Britannia 3, 224-250. Manning, W.H., 1985: Catalogue of the Romano-British iron tools, fittings and weapons in the British Museum, London. Massart, C./A. Cahen-Delhaye, 1994: Rapport des fouilles de sauvetage de 1979 à 1986 sur le plateau de Mageroux à Saint-Mard (Virton), in A. Cahen-Delhaye et al., Un quartier de l’agglomeration Gallo-Romaine de Saint-Mard (Virton), Namur (Etudes et Documents. Fouilles 1), 11105. Metzler, J./J. Zimmer, 1975: Öffentliche Bäderanlage und spätantike Baureste im Gallo-Römischen Vicus von Mamer, Hémecht 27, 429-475.
Neupotz. Plünderungsgut aus dem römischen Gallien 2.
Metzler, J./J. Zimmer, 1981 : Die römische Villa von Echternach,
Katalog, Mainz (Monographien Römisch-Germanischen
in J. Metzler/J. Zimmer/L. Bakker, Ausgrabungen in
Zentralmuseum 34/2). Künzl, E. (ed.), 1993/3: Die Alamannenbeute aus dem Rhein
Echternach, 1-267. Moesker, T.P., 2012: Slakmateriaal, in M.E. Hissel (ed.), 238-251.
bei Neupotz. Plünderungsgut aus dem römischen
Mols, S.T.A.M., 1994: Houten meubels in Herculaneum. Vorm,
Gallien 3. Tafeln 1-365, Mainz (Monographien Römisch-
techniek en functie, Nijmegen (dissertatie Nijmegen/
Germanischen Zentralmuseum 34/3).
Indagationes Noviomagenses 10).
Mutz, A., 1983: Römische Waagen und Gewichte aus Augst und Kaiseraugst, Augst (Augster Museumshefte 6).
Riha, E., 2001: Kästchen, Truhen, Tische, Möbelteile aus Augusta Raurica, Augst (Forschungen in Augst 31). Roymans, J.A.M., 2007; Herinrichting en sanering Tungelroyse
Nash, J., 1979: We eat the mines and the mines eat us. Dependency
Beek fase 2, gemeente Weert. Archeologische begeleiding
and exploitation in Bolivian tin mines, New York.
van de grondwerkzaamheden, Amsterdam (RAAP-rapport
Nicolay, J.A.W., 2005: Gewapende Bataven. Gebruik en betekenis
1401).
van wapen- en paardentuig uit niet-militaire contexten
Roymans, J.A.M./N. Sprengers, 2012: Tien bronzen bijlen bij
in de Rijndelta (50 voor tot 450 na Chr.), Amsterdam
een Romeinse dam. Herinrichting beekdal Kleine Beerze,
(dissertatie VU).
deeltraject
Hoogeloon-Vessem.
Gemeenten
Bladel
en Eersel. Resultaten archeologische begeleiding en Palágyi, S.K., 1980: Die römischen Hügelgräber von Inota, Alba Regia. Annales musei Stephani regis 19, 7-93.
opgraving, Amsterdam (RAAP-rapport 2537). Roymans, N./T. Derks/H.A. Hiddink (eds), 2015: The Roman
Piepers, W., 1981: Ausgrabungen an der alten Burg Lürken, Köln (Rheinische Ausgrabungen 21).
villa of Hoogeloon and the archaeology of the periphery, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 22).
Pietsch, M., 1983: Die römischen Eisenwerkzeuge von Saalburg, Feldberg und Zugmantel, SJ 39, 5-132.
Schrüfer-Kolb, I.E., 2004: Roman iron production in Britain.
Plinius, naturalis historia, ed. D.E. Eichholz, 1962: Cambridge,
along the Jurassic Ridge, Oxford (BAR British Series 380).
Mass./London (Loeb Classical Library). Pohanka, R., 1986: Die eisernen Agrargeräte der römischen Kaiserzeit
in
Österreich.
Studien
Technological and socio-economic landscape development
zur
römischen
Agrartechnologie in Rätien, Noricum und Pannonien, Oxford (BAR International Series 298).
Siemons, H.-A.R./F.P. Kortlang/H.A. Hiddink, 2002: Archeologisch Onderzoek aan de Zijthorst te Diessen, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 8). Slofstra, J., 1982: Een inheems-Romeinse villa op de Kerkakkers bij Hoogeloon, in J. Slofstra et al. (eds), Het Kempenproject.
Rees, S.E., 1979: Agricultural implements in Prehistoric and Roman Britain, Oxford (BAR British Series 69). Renswoude, J. van, 2009: Metaal, in J. van Renswoude/J. Van Kerckhove (eds), Opgravingen in Geldermalsen-
Een
regionaalarcheologisch
onderzoeksprogramma,
Waalre (Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem 22), 102-112. Slofstra, J., 1987: Een nederzetting uit de Romeinse tijd bij
Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late
Hoogeloon, in W.C.M. van Nuenen et al., Drie dorpen
IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse
één gemeente. Een bijdrage tot de geschiedenis van
Archeologische Rapporten 35), 231-286. Restaura, s.a.: Restauratierapport van twee Romeinse dolia met ijzerschat afkomstig uit Veldhoven. In opdracht van de gemeente Veldhoven en het Noord Brabants Museum, Haelen (rapport AAC 2013-1 t/m 137).
Hoogeloon, Hapert en Casteren, Hapert, 51-86. Stadler, J. (ed.), 2006: Geraubt und im Rhein versunken. Der Barbarenschatz, Speyer/Stuttgart. Strabo, geographica, ed. H.L. Jones, 1917-1932, Cambridge (Mass.)/London (Loeb Classical Library).
Rieche, A./H.J. Schalles, 1987: Colonia Ulpia Traiana. Arbeit. Handwerk und Berufe in der römischen Stadt, Bonn (Führer und Schriten des Archäologischen Parks Xanten 10).
Taussig, M.T., 1980: The devil and commodity fetishism in South America, Chapel Hill.
79
80
Theuwissen, J., 1991: De oogst, in C. de Mooij/R. van de Weijer
Weisgerber, G., 1967: Römische Villen im Saarland nach alten
(eds), Rijke oogst van schrale grond. Een overzicht van de
Ausgrabungen 1. Die römische Villa in Wustweiler (Krs.
Zuidnederlandse materiële volkscultuur ca. 1700-1900,
Ottweiler), Bericht der Staatlichen Denkmalpflege im Saarland 14, 95-105.
Zwolle, 39-53. Theuws, F./A. Verhoeven/H.H. van Regteren Altena, 1988:
Weisgerber, G., 1969: Römische Villen im Saarland nach alten
Medieval settlement at Dommelen. 1 Introduction,
Ausgrabungen 3. Furschweiler (Kreis St. Wendel), Bericht
environment and history. 2 The stream-valley settlement,
der Staatlichen Denkmalpflege im Saarland 16, 123-139.
Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 38, 229-430.
Wesselingh, D., 2000: Native neighbours. Local settlement system and social structure in the Roman period at Oss (the
Thomas, M., 2006: Ars clostraria. Die römische Schließkunst, in J. Stadler (ed.), 144-146.
Netherlands), Leiden (Analecta Praehistorica Leidensia 32). Wilbers-Rost, S./H.-P. Uerpmann/M. Uerpmann/B. Grosskopf/E.
de
Toksdorf-Lienemann, 2007: Kalkriese 3. Interdisziplinäre
Sassenbroekweg te Broekom, Hasselt (Publicaties van het
Untersuchungen auf dem Oberesch in Kalkriese.
Provinciaal Gallo-Romeins Museum Tongeren 38).
Archäologische Befunde und naturwissenschaftliche
Vanvinckenroye, W., 1990: De Romeinse villa’s van Piringen
Begleituntersuchungen, Mainz am Rhein (Römisch-
Vanvinckenroye,
W.,
1988:
De
Romeinse
villa
op
(‘Mulkenveld’) en Vechmaal (‘Walenveld’), Hasselt (Publicaties van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum
Germanischen Forschungen 65). Willems, W.J.H./L.I. Kooistra, 1988: De Romeinse villa te Voerendaal. Opgraving 1987, Archeologie in Limburg 37,
Tongeren 42). Verhoeven, A.A.A./F. Ector, 1984: Sabazius in Noord-Brabant?
137-147.
Brabants Heem 36, 138-149. Verwers, W.J.H., 1973: A Merovingian cemetery in Veldhoven,
Zinn, F., 1997: Pracht en praal in perspectief. Het graf van de dame
province of North Brabant, Berichten van de Rijksdienst
van Simpelveld, in M.E.Th. de Grooth/B. Mater (eds), Een
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 23, 313-335.
huis voor altijd, Maastricht, 61-77.
Verwers, W.J.H., 1978: North Brabant in Roman and EarlyMedieval times 3. The Merovingian cemetery of Meerveldhoven (mun. of Veldhoven), Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 28, 251-307. Visy, G., 1993/1: Wagen und Wagenteile, in E. Künzl (ed.), 257327. Visy, G., 1993/2: Wagenteile, in E. Künzl (ed.), 65-106. Vos,
W.K.,
2009:
Bataafs
platteland.
Het
Romeinse
nederzettingslandschap in het Nederlandse KrommeRijngebied, Amersfoort/Amsterdam/Leiden (Nederlandse Archeologische Rapporten 35/dissertatie VU).
bijlage - lijst van voorwerpen In de onderstaande lijst zijn alle voorwerpen opgesomd met een korte omschrijving en eventueel de maten (vooral bij niet in deze publicatie afgebeelde, maar toch min of meer herkenbare voorwerpen). Betekenis van de afkortingen: nr volgnummer zoals gebruikt in deze publicatie vel het ‘paginanummer’ in het restauratierapport laagnr de toevoeging aan het vondstnummer 4064; meestal een laag/niveau binnen het dolium (L) met een volgnummer vorm korte omschrijving van het voorwerp (ijzer tenzij anders vermeld) beh. al dan niet behandeld door Restaura, in de zin van uitgeprepareerd, gerestaureerd nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
1
508
dolium (aardewerk)
ja
container van de ijzeren voorwerpen, incompleet
2
509
dolium (aardewerk)
ja
archeologisch compleet in scherven
3
3
L0-1
scharnier
nee
l 160 mm; b ca. 45 mm
4
4
L0-2
kram
nee
l 163 mm
5
5
L0-3
scharnier
nee
l 140 mm; b 45 mm
6
6
L0-4, L0-8
beslag, U-vormig
nee
l 83 mm; b 28 mm
7
7
L0-5
beslag, strook
nee
l 82 mm; b 30 mm; resten twee spijkers aanwezig
8
8
L0-6
slot
ja
plaat 55 x 50 mm; diam. ringen 33, 10-12 en 4 mm
9
8
L10-98
slot
ja
plaat 77 x 74 mm; diam. ring 27 mm
10
9
L0-7
spijker
nee
11
9
L0-7
spijker
nee
12
9
L0-7
spijker
nee
13
9
L0-7
spijker
nee
14
9
L0-7
spijker
nee
15
9
L0-7
spijker
nee
16
10
L0-9
staaf
nee
17
11
L0-10
spijker
nee
18
11
L0-10
spijker
nee
19
11
L0-10
spijker
nee
20
11
L0-10
spijker
nee
21
12
L0-11
spijker
nee
22
13
L1-1
strook
nee
l 95 mm; doorsn. 10 x 10 mm
l 150 mm; b 30 mm
81
82
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
23
14
L1-2
strook
nee
l 190 mm; b 33 mm
24
15
L1-3
strook
nee
l tot 108 mm; b 13 mm
25
15
L1-3
strook
nee
26
15
L1-3
strook
nee
27
16
L1-4
spijker
nee
28
17
L1-5
strook
nee
29
17
L1-5
strook
nee
30
17
L1-5
strook
nee
31
18
L1-6
spijker
nee
32
19
L2-8
spijker
nee
33
19
L2-8
strook
nee
34
20
L2-9
spijker
nee
35
21
L2-10
spijker
nee
36
21
L2-10
strook
nee
37
21
L2-10
beslag, meubel?
ja
l 50; b 29 mm
38
22
L2-11
scharnier, puntig
ja
l 194 mm; b 30 mm; d 5 mm
39
23
L2-12
spijker
nee
40
23
L2-12
spijker
nee
41
23
L2-12
spijker
nee
42
23
L2-12
spijker
nee
43
23
L2-12
spijker
nee
44
23
L2-12
spijker
nee
45
23
L2-12
spijker
nee
46
23
L2-12
spijker
nee
47
23
L2-12
spijker
nee
48
24
L2-13
spijker
nee
49
25
L2-14
fragment
nee
50
25
L2-14
fragment
nee
51
25
L2-14
fragment
nee
52
25
L2-14
fragment
nee
53
25
L2-14
fragment
nee
54
25
L2-14
fragment
nee
55
25
L2-14
fragment
nee
56
25
L2-14
fragment
nee
57
25
L2-14
fragment
nee
58
25
L2-14
fragment
nee
l 60 mm; h 63 mm
l 180 mm; b 27 mm
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
59
25
L2-14
fragment
nee
60
25
L2-14
fragment
nee
61
25
L2-14
fragment
nee
62
25
L2-14
fragment
nee
63
25
L2-14
fragment
nee
64
25
L2-14
fragment
nee
65
25
L2-14
fragment
nee
66
25
L2-14
fragment
nee
67
25
L2-14
fragment
nee
68
25
L2-14
fragment
nee
69
26
L3-15
staaf
nee
l 222 mm; doorsn. 13 mm; vierkant op doorsnede
70
27
L3-16
staaf
nee
l 105 mm; doorsn. 10 mm
71
28
L3-17
beslag
ja
l 252 mm; b ca. 30 mm; d 5 mm
72
29
L3-18
staaf
nee
l 213 mm; doorsn. 12 mm; vierkant op doorsnede
73
30
L3-19
kram, T-vormig
ja
l 197 mm; doorsn. 10 mm
74
31
L3-20, L6-49
beslag, wagen?
ja
l 250 mm; b 32 mm; d 5 mm; plaat 70 x 67 mm
75
32
L3-21
spijker
nee
76
33
L3-22
scharnier, puntig
nee
l 200 mm; b 30 mm; d 7 mm; puntje oorspr. als bij nr. 87
77
34
L4-23
‘tentharing’
ja
l 190 mm; b 28 mm; d 10 mm
78
35
L4-24
spijker
nee
79
36
L4-25
spijker
nee
80
37
L4-26
spijker
nee
81
38
L4-27
spijker
nee
82
39
L4-27.1
spijker
nee
83
40
L4-28, L1-7
balansschaal
ja
84
41
L4-29
spijker
nee
85
42
L4-30
disselhamer
nee
l hamerkop 50 mm; diam. slagvlak 38 mm
86
43
L4-31
kram, T-vormig
ja
l 177 mm; doorsn. 8 mm
87
44
L4-32
scharnier, puntig
nee
l 205 mm; b 32 mm
88
45
L4-33
bel
ja
h 80 mm; doorsn. onderzijde 65 x 49 mm
89
46
L4-34
kram
nee
l 65 mm; doorsn. 8 mm
90
47
L4-35
beslag, balk
ja
l 200 mm; h 26 mm; d 5 mm; afstand tussen strips 50-75 mm
91
48
L4-36
scharnier
ja
l 170 mm; b 30 mm; h 32 mm
92
49
L4-37
kram, T-vormig
ja
l 148 mm; diam. 10 mm; doorsn. onder vierk., boven rond
93
50
L5-38
splitpen
ja
l 70 mm
94
51
L5-39
oogfrgm
nee
diam. ca. 145 mm; h 10 mm
83
84
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
95
51
L5-39
spijker
nee
96
52
L5-40
strook
nee
l 55 mm; b 15 mm
97
53
L5-41
staaf
nee
l 16 mm; doorsn. 18 x 11 mm; beide uiteinden oog
98
54
L5-42
beslag
nee
l 230 mm; b 33 mm; d 7 mm; omgebogen deel l 60 mm
99
55
L5-43
beslag, wagen?
ja
l totaal 250 mm; b 30 mm; d 2-6 mm; plaat 70 x 70 mm
100
56
L5-44
scharnier, ‘Hoogeloon’
ja
l 230 mm; b 26-27 mm; d 5 mm
101
57
L5-44.1
askap
ja
l 150 mm; b 55-60 mm; diam. As ca. 70 mm
102
58
L5-45
kram
nee
l 53 mm; doorsn. 8 x 8 mm
103
58
L5-45
beslag, hoekbeslag
nee
104
59
L5-46
spijker
nee
105
59
L5-46
spijker
nee
106
59
L5-46
spijker
nee
107
59
L5-46
spijker
nee
108
59
L5-46
spijker
nee
109
59
L5-46
spijker
nee
110
59
L5-46
spijker
nee
111
59
L5-46
spijker
nee
112
59
L5-46
spijker
nee
113
59
L5-46
spijker
nee
114
60
L6-47
kram
nee
l 50 mm; h totaal 26 mm; h 12 mm; d 6 mm
115
61
L6-48
kram
nee
l 40 mm; omgebogen deel l 20 mm; b 11 mm
116
62
L6-50
vork, gaffel
ja
l totaal 327 mm; b max. 80 mm; angel l 140 mm; doorsn.
117
63
L6-51
huls
ja
b 48 mm; doorsn. 48 x 53 mm
118
64
L6-52
haardhaal, segment
ja
l 254 mm; diam. 18 mm; oog diam. 34 mm
119
65
L6-53
spijker
ja
120
66
L6-54
‘tentharing’
ja
121
67
L6-55
spijker
nee
122
68
L6-56
beslag, strook
nee
l 122 mm; b 50 mm; uitsparing 22 mm b, opstaande zijde 15 mm h
123
69
L7-57
staaf
nee
l 200 mm; b 15 mm; d 10 mm; rechthoekig op doorsnede
124
70
L7-58
spijker
nee
125
71
L7-59
‘tentharing’
ja
l 175 mm; b 30 mm; d 8 mm
126
72
L7-60
staaf
nee
l 205 mm; doorsn. 10 mm; vierk. doorsn.; omgebogen
127
73
L7-61
disselhamer
ja
l blad 125 mm; b 75 mm; schachting l 50 mm; h 53 mm;
128
74
L7-62
askap
ja
13 x 11 mm; tanden max. 180 mm; doorsn. 12 mm
l 210 mm; b 30 mm; d 5 mm
hamer l 55 mm; diam. 28 mm l 150 mm; b 55-60 mm; diam. as ca. 65 mm
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
129
75
L7-63
scharnier?
nee
l 160 mm; b 30 mm; aan één zijde lijkt oog aanwezig
130
76
L7-64
spijker
nee
131
77
L7-65
spijker
nee
steekt door nr. 132
132
78
L7-66
splitpen
nee
diam. oog 27 mm (buitenwerks)
133
79
L8-68
spijker
nee
134
79
L8-68
spijker
nee
135
79
L8-68
spijker
nee
136
79
L8-68
spijker
nee
137
79
L8-68
spijker
nee
138
79
L8-68
spijker
nee
139
79
L8-68
spijker
nee
140
79
L8-68
spijker
nee
141
79
L8-68
spijker
nee
142
79
L8-68
spijker
nee
143
79
L8-68
spijker
nee
144
79
L8-68
spijker
nee
145
79
L8-68
spijker
nee
146
79
L8-68
spijker
nee
147
79
L8-68
spijker
nee
148
79
L8-68
spijker
nee
149
79
L8-68
spijker
nee
150
79
L8-68
spijker
nee
151
79
L8-68
spijker
nee
152
79
L8-68
spijker
nee
153
79
L8-68
spijker
nee
154
79
L8-68
spijker
nee
155
79
L8-68
spijker
nee
156
79
L8-68
spijker
nee
157
79
L8-68
spijker
nee
158
79
L8-68
spijker
nee
159
79
L8-68
spijker
nee
160
79
L8-68
spijker
nee
161
79
L8-68
spijker
nee
162
79
L8-68
spijker
nee
163
79
L8-68
spijker
nee
164
79
L8-68
spijker
nee
85
86
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
165
79
L8-68
spijker
nee
166
79
L8-68
spijker
nee
167
79
L8-68
spijker
nee
168
79
L8-68
spijker
nee
169
79
L8-68
spijker
nee
170
79
L8-68
spijker
nee
171
79
L8-68
spijker
nee
172
79
L8-68
spijker
nee
173
79
L8-68
spijker
nee
174
79
L8-68
spijker
nee
175
80
L8-69
scharnier, puntig
ja
l 183 mm; b 29 mm; d 5 mm
176
81
L8-72
centreerplaat
ja
l 89 mm; b 62 mm; d 4.5 mm; diam gat 30-31 mm
177
82
L8-73
beslag, strook
nee
l 125 m; b 50 mm
178
83
L8-74
scharnier? beslagstuk
nee
l 104 mm; b 43 mm; uiteinde lijkt voorzien v.
179
84
L8-75
bel
ja
180
85
L8-76
spijker
nee
181
86
L8-77
spijker
nee
182
87
L8-78
spijker
nee
183
88
L8-79
spijker
nee
184
88
L8-79
spijker
nee
185
89
L8-80
huls
nee
l 20 mm; diam. 36 mm; lijkt geklonken
186
90
L8-81
beslag, strook
nee
l 90 mm; b 33-40 mm
187
91
L9-82
spijker
nee
188
92
L8-83
haalmes
nee
l 200 mm; b 22 mm
189
93
L8-84
strook
nee
l 90 mm; b 22 mm
190
94
L9-85
strook
nee
l met nr. 191 totaal 115 mm; b 13 mm
191
94
L9-85
strook
nee
192
95
L9-86
huls
ja
193
96
L9-87
spijker
nee
194
96
L9-87
spijker
nee
195
97
L9-88?
staaf
nee
196
97
L9-88?
staaf
nee
197
98
L9-89
spijker
nee
198
99
L9-90
taatskom
nee
199
100
L9-90.1
spijker
nee
uitsparing voor scharnierpen h 70 mm; doorsn. onderaan 49 x 45 mm
l 102 mm; diam. 19-29 mm
l 255 mm; doorsn. 13 mm; vierkant op doorsnede l 57 mm; b 54 mm
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
200
100
L9-90.1
spijker
nee
201
100
L9-90.1
spijker
nee
202
100
L9-90.1
spijker
nee
203
100
L9-90.1
spijker
nee
204
100
L9-90.1
spijker
nee
205
100
L9-90.1
spijker
nee
206
100
L9-90.1
spijker
nee
207
100
L9-90.1
spijker
nee
208
100
L9-90.1
spijker
nee
209
100
L9-90.1
spijker
nee
210
100
L9-90.1
spijker
nee
211
100
L9-90.1
spijker
nee
212
100
L9-90.1
spijker
nee
213
100
L9-90.1
spijker
nee
214
100
L9-90.1
spijker
nee
215
100
L9-90.1
spijker
nee
216
100
L9-90.1
spijker
nee
217
100
L9-90.1
spijker
nee
218
100
L9-90.1
spijker
nee
219
100
L9-90.1
spijker
nee
220
100
L9-90.1
spijker
nee
221
100
L9-90.1
spijker
nee
222
100
L9-90.1
spijker
nee
223
100
L9-90.1
spijker
nee
224
100
L9-90.1
spijker
nee
225
100
L9-90.1
spijker
nee
226
100
L9-90.1
spijker
nee
227
100
L9-90.1
spijker
nee
228
100
L9-90.1
spijker
nee
229
100
L9-90.1
spijker
nee
230
100
L9-90.1
spijker
nee
231
101
L10-92
lepel, scheplepel
ja
232
102
L10-93
haak?
nee
l 110 mm; b 13-22 mm; breed uitl. ‘punt’ van de ‘haak’
233
103
L10-94
zaag
ja
l 234 mm; blad l 120 mm; b 40 mm; d 1.5-2 mm;
l 188 mm; steel l 110 mm; doorsn. 6.5 mm; lepel diam. 76-81 mm; h 28 mm
angel doorsnede 8 x 11 mm
87
88
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
234
104
L10-95
sluithaakje
ja
l 167 mm; doorsn. 9.5 mm
235
105
L10-96
kram, T-vormig
ja
l 195 mm; doorsn. 7 x 8 mm
236
106
L10-97
‘tentharing’
nee
l min. ca. 100 mm (foto), incompleet
237
107
L8-6
slotplaat (brons)
ja
238
108
L10-99
spijker
nee
239
108
L10-99
spijker
nee
240
108
L10-99
spijker
nee
241
108
L10-99
spijker
nee
242
108
L10-99
spijker
nee
243
108
L10-99
spijker
nee
244
108
L10-99
spijker
nee
245
108
L10-99
spijker
nee
246
108
L10-99
spijker
nee
247
108
L10-99
spijker
nee
248
108
L10-99
spijker
nee
249
108
L10-99
spijker
nee
250
108
L10-99
spijker
nee
251
108
L10-99
spijker
nee
252
108
L10-99
spijker
nee
253
108
L10-99
spijker
nee
254
108
L10-99
spijker
nee
255
108
L10-99
spijker
nee
256
108
L10-99
spijker
nee
257
108
L10-99
spijker
nee
258
108
L10-99
spijker
nee
259
108
L10-99
spijker
nee
260
108
L10-99
spijker
nee
261
108
L10-99
spijker
nee
262
108
L10-99
spijker
nee
263
108
L10-99
spijker
nee
264
108
L10-99
spijker
nee
265
108
L10-99
spijker
nee
266
108
L10-99
spijker
nee
267
108
L10-99
spijker
nee
268
108
L10-99
spijker
nee
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
269
108
L10-99
spijker
nee
270
108
L10-99
spijker
nee
271
108
L10-99
spijker
nee
272
108
L10-99
spijker
nee
273
108
L10-99
spijker
nee
274
108
L10-99
spijker
nee
275
108
L10-99
spijker
nee
276
108
L10-99
spijker
nee
277
108
L10-99
spijker
nee
278
108
L10-99
spijker
nee
279
108
L10-99
spijker
nee
280
108
L10-99
spijker
nee
281
108
L10-99
spijker
nee
282
108
L10-99
spijker
nee
283
108
L10-99
spijker
nee
284
109
L11-101
pen met oog
nee
285
109
L11-100
spijker
nee
286
110
L11-102
spijker
nee
287
110
L11-102
spijker
nee
288
110
L11-102
spijker
nee
289
110
L11-102
spijker
nee
290
110
L11-102
spijker
nee
291
110
L11-102
spijker
nee
292
110
L11-102
spijker
nee
293
110
L11-102
spijker
nee
294
110
L11-102
spijker
nee
295
110
L11-102
spijker
nee
296
110
L11-102
spijker
nee
297
110
L11-102
spijker
nee
298
110
L11-102
spijker
nee
299
110
L11-102
spijker
nee
300
110
L11-102
spijker
nee
301
110
L11-102
spijker
nee
302
110
L11-102
spijker
nee
303
110
L11-102
spijker
nee
maten/opmerkingen
l 112 mm; rechthoekig oog van 30 x 48 mm aan één einde
89
90
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
304
110
L11-102
spijker
nee
305
110
L11-102
spijker
nee
306
110
L11-102
spijker
nee
307
110
L11-102
spijker
nee
308
110
L11-102
spijker
nee
309
110
L11-102
spijker
nee
310
111
L11-103
scharnier?
nee
l 135 mm
311
112
L11-104
‘tentharing’
nee
l 175 mm; b 29 mm; d 6 mm
312
113
L11-105
huls
nee
h 28 mm; diam. 39 mm
313
114
L11-106
ring/huls
nee
diam. 46 mm; h 16 mm
314
115
L11-107
splitpen
nee
315
115
L11-107
ring
nee
diam. 44 mm
316
116
L11-108
scharnier, puntig
nee
l 175 mm; b 30 mm
317
117
L11-109
splitpen
nee
318
117
L11-109
ring
nee
319
118
L11-110
huls
nee
diam. binnen 15 mm; buiten 18 mm; h 32 mm
320
119
L11-111
‘tentharing’
nee
l ca. 125 mm, b 25 mm, d 6 mm
321
120
L11-112
beslag
nee
l 90 mm; b 22 mm; spijker door beide uiteinden
322
121
L11-113
punt met huls
ja
l 218 mm; ‘angel’ l 143 mm, doorsn. 24 mm; punt l 70 mm, grootste diam. 40 mm; ring diam 52 mm
323
122
L11-114
scharnier?
nee
l 145 mm; b 60 mm
324
123
L11-115
taatskom
nee
l 58 mm; b 58 mm; d 13 mm; diam. Holte 16 mm
325
124
L11-116
beslag, kruisvorm
ja
l armen ca. 150 mm; b 30-32 mm; gat diam. 41 mm
326
125
L11-117
hengsel
nee
l 149 mm; met twee splitpennen
327
126
L12-118
kram, T-vormig
nee
l 143 mm
328
126
L12-118
spijker
nee
329
127
L12-119
spijker
nee
330
127
L12-119
spijker
nee
331
127
L12-119
spijker
nee
332
127
L12-119
spijker
nee
333
127
L12-119
spijker
nee
334
127
L12-119
spijker
nee
335
127
L12-119
spijker
nee
336
127
L12-119
spijker
nee
337
127
L12-119
spijker
nee
338
127
L12-119
spijker
nee
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
maten/opmerkingen
339
127
L12-119
spijker
nee
340
127
L12-119
spijker
nee
341
127
L12-119
spijker
nee
342
127
L12-119
spijker
nee
343
127
L12-119
spijker
nee
344
127
L12-119
spijker
nee
345
127
L12-119
spijker
nee
346
127
L12-119
spijker
nee
347
127
L12-119
spijker
nee
348
127
L12-119
spijker
nee
349
127
L12-119
spijker
nee
350
127
L12-119
spijker
nee
351
127
L12-119
fragment
nee
352
127
L12-119
fragment
nee
353
127
L12-119
fragment
nee
354
127
L12-119
fragment
nee
355
127
L12-119
fragment
nee
356
127
L12-119
fragment
nee
357
127
L12-119
fragment
nee
358
127
L12-119
fragment
nee
359
127
L12-119
fragment
nee
360
127
L12-119
fragment
nee
361
127
L12-119
fragment
nee
362
127
L12-119
fragment
nee
363
127
L12-119
fragment
nee
364
127
L12-119
fragment
nee
365
127
L12-119
fragment
nee
366
128
L12-120
sluithaakje
nee
l 109 mm; met splitpen er aan vast
367
129
L12-121
beslag, balk
nee
l 205 x b 28 x d 10 mm; rechth. strip met vier spijkers
368
130
L12-121
haak
nee
l 105; haak met spits toel. schacht, uiteinde lijkt omgekruld
369
131
L12-122
haalmes
ja
l 156 mm; blad l 110 mm; h 23 mm; b rug 10 mm
370
131
L12-124
handgreep
ja
b 234 mm; h 91 mm; d max. 5 mm
372
132
L12-125
beslag
ja
l 227 mm; b 30 mm; omgebogen deel l 80 mm
373
133
L12-126
disselmanchet
ja
l 106 mm; b 85 mm; h 30 mm; d 5-7 mm
374
133
L12-126
spijker
nee
375
133
L12-126
strook
nee
met 376, b 30 mm
91
92
nr
vel
laagnr
vorm
beh.
376
133
L12-126
strook
nee
377
134
L12-127
beslag, hoekbeslag
nee
maten/opmerkingen l 95 mm; b 28 mm; haakv. omgebogen aan één zijde; borgplaat aan andere
378
135
L8-70
riemverbinder (brons)
ja
379
136
L8-71A
slotplaat (brons)
ja
380
137
L9-91
kraag (brons)
nee
diam. opening 55 mm
L0-12
mesje
ja
l 80 mm; h lemmet 18 mm; angel 5 x 2.5 mm
381
diam. 70 mm
dankwoord Deze publicatie is tot stand gekomen dankzij de hulp van verschillende personen. Jo Kempkens en Ton Lupak van Restaura in Haelen stelden hun documentatie over de restauratie en de foto’s van de voorwerpen beschikbaar, zonder welke dit boekje niet gemaakt had kunnen worden. Het Noord-Brabants Museum in Den Bosch was zo vriendelijk een vitrine op korte termijn leeg te halen en de voorwerpen over te brengen naar het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in die plaats. Ronald Louer van het depot danken we voor zijn gastvrijheid, het beschikbaar stellen van een werkplek en het bij elkaar zoeken van alle voorwerpen onder zijn beheer. Mirjam Scharenborg (gemeente Veldhoven) en Fokko Kortlang (adviseur), namen het initiatief om het ijzer en de dolia te publiceren op de manier waarop dat hier is gebeurd. De restauratie van het ijzer is bekostigd door de provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven; deze publicatie door de gemeente.
93
94
Illustratieverantwoording H.A. Hiddink alle figuren, behalve de foto’s van de voorwerpen uit Oerle, gemaakt bij Restaura in Haelen, én: Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Verwers 1978, fig. 3) 1; Diachron/AAC, Amsterdam 4; Archeologie Vrije Universiteit, Amsterdam 7, 17, 19; Mikko Kriek 13; Diederick Habermehl 16C-E; Restaura Haelen 21, 25, 27 rechts, 33; Rieche/Schalles (1987, 47) 18; Römisch-Germanisches Zentralmuseum Mainz (B. Streubel) http://web.rgzm.de/>Tuffsteinbrecher 22; Künzl 1993/2, Typentaf. 13 28; Rijksmuseum van Oudheden, Leiden 23; www.wikiwand.com 24; Zinn 1997, fig. 29 32.
Colofon Auteur:
dr. H.A. Hiddink
Opdrachtgever:
gemeente Veldhoven
Uitgever:
BCL Archaeological Support, Amsterdam
Ontwerp en opmaak:
Mikko Kriek
Drukker:
Ipskamp Drukkers B.V., Enschede
ISBN:
978-90-823334-2-8
© BCL-Archaeological Support www.bcl-support.nl Eerder verschenen in de BCL-Archeologische Reeks: De Romeinse villa van Hoogeloon en andere archeologische opgravingen in de Brabantse Kempen Verkrijgbaar bij: www.spa-uitgevers.nl