Een visie op dienst- en zorgverlening voor ouderen in een context van diversiteit
Van de Interprovinciale werkgroep "interculturalisering van de ouderenzorg"
Inleiding12
Onze maatschappij heeft heel wat structuren en voorzieningen uitgebouwd voor ouderen. Alleen zien we dat niet iedereen daar op een gelijke manier gebruik kan van maken. Een aantal groepen vallen uit de boot. Wij noemen ze "kansengroepen", en ouderen uit etnisch-culturele minderheden vallen daaronder3. Het gaat daarbij om mensen die na de tweede wereldoorlog als arbeidsimmigranten naar hier kwamen én om mensen die in recentere perioden als asielzoeker of vluchteling in België terechtgekomen zijn en die dikwijls getypeerd worden als "nieuwkomers". Wat deze 1
Deze tekst is een initiatief van de interprovinciale werkgroep "interculturalisering ouderenzorg", en is het resultaat van een intensieve en vruchtbare samenwerking met tal van overlegstructuren, voorzieningen, instanties en autoriteiten uit zowel de welzijns- en zorgvoorzieningen als uit de integratiesector. 2
De interprovinciale werkgroep bestaat uit :Sanghmitra Buthani (Minderhedenforum), Katelijn Van Horebeek (Vlaams Minderhedencentrum), Birgit Goris (Brusselse Welzijnsraad) , Marie-Michèle Thienpont-De Coster (Provincie Limburg), Liesbet Tilsley (Provincie Antwerpen) en David Talloen (provincie Oost-Vlaanderen) 3
In deze tekst focussen we op etnisch-culturele verscheidenheid, maar plaatsen dit wel binnen het meer omvattende kader van diversiteit (en dit is dan weer een onderdeel van algemeen kwaliteitsbeleid). Deze focus is te verklaren door het feit dat de initiatiefnemers van de interprovinciale werkgroep reeds geruime tijd ervaring hebben opgebouwd in het werken met ouderen uit etnischculturele minderheden en omdat deze focus een minder hoog abstractieniveau impliceert, wat de begrijpbaarheid van de tekst ten goede komt.
groepen bindt, is dat zij meestal uit een cultuur komen van uitgebreide gezinnen waar familiezorg centraal staat, maar nu moeten ze functioneren in een maatschappij van gemeenschappelijke voorzieningen die zij niet kennen. Diensten voor ouderen moeten er in principe zijn voor alle ouderen, wat ook hun afkomst moge zijn. Het is onze opdracht om die ouderenvoorzieningen/diensten te ondersteunen in hun toegankelijkheid voor alle ouderen en de ouderen te ondersteunen om de weg ernaartoe te leren kennen. Met uiteenlopende acties en initiatieven is in verschillende provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gebied gezocht naar manieren om de kloof tussen de zorgsector en ouderen uit etnisch-culturele minderheden te overbruggen. Wij kunnen echter de ouderenzorg niet losmaken van de globale maatschappelijke context om echt efficiënt te zijn. We willen dus vertrekken vanuit een visie op zorg voor ouderen uit etnisch-culturele minderheden waarbij we oog hebben voor een maatschappij waarin het samenleven niet teruggebracht wordt tot het naast mekaar leven van een aantal subgroepen; waarin achterstellingsmechanismen die bepaalde groepen treffen zoveel mogelijk weggewerkt worden; waarin ieder mens als individu de maximale kansen op een waardig leven krijgt en waarin diversiteit als een vanzelfsprekende zaak wordt gezien. Deze visie willen wij ontwikkelen aan de hand van een viertal basispijlers.
Pijler 1: Allochtone ouderen zijn een groep met specifieke kenmerken. In België leven proportioneel meer en meer ouderen. Het profiel van die ouderen toont vandaag ook een grotere diversiteit dan enkele decennia geleden onder meer als gevolg van recente immigraties. Totnogtoe vormen de allochtonen nog maar een kleine minderheid van de oudere bevolkingen in België, maar het is een groeiende minderheid en één waarvan de specifieke noden moeten worden erkend. Een toenemend aantal immigranten – waaronder ook steeds meer alleenstaanden – wordt oud in het tweede thuisland. Zij keren niet meer terug naar het land van herkomst. Verder komen meer en meer ouderen pas op latere leeftijd naar België in het kader van gezinshereniging 4. Ook de ouderen die tot de groep vluchtelingen behoren, kampen met dezelfde problemen als de ouderen uit de arbeidsimmigratie. Zij worden daarenboven geconfronteerd met allerlei trauma’s gekoppeld aan de vluchtervaring of aan de oorlog en vervolging in hun thuisland. Ook willen of kunnen zij dikwijls niet terug naar hun thuisland. Voor elk van hen betekent leven in België de overgang naar een samenleving waarin zowel de positie van ouderen als de zorg die voor hen wordt opgenomen, in meer dan één opzicht verschillen van die in het herkomstland.
4
Het gaat hier om de ouders van eerste-generatiemigranten
2
Heel wat etnisch-culturele minderheden hebben een andere beleving van oud-zijn en zijn alleen vertrouwd met andere zorgsystemen voor ouderen dan het Belgische geïnstitutionaliseerde systeem. Voor hen blijven die oude systemen – die in het land van herkomst waardevol en efficiënt waren - de norm, namelijk een zorgsysteem gebaseerd op informele hulp. Dit zorgsysteem speelt in verschillende situaties, maar zeker ook voor ouder wordende mensen, een belangrijke rol. In de beleving van ouderen uit etnisch-culturele minderheden vinden we dit referentiesysteem steeds weer terug: wie bij het ouder worden hulp nodig heeft, zal die verwachten van de kinderen en de familie. Maar hier in België komt dan de ontnuchterende vaststelling dat dit systeem niet meer in alles kan voorzien. Dikwijls durft men dit niet openlijk onder ogen te zien, omdat het niet kunnen rekenen op de kinderen binnen de eigen gemeenschap taboe is. Zo ontstaat er grote onzekerheid over de toekomstige hulp en zorg. Bovendien kampt een aanzienlijk deel van de oudere allochtonen in België nog steeds met een terugkeerdilemma (keer ik terug naar "mijn land" of niet?). Vooral bij immigranten leidt dat ertoe dat ze gaan pendelen tussen "hier" en "ginder", met alle gevolgen vandien. In het eigen land voelt men zich wel meer thuis, maar ook daar is veel veranderd: als emigrant is men niet "meegeëvolueerd" en dus wordt dat thuisland ook wat "vreemd", veel bekenden zijn al verdwenen, men heeft er geen inkomen, onvoldoende zorgvoorzieningen, en de kinderen blijven in ieder geval in het immigratieland wonen. Dus komen ze terug. Daar komt nog bij dat in België het verblijf in het "thuisland" beperkt moet blijven in de tijd, anders is men niet meer verzekerd of wordt men uitgeschreven, met heel wat administratieve problemen als gevolg. Bij een te lang verblijf in het thuisland kunnen oudere migranten zelfs een deel van hun inkomen verliezen dat in veel gevallen al beperkt is omwille van een onvolledige arbeidsloopbaan. Een probleem dat geldt voor zowel de oudere arbeidsmigranten als de recenter aangekomen vluchtelingen, is dat van taal en communicatie: hun kennis van de officiële taal van het land is dikwijls erg beperkt, contacten met de autochtone bevolking zijn zeldzaam en bijgevolg is de werking van diensten voor zorgbehoevenden nauwelijks bekend. Dat kan nog versterkt worden door het feit dat velen laaggeschoold of zelfs analfabeet in eigen taal zijn, én door de manier waarop de ‘integratie’in de samenleving is verlopen. De arbeidsimmigranten bijvoorbeeld werden onmiddellijk ingeschakeld op de arbeidsmarkt, zonder onthaalbeleid. Ze werden aanzien als tijdelijke gasten en ze beschouwden zichzelf ook als dusdanig.
Pijler 2. Als er geen antwoord wordt gegeven op de specifieke hulpvragen van allochtone ouderen, dan dreigen ze een risicogroep te worden. Aan beide zijden - zowel aan die van de vraag als aan die van het aanbod - staan een aantal drempels een effectieve hulpverlening in de weg. Ouderen uit etnisch-culturele minderheidsgroepen kunnen onvoldoende terugvallen op de vertrouwde informele zorg en bovendien rust er een taboe op het onderkennen
3
van dit gegeven. Anderzijds hebben deze ouderen een gebrek aan kennis van de bestaande reguliere zorgsystemen. Tenslotte hebben ze ook dikwijls een negatief beeld van de manier waarop men in het moderne België voor oudere familieleden zorgt. Dit alles leidt ertoe dat men weinig geneigd zal zijn actief te zoeken naar hulp van buiten, laat staan hulp van reguliere voorzieningen. Bij de zorgvoorzieningen neemt men vaak aan dat allochtone ouderen volledig door hun kinderen geholpen worden of terugkeren naar het land van herkomst. Beide veronderstellingen kloppen niet. Gevolg van deze foutieve vooronderstellingen is echter wel dat zorgvoorzieningen niet of onvoldoende beseffen dat het nodig is om een aangepast aanbod te ontwikkelen. Er is dus sprake van een vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid: "geen vraag, geen aanbod". Beide aspecten versterken elkaar. De allochtone ouderen vallen in een gat dat gaapt tussen de afbrokkelende familiezorg en het onaangepaste aanbod van de professionele zorgvoorzieningen in Vlaanderen en Brussel. Dit leidt tot de vaststelling dat deze ouderen een risicogroep zullen worden indien er geen maatregelen worden getroffen. Wil men dus op de situatie ingrijpen, dan moet er op korte termijn werk gemaakt worden van een aanbod dat aansluit bij de leefgewoonte en de levensgeschiedenis van de oudere persoon. Een aanbod dat dus rekening houdt met onder andere de voedingsgewoonten en -voorschriften, religieuze opvattingen en gebruiken (gebedsruimte, rituele reiniging, religieuze feesten, religieuze ondersteuning… ), taalen communicatiedrempels, ziektebeleving, man-vrouwrelaties, inrichting van de locatie.5 Een aanbod dat aandacht heeft voor de sociale context van de oudere, voor kritische zelfreflectie en voor respect van andere opvattingen over ziekte en behandelingen. Bovendien moet men ervoor zorgen dat dit aanbod ook dynamisch blijft zodat het zich kan aanpassen aan een veranderende realiteit. Een divers personeelsbestand kan dit faciliteren. We kunnen er immers van uitgaan dat de situatie er op termijn anders zal uitzien: de eerste generatie immigranten zal geleidelijk aan vervangen worden door de tweede generatie en het zwaartepunt zal geleidelijk aan verschuiven van de ouderen uit de landen van de eerste immigratiegolven – de mediterrane wereld - naar ouderen uit de recentere immigratiegolven, afkomstig van OostEuropa, Afrika of Centraal-Azië.
5
Het onderzoek van Cuyvers en Kavs (2001) en het project "Ouder worden in Vlaanderen" wezen immers op deze opgesomde behoeften. Ouder worden in Vlaanderen wil de vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid tussen de allochtone ouderen en de ouderenvoorzieningen doorbreken en werd opgestart en ontwikkeld door de provinciebesturen Oost-Vlaanderen en Limburg, maar wordt nu ook geruime tijd uitgevoerd in Antwerpen en het Brusselse. Er bestaan verschillende taalversies. Tijdens de uitvoeringen van het project werden de noden en behoeften van reeds 1500 allochtone ouderen geïnventariseerd.
4
Pijler 3. Diversiteit is meer dan het verschil tussen etnisch-culturele groepen: individuele verscheidenheid staat op de voorgrond Ouderen uit etnisch-culturele minderheidsgroepen zijn niet de enigen die buiten het reguliere zorgsysteem vallen. Ook andere groepen kunnen het slachtoffer worden van uitsluiting en discriminatie op basis van uiteenlopende kenmerken: sociale klasse, gender, seksuele oriëntatie, opleiding, beroep, leeftijd, religie, burgerlijke stand, geografische lokatie, enz… Ook zij hebben recht op toegang tot zorg. In de meeste gevallen zullen mensen overigens gelijktijdig verschillen van mekaar op meerdere van bovengenoemde vlakken. Dit kruispuntdenken benadrukt de gemeenschappelijkheid tussen mensen omdat men dan minder gefixeerd is op één bepaald verschil tussen mensen. Mensen verenigen meerdere dimensies (bijvoorbeeld geslacht, scholing, afkomst, gezondheid… ) in hun identiteit en kunnen zich door identificatie ook thuis voelen in een groep waar ze demografisch niet toe behoren. In de werkelijkheid van alle dag overstijgen sociale netwerken van mensen de grenzen van de doelgroep. Zo kan men zich in een bepaalde situatie in de eerste plaats een Chinees voelen, maar in een andere situatie vooral een oudere of een arbeider of een katholiek. Door individuele diversiteit ook in rekening te nemen, zal men afstappen van het uitsluitend denken in termen van één grote homogene groep, waarbij men aan iedereen die men tot een bepaalde (kansen)groep rekent, dezelfde kenmerken, hetzelfde gedrag, dezelfde ideeën toeschrijft. Dé Belg, dé Kongolees, dé vrouw, dé man, dé oudere… bestaan immers niet. Veralgemenend, stigmatiserend en polariserend denken krijgen hierdoor minder kans. Zo kan het voorvallen dat bepaalde Turkse ouderen geen moslim zijn, wel varkensvlees eten, enz. Het begrip "cultuur" staat in het doelgroepdenken omtrent etnisch-culturele minderheden veelal op de voorgrond (het zogenaamde overculturaliseren), maar wordt binnen een diversiteitsbeleid eindelijk tot zijn ware proporties herleid en wordt dus veel minder belangrijk. In deze visie staat aandacht voor de individuele ontplooiing en erkenning van de autonomie van personen centraal. De boodschap is rekening houden met de noden en behoeften van individuen binnen sociale groepen én met het feit dat groepen en individuen voortdurend veranderen. De verschillen tussen groepen zijn soms veel kleiner dan die tussen de individuele leden van één groep. Zo blijft het bijvoorbeeld belangrijk dat zorgverleners, als het allochtone patiënten of cliënten betreft, zich in hun handelen niet uitsluitend laten leiden door veronderstelde cultuurverschillen en daarmee gepaard gaande andere waarden en normen. Zij kunnen daarmee de bal gemakkelijk misslaan en ernstige fouten maken. Kennis van andere culturen kan belangrijk zijn, maar minstens zo belangrijk is het om de juiste vragen te stellen om inzicht te verkrijgen in de leefwereld van de cliënt.
Omdat er verschillen zijn tussen sociale groepen, maar ook tussen mensen van eenzelfde groep, moeten we de inspanningen met betrekking tot de diverse doelgroepen steeds kaderen in een algemeen streven naar meer diversiteit en de waardering ervan. Streven naar een groepsoverstijgende aanpak is hier dan ook
belangrijk. Maar dergelijke aanpak mag er wel niet toe leiden dat de focus op specifieke categorieën van mensen volledig losgelaten wordt. Het gaat immers niet op om alle verschillen over dezelfde kam te scheren. Anders wordt diversiteit een betekenisloos concept, dat een excuus wordt om de ogen te kunnen sluiten voor discriminerende situaties of praktijken waar mensen uit (kansen)groepen tegen opbotsen. Deze achterstellingsmechanismen moeten dan ook geïdentificeerd en weggewerkt worden. Vandaar dat aandacht voor specifieke noden van iedere kansengroep nuttig en zelfs nodig blijft, maar dan enkel gekaderd binnen een algemeen diversiteitsbeleid. Een diversiteitsbeleid dat zowel rekening houdt met de verscheidenheid op groepsniveau als op individuele basis. Met een dergelijke aanpak wordt overigens ook voorkomen dat autochtone groepen zich benadeeld gaan voelen door de specifieke aandacht voor de "anderen".
Pijler 4. Kwaliteitsvolle zorg- en dienstverlening voor iedereen impliceert een diversiteitsbeleid Het doel van een efficiënt aanbod is er voor te zorgen dat een antwoord geboden wordt op de noden van mensen en dat er geen uitsluiting van bepaalde groepen of individuen ontstaat. Het is op zich al een hele stap wanneer zowel de voorzieningen die begaan zijn met de ambulante, semi-residentiële of residentiële zorg voor ouderen, als de autochtone senioren die van deze voorzieningen gebruik maken, gesensibiliseerd kunnen worden voor het lot van de ouderen uit etnisch-culturele minderheden. Een voorziening die haar toegankelijkheid wil vergroten voor deze doelgroep neemt best als uitgangspunt dat het beschikbaar stellen van diensten ook een actief begrip is, met andere woorden dat voorzieningen ook zelf naar hun potentieel cliënteel moeten toestappen. Dit uitgangspunt impliceert dat, wanneer een vraag om hulp zich aandient, de professionele deontologie het vereist om samen met de hulpvrager te zoeken naar een goede oplossing. Een goede oplossing is een oplossing die aanvaardbaar is voor alle betrokkenen, voor de hulpvrager én voor de voorziening. Wat die goede oplossing betekent, kan verschillende vormen aannemen, omdat de énige alleenzaligmakende oplossing niet bestaat. Het gaat hierbij niet over of / of, maar eerder over én / én. Het opvangen van ouderen van een andere etnisch-culturele groep in een bestaande voorziening of dienst is een goede oplossing. Belangrijk is dan wel dat de voorziening de nodige inspanningen levert om tegemoet te komen aan de specifieke noden van deze gebruikers. Het veronderstelt dat alle betrokkenen, de betrokken ouderen, de voorziening en het personeel dat er werkzaam is, zich bekwamen in het omgaan met culturele (en andere) verschillen in een hulpverleningssetting of in een leef- en woonsituatie. Dit vergt niet alleen een uitdrukkelijk respect voor de verschillen tussen de betrokken gemeenschappen, maar ook een aantal praktische schikkingen, zoals bijvoorbeeld op het gebied van voeding, godsdienstbeleving of andere elementen die in de beleving van een aantal culturen een belangrijke rol spelen. Meestal gaat het hierbij om duidelijk omschreven en herkenbare elementen. 2
Dit soort oplossingen kan gezien worden als een toepassing van wat een "inclusief beleid" genoemd wordt. Een inclusief beleid impliceert dat minderheden zoveel mogelijk moeten kunnen aansluiten bij de voor de meerderheid uitgebouwde structuren. Hieraan zijn zeker een aantal voordelen verbonden, zoals kansen voor het naar mekaar toegroeien van minderheden en meerderheid, een sterker appel aan het toekennen van een volwaardige plaats aan de minderheden en het voorkomen van stigmatisering van de minderheden. De interculturalisering van voorzieningen moet versterkt en ondersteund worden, (en) maar de etnisch-culturele verschillen moeten wel op één lijn worden gezet met andere relevante verschillen, zoals sekseverschillen, leeftijdsverschillen en klassenverschillen. Het interculturaliseringsbeleid wordt dus gezien als een exponent van een algemeen diversiteitsbeleid. Kwaliteit van de zorg voor iedereen, autochtoon en allochtoon, moet gelijk zijn. Kwalitatief goede zorg houdt vanzelfsprekend rekening met culturele verschillen. Aangezien dat laatste nog niet vanzelfsprekend is, blijft compensatie via specifiek beleid nuttig en nodig. De weg naar goede kwaliteit is immers niet voor iedereen dezelfde. Het blijft een evenwichtsoefening tussen inclusieve en categoriale maatregelen. Een categoriale aanpak moet daarbij wel enkel gezien worden als surplus op een inclusief beleid dat gestoeld is op het streven naar gelijke kansen en dus ook naar een hogere participatie van etnisch-culturele minderheden in de samenleving. Het lijkt ons dan ook belangrijk dat de categoriale initiatieven zich voornamelijk ontplooien binnen de reguliere instanties. Zij moeten immers hun verantwoordelijkheid opnemen in plaats van aparte en onvolledige kanalen te laten uitbouwen binnen het welzijnshuisje. Maar geen enkele maatregel zal veel effect sorteren indien niet alle doelgroepen van bij de aanvang van het proces hieraan zelf ten volle kunnen participeren. Dit impliceert dat ook maatregelen moeten genomen worden om dit participatieproces te bevorderen en in dialoog te gaan. Door in dialoog te gaan kan elk zijn gepaste verantwoordelijkheid opnemen. In dit licht is het een verdedigbare optie ruimte en ondersteuning te geven aan organisaties van de betrokken ouderen en aan organisaties van etnisch-culturele minderheden die deze ouderen kunnen informeren, sensibiliseren en mobiliseren. Zij zijn immers belangrijke bruggenbouwers. De integratiesector (diversiteitsector) kan vanuit zijn eigen ervaring en deskundigheid interculturaliseringsprocessen of – projecten ondersteunen binnen de voorzieningen die willen werken rond samenleven-in-diversiteit. Overleg en samenwerking zijn hier sleutelwoorden. De overheid kan hierin een belangrijke rol spelen door het erkennen van de reële noden en kan het debat openen over het omgaan met diversiteit. De overheid moet diensten en voorzieningen stimuleren om zelf initiatief te nemen en een kwalitatief aanbod te ontwikkelen dat aangepast is aan de diversiteit binnen de samenleving.
januari 2007
3