Een vertelling over de tuin door Michel Lafaille Het beeld dat in mijn hoofd te voorschijn komt als ik aan het woord ‘tuin’ denk, heeft een wat schilderachtige verschijning. Het lijkt op een bedachtzaam samengestelde compositie van René Magritte, maar is geschilderd met de wilde vreemdheid van James Ensor en de naïviteit van Roger Raveel. Drie Belgische schilders. Misschien komt dat wel omdat ik Belg van geboorte ben. Dat een tuin zo wordt gezien kan niet als normaal worden bestempeld, dat snap ik. Bij het begrip tuin is het normaal dat men denkt aan planten en struiken. Want hoe dikwijls wordt een tuin niet gemaakt of zelfs bedacht vanuit de planten waar men van houdt of van droomt ze te bezitten. Veel mensen denken vanuit de dingen die zij geloven nodig te hebben of die in het standaardpakket zitten dat iedereen kent: terras, gazon, vijvertje, bloemenborder. Men vereenvoudigt daarmee niet alleen de tuin tot een onpersoonlijke verzameling maar men degradeert daarbij zichzelf. Waar is de droom? Wat staat er in de weg bij veel mensen om weer uit te komen bij het allereerste verlangen dat ze hadden. Ik wil een tuin die er uit ziet zoals toen we elkaar voor het eerst ontmoeten, of ik wil een tuin die me doet denken aan mijn eerste pianolessen; ah neen, ik wil een tuin zoals de Harlekijnen van Picasso. Zo zouden mensen moeten praten over hun tuin. Dan zou ik proberen te begrijpen wat ze bedoelen en te vertalen naar een tuinontwerp. Iedereen heeft immers een heleboel beelden in het hoofd die zich in de loop der tijd hebben gevormd uit stukjes en beetjes bij elkaar. Waarom zouden we ons laten afleiden door een misplaatst verlangen dat ons alleen maar wordt ingegeven door commerciële belangen van een tuincentrum of een fabrikant die ons wat wil verkopen. Hup, weg die tuinstoelen, eerst hebben we het over onze beelden, de beelden in ons hoofd.
| het ontwerp instituut | Gallencamp 4, 4003 GV Tiel | 0344-630286 |
[email protected] |
Terug naar mijn beeld van de tuin. Waarom juist deze drie schilders? Omdat ik ze bewonder en ze mij beelden hebben gegeven die ik niet kan vergeten. Beelden die ik op bepaalde momenten heb ontvangen toen ik er ontvankelijk voor was, zodat ze recht naar bij me naar binnen gingen en daar bleven hangen. Omdat ik er iets in herken, het gevoel van een tuin, van een paradijs? Zoals ik wenste of dacht dat een tuin zou moeten zijn, als een plaats voor altijd. Een tuin moet voor altijd zijn, net zoals het paradijs of de hof van Eden dat zijn. Stel dat ik morgen langs het paradijs zou lopen, zou ik dan denken: oh kijk daar nou eens, het paradijs, wat leuk; om dan vervolgens rustig verder te lopen naar waar ik onderweg was? Nee, natuurlijk niet. Adam en Eva zijn er volgens het verhaal dan wel uit vertrokken, beter gezegd weggejaagd, maar niemand die iets heeft gezegd of geschreven over de tuin die ze achterlieten. Hoe zit het met die tuin? Is die er nog altijd? Ik denk dat die er nog steeds is. Vraag me niet waar, vraag me niet hoe. Een tuin moet met die intentie gemaakt of bedacht worden, voor eeuwig zal hij blijven en niet voor eventjes. Daar gaat het om, om die gedachte, om de verlenging van de tijd - naar de toekomst - waardoor het nu en het eigenbelang niet mee telt. Alsof dat wat wij nu bedenken van belang zou zijn, alsof daarmee iets bereikt zou kunnen worden, alsof het leven dan zin zou krijgen. Maar ik laat me afleiden want ik sprak over de schilders. Waarschijnlijk zijn het deze drie voor mij omdat ik ze in een vorm van onschuld voor het eerst heb gezien. Van Gogh, Monet, Seurat, Cézanne en al die andere schilders van tuinen en landschappen die waren mij al aangekondigd. Die moest ik enkel nog maar zien, maar ik kende ze al, omdat ze meesters waren en ik er over gelezen had en als ik ze dan eindelijk zelf zag,wel, dan beantwoorden ze exact aan hetgeen ik had verwacht te zullen zien. Dat was zo met alle Franse impressionisten en expressionisten, als ik Van Gogh ook even bij de Fransen mag plaatsen.
| het ontwerp instituut | Gallencamp 4, 4003 GV Tiel | 0344-630286 |
[email protected] |
De gewone schilders om ze zo oneerbiedig te noemen, die kwamen via de eenvoudige weg tot mij door er over te lezen en te weten dat ze bestonden om ze vervolgens pas in het echt te zien, te ontdekken en te begrijpen. Dat principe vond ook plaats met de moderne Amerikanen of de expressionistische Duitse schilders, de Russen en de dadaïsten, de grote klassieke schilders uit de barok of de renaissance. Zo gaat dat, men weet min of meer wat er gaat komen en als men het werk zelf ziet, is dat meestal een bevestiging van een reeds bestaand vermoeden. Met deze drie Belgische schilders had ik dat niet, ze kwamen geheel onverwachts, als onaangekondigde boodschappers, waardoor ze me verrasten en overweldigden. Waardoor ze lang in me bleven nazinderen. Magritte, de brave burgerman uit Brussel, met zijn precieze en nauwgezet samengestelde werken die mij als kijker steeds weer op het verkeerde been zetten. Ze lieten mij niet gewoon zien wat er te zien was, neen, ze maakten mij gevoelig en attent door hetgeen ik te zien kreeg en dwongen mij om na te denken over wat ik zag, of het wel waar was wat ik zag. En als het waar was wat ik zag was dan de wereld waar ikzelf in stond niet waar? Of was het schilderij niet waar? Zijn statement ‘Ceci n’est pas une pipe’ is eigenlijk in al zijn schilderijen te zien, niet alleen in het werk van de geschilderde pijp. Zoals een tuin ook nooit enkel dat is wat hij laat zien maar de bezoeker verplicht om beter te kijken en na te denken; stof geeft om na te denken. Over de sfeer, de compositie, de samenstelling. ‘Ceci n’est pas un jardin’. Men ziet iets wat wij een tuin noemen, maar eigenlijk is het een verbeelding van iets anders, iets wat er niet is, wat er fysiek niet kan zijn. Hoe groot of klein een tuin ook is, hoe duur of bescheiden, overdadig of sober. Het is altijd een verwijzing naar een andere wereld die er zelf niet is. De natuur, de wildernis, de ordening, de braafheid, het sprookje, de familievertelling…
| het ontwerp instituut | Gallencamp 4, 4003 GV Tiel | 0344-630286 |
[email protected] |
Ensor, de gekke man uit Oostende, met zijn burleske schilderijen die moeten gechoqueerd hebben en nu nog, die de kijker genietend laten huiveren. De prins der Vlaamse schilders die als een komeet schijnt te zijn verschenen met een flitsend kortstondig bestaan. Vandaag is in zijn doeken nog altijd te zien dat hij een steen des aanstoots moet geweest zijn. Zijn gedurfde onderwerpen – doodshoofden die sigaren roken, maskers die schreeuwen en zingen – en zijn expressionistische stijl kietelen en plagen de brave geesten met hun bezadigde gedachten. Zoals een tuin ook voor wellust staat, voor sensuele gevoelens en zelfs erotisch gedachten en niet alleen voor droge uitstallingen, saaie functies of doodse plichtplegingen. De tuin brengt de wulpse tulp en de wilde orchidee naar voren, het sensuele hostablad en de verleidelijke lelieblaadjes, laat de slang rond de appelboomstam slingeren en zorgt dat het zonnelicht op de naakte huid van Eva schijnt en haar tintelend wakker maakt uit de roes van tevredenheid voor het gegeven paradijs. De mens die niet langer meer braaf blijft. Zoals de tuin het leven etaleert, met overdaad en wellust, met sterfte en dood, met verspilling en verkwisting. De tuin als metafoor voor ons gestommel en onvermogen om een waardig bestaan op te bouwen, telkens geconfronteerd met de uitspattingen van de natuur, het noodlot van het leven en het onverbiddelijke ronddraaien van de tijd. Wat de lente opbouwt vernietigt de winter, hetgeen in de zomer rijpt vergaat in de herfst. Raveel, de kunstenaar uit Machelen aan de Leie, met zijn ode aan het mooie leven, zijn beminnelijke naïviteit die de eenvoud laat zien van dat waar het eigenlijk alleen maar om te doen is. Ik was getroffen door de titel van een bekend werk van hem, ‘Het verschrikkelijke mooie leven’ heet het. De achtertuin met waslijn, de witgekalkte betonnen muurtjes, het vogelkooitje.
| het ontwerp instituut | Gallencamp 4, 4003 GV Tiel | 0344-630286 |
[email protected] |
Dat zijn de onderwerpen die hij schildert of gedeeltelijk schildert en dan tot een collage verwerkt, met onaffe stukken erin. Het is een wereld die waar en onvervalst is en die iedereen uit het eigen leven herkent of weet terug te vinden, als een fragment uit de jeugdjaren of de geboortegrond. Zoals een tuin verwijst naar de aard en de plek. Misschien ook wel naar de cultuur van de sociale laag waar men uit komt. Zijn doeken zijn als fragmenten uit de herinnering, die samensmelten tot een nieuw geheel, tot een antwoord op de vraag ‘Wie ben ik, waar kom ik vandaan?’, zoals de tuin dat antwoord soms kan geven. Het beeld van de tuin in mijn hoofd is vormgegeven met al dit soort gedachten die nog niet af zijn, maar al wel hun plaats in het geheel hebben gekregen. Het is een nog ruwe maar veelkleurige schets. Als ik wat langer naar een bepaald stukje blijf kijken wordt het scherp en gedetailleerd; tegelijkertijd wordt alles eromheen dan extra vaag, alsof het zich oplost in zichzelf. De kleuren worden grove vegen, brute strepen met ritme neergezet maar onscherp. Er zitten puntjes in die vegen, kleurige puntjes als lichtjes in het firmament, als duizenden klaprozen in een golvend landschap. Er is licht dat heen en weer danst, levend en bewegelijk. Het nodigt uit om binnen te stappen, het te volgen, dieper het beeld in, lokkend en verleidend. Om onderdoor de lage takken van een groepje bomen te stappen naar iets dat oplicht in de verte. Is het water? Of is het een zonovergoten gazon omringd door struiken met bessen. Vlieren en kornoeljes en lijsterbessen. En hangt daar niet een schommel? Daarboven hangen trossen met diepgele rozen als van oude gravinnen die op landgoederen rond kuieren met hun mandjes om bloemen te knippen voor verse ruikertjes bij het diner. Zo ongeveer ziet de tuin er uit in mijn hoofd, alhoewel dat beeld wel eens verandert in een strak gazon met rondmetalen poortjes voor het croquetspel en hier en daar een witte polo of trui neergegooid in het gras en speels gelach op de achtergrond.
| het ontwerp instituut | Gallencamp 4, 4003 GV Tiel | 0344-630286 |
[email protected] |
De tuin blijft een magisch woord. Ga bij uzelf eens na wat het betekent als u zegt: ‘Dat doe ik straks wel, ik ben nu even in de tuin…’ Wat is dat eigenlijk, een tuin? Is het alleen een aanduiding voor buiten? Slechts een aanduiding van plaats, zoals ik ben in de keuken? Is het een wens, een verlangen? Zegt u eigenlijk: ik ben nu even op zoek naar mezelf en wil niet gestoord worden? Is het de aanduiding voor het aards paradijs of een lusthof? Wat ziet u in uw verbeelding? De hangende tuinen van Babylon of de Hof van Eden? De tuin van oma en opa waar u vroeger speelde of de tuin uit die prachtige Engelse televisieserie? De tuin is waarschijnlijk een beetje van dat alles bij elkaar. Men spreekt over een tuin zoals men spreekt over een goed glas wijn. Het zijn tegelijkertijd de mooie herinneringen aan wat is geweest, gemengd met de verlangens aan dat wat nog komen gaat. Het is het licht, de kleur van bloemen, het gelach in de lucht, de beweging van kinderen. Maar ook een melange van gezelligheid als men bijeen is met familie of vrienden en zelfs van een beetje eenzaamheid als men alleen in de tuin zit te mijmeren. Het is merkwaardig dat wij allemaal diezelfde verlangens hebben, om de tijd te stoppen, alle beweging te verstillen en te blijven in het moment dat op dat ogenblik bestaat en dat wij geluk noemen. Geluk is dan een vereeuwiging van het nu. Tegelijk is dat een zware belasting, een zware opgave voor de tuin. Want wij willen volgende week weer datzelfde moment terug beleven en denken dat te kunnen door simpelweg in onze tuin te gaan zitten. Michel Lafaille
Gelieve bij citaten en gebruik de bronvermelding niet te vergeten en te verwijzen naar |het ontwerp instituut|.
| het ontwerp instituut | Gallencamp 4, 4003 GV Tiel | 0344-630286 |
[email protected] |