A
ARCHEOLOGIE
Q. B O U R G E O I S
Grafheuvels behoren tot de bekendste monumenten van Nederland en vertegenwoordigen het merendeel van het archeologische monumentenbestand. De informatie die we over deze grafmonumenten hebben, is echter voornamelijk gebaseerd op opgravingen uit de jaren '60 en eerder. Hierdoor is een deel van de vragen waarmee we tegenwoordig zitten niet meer naar behoren te beantwoorden. De Universiteit Leiden is in samenwerking met de RACM en de gemeente Apeldoorn recentelijk een onderzoeksprogramma gestart, om een deel van deze vragen te beantwoorden.
ELEVATION MODEL (DEM) VAN HET GEBIED ROND HET 1 DIGITAL UDDELERMEER OP DE VELUWE. DE RODE STERREN GEVEN DE LOCATIE VAN OPGEGRAVEN GRAFHEUVELS WEER.
n heel Nederland zijn iets minder dan 3000 grafheuvels bekend. Van het totale aantal bekende grafheuvels zijn 636 grafheuvelterreinen aangewezen als rijksbeschermd monument (iets minder dan de helft van het totale aantal monumententerreinen). Veel van deze grafheuvels zijn geconsolideerd en gerestaureerd en liggen vaak in het landelijk gebied waar de toerist en recreant verblijft. Zij bieden een groot potentieel voor toerisme en recreatie. Tijdens een recent congres (20 juni 2007) over Archeologie op de Veluwe, georganiseerd door Hazenberg Archeologie, werd specifiek voor de Veluwe het belang van archeologie erg duidelijk. Op het congres waren de grote terreineigenaren en gemeenten uitgebreid vertegenwoordigd en al snel bleek dat iedereen wel iets wou doen met archeologie op de Veluwe. Het verhaal van de geschiedenis is een welkome aanvulling op het al bestaande natuurproduct. Grafheuvels zouden hierin een belangrijke plaats kunnen innemen en
I
één van de focuspunten worden voor recreatie op de Veluwe. Het is duidelijk dat grafheuvels meer aandacht behoeven bij de beleidsmakers.
genoeg werden geacht, heeft het vele onderzoek in de loop der jaren toch veel kennis over deze grafstructuren opgeleverd.
Genoeg kennis? Gerestaureerde grafheuvels worden (tegenwoordig) echter vaak met minimale middelen en uitleg onder de aandacht van de recreant of toerist gebracht: een vrijgemaakte heuvel met daarbij een paaltje met de tekst ‘Archeologisch monument - Grafheuvel’ en centraal het logo van de thans niet meer bestaande ROB (opgegaan in fusieorganisatie RACM ). Een vraag die vaak wordt gesteld vanuit gemeenten en grote terreineigenaren is of er niet meer over deze monumenten te vertellen is: wanneer zijn grafheuvels opgeworpen, wat zit in de graven, hoe zien de randstructuren eruit en waar liggen de grafheuvels? Sinds het begin van de twintigste eeuw zijn er ongeveer 700 à 800 grafheuvels in Nederland opgegraven. Hoewel een deel van deze grafheuvels zelfs niet is gepubliceerd, wegens tijdgebrek of omdat ze niet interessant
16
Er zijn dus zeer veel grafheuvels opgegraven en er is dan ook al veel over bekend. Een deel van deze kennis is zeker bruikbaar voor informatieverstrekking aan het publiek. Echter: verschillende grote terreineigenaren, zoals Staatsbosbeheer en Kroondomeinen, willen graag de grafheuvels op hun terreinen opnemen in de ontwikkeling, het beheer en de inrichting van hun gebieden. Voor het inrichten van het landschap rondom de grafheuvels zitten zij met de vraag hoe het landschap er ten tijde van de grafheuvels uit heeft gezien en hoe de grafheuvels verantwoord beheerd kunnen worden. Deze vraag is nu nog moeilijk te beantwoorden. Werden grafheuvels aangelegd in uitgestrekte heidevelden, of ontstonden heidevelden rond grafheuvels? Hebben we te maken met heuvels die werden aangelegd op open plekken in een
VITRUVIUS bos? We weten het simpelweg niet. Zeker chronologische ontwikkelingen binnen één en dezelfde grafheuvelgroep zijn nauwelijks bekend. Gemeenten (en gemeentelijke archeologen) worden ook regelmatig geconfronteerd met vragen over grafheuvels. In veel gevallen kunnen zij niet meer antwoorden dan dat het vermoedelijk een ‘van oudsher opgeworpen heuvel’ betreft en dat deze tussen 2900 en 500 voor Christus is opgeworpen. In veel gevallen wordt dit antwoord ervaren als onvoldoende. Indien er wel meer informatie voorhanden is, is die vaak niet goed ontsloten of sterk verouderd. Zo zijn er in de gemeente Apeldoorn ongeveer 150 grafheuvels bekend, maar is slechts een tiental opgegraven. Het onderzoek in de gemeente stond wel aan de wieg van het wetenschappelijk onderzoek naar grafheuvels. Holwerda groef op uitnodiging van koningin Wilhelmina bij Hoogsoeren in 1906 voor het eerst op een wetenschappelijk gedocumenteerde manier een grafheuvel op (Holwerda 1906). In de jaren daarna kwam hij nog regelmatig terug naar de Kroondomeinen en groef onder andere bij het Uddelermeer meerdere heuvels op (Holwerda 1909, 1910, 1911). Hoewel Holwerda toen aan de vooravond van de wetenschappelijke archeologie stond, en zijn methoden voor die tijd vrij goed waren, is de informatie over de grafheuvels in de gemeente Apeldoorn uiterst beperkt en voldoet die niet aan de hedendaagse standaarden.
NUMMER 4
JULI 2008
S A M E N VAT T I N G De kennis die we momenteel hebben van de iets minder dan 3000 grafheuvels in Nederland is sterk verouderd. De meeste gegevens komen uit oude opgravingen waarbij voornamelijk de heuvel zelf opgegraven werd. Kennis over de omgeving van grafheuvels is eigenlijk bijna niet aanwezig. Een nieuw onderzoeksproject aan de Universiteit Leiden zal de komende jaren verschillende aspecten van grafheuvels opnieuw onderzoeken met de modernste technieken. In sommige gevallen zal nieuw onderzoek in een grafheuvel en de nabije omgeving ook noodzakelijk zijn. Samen met de RACM en de gemeente Apeldoorn zal deze nieuwe kennis toegepast worden in de Archeologische Monumenten Zorg.
landschap lagen de grafheuvels? In de meeste gevallen wordt ervan uitgegaan dat ze in een heidelandschap lagen. Maar is dit wel zo en zo ja, vanaf wanneer? Een dergelijk heidelandschap is ooit ontstaan, maar was het er al toen de eerste grafheuvels aangelegd werden en zo niet, in wat voor omgeving werden de heuvels dan in eerste instantie gebouwd? Andere zeer belangrijke vragen hebben betrekking op de relatie tussen grafheuvels en nederzettingen. In het verleden ging men er bij verschillende, verklarende modellen stilzwijgend van uit dat degenen die de heuvels bouwden er dicht bij gingen wonen of al woonden. Dit werd bevestigd toen buiten het heuvellichaam zelf werd gekeken en een complete bronstijdnederzetting naast
een grafheuvel werd aangetroffen (Waterbolk 1964). In de jaren hierna werden op enkele plaatsen tijdens grote vlakdekkende opgravingen nederzettingen in de omgeving van grafheuvels gevonden. Hieruit werd geconcludeerd dat de bouwers van de grafheuvels bij hun heuvels woonden. Een kritische heranalyse van de bekende data doet echter vermoeden dat men in de Midden-Bronstijd bij al bestaande grafheuvels ging wonen in plaats van de grafheuvel te bouwen dicht bij waar men woonde (Arnoldussen & Fontijn 2006, Bourgeois & Arnoldussen 2006). Nieuw onderzoek, en vooral omgevingsonderzoek naar grafheuvels (pollenanalyses en vlakdekkende opgravingen), is noodzakelijk om deze relatie nader te onderzoeken. De omgeving rond grafheuvels is eigenlijk
2 PUTTENPLAN VAN DE OPGRAVING
Niet alleen de maatschappij maar ook de wetenschap zelf ervaart momenteel een groeiend aantal grote kennislacunes op het gebied van grafheuvels. Zo is er zeer weinig bekend over de opbouw en plaggenschikking van een grafheuvel. Recent onderzoek in Denemarken doet vermoeden dat de plaggenschikking belangrijk was en waarschijnlijk centraal georganiseerd werd (Holst et al. 2004). Daar is aangetoond dat verschillen in oriëntatie en organisatie van de plaggenschikking zijn ontstaan doordat verschillende groepen een bepaald onderdeel van de aanleg van de heuvel toegewezen kregen. Het is niet bekend hoe dit in Nederland georganiseerd werd, maar dat het complex georganiseerd is, lijkt duidelijk. Een andere probleem vraag is bijvoorbeeld waar de zoden voor de plaggen nu eigenlijk vandaan kwamen. Werden deze lokaal gestoken? Komen alle plaggen van dezelfde locatie? Werd een heidelandschap afgeplagd, of werden andere gebieden afgeplagd voor zoden? Een andere belangrijke vraag is: in wat voor
APELDOORN ECHOPUT 2007. ROND TWEE GRAFHEUVELS WERDEN ZESTIEN PROEFSLEUVEN AANGELEGD. DE HONDERDEN SPOREN DIE DAARBIJ ONTDEKT WERDEN GETUIGEN VAN COMPLEXE ACTIVITEITEN UIT VERSCHILLENDE PERIODES.
0
17
10
A
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008 ceerd tot het heuvellichaam zelf met daaromheen een zone van 10 meter, gemeten vanaf de voet van de heuvel. Dit is echter op grond van geen enkel archeologisch argument te verdedigen of te onderbouwen. Bijna alle fenomenen, zoals de ceremoniële palenrijen, eigenaardige structuren en (eventuele) huisplattegronden, bevinden zich juist buiten die 10-meter zone. Deze worden nu niet meer beschermd. Dit heeft in sommige gevallen al geleid tot de vernieling van de terreinen rond deze heuvels.
RECONSTRUCTIE VAN EEN OPGEGRAVEN KWADRANT. 3 DRIEDIMENSIONALE DE VERSCHILLENDE OPGRAVINGSVLAKKEN WORDEN EXACT INGEMETEN EN IN EEN COMPUTERMODEL INGELADEN. DE RECONSTRUCTIE LAAT DE ARCHEOLOOG TOE OM ACHTERAF DE HEUVEL DEELS OPNIEUW OP TE GRAVEN.
grotendeels terra incognita. De spaarzame keren dat er bewust is gekeken buiten de grafheuvels zelf, en terreinen eromheen werden blootgelegd, zijn steeds zeer eigenaardige fenomenen waargenomen. Zo zijn op de Zevenbergen bij Oss, tussen de heuvels door, monumentale palenrijen van honderden meters lang aangetroffen (Fokkens et.al. in prep.). Deze lijken een belangrijke rol te spelen in de inrichting van het funeraire landschap. Dergelijke palenrijen zijn ook aangetroffen bij Haps (Verwers 1972), waar ze langs de heuvels lopen. Een ander voorbeeld is bijvoorbeeld tumulus 75 op het Noordsche Veld te Zeyen (Van Giffen 1949), waar een monumentale allee van 35 meter en ongeveer honderd palen is ontdekt. Op al deze sites zijn geen aanwijzingen voor gelijktijdige bewoning aangetroffen.
zeer verontrustend dat in de laatste paar jaren verschillende monumenten in oppervlakte gereduceerd zijn. In het kader van het AMRproject van de RACM is een groot deel van de beschermde grafheuvelmonumenten geredu-
Een recent bezoek aan een monumententerrein in de gemeente Apeldoorn (bij het Orderbosch), liet zien dat de grafheuvels mooi en netjes gereconstrueerd waren, maar dat de bodem een meter of vijf vanaf de voet van de grafheuvel volledig omgewerkt was. Het machinaal uitgraven van jonge struiken (o.a. Amerikaanse vogelkers, prunus serotina) gaat met zo veel geweld gepaard dat de hele bodem omgewoeld wordt. Het hoeft geen verdere uitleg dat mogelijke sporen in de omgeving van die grafheuvels dus volledig uitgewist zijn. Dit soort sluipende erosie vindt overal plaats, maar aangezien er geen goede richtlijnen (en eigenlijk geen kennis) zijn voor het beheer van de terreinen rond de grafheuvels is dit ook niet goed te communiceren naar de bosbeherende instanties. Toegegeven, de eerdere bescherming was arbitrair en meestal op basis van perceels-
4 STUDENTEN TEKENEN EEN PROEFSLEUF IN DE BOSSEN NABIJ APELDOORN.
Bij een opgraving in Apeldoorn in juli 2007, is bewust gezocht naar sporen in de omgeving van de grafheuvels. Door middel van proefsleuven is rond twee grafheuvels een groot oppervlak blootgelegd. Hierbij bleek er rond de heuvels een zwerm van sporen, in eigenaardige concentraties, te liggen. Dergelijke sites tonen aan dat we eigenlijk geen idee hebben wat zich rond de grafheuvels heeft afgespeeld en hiervoor is verder onderzoek noodzakelijk. Bovenstaande in ogenschouw nemend, is het
18
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008
5 PAALSPOREN IN DE OMGEVING VAN EEN GRAFHEUVEL. grenzen, en daarom was een herziening gelegitimeerd. Maar er is geen enkele archeologische grond om de 10-meter zone als maatstaf te nemen. Sterker nog: een 10-meterzone beperkt zich tot de kennis van het grafmonument zelf, dus tot dat deel dat al grotendeels bekend is. De grafheuvels verdienen geen objectgerichte maar veel meer een gebiedsgerichte benadering. Hoewel we nog niet weten wat zich rond de grafheuvels bevindt en hoe dit zich verhoudt tot de heuvels zelf, weten we wel dat er in veel gevallen iets zit. Om criteria te verkrijgen voor de bescherming van de terreinen rond de heuvels die hier rekening mee houden, is aanvullend onderzoek een absolute noodzaak.
Nieuw onderzoek Uitgaande van al deze vragen is aan de Universiteit Leiden een onderzoeksprogramma gestart dat zich concentreert op het landschap waarin grafheuvels lagen. Het is het NWO-project Ancestral Mounds dat zal
resulteren in verschillende artikelen en drie proefschriften over grafheuvels. Het onderzoek is voornamelijk gericht op al gepubliceerde opgravingen, maar om enkele lacunes op te vullen zal ook nieuw onderzoek worden uitgevoerd. Hiervoor werd op 15 juni 2007 een intentieovereenkomst tussen de RACM, Universiteit Leiden en de gemeente Apeldoorn ondertekend, waardoor het mogelijk is geworden om de komende jaren nieuw onderzoek op nog bestaande grafheuvelterreinen uit te voeren. Concreet betekent dit dat er ook opgravingen worden gedaan in en rond grafheuvels waarvan de eerste al is uitgevoerd. Het is de opgraving in Apeldoorn die de onverwachte resultaten opleverde die eerder zijn besproken. Het doel van dit nieuwe onderzoek is drieledig. Ten eerste zal de gemeente Apeldoorn meer informatie kunnen verschaffen over het grote aantal grafheuvels in haar gemeente. Tijdens de opgravingen zullen verschillende publieksgerichte activiteiten plaatsvinden, waarbij een breed publiek geïnformeerd wordt over
19
de resultaten. Ten tweede is er het wetenschappelijk onderzoek waarbij specifieke vragen over het ontstaan van grafheuvelgroepen beantwoord zullen worden. Tijdens de opgravingen zullen uitgebreide stukken van de omgeving van de grafheuvels worden onderzocht en zullen nieuwe pollenmonsters ons in staat stellen om een beeld te krijgen van de vegetatie in het verleden. Ten derde zullen de resultaten door de RACM gebruikt worden om het beheer van grafheuvelmonumenten te baseren op archeologische kennis en vraagstellingen.
Pioniersonderzoek Het feit dat er bij dit project in grafheuvellichamen wordt gegraven, is uitzonderlijk. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn grafheuvelopgravingen nog slechts zelden uitgevoerd, voornamelijk omdat de meeste grafheuvels een beschermde monumentstatus hebben gekregen. Na de grote grafheuvelcampagnes van Modderman en Glasbergen groeide het gevoel ‘dat men alles wel
A
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008
6 EEN KWADRANT UIT EEN GRAFHEUVEL NABIJ APELDOORN. ONDER DE HEUVEL KOMEN VERSCHILLENDE OUDE PAALSPOREN TEVOORSCHIJN. wist’ en werden vele grafheuvels beschermd, onder andere omdat zij nog zichtbare elementen in het landschap zijn. Bovendien verschoof de aandacht van het grafritueel naar de toen nog nauwelijks bekende nederzettingen. Nu is het merendeel van deze heuvels beschermd. Bij toekomstig onderzoek in de omgeving van en in grafheuvels zal waarschijnlijk de aandacht ook uitgaan naar enkele van deze beschermde monumenten. De slogan ‘wie wat bewaart, heeft wat’ is hier op zijn plaats. Indien het tempo van de laatste grote grafheuvelcampagnes was doorgezet (enkele tientallen heuvels in één zomer!), waren er nu geen ongeroerde heuvels meer over. Maar een vraag die eveneens gerechtvaardigd is, waarvoor je iets bewaart. Het antwoord is tweeledig. Enerzijds bedient het erfgoed het publiek en in het geval van grafheuvels is dat zichtbare archeologie met een belangrijke belevingswaarde. Anderzijds behouden wij het erfgoed voor toekomstig, wetenschappelijk, onderzoek. De kennis die we nodig hebben voor het beantwoorden van
de nieuwe maatschappelijke, wetenschappelijke en erfgoed gerelateerde vragen kan alleen door middel van nieuw onderzoek vergaard worden. Dit betekent dat het wenselijk is dat er op en rond sommige monumententerreinen onderzoek uitgevoerd wordt. Zowel voor de maatschappelijke vraag naar informatie als de wetenschappelijke noodzaak naar specifieke gegevens moet er dus af en toe een grafheuvel worden ‘opgeofferd’. Binnen het grafheuvelproject in Apeldoorn wordt dit niet lichtzinnig opgevat en pas na een uitgebreide dialoog tussen de drie betrokken partijen wordt besloten of onderzoek in een bepaalde heuvel wenselijk is of niet. Als er dan in een heuvel gegraven wordt, worden ook de modernste technieken toegepast en wordt er geen enkele concessie aan kwaliteit gedaan. Elk aangelegd vlak wordt ingetekend, ingekleurd en met fotogrammetrie gedocumenteerd. Later wordt de hele grafheuvel driedimensionaal gereconstrueerd. Elke heuvel wordt bemonsterd voor OSL datering (Optical Stimulated Lumine-
20
scence), een techniek die in samenwerking met de TU-delft verfijnd zal worden. Elk object gevonden bij de opgraving zal met high- (metaal-microscoop) en low-power (stereo-microscoop) technieken in het Laboratorium voor Artefactstudies in Leiden geanalyseerd worden. Ook zullen nieuwe prospectietechnieken door de RACM ontwikkeld worden. Boringen worden gecorreleerd aan blootgelegde profielen, grondradar wordt gekoppeld aan observaties in de heuvel en penetrologgers worden gebruikt om het oude oppervlak te bepalen en/of meerdere ophogingsfasen in een heuvel te ontdekken. De stratigrafie in een grafheuvel is zo complex dat je vaak niet weet wat je nu precies ziet in de boring of met de grondradar. Als dit gekoppeld wordt aan de effectieve profielen, zijn de observaties uit de boring veel beter te interpreteren. Door deze extra interpretatie koppeling is het mogelijk om latere boringen en grondradarmetingen zonder profiel beter te begrijpen (dus eigenlijk zonder te spieken!).
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008
Wanneer het onderzoek is afgerond, zullen de profielen blijven staan en de heuvels naar hun oorspronkelijke vorm gereconstrueerd worden. Vervolgens zal de kennis van grafheuvels en het landschap waarin ze zijn opgeworpen, ontsloten worden voor het publiek.
Conclusie Grafheuvels zijn eigenaardige grafmonumenten, waarvan we het verhaal slechts ten dele goed kunnen begrijpen. De inrichting van de prehistorische funeraire landschappen is een geheel andere inrichting dan het landschap dat wij nu zien. Waarom de grafheuvels liggen waar ze liggen, is niet bekend. En zeker wat zich rond grafheuvels heeft afgespeeld, is volledig onbegrepen. Toekomstig onderzoek naar grafheuvels en de landschappen eromheen is noodzakelijk, niet alleen vanwege een wetenschappelijke vraag, maar ook vanwege de vragen uit de maatschappij en de terreinbeheerders. De zorg het publiek bewust te maken van ons archeologisch erfgoed wordt in het Verdrag van Malta niet voor niets specifiek genoemd.
VERSCHILLENDE NIVEAUS WORDEN 7 OP DE PLAGGEN VAN HET HEUVELLICHAAM GEDOCUMENTEERD EN INGETEKEND.
PLAGGEN WORDEN 8 AANGEKRASTE INGETEKEND. IN EEN COMPUTERMODEL WORDT ACHTERAF GEKEKEN HOE DE PLAGGEN IN HET HEUVELLICHAAM GERANGSCHIKT WAREN.
Q UENTIN B OURGEOIS is PhD in het Ancestral Mounds project bij de Faculteit Archeologie aan de Universiteit Leiden.
Literatuur – Arnoldussen, S. in prep.: A living landscape, Bronze Age settlements in the Dutch river area (200-800 BC), diss. Leiden. – Arnoldussen, S. & D.R. Fontijn 2006: Towards familiar landscapes? On the nature and origin of Middle Bronze Age landscapes in the Netherlands, Proceedings of the Prehistoric Society 72, 289-317. – Bourgeois, Q.P.J. & S. Arnoldussen 2006: Expressing Monumentality, some observations on the dating of Dutch Bronze Age barrows and houses, Lunula Archaeologia Protohistorica 14, 13-25. – Fokkens H., R.Jansen & I.M. van Wijk in prep.: Oss Zevenbergen; de lange-termijngeschiedenis van een prehistorisch grafveld, Leiden, Archol bv, Archol rapport 50. – Giffen van, A.E. 1949: Oudheidkundige Aantekeningen over Drentse Vondsten (XVI), Nieuw Drentse Volksalmanak 67, 93-148. – Holst Kähler M., Rasmussen M., Breuning-Madsen H. 2004: Skelhøj. Et bygningsværk fra den ældre bronzealder [Skelhøj. A barrow construction from the Early Bronze Age], Nationalmuseets Arbejdsmark 2004, 11-25. – Holwerda, J.H. 1907: Grafheuvels bij Hoogsoeren, Oudheidkundige Mededelingen
van het Rijksmuseum van Oudheden I, 7-10. – Holwerda, J.H. 1909: Hunneschans bij het Uddelermeer, Oudheidkundige Mededelingen van het Rijksmuseum van Oudheden III, 1-52. – Holwerda, J.H. 1911: Praehistorische nederzettingen aan het Uddelermeer, Oudheidkundige Mededelingen van het Rijksmuseum van Oudheden V, 5-17. – Holwerda, J.H. 1912: Opgravingen aan het
21
Uddelermeer, Oudheidkundige Mededelingen van het Rijksmuseum van Oudheden VI, 1-16 – Verwers, G.J. 1972: Das Kamps Veld in Haps in Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit, Analecta Praehistorica Leidensia 5, Leiden. – Waterbolk, H.T. 1964: The Bronze Age settlement of Elp, Helinium 4, 97-131.