Informatie- en discussiebijeenkomst leerplanontwikkeling
Aandacht voor de inhoud van het onderwijs Hoe worden de kwalificatiedossiers die zijn opgesteld door de kenniscentra voor beroepsonderwijs en het bedrijfsleven inhoudelijk vertaald naar concrete leerplannen, onderwijsleermateriaal en toetsen? Onderzoek van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) werpt licht op de zaak. De resultaten van dit onderzoek werden op 13 juni tijdens een druk bezochte informatie- en discussiebijeenkomst gepresenteerd. Verslag van een inspirerende middag. Zo’n vijftig personen druppelen op 13 juni aan het begin van de middag het prachtige, statige pand van de Fundatie van Renswoude in Utrecht binnen. Ze zijn benieuwd naar de uitkomsten van het ecbo-onderzoek naar leerplanontwikkeling in het mbo. Mooie locatie Dagvoorzitter Ellen Verheijen, programmaleider bij ecbo, heet de aanwezigen welkom. “Ik ben heel blij dat we vandaag op deze mooie locatie te gast zijn. De Fundatie van Renswoude werd in 1754 gesticht met geld van Maria Duyst van Voorhout. Zij liet bijna haar hele vermogen na aan de opleiding van weeskinderen – jongens – in de kunsten en technische vakken. Ook nu nog kunnen jonge mensen een beroep doen op de fundatie. Een prachtige locatie dus om over ons onderzoek te spreken.” Verheijen vervolgt haar verhaal door kort in te gaan op een aantal belangrijke ontwikkelingen van dit moment: de herziene kwalificatiestructuur met een nieuw format, de mogelijke gevolgen hiervan voor het curriculum van opleidingen en de noodzaak van goede arbeidsmarktinformatie voor mboopleidingen. “Ons onderzoek naar leerplanontwikkeling in het mbo sluit hier goed op aan”, aldus Verheijen. “Het is een onderzoek dat écht ingaat op de inhoud van het mbo-onderwijs. Overigens is er nog maar weinig onderzoek gedaan naar de inhoud. Het grootste deel van het onderzoek naar mboonderwijs richt zich op de vormgeving van het onderwijs.” Representatief Ecbo-onderzoeker José Hermanussen gaat dieper in op het ecbo-onderzoek naar leerplanontwikkeling. Als eerste legt ze kort uit hoe leerplannen en examens ontstaan. “De sociale partners stellen op basis van de beroepspraktijk beroeps(competentie)profielen op. De kenniscentra vertalen dit vervolgens in kwalificatiedossiers. Uiteindelijk is het aan het mbo om op basis van de kwalificatiedossiers leerplannen en examens te ontwikkelen. Ons onderzoek richtte zich vooral op deze laatste stap.” In het schooljaar 2009-2010 legden de ecbo-onderzoekers zo’n vierhonderd opleidingscoördinatoren in 45 mbo-scholen een online enquête voor. Daarnaast werden twee samenwerkingsverbanden van scholen geïnterviewd. Ook vonden er interviews plaats met alle zeventien de kenniscentra. “De respons was niet slecht”, stelt Hermanussen. “Helaas ontbreekt de sector Groen en is de sector Economie licht ondervertegenwoordigd. Maar concluderend kunnen we stellen dat de respons redelijk representatief is.” Leerplanontwikkeling, verslag 24 mei 2012
ecbo
1
Een greep uit de onderzoeksresultaten Opleidingscoördinatoren zijn gemiddeld genomen wat tevredener over de kwalificatiedossiers dan over de oude eindtermendocumenten: 60 procent versus 40 procent. De helft van de opleidingscoördinatoren vindt dat de kwalificatiedossiers op het gebied van kennis en vaardigheden goed zijn uitgewerkt; 40 procent vindt juist dat de kwalificatiedossiers onvoldoende zijn uitgewerkt. Het grootste deel van de opleidingscoördinatoren (86 procent) vindt dat de kwalificatiedossiers voldoende ruimte bieden voor de ontwikkeling van het leerplan. Daarnaast vindt 62 procent dat de kwalificatiedossiers hiervoor voldoende houvast bieden. De meeste opleidingscoördinatoren (84%) geven aan dat de kwalificatiedossiers voldoende ruimte bieden om de toetsing naar eigen inzicht in te vullen. Bijna de helft van de respondenten vindt echter dat de dossiers te weinig houvast bieden voor de toetsing van het beroepsgerichte deel. Kortom: De respondenten zijn meer te spreken over de ruimte die de kwalificatiedossiers geven om de leerplannen en toetsing in mbo-instellingen vorm te geven naar eigen inzicht, dan over de mate van houvast die de dossiers bieden bij de ontwikkeling ervan. Met name op het vlak van de toetsing is dit duidelijk zichtbaar. Leerplanontwikkeling vindt vooral plaats binnen de muren van de school en binnen de kaders van het team. Betrokkenheid van het werkveld, andere scholen en kenniscentra is eerder incidenteel dan structureel. Onderwijsmateriaal wordt door ongeveer de helft van de scholen zelf ontwikkeld. Een derde van het onderwijsmateriaal wordt ingekocht, bijvoorbeeld bij educatieve uitgeverijen, kenniscentra of andere aanbieders. De rest wordt samen met andere scholen/partijen ontwikkeld. Het ingekochte materiaal wordt door mbo-scholen niet of hooguit een beetje aangepast. De 20 procent vrije ruimte in het programma wordt door de helft van de opleidingsclusters niet ingevuld. Opleidingsclusters die dit wel doen, doen dit met name voor de bol-opleidingen. Scholen hanteren hierbij vooral een aanbodgerichte aanpak; slechts in een kwart van de gevallen hebben studenten een eigen inbreng. Zo’n 60 procent van de opleidingsclusters gebruikt externe examenleveranciers om toetsen, proeven van bekwaamheid e.d. in te kopen. Het afnemen van de toetsen en het beoordelen doen scholen zelf. Het algemene beeld, zoals hierboven geschetst, gaat niet per definitie op voor elke sector of voor elk opleidingencluster. Zie voor nuanceringen het onderzoeksrapport
[email protected] (verschijnt na de zomer op www.ecbo.nl).
Reflectie Daarna is het de beurt aan Karel Visser, onderzoeker bij het ecbo. Hij reflecteert kort op het onderzoek en introduceert en passant de drie workshops, waar de aanwezigen aan kunnen deelnemen. Visser stelt dat de eerste twee stappen om te komen tot leerplannen – het kijken in de beroepspraktijk en het opstellen van kwalificatiedossiers – heel relevant zijn. “Maar wat doen de kenniscentra nu eigenlijk als ze een kwalificatiedossier opstellen? En wat zijn de gevolgen van het nieuwe format dat eraan komt? Een van de workshops gaat hier nader op in. Mijn advies: wees kritisch en vraag jezelf af wat scholen echt nodig hebben voor het opstellen van hun leerplannen.” Leerplanontwikkeling, verslag 24 mei 2012
ecbo
2
Het maken van leerplannen en examens is volgens Visser een primaire verantwoordelijkheid van scholen. “Maar wat zijn hiervan nu de voor- en nadelen? Ook hierover kunt u tijdens een workshop discussiëren. En tot slot, de vrije ruimte. Die is vaak non-existent, zo blijkt uit ons onderzoek. Wat zijn hiervoor de redenen? En van wie is die vrije ruimte nu eigenlijk? Interessante vragen, die ook in een workshop aan bod komen.” Voordat de workshoprondes van start gaan, is het eerst tijd voor een kop koffie. Daarna gaan de aanwezigen in drie groepen uiteen. Workshop 1: De “vrije ruimte” in mbo-opleidingsprogramma’s Het begrip “vrije ruimte” doet veel stof opwaaien. Dat stelt Karel Visser tijdens zijn workshop. Volgens hem gaat het bij de vrije ruimte niet alleen om de vraag of er eigenlijk wel zoiets bestaat als “vrije ruimte”. “Ook de vraag wie nu de zeggenschap heeft over die ruimte – school, student of nog een ander – is interessant. Over deze laatste vraag wordt ook op landelijk niveau gediscussieerd. In de nieuwe kwalificatiestructuur wordt namelijk gesproken over zogenaamde keuzedelen.” Tijdens de workshop van Visser discussiëren de deelnemers over twee stellingen: 1. De (eventuele) invulling van de “vrije ruimte” is het beslisdomein van de student in samenspraak met de school. 2. De (eventuele) invulling van de “vrije ruimte” wordt gevoed door landelijke afspraken in de kwalificatiestructuur. De deelnemers aan de workshop zoeken argumenten vóór beide stellingen, die vervolgens in de groep worden besproken. Een van de argumenten voor stelling 1 is dat leerlingen meer worden gemotiveerd als ze zelf sturing kunnen geven aan hun programma. “Het heeft te maken met vasthouden en boeien.” Visser is het hier op zich mee eens, maar: “Het is niet zo dat de leerling kan vragen en de school moet draaien. De vraag van de leerling moet realistisch en organiseerbaar zijn. Zelfsturing is een voorwaardelijke aangelegenheid.” Roc-vertegenwoordigers aan de workshop beamen dat de inrichting van de vrije ruimte met voldoende keuzemogelijkheden voor scholen vaak lastig organiseerbaar is. Het niet of nauwelijks invullen van de vrije ruimte is tevens kostenbesparend. Een ander argument voor is, dat studenten die tijdens hun studie “buiten hun veld” willen kijken ruimte nodig hebben. “De school moet die ruimte bieden.” Visser stelt dat dit precies is waar de vrije ruimte voor is bedoeld. “De student bepaalt in samenspraak met de mbo-instelling – binnen bepaalde kaders – de invulling van de vrije ruimte.” De deelnemers aan de workshop voeren als argument voor stelling 2 aan dat landelijke afspraken in de kwalificatiestructuur zorgen voor controle op kwaliteit. Een van de aanwezigen verwoordt het als volgt: “Als iedereen maar wat aanrommelt, weet men niet waar het over gaat. Dus wil de minister zeker weten dat scholen de vrije ruimte op een goede manier invullen. Dit wordt ingegeven door de publieke opinie dat het onderwijs slecht is.” Visser stelt dat hij de redenering kan volgen, maar dat niet iedereen het hier per se mee eens hoeft te zijn. Een ander argument voor de stelling is dat er een landelijk kader nodig is om bij scholen af te dwingen dat de vrije ruimte die nu niet wordt ingevuld wél wordt ingevuld. Hierbij gaat het ook om kwaliteitsbewaking. Visser stelt dat dit een valide argument is. Maar: “Het betekent wel dat regulering centraal komt te staan, in plaats van Leerplanontwikkeling, verslag 24 mei 2012
ecbo
3
empowerment en professionalisering van docenten en versterking van de beroepseer op de werkvloer. Waarom wordt er niet méér ingezet op professionalisering van de mensen die de vrije ruimte moeten invullen?” Workshop 2: Kwalificatiedossier: een knellend harnas of een lege schil? Wim Jellema, senior beleidsadviseur bij de Toetsingskamer van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gaat in zijn workshop in op het nieuwe format voor kwalificatiedossiers. “Jullie zijn de eerste mensen die mogen oordelen over het format. Maak er gebruik van!”, zo spreekt hij de deelnemers toe. Jellema licht vervolgens de totstandkoming van het nieuwe format toe. Hij vertelt dat het ministerie van OCW minder kwalificaties wil en streeft naar vereenvoudiging van de kwalificatiestructuur. Ook moet de kwaliteit van de examens omhoog en moeten de dossiers compacter worden. Daarnaast wil OCW dat er in de kwalificatiedossiers een evenwichtiger beschrijving komt van kennis, vaardigheden en houdingsaspecten. “Kennis en vaardigheden moeten voorop staan.” De SBB heeft op basis van de eisen van OCW een advies opgesteld. Jellema: “In dit advies staat dat de kwalificatiedossiers moeten worden uitgewerkt in een basis-, profiel- en keuzedeel. De exameneisen moeten daarnaast worden geëxpliciteerd. Onnodige overlap mag uit de dossiers en vakkennis en vaardigheden moeten meer op de voorgrond komen; competenties mogen meer naar de achtergrond.” Dit heeft uiteindelijk geleid tot een nieuw format voor de kwalificatiedossiers. Een compacter format, aldus Jellema. “Nu is het de beurt aan de kenniscentra. Zij moeten de nieuwe kwalificatiedossiers gaan vormgeven. Dit jaar moet minimaal 50 procent zijn omgevormd en volgend jaar de rest. In 2014-2015 volgt een pilotjaar.” Tijdens het laatste deel van de workshop laat Jellema een voorbeeldformat zien. Het gaat om een “vertaling” van het – niet meer bestaande – kwalificatiedossier Aqua & Leisure. De reacties variëren. Sommige aanwezigen vinden het nieuwe format logisch. “Het is eenvoudiger om hier programma’s vanaf te leiden.” Een andere reactie: “Dit format is beter één op één te vertalen in een leerplan.” Anderen stellen dat het moeilijker is om relaties te leggen met andere sectoren. “Nu is het redelijk gemakkelijk om de ‘verzorgende’ te koppelen aan ‘wellness’. Dat mis ik in het nieuwe format.” Ook stelt een aantal mensen dat het in de korte tijdspanne van de workshop moeilijk is om het overzicht te krijgen. “Je moet het nog wel leren lezen”, is een van de reacties. Iemand anders zegt: “Het is nu nog een grote wirwar. Maar ik heb me er ook nog niet echt in kunnen verdiepen.” Workshop 3: Home-made en/of van de markt? Het tijdens de bijeenkomst gepresenteerde ecbo-onderzoek laat zien dat scholen ongeveer de helft van het materiaal dat deelnemers gebruiken zelf ontwikkelen. De rest wordt samen met andere scholen ontwikkeld of ingekocht bij bijvoorbeeld educatieve uitgevers of kenniscentra. Bij examinering maakt bijna de helft van de scholen gebruik van externe examenleveranciers. Uiteraard zijn er argumenten te bedenken vóór inkopen, maar er zijn ook tegens te bedenken. In deze workshop, die Leerplanontwikkeling, verslag 24 mei 2012
ecbo
4
wordt geleid door José Hermanussen, staat dan ook de vraag “Inkopen: wanneer handig en verstandig?” centraal. Een van de roc-vertegenwoordigers aan de workshop stelt dat een aantal jaar geleden veel examens werden ingekocht uit “angst” voor een afwijzing van de inspectie. Anderen bevestigen dat deze overweging vooral een rol speelde op het moment dat werd overgestapt van het gebruik van eindtermendocumenten naar dat van kwalificatiedossiers. Er wordt opgemerkt dat scholen thans weer meer zelf aan het ontwikkelen zijn. Dit vanuit de overtuiging dat het van belang is de exameneisen goed te kennen. “Hier wordt in het ontwikkelingsgerichte deel van het onderwijs immers naartoe gewerkt.” Iemand anders vult aan dat deze keuze ook te maken had met tijd en geld. “Scholen hadden hun handen vol aan de invoering van competentiegericht onderwijs, dus kozen ze pragmatisch voor inkoop. Nu hebben ze wat meer ruimte en pakken ze het weer zelf op. ”Tijdens de workshop komt ook naar voren dat er veel onderscheid is tussen branches. Een van de aanwezigen stelt: “Bij sommige branches – zoals de mobiliteitsbranche – vindt de gehele examinering centraal plaats met behulp van ingekochte examenproducten.” Als het gaat om de inkoop van leermiddelen worden, net als bij de examinering, efficiëntie - (tijd- en kostenbesparing) en kwaliteitsoverwegingen naar voren gebracht. (“Er is goed tot uitstekend materiaal verkrijgbaar”). Een argument om juist niet in te kopen heeft van doen met het volledig in eigen hand willen houden van de leerplanontwikkeling op schoolniveau. “In ons roc wordt heel veel zelf ontwikkeld, vanuit de gedachte dat dit de deskundigheid van docenten bevordert”, aldus een van de aanwezigen. Die overweging speelt sterker bij de bol-opleidingen dan bij bbl-opleidingen volgens de deelnemers aan de workshop. De deelnemers zijn voorts van mening dat het lastig is algemene uitspraken te doen over dit thema, aangezien het gaat om keuzes die worden gemaakt op het niveau van de instelling, sector, cluster of team. Zo wijst iemand erop dat het in bepaalde sectoren ( Techniek, Zorg & Welzijn) gebruikelijk is samen te ontwikkelen met andere scholen, met name in het kader van het Consortium Beroepsonderwijs. En dat dit voordelen heeft. “Als er zaken anders moeten, wordt dit niet alleen doorgevoerd, maar ook direct teruggekoppeld.” Goede zaak Aan het eind van de middag komt iedereen weer bij elkaar in de grote zaal. Ellen Verheijen concludeert dat het een middag vol discussie was. Erwin Pierik, manager afdeling Bedrijfstakgroepen en Internationalisering bij de MBO Raad, mag de bijeenkomst met een korte evaluatie afsluiten. Hij is van mening dat het vandaag gepresenteerde ecbo-onderzoek een goede zaak is. “Het laat zien wat het mbo doet, het biedt een overzicht van wat er gebeurt. Een goed mbo begint met kennis van de eigen sector. Belangrijk is wel dat we het simpel houden. Dat we goed nadenken over wat we willen en waar we naartoe moeten. En hiernaar handelen. Keep it simple!”
Leerplanontwikkeling, verslag 24 mei 2012
ecbo
5