Noord — Ierland Een strijd naar eenheid
Een historische belichting Sunniva Dewaele Eindwerk niet-confessionele zedenleer schooljaar 2002-2003
1
INLEIDING Na een paar keer in Ierland te hebben vertoefd, groeide de interesse voor dit mooie land. Maar de media schenkt de meeste aandacht aan het noorden, dat tot voor kort allesbehalve positief in het nieuws kwam. De meeste teksten die over het onderwerp gingen waren in het Engels. Maar hier kon ik op de bereidwillige steun van mijn ouders rekenen. Ook waren ze behulpzaam bij de algemene opmaak van de tekst. Wat zegt u de volgende gegevens: de Oranjemarsen? De IRA? Londenderrry? Sinn Fein? Bloody Sunday? Kortom, een paar elementen uit een strijd die honderden jaren terug zijn oorsprong vond en nu zijn mogelijke oplossing vindt in het Goede Vrijdagakkoord. Misschien zal de bevolking door dit akkoord “zijn vrede” kennen. Maar hoe is het allemaal zo ver kunnen komen? Welke rol spelen Engeland en Ierland in deze aangelegenheid? Had Amerika een bepaalde invloed? En wordt Ierland terug één? Allemaal vragen waarop ik in dit kort bestek zal trachten de tragiek van Noord-Ierland uit te leggen.
2
DE BRONNEN VAN HET PROBLEEM De ontstaansgeschiedenis van de huidige problemen gaat zo wat 800 jaar terug toen de Britse invasies begonnen.
Daardoor werd de macht van de Keltische clans stuk voor stuk kleiner en
eindigde geheel met de ‘Vlucht van de Graven’ – het vertrek van de laatste Keltische hoofdmannen – na hun nederlaag in 1603. Eerst lieten de Britten een afzonderlijk parlement toe, maar in 1800 voerden de Britten de ‘Act of Union’ in waardoor Ierland een onderdeel van Engeland werd. Van 1 januari 1801 tot 1921 werd het gehele eiland rechtstreeks door Londen bestuurd. Gedurende deze tijd werd het zaad van het Iers nationalisme gezaaid. Het nam twee vormen aan: enerzijds diegenen die wettelijke veranderingen wilden afdwingen en anderzijds diegenen die door militair ingrijpen de volledige onafhankelijkheid wilden grijpen. In 1798, 1848 en 1867 waren er reeds opstanden die maar één ding voor ogen hadden: volledige onafhankelijkheid voor het gehele eiland.
Deze groeperingen kenden weinig aanhang, maar dat
veranderde pas na de paasopstand in 1916. In tussentijd vormden andere Ierse nationalisten open politieke organisaties die op een geweldloze manier wetgevende veranderingen wilden bekomen. Dit resulteerde in 1869 tot de stichting van de ‘Home Rule-beweging’ (beweging van het zelfbestuur) – één van de succesrijkste bewegingen. Deze werd door Charles Stewart Parnell, een protestantse landeigenaar uit het graafschap Wicklow, geleid. Door het succes van deze politieke organisatie kon zij, na de verkiezingen van 1884, meer dan tachtig afgevaardigden naar het Brits Lagerhuis sturen. Terwijl de nationalisten, waarvan de meerderheid katholiek was, volledige onafhankelijkheid van het gehele eiland nastreefden, stelden de protestanten, die in Ulster in de meerderheid waren, alles in het werk om de unie met Engeland te behouden. Maar ze waren verdeeld: sommigen leunden aan bij de conservatieven, andere bij de liberalen. Er waren diverse sociale klassen: van landeigenaars en industriëlen tot gewone arbeiders. In 1885, als direct antwoord op het groeiend nationalisme, richtten de protestanten een sterke beweging op. Alhoewel deze zijn grondsporen in Dublin had, vond deze beweging in Noord-Ierland zijn grootste aanhang. De steun kwam vooral van de ruim 900.000 protestanten, zo’n 57 % van de Noord-Ierse bevolking. De aanhangers van het unionisme wilden de unie met Engeland behouden en dat om diverse redenen. Zij voelden een instinctieve loyaliteit ten overstaan van Engeland en verzekerden ze zich van de veiligheid te behoren tot de grote protestantse familie dat Engeland bevolkte. Zij waren ervan overtuigd dat Ierland gebaat was met een unie en dit vooral om materieel vlak. De industrie in Belfast kende een aanzienlijke economische groei in textiel, scheepsbouw en machinebouw. Veel daarvan vond zijn weg naar Engeland.
Daartegenover leverde Engeland ruwe materialen, kapitaal en
geschoolde werklieden. Tegelijkertijd vertoonden de unionisten een zekere angst tegenover een mogelijk zelfbestuur in Ierland. Ze vreesden vooral het tijdperk waarin de katholieke kerk zo overheersend zou zijn, dat zij uit het publieke leven uitgesloten zouden worden. Zelfs het verlies van hun eigendommen en zelfs hun leven kreeg enige waarheid.
3
In het begin van de 20ste eeuw slaagden ze erin om een sterke unionistische beweging in Ulster te stichtten. Zij stelden zich voor als redelijke, verantwoordelijke en respectabele politici en zeiden, dat indien aan Ierland zelfbestuur zou gegeven worden dit een domino-effect zou teweegbrengen die op termijn een bedreiging zou vormen voor het gehele Britse rijk. Maar niet alles liep van een leien dak. Ondanks de inspanningen van het unionistisch leiderschap vond ertussen 1813 en 1900 vijftien zware rellen in Belfast tussen katholieken en protestanten plaats. Een onderliggende en potentiële oorzaak lag in het feit dat de katholieke bevolking drastisch aangroeide. In de 19de eeuw nam ze toe van 10% tot 25% van de Belfastse bevolking. En dit droeg bij tot de protestantse vrees. 6 van de 15 vastgestelde opstanden waren direct het gevolg van de Oranjemarsen. Toen in 1864, in Dublin, een standbeeld van Daniël O’Connel (de Bevrijder) werd onthuld, braken in Belfast rellen uit die zo’n 18 dagen duurden. Tussen juni en oktober 1886 werden de ergste rellen genoteerd. Deze gingen gepaard bij de bespreking van het eerste wetsontwerp op zelfbestuur voor Ierland.
32
personen vonden de dood terwijl er ongeveer 370 gewonden vielen.
4
DE EERSTE HELFT VAN DE 20STE EEUW De unionisten stonden nu voor één van de grootste uitdagingen wanneer, in 1912, de Engelse liberale regering, onder leiding van Herbert Asquith, het derde wetsontwerp aangaande zelfbestuur indiende. Het eerste werd in 1886 door Gladstone, een liberaal leider, ingediend. Dit ontwerp verscheurde zijn partij en kreeg daardoor geen meerderheid. Zijn tweede ontwerp, uit 1893, passeerde het Lagerhuis, maar werd door het conservatieve Hogerhuis verworpen. Maar de roep voor Iers zelfbestuur verdeelde de Engelse politici en wanneer de liberalen in 1912 het derde wetsontwerp indienden, kreeg het de steun van Labour en de nationalisten. Tegen dan was de macht van het Hogerhuis eveneens beperkter geworden, zodat zij niet meer konden doen dan het wetsontwerp voor maximum 2 jaar tegenhouden, maar niet meer konden verwerpen. De unionisten werden nu door James Craig en Sir Edward Carson geleid. De eerste bezat militaire organisatorische bekwaamheden en wilde, kost wat kost, Noord-Ierland bij Engeland houden. Carson was een succesvol advocaat uit Dublin. Zijn visie was simpel en een beetje naïef: de unie bewaren tussen Engeland en Ierland De twee vulden elkaar aan; de som was groter dan de waarde van de afzonderlijke delen. Eerst verzetten zij zich tegen het wetsontwerp en toen zij inzagen dat hun verzet zinloos zou worden, wilden ze Ierland verdelen: Noord-Ierland zou enkel bestuurd worden door Engeland en zou uitgesloten worden van Iers bestuur. In 1912 beperkten de unionisten hun protesten tot meetings, waarbij ze propagandamiddelen gebruikten om hun standpunt duidelijk aan Engeland over te maken. Op 28 september van datzelfde jaar werd het ‘Verdrag’ door bijna 450.000 inwoners onderschreven. Het verdrag stelde… elkaar bij te staan in het verdedigen van zichzelf en hun kinderen met dezelfde rechten als ieder ander inwoner van het Verenigd Koninkrijk. En dit de aanwending van alle middelen die noodzakelijk zijn om de huidige samenzwering om een Iers bestuur te installeren te vernielen. Het gevolg was dat in december 1912 de protestanten overgingen tot de vorming van een paramilitaire organisatie: de Ulster Volunteer Force (UVF), dat samengesteld werd door alle volwassen mannen die het verdrag onderschreven had. Deze organisatie had tot doel de druk op de Britse regering te verhogen.
Tezelfdertijd werden er voorbereidingen genomen om zich voor te
bereiden op het ergste: het gebruik van fysisch geweld om Iers zelfbestuur te bannen. In het midden van 1914 namen ruim 90.000 mensen geregeld deel aan instructie- en praktische lessen. Maar een paramilitair met enkel spades en houten geweren was niet optimaal. Daarom werd er besloten om wapens te importeren: 140 ton in het totaal (35.000 geweren en 5 miljoen patronen). De verdeling naar hun ontmoetingscentra, over Ulster verspreid, gebeurde ‘s nachts door een paar honderd gemotoriseerde voertuigen. De politieke gevolgen waren zwaar. Dit verhoogde onder meer het zelfvertrouwen en de moraal van de unionisten. Indien de Britse regering nu Iers zelfbestuur zou invoeren, zou dit geleid hebben tot een waar bloedbad. Nu begrepen de nationalisten dat ze een grove misrekening hadden gemaakt. Op het einde van 1913 gingen ze eveneens over tot de vorming van een paramilitaire organisatie.
Enerzijds was deze
5
bedoeld om hun eis tot zelfbestuur kracht bij te zetten en anderzijds als tegengewicht ten aanzien van de protestanten. In november begon men met de rekrutering van manschappen die zou leiden tot de oprichting van de Irish Volunteer Force (later werd deze beter bekend als het Iers Republikeins Leger of de IRA). In juli 1914 bestond deze beweging, over gans Ierland verspreid, reeds uit 180.000 manschappen.
Tijdens dezelfde periode gingen hun leiders eveneens over tot de aankoop en
verspreiding van wapens. Ironisch genoeg was dat, gedurende korte duur en ondanks de diepliggende politieke verschillen, de twee bewegingen hun achterban in bedwang konden houden, zodat geen buitensporige twisten ontstonden. In het thuisfront, Engeland dus, stond de conservatieve partij begripvol tegenover het verzet van de unionisten en konden niet aanvaarden dat bijna een miljoen trouwe Britse burgers zomaar van GrootBrittannië zouden afgescheurd worden. Daardoor ontstond in Engeland een soort politieke druk om aan de protestanten in Ulster toegevingen te doen. Langzamerhand groeide in Engeland het idee om Ierland te verdelen. De liberale ministers zagen dit als een basis om een goede overeenkomst te sluiten. Vanzelfsprekend waren de nationalisten tegen. In juli 1914 deed koning George V een laatste poging om een compromis uit te werken en faalde daarin. Burgeroorlog bleek onafwendbaar. De aanvang van WO I kwam net op tijd. De Ulsterse protestanten steunden de Engelse militaire inspanningen op het vasteland en besloten de plannen over het Ierse vraagstuk op te schorten tot na de oorlog. Tijdens deze periode werd de positie van de protestanten sterker. Een groot deel van het UVF werd bij het Brits leger ingelijfd. In oktober 1915 werd het naar Frankrijk overgebracht waar het deelnam aan de slag aan de Somme – 1 juli 1916 – en binnen twee dagen werden zo’n 5.500 man gedood, gewond of vermist. Door de grootte van hun verlies bevestigde, in de woorden van een recente autoriteit, nogmaals dat “geen enkel Britse regering de Ulsterse unionisten kon dwingen om het Iers zelfbestuur te aanvaarden”. Tezelfdertijd kwam in Engeland een machtswissel op gang. De Liberale regering werd er door een meer-conservatieve vervangen.
Lloyd George werd eerste
minister. Ondanks zijn liberaal-zijn had hij de steun van de conservatieven nodig.
6
TUSSEN DE WERELDOORLOGEN Na WO I, in 1919, legde de Engelse regering het ‘probleem Ierland’ op tafel. En hun voorstel was… Ierland verdelen en twee parlementen installeren: één in Belfast dat bevoegd was over de 6 noordoostelijke graafschappen – ‘Noord-Ierland - en een tweede in Dublin dat bevoegd was over de andere 26 graafschappen. Beide zouden beperkte bevoegdheden krijgen: recht en orde, transport, politie, opvoeding en welzijn. De rest bleef Brits. Om dit proces tot een goed einde te brengen, werd in 1920 een Verdrag opgesteld dat in een Raad van Ierland voorzag. Het zou samengesteld worden uit 20 afgevaardigden, die elk door de parlementen in Belfast en Dublin zouden verkozen worden. De protestantse unionisten zagen meer en meer in dat een regionaal parlement, alwaar zij de meerderheid hadden, hen een grotere zekerheid zou geven, dan dat Engeland dit kon. Maar zij wilden het Verdrag niet aanvallen. Integendeel, ze probeerden het te amenderen, met de bedoeling om hun dominantie in Noord-Ierland te bevestigen. De verdeling die ze nastreefden was bevoegdheid over 6 graafschappen. De katholieke nationalisten verwierpen het Verdrag. De verdeling van Ierland was er teveel aan. Ze streefden volledige zelfstandigheid na én dit voor geheel het eiland. Maar… beide parlementen kwamen in mei en juni 1921 tot leven.
Ondanks de beperkte
bevoegdheden waren ze bevoegd over de ‘vrede’, orde en goed bestuur. Dus Noord-Ierland was dus los van de rest en zo begon de feitelijke verdeling. Het had een onverdedigde grens van ongeveer 400 km, welke 2/3 van het historisch Ulster omvatte. De graafschappen waren Antrim, Armagh, Down, Fermanagh, Derry en Tyrone en de twee gebieden rondom Derry en Belfast.
Het
inwonersaantal was ongeveer 1,27 miljoen – zo’n ¼ van de gehele bevolking van het eiland. James Craig werd de eerste premier. Bij zijn aantreding beloofde hij fair te zijn, de bevolking als een geheel te zien en wenste een vriendschapsrelatie met het zuiden. Dit zorgde voor een illusie. De gebreken zaten reeds vervat in het verdrag van 1920. Het was ontworpen zonder rekening te houden met de manier van leven in Noord-Ierland en het Brits model. Het Brits verkiezingssysteem waarbij altijd maar één partij aan de macht is, is trouwens nog altijd zo, zorgde ervoor dat in Noord-Ierland de unionisten gedurende meer dan 50 jaar de meerderheid hadden en gedurende die gehele periode heeft Noord-Ierland geen enkele nationalistische premier gehad. Dit had voor gevolg dat de rechten van minderheid niet gelijkwaardig behandeld werden. Er werden ten aanzien van de katholieken en protestanten, voor dezelfde gepleegde feiten, andere straffen uitgesproken. Daardoor kweekte men problemen die dieper en, voor de unionisten, erger waren dan ze zich konden voorstellen. In Dublin weigerde de regering, overreden door Michael Collins, het parlement in Belfast te erkennen en schuwde daarbij geen enkel middel om het bewind in Noord-Ierland te destabiliseren en omver te werpen. De Noord-Ierse katholieken toonden hun steun door passief verzet, hun parlementsleden bleven bij de zittingen afwezig en soms door geweld. De moeilijkheden waartegen de Ulsterse regering opzag werden nog versterkt door de zwakke economische toestand. Aan het eind van 1920 sloeg diepe recessie toe waarbij het geweld tussen
7
katholieken en protestanten aangroeide. In juli van dit jaar alleen al verloren in Belfast 26 mensen hun leven en werden er 40 gewond. Door de heropleving van de IRA-activiteiten begon het protestantse UVF eveneens zijn activiteiten te verhogen. In september 1920 was de Britse regering wanhopig op zoek om de rust in Noord-Ierland te herstellen.
Daarom rekruteerden ze leden uit de UVF en vormden daarmee een officiële
politiemacht. De katholieken waren verontwaardigd. Maar het grote objectief van de Britse premier, Lloyd George, was een vergelijk, met de zuidelijke katholieken, te vinden. Kon dit de Ulsterse premier overhalen om de Ierse eenheid en het Ierse bewind te aanvaarden? De Ulsterse regering ontving van de Britten nog weinig steun. De Britse troepen waren verdoemd in hun barakken te blijven terwijl het IRA een volledig wettelijk organisatie werd: het kon zijn manschappen vrij aanwerven en openlijk opleiden. Tegen de lente van 1922 werd de sterkte van de IRA op zo’n 8.500 man geschat. En Sinn Fein, de politieke vleugel, profiteerde eveneens van die situatie en werd de sterkste nationalistische organisatie in Noord-Ierland. Op 6 december 1921 ondertekenden de Britten en de Zuid-Ieren het Anglo-Iers Verdrag. Het bood de Dublin-parlement grotere volmachten. Hun hoop concentreerde zich vooral op art. 12 dat “indien Ulster het Dublin bewind niet accepteert de grenzen van Ulster, door een commissie, zal herbekeken worden”. Dat zou voor gevolg kunnen gehad hebben dat bijna zo’n 800.000 personen van de ene op de andere dag van Ulster naar Ierland zou getransfereerd worden. De inwoners van Fermanagh en Tyrone, die naar het ‘zuiden’ zouden gaan, werden nog radicaler. De geboorte van Noord-Ierland liep dus niet van een leien dak. Burgerlijke onrust, gekend onder de ‘Troubles’ was voor de regering van Ulster een groot probleem.
De politieke onzekerheid, de
groeiende werkloosheid was een goede aansteker om de traditionele conflicten terug het leven in te blazen.
De IRA verhoogde zijn activiteiten.
In het zuiden was Michael Collins bezig zijn
manschappen van wapens te voorzien. De drie ontmoetingen tussen Craig (de Noord-Ierse premier) en Collins (de zuidelijke leider) leidden tot geen oplossing aangaande de herziening van de grens. Meer en meer nationalisten zagen in het Verdrag een reden om in Noord-Ierland militair tussen te komen. De betrekkingen gingen zo vlug in neerwaartse beweging dat ze in feite op punt stonden van een oorlog. Craig wilde bijgevolg zijn speciale eenheden uitbreiden en daarmee legde hij, in de zomer van 1922, de basis van een politiemacht, de Royal Ulster Constabulary (RUC). In april 1922 kwam een speciale wet tot stand die de minister van Binnenlandse Zaken grote volmachten bezorgde, bijvoorbeeld: de doodstraf voor paramilitaire acties, iemand arresteren zonder beschuldiging, e.d. Zulke maatregelen lagen in het verlengde van de vele moorden die in het begin van 1922 in Belfast werden gepleegd, zonder dat er maar één persoon voor de rechtbank is verschenen. In Engeland volgde men de situatie met argusogen. De speciale politiemacht breidde snel uit en omvatte enkel nog protestantse leden. Alhoewel ze door Engeland uitgerust werden van wapens, waren ze toch bevreesd dat deze troepen wel eens tegen Britse troepen zouden kunnen ingezet worden, naar aanleiding van de herziening van de grenzen.
De Britse regering weigerde deze
troepenmacht aan te wenden om de rust in Belfast te herstellen of de huidige grenzen van Ulster te helpen verdedigen. Dit zou in Dublin aanzien kunnen worden als woordbreuk. En Collins kon verder
8
het verdrag ondermijnen, de IRA kon vijandelijkheden uitvoeren en zo de Anglo-Ierse oorlog doen herijzen. In mei 1922 brak de hel los. De geweldigheden in Belfast kenden een piek. In één maand tijd werden maar eventjes 75 personen vermoord, waaronder 52 katholieken. Nu gebruikte de regering in Belfast voor het eerst zijn speciale bevoegdheden. 200 republikeinen werden opgepakt en werden op een schip in gevangenis gezet.
Een aantal republikeinse organisaties, waaronder de IRA, werden
verboden. En in de zes graafschappen werd de avondklok ingesteld. Collins verweet Ulster dat katholieken het slachtoffer waren uit hoofde van hun godsdienst. Door de strenge maatregelen die Craig Ulster oplegde, werd het geweld minder. Tijdens de voorbije maanden had hij een politiemacht van 40.000 leden (één lid per 6 families die in Ulster woonden). Hij liet 728 republikeinen interneren, de avondklok werd ingesteld en de wegen aan de grens werden afgesloten. Door het uitbreken van de oorlog in het zuiden (28 juni 1922), hielp de orde in het noorden te herstellen. De regering van Collins deed alles om te overleven en beval dus aan zijn noordelijke volgelingen alle activiteiten te staken. Doorheen deze fase waren de verliezen bij de nationalisten in het noorden eerder aan de hoge kant. In de twee vorige jaren werden 428 personen gedood. 2/3 ervan waren van de katholieke minderheid en de katholieken maakten ongeveer 1/3 van de bevolking uit. 8.500 verloren hun werk, 23.000 werden uit hun huizen verdreven en ongeveer 50.000 verlieten Ulster. Daardoor groeide enkel de haat en ze hebben nooit Ulster erkend als hun staat en deze ‘waarheid’ werd op de volgende generaties overgedragen.
Hun vijandelijkheid richtte zich speciaal tot de
speciale politiemacht die bijna uitsluitend uit protestanten bestond, extreem en gewelddadig waren. Stilaan verslechterde de situatie.
De protestantse dominantie van de politiemacht bleek
onafwendbaar, terwijl de IRA vooral onder de katholieken kon rekruteren. Het gerecht was minder bedachtzaam met katholieken dan met protestanten.
En de schuld van vijandelijkheden werd
logischerwijze meer op de katholieken geschoven. Eén beslissing dat, in 1922, door de regering in Belfast genomen, had fatale gevolgen op lange termijn.
Bij de inrichting van de staatsstructuur had Ulster 75 locale besturen.
Deze waren
samengesteld onder de vorm van proportionele vertegenwoordiging (PR), die de Britse regering invoerde om de katholieke minderheid evenveel kansen te bieden. 24 lokale besturen werden door de nationalisten gedomineerd en weigerden de regering in Belfast te erkennen. Als antwoord hierop ontmantelde Craig en zijn regering deze weerspannige besturen en lieten de klus over aan betaalde kommissionarissen die zij aanstelden.
In mei van hetzelfde jaar besliste de regering een
‘overeenkomst’ waarbij ze de PR wilden afschaffen en de grenzen van de lokale gemeenten te herzien. Dit had een dubbel doel: enerzijds de vermindering van het aantal niet-unionisten in de lokale besturen waardoor zij de meerderheid zouden verwerven en anderzijds de verhoging van unionistische afgevaardigden. Dit idee kwam tot stand-in het licht van de naderende oprichting van de commissie die de grenzen van Ulster moest herzien. Zij vreesden dat grote delen van Ulster terug aan het zuiden zou toegewezen worden. Michael Collins protesteerde hevig. Hij noemde dit een regelrechte aanval op de rechten van de katholieken en de ondermijning van hun claim bij de grenscommissie. Hij kreeg hierbij weinig gehoor,
9
daar de regering in Belfast volkomen handelde in de geest van wet van 1920 die hun speciale volmachten gaf. Nadat de regering in Ulster deze nieuwe wet vormde, werden niet gemeentegrenzen getekend. Op de plaatsen waar de aanhang van de katholieken en van de protestanten bijna even groot was, werden hoorzittingen gehouden. Over het algemeen kwamen de katholieken niet naar de hoorzittingen. In 1924 volgden locale verkiezingen.
De katholieken boycotten deze.
Na de volgende, in 1927,
controleerden de nationalisten maar 12 locale besturen (een povere 16% van het geheel). Dit was juist de helft van hetgeen ze vroeger hadden.
Daardoor verloren ze niet enkel hun aantal
afgevaardigden, maar ook de toegang tot openbare aanbestedingen (de bouw van huizen, de vorming van werkplaatsen, e.d.). Een grotere fout konden de unionisten niet maken. Eerder, in 1923, kwam het voorstel aangaande de onderwijswet op tafel. De katholieken weigerden aan de bespreking deel te nemen. Meer dan 300 katholieke scholen erkenden het Ministerie van Onderwijs niet en weigerden zelfs de betalingen die deze instantie uitbetaalde. Daarom besloot de zuidelijke regering de wedden aan de leraars uit te betalen. Ondanks het verzet wilde deze wet een goed, efficiënt en democratisch onderwijs inrichten, alwaar katholieken en protestanten samen les kregen. De katholieke hiërarchie weigerde zijn scholen onder openbaar toezicht te plaatsen, terwijl de protestantse scholen hun voorstellen zonder veel problemen kon doorkrijgen.
Dit had voor gevolg dat staatsscholen protestants werden. Dit bleef zo tot de
hervorming van 1947. Intussen vertrouwde de katholieke minderheid op de grenscommissie en hoopten dat deze nieuwe gebieden aan het zuiden zouden toevertrouwen. Terwijl de protestanten het liever zo willen laten, lieten ze de commissie weten dat ze enkel kleine, nietige wijzigingen zou aanvaarden. Indien de voorstellen van de commissie zouden gevolgd geweest zijn, zou dit hebben betekend dat de grens zou verminderen met zo’n 65 km, ongeveer 31.000 mensen zou aan de Ierse Vrijstaat worden toevertrouwd en 7.500 zou het net andersom doen. Craig, de Noord-Ierse premier, opperde dat ‘geen enkel cm’ naar de vrijstaat zou gaan. Dublin reageerde met ongeveer dezelfde gedachte: geen enkel deel van de het zuiden zou naar het noorden gaan. Op 3 december 1925 kwam een overeenkomst tot stand: de grens bleef intact. Kortom, er veranderde niets. De katholieken in het noorden waren boos en voelden zich bedrogen en keken daarbij naar Éamon de Valera, één van de leiders van de paasopstand in 1916. Tussen de jaren 1925 en 1939 veranderde het noorden bijna niet. Door de Britse ministers kreeg het bijna een voorkeursbehandeling. De relatie tussen Ulster en de Ierse Vrijstaat werd er niet beter op. Craig bleef op post tot zijn dood in 1940. De regering in het noorden bestond uit conservatieve unionisten uit de hogere sociale klasse. Deze behoorden tot de ‘Oranje Orde’ die bij de protestanten de meerderheid had.
Deze orde heeft ertoe bijgedragen dat de unionistische beweging een
exclusieve protestantse organisatie bleef. Het Noord-Ierse parlement was amateuristisch, had weinig ervaring en had een duidelijke protestantse meerderheid. Een groot nadeel in het bewind van Craig was dat er gebrek aan financiële inkomsten waren.
10
Een doel dat het kabinet zich voor ogen hield, was de introductie van dezelfde arbeidsvoorziening, gezondheidsverzekering, nationale bijstand en pensioenregelingen die in Engeland werkzaam waren. Dit had voor gevolg dat de weinige financiële middelen in deze droom opgingen. Dit had fatale gevolgen: levensnoodzakelijke diensten zoals gezondheid, onderwijs en huisvesting ontvingen de nodige middelen niet meer.
Het sterftecijfer bij bevallingen rees met bijna 20 % en de
onderwijsvoorzieningen liepen één of meerdere generaties achter ten aanzien van het Engeland en Wales. Er werden grote besparingen gedaan op het gebied van de veiligheid. In 1932 waren er in Belfast 80.000 arbeiders zonder werk en waren van de sociale tegemoetkomingen afhankelijk. De tegemoetkomingen waren in het algemeen lager dan in gelijkwaardige gebieden in Engeland. Dit was een recept voor geweld, maar weinigen konden voorspellen dat het de meest indrukwekkende betoging van arbeiders zou worden dat Belfast ooit gekend heeft. De katholieken en de protestanten woonden in elkaars nabijheid - Skankill en Falls - zodat ze min of meer in ieders tuin konden kijken. Ondanks hun fundamentele verschillen hadden ze gelijkwaardige noden. In de herfst van 1932 bonden ze de krachten samen en richtten hun pijlen op onderdrukkers. Meerdere publieke bijeenkomsten en protestmarsen resulteerden in een massabetoging, die op 11 oktober gepland was. In Belfast werd er op 5 verschillende plaatsen bijeengekomen. De politie blokkeerde talrijke straten met betonnen blokken. Deze actie werd een katalysator voor het snel uitdeinen van geweld naar de arbeiderswijken. Twee mensen stierven, terwijl er meer dan twintig gewond geraakten.
Onmiddellijk werden de ordetroepen teruggeroepen en werden de sociale
uitkeringen prompt verhoogd. In 1933 werd een ‘speciale volmachtenwet’ gestemd. Na deze maatregelen kwam, er op het eerste gezicht, weer rust, maar… de tussenliggende godsdienstige verschillen strooiden weer roet in het eten. In de beginjaren van 1930 waren er reeds kleine ‘godsdienst’-schermutselingen. Deze werden in 1935 aangescherpt door een herdenking aan het jubileum van koning George V.
Als gevolg daarvan, kondigde het Noord-Ierse bewind, een
de
jaarlijkse ‘12 -juli’-demonstratie, aan. Deze zou over de gehele provincie – de zes graafschappen samen – plaatsvinden. Dit klonk voor de Oranje orde als muziek in de oren en werd door hen als een ‘heilige oorlog’-demonstratie aanzien. De route liep ook door katholieke gebieden en waren bron van wrevel en geweld. Binnen de drie weken vonden elf mensen de dood (merendeel protestant), 574 werden gewond (meestal katholieken) en meer dan 300 families (meestal katholieken) werden uit hun huizen verdreven. In de tweede helft van augustus kwam de rust terug, daar ordetroepen een fictieve ‘vredeslijn’ afbakenden die de vijandelijke gebieden gescheiden hield. Zulke gewelddadige uitlaatkleppen van frustraties waren niet van alledag. Ze waren eerder uitzonderlijk. In feite kende het noorden een relatief vredig bestaan. De diepe, onderliggende godsdienstige verschillen maakten van het noorden zo verschillend van de rest van Groot-Brittannië. Toch werd het meer en meer een protestantse staat. Bij de oprichting, in 1922, van de politie, waren er nog 40% van de politiemannen katholiek. Later verminderde hun aantal gestadig. In 1924 nog 19% en in 1936 nog 17%. In 1943 zou hun aandeel nog 5,8% zijn. Maar 10% van de werknemers in de openbare besturen was, in 1934, katholiek.
11
Deze ondervertegenwoordiging was mogelijk omdat vele katholieke leden de rechtmatigheid van het bewind niet aanvaarden. Het noorden had nood aan stabiliteit en democratie. De verkozen katholieken zagen dit ook in en namen hun zetel, vanaf 1925, in het parlement terug in. Over de komende jaren trachtten ze een sterke katholieke politieke beweging op te zetten: de ‘Liga van het noorden’ dat zijn vertakkingen over de zes graafschappen had. Deze stap werd medemogelijk gemaakt omdat ze gemerkt hadden dat hun voormalige strategie, nl. de niet-erkenning van het bewind, eerder in hun nadeel werkte. De liga heeft nooit de doelstellingen van het stichters bewerkstelligd. De leden vertegenwoordigden vooral de katholieke kerk. Daarom hadden ze weinig invloed op het gevoerde beleid. Craig opperde dat ze jaren afwezig gebleven waren geweest en daardoor hun kans om aan het bewind deel te nemen, verkeken hadden.
Daardoor werden hun wetsvoorstellen als flauw aanzien en dat ze
onderliggend streefden naar Ierse eenheid dan te streven naar een betere Ulster. De Liga was zelfs niet staat, om de eerder reeds vermelde, speciale volmachten wet, tegen te houden. De Liga had zelfs geen toegang tot de mediakanalen waarover de overheid beschikte. Ze stonden machteloos. Daardoor ontstond bij de protestanten het streefdoel om de vertegenwoordiging van de katholieken te verminderen.
Craig heeft steeds de katholieke deelname aan het bewind als een aanval op de
protestantse meerderheid gezien. Hij was, meer dan ieder, verantwoordelijk voor de vorming van Noord-Ierland en zijn uiteindelijke politieke ondergang. Het ontbrak hem, vanaf 1922, hem aan lange termijnoplossingen. Hij ondernam geen pogingen om de onrechtvaardigheid en onderwaardering van de katholieken in de Noord-Ierse instellingen en structuren aan te pakken. Het was in zijn bewind van tel dat de grens, zijn regering en de Unionistische partij intact zouden overleven. In 1932 namen de katholieken, gezamenlijk, ontslag. Tot aan de oorlog namen, op regelmatige basis, twee leden hun zetels in.
Hun afwezigheid was meer een symptoom van desillusie, apathie en
machteloosheid. Ze keken met ontzag naar de Valera, die in Dublin van 1932 tot 1948, een Fianna Fáil-regering leidde en steeds bij de Britse ministers de discriminatie van de katholieken in het noorden aanklaagde. Tezelfdertijd kende de katholieke kerk een bloeiperiode. Het voorzag zijn aanhangers een soort van zekerheid, voorzag de leden van vertrouwen en sociale uitlaatklep.
De kerk was eveneens
voorstander van een verenigd Ierland en een wilde geen medewerking aan het Noord-Ierse bewind verlenen. De protestanten identificeerden de katholieken als nationalistisch en vijandigheid tegenover de Noord-Ierse staat. Overal groeide een tweeledige samenleving. Alhoewel ze in dezelfde staat woonden, leefden ze gescheiden en hadden hun eigen bestaan.
Elke gemeenschap had zijn eigen kerken, scholen,
opleidingsscholen voor leraars, ontmoetingscentra, kranten, recreatieplaatsen en natuurlijk hun politieke groeperingen en ideeën. Deze vorm van dit soort ‘liberalisme’ verzekerde de regering dat het publieke leven in Noord-Ierland unionistisch, protestant en pro-brits bleef. Zij verzette zich tegen ieder introductie van ‘Ierse’ cultuur. Maar de periode tussen beide oorlogen was nog voor andere minderheden een tijd van teleurstelling en desillusie. De belangrijkste industrieën – zijnde scheepsbouw en textiel – kende, na 1920, een
12
ware afgang. Sociale hervormingen drongen zich op. Maar de arbeidsbeweging stond nog in zijn prille kinderschoenen. Het had gebrek aan bekwame leiders en deze maakten onderling ruzie. De katholieke zijde noemde de arbeidersbeweging niet verzoenbaar met de christelijke leer. Door het verbod op de publieke mediakanalen werd het aantal verkozen, bij de verkiezingen, gereduceerd. Dit gebeurde met alle minderheden. Was dat niet de bedoeling van de regering geweest? Tussen 1921 en 1939 groeide het zelfvertrouwen, trots en loyaliteit bij de unionisten. Dit was al van voor 1914 bezig en groeide na de geweldigheden van 1920. Dit zorgde voor een diepere kloof in het parlement. De unionisten stonden vóór afsplitsing en veegden elke gedachte aangaande aanhechting met het zuiden van tafel. Geleidelijk aan, door toedoen van de betrekkingen tussen Noord-Ierland en de Vrijstaat, werden de unionistische eenheid en vorming van radicale ideeën versterkt.
De beide regeringen kwamen
overeen om elkaar op geregelde tijdstippen te ontmoeten om gemeenschappelijke onderwerpen te bespreken. Maar in feite waren er geen persoonlijke contacten tussen beide regeringsleiders en dit voor de veertig volgende jaren. De Ulsterse unionisten zijn opgegroeid in een voortdurende angst voor de katholieke meerderheid op gans het eiland. Zelfs na de afscheiding bleef de schrik er in zitten. En de opkomst van Éamon de Valera, later de eerste president van Ierland, deed daar niets van af. Hij verzette zich hevig tegen het afscheidingsverdrag omdat hij zijn droom – de vorming van een verenigd, onafhankelijke republiek – niet kon waarmaken. Hij was van de partij tijdens de Ierse burgeroorlog, stichtte de Fianna Fáil partij op en leidde deze tot vijf opeenvolgende verkiezingsoverwinningen. De eerste was in 1932. Direct daarop trok hij het verbod van de IRA in en liet alle republikeinse gevangenen vrij. Vijf jaar later, in 1937, introduceerde hij een nieuwe grondwet – zijn meest blijvende en problematische erfenis. Het was in feite republikeins en vertegenwoordigde zijn vijftien jaar verzet tegen het afscheidingsverdrag. Het bevatte twee bepaalde artikels die bij de unionisten de haren deed rijzen. Ten eerste door hun inhoud en ten tweede gaven deze clausules de IRA campagne een zekere rechtvaardigheid. Artikel 2 stelde “dat de regering in Dublin aanspraak maakt op de rechtsbevoegdheid over de alle 32 graafschappen, en dat het nationaal territorium het gehele eiland omvat”. Artikel 3 stelde “in praktijk is de wetgeving enkel van toepassing op de 26 graafschappen van het zuiden, in afwachting van de reïntegratie van het gehele eiland”. De populaire interpretatie was, en nog steeds, is dat het zuiden streeft naar eenheid van het eiland. Deze twee artikels maakten de Valera bij de unionisten verdacht. De invloed van de Ierse Vrijstaat was al, tussen beide oorlogen, in het noorden voelbaar. De katholieke minderheid keek naar Dublin voor leiderschap en gehele bescherming. De verontrusting aangaande het zuiden beïnvloede zelfs de Noord-Ierse sociale wetgeving.
De
pensioenregeling, werkloosheidsteun, en bijstand wijzigden ten aanzien van diegene die in Engeland werkzaam waren. In Noord-Ierland voerde men een ‘verblijfskwalificatie” in. Deze maatregel werd genomen daar de unionisten een stroom vanuit het zuiden vreesden die wel eens de meerderheid zou kunnen omverwerpen en tegelijkertijd van de diverse sociale uitkeringen zouden genieten.
13
De kloof tussen het noorden en het zuiden verbrede. En dit zowel in economisch als cultureel opzicht. De grens tussen beiden zorgde enkel voor problemen bij grensoverschrijdende economische activiteiten. De Valera maakte van de Vrijstaat één van de meest economische beschermde landen. In het noorden werden de privileges en de macht van de protestantse meerderheid sterker aangehaald.
Het zuiden werd vrijwel geheel katholiek, republikeins en maakte zijn banden met
Engeland losser.
14
DE TWEEDE WERELDOORLOG Dit vormde een keerpunt in de geschiedenis van Noord-Ierland en het was moeilijk voor de regering deze veranderingen in te schatten.
Eens te meer kwam de onbekwaamheid van Craig op de
voorgrond. Hij was ziek en kon maar een paar uur aan het werk blijven. Hij bleef op post uit financiële overwegingen en om de sociale status, die zijn vrouw wenste, in stand te houden. Ondanks zijn onmiskenbaar organisatietalent, had hij geen leiderscapaciteiten die de verdere toekomst van NoordIerland konden stabiliseren en overleven. Intussen werd Winston Churchill premier in Engeland. De vlugge uitbreiding van de landbouw was een eigenaardig oorlogssucces. Tussen 1939 en 1942 steeg de bewerkte oppervlakte van 235.5000 tot 414.500 ha. De stijging was groter dan in welk deel dan ook van Groot-Brittannië. Toch ging de overheid door met hun ‘veiligheidsprobleem’. Op de eerste nacht van de oorlog werden IRA verdachten opgesloten.
In 1940 werd een nieuwe politiemacht opgericht – Local Defence
Volunteers. Maar hun gevecht tegen de locale vijand werd door de oorlog overschaduwd. De betrekkingen tussen Engeland en Ulster werd van vanuit Londen bestuurd. En in de oorlog gaf Frankrijk zich over. Dus Engeland keek tegen een zwart gat aan. In Belfast was men ervan overtuigd dat hervormingen op til waren. Men vreesde voor een overeenkomst tussen Dublin en Londen waaruit de Ierse Vrijstaat zijn neutraliteit zou laten varen in ruil voor de eenheid van Ierland. Het kwam tot een conflictsituatie tussen Belfast en Londen. Ook de eenheid van de unionisten leed daaronder. Craig wilde enkel aan de oorlog meedoen als ook Ierland eveneens zijn deelname zou betuigen, maar de Valera wilde de Vrijstaat buiten het conflict houden. OP 24 november 1940 stierf Craig en werd door Johnny Andrews opgevolgd. Hij had de leeftijd om op pensioen te gaan. Onder zijn bewind kende de regering nieuwe dieptes en het verloor ook meer en meer de greep op de gevoelens van het kiezerskorps. Zijn bewindsperiode begon ongunstig. In Maart 1941 verloor Andrews zijn eerste tussenverkiezing.
Intussen had Belfast te lijden onder
nachtelijke bombardementen. De bevolking was daar totaal niet op voorbereid en nam dan ook de benen. De bevolking schuilde waar ze plaats vonden. De schade was enorm: 1.100 mensen vonden er de dood en 56.000 huizen werden vernield. Deze bombardementen brachten het idee op de voorgrond om een de dienstplicht in te voeren. De regering was voor, maar bij de algemene bekendmaking ervan begonnen diverse nationalistische organisaties met betogingen en schermutselingen. Daaruit voortvloeiend deelde Andrews Londen mee dat de dienstplicht niet in Noord-Ierland kon ingevoerd worden. In de winter van 1942-1943 was een brede overeenkomst om een andere regering te vormen. In januari 1943, jonge unionisten drongen aan op een volledige nieuwe en jongere regering. Maar Andrews verzette zich. Op de achtergrond crediteerden schermutselingen van de arbeidersbeweging en de ontsnapping van IRA leden zijn gezag en nam ontslag. Een zekere Basil Brooke volgde hem op. Bij de nationalistische minderheid werd hij als een fanaticus aanzien. Brooke stelde een paar bekwame, minder bekende ministers aan. Daaronder de eerste uit de Arbeiderspartij, een zekere Harry Midgley. Brooke’s zijn
15
obsessie – ontegensprekelijk een bron van zwakte – was het herstel en de eenheid van zijn partij te bewaren. Door zijn beweging te moderniseren, een grote reclamecampagne te voeren en Britse politici uit te nodigen, wilde hij dit doen slagen. Toch was hij ook gevoelig voor de veranderende stemming bij de bevolking. Publiekelijk liet hij zich uit voor volledige tewerkstelling en wilde Londen volgen aangaande de invoering van een Nationaal Zekerheidssysteem. In het midden van 1944 verminderde de tewerkstelling in de wapenindustrie. De regering vreesde voor werkloosheid. Zij waren ervan overtuigd dat indien deze gemiddeld hoger was dan in de rest van Groot-Brittannië, de regering dit niet zou overleven. Niettegenstaande deze achtergrond, Noord-Ierland had, aan de oorlog, een grote bijdrage geleverd. 38.000 mannen en vrouwen namen dienst. Tijdens de oorlog verloren 6.000 personen hun leven. De ligging van Noord-Ierland was van betekenis: het was het meest westelijk gebied in geallieerde handen. Daarom was het ‘veilige’ haven om wapens, voedsel en ander materiaal aan te voeren. Het werd de basis voor talrijke vloten. Aanvullend was het een goede plaats om dienst te doen als trainingsplaats. Zo’n 300.000 Amerikanen en andere geallieerden, waaronder 25.000 Belgen, vonden er hun thuisbasis. Door deze belangrijke positie kreeg Ulster terug ‘nieuwe’ aandacht vanwege Londen. Westminster zou na de oorlog de financiële middelen verhogen, Ulster helpen bij de uitbouw van een efficiënt sociaal systeem, steun bij onderwijs, gezondheidszorg, e.d. Deze overeenkomst vormde de basis voor de verandering die na 1945 zou plaatsvinden. Terwijl Engeland en Ulster hun banden naar elkaar toehaalden, werd er een oorlog gevoerd. Daarbij hadden zowel katholieken als protestanten dezelfde oorlogservaring. Niet-opgeeiste slachtoffers van luchtaanvallen werden op gescheiden begraafplaatsen begraven, wat weer eens de diepliggende verdeeldheid aantoonde. De noordelijke nationalisten waren geen voorstander van de oorlog. Ze zagen geen nut te vechten voor een bewind die hen tegenwerkte en keken daarbij ook op naar de neutraliteit van de Ierse Vrijstaat. Sommige IRA activiteiten bleven doorgaan en op 2 september 1942 werd de eerste executie op een republikein uitgevoerd. doorgaan.
De verdachtmakingen aan het huis van de nationalisten bleven
De unionisten wilden dat hun ‘soort’ de plaatsen, die anderen verlaten hadden voor
deelname aan de oorlog, in de administratie en de industrie innamen. De protestanten maakten van de oorlog gebruik om huizen aan hen toe te wijzen dan aan katholieken, die daaraan wel meer nood hadden. Brooke zag het anders. Hij richtte in 1945 een vereniging op dat toezicht hield op de lokale verdeling van sociale tegemoetkomingen, ongeacht hun samenstelling.
Hij stelde eveneens voor dat de
kinderbijslag op gelijkwaardige basis zou verdeeld worden, alhoewel hij wist dat de katholieken een grotere geboortegraad kenden en daardoor meer voordeel zouden halen.
16
DE NAOORLOGSE PERIODE Op 14 juni 1945 vonden verkiezingen plaats. De aanhang van de protestanten viel terug op 50.4% percent terwijl de aanhang van de arbeiderspartij steeg tot 31.9%. Maar, volgens een unionist, moest het ergste nog komen. Op 5 juli 1945 vonden er in Engeland verkiezingen plaats en daar won de arbeiderspartij, beter bekend onder Labour-partij.
Brooke dacht zij zouden verplicht worden om
verdere sociale hervormingen door te voeren. Ook waren zij bevreesd dat Labour de controle van de Ierse Vrijstaat zou aanvaarden. Maar de Labourregering was de unionisten goed gezind. Enerzijds waren zij bezorgd aangaande de verkiezingsprocedure, die onder de ‘Britse waarden van democratie’ viel, maar anderzijds waren ze verheugd dat een meerderheid voor de unie met Engeland was. Maar toch was Labour voorstander van een eenheid met de Vrijstaat Ierland en dit onder de vlag van Groot-Brittannië. Meer en meer ministers begonnen zich met Noord-Ierland in te laten. Ministers met economische achtergrond baarden de unionisten zorgen. De unionisten vreesden dat ze zouden overgaan om bedrijven te nationaliseren en de controle op de administratie zouden verhogen. En dit botste op principiële bezwaren vanwege Ulster en het zou de onafhankelijkheid van de Ulsterse regering ondermijnen. En daar had Londen oor naar. Ulster wilde wel Londen volgen maar er moest iets aan de andere kant staan. De Britse schatkist moest een bijdrage leveren. Voor het parlement in Ulster was het evident de banden met Engeland aan te houden. De Labourregering gaf Ulster een voorkeursbehandeling. Door de ruime financiële overdrachten was Noord-Ierland in staat zijn sociale voorzieningen verder uit te bouwen om zo het peil van andere delen van Engeland te bereiken. Dit resulteerde in een enorme verhoging van de overheidsbestedingen. Een item dat vlug moest aangepakt worden, was het gebrek aan woningen. Een raming maakte al vlug duidelijk dat er ongeveer 200.000 huizen moesten bijkomen. In 1947 kwam er een nieuwe schoolwet. Hierin werd de middelbare school gratis en voor ieder toegankelijk gemaakt. Een groot nadeel van deze sociale hervormingen was wel dat Ulster meer en meer financieel afhankelijk werd van Londen. Maar anderzijds waren er hevige discussies aangaande de stijgende inmenging van de Britse regering in locale aangelegenheden. Sommige beslissingen werden door de katholieke minderheid aangezien als vijandig. Wanneer een organisatie een hospitaal wilde oprichten, werd deze aangemoedigd om de controle aan de overheid over te laten. Een groot katholiek ziekenhuis en opleidingscentrum, in 1883 gesticht, in Belfast gelegen, weigerde dit. Dit had voor gevolg dat het zijn toelagen verloor. Vanaf dan was het afhankelijk van giften en dit duurde tot 1972, wanneer een oplossing werd gevonden. Hetzelfde gebeurde met de scholen die in katholieke handen waren. Ook zij weigerden om ‘onder geen beding’ de controle naar de Locale Onderwijs Autoriteiten over te dragen. Noord-Ierland had het daar moeilijk mee, maar Londen had Ulster laten weten dat het enkel zou tussenkomen indien er vanwege de katholieke minderheid klachten zouden komen. Toch kregen de katholieke scholen een verhoogde toelage. De Noord-Ierse regering schatte dat ongeveer 37% van de leerlingen katholiek waren en dat zij 29% van de overheidsuitgaven zouden ontvangen. Maar dat was buiten de katholieke hiërarchie gerekend. Zij protesteerden hevig en eisten de volle 100%. Dit
17
rechtvaardigden ze door de opteren dat ook zij, als minderheid, belastingen en taksen betaalden en daarom evenveel recht hadden als de protestanten. Dit legde een hypotheek op de relatieve, goede betrekkingen tussen beide groeperingen. Een zwaar punt aangaande de verkiezingen van locale besturen was de stelling ‘Eén man, één stem’. In Engeland was dit reeds een feit, maar, in 1946, wenste de Noord-Ierse regering Engeland niet te volgen. In Ulster was het zo dat kamerbewoners, diensters en diegenen die huurder waren geen stemrecht hadden. Binnenlandse Zaken in Ulster stelde dat deze condities noodzakelijk waren om in grensgebieden de katholieke vertegenwoordiging te verminderen.
Indien ze Engeland volgden,
zouden de protestanten in vele gebieden de meerderheid verliezen. Bijgevolg was het voor hen evident dat stemrecht voorbehouden werd aan diegenen die belastingen betaalden. Ondanks de ‘klachten’ van onrechtvaardigheid, schiepen de naoorlogse sociale hervormingen een soort kader voor de stabiliteit in Noord-Ierland en creëerde een paar positieve tekenen van sociale integratie. Dit was hetgeen Brooke gehoopt had en wou bereiken. Maar meer positieve wetgeving had de brug tussen de katholieken en protestanten nog smaller kunnen maken. Los daarvan deed de regering in Londen een meer tegenstrijdige bijdrage in de stabiliteit in Ulster. In 1949 kwam Labour positief door de verkiezingen waardoor hun macht groter werd. Maar… op 8 april 1949 werd de Vrijstaat Ierland een volwaardige, onafhankelijke republiek. Dit had in Ulster zo zijn belangrijke gevolgen, wat resulteerde in een reeks campagnes tegen de verdeling van het eiland. Brooke nam gas terug en schreef verkiezingen uit. Deze gingen op 10 februari 1949 door. Hij wilde de macht van de Labour-zijde inperken. De aanhang van de unionisten rees met zo’n 12% terwijl de aanhang van Labour terugviel tot een derde. In Londen nam men nota van de Ierse Republiek en ratificeerde deze verandering. Natuurlijk stelde de regering in Ulster alles in het werk om dit in hun voordeel te benutten. Hun macht behouden was hun doel. Brooke stelde dat de afscheiding van Ierland van Engeland de unionisten onzeker maakten. De Labourregering stelde Ulster gerust dat de status ongewijzigd zou blijven. In de navolgende gesprekken werd er overeengekomen dat de status van Ulster zou blijven zolang een meerderheid in het Noord-Ierse parlement dit wou. Brooke opperde dat dit in de Britse interesses paste. Een tweede clausule die Labour aanvaarde was dat een verblijf van minimum 3 maand vereist was om stemrecht te hebben.
Anders bestond het gevaar dat Ierse bewoners de unionistische
meerderheid kon kelderen. Reacties op dit verdrag konden niet uitblijven. Het zuiden beklemtoonde dat hieruit de Britse regering de verdeling van het eiland gunstig was. Brooke was verheugd. Binnenin de Labourregering stelden sommigen dat de huidige toestand niet houdbaar zou zijn en een verenigd Ierland zichzelf zou realiseren. De jaren 1950 en de beginjaren 1960 waren voor Ulster veelbelovend. Een onderliggende reden was een groei in de overheidsuitgaven. In het zuiden was dit net het tegenovergestelde. Er vormde zich een wig tussen Ulster en de Republiek. In het noorden groeide de industriële activiteit met 2,1% per jaar terwijl dit in het zuiden amper 1,3% was. In het zuiden was de werkloosheid hoger. In het noorden groeide de bevolking aan, maar in het zuiden verminderde dit met 5%. 500.000 van de Ierse populatie emigreerde.
De sociale uitkeringen waren dramatisch hoger in het noorden.
Het had
18
10.000 meer leerlingen in de middelbare scholen. Indien de republiek dit wilde volgen, zouden zijn overheidsuitgaven moeten verdubbelen. Dat deze omstandigheden politieke gevolgen zouden hebben, was geen geheim. In het noorden bezorgde de ‘voorspoedigheid’ de unionisten een vorm van zekerheid. Brooke stelde dat eenheid verkeerd zou aflopen. In protestants opzicht vormden de katholieken een destructieve bedreiging op de individuele rechten en persoonlijke vrijheid.
Het Ulsterparlement vertoonde sterker-wordende
gevoelens met Engeland. Dit groeiend vertrouwen had natuurlijk zijn gevolgen voor de houding van de unionisten ten aanzien van de minderheid. De protestantse partij, meer bepaald de middenklasse begon zich toleranter op te stellen. Ze vertoonden de wil om politieke en sociale hervormingen te aanvaarden en zelfs een herstructurering van de partij was voor hen bespreekbaar. Door de economische bloei dacht Brooke dat de godsdienstige vijandigheden zouden verminderen. Dit was gedeeltelijk het geval. De katholieke middenklasse maakte meer en meer gebruik van de verbeterde schoolvoorzieningen en werkkansen.
Door de economische opgang kwamen meer
buitenlandse bedrijven investeren, en die waren niet zo bevooroordeeld als de lokale nijverheid. Ook genoten de katholieken van, die over het algemeen meer kinderen hadden, van de kinderbijslagen. Binnenin de katholieke beweging waren er aanwijzingen dat de verdeling tussen noord en zuid, althans voor korte termijn, aanvaard werd. Op lange termijn was eenheid het einddoel. De katholieke minderheid deed ook zijn intrede op lokaal vlak. Via de politiek wilden ze de democratie verbeteren, de discriminatie verminderen en eventueel deelname aan de macht. Dit was in een zekere zin de bedoeling van de National Unity – de voorloper van de SDLP – in 1959 in Belfast opgericht. De Labourpartij vond zijn aanhang eveneens in de katholieke minderheid.
De Noord-Ierse
Arbeiderspartij en andere arbeidersbewegingen wonnen bij de verkiezingen van 1958 zes zetels en in 1962 zeven zetels. Deze winst was mede mogelijk gemaakt door de katholieke aanhang die toch 2/3 sterk was. Ook de mislukking van de IRA campagnes – 1956 tot 1962 – was een indicatie dat er in Ulster veranderingen bezig waren. Deze campagnes hielden onder meer aanvallen op militaire kazernes in. Ze gebruikten uitsluitend guerrilla-activiteiten en beperkten hun vijandelijkheden tot de zes graafschappen. Over de zes gespreid waren ze betrokken bij ongeveer 600 incidenten. Tegen 1962 waren er 18 personen dood, 12 waren IRA aanhangers. De campagne mislukte ook gedeeltelijk door maatregelen die zowel het noorden als het zuiden namen. Vanaf 1956 werd de internering in het noorden ingevoerd, in 1957 deed de Valera in het zuiden hetzelfde. De IRA zelf stopte zijn campagne omdat het inzag dat er steun ervoor was. De katholieke overheden stelden zelf dat een IRA-lidmaatschap gelijk stond aan een ‘doodzonde’. De aanhang van Sinn Féin – de politieke vleugel van de IRA – verminderde, bij verkiezingen, met de helft. Hun programma stelde dat de huidige welvaartstaat een aanval was op de individuele vrijheid. In 1960 werden alle opgesloten IRA sympathisanten vrijgelaten. Door het vrijetijdspatroon kwamen de beide bevolkingsgroepen meer en meer met elkaar in contact. Het aantal hooggeschoolden aan katholieke zijde steeg en er was godsdienstige discriminatie bij de toebedeling van sociale voordelen verminderde eveneens, dit vooral in de rijkere buurten.
19
Ondanks de vele positieve kanten van de evolutie was Noord-Ierland nog geen stabiele democratie. Op geen ogenblik had de katholieke minderheid zich met de staat verzoend.
De aangroei van
katholieke parlementsleden in het Brits parlement groeide gestaag, van 14,5% tot 22% en dezelfde symptomen konden in Belfast gezien worden. Merkwaardig daarbij is dat ondanks de aanhang van de IRA een neerwaartse beweging maakte, de harde-lijn republikeinstemmers, over de 6 graafschappen, nooit onder de 70.000 kiezers is geweest. Dus de IRA had het overleefd. Sommige van zijn leden zochten, gebruikmakend van de aanwezige misnoegdheid onder de katholieken, toenadering tot andere strekkingen. Ondanks de aanwezigheid van de sociale welvaart bleven talrijke frustraties bij de minderheid bestaan. Iedere keer de regering zijn steun aan Engeland betoonde en hen als voorbeeld nam, werd er niets ondernomen om de unfaire en onrechtvaardige elementen die in het politieke leven, sinds zijn ontstaan, aanwezig waren, daadwerkelijk te wijzigen of aan te pakken. Bijvoorbeeld, de regering deed geen poging om de godsdienstige discriminatie of de staatsveiligheidsapparaat onder handen te nemen.
Zelfs begin de jaren 60, was het stelsel ‘één man, één stem’ nog niet ingevoerd.
Dit
betekende dat 25% van de diegenen die hun stem uitbrachten voor parlementsverkiezingen hadden op lokaal vlak deze keuze niet. Dit vertegenwoordigde een grove misrekening van de unionistische leiders. Des te meer gaf het hun partij maar een licht voordeel en bezorgde de latere Burgerlijke Rechten Beweging één van zijn meest emotieve slogans.
Bijvoorbeeld, in Belfast
hadden 29% van de katholieken en 19% van de
protestanten geen lokaal stemrecht; in Derry was dat 22% en 19%. In de jaren 50 – 60 hadden de nationalisten maar controle over 11 van de 73 gemeenteraden. Dit was vooral een gevolg van de hertekening van de lokale grenzen die door vroegere bewinden doorgevoerd werden. Godsdienstige discriminatie in overheidsfuncties en private tewerkstelling was een algemeen bekend feit. Bernadette Devlin, een leidsters in de Burgerlijke Rechten Beweging heeft dit zwaar aangevochten. De unionisten hebben altijd naar een ‘protestantse staat’ gestreefd. In de jaren 60 waren 94% van de hogere ambtenaren protestant, 62 op de 68 rechters en 88% van de politiemacht. De speciale bewapende politie, bestaande uit ongeveer 12.000 man, was een zuiver protestants organisatie. In de private sector waren de minderbetaalde jobs door katholieken ingevuld. Begin de jaren 70 was de werkloosheid onder de katholieken 2,5 zo groot als bij de protestanten. Door nalatigheid van de overheid, heeft men niets ondernemen om daaraan iets te doen. Het feit dat de katholieken nog steeds niet het gezag erkende, heeft daar zeker toe bijgedragen. De meeste katholieken woonden in het westen van Ulster en daar waren er al minder werkaanbiedingen. En de scholingsgraad bij de katholieken lag ook al lager. Deze diverse ‘vernederingen’ waren niet alleen de oorzaak van de mistevredenheid. De schooltoelagen die de katholieken ontvingen en lager lagen dan bij de protestanten zorgde eveneens voor een sluimerende ontevredenheid. Verder bleef de speciale volmachtenwet van kracht. Dat deze wet zijn nut bewezen heeft in den tijd van de IRA campagnes is zeker.
Sommige critici stelden zelfs dat Noord-Ierland in feite een
politiestaat was. Van tijd tot tijd waren er grote razzia’s in zuiver katholieke buurten op zoek naar vermeende harde jongens. Daarbij werden soms gewelddadige manieren aangewend.
20
De diverse Britse regeringen hebben altijd Stormont, de zetel van de Noord-Ierse regering, erop gewezen dat dit en de blijvende werkloosheid onder de katholieken konden leiden tot politieke storingen. Het hoeft dan ook geen wonder te zijn dat in Derry en Newry de eerste tekeningen van de ‘gewelddadigheden’, die de volgende jaren zouden escaleren, begonnen. Brooke’s obsessie om de eenheid in zijn partij te behouden was voor hem belangrijker dan een lange termijn oplossing uit te werken. Hij hoopte dat de sociale hervormingen en de economische bloei alleen er voor zouden zorgen dat het zichzelf zou oplossen.
Al diegenen die voor radicalere
hervormingen waren, kregen van de unionistische leiders veel te weinig steun. De Oranje Orde, die goed scoorde bij de protestantse middenklasse, was de grootste opstakel. Een onderzoek in de jaren 1959-1962 toonde aan dat hoewel de samenleving ‘stabiel’ was het toch ‘diep verdeeld’ was. Deze tweeledigheid van Ulster had nog bestaande historische gronden. In de jaren van dit onderzoek werd het bekend dat 98% van de katholieke lagerschoolkinderen uitsluitend naar katholieke scholen gingen.
De lerarenopleiding was gescheiden.
78% van de
universiteitsstudenten verklaarden dat ze kennissen en vrienden hadden die de andere godsdienst belijden, maar 96% ervan was tegenstander van gemengde huwelijken en om het principe.
In
residentiële wijken was de godsdienstige afscheiding volledig. De studie sprak zelf van een ‘koude oorlog’ tussen beide godsdiensten.
Ieder dacht het slechtste van de ander. Godsdienstige
gewelddadige uitspattingen zijn nooit ver weg geweest.
De haat ten aanzien van de ander bleef
latend en krachtig aanwezig, langzaam borrelend onder het oppervlak. Het stond als een paal boven water vast: dringende, drastische hervormingen waren nodig. En de IRA wachtte zijn tijd af. Bij de unionisten waren er elementen die kost wat kost elke verandering zou tegenhouden. Bij het einde van Brooke’s regeerperiode, op 25 maart 1963, was 35% van populatie katholiek. Zijn opvolger werd Terence O’Neill. Hij had een Anglo-Ierse afkomst. Zijn vader was een unionistische politicus. Van bij het begin stond O’Neill onder hoge druk om interne hervormingen te introduceren. De recente stemmenwinst van de Noord-Ierse Arbeiderspartij (NILP) baarde de unionisten eveneens zorgen. De Labourregering van Harold Wilson in Londen maande de Noord-Ierse regering aan voor hervormingen.
De Ierse premier, Seán Lemass, wilde de ‘koude oorlog’ doorbreken door de
gesprekken aangaande gemeenschappelijke aangelegenheden te hervatten, hopende om zo de eenheid te versnellen. O’Neill zocht een uitweg door de economie te doen groeien en te moderniseren. Hij hoopte dat de katholieke grieven, doordat ze deel zouden nemen aan de economische voordelen, vanzelf zouden verminderen.
Een tevreden, tolerante samenleving zou als gevolg daarvan groeien zonder aan
verstrekkende hervormingen te raken. Anderen zagen het anders.
Hervormingen waren nodig om Ulster om te vormen tot een ware
democratische identiteit. De huidige regering was de katalysator dewelke Noord-Ierland aan de rand van de burgeroorlog bracht. Ze faalde om diegenen, die verandering zochten, tevreden te stellen en conservatieve leden in zijn eigen partij te alarmeren.
21
De poging van O’Neill om de economie te stimuleren kende enig succes. De economie groeide meer en vlugger dan in de rest van Groot-Brittannië.
Grote overheidsuitgaven en buitenlandse
investeringen zorgden voor deze aanzienlijke expansie. Een nadeel was dat de lokale, traditionele meer familiale ondernemingen zware klappen kregen. Deze vele familiale ondernemingen vormden een hoeksteen van de unionistische beweging en verschaften, vooral aan de protestanten, werk. De diverse sluitingen veroorzaakte frustratie. Als reactie liet O’Neill een volledige nieuwe stad opbouwen, Craigavon, die in de buurt van 2 protestantse steden kwam. Er kwam ook een nieuwe universiteit, eveneens in een protestantse buurt, Coleraine. En dan komt er verzet uit eigen rangen: Ian Paisley. Zijn eerste politieke actie was de leiding van een protestdemonstratie. Deze werd onder de speciale volmachtenwet verboden. Ondertussen trachtte O’Neill, tussen de gemeenschappen bruggen, te bouwen. Hij en zijn regering waren ervan overtuigd dat hervormingen op lokaal noodzakelijk waren, maar ondernamen niets uit vrees van interne oppositie. Zijn meest gedurfde opzet was een ontmoeting, de eerste in veertig jaar, met zijn ambtgenoot uit het zuiden, premier Lemass. Tijdens de verkiezingen van november 1965 kon hij op 59,1% van de stemmen rekenen. Tijdens de verkiezingsstrijd heeft hij getracht katholieke kiezers en protestantse arbeiders voor zich te winnen. De katholieke middenklas steunde O’Neill’s ideeën.
Ondanks dat ze nog steeds streefden naar
eenheid met het zuiden wilden ze ook in het noorden een volwaardige democratie. Een verrassing daarbij was de National Party (Nationale Partij) de officiële taak van oppositie op zich nam.
Daarentegen, de acties van de IRA lagen op een laag pitje, bekomende van de politieke
nederlagen, wachtend op zijn comeback. Maar, midden de jaren 60, dreef Noord-Ierland reeds af naar zijn uiteindelijke onbestuurbaarheid. Een opeenvolging van emotieve herdenkingen waren de directe aanleiding. In 1963 werden Wolfe Tone Verenigingen opgericht die een oud geloof nieuw leven wilden inblazen.
Zij zouden een
doorslaggevende rol spelen bij de destabilisering van het Noorden. In 1966 hadden we de herdenking aan de slag van de Somme. Het was eveneens het jaar waarin de paasopstand herdacht werd. Naar aanleiding van deze festiviteiten liep het her en der uit de hand. In 1966 had O’Neill reeds af te rekenen met grote interne oppositie. Hij kon de rangen geen 100% meer herstellen. Maar er waren andere oorzaken. De protestantse arbeidersklasse verweet hem de achteruitgang en het kleine aanbod van werkkansen. Maar de grootste vijandigheid kwam van de Oranje Orde. Zij waren ervan overtuigd dat hij ‘te ver’ is geweest en dat hij door zijn gemaakte hervormingen een hypotheek voor de protestantse meerderheid geschapen had. Hij was een gevaar voor het protestants geloof en politiek erfgoed. In 1966 lanceerde Paisley zijn ‘strategie van spanning’ om de misnoegdheid binnenin de protestanten aan te moedigen.
Ian Paisley werd in 1926 in Armagh geboren.
In 1951 stichtte hij zijn Vrije
Presbyteriaanse Kerk. Jaren later kwam hij tevoorschijn als leider van de Ulsterse Protestantse Actie, een groepering dat als antwoord op de IRA werd opgericht. Deze had tot doel om de protestantse waarden in de 6 graafschappen te beschermen. In de jaren 60 hervormde deze beweging zich tot een politieke partij, de Protestantse Ulsterpartij, later herdoopt tot Democratische Unionistische Partij (DUP). Hij leidde de extreme protestantse parlementaire zijde. Begaf zich op straat op zoek naar
22
‘confrontatie’, zoals deelname aan tegenbetogingen.
Midden de jaren 60 stichtte hij de ‘Ulster
Protestant Volunteers’, specifiek gericht op protestanten die in Utster geboren waren. De functie was de ‘protestantse verwantschap’ te bewaren. Het leverde ook zijn stoottroepen bij tegenbetogingen en leverde ook wapens. Publieke plaatsen werden opgeblazen om zo de IRA in een slecht daglicht te stellen. O’Neill verweet Paisley van fascisme, pervers patriottisme en brutale intolerantie. De wijd-publicitaire acties van Paisley veroorzaakten godsdienstige rellen, verhoogde de polarisatie en zorgde voor een uitlaatklep voor het religieus extremisme. Zijn aanhang werd op ongeveer 14% geschat. In diezelfde periode werd het ongenoegen bij de katholieke minderheid groter. O’Neill kwam zijn beloftes niet na. Tweederangs beslissingen deden daar een schepje bij: de bouw van de universiteit van Coleraine en de nieuwe stad Graigavon, terwijl katholieke buurten in de kou bleven. Maar de grootste misnoegdheid was ongetwijfeld de ‘één man, één stem’-regel bij lokale verkiezingen, het partijdig indelen van kiesdistricten en religieuze discriminatie. De traditionele onwil om proportioneel katholieken tot openbare ambten toe te laten bleef bestaan. In die omstandigheden vormden zich in het parlement meer en meer drukkingsgroepen die hervormingen wilden. De meeste daarvan waren katholiek. Zo had je bijvoorbeeld de ‘Campagne voor Sociale Rechtvaardigheid’ die bewijzen van religieuze discriminatie verzamelde en bracht deze voor de Noord-Ierse rechtbanken.
Daarnaast had je ook de Noord-Ierse Burgerlijke Rechten
Associatie (NICRA), dat uit leden bestond die tot diverse strekkingen behoorde. Zijn opzet was vooral op de hervormingen gericht en wilde een niet-religieuze massabeweging worden. NICRA bleef wel grotendeels katholiek. Een minderheid van de stichters – de republikeinen – werkten aan een andere agenda. Volgens Gerry Adams, huidige leider van Sinn Féin, waren de republikeinen, vanaf het eerste uur, reeds aanwezig. Het idee van een burgerlijke rechten beweging kwam voor het eerst tevoorschijn op de conferentie van de Wolfe Tone Sociëteit in 1966. De republikeinen waren in NICRA goed vertegenwoordigd en 30 van de 80 leden waren IRA activist. Alhoewel de meeste ervan overtuigd waren dat geweld nodig was om de eenheid van het eiland te halen, toch zagen zij de voordelen van een protestbeweging in. Specifiek de IRA activisten hadden hun les uit hun vroegere, mislukte campagne geleerd. Maar geweld bleef achter de hand. Een efficiënte massabeweging kon O’Neill bewegen om toegevingen te doen dewelke de splitsing in zijn kabinet en zijn val kon bewerkstelligen. Dit kon de deuren openen om geweld aan te wenden. In de zomer van 1968 deed NICRA een fatale beslissing: straatdemonstraties organiseren. Tot op heden kwam er van hun acties niet veel in huis, maar sommigen vonden steun bij de soms agressieve, soms succesvolle methoden van de internationale protestbewegingen in de Verenigde Staten, Londen en Parijs. In de NICRA was er een brede consensus om zijn tactieken te wijzigen. Ook Londen was er zich van bewust dat de toestand niet houdbaar was en kon ontploffen. Marsen werden georganiseerd maar NICRA verloor er de controle op. Hooligans, aanhangers van Paisley, de politie, revolutionairs en de regering maakten het toneel. De eerste protestmars dat NICRA organiseerde vond op 24 augustus 1968, tussen Doalisland en Dungannon, plaats. Het was een betoging tegen de toewijzing van huizen op sektarische basis. De kopstukken waren Astin Currie, een parlementslid in Londen, twee nationalistische raadgevers en drie
23
republikeinen. Er waren 2.000 betogers en de veiligheid werd door IRA stewards gewaarborgd. Ze werden geen wapens of symbolen meegedragen, maar republikeinse liederen werden wel gezongen. De politie heeft ervoor gezorgd dat een treffen met een tegendemonstratie van Ian Paisley vermeden werd. De opmars verliep vredevol en succesvol. Als gevolg daarvan organiseerde NICRA een tweede mars. Ditmaal in Derry op 5 oktober 1968. Ditmaal was de overreactie van de politie en de overheid het doelwit. De overheid had de mars verboden en tegendemonstraties dienden zich aan. Op 4 oktober 1968 viel de beslissing: McCann, lid van NICRA zei: we wandelen en dat is alles. De tocht zou in de binnenstad van Derry beslaan. De politie verhinderde dit met alle gevolgen van dien. Er ontstonden vijandelijkheden tussen betogers en ordetroepen.
Dit ‘treffen’ was een mijlpaal in de desintegratie van het politieke leven en de
verschuiving ervan naar de straten.
Oude etnische strijdbijlen werden weer opgegraven.
De
katholieken waren verbolgen van de brutale protestantse weerstand tegen diegenen die simpelweg opkwamen voor fundamentele mensenrechten. De Nationale Partij nam uit het parlement ontslag. John Hume, een weinig bekende leraar, bouwde nu aan zijn reputatie als campagnemaker en vicevoorzitter van ‘Derry Citizens’ Action Committee’ – Bewoners van Derry Actie Committee. In 1969 werd hij parlementslid in Londen. In Noord-Ierland vond Craig, minister van binnenlandse zaken, dat de mensenrechtenbeweging een zuiver republikeins was die de bedoeling had om de IRA een alibi te gunnen. Dit droeg bij tot de transformatie van NICRA, zowel in aanhang als in karakter. In den beginne bestond het uit een kleine groep misnoegden, maar na een paar weken groeide het uit tot een massabeweging die zich in alle katholieke steden vertakte. De vereniging veranderde drastisch, de leiding werd gewijzigd. Tegen 1969 werden de meeste aan de kant gezet. Een bijkomend feit van de toenemende polarisatie in NICRA was het ontslag van weinige liberale leden.
In augustus werd er aan een republikeinse
agenda gewerkt. De ziekte van Noord-Ierland was de protestantse meerderheid. Sommige mensenrechtenactivisten konden zich met de beweging verzoenen.
Bernadette Devlin
begon haar opmars in de mensenrechtenbeweging aan de Koningin’s Universiteit te Belfast, alwaar ze psychologie studeerde. In maart 1969 werd ze midden Ulster verkozen en mocht in Londen deel uitmaken van het lagerhuis. De acties die de studenten aan de universiteit ondernamen deden enkel de temperatuur stijgen. Op 9 oktober 1968 ontstond een nieuwe rage: People’s Democracy (PD – Volksdemocratie) bestaande uit jonge en radicale leden. NICRA was voor hen de rechtervleugel van de katholieken. Hun steun ging vooral uit naar de Derry-marsen, waar Devlin ook aanwezig op was. Hun doel was in eerste instantie een onderzoek naar de politieacties bij deze mars en een intrekking van de speciale volmachtenwet die nog altijd van kracht was. Er werden talrijke lokale besturen opgericht en de organisatie van een ‘lange mars’ van Belfast naar Derry werd op touw gezet. Gematigde nationalisten in Derry keurden het af.
O’Neill verzocht voor een afkoelingsperiode,
ontsloeg zijn minister van Binnenlandse Zaken Craig en wilde hervormingen doorvoeren. Maar de studenten waren niet van hun stuk te brengen. Op nieuwjaarsdag kwamen ongeveer 4 personen, bij het stadhuis in Belfast, samen voor een opmars van 120 km. Op 10 km van hun eindbestemming was hun aantal al uitgegroeid tot 500. De meeste onderhen was van de locale bevolking, maar een 200 waren uitgerust met stokken en stenen.
In Derry kwam het tot gewelddadigheden.
13 hadden
24
medische verzorging nodig.
Mensenrechtenactivisten laakten de bescherming vanwege de
ordediensten aan. Na deze optocht eindigde iedere manifestatie met geweld.
Dit was het moment dat de IRA op
gewacht had. In 1969 vielen er 9 ontploffingen, 73 beschietingen waarbij 711 politiemensen en 22 militairen gewond geraakten en 13 de dood vonden. Dit was de aanzet de volgende ‘Troubles’ die 25 jaar zouden duren.
Mensenrechtenorganisaties werden, vanwege de straatgevechten, radicaler.
Gematigden trokken zich terug. Jong, radicale – geïnspireerd door Marx en republikeinen – vulden hun plaatsen op. NICRA werd op termijn door de IRA gedomineerd. Stormont was zich van de explosieve toestand bewust en werkte in de richting om een Engelse of Ierse interventie te forceren. In oktober 1968 dreef Londen de druk op O’Neill op om hervormingen door te drijven, maar hij aarzelde uit schrik voor zijn achterban. Toegevingen op mensenrechten alarmeerden de unionisten en Paisley deed daar een schuitje bij. Ulster ging voor hem naar de ondergang. Dat hij een rol speelde bij de lokale weldadigheden staat als een paal boven water. O’Neill deed alles om het initiatief te behouden.
Op TV maakte hij een hervormingsprogramma
kenbaar. Hij trok op 24 februari 1969 naar vervroegde verkiezingen. De unionistische partij was verdeeld.
Voorstanders van hervormingen deden het goed in de middenklasse en het minst bij
protestantse buurten die bij katholieke buurten lagen. Op 28 april nam O’Neill ontslag en zijn opvolger werd Chichester-Clark. Paisley liet blijken dat hij de regering tot val had gebracht. Het was vooral de mensenrechtenbeweging die de breuk vorm gaf. In de unionistische partij was een deel van de leden voorstander van hervormingen. Anderen wilden de protestantse overheersing en wilden van geen katholieke invloed weten. Midden 1969 deed Stormont belangrijke beslissingen.
De speciale volmachtenwet en de lokale
besturen werden bekeken. Maar dit resulteerde in meer geweld dan in een vermindering ervan. In de zomer van 1969 werd de politiek op straat gevoerd en de regering ging werd machteloos. Derry beet weer eens de spits af.
Talrijke schermutselingen tussen mensenrechten aanhangers en
aanhangers van Paisley brachten de stad in een staat van anarchie. Op 19 en 20 april vielen er 160 gewonden. De oranjeoptochten van 19 juli 1969 voerden enkel de vijandelijkheden op. De toestand werd zo erg dat Ulster niet anders kon dan om een Britse interventie te verzoeken. Op 14 augustus begonnen Britse troepen een voet in Ulster te zetten. Gedurende de zomer werden er 1.826 families uit hun huis gezet, 1.500 van hen waren katholiek.
Even later werden de eerste bomaanslagen van de IRA
waargenomen. Op 15 augustus werd een 15 jarige door een protestant neergeschoten. In de herfst werd de IRA professioneler. De bomaanslagen in Belfast lieten al merken dat van de oude IRA geen sprake meer was. De katholieken waren ontzet door de ontplooiing van de Britse troepen. Tegen het einde van het jaar zag de professionele IRA (PIRA) het daglicht. Het was traditioneel republikeins, wilden met geweld de Britten verdrijven en streefden naar de eenheid van het gehele eiland. Engeland wilde vooral zijn troepen aanwenden om de beide leefgemeenschappen van elkaar gescheiden te houden en zo de vrede terug te brengen. Het lag in de lijn der verwachtingen dat de Britse troepen maar een jaar of twee in Ulster zouden blijven. Hervormingen volgden direct daarna.
25
Het oude politiekorps (RUC) werd ontmanteld en vervangen door het Ulster Defence Regiment (UDR). Dit korps stond onder controle van het leger. Op lokaal vlak werd het systeem ‘één man, één stem’ ingevoerd. De lokale machtsstructuren werden geleidelijk gewijzigd om de religieuze discriminatie uit te roeien en de besturen efficiënter te maken. Deze initiatieven hadden zo zijn gevolgen. Op 21 april 1970 ontstond de Alliance party die liberaal was en leden van beide leefgemeenschappen bezat. Op 21 april 1970 werd de Social Democratic and Labour Party (SDLP) opgericht. Het was een nationalistische, centrumlinks georiënteerd. Wilde een eenheid met het zuiden indien een meerderheid in het noorden dit wilde. De komst van de Britse troepen voorkwam een regelrechte burgeroorlog, maar kon niet verhinderen dat vijandelijkheden bleven. De hervormingen had geen vat op de jonge, radicale militanten. De mensenrechtenbeweging werd ook extremer. De reacties die Stormont ondernam zorgden voor een verdere polarisatie van de standpunten. De vijandelijkheden groeiden en Ulster stond op punt een ware revolutie onder ogen te zien. De ministers zetten hun hoop op de Britse troepen. De PIRA ontplooide zijn activiteiten: oprichting van een legercommando, uitgeven van een krant, de oprichting van Sinn Féin en de centrale commandocentrum in Belfast. Het aanwenden van republikeins geweld was geïnspireerd op Wolf Tone. Het was niet bereid tot compromissen, ondanks dat het diverse strekkingen vertegenwoordigd waren, zoals nationalisten, socialisten en sectariaans. Het sterkste objectief was: Britten weg en een verenigd Ierse republiek installeren. Vele katholieken voelden daar een instinctieve sympathie voor. De PIRA wilde de nationalistische opinie tegen de Britten opruien en zo de macht over de katholieke woonwijken verkrijgen. Dit deden ze door schermutselingen uit te lokken en het geweld op de straat op de Britse troepen centreren. De Britse troepen reageerden met acties tegen katholieke buurten waar gebruik maakten van plastieken kogels en traangas. Als gevolg van dergelijke acties werden de troepen meer en meer gezien als een bezettingsleger. En de IRA wierp zich op als verdediger van de minderheid. In 1970 stierven 25 personen, waren er 213 wapenincidenten en 150 bomaanslagen. En de trend steeg dramatisch. Een nevendoel van de IRA was een interventie vanuit de republiek uit te lokken. De Ierse regering voelde veel sympathie voor de minderheid, maar aarzelde om rechtstreeks tussen beide te komen. Wel aan de grens met Ulster kwam er enig militaire ontplooiing. Dit gaf de katholieken hoop en deden bij de Noord-Ierse regering de haren rijzen.
Een paar radicale republikeinen transfereerde een
belangrijke som geld, zodat de nationalisten zich konden bewapenen. De IRA campagne had meer succes. Het dwong de unionisten om extremere posities in te nemen en zelf geweld te provokeren. De Britse hervormingen shockeerde de unionisten terwijl ze anderzijds de verlangens van de katholieken niet konden waarmaken. Hevige discussies en onderlinge vetes deden in Stormont de unionisten splitsen in vijf afzonderlijke partijen.
Radicale militanten zagen de IRA en de
mensenrechtenbeweging als een gevaar voor hun dominantie. In 1970 ging Ian Paisley er prat op dat hij de regering in Noord-Ierland had doen stranden. De omstandigheden vormden hem van een
26
straatpoliticus tot een belangrijke, politieke macht. Zijn partij, Democratic Unionist Party (Unionistische Democratische Partij) benutte de protestantse vrees en stelde eenvoudige oplossingen voor. Door het aanhoudend republikeins geweld, de sociale hervormingen en de blijkbaar onbekwaamheid van de Britse troepen, werd de aanhang voor unionistische paramilitaire groepen groter. De Ulster Volunteer Force (UVF) bleef klein, onwettelijk en sectariaans. De Ulster Defence Association (UDA) had meer succes. Bij straatgevechten had het daarbij al de IRA ontmoet. In 1972 had de groepering ongeveer 40.000 man. Het had een arbeidersaanhang en was populair. Toch waren de protestantse paramilitaire groepen niet zo bijster succesvol. Hun acties van geweld was meer spontaan, amateuristisch en sectariaans, gekenmerkt door bomaanslagen in katholieke publieke plaatsen of katholieken ombrengen. De intentie van de paramilitairen was wraak nemen op het geweld van de republikeinen. Maar door deze acties verloren UVF en UDA meer en meer zijn aanhang.
Daarentegen kwamen meer geschoolde en bekwame vrijwilligers bij de PIRA.
Deze
professionele IRA had een heldere strategie en was in staat zijn acties over een waaier van doelwitten te spreiden. Tegen de achtergrond van de groeiende PIRA-acties naam de Noord-Ierse premier ontslag. Brain Faulkner volgde hem op. Direct zocht hij om de eenheid van zijn partij te herstellen en de basis van zijn regering te verbreden. In sommige comités zetelde de SDLP. Maar het aanhoudend geweld noopte de unionistische regering andere maatregelen te treffen. De premier voerde de internering opnieuw in.
Meer dan 330 verdachten werden opgepakt en ongeveer 7.000 anderen kozen het
hazenpad naar het zuiden. De Britse regering wilde Faulkner steunen omdat, indien hij zou falen, zou er niets anders opzitten dan Noord-Ierland onder direct bestuur te plaatsen. En daar was Londen niet voor te vinden. Intussen kwamen in Ulster troepen bij en werden zo een belangrijke politiek instrument. De internering bleek niet afdoende te zijn, als resultaat werden van 1.260 gearresteerden en 625 terug vrijgelaten. De ondervragingsmethoden werd als onmenselijk aanzien. De veiligheidstroepen hadden weinig greep op de harde kern van de republikeinen. De IRA rekruteerde verder nieuwe leden en het aantal bomaanslagen en beschietingen steeg gestadig. De aanhang van de nationalistische minderheid in de UDR halveerde. NICRA begon een campagne tot burgerlijke ongehoorzaamheid.
De SDLP trok zich terug uit de parlementaire
commissies. David Bleakley, de enige niet-unionist in de regering, gaf zijn ontslag en William Craig, minister van binnenlandse zaken, deed dit eveneens om zijn tegenstand tegenover direct bestuur vanuit Londen te kunnen opzetten. Hij stichtte de Vanguard Party, die nauwe banden had met de UVF. In Engeland kreeg het stelsel van internering meer en meer kritiek. En Jack Lynch, premier in Dublin, was niet geconsulteerd geweest. Tegen het rijzend geweld wou Dublin ook bepaalde maatregelen treffen. In 1972 werd het hoofdkwartier van Sinn Féin in Dublin gesloten en werden IRA militanten gearresteerd. Lynch was nochtans voorstander van eenheid en zal Londen als een hindernis. Toch weerhielden Noord-Ierse nationalisten hem om een directe interventie te overwegen. Hij steunde de ideeën van de SDLP aangaande hervormingen wel.
27
Faulkner had intussen een katholiek in zijn kabinet opgenomen, begon zich vragen over de speciale volmachtenwet te stellen en steunde verdere hervormingen. Hij was voorstander van proportionele vertegenwoordiging bij locale verkiezingen. Een breekpunt voor de Noord-Ierse regering was ‘Bloody Sunday’. Een mensenrechtenmars werd in Derry, op 30 januari 1972, georganiseerd. Faulkner zal dit als een rechtstreekse aanval op zijn autoriteit. De Britse troepen had weinig ervaring met straatgeweld en waren slecht voorbereid. Ze vuurden 108 patronen af. 13 personen, allen zonder wapenbezit, verloren het leven. Dit gaf, volgens vele nationalisten, de PIRA een mandaat voor zijn acties. Op 2 februari brandde de Britse ambassade in Dublin uit. Londen vroeg het Noord-Ierse kabinet de veiligheidscontrole onder Britse supervisie te brengen. Op 24 maart stond Noord-Ierland onder direct Londen’s gezag. Aldaar hoopten ze dat er stilaan kalmte zou komen. De hervormingen gingen door en internering werd afgeschaft.
Londen zou de speciale
volmachtenwet bestuderen en gesprekken met locale invloedrijke personen moesten leiden tot herinstallatie van het zelfbestuur. In de zomer van 1972 voerde de Britse regering gesprekken met Sinn Féin. PIRA had ook al een paar vredesvoorstellen gelanceerd.
Toch gingen de acties door en de populariteit stond op zijn
hoogtepunt. Vanaf 26 juni zou tussen de Britse troepen en de IRA een staakt-het-vuren komen. Gerry Adams werd vrijgelaten om een delegatie te leiden die geheime gesprekken met Londen moest voeren. Op 9 juli voerde de IRA aan dat de troepen de overkomst overtreden hadden en het geweld loeide weer op. 12 dagen later, op ‘Bloody Friday’ waren er in Belfast 12 bomaanslagen waarbij 9 mensen de dood vonden. 1972 was veruit de gewelddadigste periode van de huidige Noord-Ierse ‘Troubles’ – 467 doden, 10.600 wapenincidenten en 1.380 explosies. Maatregelen konden niet uitblijven. Britse troepen kregen de macht om gebieden waar ze, door een overeenkomst, niet in mochten te betreden. sympathisanten werden weer opgesloten.
De speciale volmachtenwet werd weer ingeroepen Wel werd het stelsel van de internering menselijker
gemaakt. In diezelfde periode werd er in Londen een geheim rapport klaargestoomd dat een Noord-Ierse ‘zuivering’ overwoog. De bedoeling was om een paar honderdduizend katholieken van Noord-Ierland naar de Ierse republiek te verhuizen. De grens tussen Ierland en Noord-Ierland zou hierbij eveneens hertekend worden, waarbij eveneens protestanten zouden moeten verhuizen.
De gedwongen
verhuizing en landsoverdarcht was één van de voorstellen om ‘de Troubles’ te beëindigen. Het werd, als gevolg van onrealiseerbaarheid, verworpen.
28
DE LANGE WEG NAAR VREDE In Londen was men ervan overtuigd dat deze maatregelen onvoldoende waren. De Britse regering wilde af van hun direct bestuur, maar door interne en internationale druk moesten ze doortastende stappen zetten.
Er werden scenario’s opgesteld die machtsdeelname vanwege de katholieken
voorstond en de republiek Ierland een zekere inspraak zou hebben. De Sunningdale commissie had meer succes dan elk ander vorige poging. De unionisten hadden bedenkingen aangaande de machtsdeelname van de katholieken en de zogenaamde Ierse dimensie. Na een, onder proportionele vertegenwoordiging, stemming, waren er toch een paar leiders van de protestanten en katholieken te vinden om samen een regering op te zetten. Dit was een primeur. Na gesprekken met Londen en Dublin ging het op 1 januari 1974 van start. De Sunningdale commissie bestond uit kleinere comités, waarvan sommigen in chaos eindigden. Het zou hierin ten onder gaan. In latere verkiezingen kregen de tegenstanders 35% en 51% van de kiezers achter zich. De tegenstanders voerden vooral oppositie tegen de onwil van Dublin artikel 2 en 3 van zijn grondwet te wijzigen. Een paar schermutselingen op 17 mei 1974 toonde het gevoel van de unionistische militanten aan. In Dublin vielen 22 doden bij wagenexplosies. Vele unionisten voelden zich niet gerust om de macht te delen met de nationalisten. De SDLP drong er bij de commissie op aan om zijn voorstellen goed te keuren. Londen keurde dit af. De Ulster Unionist Party verwierp de voorstellen. Op 14 mei 1974 begon een staking die eveneens door de UUP opgezet werd.
Dit had tot doel om het nieuwe kabinet te doen vallen.
Ondanks
verzoeken van de SDLP wilden de ministers geen confrontatie met de andere zijde. Op 28 mei viel de regering: Faulkner en andere unionistische ministers namen ontslag vanwege het feit dat SDLP en Londen gesprekken met de stakers weigerden. De Britse regering wilde op de ingeslagen weg verder gaan. Het hoopte op voorstellen vanwege Noord-Ierse politici maar vond de unionisten weigerachtig en verdeeld.
Elk initiatief vonden ze
verdacht. Ian Paisley en zijn DUP deden hierbij hun deel in het zakje. Zijn beweging wilde de macht terug aan de meerderheid geven. Daarentegen was de SDLP progressief en positief ingesteld. Dit verhoogde zijn aanzien bij andere groeperingen. Alhoewel het geweld verminderde waren de gemoederen nog altijd gepolariseerd zoadat een politiek akkoord nog niet voor vandaag was. Maar Engeland ging door. Een conventie in 1975 moest het initiatief terug leven inblazen. De harde unionistische kern in Ulster keurde de voorstellen af, wilden de herinstallatie van de lokale regering en de macht aan de meerderheid overdragen. Dit was voor de SDLP en Londen onaanvaardbaar. Er waren wel een paar speculaties dat Engeland zijn troepen zou terugtrekken. Misschien werd dit aangegrepen om de unionistische partijen aan de tafel met de gematigde katholieken te krijgen en zo de PIRA te overtuigen om een staakt-het-vuren af te kondigen. Op 22 december 1974 was het zover. Een paar protestanten ontmoeten PIRA-leiders. De Engelse regering ging ermee akkoord om aan Sinn Féin financiële steun te verlenen zodat het zijn werking kan verder zetten. De overeenkomst
29
impliceerde ook dat PIRA, bij latere onderhandelingen, een zitje kreeg. Geïnterneerden moesten vrijgelaten worden en overgebracht worden naar Noord-Ierland. Verder zouden de Britse troepen het noorden verlaten als de vrede aanhield. Toch was het staakt-het-vuren nooit volledig. Splintergroepen van beide leefgemeenschappen bleven maar elkaar in de clinch gaan. Dit noopte tot nieuwe maatregelen. De nieuwe Britse minister voor Buitenlandse Zaken, Roy Mason, begon zo eigen gesprekken. Nochtans was hij verdediger van direct bestuur, was gekant tegen de ‘Ierse inspraak’ en concentreerde zich vooral op het herstel van de orde.
Ordinaire, wettelijke procedures werden
aangewend, waaronder een afremming van privileges aan IRA gevangenen. activisten werden aan de grens in Engeland ingerekend.
Vermeende IRA
In Ulster werden de Britse troepen
verminderd en vervangen door de lokale politiekorpsen. De lokale economie kreeg stimulaties in de hoop daarmee het geweld te verminderen. Tegen 1981 werkten er 45% van de industriële arbeiders in ondernemingen die door de Britse overheid geld ontvingen.
Overheidsinstanties tegen religieuze discriminatie werden in het leven geroepen.
Gelijkaardige stappen werden ondernomen bij de toebedeling van sociale woningen. Toch brachten al deze maatregelen niet de nodige rust bij de katholieken. Maar de IRA herzag zijn strategie.
Het verfijnde zijn organisatie, de training van vrijwilligers in
ondervragingstechnieken werd verbeterd en de militaire tak ging ondergronds werken. Tegelijkertijd wou het zijn politieke impact vergroten. Sinn Féin kreeg voltijdse organisators om zijn structuur te verbeteren, locale organisaties infiltreren en zijn aanhang vergroten. Deze veranderingen van de IRA waren maar gedeeltelijk succesvol. In 1979 werden de speciale condities voor IRA activisten ingetrokken. In 1980 en 1981 waren er hongerstakingen.
Eén daarvan werd door Bobby Sands geleid.
Door Sinn Féin werd hij, bij
tussentijdse verkiezingen, als kandidaat voorgesteld. Hij werd verkozen. Op 5 mei 1981, na 66 dagen hongerstaking, stierf hij. Zijn dood maakte in noorden hevige emoties los. Daarna stierven nog eens 10 gevangenen. De IRA vond een compromis, na zulk een opoffering, moeilijk. Een lokale priester leidde hen in een delegatie met het Noord-Ierse Bureau en gingen akkoord met bepaalde voorstellen. In het noorden deden activisten, o.a. Gerry Adams, in Sinn Féin en de IRA verder om hun politieke winsten intern te verzilveren en meer macht te werven. In juni 1983 maakte Adams stemmenwinst en werd tot partijvoorzitter gekozen. In 1986 hief het zijn politieke binding met het Ierse parlement op. De beweging splitte. In het zuiden werd onmiddellijk de Republikeinse Sinn Féin opgericht. De IRA keurde de groter wordende politieke inmenging van Sinn Féin goed. Daarbij zouden hun militaire acties niet ter sprake komen. Ze bouwden aan een ‘weg’ doorheen Ierland om hun bomaanslagen in Engeland te kunnen verhogen. De protestantse paramilitairen hadden minder voor op te bouwen: minder vrijwilligers, minder middelen, en dergelijke meer. Veel aanhangers gingen bij de RUC en UDR in plaats van bij het UVF en UDA. Ze hadden geen politieke vleugel gelijkwaardig aan Sinn Féin. Op 3 mei 1979 kwam Margeret Tatcher aan het stuur van een conservatieve regering in Londen. Bijkomende maatregelen, tegenover het terrorisme in Europa, werden genomen. Infiltranten werden opgeleid en via hun aanwijzingen konden 600 personen gearresteerd worden. De conservatieve
30
regering voerde een aantal economisch, sociale en wetgevende maatregelen in. De privatisering van ondernemingen was er één van. Daardoor rees de werkloosheid terug. Wetgevende initiatieven waren ver van origineel. Twee pogingen werden ondernomen om in het noorden terug een regering op punt te stellen. Een conferentie over decentralisatie werd, begin 1980, opgezet met locale politici, maar het werd een mislukking. De diverse partijen hadden zo hun eigen beweegredenen.
De DUP was voorstander van een
decentralisatie. De Unionist Party zagen de voorstellen als verraad ten aanzien van de unie met Engeland en zijn leiders en wilde direct bestuur vanuit Londen. SDLP wilde van zijn kant nog steeds Ierse inspraak en eenheid van het eiland was het streefdoel. In deze omstandigheden kwam een Anglo-Ierse overeenkomst, tussen Tatcher en FitzGerald, tot stand. Het voorzag in geregeld overleg aangaande politieke, wetgevende en veiligheidsvraagstukken. De nationalisten zagen dit als een teken dat de status van Noord-Ierland kon gewijzigd worden. Consultatie van Ierland aangaande noordelijke interne aangelegenheden was nu formeel. Artikel 1 van de overeenkomst stelde dat aan de status van Noord-Ierland enkel kon gewijzigd worden als daar een meerderheid voor was. Engeland had in het akkoord de grootste toegevingen gedaan. Aan de Ierse grondwet – artikel 2 en 3 – werd niet geraakt. Toch stond Tatcher, vanwege diverse nationale en internationale kanalen, onder druk om het initiatief in Ulster te grijpen.
Ulster koste Engeland handen vol geld, grote aantal soldaten werd daar
gehouden en er was een constante veiligheidsprobleem in Engeland zelf. De opties waren daarbij niet breed. Velen stuurden aan op een Anglo-Iers initiatief. De twee premiers ontmoeten elkaar geregeld en maakten plannen op. Op ministerieel vlak vonden geheime gesprekken plaats en in 1985 leidde dit tot de Overeenkomst.
31
DE WERKING VAN DE OVEREENKOMST De overeenkomst voorzag in decentralisatie, de gelijkwaardigheid van beide leefgemeenschappen en de opname van faire arbeidspraktijken. Maar de IRA en de protestantse paramilitairen verhevigden hun acties. De IRA wilde van Engeland verdere toegevingen krijgen terwijl de protestanten hun acties verlegden naar voorstanders van de overeenkomst. Tatcher was verrast door de hevige unionistische tegenstand die de overeenkomst zagen als verraad en een afkeuring van de democratie waarbij geen rekening werd gehouden met de wil van de meerderheid. Daarbij waren ze overtuigd dat de SDLP, een partij van de minderheid, onder de voorstellen die de overeenkomst voorop stelde, zeker en vast ministerposten zouden hebben. Ook kreeg Ierland inspraak in het noorden zonder zijn grondwet aan te passen. Paisley zagen hierin het uiteenvallen van de Unie. De radicale unionisten saboteerden de gesprekken en verwierpen zelfs gesprekken met katholieken. Bij de gematigden was de weerstand minder daar het akkoord zo opgesteld was dat het, met of zonder hun medewerking, zou overleven. De SDLP zag machtsverdeling en de Ierse inspraak als absolute precondities voor de inplanting van politieke organen. John Hume, voorzitter van SDLP, wilde een breder front vormen om zo sterker te staan. Gerry Adams reageerde positief. Binnenin Sinn Féin en de IRA gingen meer en meer stemmen op opnieuw een staakt-het-vuren uit te werken. En bij verkiezingen verloor Sinn Féin aanhang en viel zowat op de helft van de SDLP terug. Deze omstandigheden openden nieuwe mogelijkheden. Niet alleen om de nationalistische krachten te binden en ook om een kwart eeuw van geweld te stoppen. Voor John Hume had het eveneens voordelen.
Hij dacht dat indien Sinn Féin aan de
onderhandelingen kon meedoen, zou het helpen om iedere toekomstige poging om de decentralisatie enkel op de 6 graafschappen te laten focussen, af te zwakken. In het zuiden werden ook veranderingen waargenomen. Een meerderheid zag een interne regeling in het noorden als een prioriteit, meer dan eenheid en een wijziging van de grondwet. Tussen januari en september 1988 vonden gesprekken tussen Hume en Adams plaats. Grotendeels hadden ze dezelfde streefdoelen. Wel waren ze tegenstander van een uitsluitend noordelijke interne oplossing, daar het eiland als geheel recht tot zelfbeschikking en de afwijzing dat de unionisten elke suggestie, die naar eenheid kon leiden, zou kunnen kelderen. Een verschilpunt tussen beide was de aanwending van geweld. Hume vond dit onproductief maar Adams opperde dat Engeland eigen interesses had en dat geweld moest mogelijk blijven.
De
gesprekken faalden, maar dit kon in de toekomst andersom zijn. Sinn Féin kon enkel zijn stempel zetten indien het mee aan tafel zat. Contacten met de SDLP en Dublin konden de deur openen. Intussen zei de nieuwe Engelse minister van Buitenlandse zaken, Peter Brooke, dat hij geen gesprekken uitsloot indien het geweld stopte.
32
Hij begon gesprekken, maar door het aanhoudend geweld, werd Sinn Féin niet uitgenodigd. De overeenkomst uit 1985 had geen rust en vrede gebracht. Daarom waren Londen en Dublin reeds een tijdje bezig aanpassingen door te voeren. Op 22 april 1991 kondigden de unionisten een staakt-het-vuren aan. Zo wilden ze hun kansen om deelname aan onderhandelingen vergroten en de andere zijde te motiveren om dit ook te doen. Op 30 april werd de agenda, op een ontwerp van Hume, goedgekeurd. Het stoelde op 3 punten: eerst moest er een overeenkomst zijn aangaande interne structuren in het noorden, daarna instellingen tussen het noorden en het zuiden en uiteindelijk diegene tussen Engeland en Ierland. Tevens werd er aanvaard dat niets overeengekomen was als over alles geen overeenkomst was. De unionisten stelden zelf voor dat een beperkte decentralisatie in het noorden mogelijk was, met inbegrip van een zekere machtsdeling, maar geen inspraak voor het zuiden. De gesprekken faalden als bij het eerste punt. Daardoor escaleerde het geweld weer. In Ierland werd Albert Reynolds premier en een paar maanden wonnen de conservatieven, onder John Major, de verkiezingen. Sir Patrick Mayhew werd minister van Buitenlandse Zaken. IRA bomaanslagen in Londen, waarbij 3 doden vielen, lieten nog eens blijken dat gesprekken dringend waren.
De
unionisten wensten de overeenkomt uit 1985 te vervangen. Zij wilden dat de republiek de positie van het noorden in het Verenigd Koninkrijk zou aanvaarden en artikels 2 en 3, in zijn grondwet, zou herzien. De DUP en de UUP waren nog verdeeld over de details van een toekomstige decentralisatie, maar zij beklemtoonden het recht van de meerderheid om de politieke instellingen in Ulster en de relatie met de republiek te herzien. Ze waren wel voorstander samenwerking met het zuiden aangaande zaken van algemeen belang en garandeerde aan de minderheid zijn burgerlijke vrijheden. SDLP zag dit niet zitten en stelde zelf voor om een ‘regering’ te vormen om de regio te leiden, bestaande uit vertegenwoordigers van de Engelse en Ierse regering en uit de Europese Gemeenschap. In november 1992, de gesprekken eindigden zonder resultaat. En opnieuw escaleerde het geweld. IRA voerde bomaanslagen uit en de unionistische paramilitairen reageerden. In deze context was een politieke oplossing moeilijk.
Geheime gesprekken tussen Londen en
afgevaardigden van Sinn Féin en de IRA haalden niet veel uit.
Het struikelblok hierbij zou de
nationalistische eis zijn geweest dat Engeland zijn troepen op drie weken tijd zou terugtrekken, de Britse conditie waarbij enkel kon gepraat worden als het geweld stopte en de meerderheid in Ulster het kader voor zijn politieke toekomst kon uittekenen. Toch gingen er meer en meer stemmen op de tactieken te wijzigen. Bij de parlementsverkiezingen kreeg Sinn Féin maar 10% van de stemmen, SDLP ging met 23% lopen. Nu werd er gedacht dat politiek initiatief eindelijk meer resultaat zou opleveren. Minister Brooke stelde in 1990 dat Engeland geen strategisch of economisch belang had in Noord-Ierland en dat het Ierse eenheid zou aanvaarden. Hij stelde eveneens, dat indien het geweld zou stoppen de Britten hun troepen zouden weghalen en onderhandelingen zouden volgen. Sinn Féin leiders zagen in dat beide regeringen – Londen en Dublin – onderhandelingen wilden, en riep daardoor de hulp van het zuiden, met de vraag om een alternatief dan geweld om zijn politieke doelen te bereiken. Reynolds was zeer ontvankelijk voor dit verzoek. Hij richtte aan Major een
33
verklaring als steun voor het Iers zelfbeschikkingsrecht (het recht van het Ierse volk, in zijn geheel, om over de politieke structuren van het gehele eiland te beslissen). Hij wilde ook aan de PIRA voor te stellen hun campagne, als preconditie, te onderbreken en zo Sinn Féin de kans bieden aan onderhandelingen deel te nemen. Intussen wordt, via een tussenpersoon, John Hume op de hoogte gebracht dat het IRA zijn campagne zou stopzetten indien Sinn Féin aan de gesprekken kon deelnemen en een aannemelijk voorstel op tafel zou liggen. Hume ontmoette terug Adams. Ze steunden beide het voorstel voor nationaal zelfbeschikkingsrecht en Engeland moest zich terugtrekken. In juni 1993 stelde de Engelse Labourregering een gezamenlijk besturen van het noorden voor en dit voor 20 jaar en dit als voorloper van eenheid. De internationale druk nam toe. Hume en Adams werden door de Amerikaanse president Clinton uitgenodigd. Na veel protest kreeg Adams een visum. Na zijn terugkomst haalde Hume een ‘document’ aan die echter nooit het daglicht zou zien.
Hij zei dat een vredesproces tot de mogelijkheden behoorde.
Het sprak van Ierse
zelfbeschikkingsrecht, de terugtrekking van Engeland uit het noorden en een afwijzing van het unionistisch verzet voor eenheid. De politiek van Sinn Féin veranderde. In 1993 zocht het een Britse erkenning voor het idee van Iers zelfbeschikkingsrecht, de wil om de unionisten te overtuigen van de vereniging met het zuiden en de terugtrekking uit het noorden in samenspraak met Dublin. In oktober vonden geheime gesprekken plaats met Sinn Féin dat heel wat irritatie uitlokte. Bij de unionisten was er vooral ontzetting en woede. Het dodental van de unionisten begon deze van de IRA te overtreffen.
De UDA stelde dat iedereen die de overeenkomst steunde, SDLP-leden, de
regering van de republiek, doelen waren. Mayhew en Major zochten een uitweg om de unionisten gerust te stellen. Ze stelden dat Sinn Féin enkel aan de onderhandelingen kon deelnemen als het geweld echt en voor een voldoende periode stopte. Tijdens een ontmoeting in Brussel, op 29 oktober, verbonden de twee eerste ministers zich ertoe het vredesproces her op te starten. Ze zouden samen een kader opstellen dat voor stabiliteit moest zorgen. Het was een geheel van aanvaarde principes dat de toekomst van Ierland belichtte en vrede promootte.
Het objectief was steun te verlenen aan de overeenkomst tussen de twee
leefgemeenschappen
in
Ierland.
De
Britse
regering
zelfbeschikkingsrecht en de noodzaak van verandering.
aanvaarde
het
principe
van
Iers
Dit vormde een doorbraak voor de
republikeinen, maar de weg naar eenheid had de steun van het noorden nodig. Mayhew geloofde dat nu de onderhandelingen zouden kunnen aanvangen. De basis zou het 3punten benadering zijn.
Sinn Féin kon, pas na drie maanden van geen geweld, aan de
onderhandelingen deelnemen. Reynolds hoopte dat de IRA vlug een staakt-het-vuren zou afkondigen en zo Sinn Féin de kans geven om aan tafel te zitten. Daarvoor werd er grote druk uitgeoefend. Hume van zijn kant wilde zijn partij, de SDLP, aansporen op mee te werken om de realisatie van de het zelfbeschikkingsrecht door te drukken. Adams argumenteerde dat meer kon bereikt worden door de samenwerking van Sinn Féin, de SDLP, de republiek en de steun van Amerika. Wel stelde hij dat de IRA zijn organisatie en zijn wapens mocht behouden.
34
Op 31 augustus 1994 kwam een staakt-het-vuren van kracht. Op 13 oktober verklaarde de unionisten hetzelfde. Sinn Féin en de IRA namen zekere risico’s door hun geweld stop te zetten. Hoe langer de vrede duurde, hoe moeilijker zou het worden om eventueel de wapens terug op te nemen. Maar de leiders van Sin Féin trokken daar zeker voordeel uit. Hun bewegingsvrijheid werd ruimer en ze knoopten gesprekken aan met diverse politieke partijen. De IRA liet gevangenen vrij, trok eigen troepen terug en heropende grenswegen. Toch hekelde Sinn Féin het gebrek aan vooruitgang aan.
De politiemacht (RUC) was nog niet
hervormd. De samenwerking van nationalisten had ook niet gebracht wat ervan verwacht én gehoopt werd. Major, de Britse premier, was niet zo vlug geneigd zijn toegevingen ook effectief uit voeren. Hij wilde de Noord-Ierse unionisten in de steek laten want ze per slot van rekening een deel van zijn achterban. De Ulster Unionist Party (UUP) kreeg een andere voorzitter: David Trimble. In Ierland kwam John Bruton als eerste minister en Engeland kende een machtswissel en werd Tony Blair, in mei 1994, premier. Zijn regering week meer en meer af van de toegevingen die zijn voorganger had toegezegd. Toch waren de unionisten en de Labourregering overtuigd van de oprechtheid van de IRA.
De
wapens werden niet ingeleverd. Hun vrijwilligers bleven op post en voerden nog altijd gewelddadigheden uit, vooral afrekeningen in hun milieu. De leiding dreigde soms met een terugkeer van hun geweldcampagne. Ierland en Engeland gaven elkaar kritiek met de argumentering dat de een en de ander het vredesproces ondermijnde.
De patstelling werd in 1985 doorbroken.
Een
internationale commissie, onder leiding van het Amerikaanse congreslid George Mitchell, werd geïnstalleerd. Deze kwam met het voorstel dat de inlevering van de IRA wapens hand in hand moest verlopen met vorderingen aan de onderhandelingstafel.
Verder stelde het de deelnemers enkel
vredelievende middelen zouden aanwenden om hun politieke te bereiken. Ieder zou, hetgeen wat bereikt wordt, moeten aanvaarden. Op 4 februari 1996 ontplofte in Londen een zware bom. Er vielen 2 doden en 100 personen werden gewond.
PIRA had dus zijn staakt-het-vuren beëindigd.
Ze verweten Londen zijn talmend en
aarzelend optreden. Voor meer dan een jaar waren de verwachtingen op een oplossing op vertraagd. Op 15 juni 1996 werd een winkelcentrum in Manchester door een zware bomaanslag vernietigd. In Noord-Ierland werden twee wagen tot ontploffing gebracht. Beide aanslagen waren het werk van de IRA. Het legde daarbij grote druk op de unionistische paramilitairen, die nog altijd het geweld niet aanriepen. De IRA wilde wel de wapens neerleggen als de republikeinen onmiddellijk, zonder toegevingen van de IRA, aan de onderhandelingen mochten deelnemen. Op 10 juni starten, met inbegrip van de republikeinen, de gesprekken opnieuw. Het enige wat bereikt werd, was de aanvaarding van Mitchell als voorzitter en procedure werkzaamheden. Maar de Unionist Party bood verzet aan de deelname van de republikeinen zonder dat de IRA een gedeeltelijk ontmanteling van zijn wapenarsenaal had ondernomen. Op de achtergrond organiseerde de Oranje Orde zijn jaarlijkse optocht. In Portadown wilde het zijn gewone route volgen – door katholieke wijken.
De regering stemde toe maar dit moest onder
35
politiebewaking. Het leidde tot opstanden, schermutselingen en RUC-gebouwen werden in brand gestoken. Unionisten vernielden een katholieke kerk. In die tijd won Sinn Féin terug aanhang. Bij de verkiezingen zo’n 16,1%. De SDLP kreeg zo’n 24,1%. Zo kwamen Adams en McGuinnes, een commandant van de IRA, terug op de voorgrond. Het geweld van de IRA bleef maar de druk, op de beëindiging ervan, groeide. Blair won afgetekend de verkiezingen, waardoor de invloed van de unionisten verminderde. Opiniepeilingen gaven aan dat de meeste een staakt-het-vuren wilden. SDLP wees Sinn Féin erop dat het zijn blik elders anders zou richten. In Ierland won Ahern, in 1997, de verkiezingen. In juni kwamen Ahern en Blair overeen dat ontwapening gelijklopend aan de onderhandelingen moest gekoppeld worden.
Een speciale
commissie werd daarvoor opgericht. Een oproep tot beëindiging van het geweld werd gelanceerd. Op 19 juli werd dit een feit. Op 25 juli werden republikeinse gevangenen vrijgelaten. Bij de aankomst van de Sinn Féin onderhandelaars, verlieten de extreme protestanten de zaal. De gematigden, de UUP, bleven. Trimble, de voorzitter van de UUP, had het moeilijk om met Sinn Féin in direct contact te staan. Een splintergroep van de IRA voerde nog een paar zware bomaanslagen uit. Dit kon de wil naar vrede niet ondermijnen. De Ierse regering liet gevangenen vrij. Engeland verminderde zijn troepen in Noord-Ierland, stelde een onderzoek in naar de gebeurtenissen van Bloody Sunday, richtte een commissie voor de politiehervormingen op en wilde de katholieke werkloosheid reduceren. De onderhandelingen maakten traag vooruitgang. deelname van Trimble aan de onderhandelingen.
In oktober bevestigde het UUP-congres de De onderhandelingen kregen een impuls door
toedoen van Engeland en Ierland. De voorzitter, Mitchell, bleek een bekwaam persoon te zijn. Hij stelde voor dat elke partij – 10 in het totaal – 2 afgevaardigden zouden kiezen om hen bij de gesprekken te vertegenwoordigen. Zijn ontwerp – door Blair en Ahern goedgekeurd – creëerde een kader voor een eventueel akkoord. De inbreng van Londen en Dublin was niet te onderschatten. Er werd ervoor gezorgd dat elke partij voldoende steun genoot van beide politieke families. Het verdrag van Belfast voorzag in de samenstelling van 108-tellend parlement dat onder meer zou bevoegd zijn over onderwijs, gezondheid, financiën, sociale diensten, huisvesting en transport. Londen blijft verantwoordelijk voor de openbare orde. Mensenrechten zouden gegarandeerd zijn. Het akkoord maakte een weg naar vrede vrij. deelnemers.
Het vond steun in alle rangen van de politieke
Van Sinn Féin tot de unionisten die bij de paramilitairen aanleunden.
En had de
politieke steun van Londen, Dublin en Washington. De beide leefgemeenschappen konden samen de macht uitdelen in stabiliteit, vrede en zekerheid. Bij de aanstelling van het ‘parlement’ werd David Trimble (UUP) eerste minister en Seamus Mallon (SDLP) zijn vervanger.
Deze zouden een kabinet van 10 leden voorzitten: 5 katholieke en 5
protestantse – 3 van de UUP, 2 van de DUP, 2 van Sinn Féin en 3 van de SDLP. Het was een lange, moeilijke weg tot vrede. Het was over eieren lopen. De beide gemeenschappen hebben hun eigen grieven en doelen. De katholieken zien Ierland als een geheel dat door Engeland verdeeld werd. De protestanten werpen dan weer op dat Ierland bestaat uit twee verschillende volkeren.
36
Het verdrag poogt deze fundamentele geschillen te overbruggen en te doorbreken. Er zullen altijd wel opposanten zijn, die het anders willen of de klok willen terugzetten. Momenteel bezit de IRA nog altijd een arsenaal aan wapens en talloze vrijwilligers. Elk moment kunnen ze opnieuw geweld aanwenden. Sedert oktober 2002 wordt het bestuur rechtstreeks vanuit Londen gevoerd.
Men wenst nog steeds
meer toegevingen van de IRA. Normaal zouden op 29 mei 2003 verkiezingen plaatsvinden, maar deze zijn naar het najaar verplaatst. Momenteel kent Noord-Ierland een periode van vrede en stabiliteit. Alle dagen moet daaraan gewerkt worden en misschien, de toekomst zal het uitwijzen, zijn de vele slachtoffers niet voor niets gestorven.
37
BIBLIOGRAFIE Brian Barton, hoogleraar Geschiedenis aan de Queen’s Universiteit van Belfast, auteur en expert aangaande de Noord-Ierse geschiedenis en politiek, bracht in 1996, via de uitgeverij O’Brien Press Ltd in Dublin, “A Pocket History of Ulster” uit. In 1999 werd het heruitgegeven. Dit boek kon ik aanwenden als basiswerk. Aangaande de meer recente ontwikkelingen bood internet opportuniteiten. Bijna elke grote politieke partij in Ulster, zowel van katholieke als van protestantse zijde hebben hun eigen website waarop hun visie en standpunten verspreid worden. Verder heb ik, via internet, beroep gedaan op de archieven van Vlaamse en Nederlandse kranten, die me ook heel wat informatie konden verschaffen. Op het internet zitten ook tal van andere sites die dit onderwerp behandelen. Bijvoorbeeld de site van “cain.ulst.ac.uk/events/bsunday” heeft een goed relaas van Bloody Sunday terug. En met een zoekprogramma wordt je overstelpt met informatie en is het aanbod soms te groot geweest waardoor een selectieve benadering noodzakelijk was.
38
ENKELE BIJLAGEN
39