“Een soort olie in het systeem”
Evaluatieonderzoek Effecten en waarderingen bij aanvragers, adviseurs en verleners met betrekking tot het Ondersteuningsprogramma van het Actieplan Biomassa van de provincie Groningen
Stibabo, Warffum/Groningen
Concept 30 november 2015
2
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................. 4 1.
2.
3.
4.
Aanleiding en vraagstelling ................................................................................................ 5 1.1
Vraagstelling ................................................................................................................ 6
1.2
Onderzoeksmethode .................................................................................................... 7
Algemene vragen ................................................................................................................ 8 2.1
Maatregelen in het Actieplan ....................................................................................... 8
2.2
Bereiken van gewenste kwaliteit ................................................................................. 8
2.3
Tendensen: politiek, technisch en financieel ............................................................... 9
Interne componenten ......................................................................................................... 12 3.1
Zienswijzen van medewerkers provincie Groningen ................................................ 12
3.2
Mogelijke verbeteringen ............................................................................................ 14
Externe componenten ........................................................................................................ 15 4.1
Adviseurs ................................................................................................................... 15
4.2
Kennisontwikkelaars ................................................................................................. 16
4.3
Gebruikers ................................................................................................................. 18
4.4
Overigen projecten .................................................................................................... 19
5.
Netwerk ............................................................................................................................. 22
6.
Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................ 28 6.1
Algemene opmerkingen en conclusies ...................................................................... 28
6.2
Conclusies .................................................................................................................. 30
6.3
Aanbevelingen ........................................................................................................... 32
Bijlage 1: lijst van geïnterviewden ........................................................................................... 34 Gebruikte afkortingen .......................................................Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bibliografie............................................................................................................................... 34
Concept 30 november 2015
3
Voorwoord ….
Concept 30 november 2015
4
1. Aanleiding en vraagstelling Actieplan Biomassa is een vroege reactie op het klimaatvraagstuk dat mede door Al Gore in zijn film ´an inconvenient truth´ (2006) overal in de wereld op de beleidsagenda is gezet. Hoewel uit de deze film ook duidelijk wordt, dat het vraagstuk al sinds de jaren ´60 bij wetenschappers bekend was, verscheen het voor het eerst op de internationale politieke agenda bij het opstellen van het Kyoto protocol (1998), waar industrielanden overeen kwamen om de uitstoot van broeikasgassen (waaronder CO2, NH4, N2O) in de periode 2008-2012 te verminderen tot 5,2% ten opzichte van het niveau van 1990. Om de doelstelling te realiseren heeft de Europese Unie het European Climate Change Programme I (2000-2004) vastgesteld. Dit is later gevolgd door het European Climate Change Programme II (2005-). Deze programma’s hebben hun weerslag gekregen op nationaal niveau met de Toekomstagenda Milieu, schoon, slim, sterk (2006). Er werden BANS-gelden1 beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van klimaatbeleid. Noord-Nederland heeft ook sterk ingezet op het klimaat- en energiebeleid. Deze inzet heeft in 2007 geresulteerd in een akkoord met het Rijk te weten het Energie Akkoord NoordNederland (EANN).Dit heeft op regionaal niveau zijn weerslag gekregen in het Klimaatakkoord Noord Nederland. De provincie Groningen heeft binnen de kaders van het EANN een eigen uitvoeringsprogramma Energie opgesteld. Een van de uitwerkingen van dat klimaatakkoord was het Actieplan Biomassa provincie Groningen 2007-2010. Het Actieplan kan daarmee gezien worden als een voortzetting van het milieu- en klimaatbeleid van de provincie Groningen. Het is een van de eerste actieplannen. Voordien was het klimaatbeleid niet scherp gespecificeerd, zodat het voor aanvragers minder transparant was aan welke criteria zij moesten voldoen om in aanmerking te komen voor een subsidie. Het bestaat uit twee onderdelen: het Meerjarenprogramma en het Ondersteuningsprogramma. Het Meerjarenprogramma gaat over biomassa toepassingen en projecten die de provincie zelf, of in samenwerking met andere provincies, kan oppakken. Het Ondersteuningsprogramma gaat over het inzetten van tijd, expertise en financiële middelen (subsidies) voor de ondersteuning van biomassaprojecten van derden. Het Actieplan Biomassa liep formeel in 2010 ten einde loopt in 2010 ten einde. Echter het college van GS heeft eind 2010 besloten om de uitvoering van het Actieplan Biomassa met één jaar te verlengen. In het licht van het aflopen van het Groningse Energieprogramma (eind 2011) en de Provinciale Statenverkiezingen is besloten om nu alvast een evaluatie uit te voeren. In 2011 zullen nog een aantal projecten afgerond worden. Dat maakt het een interessant moment om het project te evalueren. Als de effecten duidelijk zijn, kan een volgend college, dat na de verkiezingen van 2 maart 2011 zal aantreden, overwegen of een vergelijkbaar actieplan kan worden voortgezet. Dit moet wel geplaatst worden in het licht van forse bezuinigingen die de komende jaren op de provinciale begroting afkomen. De bezuinigingstaakstelling op het programma energie is 25%.Het Actieplan Biomassa valt onder de matrixafdeling Energie. Er wordt geschat dat daarbinnen 25% bezuinigd zal moeten worden (van twintig naar vijftien miljoen euro). Dat heeft gevolgen voor de omvang van de formatie en de beschikbare subsidiegelden. Om die reden is een evaluatie extra actueel. Juist in tijden van bezuinigingen moet de overheid zijn geld efficiënt en effectief inzetten, zodat zoveel mogelijk van haar doelen bereikt
1
BANS = Bestuursakkoord Nieuwe Stijl
Concept 30 november 2015
5
worden. Hoewel het een politieke zaak is of het klimaatvraagstuk op de politieke agenda blijft staan, is het niet waarschijnlijk dat het vraagstuk na 2011 verdwenen zal zijn. De evaluatie kan dienen om argumenten aan te dragen om al dan niet een vergelijkbaar project voort te zetten, maar ook om de gebruikte methode van subsidieverlening tegen het licht te houden. De ervaringen daarmee kunnen ook al dan niet bij andere subsidietrajecten worden ingezet. 1.1 Vraagstelling De centrale vraag bij deze evaluatie is: •
Welke verbeterpunten kunnen worden aangegeven met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het bestaande Actieplan Biomassa.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is deze vraag nader uitgewerkt in een aantal deelvragen. Bij het onderzoek zijn ervaringen van drie groepen betrokken. Naast medewerkers van de provincie Groningen, zijn ook adviseurs van aanvragers en aanvragers bevraagd over hun ervaringen met het Actieplan Biomassa. De vragen zijn hier uitgesplitst naar algemene, inleidende vragen, vragen aan medewerkers van de provincie Groningen en vragen aan adviseurs en aanvragers. De algemene, inleidende vragen zijn: • •
•
Welke maatregelen worden er in het Actieplan geformuleerd? Wat kunnen we op grond van beschikbare (statistische) bronnen te weten komen over de mate waarin gewenste kwaliteit na vaststelling van het beleid in 2010 werd bereikt? Zijn er voorafgaand aan de interviews tendensen aan te geven, (technisch, politiek, financieel) die van invloed kunnen zijn op de doelmatigheid en doeltreffendheid van een toekomstig Actieplan
Bij de interne component zal onderzocht worden: • • • •
Hoe directe collega’s aankijken tegen het Actieplan Biomassa en de acties die daaruit voortgekomen zijn. Welke resultaten zij de afgelopen jaren hebben gezien van de inspanningen in het kader van het Actieplan. Wat hun oordeel is over wat het Actieplan voor de toekomst heeft opgeleverd. Welke ideeën zij hebben over mogelijke verbeteringen die voor een eventueel toekomstig Actieplan meer zou kunnen opleveren.
De externe component van het onderzoek heeft betrekking op partners en partijen van de provincie die met het Actieplan te maken hebben gehad. •
In hoeverre hebben de partners en partijen iets gehad aan de inspanningen van de provincie in het kader van het Actieplan Biomassa. Hierbij komt onder meer de vraag aan bod in hoeverre de doelen van het Actieplan overeenkomen of samenvloeien met de doelen die de externen zichzelf hebben gesteld.
Concept 30 november 2015
6
•
• •
In hoeverre verwachten externe partijen dat gesubsidieerde projecten zouden zijn uitgevoerd zonder de subsidie van het Actieplan. Daarbij speelt een rol in hoeverre zij denken externe financieringsbronnen te kunnen aanboren, zoals subsidies van andere subsidiënten of uit de markt. In welke verhouding staan de inspanningen, die de externe partijen moesten verrichten voor het verkrijgen van subsidie, tot de baten van de subsidie. Waar zien de externe partijen en partners mogelijkheden tot verbetering van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de door de provincie ingezette middelen.
1.2 Onderzoeksmethode Dit onderzoek is opgebouwd als een itererend onderzoeksproces. Deze methode is Open Delphi benadering genoemd en is door D. Bresser uitgedacht voor een evaluatie voor de provincie Groningen(1). Deze methode is later toegepast bij twee onderzoeken voor de provincie Drenthe(2) en (3). Het kan gezien worden als een uitwerking van de Delphi methode(4). Eerst is gesproken met ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het Actieplan Biomassa. Vervolgens is gesproken met 18 respondenten (zie lijst pagina 33). Van elk van deze gesprekken is een verslag gemaakt en aan de gesprekspartners toegezonden, met het verzoek te controleren of het verslag recht doet aan hetgeen er besproken is. Dit is de eerste terugkoppeling. Op grond van deze gesprekken en de reacties op de verslagen is een presentatie met de eerste bevindingen gemaakt. Deze presentatie is eerst voorgelegd aan twee ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid. Vervolgens is het gepresenteerd aan meer ambtenaren die betrokken zijn bij het Actieplan Biomassa. Hieruit is enige informatie gekomen die verwerkt is in het voorliggend rapport. De eerste groep vragen van paragraaf 1.1 zal in hoofdstuk 2 behandeld worden. Vervolgens zullen in hoofdstukken 3 en 4 respectievelijk de interne en externe componenten besproken worden. Een van de aanvullende vragen van de provincie Groningen was een overzicht van het netwerk dat actief is op het gebied van Actieplan Biomassa. In hoofdstuk 5 wordt dit in beeld gebracht. In hoofdstuk 6 worden de conclusies en aanbevelingen gepresenteerd.
Concept 30 november 2015
7
2. Algemene vragen 2.1 Maatregelen in het Actieplan Het Actieplan bevat twee groepen maatregelen, ook wel sporen genoemd. Het ene spoor bestaat uit de diverse meerjarenprogramma´s en het andere spoor bestaat uit projecten die onder het Ondersteuningsprogramma vallen. In overleg met de opdrachtgevers is het laatste voornamelijk onderwerp van dit onderzoek. Het Ondersteuningsprogramma bestaat uit drie onderdelen. Dit zijn: Ondersteuningsprogramma Begroot per jaar 1. Inzetten van organiserend vermogen € 100.000 2. Makelen en schakelen € 5.000 3. Subsidiëren van haalbaarheidstudies € 80.000 Voor elk van deze drie onderdelen zijn doelen en een resultaat beschreven. Het inzetten van organiserend vermogen kan bestaan uit het leveren van een trekker bij een project van derden dat nog onvoldoende is uitgewerkt om zelfstandig verder te komen. Het doel en resultaat is dat er 10 tot 15 projecten zullen worden ondersteund. Bij makelen en schakelen is het doel dat marktpartijen in een vroegtijdig stadium worden ondersteund bij de planvorming met de kennis die bij de provincie aanwezig is. Hier is niet aangegeven hoeveel initiatieven ondersteund zullen worden. Het doel is de efficiëntie en effectiviteit van de planvorming te bevorderen. Bij het subsidiëren van haalbaarheidstudies wordt gemikt op zo’n vijf initiatieven per jaar te ondersteunen. Hiervan kunnen, net als bij het inzetten van organiserend vermogen, tot maximaal 80% van de kosten door de provinciale subsidie gedekt worden. 2.2 Bereiken van gewenste kwaliteit Uit de gegevens van de provincie blijkt, dat er geen organiserend vermogen is ingezet. Er is een klein bedrag uitgegeven aan makelen en schakelen en veruit het grootste deel van de subsidies is gegaan naar het subsidiëren van haalbaarheidstudies. Ondersteuningsprogramma 2007-2010 1. Inzetten van organiserend vermogen 2. Makelen en schakelen 3. Subsidiëren van haalbaarheidstudies Totaal
Begroot € 400.000 € 60.000 € 320.000 €780.000
Verplichtingen €0 €1.700 €593.600 €595.300
Hieruit kan worden vastgesteld dat het inzetten van organiserend vermogen en het makelen en schakelen niet is geslaagd. De provincie heeft dit gaande de rit ingezien en vervolgens extra inzet gepleegd op het onderdeel, dat wel afname vond, en wel het subsidiëren van de haalbaarheidstudies. Tijdens de doorlooptijd van het Actieplan bleek nauwelijks sprake van vraag naar deze ondersteuning, zodat de besloten is de aandacht te verleggen naar haalbaarheidstudies. De rubriek verplichtingen in bovenstaande tabel bestaat deels uit betaalde en nog niet betaalde verplichtingen. €300.900 is reeds betaald. Als de provincie de betaling heeft verricht, heeft de bijbehorende activiteit plaatsgevonden. Haalbaarheidsstudies leiden echter niet automatisch tot verbreding van de landbouwsector, versterking van de economie en een positieve bijdrage aan de klimaatverandering. Dat hoeft Concept 30 november 2015
8
ook niet, maar het is wel een achterliggend doel van het Actieplan. Het zou daarom interessant kunnen zijn om na te gaan, wat de gevolgen zijn van de haalbaarheidstudies. Zijn er in de Groninger economie nieuwe activiteiten die tegemoet komen aan de door de provincie vastgestelde doelstellingen? De provincie heeft hier geen gegevens over. Daarom is bij de externe partijen nagegaan in hoeverre de subsidie leidt tot verdere ontplooiing van bedrijven. De resultaten daarvan zijn terug te vinden in hoofdstuk 4. 2.3 Tendensen: politiek, technisch en financieel Het regeerakkoord van het kabinet Rutte houdt vast aan de Europese doelen voor duurzame energie. Daarmee is ze minder ambitieus dan het vorig kabinet, maar blijft er nog voldoende te doen. Er wordt volgens deze Europese doelen gestreefd wordt naar een CO2-reductie van 20% ten opzichte van 1990 en een toename van het gebruik van duurzame energie tot 14%, waarbij beide doelen moeten in 2020 gehaald worden. Onderstaande tabellen laten zien, dat er wel het een en ander gebeurt is. CO2 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0
Waterkracht
2,5
Windenergie
2,0
Zonne-energie
1,5
Biomassa
1,0 0,5 0,0 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 Figuur 1: Herkomst hernieuwbare energie in procenten van Nederlandse energieverbruik (Staline.nl 1990-2009)
In de periode 1990 tot 2009 is het percentage duurzame energie gestegen van 0,92% tot 8,91% (Statline.nl). Dat is een gemiddelde groei van 0,42%. Dit tempo is bijna voldoende om de doelstelling in 2020 te halen. In bovenstaande tabel is echter te zien, dat er een duidelijke versnelling was na 2004. In 2005-2009 is de gemiddelde toename 0,92% en als dit tempo wordt vastgehouden zal in 2020 19,0 % bereikt worden. De reductie van het broeikasgas CO2 gaat minder succesvol. Van 1990 tot 2004 is er sprake van een stijging. Daarna is er een lichte stijging, maar in 2007 en ‘08 stijgt de productie en hoewel er in 2009 weer een daling is, moet dit voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de economische crisis. Zonder nadrukkelijk beleid, zal de productie van CO2 in 2011 opnieuw toenemen, waarmee de Europese doelstellingen verder weg komen te liggen. In de provincie Groningen worden twee energiecentrales gebouwd die hoogstwaarschijnlijk fossiele brandstoffen gaan benutten. Een deel kan bestaan uit biomassa.
Concept 30 november 2015
9
250000
200000
150000
100000
50000
0
Tabel 1: totaal productie CO2 in Nederland 1990-2009
Biomassa is, zoals uit figuur 1blijkt, niet alleen de belangrijkste leverancier van hernieuwbare energie en maar ook een van de twee belangrijkste groeiers. Uit de brief van 30 november 2010 van minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie blijkt dat de aandacht van het kabinet Rutte voornamelijk gericht zal zijn op kosteneffectieve productie en innovatie die gericht is op kostenreductie. In deze brief wordt het beleidsvoornemen SDE+ (Stimulering Duurzame Energie) wordt aangekondigd. Het voornemen richt zich voornamelijk op windenergie op land, groen gas, warmte, warmtekrachtkoppeling en grootschalige bijen meestook van biomassa. Het mag duidelijk zijn, dat de hoofdpunten die in de brief van 30 november genoemd worden niet direct aansluiten bij de doelstellingen van het Actieplan. Aan de andere kant is er in het Regeerakkoord van het kabinet Rutte wel aandacht voor klimaatdoelstellingen . Een Green Deal zou aanvraag voor vergunningen voor kleinschalige initiatieven eenvoudiger moeten maken. Een belangrijk onderdeel van het beleid is streven naar economische zelfstandigheid van de duurzame energieproductie (blz. 13). Volgens het regeerakkoord bekleedt de agrofoodsector een internationale koppositie en is onderdeel van de oplossing voor de (inter)nationale uitdagingen rond voedselzekerheid, armoedebestrijding, energie, water, klimaat, vrede en stabiliteit. Op grond hiervan wordt betoogt dat de agrarische sector steun verdient. Bij elkaar lijkt er in het kabinetsbeleid ondanks de forse voornemens tot bezuinigingen nog steeds ruimte te zijn voor bevordering van benutten van biomassa. Het Rijksbeleid zal gericht zijn op kosteneffectieve productie. Ook de innovatie moet hierop gericht zijn. Een ander aspect dat gevolgen voor het provinciale energiebeleid zou kunnen hebben, is dat er fors bezuinigd moet worden. Energie en klimaatbeleid is op de begroting van de provincie Groningen een relatief kleine post. In 2010 ging het om 3,5 miljoen. Dit gaat voor 2,4 miljoen op aan apparaatskosten en 1 Concept 30 november 2015
10
miljoen aan programmakosten. Het wordt bekostigd uit de Algemene Middelen, zodat het een post is, waar de provincie beschikt over beleidsvrijheid. In 2011 zijn geen middelen begroot voor Actieplan Biomassa. De technische vooruitgang op het gebied van biomassa verloopt traag. De komende vijf jaar zal covergisting afhankelijk blijven van subsidies om voor private bedrijven, agrariërs, rendabel te blijven. Eventuele prijsstijgingen van olie zullen vooralsnog beperkt blijven door de capaciteit van aardgas en kolen. Door dit alles blijven politieke keuzes op Europees niveau met betrekking tot de CO2 reductie de belangrijkste motor achter bestendiging van het biomassabeleid. De brief van 30 november 2010 van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie geeft aan, dat het gebruik van biomassa één van de Nederlandse pijlers van dit beleid blijft. Het is, zie ook figuur 1, een van de mogelijkheden om redelijk snel naar de doelstellingen toe te werken. De noodzaak van een versnelling van dit CO2 beleid wordt duidelijk in tabel 1.
Concept 30 november 2015
11
3. Interne componenten In dit hoofdstuk wordt de input besproken van de medewerkers van de provincie Groningen. Activiteiten die door het Actieplan Biomassa bevorderd worden, komen vrijwel zonder uitzondering in aanraking met andere beleidsterreinen. Een biovergister kan immers behalve gas en warmte, ook stank, milieuverontreiniging, verkeersoverlast opleveren en heeft daardoor te maken en kan strijdig zijn met het milieubeleid, verkeersbeleid en de ruimtelijke ordening van de provincie. Daar staat tegenover dat het gebruik van groen als grondstof voor een biovergister kan helpen bij de kostenbestrijding van landschapsbeheer of een bijproduct kan zijn van bermbeheer. 3.1 Zienswijzen van medewerkers provincie Groningen Voor dit onderzoek zijn buiten ambtenaren die direct te maken hebben met Actieplan Biomassa, vijf medewerkers van de provincie geïnterviewd. Daarnaast is de verantwoordelijke voor het cluster Energie geïnterviewd. Voor hem is het Actieplan niet de kern van zijn activiteiten. Een aantal medewerkers keek tamelijk afstandelijk tegen het Actieplan. Zij hadden er vaak weinig mee te maken en als ze er mee te maken hadden, was dat doordat de gebruikers van het Actieplan aanpassingen wilden op het door de Provinciale en Gedeputeerde Staten en gedefinieerde beleid. De bereidheid om ruimte te zoeken of samen met vertegenwoordigers van het Actieplan te pleiten voor een uitzonderingssituatie blijkt gering tot afwezig. Dat is op zich begrijpelijk. Ambtenaren dienen dat deelbeleid uit te voeren waar zij voor zijn aangesteld en niet constant bezig te zijn om dat beleid via goed beargumenteerde pleidooien te ondergraven. Een provincie heeft echter meerdere beleidslijnen, die met elkaar strijdig zijn. Een gevolg is dat ontwikkelingen soms vertraagd of stilgelegd worden. Aangezien de subsidies voor het Actieplan dienen om gewenste ontwikkelingen te bevorderen, is het voor sommige burgers lastig om te begrijpen waarom ze van de ene afdeling van de provincie iets niet mogen, terwijl ze van een andere afdeling geld kunnen krijgen om het uit te voeren. Hierover in het volgende hoofdstuk meer. Hier kan gesteld worden, dat bij ontbreken van prioritering, ambtenaren genoodzaakt zijn dit ogenschijnlijk strijdige beleid uit te voeren. Er is geconstateerd dat het buiten de groep medewerkers van het Actieplan bij een aantal ambtenaren ontbreekt aan intrinsieke motivatie om te werken in dienst van de algemene beleidsdoelstellingen die verwoord zijn in de doelstellingen van het Actieplan. Zij zien zich niet als medeuitvoerders van het Actieplan. Het komt bovendien voor, dat de omvang van het programma als te klein wordt ervaren om daadwerkelijk invloed te hebben op de energie- en broeikasgasbalans van de provincie. Een forse investering in een kolencentrale kan een forse daling van de uitstoot van broeikasgassen tot gevolg hebben ten opzichte van de uitstoot zonder deze investering. Daar staat tegenover dat innovaties als gevolg van Actieplan haalbaarheidsonderzoeken niet alleen effect hoeft te hebben voor de energie- en broeikasgasbalans van het bedrijf waar de innovatie als eerste wordt toegepast, maar ook (zonder subsidie) door andere bedrijven kan worden overgenomen. Er zijn ambtenaren geïnterviewd die gebruik maken van het Actieplan. Zo moet de provinciale organisatie de provinciale wegen onderhouden. Langs deze wegen wordt regelmatig bermgras gemaaid. Met behulp van een haalbaarheidsonderzoek, betaald met subsidie van het Actieplan is gebleken dat hier geen tot vrijwel geen schadelijke stoffen in zitten, zodat het probleemloos zou kunnen worden gebruikt als een van de grondstoffen voor een covergister. Hoewel gras niet de meest gunstige grondstof is, is gebleken dat het een meer duurzame verwerkingswijze oplevert dan de huidige methodiek van compostering. Het blijkt financieel
Concept 30 november 2015
12
aantrekkelijker dan de huidige methodiek van compostering, zowel voor de provincie als voor de eigenaar van de covergister. Bij dit onderzoek is een aantal projecten waargenomen, dat vertraagd of tegengehouden is. Eén hiervan is een vervolg op het bermgrasproject dat de provincie heeft uitgevoerd. Het vervolg is mede afhankelijk van een stortontheffing milieuvergunning. Bermgras staat niet op de lijst van toegelaten grondstoffen voor vergisters, zodat het wachten is op de aanpassing van de landelijke regeling of op geven van een ontheffing door de provincie. Vooralsnog is er nog geen ontheffing verleend, en lijkt die er ook niet te komen. Er wordt gesteld dat het te lastig is om juridisch sluitend te definiëren welk bermgras wel of juist niet voor de vrijstelling in aanmerking komt. Er wordt gezocht naar een alternatieve uitwerking voor een vervolg. Een ander project is op zijn minst vertraagd doordat bij Zijldijk de ruimtelijke inpassing van een dorpscovergister niet acceptabel bevonden werd. Daar wordt gezocht naar een alternatieve locatie. Bij een ander geval, een covergister bij Rixona, werden ruimtelijke ordening regels wel aangepast om een de bouw van een covergister mogelijk te maken. Hiervoor was wel een besluit van een besluit van Gedeputeerde Staten noodzakelijk. Binnen het college kan onderscheid gemaakt worden tussen de voor het klimaatbeleid verantwoordelijk gedeputeerde en de overige leden van het college. Eerstgenoemde hecht bij een voortvarende aanpak van het klimaatbeleid, maar merkt dat daarin geformuleerde doelstellingen minder prominent op de agenda van zijn collega’s staan. Dit is niet de plek om daarover een oordeel te vormen, aangezien het hier gaat om een politieke keuze. Hier kan slechts geconstateerd worden, dat het klimaatbeleid door het college niet breed gedragen wordt. Dat wil niet zeggen, dat het beleid geen kans krijgt. Zodra het klimaatbeleid andere beleidsdoelstellingen bevordert, en dan in het bijzonder economische doelstellingen, wordt het draagvlak groter en de steun vanuit het college breder. Het collegeakkoord van 2011 (5) ruimt in hoofdstuk 2 een prominente plaats in voor energie en klimaat. Daarin is ook aandacht voor biomassa. Het wordt van belang geacht voor de economie en ecologie om gebruik te maken van biomassa. Haalbaarheidsonderzoeken van het Actieplan passen goed in het akkoord, omdat die gericht waren om het MKB te helpen groent te innoveren. De voor dit onderzoek geïnterviewde groep ambtenaren die geen verantwoording droegen voor het Actieplan Biomassa, waren tevreden over de communicatie van de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan. In een enkel geval vond men zelfs dat er wel eens te veel aandacht voor het Actieplan werd gevraagd. Dat was echter geen sterk geluid en hoeft derhalve niet als kritiekpunt te worden opgenomen. De ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan hebben zelf ook niet de indruk dat er communicatieproblemen zijn. Het Actieplan wordt door sommige ambtenaren ook gezien als te klein om enig effect te kunnen sorteren. Terwijl subsidies van het Actieplan in de tienduizenden euro´s lopen, zijn er andere subsidietrajecten waar de provincie miljoenen in steekt, een factor 500 vergeleken met Actieplan projecten. Ook wordt kritiek geuit over de afstand van de markt van de haalbaarheidsonderzoeken. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimenteel onderzoek. Fundamenteel onderzoek is niet direct gericht op het vermarkten van een proces. Industrieel onderzoek is daar wel op gericht, maar staat meer dan vijf jaar van vermarkting af. Experimenteel onderzoek leidt in principe tot een industrieel proces dat binnen vijf jaar de markt op kan. Het Actieplan zou volgens deze respondent voor een groot deel en misschien wel te groot deel uit industriële onderzoeken bestaan. Samengevat is de conclusie gerechtvaardigd dat medewerkers van de provincie twee zienswijzen hebben ten aanzien van het Actieplan. Enerzijds is er een tamelijk afstandelijke houConcept 30 november 2015
13
ding van ambtenaren die het Actieplan zien als een van de vele projecten van de provincie, waarbij de aanvragen uitsluitend moeten worden beschouwd aan de hand van de criteria die in beleidsdocumenten zijn opgesteld. Anderzijds is er een enthousiaste houding waargenomen van ambtenaren of externe medewerkers van de provincie die mogelijkheden zien voor toepassingen die met behulp van subsidies van het Actieplan zouden kunnen worden gerealiseerd. 3.2 Mogelijke verbeteringen Zoals eerder gesteld, kan er niet van worden uitgegaan, dat het Actieplan ongewijzigd en met dezelfde middelen wordt voortgezet. In deze paragraaf wordt daarop echter geen rekening mee gehouden. Verbeterpunten hoeven niet slechts toepasbaar te zijn voor het Actieplan zelf, maar kunnen mogelijk ook worden toegepast op vergelijkbare projecten. Uit bovenstaande blijkt, dat er geen belangrijke problemen zijn binnen de provincie rond het Actieplan. Het enige dat kosteloos tot verbetering van de effectiviteit zou kunnen leiden is een duidelijke prioriteit. Dit is een politieke kwestie, die door een volgend college opgepakt zou kunnen worden. Het Actieplan zou in een belangrijk aantal gevallen sneller tot resultaat hebben geleid, als de klimaatdoelstellingen hoger gewaardeerd zouden zijn. Echter, dat zou tevens inhouden dat andere beleidsdoelstellingen minder snel tot een gewenst resultaat zouden leiden.
Concept 30 november 2015
14
4. Externe componenten De externe componenten zijn onder te verdelen in drie groepen die een sterk verschillend relatie hebben met het Actieplan Biomassa. In de eerste plaats zijn er de adviseurs die derden helpen bij de aanvraag en bij de uitwerking van projecten. De tweede groep bestaat uit onderzoekers die door adviseurs ingeschakeld kunnen worden, maar ook door eindgebruikers. Zij beschikken over technische kennis of over de vaardigheid om de benodigde kennis te ontwikkelingen. De derde groep zijn eindgebruikers. Zij benutten de techniek bij hun bedrijfsvoering. Deze driedeling is terug te vinden in de bijlage op bladzijde 33. De indeling tussen kennisontwikkelaars en eindgebruikers is overigens arbitrair. Een aantal eindgebruikers is wel degelijk bezig met het ontwikkelen van kennis, zoals Ten Kate Vetten en Prins. De laatste is bovendien actief als adviseur. Toch geeft deze driedeling enig inzicht hoe door externe partijen omgegaan wordt met Actieplan Biomassa. Daarom zullen ze in aparte paragrafen besproken worden. 4.1 Adviseurs Adviseurs ondersteunen kennisontwikkelaars en eindgebruikers bij de zoektocht naar een passende subsidie, het opstellen van de aanvraag en het zoeken van de juiste partners. Een deel van hun werk is het onderhouden van een netwerk. Een van de adviseurs claimt, dat zijn bedrijf is gestart met de bekendmaking van het Actieplan Biomassa. In de loop der tijd heeft het bedrijf ook andere subsidietrajecten ingezet. Hier was sprake van een intrinsieke motivatie om op het gebied van energie iets te doen , terwijl de provincie een kans bood. Het is niet uitgesloten, maar evenmin zeker, dat dit bedrijf tot stand gekomen zou zijn zonder het Actieplan. Ander adviseurs hebben zich (deels) in Groningen gevestigd om dicht bij het hoofdkantoor van Energy Valley te zitten. Energy Valley trekt bedrijven en organisaties als Ekwadraat, DHV, Arcadis en Ecofys en is dus een economische motor voor de provincie Groningen. Vanuit de Groninger vestigingen zijn er contacten gelegd met de provincie en dus ook met de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan. De meeste adviseurs waren actief op het gebied van energie en benutten de subsidie van het Actieplan om een deel van hun adviezen te laten bekostigen. Alle geïnterviewde adviseurs hadden korte lijnen met de verantwoordelijk ambtenaren. Ze zijn zonder uitzondering positief over hun relatie met deze ambtenaren. Ze zijn snel op de hoogte in welke mate een project kans maakt op subsidie uit het Actieplan. De adviseurs zijn unaniem van mening, dat deze subsidies laagdrempelig zijn. De geringe bureaucratie en de snel verkregen zekerheid over de kansen, maakt het een relatief aantrekkelijke subsidie. De criteria vinden de adviseurs helder. Een adviseur kan, bij een gunstig verloop, na anderhalve week duidelijkheid hebben. Hij kan met het project voortgaan, in de zekerheid dat het besluit van de gedeputeerde gunstig uit zal vallen. Ook wordt de benodigde investering voor een aanvraag gunstig beoordeeld, twee dagen werk ten opzichte van twee weken voor een subsidie bij een landelijke aanvraag. Overigens worden de ambtenaren van de provincie Groningen over het algemeen positief beoordeeld vergeleken met die van Drenthe en Friesland. Vergeleken met Drenthe is er in Groningen minder achterdocht ten opzichte van ondernemers, terwijl men minder provincialistisch is dan de ambtenaren in Friesland. Een van de adviseurs stelt, dat elke provincie goede projecten heeft, maar dat daarmee succes niet gegarandeerd is. De houding van ambtenaren is uiteindelijk doorslaggevend en die is, volgens deze informant, van de drie noordelijke provin-
Concept 30 november 2015
15
cies het best in Groningen: ‘men trekt er behoorlijk aan’. Deze informant verwoordt het ook zo: ‘tijdens overleggen spreekt men niet alleen de datum van het volgend overleg af, maar ook wat men in tussentijd gaat doen en doet dat dan ook’. Een deel van de Actieplan subsidies blijkt ingezet te worden in een keten van subsidieaanvragen. Voor grotere subsidies, provinciale, landelijke en Europese, wordt vaak een uitgebreide onderbouwing gevraagd. Daarvoor is onderzoek noodzakelijk, die niet door MKB-ers kunnen worden uitgevoerd. De reserves zijn te klein en voor innovatie is het in de regel lastig om leningen te krijgen. Door de laagdrempeligheid is het mogelijk om haalbaarheidsonderzoeken uit te voeren met geld uit het Actieplan. Een dergelijk onderzoek hoeft niet alleen te leiden tot een ‘haalbaar’ of ‘onhaalbaar’, maar kan ook informatie bieden over de wijze waarop voortzetting van een project haalbaar is. Adviseurs zijn niet alleen een hulp bij de aanvraag,maar vormen met elkaar ook een vangnet voor kansloze projecten. Een van de adviseurs claimt, dat hij ongeveer twee ideeën per dag van externe partijen voorgelegd krijgt. De meeste daarvan leidt hij niet door naar subsidiegevers, maar adviseert hij het eerst beter uit te werken of er direct mee te stoppen. Over de vraag of de kennis opgedaan met de gesubsidieerde haalbaarheidsonderzoeken openbaar moet zijn, wordt wisselend gedacht. Er zijn adviseurs die zich op het standpunt stellen, dat alles wat met geld van de belastingbetaler ontwikkeld wordt, ook weer terug moet vallen aan de belastingbetaler. Andere adviseurs stellen echter dat er situaties zijn, waarin een ondernemer geen interesse meer heeft om te investeren in een subsidietraject als hij de opgedane kennis ook ter beschikking moet stellen aan concurrenten. Aangezien een van de criteria is, dat de ondernemer ook zelf investeert in het project, is dat volgens deze adviseurs een begrijpelijk standpunt. Deze ondernemers zijn uit op een concurrentievoordeel. Hoewel de meeste adviseurs vinden, dat de provincie door moet gaan met het Actieplan, zien zij ook dat provincie Groningen te maken krijgt met forse bezuinigingen. Daardoor zal het mogelijk lastig zijn om het Actieplan op dezelfde wijze voort te zetten. Er worden andere mogelijkheden aangedragen. Ambtenaren kunnen ook zonder geld bedrijven bijstaan. Hierbij kan gedacht worden aan ontzorgen. Hierbij moet een organisatie die een idee heeft door de ambtelijke molen ‘geholpen’ worden door een ambtenaar. De huidige werkwijze, zoals in hoofdstuk 3 ook duidelijk werd, is er een waarbij de taakopvatting van veel ambtenaren gericht is op het uitvoeren van werk voor de eigen dienst, ook als dat beleidsdoelstellingen van andere diensten bemoeilijkt of onmogelijk maakt. Voor adviseurs en aanvragers is dat wel eens lastig te begrijpen, maar erger is wellicht dat de provincie haar eigen beleid doordat ze zelf barrières opwerpt, bemoeilijkt, vooral als deze externe partijen de indruk hebben dat via onderling overleg oplossingen mogelijk zijn. De adviseurs zijn het erover eens, dat de verantwoordelijke provinciale ambtenaren goed benaderbaar zijn, helder communiceren en Actieplan Biomassa een nuttige aanvulling is op bestaande subsidies. Er worden door hen geen punten voor verbetering aangedragen. 4.2 Kennisontwikkelaars Een tweede groep externe partners is de groep van kennisontwikkelaars. Dit zijn bedrijven die kennis ontwikkelen en die kennis verkopen aan derden, zonder het oogmerk te hebben de kennis zelf in te zetten voor productie. Voor dit onderzoek zijn twee vertegenwoordigers van dergelijke bedrijven geïnterviewd. Opmerkelijk is, dat beide bedrijven contacten hebben met kennisinstellingen, maar geen van beide onderdeel zijn van de UMCG, RUG of de Hanzehogeschool. Zoals uit eerder onderzoek bleek, is het lastig om de kennis, aanwezig bij kennisinstellingen, te benutten voor economiConcept 30 november 2015
16
sche ontplooiing van het bedrijfsleven (5). Uit interviews blijkt, dat de focus van de kennisinstellingen gericht is op publicaties van kennis en niet op het vermarkten ervan. ‘Er ligt een schat van kennis opgeslagen in dissertaties’, aldus een van de respondenten. Als er al gedacht wordt om kennis beschikbaar te stellen aan het bedrijfsleven, lijkt gebrek aan visie remmend te werken. Een andere respondent gaf aan, dat een kennisinstelling op zoek ging naar een innovatieproject. Daarbij kwamen ze uit op hetzelfde project dat ze van de respondent kenden: ‘nadat ik hier jaren aan gewerkt heb, willen ze mij na gaan doen. Daardoor lopen ze automatisch achter op de ontwikkelen en zullen ze voorlopig niets nieuws vinden´ aldus deze respondent. Het blijkt dat kennisontwikkelaars als zelfstandige bedrijven goede intermediairs kunnen zijn om de kennis van de (Groninger) kennisinstellingen marktrijp te maken. De twee onderzochte bedrijven verrichten onderzoek dat gericht is op het beantwoorden van vragen van hun opdrachtgevers. Dit doen ze onder andere met behulp van subsidie uit het Actieplan. Hoewel beide bedrijven op hun vakgebied vooroplopen, is hun markt sterk verschillend. Imenz opereert op een internationale markt van techniek op het gebied van industriële micro-organismen en enzymen. Proces BV levert zijn kennis vooral op de Nederlandse markt op het gebied van chemische en biologische processen, hoewel ze ook buitenlandse opdrachten accepteert, zoals uit de VS, Australië en Turkije. Beide bedrijven zijn goed te spreken over de contacten met de verantwoordelijk ambtenaren. De procedure voor een aanvraag is eenvoudig en snel. Hoewel één van beide stelt dat de technische kennis binnen de provincie tamelijk zwak is, wordt erkend dat dit niet een specifiek provinciaal probleem is, maar een probleem van de overheid als geheel. Deze opmerking lijkt te komen uit het gevoel, dat de overheid liever werkt met grote bedrijven als DHV. Wie zelf niet beschikt over kennis, werkt liever met bedrijven die in het verleden hebben bewezen dat ze de kennis hebben, dan met aanvragers van wie dit onduidelijk is. Dit effect heeft echter geen gevolgen voor de subsidieaanvragen bij het Actieplan. Hier wordt het gestelde gebrek aan kennis gecompenseerd door meer intensief persoonlijk contact, waardoor persoonlijk vertrouwen in de aanvrager mede doorslaggevend kan zijn. De aanvragen bij Actieplan zijn benut voor haalbaarheidsonderzoeken. Deze onderzoeken zijn succesvol afgerond. De onderzochte activiteiten gaan verder, maar zijn vooralsnog niet gerealiseerd. Daardoor is de economische impact nog niet vast te stellen. Het onderzoek van Imenz in samenwerking bij Ten Kate Vetten leidt tot een vervolgonderzoek dat zal eindigen in een proefproductielijn. Als deze lijn werkt, zal dat op zijn minst bestendiging van de werkgelegenheid opleveren. Het onderzoek van Proces BV zal een proefcovergister op industriële schaal opleveren die, is de verwachting, het voor Proces BV mogelijk maakt onderzoeksopdrachten binnen te halen van grote bedrijven, mogelijk uit heel Europa. Aangezien de bedrijven bestaan vanwege hun voorsprong in technische kennis, is elke subsidie die verplicht de onderzoeksresultaten openbaar te maken, oninteressant. Zoals bij de meeste subsidies, moeten aanvragers ook bij het Actieplan Biomassa zelf investeren. Die investering wordt voor hen oninteressant als hen de mogelijkheid wordt ontnomen een prijs te vragen voor de opgedane kennis. Een project van Imenz en Biodys heeft vertraging opgelopen, doordat de provincie alleen subsidie wilde geven als er een derde partner bij betrokken was. Hoewel er een derde partner gevonden is, lijkt deze door vertraging van het project ook weer af te haken. De eis voor de derde partner heeft te maken met het idee, dat Actieplan moet leiden tot economische activiteit in de provincie. Hiermee wordt niet gedoeld op het produceren van kennis, maar op het omzetConcept 30 november 2015
17
ten van kennis in fysieke productieactiviteiten. De geproduceerde kennis is footloose en kan overal ingezet worden, terwijl fysieke productiecapaciteit meestal een plaatselijke activiteit is en derhalve voor een gebiedsgebonden provincie meer relevant. Men kan zich echter afvragen of de vestiging van Imenz in de provincie Groningen niet voldoende waarborg is voor plaatselijk gebonden economische effecten. Kennis die Imenz verwerft zal immers vanuit haar vestiging in Groningen geëxporteerd worden en dus hier werkgelegenheid opleveren. Volgens de bestaande werkwijze van het Actieplan wordt dit impliciet niet als versterking van de regionale economie beschouwd. De kennisontwikkelaars kunnen goed werken met het Actieplan. De directe contacten met de verantwoordelijk ambtenaren worden positief ervaren. Ze beschikken niet over kennis van de criteria, maar zijn door deze contacten snel op de hoogte van de kansen van hun aanvraag. Hierdoor zijn de overheadkosten van een aanvraag, vergeleken bij andere subsidies, bijzonder laag. Voor de aanvragen die ze gedaan hebben, zien ze geen alternatieve subsidieformules. De economische effecten zijn nog niet gerealiseerd, maar de verwachting is dat de subsidies bij elkaar tussen de tien tot dertig duurzame arbeidsplaatsen op zal leveren. 4.3 Gebruikers Haalbaarheidsonderzoeken zijn gericht op het onderzoeken of een bepaalde installatie economisch rendabel is voor een gebruiker. Er zijn voor dit onderzoek vertegenwoordigers van drie onderling sterk verschillende gebruikers geïnterviewd. Ten Kate Vetten is een industrieel bedrijf dat het afvalproduct varkensvet gebruikt als grondstof om zoveel mogelijk meerwaarde uit te halen. Daarbij probeert ze een voorsprong te houden op hun concurrent. Dat is belangrijk, omdat hun concurrent niet alleen een concurrerende fabriek in heeft, maar ook beschikt over een monopolie op de leverantie van het vet. Daardoor heeft Ten Kate een concurrentienadeel dat ze op een andere manier moet zien op te lossen. Een direct gevolg is, dat alle kennis die ze verkrijgt uit subsidiabele projecten ook voor zichzelf wil houden, althans, geheim voor de enige concurrent. De heer Prins is een totaal ander bedrijf. Hij heeft geen enkele moeite met het delen van de kennis, omdat hij via een covergister energie produceert. Hij is intrinsiek sterk gemotiveerd de energietransitie te bevorderen. Hoewel hij er wel degelijk naar streeft om economisch rendabel te zijn, en ook als adviseur optreedt, heeft hij er geen moeite mee om de kennis te delen, omdat uniciteit van zijn kennis niet een doorslaggevend concurrentievoordeel oplevert. Hij is ook aangesloten bij de WUR (Wageningen University and Research Centre). Dit geldt ook voor De Mikkelhorst. Hier is een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar het plaatsen van een houtkachel. De voorzitter van de Mikkelhorst is tevens directeur van CMO en benut zijn activiteiten voor De Mikkelhorst om zijn imago van een maatschappelijk verantwoord ondernemer te versterken. Het doel van de zorgboerderij met de kachel is dan ook om een CO2 neutrale verwarming te realiseren die niet meer kost dan een conventionele wijze van verwarmen. De drie aanvragers zijn tevreden met hun contacten met de voor het Actieplan verantwoordelijk ambtenaren van de provincie Groningen. Bij een van de drie bleek het noodzakelijk, dat er door een ambtenaar actief en creatief werd meegedacht om het project binnen de voorwaarden van het Actieplan rond te krijgen. De uitkomst van het haalbaarheidsonderzoek zijn in de praktijk te positief gebleken. Voor een deel is dat niet erg. Zo moet om broei te voorkomen de voorraad snipperhout vaker verplaatst worden. Dit is voor de zorgboerderij een prettige arbeidsintensieve activiteit waar ze haar patiënten op kan inzetten. De besparing op traditionele brandstoffen voor energie blijkt fors tegen te vallen. Voor een deel is dat terug te voeren
Concept 30 november 2015
18
doordat gebruik is gemaakt van een onervaren installateur, die weliswaar ideologisch gedreven was, maar de kennis ontbeerde om de installatie efficiënt te laten draaien. Een organisatie als De Mikkelhorst met een toevoeging van een hernieuwbare energiebron voor de verwarming heeft een hoog feel good karakter. Daardoor loopt ze het gevaar te weinig kritisch benaderd te worden. Hoewel de voorzitter van De Mikkelhorst volhoudt dat de houtkachel een goede investering is, kan hij niet volhouden dat het een rendabele investering is. Een van de andere projecten kwam tot stilstand, doordat bermgras niet op de witte lijst van grondstoffen staat, die aan een covergister mogen worden toegevoegd. Zolang dit niet landelijk is geregeld, kan de provincie een ontheffing verlenen, maar uit het onderzoek is gebleken dat ambtenaren die dat zouden kunnen regelen, de vrijstelling te ingewikkeld vinden om op te stellen en liever wachten op aanpassing van de landelijke regeling. Zij ervoeren geen druk vanuit het college om het alsnog te regelen. Door dit alles is bij slechts één van de drie bedrijven positief economisch effect te verwachten dat verder strekt dan de activiteiten die ontplooid zijn in het kader van het haalbaarheidsonderzoek sec. Dit effect is nog niet gerealiseerd, maar er lijken geen onoverkomelijke problemen meer in de weg te staan om het binnen een paar jaar te realiseren. Aanvragers vinden dat de investering die ze moeten doen om de subsidie binnen te halen redelijk zijn. Ze stellen de directe contacten met de ambtenaren op prijs, alsmede de inzet van deze ambtenaren om mee te denken met oplossingen. Dit meedenken lijkt voor een aanvrager echter op te houden, zodra de problemen buiten het beleidsterrein van de contactambtenaren hoort, zodat hij het gevoel heeft dat hij alleen staat tegenover deze obstakels. Dit is begrijpelijk, omdat het Actieplan-project is afgerond. Het is echter minder begrijpelijk, als een overheid rendement wil halen uit subsidietrajecten. De aanvragers zien geen alternatieve voor het Actieplan. Voor Ten Kate Vetten geldt, dat ze waarschijnlijk doorgezocht zou hebben naar een andere bron van subsidie, omdat dergelijk onderzoek noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf. De heer Prins zou wellicht een ander project hebben opgepakt, hij beschikt over nog vele ideeën. De Mikkelhorst zou zonder de subsidie van het Actieplan geen houtkachel hebben. 4.4 Overigen projecten Er zijn drie gebruikers geïnterviewd, maar daarmee is een heel beperkt scala van projecten besproken. Tijdens de interviews met adviseurs, ontwikkelaars en ambtenaren kwamen ook andere projecten ter sprake. Deze worden hier kort besproken. Het zijn niet alle projecten. Vergister bij bedrijventerrein Bij Leek is een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar een vergister die in de nabijheid van een nieuw bedrijventerrein van Leek gebouwd zou worden. De overtollige warmte van de vergister zou via pijp aan de bedrijven kunnen worden geleverd. Dit project bleek niet haalbaar, omdat onzeker was of de bedrijven die zich zouden gaan vestigen een voldoende constante afname van warmte zouden hebben om de investering van de pijpleiding haalbaar te maken. Hoewel er een negatieve uitkomst was, is dit toch een goede uitkomst van het onderzoek, omdat hiermee een onrendabele investering is voorkomen. Niet aan agrarische bedrijven gekoppelde vergisters De dorpsvereniging van Zijldijk wil graag een vergister bouwen, zodat het dorp zichzelf van energie kan voorzien. Het haalbaarheidsonderzoek pakte positief uit. De uitgekozen locatie bleek echter strijdig met provinciaal beleid. Een deel van het probleem was, dat de vergister Concept 30 november 2015
19
niet aan een agrarisch bedrijf gekoppeld was. Daar voorzag het provinciaal ontwikkelingsplan (POP) niet in. De provincie Groningen is daarom begonnen na te gaan welke oplossingen mogelijk zijn voor niet aan agrarische bedrijven gekoppelde covergistingsinstallaties. Een vergelijkbaar probleem was een covergister bij Rixona nabij Warffum. Hier werd voorgesteld een covergister te bouwen naast een bestaande aardappelverwerkende installatie in een verder open landschap. Dit werd aanvankelijk opgelost worden middels een ontheffing ten opzichte van het POP (art. 1.2 lid 1 Omgevingsverordening provincie Groningen). Hierbij zijn wel aanvullende eisen gesteld voor de landschappelijke invulling, zoals het plaatsen van bomen rond de installatie. St. Lucas en Refaja In het voormalig St. Lucas-ziekenhuis in Winschoten2 zijn een groot aantal organische afvalstromen onderzocht. Dit heeft niet direct geleid tot resultaten, omdat besloten is het ziekenhuis op een andere locatie nieuw te bouwen. Volgens de betrokken adviseur heeft hij de resultaten wel kunnen gebruiken bij adviezen voor andere ziekenhuizen. Voor een aantal afvalstromen bleken geen alternatieve toepassingen, omdat regel- en wetgeving in de weg staat. Een andere bron stelt dat biomassa afval van ziekenhuizen in Delft en mogelijk ook Sneek wel als grondstof voor een vergister worden benut. Bij het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal is ook een haalbaarheidsonderzoek gedaan, waar een vergister warmte zou gaan leveren aan het ziekenhuis. Dit project zal waarschijnlijk in de loop van 2011 worden gerealiseerd. Het verschil tussen het onderzoek bij St. Lucas en Refaja, was dat het onderzoek bij St. Lucas een verkennend onderzoek naar mogelijkheden was en bij Refaja een haalbaarheidsonderzoek van een uitgewerkt voorstel. De resultaten van het St. Lucas onderzoek pasten niet in de agenda van de directie van het ziekenhuis, terwijl dat bij Refaja-onderzoek wel het geval was. Dankers Dankers is een grotere boer met een vergister. Hij is voortdurend bezig met innovaties met het doel de kosten en baten verhouding zo positief mogelijk te doen uitvallen. Het bedrijf is met andere, een voorbeeld van agrarische bedrijven die met subsidies zoals Actieplan ideeën uitwerken, zodat ze een plan kunnen opstellen dat voor banken inzichtelijk is, zodat deze de innovatie kunnen financieren. Vermue, Winsum In Winsum staat een vergister die warmte zou kunnen leveren aan diverse afnemers, waaronder het zwembad. Hier is een complicatie dat er meerdere afnemers van de warmte zijn voorzien. Dat betekent dat er administratie gevoerd moet worden over hoeveel warmte elk van de afnemers willen afnemen. Dit blijkt voor agrarische bedrijven een te vreemde activiteit, terwijl bedrijven als Nuon en Essent geen interesse hebben om voor zo’n kleine energiestroom deze administratie te gaan voeren. Energy Farming Congress Het Energy Farming Congress heeft een subsidie van €5.000 gekregen uit het Actieplan. Het effect van congressen is moeilijk inzichtelijk te maken, omdat het voornamelijk leidt tot verbeteringen van contacten. Deze contacten kunnen op den duur leiden tot economische activiteiten. De door de medeorganisator expliciete genoemde voorbeelden van daadwerkelijke
2
Nu Ommelanderziekenhuis, locatie Winschoten.
Concept 30 november 2015
20
gevolgen van deze congressen hadden geen betrekking op Groninger bedrijven. Het gaat overigens om een van de kleinste subsidies uit het Actieplan. Het voldoet niet aan de criteria die na het verlenen van deze subsidie zijn opgesteld.
Concept 30 november 2015
21
5. Netwerk De provincie Groningen heeft interesse in hoe het netwerk zich op het beleidsterrein van het Actieplan Biomassa er uit ziet. Om hier inzicht in te krijgen, is aan de respondenten gevraagd om bedrijven en/of personen te noemen die actief zijn op dit beleidsterrein. Hierbij zijn niet alleen contacten gevonden binnen de provincie Groningen, maar ook daarbuiten. Hieronder volgt een lijst van namen en bedrijven en instellingen die actief zijn in het beleidsterrein biomassa. Sommige namen zijn door meerdere respondenten genoemd. Namen van bedrijven die meer dan vijf maal zijn genoemd, zijn met een * aangegeven. Organisatie3 3N (Niedersachsen Netzwerk Nachwachsrohstoffe) Abbenga AFB-subsidie Agentschapnl Agrarisch natuurbeheer Agrifirm AKZO ALAN (accountant Leek) Archeologie en bodemonderzoekers Attero Augustinus college Avebe BEN* BGC (Biogascentrale Groningen, voormalig Biovec) Bioclear Biodys BioMCN Bos Benelux Bredenoord Apeldoorn BVOR (branchevereniging organisaties composteerders) Cogas De Boerderij (tijdschrift) de Lange Milieuadvies DHV DLG* Dobbestroom (Essent/Avebe) Dorpsvereniging Zijldijk Douwe Egberts Drenthe College Duinn
Contactpersonen
Marcel van Alphen Derk Jan Weeke, Carlijn Lahaye Marco Giuseppin Frans Debets* Hans Banning Janneke Krooneman, Maurice Henssen, Sytse Keuning Dimitri Georganas
De Jong, Teun van de Weg Jan de Lange Arjen Lucius, Ronald Eenhoorn, Aldert van der Kooij Dirk de Boer, Hildegard Schulte, Wim Boetse Willem Schaap Stagiaires
3
Namen van ministeries dateren van voor de totstandkoming van het kabinet Rutte. Economische Zaken (EZ) en Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zijn beiden opgegaan in EL & I.
Concept 30 november 2015
22
Ecofys EDR Eemshaven Ekwadraat* Energy Valley* Enexis Financiers-Rabobank Financiers-Triodos Fivelcollege FND Foxcoal Friesland Campina Gasterra Gasunie Gelita Gemeente Achtkarspelen Gemeente Coevorden Gemeente De Marne Gemeente Delfzijl Gemeente Eemsmond Gemeente Emmen Gemeente Groningen* Gemeente Grootegast Gemeente Haren Gemeente Leek Gemeente Leeuwarden Gemeente Loppersum Gemeente Marum Gemeente Ooststellingwerf Gemeente Slochteren Gemeente Smallingerland Gemeente Ten Boer Gemeente Veendam Gemeente Weststellingwerf Gemeente Winsum Gemeente Zuidhorn Green Energy Technologies Groencompost Groenvoerdrogerij 't Oldambt Grontmij Hanzehogeschool Heeres Heidemij HIS-Green Energy
Concept 30 november 2015
Freek Goeree, Hermann Wessels, T. Vonk Hielke Westra, Gerke Draaistra, Iris Kolkman Machiel van Steenis, Patrick Cnubben, Ruud Paap, Sape de Haan Douwe Koops, Fokko Dijkstra Rabobank Utrecht W. Groeneveld
(wordt nog nagegaan)
M. Groeneveld
A. Kuik, A. Zaagsma Jeroen Westendorp, Idso Wiersma, Lotus van Nes, Paul Corzaan Paul Valke John Voorma Jos Robot Petra Luimstra Sander Ploeg
Burgemeester en wethouder, P. Smale, H. Pluimstra Jos Kraan Alexandra Das Nynke Bos Paul Harkema, Obbo Hazewinkel, Henk Harkema
Karel Bosman, Jan-Peter Nap, W. van Gemert
Willem Jan Hartlief
23
Hogeschool Den Bosch Hogeschool Leeuwarden Holmen Host Imenz IPO (Klimaat en energie; wegbeheer) Jansen Wijhe KEMA KNN Koepon Landschapsbeheer Drenthe Landschapsbeheer Fryslân Landschapsbeheer Groningen Landwirtschaft Hannover LTO Noord MBP MD Landschapsarchitecten) Media-RTV Noord Mestintermediair Mikkelhorst Milieufederatie Ministerie van EZ (nu EL & I) Ministerie van LNV en LNV Noord* (nu EL & I) Mts Prins Mts. Dankers Mts. Vermue Natuurmonumenten NIZO NOM Nonagon Nordrheinwestfalen Nuon Oosterhof Holman OVER Milieu Piel groencompostering Plan-ET (biogasboeren) Proces Groningen BV Proeftuin NoordBroek Pro-Facto Projecten LTO Noord Provincie Drenthe* Provincie Flevoland Provincie Fryslân*
Concept 30 november 2015
Harry Laan, Bertus van de Burg Marten van der Gaag, Mireille Wösten Han Jansen Harm Vlap Gerwin Wiersma, Wouter-Jan vd Berg, Cor Kamminga
Menno Douma
Van Oosten Meindert Krijnsen Bonnier Bram Streften (Streefland?), Gerda van Nek Bram Prins Dankers A. Vermue
Allard van Dijk, Eise Luitjens, Sietse Wiersema, Errit Bekkering, Herman de Vries
Theo Noordstrand
Hans Banning Jan Brouwer Wouter Steur, Nico Struiksma Margreet Jongema, Eddy ter Braack, Harry de Coo, Dennis Klein Koerkamp Alex Scheper, Jelle van der Heide, Johan Scholte, Sandra de Graaf, Jacqueline Dijksterhuis Harm-Jan Bouwers, Geert Knobbe
24
Provincie Gelderland
Provincie Groningen*
Provincie Noord Holland Provincie Overijssel Qlite Quercus Refaja Renqi Rixona RUG* RUG-EDREC (Energy Delta Research Centre) RUG-Ruimtelijke Wetenschappen RUG-Technische scheikunde RUG-TLG (Transfer Liaison Group) RWZI Garmerwolde Saxion Senter Novem Snipperhout BV SNN St. Lucas Ziekenhuis Staats Bosbeheer Stainkoel'n STIPO (stimulering innovatie plat.onderzoek) TAUW TCNN Ten Kate Vetten TNO-Food - Zeist VAL Brabant Van Hall Waddenvereniging WNP (geluidsonderzoekers) WUR* WUR-ACCRES WUR-Alterra WUR-LEI WUR-LR WUR-Nij Bosma Zathe WUR-PPO
A. Eggink, D. de Vries, Dirk Koppert, Hans Gerritsen, Hans ter Welle, D. Hollenga, J. Cents, , Jan Spakman*, Johan Schulte, Mark Jager, Nynke de Jong*, Remko Strobel, Rudi Slager, GJ. Swaving*, M. van der Heide* Paul Guldemond Astrid Pap Sietse Jonker W. van Gemert Anita Buma, Erik Heeres, Ton Broekhuizen Bert Wiersema, Heerema De Roo Klaas Jan Noorman Annemiek Galema Kees v.d. Ven, Willy Poiesz
Rogier van Dijk
Nico Boele, Frank van Hedel
Harm Hubbeling Rob Franken Livo Lageweg Doede Binnema, Karst Ivo Meijer, Walter Jansen De Vries
X. Klijnsma, S. Bottema
Johan Sanders
Douwe Frits Broens
Het netwerk kan ook grafisch worden weergegeven. Hierbij zijn onderlinge relaties met een lijn aangegeven. Dit is gedaan in bijlage 2 (blz. 36). Bij deze weergave van het netwerk moet
Concept 30 november 2015
25
bedacht worden, dat de gegevens stammen van de respondenten van dit onderzoek. Daardoor is enige vertekening mogelijk. De weergave in bijlage 2 is weinig overzichtelijk. De belangrijkste partners worden zichtbaar door de respondenten te benoemen die vaker zijn genoemd. Dit wordt gedaan in onderstaande figuur. Hierin zijn de acht belangrijkste spelers binnen dit netwerk weergegeven. Ook geeft de dikte van de lijn aan, hoe vaak ze worden genoemd. Dit is een grove indicatie voor de intensiteit, waarmee deze spelers te maken hebben met het Actieplan Biomassa. Hieronder zijn de negen actoren genoemd, die het vaakst door de respondenten genoemd zijn. De breedte van de peilen geeft een eveneens een grove indicatie van de intensiteit waarmee deze instellingen met het Actieplan betrokken zijn. Dit is dus geen indicatie van hoe ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan ervaren dat de contacten liggen.
In bovenstaande weergave blijkt dat bij de RUG het meest frequent genoemd wordt. De oorzaak hiervoor is, dat zeer verschillende faculteiten contacten hebben met de respondenten. De faculteiten hoeven onderling geen contact met elkaar te hebben. Door de variatie van onderwerpen waarmee de diverse faculteiten zich bezig houden, is het dus niet verwonderlijk dat de meest uitgebreide en grootste onderzoeksinstelling van Noord Nederland veel contacten heeft met respondenten van dit onderzoek. Het is betekenisvoller, maar voor ingewijden niet verassend, dat de WUR ook veel contacten heeft. Deze kennisinstelling is op nationale schaal het meest gespecialiseerd op dit beleidsterrein. Naast het UMCG worden andere kennisinstellingen op universitair niveau niet genoemd. Blijkbaar bieden zijn deze drie voldoende toegankelijk en bieden ze voldoende kennis. Er zijn geen hogescholen bij de top 9 doorgedrongen. De hogescholen die wel genoemd (zie bijlage 2) liggen verspreid over heel Nederland. Van de overheden worden de provincie Drenthe, de gemeente Groningen, LNV en DLG het meest frequent genoemd. Dat Drenthe wel, en Friesland niet wordt genoemd, kan ermee te maken hebben dat de Drentse economie meer relaties heeft met Groningen, terwijl de Friese economie geneigd is tot wat meer autarkie.
Concept 30 november 2015
26
De adviseurs die tot de top 9 doordrongen hebben juist wel Friese contacten. BEN en Ekwadraat zijn ook in Friesland gevestigd, maar ook in het kantoor van Energy Valley.
Concept 30 november 2015
27
6. Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk zullen eerst een aantal subsidietrajecten kort besproken worden, alvorens over te gaan tot het trekken van conclusies en het doen van aanbevelingen. 6.1 Algemene opmerkingen en conclusies Een subsidietraject doorloopt verschillende fasen. De eerste fasen betreffen de totstandkoming van de subsidiemogelijkheid. Die zal hier buiten beschouwing blijven. Hier zal wel de bekendheid van het Actieplan besproken worden. De informatiefase is de fase waarin de aanvrager voorgelicht wordt of informatie inwint over de mogelijkheid, kansen en criteria die voor de betreffende subsidiepot gelden. De aanvraagfase gaat in, zodra de aanvrager een aanvraag heeft ingediend en eindigt met een besluit van het college: het al dan niet verlenen van de subsidie. De uitvoeringsfase gaat over de uitvoering van het subsidiale project en eindigt met de vaststelling of in uitzonderingsgevallen een terugvordering van de subsidie. Hierna is het traject bestuursrechterlijk afgerond, maar is het bestuurskundig nog wel interessant of er effecten zijn waar te nemen. Bekendmaking en bekendheid Uit de interviews blijkt dat de bekendheid van de subsidie voldoende is. Dat is vooral een prestatie van de adviseurs, waarbij BEN als eerste genoemd moet worden, maar ook de andere adviseurs beschikken over een netwerk die voor geïnteresseerde en kansrijke bedrijven mogelijk maakt om het Actieplan te vinden. Voor zover potentiële aanvragers de adviseurs niet kennen, mag gesteld worden, dat ze eenvoudig te vinden zijn via internet. Informatiefase De adviseurs waren niet alleen een belangrijke toegangspoort naar het Actieplan, maar adviseerden potentiële aanvragers ook over het al dan niet doorzetten van een subsidieaanvraag. Daardoor kreeg de provincie beter onderbouwde aanvragen en werd voorkomen, dat ze aanvragen kreeg die kansloos waren of beter pasten bij een andere subsidieproject. Uit alle interviews blijkt dat de voor het Actieplan verantwoordelijke ambtenaren goed benaderbaar zijn. Omdat alle ambtenaren die in het verleden en heden met naam en toenaam zijn genoemd, moet dit ofwel berusten op toeval ofwel op een cultuur binnen de afdeling. De aanvragers krijgen in deze fase snel te horen of en hoe ze in aanmerking komen voor de subsidie. Vrijwel niemand had inzicht gehad in de op schrift gestelde criteria, maar iedereen wist precies op welke wijze het project kans maakte. Dit wijst op vertrouwen van de aanvragers in de ambtenaren die hen de informatie verschaften. In een enkel geval hebben ambtenaren zelfs geholpen bij het zoeken naar creatieve oplossingen om een aanvraag binnen de gestelde criteria te krijgen. Als een voorstel niet binnen de criteria paste, maar naar het inzicht van de ambtenaar wel voldeed aan criteria van andere subsidieprojecten, werd de betreffende voorsteller snel doorverwezen naar het juiste project. Aanvraagfase De aanvraag is volgens alle respondenten vergeleken met andere subsidietrajecten eenvoudig. Tijdens diverse interviews hebben diverse respondenten zich uitgeput in het beschrijven van andere subsidietrajecten. Vooral Europese en in nauwelijks mindere mate landelijke subsidietrajecten werden kritisch beschreven. “Dan kom je bij een commissie in den Haag en daar zitten zes dure ambtenaren die een kwartier voor je hebben en allen je dikke aanvraag hebben gelezen en die vervolgens met vragen komen waaruit blijkt, dat ze er niets van begrijpen. Daardoor kiezen ze liever voor bedrijven die ze kennen en niet voor kwaliteit van de aanvraag.” Concept 30 november 2015
28
Deze respondent die dat stelde vond overigens niet dat de medewerkers van de provincie wel over voldoende kennis beschikten, maar ze konden wel beter luisteren. Een andere respondent vond het Actieplan Biomassa een geschikt middel voor agrariërs die een meer ingewikkelde subsidie moesten aanvragen. Via het haalbaarheidsonderzoek kregen ze niet alleen de benodigde gegevens, maar ook deskundige ondersteuning voor het doen van een subsidieaanvraag bij een andere subsidiepot. “Agrariërs zijn geen schrijvers”. Impliciet blijkt daaruit, dat de aanvraag van het Actieplan voor een agrarisch bedrijf voldoende eenvoudig is. Uitvoeringfase Tijdens het onderzoek zijn geen gegevens gevonden die wijzen op problemen bij de vaststelling van de subsidie. In een aantal gevallen is aangegeven, dat ondernemers het waardeerden dat ambtenaren, en soms leden van Gedeputeerde Staten, aanwezig waren bij de presentatie van resultaten van het haalbaarheidsonderzoek. Het laat zien, dat het niet alleen gaat om wegzetten van geld, maar ook om het behalen van resultaten. Effecten Het is te vroeg om de effecten van de subsidies van het Actieplan te meten. Er is slechts een gering aantal projecten afgerond en een deel ervan, zoals het St. Lucas en het warmtenet bij Leek, hebben om diverse redenen niet tot resultaten geleid. Andere haalbaarheidsonderzoeken, zoals bij Ten Kate Vetten, hebben geleid tot een onderzoek dat dichter bij de markt zit – de stap van industrieel onderzoek is genomen, zodat nu experimenteel onderzoek kan worden uitgevoerd. Een aantal haalbaarheidsonderzoeken, zoals bermgras, Zijldijk en Yeast Extract Alternative, liggen vooralsnog stil in afwachting tot aanpassing van regelgeving of het vinden van een nieuwe locatie. Dit zijn projecten, waar de prioriteit van klimaatbeleid blijkbaar lager ligt dan die van respectievelijk het milieubeleid, het ruimtelijk beleid en het belastingbeleid. De realisering van een project bij de RWZI Garmerwolde is afhankelijk van draagvlak bij de omwonenden en medewerking van het bestuur van het waterschap. De realisatie van weer een ander project, Westerveld bij het Refaja ziekenhuis, blijkt afhankelijk van financiering door een bank. Er zijn wel een aantal projecten afgerond. Het gaat daarbij niet alleen om eenvoudige subsidies, zoals aan het Energy Farming Congress, maar ook aan meer ingewikkelde zaken als de houtkachel bij Mikkelhorst. Het effect van die laatste voor de economie is echter beperkt. De warmtewinst van de houtkachel bleek tegen te vallen. Het resultaat van Biovec van Process BV is dermate positief gebleken dat realisatie ondermeer door gebruik te maken van Koers Noord gelden zeer nabij is. Deze opsomming zou de lezer de indruk kunnen geven, dat het succes van het Actieplan gering of misschien zelfs nihil is. Deze conclusie is te vroeg. Het blijkt dat de meeste gesubsidieerde haalbaarheidsonderzoeken leiden tot een positief advies voor de initiatiefnemer. Daarna moeten er echter ofwel nieuwe onderzoeken worden uitgevoerd, ofwel andere hindernissen genomen worden. Een deel ervan zijn opgeworpen door de overheid, maar andere problemen betreffen administratieve problemen (Vermue Winsum), financieringsproblemen, klachten van omwonenden en ga zo maar door. Een van de respondenten gaf aan, dat voor een succesvol verloop van een project op dit beleidsterrein, een sterke intrinsieke motivatie noodzakelijk is. Die motivatie is aangetroffen bij veel van aanvragers. In een enkel geval kan ook duidelijk worden vastgesteld, dat de motivatie doorslaggevend is voor de kansen van een project. Er zijn dan tijdens de uitvoering obstakels genomen die minder intrinsiek gemotiveerde mensen zouden hebben ontmoedigd om
Concept 30 november 2015
29
verder te gaan. Als deze motivatie te groot wordt, kan dat echter leiden tot het nemen van al te grote risico´s. Mikkelhorst kan gezien worden als een project dat zonder deze motivatie niet tot stand gekomen was, maar dat door een gemeenschappelijke drive om het project te realiseren heeft geleid tot economisch minder sterke resultaten. Dit is echter een uitzondering. De overige projecten zijn voldoende zakelijk onderbouwd. Het is, kortom, te vroeg om de effecten van het Actieplan Biomassa te meten. De effecten zullen over vijf jaar duidelijker zijn. Afgaande op de interviews lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat het Actieplan zal leiden tot enkele tientallen werkplaatsen in de provincie Groningen alsmede bestendiging van werkgelegenheid van een vergelijkbare orde van grootte. Deze effecten zouden zonder deze subsidie niet tot stand zijn gebracht. Er zijn geen andere laagdrempelige subsidies beschikbaar voor dit beleidsterrein. De subsidie is, zoals een van de respondenten stelde, een soort olie in het systeem. Eén punt is opvallend. Het Actieplan slaagt erin om via het MKB innovaties te bevorderen op het gebied van biomassa en zelfs om contacten te leggen tussen kennisinstituten en het MKB. Uit eerder onderzoek naar innovatiesubsidies in een groot aantal Europese landen (5) blijkt dat dit één van de meest gewenste en minst gehaalde ambities van regionale overheden is. De verklaring van het succes zit in een aantal aspecten van deze subsidie. De omvang van de bedragen is bescheiden en past daardoor bij de schaal van het MKB, de laagdrempelige wijze van aanvragen, gevoegd bij de actieve begeleiding van ambtenaren voorkomt dat aanvragers tijdrovende, ondoorzichtige en frustrerende procedures moeten doorlopen en is een goede infrastructuur van adviseurs die potentiële aanvragers de juiste weg wijzen. Aangezien het MKB vaak de meest innovatieve kracht in een economie is, zijn de resultaten op de korte termijn waarschijnlijk niet te vergelijken met miljoenensubsidies voor grote bedrijven, maar is het te verwachten dat een aantal van de subsidies op termijn zal leiden tot een zeer positieve een bijdrage aan de Groninger economie. Een bijdrage die bovendien meer geworteld is dan een de bijdrage van een internationaal opererende multinational. 6.2 Conclusies Het Actieplan Biomassa is conform de oorspronkelijke begroting uitgevoerd. Hoewel in april 2010 nog niet voor de totale begroting verplichtingen zijn aangegaan, zijn er wel degelijk voldoende aanvragen die de begrotingsruimte ten volle benutten (zie Tabel 2). Tabel 2: Verdeling over Actieplanonderdelen Bedragen in 1.000 euro’s Meerjarenprogramma
Begroting4
Gereserveerd
Verplicht
Betaald
Totaal
Percentage totaal t.o.v. begroot
736,0
0,0
70,0
461,6
531,6
72%
740,0
30,0
79,0
545,8
654,8
88%
Makelen en schakelen
-
0,0
0,0
1,7
1,7
-
Totaal begroting 2007
1.476,0
Totaal stand mei 2011
1.284,0
30,0
149,0
709,1
1.188,1
93%
Ondersteuningsprogramma
Het verschil tussen de begroting zoals die in het Actieplan terug te vinden is van 1,5 miljoen en de budgetruimte zoals die in mei 2011 vast staat van 1,3 miljoen is te verklaren dat de begroting in 2007 nog niet volledig gedekt was. Een deel van de financiering is niet gerealiseerd. De belangrijkste daarvan was een beoogde subsidie van BANS II, later SLOK, van €105.000.
4
Begroting volgens het Actieplan Biomassa. De uitgaven en de totale stand mei 2011 zijn volgens een opgave van M. van der Heide, ambtenaar bij de provincie Groningen.
Concept 30 november 2015
30
De voortgang per actieplanonderdeel verschilt enigszins. Binnen het Meerjarenprogamma is het Honderdduizend Voertuigenplan het belangrijkste onderdeel met €300.000. Dit is een deelfinanciering. Voor het Honderdduizend Voertuigenplan is er verder nog een bedrag beschikbaar van €200.000 uit het Energieakkoord. De subsidie van het Actieplan is op dit moment voor 93% uitgegeven of tenminste gereserveerd voor projecten. De gereserveerde bedragen zullen, naar het zich laat aanzien, voor het ter perse gaan van dit document verplichtingen worden. Daarnaast zijn op het moment van dit schrijven nog drie projecten in ontwikkeling. Als die ook subsidiabel blijken, is het niet onwaarschijnlijk dat de volledige budgetruimte benut wordt. Het Actieplan zal als ook deze projecten gerealiseerd worden dankzij een langere looptijd van één jaar de volledige budgetruimte benut. Zoals aangegeven, is dit onderzoek vooral gericht het Ondersteuningsprogramma. De toegevoegde waarde aan het landschap van subsidies van dit onderdeel van het Actieplan is dat het een soort olie in het systeem is. Het helpt bij de start van projecten en is zeer geschikt voor het midden en kleinbedrijf dat activiteiten wil ontplooien op het gebied van biomassastromen. Het is moeilijk om aan te geven welke projecten niet door zouden zijn gegaan zonder de subsidie, maar het is duidelijk, dat de eenvoud van de subsidie en de goede benaderbaarheid een versnellende werking heeft op de totstandkoming van alle projecten die onderzocht zijn. De overheid over het algemeen de neiging om subsidie weg te zetten bij grotere bedrijven. Deze bedrijven kennen de weg, hebben de contacten en kunnen eenvoudig gespecialiseerde adviesbureaus inschakelen, die beschikken over specialisten in het aanvragen van adviezen. Het voordeel voor de overheid is, dat hierbij niet alleen wordt aangegeven, hoe duur het is, maar ook hoeveel economische activiteit en banen een project op gaat leveren, inclusief de indirecte werkgelegenheid en dat de grote bedrijven een betrouwbaar imago hebben. De subsidies die via het Actieplan zijn verleend, missen een vergelijkbare duidelijkheid. Zelfs als ze al in de uitvoeringsfase zitten, is niet duidelijk hoeveel banen het oplevert en in hoeverre de economie versterkt wordt. Het gaat bijvoorbeeld bij een vergister in de orde van grootte van één directe baan en een aantal uur per jaar in ondersteunend werk bij toeleveranciers, afnemers en bij het onderhoud van de installatie. Ook is de afname van broeikasgassen door zo’n installatie niet waterdicht te voorspellen, aangezien de efficiëntie sterk kan verschillen en afhangt van de kennis en indien afwezig, de leergierigheid van de ondernemer. Bovendien is voor een deel van de projecten pas over vier ja na afsluiting van het Actieplan een betrouwbaar beeld te geven van het effect van het Actieplan. Voor de politiek zijn dit soort effecten lastig te verkopen. Het lijkt eenvoudiger een fors effect te behalen ten aanzien van economische en klimaatdoelstellingen via industriële projecten, zoals het bouwen van een torrefractiefabriek in Eemsmond, hout vergassen bij Brunnermond of zuiniger energieopwekking bij Aldel. Maar dat is niet het hele verhaal. Het MKB is ook, in tegenstelling tot de grote bedrijven, de belangrijkste economische motor. Bij het MKB is vaak de meeste groei en innovatie terug te vinden. Deze groei en innovatie wordt vaak geremd doordat MKB-ers te solitair opereren, moeite hebben om contact te leggen met de overheid en geen steun hebben om kleine investeringen rond te krijgen of, minstens zo belangrijk, om obstakels te overwinnen die de overheid heeft opgeworpen, zoals milieuvergunningen en ruimtelijke ordening. Het Actieplan heeft twee positieve effecten. Het eerste positieve effect is dat het mede het netwerk helpt uitbouwen die bedrijven, adviseurs en de overheid hebben op het gebied van klimaatbeleid en biomassa. Het tweede effect is dat kleinere projecten van de grond komen. Beide effecten kunnen gezien worden als olie in het systeem. De contacten maken het mogelijk, dat overheid en bedrijven meer bewust zijn van de obstakels. Het heeft ertoe geleid dat Concept 30 november 2015
31
ondanks de obstakels in regelgeving de vergister bij Rixona en de houtkachel bij Mikkelhorst gerealiseerd wordt. Het heeft ertoe geleid dat haalbaarheidsonderzoeken voor het St. Lucas ziekenhuis in Winschoten, warmtenetten Leek, Ten Kate Vetten en Process BV afgerond zijn. Ondertussen zijn er nog tal van veelbelovende projecten in de pijplijn, zoals het Yeast Extact Alternative van Imenz, het warmtenet bij Refaja en de RWZI in Garmwerwolde. Uit voorgaande blijkt echter ook dat er projecten met een potentieel positieve uitkomst tot stilstand zijn gekomen. Dit kan liggen aan obstakels in regelgeving die door de provincie niet opgelost (kunnen) worden, zoals bij het bermgrasproject. De conclusie is dat het Actieplan een positief effect heeft gehad en zal hebben op de klimaatdoelstellingen, de versterking van de economie en de verbreding van de landbouw. Een deel van deze effecten zijn afhankelijk van de voortzetting van subsidie op covergisters. Gezien de voornemens die het kabinet in het SDE+ heeft aangekondigd, lijkt dat voor de komende jaren gewaarborgd. De omvang van het positieve effect zal in de orde van grootte van tientallen directe banen zijn. Dit effect zal echter nooit meetbaar zijn. Als over enkele jaren gemeten wordt, zal blijken dat veel van de effecten vermengd zijn met andere gebeurtenissen. Dat kunnen bij MKB-bedrijven naast macro-economische gebeurtenissen ook gebeurtenissen zijn die samenhangen met familieomstandigheden, toevallige contacten met andere MKB-ers, het oppakken van andere projecten en ga zo maar door. Eén algemene conclusie die niet gemist mag worden, is de open, burgergerichte houding van ambtenaren naar aanvragers en hun adviseurs. Als een voorstel niet precies past wordt meegedacht om het passend te maken, als het doorverwezen moet worden, wordt het doorverwezen. Potentiële aanvragers weten uitzonderlijk snel waar ze aan toe zijn. Het feit dat slechts één aanvraag is afgewezen, is te danken aan de duidelijke informatie die aanvragers krijgen. Of hiermee een Actieplan Biomassa moet worden voortgezet is een politieke keuze. De provincie zal de komende tijd fors moeten bezuinigen. Gezien de toegankelijkheid voor kleinere bedrijven en wetende dat gemeenten ook moeten bezuinigen en nauwelijks ruimte zullen hebben om een alternatief aan te bieden, moet toch gesteld worden, dat het goed is om een subsidie voor MKB in stand te houden. Omdat grotere bedrijven vaak beter geoutilleerd om subsidies binnen te halen, is een bewust open deur voor de MKB een onmisbaar onderdeel om het voor deze bedrijven mogelijk te maken om subsidies binnen te halen. Het Actieplan is, dankzij haar eenvoudige criteria en laagdrempelige procedure, een dergelijke open deur. 6.3 Aanbevelingen Uit bovenstaande volgen de adviezen die gericht zijn op de beantwoording van de centrale vraag, welke verbeterpunten kunnen worden aangegeven met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het bestaande Actieplan Biomassa. Omdat de evaluatie van het Actieplan positief uitvalt, is het zeker met de komende bezuinigingen in beeld, goed om niet alleen verbeterpunten aan te geven, maar ook enkele aandachtspunten die aandacht vragen voor wat de provincie Groningen verliest als ze om haar moverende redenen stopt met het Actieplan. Zijn er dan belangrijke onderdelen die de provincie op een andere wijze toch overeind zou kunnen willen houden? Verbeterpunten & aandachtspunten. •
De open, burgergerichte houding van de voor dit project verantwoordelijke ambtenaren is een schoolvoorbeeld. Dit kan ook in andere projecten worden gebruikt.
•
Hou een ‘opendeur’ subsidie voor MKB-ers.
Concept 30 november 2015
32
•
Blijf zakelijk: als aan een project een sterk feel-good gevoel heeft, loopt het project gevaar doorgezet te worden zonder rekening te houden met bedrijfstechnische en bedrijfseconomische aspecten van het project.
•
Zoek intrinsiek gemotiveerde ondernemers.
•
Als er bezuinigd moet worden: o Zorg dat er een vorm van ‘olie in het systeem’ subsidie blijft bestaan: een kleinschalige laagdrempelige subsidie voor het MKB. o Onderzoek in hoeverre ondernemers steun kunnen krijgen bij het slechten van ambtelijke obstakels, te beginnen bij die van de provincie: ontlast de ondernemer van administratieve lasten, zodat hij zich kan richten op de innovatie van zijn bedrijfsvoering. o Overweeg wat de verhouding zijn van de verschillende doelstellingen zijn van het provinciaal beleid (hoe verhouden onder meer klimaatdoelstellingen, economische doelstelling, ruimtelijke ordening doelstellingen, milieudoelstellingen zich tot elkaar). o Sluit waar mogelijk aan bij Rijksbeleid, dus op windenergie op land, groen gas, warmte, warmtekrachtkoppeling en grootschalige bij- en meestook van biomassa.
Concept 30 november 2015
33
Bijlage 1: lijst van geïnterviewden Medewerkers van de provincie Groningen 1. Economische Zaken Hans ter Welle 2. Energie Gert Jan Swaving 3. LGW Johan Schulte 4. Milieu Jan de Lange (nu extern) 5. Ruimtelijke Plannen Fred Habraken 6. Wegbeheer Jan Cents Extern: adviseurs 7. BioEnergie Noord (BEN) 8. DLG (LNV) 9. Ekwadraat 10. Energy Valley 11. Hanze Consult 12. KNN 13. LTO Noord Projecten
Frans Debets Dirk de Boer Hielke Westra Machiel van Steenis Arnold van der Post Cor Kamminga Eddy ter Braack
adviseur adviseur adviseur adviseur adviseur adviseur adviseur
Extern: kennisontwikkelaars 14. Imenz 15. Proces BV
Harry Laan Hans Banning
kennisontwikkelaar kennisontwikkelaar
Extern: eindgebruikers 16. Mikkelhorst 17. Ten Cate Vetten BV 18. Vergister Ten Boer
Meindert Krijnsen Hendrik de Vries Bram Prins
eindgebruiker eindgebruiker eindgebruiker
Verder gesproken met de uitvoerend ambtenaren van het Actieplan Biomassa: 19. Energie Jan Spakman (voorheen) 20. Energie Meis van der Heide 21. Energie Nynke de Jong 22. Energie Remco Strobol
Bibliografie 1. Bresser, D. en Lunsing, J. R. FF Tsjekke, checklist Grote Projecten gemaakt op evaluaties van ILG, Zuidhorn en Blauwestad, OV-bureau, BOK/SOK Meerstad, Zuiderzeelijn en Regiospecifieke Alternatieven. Groningen : Provincie Groningen, 2007. 2. Lunsing, J.R. Dynamiek van Drenthe, evaluatie POP II Drenthe. Assen/Warffum : provincie Drenthe/Stibabo, 2008a. 3. —. De weg van Kyoto naar Grolloo, evaluatie energie en klimaatbeleid. Assen/Warffum : provincie Drenthe/Stibabo, 2008b. 4. Dunn, W. N. Public Policy Analysus. Pittsburg, USA : Pearson Prentice Hall, 2004. 5. PvdA, VVD, GroenLinks, D66. Energiek en scherp aan de wind: op naar een ondernemend, duurzaam en sociaal Groningen 2011-2015. Groningen : Provincie Groningen, 2011. 6. Lunsing, J.R. Survey of transformation processes in Europe. Groningen : Provincie Groningen, 2007.
Concept 30 november 2015
34
7. Friedman, T.L., Groen, N. en Van der Hoog, E. De toekomst is groen, warm, plat en vol. Amsterdam : Nieuw Amsterdam, 2008.
Concept 30 november 2015
35
Bijlage 2: Gra
Kleurcodering Blauw eindge Groen overhe Roze belang Geel adviseu
Oranje onderzoek
De gegevens zijn werd door de mee de indeling van de tot stand gekomen