Heinrich Albertz´ burgemeesterschap van Berlijn :
Een persoonlijk keerpunt van 285 dagen
Daan Bultje Concordiastraat 40 A 9741 BG Groningen 06-24739439
[email protected]
onderzoekscollege Berlijn dr. P.O.H. Groenewold
26 juni 2005
Inhoudsopgave
Inleiding ............................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1: van predikant tot politicus ................................................................... 4 Hoofdstuk 2: in het Berlijn van Brandt . .................................................................. 7 Hoofdstuk 3: burgemeester onder slecht gesternte ...................................................10 Hoofdstuk 4: spoken uit het verleden ......................................................................16 Conclusie .............................................................................................................23 Literatuurlijst .......................................................................................................25
2
Inleiding
Heinrich Albertz (1915-1993) was 285 dagen burgemeester van Berlijn. Daarmee zou je hem af kunnen doen als een politiek onbeduidend figuur. Het zou echter jammer zijn als zijn verhaal niet verteld zou worden, enkel vanwege het korte verblijf in de politieke schijnwerpers. Albertz was op verschillende manieren betrokken bij drie voor Berlijn belangrijke perioden in haar geschiedenis: de bouw van de Muur in 1961, de zich roerende studentenbeweging rond 1968 en de opkomende terreurgroeperingen vanaf 1970. Hij was degene die Willy Brandt, de toenmalige burgemeester van West- Berlijn, het nieuws bracht dat er een muur werd gebouwd langs de grens met Oost-Berlijn. Albertz was burgemeester van Berlijn tussen 2 december 1966 en 19 oktober1967. Onder zijn verantwoordelijkheid kwam een student om het leven door een politiekogel tijdens een demonstratie. Dit kostte hem zijn burgemeesterschap. Later noemde een terreurorganisatie zich naar de datum waarop de student om het leven was gekomen: Bewegung 2. Juni. Deze organisatie gijzelde in 1975 de Berlijnse CDU-partijvoorzitter en eiste de vrijlating van een aantal vastzittende medestrijders. De tweede eis was dat Heinrich Albertz de vrijgelaten terroristen zou begeleiden als garantie voor hun leven. Albertz stemde hierin toe. De vraag die in dit essay centraal staat luidt als volgt: Waarom kwam Albertz de terroristengroepering tegemoet die opgericht was naar aanleiding van de gebeurtenis die hem de politieke kop kostte? Je zou toch verwachten dat hij daar niet meer aan herinnerd zou willen worden. Om deze vraag te beantwoorden wordt eerst gekeken naar de insteek waarmee Heinrich Albertz in de politiek terecht kwam: wat was zijn drijfveer? Een vraag die hieruit voortkomt luidt: hoe ontwikkelde die politieke carrière zich vervolgens? Tegen welke problemen liep hij op en hoe kwam het dat hij zijn burgemeesterschap uiteindelijk moest neerleggen? Tenslotte wordt gekeken naar de periode die volgde na zijn politieke carrière. Ging hij stil in een hoekje zitten of bleef hij op een bepaalde manier actief? De hoofdstukindeling volgt de bovenstaande lijn. Het eerste hoofdstuk handelt over de periode voordat Albertz de overstap maakte naar de Berlijnse politiek. Het tweede hoofdstuk behandelt de periode waarin Albertz min of meer beschut achter de schouders van Willy Brandt opklom in de hiërarchie. Hoofdstuk drie gaat over de 285 dagen die hij zelf doorbracht aan het hoofd van het bestuur van West-Berlijn. Het vierde en laatste hoofdstuk behandelt de periode na zijn politieke carrière. Wat dan nog rest is de conclusie.
3
Hoofdstuk 1: van predikant tot politicus
Albertz mikte aanvankelijk niet op een politieke carrière. Hij werd op 22 januari 1915 in Breslau (dat na de Tweede Wereldoorlog weer in Polen kwam te liggen) geboren als zoon van de gereformeerde predikant Hugo Albertz en diens tweede vrouw Elisabeth. De moeder van Heinrich Ernst Friedrich Albertz, zoals hij voluit heette, droeg ironisch genoeg Meinhof als meisjesnaam.1 Het geloof werd bijna letterlijk met de paplepel ingegoten. Hoewel Albertz eigenlijk rechten wilde gaan studeren om later kinderrechter te kunnen worden, zorgden uiteindelijk de traditie en ‘(…) die traurigen Augen meiner Mutter, die also meinten, das sei doch völlig unmöglich, daß ich etwas anderes als Theologie studierte (…)’ ervoor dat hij voor theologie koos. Albertz begon zijn studie in 1933 in Breslau, maar studeerde ook in Halle en Berlijn. Hij raakte in zijn eerste jaar in conflict met de faculteit omdat alle studenten gedwongen werden om lid te worden van de studententak van de SA. Dit leverde Albertz een berisping op, maar door weg te blijven van de SA-bijeenkomsten wist hij onder het lidmaatschap uit te komen.2 Zijn stiefbroer, Martin Albertz, was een van de drijvende krachten achter het ontstaan van de Bekennender Kirche (BK) in 1934.3 Het was een protestbeweging tegen de invloed die Hitler probeerde uit te oefenen op de evangelische kerken. Rond de vijfduizend dominees sloten zich bij de Bekennender Kirche aan. Overigens was het maar een klein deel van de protestantse kerk dat zich verzette tegen het nazi-regime.4 Onder invloed van zijn stiefbroer sloot Heinrich Albertz zich aan bij de BK. Hij deelde vlugschriften uit en fungeerde als koerier. Daarbij ging hij regelmatig de Nederlandse grens over om van daaruit brieven naar Londen en Stockholm door te sturen.5 Dit was niet zonder gevaar. Albertz werd verschillende malen opgepakt en een paar dagen vastgezet. Hierdoor kwam hij wel in contact met SPD-ers: ‘Ich habe Sozialdemokraten erst in den Haftanstalten der Nazis kennengelernt.6 Langzaam maar zeker vergrootte de overheid de druk op het netwerk van de Bekennender Kirche. In 1937 werd Martin Niemöller, de oprichter van de BK, berecht en in concentratiekamp Sachsenhausen opgesloten.7 Heinrich Albertz werd in 1941 veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf omdat hij in een van zijn preken zei dat Niemöller altijd ‘een van ons’ zou blijven. Om aan de greep van de Gestapo te ontsnappen, meldde hij zich nog in de rechtszaal aan voor het leger. Hierdoor moest hij zijn straf uitzitten in een gevangenis van het leger en zou hij niet ondervraagd worden 1
Biographisch-bibliographisches Kirchenlexikon, Band XVIII (2001) http://www.bautz.de/bbkl/a/albertz_h_e_f.shtml 2 Heinrich Albertz, Dagegen gelebt – von den Schwierigkeiten ein politischer Christ zu sein (Reinbek bei Hamburg 1976) 26-27. 3 Wilhelm Niemöller, Die Evangelische Kirche im Dritten Reich (Bielefeld 1956) 29. 4 Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland 1800-1990 (Amsterdam en Antwerpen 1996) 312-313. 5 Jacques Schuster, Heinrich Albertz. Der Mann, der mehrere Leben lebte (Berlijn 1997) 31-32. 6 Albertz, Dagegen gelebt, 28-29. 7 Boterman, Moderne geschiedenis, 312.
4
door de geheime staatspolitie. Gedurende zijn verdere diensttijd werd hij nooit naar het front gestuurd. Dit was te danken aan zijn werkgever, de patroon van de kerkgemeente Röstfelde, waar Albertz sinds 1941 werkte als dominee. Die had goede connecties bij de generaal die verantwoordelijk was voor Albertz divisie en deed een goed woordje voor zijn protégé. Zo bleven zijn militaire activiteiten beperkt tot het leggen van telefoonverbindingen in de omgeving van de Roemeens-Hongaarse grens.8 Na de capitulatie in 1945 zocht Albertz zijn gezin weer op. Hij was in 1939 getrouwd met Ilse Schall en ze hadden tot dan toe twee kinderen (Ilse-Sybille en Rainer) gekregen. In 1946 kwam hun derde kind, Regine, ter wereld.9 Albertz’ gezin had aan het eind van de oorlog onderdak gezocht bij familie in Celle, in de deelstaat Niedersachsen. Daar zaten op dat moment meer dan achtduizend vluchtelingen. Albertz kon een paar maanden invallen voor een lokale predikant die nog ergens gevangen zat. Op een gegeven moment kwam de preses van het kerkdistrict Celle naar Albertz toe met het verzoek om Flüchtlingspastor te worden. De toestroom van vluchtelingen was zo groot dat er voor hen aparte kerkdiensten georganiseerd werden. Heinrich Albertz beperkte zich niet tot het houden van diensten. Hij begon onderkomens te organiseren voor de thuisloze soldaten die vaak uit het oosten kwamen, hun familie kwijt waren en niet wisten waar ze heen moesten. Het begon met één onderkomen, maar met behulp van een groep vrijwilligers werd dit uitgebouwd tot een heel aantal, verspreid over het hele district.10 Daarop vroeg het stadsbestuur of hij ook namens hen werk wilde verzetten met betrekking tot de vluchtelingen. Hij kreeg een iets groter kantoortje met twee borden voor de deur. Naar eigen zeggen ´Ein ganz unmögliche Mischung zwischen Staat und Kirche oder Kommune und Kirche: Flüchtlingsamt der Stadt Celle – evangelischer Flüchtlingspastor.´11 In 1946 werd Albertz lid van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands. Het was enerzijds een idealistische keuze omdat hij door zijn werk met vluchtelingen het idee kreeg dat het vluchtelingenvraagstuk alleen door een betere verdeling van de lasten kon worden bereikt. Hij dacht dat de SPD die koers zou gaan volgen. Anderzijds was het een pragmatische keuze omdat hij als vertegenwoordiger van de vluchtelingen in het Stadtparlement was neergezet. Hij moest als partijloze ergens aansluiting vinden om iets in die raad te kunnen bewerkstelligen. Maar waarom koos deze dominee niet voor het CDU? Albertz zei hier zelf over dat het probleem vooral zat in de letter C van het CDU:
8
Schuster, Heinrich Albertz, 32 Biographisch-bibliographisches Kirchenlexikon, Band XVIII (2001) http://www.bautz.de/bbkl/a/albertz_h_e_f.shtml 10 Albertz, Dagegen gelebt, 30-31. 11 Ibidem, 31. 9
5
‘(…) Weil ich (…) gelernt hatte, daß es keine christlichen Parteien, Schulen oder Staaten oder sonst etwas gibt, habe ich mich mit denen so angelegt, daß dieser Name unmöglich sei, und eine anmaßung, das der eigentliche Grund war, warum ich damals nicht den anderen Weg gegangen bin, wenn ich einmal weglasse, daß ich (…) in meinem kurzen Haftzeiten immer wieder das Glück hatte, auf alte Sozis zu stoßen, die mir immer einen sehr großen Eindruck gemacht haben.’12
Na zijn keuze voor de SPD ging het hard met zijn politieke carrière. In 1947 werd hij afgevaardigde namens de vluchtelingen in het parlement van de deelstaat Niedersachsen. In 1948 werd hij minister voor Vluchtelingenzaken in de regering van diezelfde deelstaat.13 Hij was toen 33 jaar. In 1950 werd aan zijn portefeuille ook Sociale Zaken toegevoegd. Na de verkiezingen van 1955 viel de SPD in Niedersachsen buiten de regering. De oppositiebankjes doemden op, maar Albertz kreeg al snel een telefoontje uit Berlijn met de vraag of hij daar de SPD-gelederen wilde komen versterken. Hij besloot het aanbod te accepteren en werd directeur van de dienst Onderwijs in Berlijn. Hij werd als hoogste ambtenaar van die dienst gekoppeld aan de CDU senator Joachim Tiburtius. Albertz had in Niedersachsen de reputatie opgebouwd polemiserend en kritisch te zijn ten aanzien van katholieken. Hierdoor was er bij de Berlijnse CDU aanvankelijk weerstand tegen de voordracht van Albertz. Ze vroegen zich af of hij wel met een CDU-senator zou kunnen samenwerken. Na verklaard te hebben dat hij katholieken net zo onpartijdig zou benaderen als zijn eigen geloofsgenoten, werd zijn benoeming goedgekeurd.14 De theologiestudent Albertz had met zijn keuze voor de Bekennender Kirche een politieke keuze gemaakt. Als vluchtelingenprediker had hij met zijn werkzaamheden indruk gemaakt op de lokale autoriteiten. Nadat hij vertegenwoordiger van de vluchtelingen werd in de stadsraad, werd hij steeds verder de politiek in getrokken. Maar zijn beleidsterreinen bleven verband houden met de werkzaamheden waarmee hij destijds was opgevallen: vluchtelingen en sociale zaken. Als dominee had hij de vluchtelingen een eigen plek willen geven. Door zijn politieke carrière kon hij op steeds grotere schaal goede werken verrichten. Maar met de overstap naar de politiek in Berlijn verwaterde het verband tussen zijn oude werkzaamheden en zijn politieke verantwoordelijkheden.
12 13 14
Albertz, Dagegen gelebt, 32. ‘Protestant und Preusse. Zum Tod von Heinrich Albertz’ in: Süddeutsche Zeitung (19 mei 1993). Schuster, Heinrich Albertz, 49.
6
Hoofdstuk 2: in het Berlijn van Brandt
Net zoals hij in Niedersachsen stapje voor stapje carrière had gemaakt, zette Albertz deze lijn in Berlijn door. Na topambtenaar van het departement geweest te zijn, werd hij in 1959 Chef der Senatskanzlei onder burgemeester Brandt. Voor de volledigheid is het nuttig de politieke structuur van Berlijn kort uiteen te zetten. Het bestuur wordt gevormd door een college van Senatoren, met aan het hoofd de Regierender Bürgermeister. Laatstgenoemde heeft een of meerdere vervangers die met Bürgermeister aangeduid worden. Het plaatsvervangend burgemeesterschap wordt vervuld in combinatie met het senatorschap. Iedere senator heeft zijn eigen beleidsterrein.15 Dit is vergelijkbaar met de vice-premier(s) in Nederland. Voor de helderheid: om de leesbaarheid te bevorderen wordt in de komende hoofdstukken de Regierender Bürgermeister aangeduid met ‘burgemeester’ en diens plaatsvervanger met ‘loco-burgemeester’. De burgemeester wordt aangewezen door het parlement, het Abgeordnetenhaus. Na zijn verkiezing stelt de burgemeester zijn kabinet samen, dat wel goedgekeurd dient te worden door datzelfde parlement. Omdat Berlijn niet alleen een stad maar sinds 1950 ook een van de Länder (deelstaten) is, geldt het stadsbestuur ook meteen als Landesregierung.16 Waar andere deelstaten ministers en een minister-president hebben, functioneert Berlijn dus (net als Bremen) met een soort college van Burgemeester en Wethouders.17 De bestuurders worden bijgestaan door een eigen staf met aan het hoofd daarvan de Chef der Senatskanzlei. Dit is een relatief machtige functie omdat die persoon vrijwel permanent toegang heeft tot de beleidsmakers, de agenda voor de kabinetsvergaderingen voorbereidt en ondersteunt en adviseert bij het uitzetten van beleidslijnen. Het was in deze functie dat Heinrich Albertz in 1959 door Willy Brandt benoemd werd. Albertz ondersteunde burgemeester Brandt in een roerige periode. In november 1958 kwam Sovjetleider Chroesjtsjov met een ultimatum: binnen zes maanden terugtrekking van alle geallieerde bezettingsmachten uit West-Berlijn en de westerse sectoren moesten veranderen in een gedemilitariseerde stad. Mocht aan het ultimatum geen gehoor gegeven worden, dan moest de DDR de toegangswegen naar West-Berlijn gaan controleren. Chroesjtsjov liet doorschemeren, het gebruik van atoomwapens niet op voorhand uit te sluiten. Het was een knap staaltje provoceerwerk van Russische zijde, dat z’n effect niet miste. Bondskanselier Konrad Adenauer had altijd een Politik der Stärke gevoerd, waarbij getracht werd het Oostblok te overtroeven op economisch en militair gebied. Als het Westen dit maar lang genoeg volhield, zo was de gedachte, zou Moskou vanzelf tot concessies overgaan. Maar door het ultimatum van Chroesjtsjov 15 16 17
http://www.berlin.de/rbmskzl/rbm/senat.html Börsch-Supan, Helmut e.a., Die Chronik Berlins (Dortmund 1986), 78. Horst Pötzsch, Die deutsche Demokratie (Bonn 2001) 93.
7
werden de westerse grootmachten aan het denken gezet. De Sovjetunie ging minder snel kapot dan verwacht, dus misschien moest er toch onderhandeld worden. Adenauer bleef volharden in zijn harde lijn.18 Daarnaast werd op 1 mei 1960 een Amerikaans spionagevliegtuig neergeschoten en vond in april 1961 het Varkensbaai-incident plaats op Cuba, wat voor de nodige spanning zorgde. Een topontmoeting tussen president Kennedy en Chroesjtsjov zorgde niet voor ontspanning tussen beide blokken. Daarop gaf de Sovjetunie de DDR-regering toestemming de grens tussen Oost- en West-Berlijn volledig te sluiten. Deze maatregel was nodig om het toenemende ‘stemmen met de voeten’ tegen te gaan.19 In de nacht van 12 augustus 1961 rommelde het aan de oostelijke kant van de grens die Berlijn in tweeën deelde. Er werden concentraties van Oost-Duitse troepen gemeld en er zouden tanks rijden in Oost-Berlijn. Om 1 uur bracht het Oost-Duitse persagentschap het nieuws dat de Warschaupactlanden de DDR opriep en maatregelen te nemen die de een eind zouden maken aan de pogingen om de socialistische landen uit elkaar te spelen. Daarnaast riepen zij op tot een effectieve controle van heel West-Berlijn met een sluitend net van wachtposten en dergelijke. Daarop besloot het hoofdkwartier van de West-Berlijnse politie de twee loco-burgemeesters wakker te maken: Franz Amrehn en Heinrich Albertz.20 Willy Brandt was niet in de stad die nacht. Hij bevond zich in een campagnetrein van Nurnberg naar Berlijn als kanselierskandidaat voor de verkiezingen in september dat jaar. Brandt werd om 4.30 uur ter hoogte van Hannover gewekt door een spoorwegbeambte met een dringend bericht uit Berlijn. Albertz was de afzender: het Oosten sluit de sectorgrenzen, kom direct terug naar Berlijn.21 Brandt nam het eerste beschikbare vliegtuig. Albertz ontving hem op luchthaven Tempelhof. Tijdens de autorit naar het stadhuis werd duidelijk zichtbaar wat er gaande was. Brandt omschreef het later als volgt: ‘Wir fuhren zum Potsdamer Platz und ans Brandenburger Tor und sahen überall das gleiche Bild: Bauarbeiter, Hindernisse, Betonpfähle, Stacheldraht, Militärs der DDR.’22 Een reactie van geallieerde zijde op de bouw van de Muur bleef nagenoeg uit. De commandanten van de in Berlijn gelegerde geallieerde troepen kwamen wel poolshoogte nemen langs de sectorgrenzen, maar vervolgens bleef het bij het rapporteren aan hun regeringen en wachten op eventuele orders.23 President Kennedy had als uitgangspunt dat hij zou reageren wanneer de Sovjetunie iets zou ondernemen tegen West-Berlijn. Technisch gesproken ging het om een actie binnen het Oost-Berlijnse territorium,
18 19 20 21 22 23
Boterman, Moderne geschiedenis, 430-431. Werner Maibaum, Geschichte der Deutschlandpolitik (Bonn 1998) 38. Ann Tusa, The Last Division. Berlin and the Wall (London 1996) 271-272. Willy Brandt, Errinnerungen (Frankfurt am Main 1989) 9. Brandt, Errinnerungen, 9. Terence Prittie, The Velvet Chancellors. A History of Post-War Germany (Londen 1979) 166.
8
waarmee de noodzaak tot een militaire reactie uit bleef.24 Ook vanuit Bonn bleef het stil. Bondskanselier Adenauer negeerde de situatie en weigerde naar Berlijn af te reizen.25 In de eerste maanden na de bouw werd vanuit West-Berlijn vooral geroepen dat de muur weg moest, maar al snel veranderde die toon. Willy Brandt zei eind september 1961 dat zo lang de muur niet uit de weg geruimd kon worden, de situatie voor de burgers in elk geval wat dragelijker gemaakt moest worden. 26 Albertz was op 21 december 1961 Senator voor Binnenlandse Zaken geworden nadat zijn voorganger , Joachim Lipschitz, was overleden. 27 Hij begon samen met Egon Bahr, de perswoordvoerder voor de Senaat, aan een lang politiek proces om de muur wat meer ‘doorlatend’ te maken. De inspanningen waren erop gericht de West-Berlijnse burgers toch in staat te stellen de grens met Oost-Berlijn over te steken. Brandt hield zich wat op de achtergrond en liet Albertz en Bahr in Oost-Duitsland aftasten wat de mogelijkheden waren.28 Het werd een proces van kleine stapjes. Een belangrijk probleem was het feit dat de DDR niet erkend kon worden. Dit is lastig wanneer je een overeenkomst met een land probeert te sluiten. Daarop verzon Albertz de oplossing: er zou formeel geen overeenstemming bereikt worden over de plaats- en bestuursbenaming. Er werd dus een overeenkomst gesloten met een onderhandelingspartner die volgens het akkoord formeel geen staatsrechtelijke relevantie had.29 Het duurde tot december 1963 dat een vrijgeleideakkoord gesloten kon worden. Na 28 maanden scheiding kregen Berlijners uit Oost en West weer de mogelijkheid elkaar te bezoeken.30 De distributie van de reisdocumenten verliep niet vlekkeloos. De aanvragen werden door Oost-Berlijnse postbestellers opgehaald in West-Berlijn, waarna ze in het oosten werden verwerkt en de documenten vervolgens in twaalf West-Berlijnse scholen en sporthallen weer werden uitgereikt. Lange rijen mensen stonden bij de twaalf locaties te wachten. Albertz, verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid, moest de mensen enkele malen oproepen niet meer bij de rijen aan te sluiten. Op een gegeven moment stonden in totaal 32.000 West-Berlijners meer dan twaalf uur in de kou te wachten op hun reispapieren.31 Uiteindelijk konden in totaal 1,2 miljoen West-Berlijners weer naar het oostelijke gedeelte van de stad. De afspraak was dat als de DDR zich in 1966 niet meer kon vinden in de clausule die bepaalde dat de DDR niet erkend werd, het akkoord stopte.32 Albertz had achter de schermen bijgedragen aan het ‘verzachten’ van de Muur voor de WestBerlijnse bevolking. Toen hij in 1961 benoemd werd tot senator van Binnenlandse Zaken,
24
Brandt, Errinnerungen, 10. Boterman, Moderne geschiedenis, 433-434. Thomas Flemming en Hagen Koch, Die Berliner Mauer. Geschichte eines politischen Bauwerks (Berlijn 2001) 68. 27 Börsch-Supan e.a., Die Chronik Berlins, 510. 28 Schuster, Heinrich Albertz, 75. 29 Peter Koch, Willy Brandt. Eine politische Biographie (Berlijn en Frankfurt) 301. 30 Brandt, Errinnerungen, 78. 31 Flemming en Koch, Die Berliner Mauer, 69. 32 Koch, Willy Brandt, 306. 25
26
9
beschouwde hij dat als het passeren van een drempel. Tot die tijd was hij verantwoordelijk geweest voor vluchtelingenzaken, sociale zaken, onderwijs. Allemaal zaken die in het straatje liggen van een pastor: het zijn zaken waar je ook mee te maken zou krijgen als je geestelijke zou zijn. Maar nu werd hij verantwoordelijk voor de politie en daarmee voor mogelijk geweld. Zijn vrouw waarschuwde hem daar ook voor, zo vertelt Albertz in een interview: ´Die hat ja damals vor mir auf den Knien gelegen und hat gesagt, mach das nicht. Du kommst dort in Konflikte, die du nie aushältst als Christ. Du wirst dort Schießbefehle geben müssen.´33 Deze waarschuwing zal Albertz in de loop der tijd nog wel een paar keer te binnen zijn geschoten. Op 11 maart 1963 werd aan zijn functie ook nog het loco-burgemeesterschap toegevoegd. Daarmee werd hij de gedoodverfde opvolger van Willy Brandt wanneer deze door zou breken in de landelijke politiek. De inspanningen om tot een overeenkomst met de DDR te komen over het passeren van de grens met Oost-Berlijn, waren een voorbode van de houding die bondskanselier Brandt later jegens het Oostblok zou hebben. Albertz had er in Berlijn zijn steentje aan bijgedragen, maar zou Brandt niet volgen naar Bonn. Hij bleef in Berlijn om voort te bouwen op wat Brandt achterliet.
Hoofdstuk 3: burgemeester onder slecht gesternte
Op 1 december 1966 trad de Große Koalition aan, bestaande uit tien CDU/CSU en negen SPD ministers. Kurt Georg Kiesinger werd tot Bondskanselier gekozen en Willy Brandt werd vice-kanselier en minister van Buitenlandse Zaken. Deze coalitie was het gevolg van de val van het tweede kabinet Erhard (CDU/CSU en FDP), dat geen overeenstemming kon bereiken over de te nemen maatregelen om de recessie het hoofd te bieden. Het CDU/CSU wilde bezuinigen en eventueel de belastingen verhogen, hetgeen werd afgewezen door de FDP. Toen de meningsverschillen onoverbrugbaar bleken, werden de onderhandelingen tussen CDU/CSU en de SPD opgestart. Met 468 van de 518 zetels mocht de nieuwe coalitie met recht Große Koalition genoemd worden. 34 In de regeringsverklaring werd de nieuwe coalitie een mijlpaal in de geschiedenis van de Bondsrepubliek genoemd dat antwoorden moest zien te vinden op grote vraagstukken: dekking van de begroting, economische en monetaire stabilisering en hervorming van het kiesrecht en de financiën.35
33
Albertz, Dagegen gelebt, 38. Hans Georg Lehmann, Deutschland-Chronik 1945 bis 2000 (Bonn 2000) 158-162. 35 Kurt Georg Kiesinger, Die Große Koalition 1966-1969. Reden und Erklärungen des Bundeskanzlers (Stuttgart 1979) 6-27. 34
10
Voor een dergelijk politiek programma is brede politieke steun van groot belang. Maar doordat de voormalige linkse oppositie in het centrum van de macht werd gehaald en er een onbeduidende oppositie voor in de plaats kwam, groeide in de samenleving het onbehagen over het functioneren van de parlementaire democratie. De onrust was vooral groot onder studenten. Uit ontevredenheid over het functioneren van de parlementaire oppositie ontstond een beweging die zichzelf als Außerparlamentarische Opposition (APO) omschreef.36 Albertz werd niet alleen geconfronteerd met het gegeven dat hij het gat dat Willy Brandt achterliet zou moeten opvullen, maar moest ook zien om te gaan met het toenemende politieke activisme onder de Berlijnse studenten. Brandt belde Albertz op 29 november vanuit Bonn om te vertellen dat hij vicekanselier en minister van Buitenlandse Zaken in de CDU-SPD regering zou worden. Brandt trad op 1 december officieel terug, waarmee Albertz als zijn opvolger in één klap burgemeester werd van Berlijn. Op 15 december werd hij formeel tot nieuwe Regierender Bürgermeister gekozen. Hij was niet langer een van de mensen rondom Willy Brandt en stond nu zelf in de schijnwerpers, maar hij stond er wel alleen voor. De meeste mensen die de harde kern rondom burgemeester Brandt gevormd hadden, volgden hem naar Bonn.37 Albertz´ draagvlak binnen de SPD was klein. Hij was niet verbonden aan de linker of rechter flank van de partij.38 Hij had zijn hoge positie te danken aan het vertrouwen dat Brandt in hem stelde. Nu laatstgenoemde vertrokken was, had Albertz eigenlijk energie moeten steken in het vergaren van steun binnen de eigen gelederen, maar dat deed hij niet. Hij ging uit van het idee dat hij primair in dienst van de Berlijnse burgers stond en dat partijbelangen daaraan ondergeschikt waren.39 Het was een nobele gedachte, maar in de praktijk zou blijken dat het moeilijk is het volk te dienen zonder politieke rugdekking. Het burgemeesterschap van Albertz had een matige start. Hij kreeg in januari 1967 een brief van Alexander Abusch, plaatsvervangend voorzitter van de DDRministerraad, met een uitnodiging om de gesprekken over een nieuw vrijgeleideakkoord te heropenen.40 Albertz weigerde deze brief persoonlijk te beantwoorden, ook al zei de landelijke SPD-top dat ze hem zouden steunen wanneer hij wel zou reageren. De burgemeester boog voor het verzet van zijn Berlijnse partijgenoten. Zij waren van mening dat iedere brief naar Oost-Berlijn de erkenning van de DDR zou betekenen.41 De twijfels over de leiderscapaciteiten van Albertz werden verder gevoed door zijn opstelling inzake de ontspanningspolitiek ten opzichte van de DDR. Ondanks een uiterst zwakke CDU-oppositie, verloor de SPD op 12 maart 1967 bij de verkiezingen voor het 36
http://www.bpb.de/publikationen/08595360513445560736840565438389,3,0,Gro%DFe_Koalition_und_Au% DFerparlamentarische_Opposition.html 37 Schuster, Heinrich Albertz, 140. 38 Albertz, dagegen gelebt, 36. 39 Schuster, Heinrich Albertz, 145-146. 40 Schuster, Heinrich Albertz, 153. 41 Doppelte Drohung’ in: Der Spiegel, nr 26 (19 juni 1967) 41-42, 41.
11
Abgeordnetenhaus 130.000 stemmen. Dat was een terugval van 5%: van 61,9% naar 56,9%. De SPD behield de absolute meerderheid, maar verlies is verlies. De partijleiding en de parlementsfractie lieten Albertz dan ook weten dat ze hem als de verliezer van de verkiezingen zagen.42 De neerwaartse lijn stopte overigens niet bij Albertz. Tot en met 1985 verloor de SPD iedere parlementsverkiezing in West-Berlijn, waarbij in 1975 de absolute meerderheid verloren ging.43 Vanaf 1964 begonnen West-Berlijnse studenten zich te roeren. Op 18 december 1964 demonstreerden honderden studenten tegen de Congolese premier Moise Thombé. In 1965 protesteerden 500 studenten van de Freie Universität Berlin (FU) tegen de Rector. Het kwam voor het eerst tot rellen in 1966, toen FU-studenten de straat op gingen tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam. Zij probeerden de Amerikaanse vlag die aan het Amerika-Haus, een cultuur en informatiecentrum van de United States Information Service, halfstok te hangen. Hierop greep de politie in met knuppels. Op 28 november 1966 werd de Freie Universität voor het eerst geconfronteerd met het verschijnsel ‘sit-in’. 3000 studenten schoven aan om te eisen dat voortaan universiteitsruimten te beschikking gesteld zouden worden voor politieke manifestaties.44 De eerste keer dat Albertz’ als burgemeester met de studenten te maken kreeg, verliep dit niet bepaald vlekkeloos. Op 17 december 1967 (twee dagen na zijn benoeming) werd hard opgetreden tegen een anti-politie-demonstratie. Bij die actie werden 86 vermeende demonstranten gearresteerd, maar de meesten bleken niets met het protest te maken te hebben. Geschrokken van de negatieve reacties besloot Heinrich Albertz een betoging tegen politiewillekeur te laten beschermen door politieagenten. Dit was een vreemd besluit, omdat zijn eigen senaat eerder had besloten tot een demonstratieverbod.45 Albertz´ positie als burgemeester was dus verre van stevig. De laatste nagel aan zijn politieke kist bleek afkomstig te zijn uit Iran. Op 2 juni 1967 kwam Mohammed Reza Pahlevi, de Sjah van Perzië, tezamen met zijn vrouw Farah Diba naar Berlijn. Het bezoek was vooral bij linkse studenten omstreden, omdat het Iraanse volk onderdrukt werd met behulp van de beruchte Iraanse geheime dienst en omdat critici verbannen werden. Aan de vooravond van het bezoek riep Rudi Dutschke van de Sozialistischer Deutscher Studentenbund (SDS) tijdens een bijeenkomst van Berlijnse studenten: ‘Die unterdrueckten Voelker haben ihren Kampf schon begonnen… Meine Damen und Herren, morgen beim Schahbesuch geht es um Vietnam.’
46
Albertz had het niet zo op officiële
ontvangsten van staatshoofden, die vaak neigden naar verheerlijking en een overdaad aan protocol. Anderzijds was het een goede manier om te laten zien dat West-Berlijn verbonden was met de Bondsrepubliek: een gast van Bonn kon ook terecht in de 42 43 44 45 46
‘Doppelte Drohung´, 41. http://www.statistik-berlin.de/wahlen/ ´ Der Landeswahlleiter für Berlin´ . ‘Die Aufsässigen Studenten von Berlin’ in: Der Spiegel nr 24 (5 juni 1967) 46-59, 54. ‘Doppelte Drohung’, 41. Werner Bierman, ‘Der Schah-Besuch in Berlin’ in: Süddeutsche Zeitung (16 juni 1999) 19.
12
gedeelde stad. In dit geval kwam daar nog bij dat er bijzonder veel veiligheidsmaatregelen genomen moesten worden. Er waren namelijk sterke aanwijzingen dat er een moordaanslag was voorbereid op de Sjah. Verder borrelde het onder de studenten, die niet van plan leken te zijn het bezoek ongemerkt voorbij te laten gaan.47 Bij de ontvangst van de Sjah vonden al ongeregeldheden plaats. Rond de 3000 studenten en andere demonstranten hadden zich verzameld voor het stadhuis. Er werden wat leuzen geschreeuwd, wat eieren gegooid, waarna aanhangers van de Sjah besloten in te grijpen. Zij sloegen met houten knuppels in op de demonstranten, maar de Duitse politie greep niet in. De zogenaamde Sjah aanhangers bleken overwegend agenten van de Iraanse geheime dienst te zijn.48 Deze Jubelperser werden naar verluid met Berlijnse stadsbussen door de stad gereden, in het kielzog van de Sjah.49 Die avond bezocht het keizerlijke echtpaar een opera. Ook bij het operahuis waren demonstranten aanwezig. Wederom riepen zij leuzen en werden er wat tomaten en eieren gegooid, maar de afstand tot de Perzische gasten was dusdanig dat zij bij lange na niet geraakt werden door de diverse projectielen.50 Toen de Sjah tegen acht uur eenmaal ongeschonden het operagebouw binnen gekomen was, leek de rust op straat weer te keren. De studenten waren van plan zich te verspreiden over de verschillende kroegen in de omgeving om zich aan het eind van de opera weer te verzamelen bij het vertrek van de Sjah. Maar om iets over acht uur kregen een politiemacht van 800 agenten het bevel ´Knüppel frei! Räumen!´ Daarop begonnen zij op de demonstranten in te slaan met gummiknuppels.51 De politiechef Erich Duensing had van te voren de ‘leverworsttactiek’ bedacht: door als politie druk te zetten door het midden, pers je de massa langs de zijkanten weg.52 Na de ongeregeldheden bij de ontvangst van de Sjah, eerder die dag, had de politiechef het advies gekregen, verdere confrontaties tussen de gasten en de demonstranten te voorkomen door de straat voor het operahuis af te sluiten. Volgend Duensing was dit niet nodig omdat hij 5000 manschappen achter de hand had om alles in goede banen te leiden.53 Buiten het operahuis stonden veertien ambulances klaar om gewonde demonstranten op te vangen. Er werd flink huisgehouden door de politie. Door de leverworsttactiek werden de demonstranten automatisch langs de agenten met gummiknuppels geperst, waarna ze achtervolgd werden door agenten met politiehonden. Een van de studenten die achterna gezeten werd, heette Benno Ohnesorg. Hij was 26 jaar, studeerde Romanistiek en Germanistiek, was pacifist, en actief bij de 47 48 49 50 51 52 53
Schuster, Heinrich Albertz, 199-202. Stefan Aust, Der Baader Meinhof Komplex (Hamburg 1987) 50. Bahman Nirumand, ´Freiheit und Demokratie´ in: Taz (11 Juli 2000). Aust, Baader Meinhof, 51. ´Knüppel frei´ in: Der Spiegel (12 juni 1967) nummer 25 jaargang 21. 41-46, 44. David Binder, The Other German. Willy Brandt’s Life & Times (Washington 1975) 231. ´Knüppel frei´, 42.
13
evangelischen Studentengemeinde.54 Ohnesorg zag hoe agenten op een demonstrant insloegen. Hij probeerde de demonstrant te hulp te komen.55 Bij die schermutselingen klonken plotseling twee schoten uit het wapen van agent Karl-Heinz Kurras. Ohnesorg werd in het hoofd geraakt en overleed op weg naar het ziekenhuis. Dit gebeurde rond twintig over acht. Kurras zou in de rechtbank verklaren dat hij handelde uit noodweer, omdat hij in elkaar geslagen werd door tien personen en bedreigd werd met messen. Na eerst een waarschuwingsschot afgevuurd te hebben zou het dienstpistool in de schermutselingen nog eens afgegaan zijn. Er was echter geen enkele getuige die mannen met messen had gezien. De rechter oordeelde dat het niet onomstotelijk duidelijk was geworden wat Kurras fout gedaan had en of hij in de gegeven situatie anders had kunnen handelen. 56 Hij werd op 21 november 1967 vrijgesproken.57 Toen Duensing hoorde van het schietincident, besloot hij Kurras naar huis te sturen omdat er op dat moment belangrijker zaken waren: het breken van het verzet van de studenten. Om de agenten extra te motiveren, werd via een politiewagen het bericht omgeroepen dat een agent om het leven was gekomen.58 Het gerucht van de overleden agent drong ook door tot het operahuis. Rond middernacht gaf de politie een lijst vrij van de gevolgen van de schermutselingen: een dode, 24 gedeeltelijk zwaar gewonde demonstranten en 20 gewonde agenten.59 De lijst gaf een vertekend beeld van wat er die avond had plaatsgevonden en bood voldoende ruimte om te veronderstellen dat het de studenten waren die over de schreef waren gegaan. Na het einde van de opera probeerde Albertz in contact te komen met Duensing, maar die was onbereikbaar. Op het nieuws hoorde Albertz dat Ohnesorg door een schedelbreuk om het leven was gekomen. Op basis van de informatie die de burgemeester tot dan toe had, besloot hij nog diezelfde nacht een verklaring de deur uit te doen.60
´Die Geduld der Stadt ist am Ende. Einige Dutzend Demonstanten, unter ihnen auch Studenten, haben sich das traurige Verdienst erworben, nicht nur einen Gast der Bundesrepublik Deutschland in der deutschen Hauptstadt beschimpft und beleidigt zu haben, sondern auf ihr Konto gehen auch ein Toter un zahlreiche Verletzte. Ich sage ausdrucklich und mit Nachdruck daß ich das Verhalten der Polizei billige.´61
Met dat bericht had Albertz de lont aangestoken van de politieke bom die in zijn eigen gezicht zou ontploffen. Zonder precies te weten wat er die avond plaats had gevonden, 54
Aust, Baader Meinhof, 52-52. Schuster, Heinrich Albertz, 210. 56 ‘Mord ohne Mörder. Warum der Mann, der den Studenten Benno Ohnesorg erschoß, niet verurteilt wurde’ in: Der Spiegel afl 23 (1997) 114-115, 114. 57 ‘Der Märtyrer, auf den sich Terroristen beriefen’ in: Berliner Morgenpost (2 juni 2000). 58 Schuster, Heinrich Albertz, 210-211. 59 ´Knüppel frei´, 44. 60 Schuster, Heinrich Albertz, 210-213 61 ´Doppelte Drohung´, 41. 55
14
was hij er van uit gegaan dat ´zijn´ agenten niets verkeerd hadden gedaan. Hij vertrouwde op politiechef Duensing; passeerde daarbij ook de senator voor Binnenlandse Zaken.62 Albertz had, voordat hij het operagebouw binnen ging, tegen Duensing gezegd: ´Wenn ich herauskomme, ist alles sauber.´63 Achteraf gezien is niet uit te sluiten dat de Berlijnse politie deze mogelijkheid heeft aangegrepen om het eigen moreel weer wat op te vijzelen. Ze hadden immers eerder een studentenbetoging tegen politiewillekeur moeten beschermen. Die rekening leek op 2 juni 1967 te zijn vereffend.64 Bij de sectie op het stoffelijk overschot van Ohnesorg bleek dat hij niet door de gummiknuppel maar door een politiekogel om het leven was gekomen. Dit veranderde de zaak aanzienlijk. Het beeld van de studenten die over de schreef waren gegaan, waarbij in het strijdgewoel helaas een dode was gevallen, was niet meer te handhaven. De politie had excessief geweld gehanteerd en Albertz had verklaard volledig achter zijn agenten te staan. Die middag gaf de politie toe dat een agent uit noodweer had geschoten. Later die middag kwam de senaatswoordvoerder met een tweede verklaring op basis van politieinformatie: de agent had een waarschuwingsschot gelost dat was afgeketst en zodoende Ohnesorg had geraakt. Later op de avond kwam de politieleiding met een derde verklaring: de agent was door demonstranten met messen bedreigd en had liggend met zijn dienstpistool geschoten. Een vierde variant kwam later die week: bij een handgemeen werd de hand waarin de agent zijn wapen had heen en weer geschud, waardoor het af ging.65 De dood van Ohnesorg had massale studentenbetogingen tot gevolg. Volgens sommigen was het een door de staat gedekte moord. Meer dan 100.000 studenten demonstreerden op verschillende West-Duitse universiteiten. Enkele vindingrijke studenten wisten het afgekondigde demonstratieverbod te omzeilen door t-shirts aan te trekken met elk een letter. Samen vormden zij de naam A-L-B-E-R-T-Z-!, waarna zij zich herschikten en het woord A-B-T-R-E-T-E-N vormden. Ook Albertz´partijgenoten staken hun kritiek niet onder stoelen of banken. Helmut Schmidt, fractievoorzitter van de SPD in de Bondsdag, bekritiseerde de ´obrigkeitsstaatlichen Maßnahmen´ en Willy Brandt zei ´Ich begreife nicht, wie das in Berlin geschehen konnte.´66 Door alle commotie besloot het parlement van West-Berlijn een onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen van 2 juni. Op 18 September 1967 presenteerde de onderzoekscommissie haar conclusies. Die waren niet mals: de politie had zich verkeerd gedragen en de senaat was nalatigheid geweest in haar toezicht. Albertz werd door de SPD onder druk gezet om zijn kabinet aanzienlijk te hervormen, maar de voorstellen die hij hiertoe deed konden de fractie niet over de streep trekken. Willy Brandt liet vanuit 62 63 64 65 66
Schuster, Heinrich Albertz, 208. ´Die Achtundsechziger. Vollstrecker des Weltgewissen´ in: Der Spiegel vol 51 (1997) afl 23. 108-121, 110. Schuster, Heinrich Albertz, 209. ´Knüppel frei´, 44. ´Doppelte Drohung´, 41.
15
Bonn weten dat zijn staatssecretaris en vertrouweling Klaus Schütz beschikbaar zou zijn voor het burgemeesterschap. Daarmee waren de kaarten geschud en diende Albertz het ontslag van zijn kabinet in.67 Een burgemeesterschap van 285 dagen kwam ten einde. Met het neerleggen van zijn functie bracht Albertz ook zijn gestaag ontwikkelde politieke carrière tot stilstand. De laatste stap die hij gezet had, het opvolgen van Willy Brandt als burgemeester van Berlijn, was hem niet goed bekomen. Hij liep tegen zijn eigen beperkingen aan. Hij bleek niet in staat, voldoende politieke steun te vergaren en om op het juiste moment een gedurfd besluit te nemen. Onder Willy Brandt waren die beperkingen geen probleem, omdat Brandt zorgde voor de politieke steun en de cruciale beslissingen nam. Op 2 juni 1967 werd duidelijk dat Albertz niet voldoende leiderschapskwaliteiten had om te overleven als burgemeester. Het kan gebeuren dat een politiemacht over de schreef gaat, dat was primair de verantwoordelijkheid van de Senator voor Binnenlandse Zaken. De grote fout die Albertz maakte was dat hij blind achter zijn politiemacht was gaan staan, zonder op de hoogte te zijn van de gang van zake. Na twintig jaar in de politiek gezeten te hebben, lag hij er in één klap uit. Maar dit betekende niet dat er nooit meer wat van hem gehoord werd.
Hoofdstuk 4: spoken uit het verleden
Op 2 juni 1967 kwam aan het eind van de avond een groep geshockeerde demonstranten bijeen in het hoofdkwartier van de Berlijnse Sozialistischer Deutscher Studentenbund. Zij discussieerden over hetgeen ze net meegemaakt hadden. Een van de aanwezigen zei: ´Dieser faschistische Staat ist darauf aus, uns alle zu töten. Wir müssen Widerstand organisieren. Gewalt kann nur mit Gewalt beantwortet werden. Dies ist die Generation von Auschwitz – mit denen kan man nicht argumentieren.´
68
Deze woorden werden
uitgesproken door Gudrun Ensslin. Zij was samen met Andreas Baader en Ulrike Meinhof de stichter van de Rote Armee Fraktion. Er is geen direct verband tussen het citaat en de oprichting van de RAF, want dat gebeurde pas in 1970. Maar de uitspraak van Ensslin laat wel zien dat het gegeven dat Ohnesorg omgekomen was door een politiekogel, bepaalde mensen wel sterkte in hun overtuiging. In de weken na de dood van Ohnesorg gaf vijfenzestig procent van de studenten aan ´gepolitiseerd´ te zijn. Het idee dat alles politiek is, bracht vele studenten ertoe, te streven naar een vrije samenleving bestaande uit vrije individuen.69 Door alles tot politiek te bestempelen, werd ook het aantal studentenbetogingen intensiever. Er werd gedemonstreerd tegen de bezuinigingsmaatregelen van de Große Koalition, tegen de oorlog in Vietnam en voor 67 68 69
´Regierungskrise. Cher ami´ in: Der Spiegel nr 41 (1967) 27-29. Christian Schneider, ´Das war die RAF. Eine kurze Geschichte des Todes´ in: Taz, (11 september 2004). ´Die Achtundsechziger´, 111.
16
hervormingen van de universiteiten. De studentenprotesten in Duitsland moeten ook gezien worden in een breder perspectief: de massale protesten in Frankrijk en de antiVietnam oorlog-beweging in de Verenigde Staten.70 Na de moordaanslag op studentenleider Rudi Dutschke door een 23-jarige rechts-extremist, in Berlijn op 11 april 1968, werd ook tegen het Springer-concern gedemonstreerd. Dutschke overleefde de aanslag ternauwernood, maar overleed enkele jaren later alsnog aan de gevolgen. Springer had een dominante positie binnen de Duitse pers en de kranten van dit bedrijf hadden Dutschke en de APO sinds de dood van Ohnesorg altijd sterk bekritiseerd. 71 In meer dan vijftig Duitse steden gingen studenten de straat op en eisten de onteigening van de Springer-uitgeverij. In Berlijn ging het verder: daar eisten de studenten dat de senaat zou opstappen.72 De Berlijnse studenten hadden zich verzameld in het auditorium van de Technische Universiteit. Opeens kwam een drietal heren binnen: de hoogleraar en FDP-er Ralf Dahrendorf, SPD-er Harry Ristock en oud-burgemeester Heinrich Albertz. Laatstgenoemde kwam zich aanbieden als bemiddelaar tussen de studenten en de senaat. Eerder dat jaar was hij al eens door bisschop Kurt Scharf bij een overleg tussen een aantal studenten en vertegenwoordigers van de senaat gehaald, om te bemiddelen.73 Toen ging het om een geplande demonstratie van studenten langs een Amerikaanse kazerne. Het was niet gelukt om tot een overeenstemming te komen, maar Albertz had wel aan tafel gezeten met de rebellerende studenten en was in staat geweest een zinnig gesprek met ze te voeren.74 Nu betrad hij een zaal met duizenden studenten. Geen beveiliging, alleen een bijbeltje in zakformaat bij de hand. Hij ging achter het spreekgestoelte staan en sprak de menigte toe. In het hol van de leeuw begon hij te vertellen hoe hij worstelde met wat er op 2 juni 1967 gebeurd was. Het was een betoog van iemand die van in het verleden gemaakte fouten wilde leren. Hij had een omslag in zijn denken gemaakt; het werd tijd werd de oudere generaties zich realiseerden dat er een generatie jongeren was opgestaan die politiek geëngageerd was.75 Het effect van deze openlijke confessie omschreef Albertz later als volgt:
´Sie schuf fast von heute auf morgen (…) ein unmittelbares Vertrauen zu mir bei denen, die mich ein Jahr zuvor noch als Mörder bezeichnet hatten, und völliges Unverständnis bei denjenigen, die in ihrer politischen Haltung Recht behalten wollten.´76
70
Pól O´Dochartaigh, Germany since 1945 (New York 2004) 99. Koch, Willy Brandt, 368. 72 Schuster, Heinrich Albertz, 260. 73 Heinrich Albertz, ´Űber die Aufrichtigkeit in der Politik´ in: Die Zornige alten Männer (Reinbek bei Hamburg 1979) 193-202, 198. 74 Schuster, Heinrich Albertz, 258. 75 Ibidem, 261-264. 76 Albertz, ´Űber die Aufrichtigkeit´, 199. 71
17
Albertz wist de studenten van zijn oprechtheid te overtuigen en werd hun bemiddelaar.77 Daarmee was hij een spook uit het verleden tegemoet getreden en wist hij, door open kaart te spelen, met een onderdeel van zijn verleden in het reine te komen. Maar daarmee was hij nog niet van alle spoken van 2 juni 1967 af. Bij de verkiezingen van 28 september 1969 verloor CDU/CSU drie zetels en won de SPD licht. Beide partijen probeerden een coalitie te vormen met de FDP, maar die partij had de voorkeur al uitgesproken voor de SPD. Samen hadden deze partijen 254 zetels, een minimale meerderheid van 12 zetels ten opzichte van CDU/CSU (242 zetels). Zodoende werd Willy Brandt op 21 oktober 1969 de eerste sociaal-democratische kanselier van West-Duitsland.78 Met het einde van de Große Koalition en de verkiezing van Willy Brandt tot bondskanselier, viel de APO vrij snel uit elkaar. Door het verdwijnen van de grote coalitie hoefde er niet meer gestreden te worden tegen diens beleid. In de tweede plaats was het CDU in de oppositiebankjes terecht gekomen, wat met 242 een aanzienlijke oppositie was, zodat een oppositie vanuit de samenleving minder noodzakelijk was geworden. Verder werden steeds meer jonge mensen lid van de SPD. Tussen 1969 en 1973 kon de SPD honderdduizend mensen van onder de 35 jaar als nieuw lid verwelkomen.79 Op die manier konden veranderingen intern afgedwongen worden. Een klein deel van de studentenbeweging radicaliseerde juist in deze periode en begon terroristische methoden te hanteren. De eerder genoemde Andreas Baader en Gudrun Ensslin pleegden in april 1968 aanslagen op twee warenhuizen. In de voorgaande maanden hadden in Berlijn pamfletten gecirculeerd waarin brandstichting in warenhuizen als protestmethode werd genoemd. De auteurs reageerden aanvankelijk bij wijze van (gitzwarte) satire op een brand in een warenhuis te Brussel waarbij 250 doden vielen. In de vlugschriften deden ze het voorkomen dat de brand was aangestoken door demonstranten tegen de Vietnam-oorlog. Maar toen de Berlijnse autoriteiten hier serieus op in gingen en begonnen te spreken van toenemende radicalisering van de politieke protestacties, kwam de zaak in een neerwaartse spiraal. De pamflettisten stookten het spreekwoordelijke vuurtje nog wat op door de vraag te stellen hoe lang het zou duren voor een Berlijns warenhuis in brand zou staan.80 Het kwam zelfs tot een proces tegen de auteurs van de vlugschriften omdat ze zouden oproepen tot brandstichting. Zij werden vrijgesproken omdat het zou gaan om satire en daarom een kunstvorm betrof. Maar op 2 april 1968 besloten Ensslin en Baader met twee kornuiten de geschetste vorm van
77 78 79
80
Schuster, Heinrich Albertz, 264-265. O´Dochartaigh, Germany since 1945, 102-103. Jürgen Busche, Die 68er. Biographie einer Generation (Berlijn 2003) 114.
Gerd Koenen, Vesper, Ensslin, Baader. Urszenen des deutschen Terrorismus (Keulen 2003) 142-143.
18
protest in de praktijk te brengen.81 Twee dagen later werden zij gearresteerd en niet lang daarna veroordeeld tot drie jaar cel.82 Ulrike Meinhof, tot dan vooral bekend als journaliste, raakte in 1970 betrokken bij de radicale protestbeweging toen ze werd gevraagd om mee te werken bij de bevrijding van Baader. Onder het voorwendsel dat ze met hem een boek wilde schrijven over de organisatie van randgroepjongeren, wist ze het voor elkaar te krijgen dat Baader naar een universitaire studiezaal mocht komen om daar te werken. Bij deze gelegenheid stormden enkele gewapende personen de studiezaal in en namen Baader en Meinhof mee. Hierbij raakte een bewaker zwaar gewond. Kort daarop werd de oprichting van de Rote Armee Fraktion – in de volksmond Baader-Meinhofgroep - bekend gemaakt. De leden werden in Jordanië en Syrië samen met Palestijnse verzetsstrijders getraind in guerrillatechnieken. In 1970 keerden ze terug naar West-Berlijn alwaar ze een reeks overvallen pleegden. Na een politie-inval raakte de groep versplinterd en begonnen verschillende groepjes los van elkaar aanslagen voor te bereiden.83 Er volgde een vicieuze cirkel van geweld, waarbij de klopjacht op de terroristen en de negatieve publieke opinie extremere vormen van geweld tot gevolg had.84 In de links-radicale hoek kon de Bewegung 2. Juni op de meeste acceptatie van haar doelen rekenen .85 Deze West-Berlijnse groepering was vernoemd naar de datum waarop Benno Ohnesorg om het leven was gekomen. In tegenstelling tot de RAF was deze militante groep niet marxistisch-leninistisch en streefde daarom ook geen revolutie na. Het ging erom de macht van de staat op symbolische punten te breken. De staat hoefde niet omver geworpen te worden maar moest wel regelmatig in z’n hemd gezet worden. De 2 Juni-beweging was minder zwaar op de hand dan de RAF, het probeerde gewapende strijd te combineren met een menselijk gezicht.86 Een opmerkelijk concept, maar de praktijk was toch wat gewelddadiger. Op 10 november 1974 was de groep verantwoordelijk voor de moord op Günter von Drenkmann, president van het Berlijnse gerechtshof.
87
In 1974 was er beroering ontstaan over het feit dat de evangelische bisschop Kurt Scharf een bezoek had gebracht aan Ulrike Meinhof. Zij was inmiddels gearresteerd en ze was in haar cel in hongerstaking gegaan. De geestelijke bezocht haar enkele malen om enige zielszorg te verlenen. Door de moord op de direkteur van het Berlijnse gerechtshof kwamen deze bezoeken in een ander licht te staan. In de media werden bewoordingen gebruikt als ‘Pfarrer die dem Terror dienen’. De kerk werd als handlanger van de 81
Ibidem, 144.
82
’30 Jahre Terror der “Baader-Meinhof-Bande” und der “Rote Armee Fraktion”’ in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (21 mei 2001) 2.
83 84 85 86 87
A.J. Crijnen, De Baader Meinhof groep (Utrecht en Antwerpen 1975) 20-21. Ibidem, 23. Busche, Die 68er, 116. Felix Lee, ‘Der verblasste Mythos vom hippen Guerillero’ in: Taz (26 februari 2005). ’30 Jahre Terror”, 2.
19
terroristen gezien.
88
Een aantal geestelijken, waaronder Heinrich Albertz, besloot de
tegenaanval in te zetten. Albertz zei in een interview: ‘(…) der demokratische Staat ist in Gefahr, die Reformen, die er vorhatte, die Liberalität, von der er lebt, oder ganz aktuell jetzt: die freie Advokatur, das freie Handeln von Kirchen und Christen in diesem Lande, und ich fürchte, die Terroristen haben das sogar gewollt.’
89
Volgens hem werd een
heksenjacht gehouden op terroristen, waarbij juist de staat in gevaar kwam; geestelijken hebben de taak iedereen die dit wenst geestelijk bij te staan. Als in dat principe ingegrepen wordt, is dat schadelijker dan hetgeen de terroristen op hun geweten hebben. Op 27 februari 1975 deed de Bewegung 2. Juni opnieuw van zich spreken. Zij ontvoerden de Berlijnse CDU-politicus Peter Lorenz. Hij was lijsttrekker voor de CDU bij de verkiezingen voor het Berlijnse parlement, die voor 2 maart gepland stonden. Lorenz werd op weg naar zijn kantoor door drie personen (twee mannen en een vrouw) tot stoppen gedwongen. Zijn chauffeur werd neergeslagen, waarna de ontvoerders Lorenz meenamen in zijn eigen dienstauto. De volgende dag werd een foto van de ontvoerde naar de pers gestuurd.90 Die dag werd ook duidelijk wat de eisen van de ontvoerders waren: de vrijlating van een aantal strijdmakkers. De tweede eis was: een Boeing 707 met 4 man personeel, en een persoon die als begeleider van de vrijgelatenen zou fungeren om hun leven te garanderen. Deze werd in de brief bij naam genoemd: Heinrich Albertz.91 Albertz werd om 11.30 uur gebeld door de secretaris van de burgemeester van Berlijn, waarin werd uitgelegd welke rol de ontvoerders voor hem in gedachten hadden. Albertz belde daarop met bisschop Scharf om ruggespraak te houden. Ze waren het erover eens dat als er ingegaan werd op de eisen van de ontvoerders, Albertz mee zou gaan als begeleider.92 Toen hij dit meedeelde aan de burgemeester stelde hij wel een duidelijke voorwaarde: ‘Ich stellte klar, daß ich diesen Auftrag nur als Pfarrer der Ev. Kirche durchführen könnte und daß ich die feste Zusage der politisch Verantwortlichen brauchte, nicht an einem Unternehmen beteiligt zu werden, das etwa wie in Fürstenfeldbruck ende sollte.’93 Met dat laatste verwees hij naar het bloedbad dat in 1972 had plaatsgevonden. Tijdens de Olympische Spelen in München werden negen Israëlische atleten gegijzeld. Er werd een vliegtuig klaargezet voor de gijzelnemers op luchthaven Fürstenfeldbruck. Maar toen deze aan boord wilden gaan, probeerden scherpschutters ze uit te schakelen. Dit gebeurde niet doeltreffend genoeg, waardoor uiteindelijk alle negen gijzelaars ter plekke om het leven kwamen.
88 Heinrich Albertz, Heinrich Böll, Helmut Gollwitzer etc, “Pfarrer die dem Terror dienen?” Bischof Scharf und der Berliner Kirchenstreit 1974 (Reinbek bei Hamburg 1975) 10-11. 89 Albertz, Pfarrer, 41. 90 Börsch-Supan e.a., Die Chronik Berlins, 541. 91 Schuster, Heinrich Albertz, 278. 92 Heinrich Albertz, Blumen für Stuckenbrock (Reinbek bei Hamburg 1983) 175. 93 Ibidem, 176.
20
Waarom hadden de ontvoerders juist om Albertz gevraagd? Het was voor Albertz geen grote vraag omdat de mensen van de Bewegung 2. Juni zich hier naderhand over uitgelaten hebben. Volgens hem noemden zij drie factoren: ‘Erstens: Wir haben den Eindruck, uns auf den verlassen zu können. Wen der ja sagt, sagt er ja, und wenn er nein sagt, sagt er nein. Das hat er ja auch in bösen tagen so duchgealten, in für sie bösen Tagen. Zweitens: er ist ein Pfarrer; und drittens: er ist einer der den Apparat kennt, den staatlichen und Polizeilichen Apparat.’94 Het vertrouwen dat de terroristen in hem stelden, werd ook niet beschaamd. Op 3 maart 1975 vertrok een Boeing 707 van de luchthaven van Frankfurt, met aan boord 5 terroristen, 4 bemanningsleden en Heinrich Albertz.95 De route werd ter plekke doorgegeven. Eerst richting Salzburg, vervolgens Tripoli, richting noord-oost-Afrika, waarna boven boven Ethiopië de definitieve bestemming werd door gegeven: Aden, Zuid Jemen.96 Nadat de autoriteiten van ZuidJemen de vijf gevangenen officieel hadden opgenomen in hun land, nam Albertz afscheid. Hij wenste zijn vijf reisgenoten toe dat ze het niet te zwaar zouden krijgen in deze nieuwe omgeving. ‘Jeden von ihnen Bedankten sich, zwei weinten.’97 Op 5 maart, rond middernacht, belde Lorenz zijn vrouw met het nieuws dat hij was vrijgelaten. Heinrich Albertz zei later in een interview dat er lessen getrokken moesten worden uit de ervaringen die zijn opgedaan rondom de ontvoering van Peter Lorenz. Vooral met het oog op de manier waarop er naar terroristen gekeken wordt. ´(…) es sind Kinder unserer Gesellschaft und es sind die Produkte einer Kette von Versäumnisse, weil viel zu wenige sich eben die Mühe gegeben haben, mit diesen Gruppen weiter zu reden, und weil wir eben bestimmte Reformen, Weiterentwicklungen des im Grundgesetz angelegten, möglich Ganges künftiger Strukturen eben nur zögerlich angefaßt haben und haben anfassen können, daß die Gefahr damit eben immer weiter besteht.’98 Het citaat illustreert de manier waarop Albertz na zijn vertrek uit het centrum van de Berlijnse macht invulling gaf aan een nieuwe vorm van confrontatiepolitiek. Waar hij als burgemeester ten val was gekomen door het escaleren van een confrontatie tussen de studenten en de politie, zocht hij nu zijn spoken uit het verleden juist op. Hij ging in gesprek met de studenten, legde zijn eigen gevoelens op tafel en wist hun vertrouwen te winnen. Hij ging ook de groep terroristen die zich genoemd hadden naar de datum waarop Ohnesorg om het leven kwam, niet uit de weg. Doordat hij geen burgemeester meer was, kon hij de studenten als individu tegemoet treden. Hij begeleide de gevangenen naar Aden uitdrukkelijk als geestelijke, niet als vertegenwoordiger van de overheid. Maar hij had wel jarenlange ervaring in de politiek, en had nog altijd de 94 95 96 97 98
Albertz, Dagegen gelebt, 76. Ulli Kulke, “Eine Freundschaft ist nicht entstanden” in: Die Welt, (28 februari 2005). Schuster, Heinrich Albertz, 296. Albertz, Stuckenbrock, 186. Albertz, Dagegen gelebt, 77.
21
connecties. Hij had dus de neutraliteit van een geestelijke, maar de autoriteit van de oud-politicus. Daarmee had hij alsnog een bepaalde politieke macht.
22
Conclusie
Heinrich Albertz trok in Celle de aandacht van de lokale politiek door de energieke aanpak waarmee hij als vluchtelingenpredikant de situatie van ‘zijn’ mensen probeerde te verbeteren. Daarom werd hij ook vertegenwoordiger in de raad van de stad en van de deelstaat. Ook in de politiek bleef hij zich bezig houden met de vraagstukken die de interesse hebben van een sociaal bewogen predikant. Daarom had hij als minister van de deelstaat Niedersachsen ook Vluchtelingenzaken en Sociale Zaken in zijn portefeuille. Bij zijn overstap naar de politiek van Berlijn kwam hij op het Berlijnse departement voor onderwijs terecht. Maar naarmate hij verder klom binnen de politieke top van Berlijn, raakte hij verder verwijderd van zijn oorspronkelijke interessegebieden. Ten tijde van de bouw van de Muur kon hij nog iets concreets voor de burger doen door te werken aan een vrijgeleideakkoord. Maar door senator van Binnenlandse Zaken te worden, overschreed hij naar eigen zeggen wel een grens. Zijn verantwoordelijkheid voor de politie en daarmee voor mogelijk geweld, was eigenlijk niet te rijmen met zijn geloof. Toch zette hij door. In 1963 werd hij loco-burgemeester en daarmee de kroonprins van Willy Brandt. Maar toen Brandt Berlijn verruilde voor Bonn nam hij wel bijna zijn hele hofhouding mee. Albertz bleek niet in staat voldoende steun te verwerven binnen zijn eigen partij. In dienst van Brandt had hij prima gefunctioneerd, maar toen hij er eenmaal alleen voor stond liep eigenlijk alles mis. Albertz zag zichzelf meer als iemand die in dienst stond van de bevolking. Hij had niet de tact om naast het dienen van het volk ook zijn eigen partij voor zich te winnen. Hij was te ver af geraakt van de insteek waarmee hij oorspronkelijk in de politiek terecht was gekomen Uiteindelijk had hij niet de leiderschapskwaliteiten die nodig waren om burgemeester te zijn van Berlijn. Dit nekte hem bij de rellen rondom het bezoek van de Sjah. Hij ging er te snel vanuit dat zijn agenten juist gehandeld hadden. Het was een conclusie die niet gebaseerd was op feiten maar op bestuurlijke aannames. Dit gaf ook het gebrek aan contact aan met wat er buiten het stadhuis gebeurde. Door zijn aftreden kwam Albertz in één klap weer met beide benen op de grond terecht. Waar hij als burgemeester vooral vanuit bestuurlijk oogpunt had gedacht, worstelde hij nu vooral met het gegeven dat er onder zijn verantwoordelijkheid een dode gevallen was. Maar juist door dat gegeven kon hij op een gegeven moment weer de stap maken om contacten te leggen met groepen in de samenleving. Hij stapte een zaal met studenten binnen en gaf toe dat hij als burgemeester een fout had gemaakt, maar zich nu wilde inzetten als bemiddelaar tussen overheid en studenten. Hij besloot de mensen die hij als burgemeester nog als tegenstanders gezien had, nu met open vizier te benaderen.
23
Door zijn gedwongen vertrek uit de politiek, kwam Albertz weer terug in de rol die hij aan het begin van zijn carrière vervuld had. Hij kon zich inzetten voor de goede zaak maar dit keer met een hoop ervaring achter de rug. Hij had geen politieke verantwoordelijkheid, maar wel de autoriteit van een ex-burgemeester. Daardoor vertrouwden de mensen hem ook. Hij was als geestelijke neutraal, maar hij kende het politieke wereldje wel. Daarom besloot hij ook de terroristen te begeleiden naar ZuidJemen. Er werd als geestelijke een beroep op hem gedaan, de Berlijnse overheid kende hem en hij had bij de studenten gemerkt dat door te kiezen voor toenadering, meer bereikt kon worden dan door de confrontatie te kiezen.
24
Literatuurlijst Albertz, Heinrich, Blumen für Stuckenbrock (Reinbek bei Hamburg 1983). Albertz, Heinrich, Dagegen gelebt – von den Schwierigkeiten ein politischer Christ zu sein (Reinbek bei Hamburg 1976). Albertz, Heinrich, Heinrich Böll, Helmut Gollwitzer etc, “Pfarrer die dem Terror dienen?” Bischof Scharf und der Berliner Kirchenstreit 1974 (Reinbek bei Hamburg 1975). Albertz, Heinrich, ´Űber die Aufrichtigkeit in der Politik´ in: Die Zornige alten Männer (Reinbek bei Hamburg 1979). Aust, Stefan, Der Baader Meinhof Komplex (Hamburg 1987). Bierman, Werner, ‘Der Schah-Besuch in Berlin’ in: Süddeutsche Zeitung (16 juni 1999). Binder, David, The Other German. Willy Brandt’s Life & Times (Washington 1975). Biographisch-bibliographisches Kirchenlexikon, Band XVIII (2001) http://www.bautz.de/bbkl/a/albertz_h_e_f.shtml Börsch-Supan, Helmut e.a., Die Chronik Berlins (Dortmund 1986). Boterman, Frits, Moderne geschiedenis van Duitsland 1800-1990 (Amsterdam en Antwerpen 1996). Brandt, Willy, Errinnerungen (Frankfurt am Main 1989). Busche, Jürgen, Die 68er. Biographie einer Generation (Berlijn 2003). Crijnen, A.J., De Baader Meinhof groep (Utrecht en Antwerpen 1975). ‘Der Märtyrer, auf den sich Terroristen beriefen’ in: Berliner Morgenpost (2 juni 2000). ´Die Achtundsechziger. Vollstrecker des Weltgewissen´ in: Der Spiegel vol 51 (1997) afl 23. ‘Die Aufsässigen Studenten von Berlin’ in: Der Spiegel nr 24 (5 juni 1967). ‘Doppelte Drohung’ in: Der Spiegel, nr 26 (19 juni 1967). ’30 Jahre Terror der “Baader-Meinhof-Bande” und der “Rote Armee Fraktion”’ in: Frankfurter Allgemeine Zeitung (21 mei 2001). Flemming, Thomas en Hagen Koch, Die Berliner Mauer. Geschichte eines politischen Bauwerks (Berlijn 2001). Kiesinger, Kurt Georg, Die Große Koalition 1966-1969. Reden und Erklärungen des Bundeskanzlers (Stuttgart 1979). ´Knüppel frei´ in: Der Spiegel, nr 25 (12 juni 1967). Koch, Peter, Willy Brandt. Eine politische Biographie (Berlijn en Frankfurt).
25
Koenen, Gerd, Vesper, Ensslin, Baader. Urszenen des deutschen Terrorismus (Keulen 2003) 142-143. Kulke, Ulli, “Eine Freundschaft ist nicht entstanden” in: Die Welt, (28 februari 2005). Lee, Felix, ‘Der verblasste Mythos vom hippen Guerillero’ in: Taz (26 februari 2005). Lehmann, Hans Georg, Deutschland-Chronik 1945 bis 2000 (Bonn 2000). Maibaum, Werner, Geschichte der Deutschlandpolitik (Bonn 1998). ‘Mord ohne Mörder. Warum der Mann, der den Studenten Benno Ohnesorg erschoß, niet verurteilt wurde’ in: Der Spiegel afl. 23 (1997). Niemöller, Wilhelm, Die Evangelische Kirche im Dritten Reich (Bielefeld 1956). Nirumand, Bahman, ´Freiheit und Demokratie´ in: Taz (11 Juli 2000). O´Dochartaigh, Pól, Germany since 1945 (New York 2004). Pötzsch, Horst, Die deutsche Demokratie (Bonn 2001). Prittie, Terence, The Velvet Chancellors. A History of Post-War Germany (Londen 1979). ‘Protestant und Preusse. Zum Tod von Heinrich Albertz’ in: Süddeutsche Zeitung (19 mei 1993). ´Regierungskrise. Cher ami´ in: Der Spiegel nr 41 (1967). Schneider, Christian, ´Das war die RAF. Eine kurze Geschichte des Todes´ in: Taz, (11 september 2004). Jacques Schuster, Heinrich Albertz. Der Mann, der mehrere Leben lebte (Berlijn 1997). Tusa, Ann, The Last Division. Berlin and the Wall (London 1996). http://www.berlin.de/rbmskzl/rbm/senat.html http://www.bpb.de/publikationen/08595360513445560736840565438389,3,0,Gro%DFe _Koalition_und_Au%DFerparlamentarische_Opposition.html http://www.statistik-berlin.de/wahlen/ ´ Der Landeswahlleiter für Berlin´ .
26