Jeannette Donkersteeg
Een lam op kerstavond Dit wordt de fijnste dag van het jaar! Mette likt langs haar slaapkamerraam. Door het gaatje in het glas kan ze de witte weiden buiten beter bekijken. De zon schijnt er nog maar net op. De sneeuw heeft de kleur van haar armbandje. Zilver. En de bossen voorbij de velden zijn net platen uit een sprookjesboek. De hele herfst door was ze een beetje bang voor die donkere bomen, maar nu wil ze er best naartoe. Het bos ziet er helemaal niet eng meer uit. Het straalt. Wat zal Joost hiervan vinden? Voor het eerst sinds hun verhuizing in de zomervakantie van dit jaar is Mette blij dat ze op deze boerderij woont. Voor het eerst vindt ze het niet erg dat ze vanuit Nederland naar het Zwarte Woud in Duitsland moest emigreren. In haar pyjama glipt ze de overloop op. Ze duwt de piepende deur van de werkkamer open en klikt de computer aan om voor de twintigste keer Joost z’n e-mail te lezen: ‘Hoi Mette, Me koffer staat klaar! Morgen kom ik! Ome Tijs en tante Maartje halen me om half 9 op! Volges mij zijn we om 5 uur bij jullie op het station, maar dat heeft mama allemaal al tegen jou moeder gezegt. Tot morgen dus!!! Ik heb zin!!! Joost PS Hebben jullie ECHT sneeuw daar in dat Zwarte Woud???’ De deur piept. ‘Hela! Nu al aan het computeren? Wisten wij daarvan?’ Mama kijkt streng om de hoek. Lisa zit op haar arm en steekt twee dikke handjes uit. Mette schudt haar hoofd. ‘Alleen even die mail van Joost lezen,’ zegt ze. Ze sluit af en geeft haar zusje een knuffel. ‘Mwah,’ zegt mama, ‘kende je die nu nog niet uit je hoofd? Kom, je mag je beneden aankleden. Het is koud hier. Daarna gaan we gauw ontbijten. Ik moet nog veel doen voordat we vanmiddag naar Offenburg kunnen!’ De dag duurt niet lang. Mette mag mama helpen. Ze braden kalkoen voor morgen, maken salade klaar en bakken kerstkoekjes. Door de keuken klinkt muziek. ‘Eer zij God in deze dagen, eer zij God in deze tijd!’ Mama zingt mee. ‘Lam van God, Gij hebt gedragen, alle schuld tot elke prijs.’ Mette slaat haar armen om mama heen. ‘Een cd van thuis, hè mam?’ Mama tilt haar kin op en kijkt in haar ogen. ‘Een Nederlandse cd, ja. Maar de woorden zijn van overal, Metje! Het maakt niet uit in welke taal je ze hoort. Als je ze met je hart maar begrijpt. Enne… wij zíjn hier toch thuis?’ Later zingen ze samen het lied dat Mette vanavond mag zingen op het kerstfeest in de kerk. ‘Ich steh an deiner Krippen hier.’ Heel mooi, vindt mama. ‘En je spreekt die Duitse woorden zo goed uit. Wat heb je dat snel geleerd! Weet Joost dat je helemaal alleen gaat zingen in de kerstnachtdienst?’ Mette schudt haar hoofd en lacht om het geheim. Het gaat binnen steeds lekkerder ruiken. Naar dennengroen uit de bossen van het Zwarte Woud, naar kalkoen uit de pan, naar koekjes uit de oven. Alleen de taart voor
vanavond bakt mama niet zelf. Die wordt gebracht door een jongen van de bakker. Hij staat ineens in de keuken, stampt op de mat de sneeuw van zijn schoenen en overhandigt Mette een enorme doos. Ze zet hem voorzichtig op tafel en tilt het deksel op. ‘Yes!’ zegt ze zacht. ‘Een reuzentaart!’ Bovenop dikke lagen chocolade en slagroom liggen glanzende kersen, net zo donkerrood als de ballen in de boom. ‘Hoe heet-ie ook alweer, mam?’ vraagt Mette. ‘Die taart?’ ‘Schwarzwalder Kirsch,’ zegt mama, terwijl ze haar portemonnee pakt. Ze praat nu in het Duits. Daarover hebben ze een afspraak gemaakt toen ze hier kwamen wonen. Als er mensen uit het Zwarte Woud bij zijn, wordt de taal van het land gesproken. Dat is beleefd. ‘Deze taart hoort misschien niet speciaal bij de kerstdagen, maar hij hoort wél bij het Zwarte Woud. Leek me leuk voor onze logé.’ ‘Nou, en niet alléén voor Joost!’ zegt Mette. Ze zorgt ervoor dat er een vette klodder slagroom aan haar duim blijft hangen als ze de doos dichtdoet. Zonder dat mama het ziet, steekt ze de witte duim op naar de bakkersjongen. Hij zwaait lachend en verdwijnt naar buiten. Mette stopt haar duim in haar mond. Het geklop dat de hele dag al boven hun hoofden klinkt, houdt op. ‘Zou papa klaar zijn?’ vraagt Mette. Mama denkt van niet. ‘Hij moet nog hard werken voordat de eerste vakantiegangers kunnen komen,’ zegt ze. ‘Hij heeft elk moment nodig voor het timmeren en schilderen van de gastenkamers die we gaan verhuren. Nu is hij zeker even naar de schapen. Er leek er eentje ziek te zijn, vanmorgen.’ Als die middag de koekoek vier keer uit de klok wipt, is de keuken opgeruimd, staat de koelkast tjokvol en heeft mama de lampen in huis al aangedaan. ‘Yes!’ juicht Mette. ‘Vier uur! We moeten gaan!’ Ze klimt in de koude auto, terwijl mama Lisa in het stoeltje zet. Papa komt even kijken. Mama knikt ongerust in de richting van de witte weg. ‘Ik kan er niet aan wennen dat ze hier niet strooien,’ zegt ze. Maar papa maakt zich geen zorgen. ‘Met die sneeuwkettingen om de winterbanden kan er weinig gebeuren.’ Dit wordt de fijnste dag van het jaar! Als Mette de grijs-met-rode trein ziet binnenrollen op het station van Offenburg, weet ze het zeker. Joost staat achter een raampje en zwaait met twee armen. Hij stapt uit, zijn oom en tante blijven zitten. Zij reizen door naar Basel, heeft mam verteld. Ze gaan deze kerstvakantie op wintersport in Zwitserland. De trein verdwijnt en Mette trekt Joost mee naar de uitgang. ‘Geluksvogel!’ zegt hij. ‘Ik wou dat míjn vader hier een boerderij voor schapen en vakantiegangers had gekocht! We hebben vanuit die trein gave bergen gezien, man! Echt megahoog!’ Mama geeft Mette een duw, maar Mette doet alsof ze niets merkt. Zij vond het helemaal niet zo fijn om naar een ander land te verhuizen. Zij zat er niet op te wachten haar vrienden achter te laten. En ze had ook geen zin om Duits te leren. Maar nu Joost het hier zo mooi vindt, is ze toch trots. Wat zal hij opkijken als ze vanavond mag solozingen, terwijl ze hier nog maar vijf maanden woont… ‘Wacht maar tot we thuis zijn,’ schept ze op. ‘Bij ons heb je pas échte bergen! En vanavond rijden we naar de kerstnachtdienst. Dan zie je lichtjes in de donkere dalen, waar de dorpen liggen. Ik heb thuis een potje met een kaars voor je, want alle
kinderen mogen een brandend kaarsje de kerk binnen brengen. En ik heb een verrassing. Maar dat vertel ik dus niet.’ Het Zwarte Woud is nog nooit zo mooi geweest als nu ze er met Joost doorheen rijden. En Mette heeft nooit eerder gezien hoe prachtig hun boerderij tussen de bergen ligt. Joost is stomverbaasd als hij binnenkomt. Op de foto’s die Mette gemaild heeft, leek alles een stuk kleiner, vindt hij. Hij gaat voor de koekoeksklok staan. ‘Dus dat is ’m.’ Mette knikt. ‘Ja, zo’n klok heeft elk huis hier.’ Joost kijkt naar de houten figuurtjes waarmee de klok is versierd. Hij wipt van schrik als het deurtje openklapt en een vogeltje naar buiten springt. Mette staat nog te hikken van de lach als papa binnenstapt en Joost een hand geeft. ‘Komen jullie aan tafel?’ vraagt mama. Maar papa schudt zijn hoofd. ‘Ik ben bang dat ik naar de schuur terug moet. Dat ene schaap is echt niet in orde.’ Mama kijkt op. ‘Wat kan het zijn?’ De lach verdwijnt van Mettes gezicht. Ze denkt aan alle gesprekken die papa en mama hadden voordat ze deze boerderij kochten. Over hoe leuk het zou zijn, maar ook hoe spannend. Over prijzen die plotseling konden dalen. Over ziekten die konden uitbreken. Schapenziekten met allerlei gekke namen. Is het nu zover? Ze ziet hoe papa zijn schouders ophaalt. ‘Het zou me niet verbazen als het dier gaat lammeren.’ ‘Lammeren?’ Mama schuift een mand met warme broodjes op tafel. ‘Maar het is midden in de winter!’ Papa begrijpt het ook niet. ‘Het is een van die schapen die ik pas van de markt heb meegebracht. Ik zal ’r in de gaten moeten houden.’ ‘Jullie krijgen lammetjes?’ vraagt Joost vrolijk. Maar Mette kijkt sip. ‘We gaan toch wel naar de kerstnachtdienst?’ vraagt ze ongerust aan mama. ‘Ik weet het niet, Mette. Als er echt iets aan de hand is met dat schaap, kunnen we niet weg. Maar het is nog lang geen elf uur. Laten we eerst eten. Lisa moet in elk geval een poosje slapen. Anders is ze veel te moe – als het doorgaat.’ De koekoek heeft geroepen, telkens als er weer een halfuur om was. Acht keer. Eén keer. Negen keer. Eén keer. Joost en Mette zijn naar de schapenschuur gegaan. Ze zitten bij papa op een baal stro. Het schaap loopt onrustig heen en weer. Mama komt binnen. ‘Als we nog willen gaan, moeten we nú Lisa uit bed halen en vertrekken. Wat doen we?’ Papa kijkt haar aan. ‘Ik moet hier blijven. Het duurt niet lang voordat die kleintjes komen.’ Mette springt op. ‘Ik ga wél!’ roept ze. ‘Ik moet toch solozingen!’ ‘Solozingen? Jij?’ vraagt Joost. ‘Kunnen wij niet alleen naar die kerk?’ Mama schudt haar hoofd. ‘Het is zelfs met de auto een heel eind,’ zegt ze. Het stro ritselt. ‘Bah! Bah! Bah!’ fluistert Mette. ‘Dat stomme schaap! Mam kan toch best met ons mee?’ ‘Kop op, Mette,’ zegt mama. ‘We kunnen dit dier niet aan haar lot overlaten. Papa heeft hier vannacht zijn handen vol aan. Als er problemen zijn, zal ik hem moeten helpen.’
Mette huilt. Mama verdwijnt in het donker. Het schaap wordt steeds onrustiger. Joost kijkt ernaar. ‘Ik wil hier best bij zijn!’ zegt hij. ‘De geboorte van een lammetje! Gaaf!’ Een uur later haalt papa een theedoek. Om de lammetjes straks schoon te vegen, legt hij uit, als hij terugkomt. Mama is bij hem. ‘Hoeveel zijn het er?’ wil Joost weten. ‘Geen idee,’ zegt papa. ‘Dit ras krijgt er vaak twee of drie, maar het kan ook een zesling zijn.’ Tussen de achterpoten hangt kort daarna een rare ballon. Moet dat een lammetje zijn? Papa helpt het schaap zo goed mogelijk, hij kijkt ernstig. Joost bijt op zijn nagels; Mette bijt op haar lip. Loopt dit wel goed af? Het schaap gaat toch niet dood? En het lam? Stel dat het het niet redt? Het is nog zo klein! En het duurt zo lang. Eindelijk glibbert er een nat, vies beestje in het stro. Het leeft! Papa grijpt de theedoek, maar dat is niet nodig. Het schaap begint haar kind meteen schoon te likken. Mama’s ogen zijn nat, Joost grijnst en Mette fluistert: ‘Yes!’ Lang zitten ze samen op de strobaal te kijken. Het blijft bij één lammetje. Een prachtig beestje met kraaloogjes, een zachte snuit en een kleine kwispelende staart. Als het schoon is, drinkt het bij de moeder de eerste melk. Mettes vinger gaat over de zachte rug van het dier. ‘Lief, lief kleintje,’ zegt ze. ‘Ik ben blij dat je er bent.’ Door de ijskoude nacht lopen ze naar het huis. Papa wijst naar de sterren. ‘We hebben vannacht een wonder gezien,’ zegt hij. ‘En we denken niet eens meer aan het grootste wonder! Zing jij daar zo iets van voor ons, Mette?’ Ze knikt. Dit is de kerstnacht! Ze was het vergeten. Net als het solozingen dat niet doorging. ‘We lusten trouwens ook wel wat lekkers,’ zegt ze. ‘Wat ruik ik?’ vraagt mama, als ze de achterdeur opent. Haar ogen gaan door de halfdonkere keuken. Ze loopt naar het gasfornuis. Dan kijkt ze in de oven. Papa snuift ook. Plotseling springt hij de trap op. De anderen rennen hem achterna. Als ze boven komen, staat papa te stampen op een oude deken die hij bij het verven heeft gebruikt om vlekken op te vangen. Het is mistig op de overloop. Zwarte, stinkende wolken komen onder de deken uit. Een slang van vlammen kruipt over de vloer en klimt tegen de muur op! Brand! Mette kan geen adem halen. Hun huis! Het huis waar zij niet wilde wonen, brandt af! In een flits denkt ze aan alle fijne plekjes, aan alle spullen, aan haar eigen kamertje met het houten balkon. ‘Nee!’ gilt ze. Papa staat op de deken te springen alsof het een trampoline is. Soms slaat hij er ook met zijn handen op. Mama heeft een bijna lege verfemmer gegrepen en water gehaald uit de badkamer. Ze smijt het op de vlammenslang en rent weer weg. Joost stormt de trap af. Die gaat beneden een emmer zoeken, beseft Mette. Ze moet hem helpen. Ze rent hem achterna. Ze is bang. Vuurbang. Dit komt niet meer goed! Als ze samen terugkomen, Joost met een afwasbak en Mette met een pan, zijn de vlammen verdwenen. Papa staat spierwit op de deken en wijst naar een bobbel daaronder. ‘De bouwlamp!’ hijgt hij. ‘Ik ben vergeten hem uit te doen toen ik klaar was met klussen! Hij stond te dicht bij mijn spullen.’ ‘O nee!’ roept mama. ‘Zo’n lamp wordt loeiheet!’ Ze kijkt in de richting van Lisa’s slaapkamertje. Mette barst in snikken uit. ‘Stil maar,’ zegt mama, maar haar stem bibbert. ‘De ramp is niet doorgegaan.’
‘Dankzij ons eerste lam,’ zegt papa. Hij tilt een punt van de deken op en kijkt voorzichtig of het vuur echt uit is. ‘Als dat beestje vanavond niet geboren was, waren we gewoon naar de kerk gegaan.’ Hij tikt met zijn schoen tegen de bult van de bouwlamp. ‘Ik moet er niet aan denken!’ Mama gaat naar de kamer van de slapende Lisa. Het meisje heeft niets gemerkt. De anderen blijven op de overloop staan. Het is net alsof ze niet goed weg durven, alsof dat gevaarlijke vuur zomaar weer zou kunnen oplaaien. Eindelijk geeft papa Joost een duw. ‘Kerstnacht in het Zwarte Woud, jongen! Zullen we nu maar naar beneden gaan?’ Met z’n vieren zitten ze op het bankje tegen de tegels van de grote houtkachel, die in elk oud huis in het Zwarte Woud staat. Papa houdt zijn hand in een emmer water. Hij heeft een lelijke brandwond. Mette vergeet de kaarsen in de potjes. Mama heeft nog steeds niets lekkers uit de keuken gehaald. Ze kijken zwijgend naar de lampjes tussen de donkerrode ballen in de boom. ‘Een lam in de nacht…’ peinst papa ten slotte hardop. ‘Het was niet welkom. Wij hadden andere plannen. Maar er werd een lam geboren. Het lijkt wel Kerst…’ Mette kijkt opzij. Wat bedoelt papa? Het blijft stil onder de boom. Mette denkt aan duizend dingen door elkaar. Het lieve lammetje, de vlammen, hun huis. Dan zegt mama: ‘Mette en ik zongen vanmiddag nog van het Lam van God dat alle schuld gedragen heeft. Als ons lammetje vanavond niet in de schapenschuur geboren was, hadden we nu geen huis meer gehad… Als het Lam van God niet in de stal van Bethlehem gekomen was, hadden we geen hoop voor de toekomst meer gehad…’ ‘Wat een gaaf kerstfeest!’ verzucht Joost. Mette knikt. ‘Het was toch de fijnste dag van het jaar!’