boekessay
Een generatie zonder burgers
Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar maatschappelijke participatie van arme kinderen Gerda Jehoel-Gijsbers, scp, Den Haag 2009 De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders Martijn Lampert & Frits Spangenberg, Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2009 A Good Childhood. Searching for Values in a Competitive Age Richard Layard & Judy Dunn, Penguin Books, Londen 2009 Versterken van de village. Versterking voor gezinnen. Preadvies over gezinnen en hun sociale omgeving rmo/rvz, Den Haag 2008 Het beste van de jeugd Stijn Sieckelinck, Klement, Kampen 2009 Verbeter de wereld begin bij de opvoeding Micha de Winter, swp, Amsterdam 2011 133
jola jakson Vindt u ook dat de jeugd van tegenwoordig geen karakter toont? Waar zijn de prikkelende schoolkrantjes? Waar zijn de ludieke straatOver de auteur Jola Jakson doceert filosofie aan de Hogeschool van Amsterdam en vakdidactiek filosofie aan de Universiteit van Amsterdam Noten Zie pagina 140 s & d 7 / 8 | 20 11
acties van studenten? Zelfs een staking tegen beperking van de studieduur is tam en zelfs daar lopen studenten aan het handje van hun professoren. Lijkt het maar zo, of wordt echt alle energie en creativiteit van de jeugd afgekocht door de commercie? Sinds mensenheugenis wordt elke nieuwe generatie met een flinke dosis argwaan be-
van wa arde
boekessay
134
verheffing
Een generatie zonder burgers
keken. Zij moet immers op enig moment de verantwoordelijkheid voor de samenleving overnemen. In onze tijd spitst de twijfel zich toe op de vraag of de jeugd voldoende bagage heeft om ons grote erfgoed van democratie en verzorgingsstaat te verdedigen en voort te zetten. Zal ze zich betrokken en solidair voelen met de gemeenschap? Zal ze kennis hebben van en respect hebben voor de rechtsstaat? Zal ze zich laten leiden door sociale rechtvaardigheid? En ook: zal ze zich niet laten verleiden tot het uitsluiten en dehumaniseren van anderen wanneer de steeds verder gaande globalisering gepaard gaat met politieke onrust en grote belangenconflicten tussen bevolkingsgroepen? Aan die twijfels is de vraag inherent wat de beste manier is om de jeugd op de toekomst voor te bereiden. In de recente literatuur kan men met betrekking tot deze vragen drie posities onderscheiden. Het eerste standpunt luidt dat onder invloed van de individualisering opvoeders de teugels laten vieren, ze geen controle houden en geen grenzen stellen, met desastreuze gevolgen vandien. Het antidotum wordt, uiteraard, in een strengere opvoedingsaanpak gezocht. Aanhangers van het tweede standpunt geven prioriteit aan de verbetering van de opvoedingsomstandigheden. Zij bezien opvoeding in het licht van een aantal bedreigende maatschappelijke en economische verschijnselen die van invloed zijn op de manier waarop de jeugd opgroeit: gebroken gezinnen, het wegvallen van familiebanden, de anonimiteit van woonbuurten en instellingen, armoede, de invloed van de nieuwe media. Impliciet wordt ervan uitgegaan dat gebrekkige opvoedingsomstandigheden ertoe leiden dat jongeren opgroeien tot asociale burgers. Het derde standpunt is dat de huidige opvoeding niet geheel faalt (zoals bij standpunt één), maar wel met betrekking tot burgerschap. Binnen deze benadering worden de attitudes en vaardigheden van democratisch burgerschap vastgesteld en wordt gedebatteerd hoe deze te faciliteren. s & d 7 / 8 | 20 11
u Aan de ketting Journaalbeelden van het Vondelpark na de eerste mooie lentedag dit voorjaar van grote hoeveelheden zorgeloos achtergelaten afval door de daar aanwezige jeugd, illustreren goed welke zorgen rijzen bij de aanhangers van het eerste standpunt. De jeugd zou individualistisch, hedonistisch, materialistisch en zelfingenomen zijn, en niet in staat om offers te brengen voor anderen ¬ jongeren blijken immers niet eens bereid hun eigen rommel in een prullenbak te deponeren. Motivaction-medewerkers Martijn Lampert en Frits Spangenberg hebben deze opvatting onderbouwd met wetenschappelijk onderzoek, gebaseerd op Mentality-metingen en diepte-interviews. In hun boek De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van haar opvoeders zoeken zij de oorzaak van het materialisme, hedonisme en de grenzeloosheid van de huidige jeugd, in de extreme individualisering. Opvoeders zouden vanuit een slecht begrepen ideaal van zelfontplooiing de jeugd volledig loslaten, ook omdat zij hun kinderen te vriend zouden willen houden en daarom conflicten zouden willen vermijden. De jeugdcultuur wordt volgens de auteurs op een voetstuk geplaatst, en daarmee de jeugd ook. Dat stimuleert jongeren niet om volwassen te worden en serieuze plichten op zich te nemen, menen Lambert en Spangenberg. De auteurs luiden de noodklok. Zo blijkt uit hun generatievergelijking dat van de afgelopen drie generaties elke volgende generatie minder voor de samenleving over heeft. Nederland bevindt zich dus in een neerwaartse spiraal. Lampert en Spangenberg doen een dringend beroep op ouders om de jeugd te disciplineren. Zij zouden daarbij ondersteund moeten worden door middel van voorlichting en opvoedcursussen. Ook op scholen zou weer aandacht moeten komen voor het leren van verantwoordelijkheid en zelfbeheersing. Om gemeenschapszin aan te leren zouden de scholen moeten werken met ‘gemeenschappelijke rituelen’.
boekessay
Een generatie zonder burgers
Het is zonder twijfel waar dat het belangrijk is voor het functioneren van de samenleving dat mensen zich aan de regels houden, dat zij hun behoeftes kunnen uitstellen en dat zij zich dienstbaar opstellen ten opzichte van de samenleving. Deze attitudes moeten inderdaad worden aangeleerd. Het is echter de vraag of een eenzijdige aandacht voor deze attitudes niet leidt tot kritiekloze, gedisciplineerde burgers. Dit soort burgerschap lijkt niet goed aan te sluiten op de taak van de burger die misschien in de toekomst de democratie of de verzorgingsstaat moet verdedigen. Buiten deze kritiek rijzen er ook twijfels ten aanzien van het gehele onderzoek van Lampert en Spangenberg. Het is de vraag of het weergegeven beeld van de jeugd correspondeert met de werkelijkheid. De grenzeloze generatie is gebaseerd op opinies en interviews. Dit levert een subjectief beeld op. Daarnaast doet de indeling in acht milieus en vier burgerschapsstijlen waar de auteurs voor
Het wordt steeds ongebruikelijker voor een buitenstaander om zich met andermans kinderen te bemoeien kiezen, geconstrueerd en normatief aan. Ook zijn veel typeringen van de generaties niet te herleiden tot de weergegeven resultaten van het onderzoek. Wel sluit De grenzeloze generatie aan bij de tendens tot een meer repressief jeugdbeleid. Waar men vroeger als de dood was om de privacy van het gezin en het kind aan te tasten, wordt nu een voet tussen de deur van het ouderlijk huis gezet. Ouders die onvoldoende toezicht houden op hun kinderen worden, als deze zich misdragen, disciplinerende maatregelen in het vooruitzicht gesteld ¬ het intrekken van de kinderbijslag bijvoorbeeld. Kinderen worden eerder onder toezicht gesteld en sneller en makkelijker uit s & d 7 / 8 | 20 11
huis geplaatst. En de aangedragen reden voor dit alles: de ‘softe’ opvoeding van de ouders en de beroerde toestand waarin de jeugd verkeert.
u Verbeter de omstandigheden Niet iedereen is zo gericht op repressie. Maar de mensen die vooral aandacht hebben voor de omstandigheden van de opvoeding bijvoorbeeld, zijn minder eensgezind dan degenen die luidkeels roepen om harde maatregelen. Zij verschillen onderling van mening over de manier waarop de omstandigheden verbeterd kunnen worden. Zo propageren de auteurs van A Good Childhood, de scp-onderzoekers van Kunnen alle kinderen meedoen?, en de auteurs van het rmo-advies Versterking voor gezinnen verschillende oplossingen voor slechte opvoedomstandigheden. De reden om in dit boekessay tussen de Nederlandse onderzoeken het Engelse A Good Childhood te plaatsen, is vanwege het schrikbeeld van opvoedomstandigheden die het oproept ¬ in Engeland is de afbouw van de verzorgingsstaat veel radicaler. Het boek van Richard Layard en Judy Dunn is zeer toegankelijk geschreven. Het is gebaseerd op The Good Childhood Inquiry, een grootscheeps onderzoek onder 35.000 Britten. Het bevat een schat aan gegevens die een gedetailleerd beeld geven van de omstandigheden waaronder jongeren opgroeien in Groot Brittannië in de eenentwintigste eeuw. Het verschil met De grenzeloze generatie zit hem niet alleen in de duidelijke compassie van de Engelse auteurs met de jeugd, maar vooral in wat onderzocht wordt. Niet hoe de kinderen en jongeren zijn, maar hoe ze hun kindertijd beleven en wat ze nodig hebben om gelukkig te zijn (Engelse kinderen scoren in tegenstelling tot de Nederlandse jeugd heel matig op geluk). Het Engelse onderzoek geeft behalve de opinies van kinderen en deskundigen ook de sociale en economische context weer waarin de jongeren opgroeien. Deze context stemt niet vrolijk: gebroken gezinnen, kindermishandeling, groeiende ongelijkheid, armoede, een cultuur
135
van wa arde
boekessay
136
verheffing
Een generatie zonder burgers
van competitie op scholen, pesten en discriminatie, een stijging van het aantal kinderen met psychische aandoeningen. De aanbevelingen van de auteurs zijn vooral gericht op het versterken van de taak van de overheid bij de opvoeding. Ze pleiten voor het invoeren van rituelen rondom de geboorte: de ‘civil birth ceremony’. Voor elke vijfduizend kinderen moet er een kindercentrum komen, met sport, cultuur, therapie en medische voorzieningen. De ouders moeten gratis begeleiding krijgen bij zowel eventuele relatieproblemen als bij emotionele problemen of gedragsproblemen van hun kind. Bij de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met spel- en sportplekken voor kinderen. Layard en Dunn stellen voor om niet alleen de cognitieve vaardigheden van leerlingen te testen (onze Cito-toetsen) maar om ook assessments over het welbevinden van kinderen in te voeren op de leeftijd van vijf, elf en veertien jaar om psychische problemen of ongewenste opvoedsituaties op te sporen. De auteurs spreiden een groot vertrouwen ten toon in zowel het diagnostisch vermogen van de psychologische wetenschap als de mogelijkheden van de overheid om de aangetroffen problematiek succesvol op te pakken. Hun pleidooi om de rol en de economische positie van de professionals die zich met kinderen bezighouden te versterken, hoeft geen verbazing te wekken. A Good Childhood is een morele aanklacht tegen de egoïstische, geïndividualiseerde Britse samenleving: er wordt een moreel appèl gedaan op de politiek om kinderen in bescherming te nemen: ‘Children are sacred trust’. Bijna terloops brengen de auteurs het idee naar voren dat het vergroten van het geluk van kinderen de manier is om te komen tot een betere wereld.1 De nadruk op het geluk en welbevinden verrast niet bij ‘gelukseconoom’ Layard. Wel verbaast het dat in zijn boek de zorg voor sociale cohesie en burgerschap amper aan bod komt. In het hoofdstuk over waarden komen niet de waarden voor die traditioneel met burgerschap worden geassocieerd, maar wel de waarden s & d 7 / 8 | 20 11
die tot godsdienst terug te voeren zijn. Zo is er de aanbeveling om spirituele kwaliteiten te ontwikkelen: ‘the sence of something greater than themselves’ (wat je tegenkomt in muziek, literatuur, dans) ¬ ‘almost mystical feelings are crucial for good life’. 2 En in het nawoord ondersteunt de aartsbisschop van Canterbury de aanbevelingen vanuit de christelijke leer: ‘the child is the one from whom the adult must learn about the Kingdom of God’. 3 Dit christelijke tintje en de morele legitimatie van de aanbevelingen geeft dit sympathieke boek ondanks de hoeveelheid empirisch materiaal die erin gegeven wordt, een naïeve toon. De analyse van de auteurs gaat niet ver genoeg om het afnemende geluk van de Engelse jeugd in het licht van de neoliberale afbouw van de verzorgingsstaat te plaatsen. Als de auteurs een draagvlak wilden creëren voor de aanbevelingen door een mentaliteitsrevolutie ¬ ‘change of heart’ ¬ van de maatschappij te ontketenen, die zou moeten leiden tot vermindering van armoede en sociale uitsluiting van kinderen, dan zijn ze hierin niet helemaal geslaagd. Ook in Nederland is er aandacht voor kinderen die in armoede opgroeien, met name voor de consequenties daarvan: sociale vereenzaming, sociale uitsluiting, en het effect op de toekomst van kinderen (en op de samenleving als geheel). Het Sociaal en Cultureel Planbureau is in 2008 met een onderzoek gestart naar de invloed van armoede op de mate waarin kinderen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten. Het onderzoek draagt de titel Kunnen alle kinderen meedoen? Het onderzoek van het scp bestaat uit twee delen. Het begint met de monitoring van de deelname van kinderen aan vrijetijdsactiviteiten (bij dit deel van het onderzoek hoort een nulmeting) en een inventarisatie van de activiteiten waaraan kinderen om financiële redenen niet deelnemen. In het tweede deel wordt een analyse verricht naar oorzaken, achtergronden en gevolgen van armoede tijdens de kindertijd. Onder andere worden de langetermijneffecten van armoede tijdens de jeugd bestudeerd.
boekessay
Een generatie zonder burgers
Het is van grote maatschappelijke waarde te weten in welke mate opgroeien in armoede tot sociale uitsluiting leidt en wat voor risico’s dit heeft voor het volwassen leven. Anders is immers geen effectief beleid mogelijk om de ergste effecten van armoede te neutraliseren. Uit het scp-onderzoek blijkt een groot verschil tussen arme en niet-arme kinderen in de mate waarin zij deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten waarvoor betaald moet worden. De nulmeting geeft aan dat er in de leeftijd van vijf tot en met zeventien jaar, tweeënhalf miljoen arme kinderen zijn (tot 120% van het sociaal minimum). In de vrijetijdsactiviteiten waaraan kosten zijn verbonden participeert bijna de helft van de bijstandskinderen niet. Uit de nulmeting komen belangrijke inzichten naar voren die de beleidsmakers zouden moeten oppakken. Negentig procent van alle kinderen wil op sport of zit al op sport. Tegelijk is sport de enige vrijetijdsactiviteit waar de kinderen geen deel aan nemen vanwege de kosten. De conclusie dringt zich op dat het gratis
De professionals richten zich op het individuele gedrag van het kind, zodat pedagogiek gedragstherapie is geworden openstellen van sportactiviteiten voor bijstandskinderen een effectieve manier is om sociale uitsluiting tegen te gaan. Een andere Nederlandse publicatie Versterken van de village van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling gaat ook over de problematiek van vereenzaming en uitsluiting van gezinnen. Het probleem wordt hier breder getrokken dan alleen arme gezinnen. Ook een verhuizing en daardoor lossere banden met familie, anonieme woonomgevingen en verzakelijking van publieke voorzieningen zoals scholen en kinderdagverblijven, dragen bij aan maatschappelijke vereenzaming. Ongeorganiseerde steun bij de s & d 7 / 8 | 20 11
opvoeding is veelal weggevallen ¬ het wordt steeds ongebruikelijker voor een buitenstaander zich met andermans kinderen te bemoeien. Daardoor wordt de opvoeding een steeds moeilijker opgave voor de ouders. Er tekent zich een opvallend verschil af tussen de oplossing die Layard en Dunn in A Good Childhood bij sociale uitsluiting en vereenzaming van gezinnen aandragen en het rmo-advies. Terwijl Layard en Dunn voor meer ingrijpen van de overheid en versterking van de rol van professionals pleiten, ziet de rmo de oplossing in het stimuleren van contacten tussen ouders. De titel van het rmo-advies is gebaseerd op het Afrikaanse gezegde ‘It takes a village to raise a child’. De rmo stelt dat er meer ontmoetingen moeten komen tussen ouders en dat de overheid in staat is zulke ontmoetingen te stimuleren en te faciliteren. Er wordt van uitgegaan dat het contact tussen ouders tot een uitwisseling leidt, tot het overbrengen van opvoedingstips en tot bezinning op de eigen opvoedstijl. De rmo heeft het vertrouwen dat ouders elkaar zullen helpen en dat het onderlinge contact ook gunstig voor hun kinderen is. De overheid moet zich afzijdig houden van het overdragen van waarden, maar moet helpen met het leggen van contacten tussen de ouders. Het overdragen van waarden is de rol van instellingen zoals kinderdagverblijven, scholen en consultatiebureaus. Met dit advies wil de rmo de groeiende afhankelijkheid van professionals tegengaan en de collectieve zelfredzaamheid van mensen bevorderen. 137
u Niet bang zijn voor de jeugd Dat er door betere omstandigheden tijdens de opvoeding later minder ongelukkige en asociale burgers zullen zijn, is waarschijnlijk. Maar zijn goede omstandigheden voldoende als voorbereiding op de toekomstige taak van de jeugd als drager van de verantwoordelijkheid voor de samenleving? Zijn er specifieke kennis en vaardigheden die de jeugd zich ook eigen moet
van wa arde
boekessay
138
verheffing
Een generatie zonder burgers
maken? Micha de Winter (Verbeter de wereld begin bij de opvoeding) en Stijn Sieckelinck, een in Nederland wonende Belgische pedagoog (Het beste van de jeugd), denken van wel. Volgens hen vereist het burgerschap dat we nodig hebben veel meer dan dat jongeren zich netjes gedragen, geen herrie maken en in de tram opstaan voor bejaarden. Deze auteurs vertegenwoordigen de derde opvatting over opvoeding die ik in het begin van dit artikel noemde. Het boek van De Winter geeft een heldere analyse van de ontwikkelingen van het beleid ten aanzien van opvoeding in de afgelopen decennia. De Winter legt duidelijke verbanden tussen de opvatting van de neoliberale staat over zijn taken (prioriteit leggen bij openbare orde en veiligheid) en het repressieve jeugdbeleid. Hij verklaart hieruit de bemoeizucht van de overheid inzake opvoeding aan de ene kant en het feit dat de overheid het laat afweten wat burgerschapsvorming betreft, aan de andere kant. Ouders worden steeds meer geconfronteerd met het idee dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen, terwijl zij daarin niet worden bijgestaan door andere volwassenen. Opvoeding is tot een persoonlijk project geworden, zegt De Winter. Hierdoor ontstaat een explosieve groei van het aantal professionals dat onzekere ouders adviseert. De professionals richten zich op het individuele gedrag van het kind, zodat pedagogiek gedragstherapie is geworden en het niet meer gaat over de overdracht van waarden. De Winter hekelt de groeiende afhankelijkheid van ouders van professionals en pleit ervoor burgers meer bij de opvoeding van andermans kinderen te betrekken. (Overigens is De Winter ook een van de auteurs van het rmo-advies.) Het is noodzakelijk onze kinderen goed op te voeden, betoogt De Winter, met het oog op de voortzetting van onze democratie. Deze is immers kwetsbaar en loopt het risico van zowel implosie als explosie (door ongeïnteresseerde, dan wel antidemocratische idealen koesterende burgers), zo haalt hij Zygmunt Bauman aan. Het project democratisch burgerschap zou de taak s & d 7 / 8 | 20 11
van het onderwijs moeten worden, waarbij het excuus van vrijheid van onderwijs niet geduld moet worden. (‘Van een democratische rechtsstaat kan immers niet worden verlangd dat hij onderwijsinstellingen financiert en ondersteunt die zijn grondbeginselen ondergraven.’4) Het democratische burgerschap dat De Winter bepleit, richt zich op het stimuleren van de gemeenschapszin van de jeugd. Maar in even grote mate richt hij zich op het bevorderen van vermogens die de jeugd in staat stellen weerstand te bieden aan het wij/zij-denken dat een belangrijke rol speelt in sociaal-etnische conflicten zoals in het oude Joegoslavië en Rwanda. Het gaat om vaardigheden als kritisch kunnen denken, openstaan voor kritiek, sociaalpsychologische inzichten, dialogische- en consensusvaardigheden.5 De Winter is wars van de modieuze tendens om in de pedagogische wetenschappen alles ‘evidence based’ te onderbouwen. Zijn model van democratisch burgerschap is niet empirisch getoetst. Pedagogiek is immers een normatieve wetenschap, zo stelt hij, en objectiviteitspretenties zijn niet op hun plaats. Het is echter niet zo dat je niet mag hopen op positieve resultaten van de beoogde opvoeding. De Winter verwijst in het voorwoord van zijn boek naar de invloed van het onderwijs op de emancipatie van meisjes in de westerse wereld. Ook Sieckelinck verzet zich tegen een negatieve visie op de jeugd. Hij hekelt de heersende visie dat de jeugd geen idealen meer heeft. In zijn als boek uitgegeven proefschrift onderzoekt hij verbanden tussen de jeugd en haar idealen en beredeneert hij op welke manier de jeugd het beste naar die idealen geleid zou kunnen worden. ‘Beredeneert’, want het proefschrift heeft een wijsgerig-pedagogisch karakter en leunt niet op empirische gegevens. In het spoor van De Winter keurt hij te grote bemoeizucht van de overheid rondom opvoeding af, net als de dwang tot ‘normalisering’. In de meest interessante en polemische passages van zijn boek ontvouwt Sieckelinck een visie op burgerschap. Hierbij neemt hij eerdere
boekessay
Een generatie zonder burgers
publicaties van De Winter op de korrel. Hij verwijt De Winter dat binnen diens burgerschapsmodel het ideaal van democratie zo centraal staat dat er te weinig ruimte overblijft voor de eigen idealen van de jeugd. Het is volgens Sieckelinck zelfs strijdig met democratie als burgerschap zich primair op het aanleren van tolerantie en dergelijke consensusdeugden richt. Door de nadruk op deugden te leggen bestaat de mogelijkheid dat andersoortige opvattingen en idealen in de kiem worden gesmoord. Democratie is meer dan de spelregels van de democratie, aldus Sieckelinck. Tolerantie heeft pas zin in situaties waarin idealen met elkaar gaan botsen. Bij het aanleren van burgerschap moet er ook ruimte zijn om te experimenteren en moet het toegestaan zijn fouten te maken. Een verkrampte houding, een opgelegde consensus, het temperen van passie, het verplicht participeren ¬ dat alles past daar niet bij. De jeugd moet ruimte krijgen om haar eigenheid vorm te geven en te manifesteren. Hoewel deze verwijten geen betrekking meer hebben op Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding, is wel duidelijk dat er een verschil zit tussen de opvattingen over ‘democratisch burgerschap’ van de beide auteurs. Sieckelinck meent stellig dat op scholen ook over idealen en over politiek gepraat moet worden. Er moeten vragen gesteld worden over oorzaken van armoede, geweld en onrecht. Burgerschapsvorming vraagt niet alleen om het tegengaan van isolering maar vraagt ook om politisering, zegt hij. Jongeren moet geleerd worden hoe zij vanuit sociale idealen invloed op politieke besluitvorming kunnen uitoefenen. Sieckeling is duidelijk geïnspireerd door zijn landgenote, de politicologe Chantal Mouffe. Het is volgens mij wel de vraag of Sieckelinck voldoende aandacht besteedt aan de vorming van een ‘democratische persoonlijkheid’. Er valt bij hem een groot vertrouwen in de jeugd te bespeuren; hij bagatelliseert zelfs vermaningen tot voorzichtigheid van John Gray en Hans Achterhuis wat betreft idealen en idealisme, omdat deze vaak tot een tegenovergesteld resultaat s & d 7 / 8 | 20 11
leiden. De visie van De Winter is realistischer; hij weet uit historische voorbeelden en uit de praktijk hoe gemakkelijk de jongeren het kwaad kunnen omarmen. Zij zijn veel gevoeliger dan volwassen voor de behoefte aan collectieve geborgenheid die kan resulteren in wij/zij-denken, en ze zijn ontvankelijker voor indoctrinatie door foute groeperingen of regimes. De Winter anticipeert op het kwaad dat groepsdynamische processen in jongeren kunnen losmaken en geeft ook instrumenten om deze tegen te gaan. Tegen de benadering van Sieckelinck valt nog in te brengen dat hij de nadelen van zijn burgerschapsmodel niet goed doordacht lijkt te hebben. Zal toepassing hiervan niet snel ontaarden in het oppervlakkige politiek activisme van de jaren zeventig? Is het wel verstandig een actieve, kritische houding bij jongeren te stimuleren zonder deze te koppelen aan het dragen van verantwoordelijkheid?
u Zorgen over de toekomst Zorgen over de jeugd zijn zorgen over de toekomst. Een toekomst waar het snel globaliserende economische systeem tot extreme inkomensverschillen leidt, waar maatschappelijke solidariteit wordt afgebroken en waar situaties worden gecreëerd van uitsluiting van steeds grotere groepen mensen, is een doembeeld. Om die toekomst af te wenden zou de jeugd goed toegerust moeten worden. We moeten ons daarbij rekenschap geven van de ongeïnteresseerdheid van de jeugd voor het gemeenschappelijk belang, van consumentisme, als ook van uitsluiting en dehumanisering van groepen. De basisvoorwaarde voor een goed op de toekomst voorbereide jeugd is dat kinderen opgroeien in gezinnen die een sterke binding met de maatschappij hebben, gezinnen dus met sociaal kapitaal. Daarnaast moeten waarden als respect voor de rechtsstaat, dienstbaarheid aan de gemeenschap, vrijheid en emancipatie van het individu en rechtvaardigheid, met als maatstaf verantwoordelijkheid voor het lot van de minst bedeelden, overgedragen worden. Het
139
van wa arde
boekessay
verheffing
Een generatie zonder burgers
overdragen van deze waarden moet zo min mogelijk te maken hebben met indoctrinatie, maar zou samen moeten gaan met het aanwakkeren van reflectie, morele intuïtie en de ontwikkeling van een kritisch beoordelingsvermogen. Het is van groot belang dat de jeugd aangesproken wordt op haar rol als onze erfgenaam en dat zij ook als zodanig behandeld wordt. Door een beroep te doen op de verantwoordelijkheid en creativiteit van jongeren, zullen zij uitgedaagd worden een actievere rol te spelen. De betekenis van onze democratie en verzorgingsstaat krijgen dan een andere dimensie. De werkelijkheid is echter anders. Geconcludeerd kan worden dat er te weinig en niet adequaat geïnvesteerd wordt in de jeugd. Misstanden bij opvoedomstandigheden die te maken hebben met uitsluiting en sociale vervreemding, worden door de overheid gereduceerd tot individuele opvoedproblemen van het gezin zelf en worden als zodanig behandeld door de professionals (inclusief medicalisering). (Zie voor deze problematiek onder andere het artikel van Edo Nieweg elders in dit nummer.)
140
s & d 7 / 8 | 20 11
Ook richt de overheid zich veel te veel op het disciplineren van jongeren. Bovendien is het veel te smal om hun functioneren op de arbeidsmarkt als enig criterium te nemen voor een geslaagde participatie in de maatschappij. Maar niet alleen de overheid treft blaam. Ook de publieke opinie ¬ die zich vooral richt op overlast door jongeren ¬ en de media zijn verantwoordelijk voor het repressieve beleid. Zij roepen hiertoe immers op. De grenzeloze generatie met haar ultieme negatieve beeld van de jeugd kan hierbij als voorbeeld dienen. De jeugd wordt klein gehouden, ze wordt opgevoed tot werker en tot consument, maar nog veel te weinig tot burger. Noten 1 Layard, R.& Dunn, J., ‘Unless we care properly for our children, we shall never built a better world’, p.12. 2 Op.cit.p. 84. 3 Op.cit p. 176. 4 Winter, M. de (2011) p.105. 5 De Vreedzame Wijk en De Vreedzame School zijn Utrechtse initiatieven waar al met democratisch burgerschap wordt geëxperimenteerd.