Een dictatuur van het gelijkheidsdenken? Een literatuurstudie en kwalitatief onderzoek naar de positie van de SGP in de Nederlandse democratische rechtsstaat.
Marije Cornielje BSc Internationale Ontwikkelingsstudies Begeleider: Petra Derkzen, Rurale Sociologie Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Juli 2010
Voorwoord Het schrijven van een scriptie voelde voor mij aan als een voorrecht; het mogen laten zien wat drie jaar studeren mij heeft geleerd en hoe dat mijn ideeën over de wereld heeft mogen vormen. Na een periode zoeken, twijfelen, herzien en overdenken lukte het met de hulp van mijn begeleider om tot een concreet onderwerp te komen: de positie van de minderheid in de Nederlandse democratische rechtsstaat. Hoe democratieën werken, wie macht heeft, wie macht krijgt en hoe bestuur invloed heeft op een land, zijn onderwerpen die mijn interesse hebben en daardoor heb ik me ook met enthousiasme mogen verdiepen in de literatuur. Het resultaat is hier te vinden. Dank aan mijn begeleider die mij heeft geholpen mijn ideeën op papier te krijgen en een onderwerp uit te kiezen waar ik enthousiast voor ben. Daarnaast ben ik de respondenten die mee hebben willen werken aan de interviews en iedereen die mij heeft geholpen door zijn of haar eigen gedachtes te uitten bijzonder dankbaar.
2
Inhoudsopgave Samenvatting ……………………………………………………………………………….p.4 Hoofdstuk 1 – Inleiding …………………………………………………………………....p.5 Hoofdstuk 2 – Democratie ………………………………………………………………....p.6 2.1 Definitie democratie 2.2 De Nederlandse Democratische Rechtsstaat 2.2.1 Oorsprong van democratie 2.2.2 Vormen van democratie 2.2.3 Democratie in Nederland 2.3 Spanningsvelden 2.3.1 Gelijkheid en Vrijheid 2.3.2 Meerderheid en Minderheid 2.3.4 Soevereiniteit Hoofdstuk 3 – SGP en vrouwenkiesrecht ……………………………………………….p.14 3.1 De SGP 3.2 Standpunt SGP: vrouwenkiesrecht 3.3 Standpunt aanklager: vrouwenkiesrecht 3.4 De Hoge Raad Hoofdstuk 4 Democratie en de SGP……………………………………………………...p.20 4.1 Inleiding 4.2 Methoden 4.2.1 Selectie participanten/respondenten 4.2.2 Onderzoeksstrategie 4.3 Resultaten 4.4 Conclusie Conclusie …………………………………………………………………………………..p.25 Discussie …………………………………………………………………………………...p.27 Literatuur .........…………………………………………………………………………...p.30
3
Samenvatting Deze scriptie onderzoekt hoe drie spanningsvelden van democratie zich uiten in de Nederlandse Democratische rechtstaat: vrijheid versus gelijkheid, meerderheid versus minderheid en soevereiniteit. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een case over het kiesrecht voor vrouwen en de Staatkundig Gereformeerde Partij. De vraagstelling die daarbij centraal staat, is: hoe wordt er in het debat over de positie van vrouwen en de SGP gestalte gegeven aan de drie spanningsvelden van democratie: vrijheid versus gelijkheid, minderheid versus meerderheid, en soevereiniteit? Het belang van het onderzoeken van deze vraag is het schetsen van een beeld van de Nederlandse democratie waarbij men zich af kan vragen in hoeverre die schets wenselijk is. Democratie is een moeilijk te definiëren begrip. De meest klassieke definitie, zelfbestuur door het volk, is niet bevredigend en om democratie te definiëren zal het rechtssysteem van een land beschouwd moet worden. Het definiëren van democratie is nationaal bepaald en heet in Nederland een constitutionele parlementaire democratie. Het spanningsveld ‘vrijheid versus gelijkheid’ laat zien dat meer vrijheid leidt tot minder gelijkheid en vice versa. In Nederland is gelijkheid op het moment het belangrijkste beginsel en lijkt alles te moeten wijken hiervoor. Uit de conclusie blijkt dat er een gelijkheidideologie is ontstaan in Nederland die gevaarlijk kan zijn voor de vrijheid van verschillende rechten. De meerderheidsregel is een regel die van toepassing is binnen de Nederlandse democratie. Wanneer een groep mensen een meerderheid weet te vormen zal de minderheid haar beslissingen moeten eerbiedigen. Echter, niet in alle situaties zal het mogelijk zijn voor de minderheid om zich te schikken naar de wil van de meerderheid. Of de minderheid in een dergelijk geval een ‘vetorecht’ heeft om zich tegen de wil van de meerderheid te verzetten is onduidelijk. Het derde spanningsveld van democratie is soevereiniteit. Soevereiniteit houdt in Nederland in dat vertegenwoordigers van het volk er voor moeten zorgen dat het volk zo veel mogelijk zelfbestuur van het eigen leven mag hebben. Dat is een contradictie aangezien het volk de macht aan een klein groepje moet overdragen die er vervolgens voor moeten zorgen dat het volk zoveel mogelijk macht heeft. Daarom spreken we over indirecte soevereiniteit. De Staat werd in april 2010 door de Hoge Raad opgelegd om maatregelen te treffen waardoor de SGP vrouwen niet langer meer zal discrimineren door ze te weren van de kandidatenlijst van de SGP. In dit proces stond het Proefprocessenfonds Clara Wichmann tegenover de SGP. De SGP gelooft dat op basis van de Bijbel, vrouwen en mannen een andere positie in moeten nemen in de maatschappij. Vrouwen mogen het regeerambt niet bekleden en kunnen daarom ook niet verkiesbaar zijn. Het PCW vindt dat de SGP vrouwen discrimineert en dat de Staat hen, ondanks het tekenen van het VN-Vrouwenverdrag, ten onrechte subsidie heeft verleend. De SGP hoopt door in hoger beroep te gaan, alsnog in het gelijk gesteld te worden. De interviews laten zien dat de SGP’ers zich aangevallen voelen in hun vrijheid. Ze hebben daarbij de angst dat een gelijkheidsideologie, vrijheid van godsdienst en vereniging ook op andere vlakken doet verdwijnen. SGP’ers voelen zich aangetast in hun soevereiniteit en vinden dat politieke partijen het recht moeten hebben hun eigen standpunten te bepalen. Vrouwen worden volgens de SGP niet gediscrimineerd binnen de partij en er is veel onbegrip voor de mening van het PCW die volgens de SGP hen heeft aangeklaagd niet zozeer omdat ze vrouwen zouden discrimineren, maar meer nog omdat de SGP een christelijke partij is. De conclusie wijst uit dat de SGP daadwerkelijk wordt aangetast in haar vrijheid en haar soevereiniteit om haar eigen standpunten te formuleren en in praktijk te brengen binnen de partij. Daarbij speelt de meerderheid een rol door te bepalen wanneer een partij discrimineert en wanneer ‘gelijkheid’ boven ‘vrijheid’ mag worden verkozen.
4
Hoofdstuk 1 – Inleiding Zeer recent deed de Hoge Raad de uitspraak dat de Nederlandse Staat maatregelen moet treffen waarmee de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) vrouwen vanaf heden het passief kiesrecht zou moeten toekennen. Voor de SGP was dit, na een jarenlang lopende rechtszaak, een zeer teleurstellende uitkomst en door in hoger beroep te gaan bij de Raad van Europa hopen zij als nog in het gelijk gesteld te worden. Dat een partij van buitenaf wordt opgelegd om iets te veranderen wat tegen één van haar grondbeginselen in gaat, lijkt merkwaardig in een land zoals Nederland waarin er sprake is van een democratische rechtsstaat. Deze uitspraak van de Hoge Raad roept vragen op over de positie van de minderheidsgroepering in de samenleving en in hoeverre vorm wordt gegeven aan de democratische beginselen vrijheid en gelijkheid. De uitspraak van de Hoge Raad is aanleiding geweest tot het schrijven van een scriptie over drie spanningsvelden van democratie: vrijheid en gelijkheid, meerderheid en minderheid en soevereiniteit. De vraagstelling die daarbij centraal staat, is: Hoe komen de drie spanningsvelden van democratie (gelijkheid versus vrijheid, meerderheid versus minderheid, en soevereiniteit) tot uitdrukking in het debat over vrouwenkiesrecht en de SGP? Het onderwerp van deze scriptie is relevant omdat, zo zal blijken, de scheve verhouding tussen vrijheid en gelijkheid zich zeer waarschijnlijk zal uitbreiden tot andere terreinen dan alleen het politieke. Zo zou het recht op vrijheid van godsdienst kunnen gaan verdwijnen in het onderwijs. Daarnaast is het onderwerp relevant omdat men zich af kan gaan vragen wanneer het wel of niet is toegestaan om politieke partijen maatregelen op te leggen, wie dat zou mogen doen en in hoeverre dat de democratie in gevaar kan brengen. Daarom is het noodzakelijk te overwegen wat de gevolgen zijn van dergelijke uitspraken als het geval van de SGP en vrouwenkiesrecht. Wordt dat niet gedaan dan bestaat het gevaar dat gelijkheid in alles de boventoon zal gaan voeren en vrijheid naar de achtergrond wordt verdrongen. In zo’n geval kan men zich afvragen in hoeverre de Nederlandse democratische rechtsstaat nog democratisch is. De deelvragen die naast de vraagstelling beantwoord zullen worden, zijn: 1. Wat wordt bedoeld met democratie en met welke drie spanningsvelden heeft zij te maken? 2. Wat zijn argumenten van de SGP om vrouwen niet verkiesbaar te stellen? 3. Wat zijn de argumenten van de aanklager om de SGP (op indirecte wijze) aan te klagen? 4. Wordt de soevereiniteit van de SGP aangetast door de uitspraak van de Hoge Raad die de SGP verplicht stelt vrouwen op te nemen in hun kandidatenlijst? 5. Hoe ervaren de SGP’ers het dat zij verplicht worden vrouwen op te nemen in hun verkiezingsprogramma? Voelen zij zich aangetast in de soevereiniteit van hun partij en wat betekent dat voor hun kijk op de Nederlandse democratische rechtsstaat? Deze vragen zullen onderzocht worden waarbij de scriptie hoofdzakelijk uit twee onderdelen zal bestaan: een theoretisch en een empirisch deel. Het theoretische deel behandelt in het eerste hoofdstuk (H2) de begrippen democratie, vrijheid, gelijkheid, meerderheid, minderheid en soevereiniteit en geeft de spanningsvelden tussen deze begrippen weer. Dit hoofdstuk zal tevens een korte introductie geven over het ontstaan van de democratie in Nederland en hoe deze tegenwoordig gestalte heeft gekregen. Hoofdstuk 3, welke samen met hoofdstuk 2 het theoretische gedeelte vormt, behandelt de geschiedenis van de SGP en de standpunten van beide partijen in het debat over vrouwenkiesrecht. Hoofdstuk 4 vormt het empirische gedeelte en bestaat uit een analyse van interviews met SGP’ers. Dit hoofdstuk probeert een beeld te geven van de spanningsvelden van democratie en hoe daar in de praktijk mee gehandeld wordt. Ten slotte is er een discussie en een conclusie waarin de vraagstelling beantwoord zal worden.
5
Hoofdstuk 2 – Democratie Dit hoofdstuk zal de literatuur onderzoeken die geschreven is over democratieën en in het bijzonder de literatuur over de spanningsvelden die daarin naar voren komen en centraal staan in deze scriptie. Aan het einde van dit hoofdstuk zal er een beeld gevormd kunnen worden over de positie van de minderheid in de Nederlandse democratie waarna geanalyseerd kan worden hoe er in de praktijk een plaats gegeven wordt aan minderheden. Eerst zal er een definitie gegeven worden van democratie, dan zal er een schets gemaakt worden van de Nederlandse democratie en tot slot zullen drie spanningsvelden van democratie behandeld worden: 1) vrijheid en gelijkheid, 2) minderheid en meerderheid en, 3) soevereiniteit. 2.1 Definitie democratie In Nederland is er sprake van een democratie waarin het volk haar stem uit mag brengen op politieke partijen die hun belangen vertegenwoordigen in de Tweede Kamer. De literatuur laat zien dat de democratische traditie zoals nu zichtbaar is in Nederland, de democratische rechtsstaat, voortkomt uit twee tradities: 1) het beginsel van de volkssoevereiniteit welke haar wortels heeft in het democratisch denken, en 2) de rechtsstaat die terugleidt naar de liberale traditie. In de ene traditie ligt de nadruk op vrijheid en in de andere op gelijkheid; twee begrippen die een klassiek spanningsveld vormen in de literatuur over democratie en waar verder op zal worden ingegaan in paragraaf 2.3.1(Thomassen, 1992). Noodzakelijk, bij het beschouwen van een democratie, is het definiëren van deze term. Wie de literatuur bestudeert, zal er achter komen dat het definiëren van ‘democratie’ een klassiek probleem is waar al vele filosofen, sociologen en politicologen tegen aan zijn gelopen. Dingemans definieert een moderne (constitutionele) democratie als een staat welke een effectieve en georganiseerde invloed heeft op de regering van gewone, vrije en autonome burgers, onafhankelijk van de staat- of regeringsvorm waarin dat uiteindelijk heeft geresulteerd (Dingemans, 2007, p.29). Zijn definitie houdt hier echter nog niet op en eindigt tenslotte in het opnoemen van kenmerken van een democratie. Een definitie zoals die van Dingemans is te uitgebreid om praktisch te kunnen gebruiken en bevat daarnaast een hoop onduidelijke termen. Want wat zijn gewone burgers? Wanneer zijn die gewone burgers autonoom en in hoeverre kunnen zij volledig autonoom zijn in welke regeringsvorm dan ook? Dingemans geeft verder in zijn boek weer dat democratieën op verschillende manieren tot stand zijn gekomen, wat een teken kan zijn dat geen enkele democratie hetzelfde is en een juiste en bruikbare definitie van democratie misschien wel niet bestaat. Christiano (1990) doet in zijn stuk ook een poging democratie te definiëren. Daarbij noemt hij democratie een vage term waarbij iedereen of het grootste gedeelte van het volk de mogelijkheid heeft een rol te spelen in de politieke besluitvorming (Christiano, 1990). Gezien de lengte is definitie al gemakkelijker te hanteren dan die van Dingemans. Zoals hij echter zelf al aangeeft, is deze definitie weinig behulpzaam en kan men zich afvragen wat het betekent een rol te spelen in politieke besluitvorming en hoe praktisch gezien het grootste gedeelte van het volk die mogelijkheid heeft. Aangezien het definiëren van democratie veel moeilijkheden oproept, is het verstandig allereerst te kijken naar de oorsprong van de term. De term democratie stamt af van de woorden ‘demos’ (volk) en ‘kratein’ (heersen) en wordt in haar meest simplistische omschrijving gedefinieerd als ‘zelfbestuur door het volk’ (Engelen, 2004). Een dergelijke definitie is echter, zoals bij vele definities van de term is gebleken, te simplistisch en daardoor niet bevredigend (Schattschneider, 1960). De reden dat deze definitie geen voldoening geeft, is volgens Schattschneider dat wanneer we aannemen dat het volk ‘bestuurt’ we aan zullen moeten nemen dat de regerende meerderheid van het volk de kennis heeft om te kunnen regeren. Dit blijkt niet het geval te zijn en zou daarom op twee manieren opgelost kunnen worden. De eerste oplossing die Schattschneider aandraagt, welke onmogelijk uit te voeren is, is het volk opleiden totdat zij wel de kennis heeft om te regeren. De tweede is de mensen die
6
wel over de kennis beschikken om een land te besturen uit te sluiten van participatie waardoor het kennisniveau om te regeren daalt. Dit, zo geeft hij direct aan, is een absurde oplossing van het probleem omdat er als gevolg daarvan bestuurd zou worden door mensen die niet weten hoe ze moeten besturen (Schattschneider, 1960). Juist omdat men niet alle kennis heeft over alles, kunnen we overleven in de huidige wereld. Mensen hebben geleerd te selecteren in het opnemen van informatie en het verdiepen in bepaalde onderwerpen omdat we niet alles hoeven te weten. Wanneer we een auto willen kopen, hoeven we niet de kennis van een automonteur te hebben en wanneer we een baby willen krijgen, hoeven we niet te weten wat een verloskundige weet (Schattschneider, 1960). Hierop voortbouwend kan gesteld worden dat mensen niet de kennis hoeven te hebben van politieke leiders en bestuurders om te kunnen leven in een samenleving waarin de stem van het volk telt, maar waar het volk niet het directe bestuur in handen heeft. Geconcludeerd kan worden dat ‘zelfbestuur door het volk’ in haar meest pure vorm aan de ene kant onmogelijk, maar aan de andere kant ook onwenselijk is. De definitie die Schattschneider zelf uiteindelijk geeft in zijn boek geeft een aantal aanknopingspunten: “Democracy is a competitive political system in which competing leaders and organizations define the alternatives of public policy in such a way that the public can participate in the decision-making process” (Schattschneider, 1960, p.138). Opvallend aan deze definitie is dat competitie een belangrijke plaats inneemt. Schattschneider stelt dat het volk kan participeren in het besluitvormingsproces wanneer er een competitief systeem is waarin leiders en organisaties opties aandragen waaruit gekozen kan worden. Hoewel deze definitie meer handvaten geeft dan die van Christiano, blijft het onduidelijk wat wordt bedoeld met participeren van het volk en of er in het geval van een dergelijke definitie dan niet gesproken moet worden van mate van democratieën. Zo zou er gesteld kunnen worden dat een land met twee partijen minder democratisch is dan een land met zes partijen. En dat een land met 30 partijen meer democratisch is dan een land met 15 partijen. Ondanks de moeilijkheden die het definiëren van de term democratie oproept, is het toch noodzakelijk een definitie te geven zodat het duidelijk is waar over wordt gesproken als we het hebben over de Nederlandse democratie. Omdat geen definitie echt bevredigend lijkt te zijn, zal met democratie hier bedoeld worden: bestuur door en voor het volk en zal de volgende paragraaf uitleggen hoe dat in Nederland gestalte heeft gekregen. In het democratische systeem van Nederland is er een streven naar de hoogst haalbare vorm van democratie waarbij de stem van zoveel mogelijk mensen wordt vertaald naar het bestuur. Consensus is hierbij een sleutelbegrip en de stem van de meerderheid wordt eerbiedigt. De volgende paragrafen zullen uitleggen wat daar precies mee wordt bedoeld, hoe hier een invulling aan is gegeven in het Nederlandse politieke systeem en met welke spanningsvelden deze definitie van democratie te maken heeft.
2.2 De Nederlandse democratische rechtsstaat 2.2.1. Oorsprong van democratie Het ontstaan van de eerste democratieën wordt meestal teruggeleid tot in Athene. Daar was het volk betrokken bij beleidsvorming en had directe inspraak in het maken van besluiten. Athene en Griekenland waren toen echter nog zeer klein van omvang en al was er directe inspraak, dit gold niet voor iedereen. Vrouwen, kinderen, slaven en buitenlanders hadden niet het recht hun mening te geven en hun stem uit te brengen (Dingemans 2007). Een dergelijke directe vorm van democratie is in de huidige tijd ondenkbaar en vindt men alleen nog terug in sommige gebieden in Zwitserland waar burgers per referendum zich mogen uitspreken over bepaalde kwesties. Tegenwoordig kennen we een indirecte vorm van democratie, waarbij het volk vertegenwoordigers kiest die haar belangen zo goed mogelijk proberen te vertalen naar beleid (Dingemans, 2007).
7
In de tijd tussen de opkomst van de eerste vormen van democratie in Athene en de democratische rechtsstaat die tegenwoordig in Nederland aanwezig is, hebben zich vele ontwikkelingen voorgedaan (Burkens,2006). In de Middeleeuwen was er sprake van een theocratie waarbij de vorst de hoogste macht was en welke geheel boven de wet stond. De vorst had echter wel beperkte rechten, welke hij geacht werd te gebruiken ter bevordering van het welzijn van zijn volk. De vorst had veelal te maken met een gebrek aan militaire en financiële middelen wat maakte dat hij zelden in staat was het welzijn van het volk te verbeteren. Een oplossing voor dit probleem was het feodalistische systeem. Dit systeem maakte dat de vorst een leenheer werd die goederen en (militaire) steun kon eisen van zijn leenmannen. Zo ontstond er een relatie tussen vorst en leenheer welke wederzijdse rechten en plichten veronderstelde. De leenheer stond bovendien onder het gezag van de paus. Het gezag van de paus verzwakte rond de 13e eeuw en vorsten werden daardoor meer onafhankelijk vanwege de macht die zij kregen over de kerk. Uiteindelijk namen de rechten en daarmee ook de macht van de vorsten af. Vele eeuwen later ontwikkelde zich een geheel nieuwe vorm van bestuur: de representatieve democratie (Burkens, 2006). 2.2.2 Vormen van democratie Eerder werd al genoemd dat wanneer gesproken wordt over democratie, we ten minste een onderscheid kunnen maken tussen directe en indirecte democratie. Deze laatste wordt ook wel representatieve of parlementaire democratie genoemd; een staatsvorm die bijna overal in Europa en Amerika zichtbaar is. Bij een directe vorm van democratie is het volk toegestaan zich uit te spreken over belangrijke kwesties via volksreferenda. Indirecte democratie, zoals haar naam doet zeggen, geeft het volk de mogelijkheid mee te beslissen in beleidsvorming via het verkiezen van afgevaardigden die hun belangen moeten behartigen (Dingemans, 2007). In Nederland is er sprake van zowel een constitutionele monarchie als van een parlementaire democratie. Met een constitutionele monarchie wordt een monarchie (regeringsvorm waarbij een erfelijke vorst aan het hoofd staat) bedoeld waarbij de macht van de vorst is vastgelegd in de grondwet. Deze regeringsvorm in combinatie met een parlementaire democratie vormt de constitutionele parlementaire monarchie: “een regeringsvorm waarin zowel de macht van de vorst als van het parlement (gekozen door het volk) wordt geregeld en beperkt door een grondwet, maar waarin de invloed van het parlement het grootst is” (Staatsinrichting, 2010). 2.2.3. Democratie in Nederland Met name in de laatste eeuw zijn er een aantal veranderingen geweest die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de democratie in Nederland. Zo werd er in 1917 het algemeen kiesrecht voor mannen en twee jaar later het kiesrecht voor vrouwen ingevoerd (Burkens, 2006). Na de oorlog waren de Katholieke Volkspartij, de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), de Christelijk-historische Unie (CHU), de SGP, de PVDA, de Communistische Partij van Nederland en de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie de belangrijkste politieke partijen die elk een duidelijk ideologie/levensbeschouwing verkondigden. Deze duidelijke scheiding van zuilen was tekenend voor de politiek van die tijd. Rond de jaren 60 begon de ontzuiling en de secularisering van het politieke partijenstelsel was in haar opmars (Thomassen e.a., 2000). Tegenwoordig lijkt religie nauwelijks nog een rol te spelen in het uitbrengen van een politieke stem. Dat religie naar de private sfeer alleen lijkt te zijn verschoven. is zeker opvallend aan de laatste verkiezingen van juni 2010. Daarbij kunnen we ons afvragen, als religie geen drijfveer meer lijkt te zijn, wat mensen tegenwoordig dan drijft om voor een bepaalde politieke partij te stemmen. Sociale klassen misschien? Voor 1970 kende Nederland nog een opkomstplicht die mensen, naast hun recht om te stemmen, de plicht gaven om daadwerkelijk hun stem uit te brengen. Wilde of kon men niet stemmen, dan moest daar speciaal toestemming voor worden gevraagd. Tot 1922 was de opkomstplicht vastgelegd in de Grondwet, waarna deze daaruit verdween maar in de Kieswet
8
nog werd gehandhaafd tot 1970 (Thomassen e.a., 2000). De trend die na 1970 dan ook duidelijk zichtbaar was, is dat het percentage stemgerechtigden dat haar stem uitbracht met de jaren afnam. In Nederland worden er regelmatig verkiezingen gehouden waarbij de burger indirecte inspraak kan hebben in beleid. De volksvertegenwoordiging, ook wel Staten Generaal of parlement genoemd, kent verschillende organen die elk een eigen procedure van verkiezingen kent. De Staten Generaal bestaat uit de eerste en tweede kamer waarvan de leden democratisch worden gekozen door het volk. De leden van de tweede kamer, bestaande uit 150 leden met als hoofdtaken het controleren van de regering en het medewetgeven, worden rechtstreeks verkozen. De eerste kamer bestaat uit 75 leden en wordt niet rechtstreeks verkozen, maar aangesteld door de leden van Provinciale Staten. De verkiezingen hiervan vinden eens in de vier jaar plaats. Tot slot zijn er gemeenteraadsverkiezingen en Europese verkiezingen waarbij het Europees Parlement eens in de vijf jaar rechtstreeks gekozen wordt door inwoners van de lidstaten die deel uitmaken van de Europese Unie. (Rijksoverheid, 2010 en Staatsinrichring, 2010).
2.3 Spanningsvelden 2.3.1 Vrijheid en Gelijkheid Vrijheid en gelijkheid zijn dé twee grondbeginselen van democratie en zoals eerder genoemd, vormen zij een klassiek spanningsveld. Thomassen stelt dat wanneer we een simpele voorstelling zouden willen maken van deze twee, meer gelijkheid zou leiden tot minder vrijheid en meer vrijheid tot minder gelijkheid (Thomassen, 1992). Christiano (1990) weet in zijn artikel dit spanningsveld duidelijk weer te geven en laat zien dat er geen eenvoudige oplossing is voor het zoeken van een balans tussen deze twee kernaspecten in een democratie. Hoe kan een individu vrij zijn in het krijgen wat hij/zij wilt met betrekking tot anderen wanneer de uitkomsten van besluiten een resultaat moeten zijn van de toestemming van anderen? (Christiano, 1990). Vrijheid voor iedereen is een paradoxale term omdat vrijheid oproept tot verantwoordelijkheid en plichten naar elkaar toe. In die zin kan niemand 100% vrij zijn in doen en laten. Het volgende simpele voorbeeld zal dit proberen te illustreren. Esther, net als vele anderen, houdt ervan om in een schone straat te leven waarbij rommel in de prullenbakken wordt gegooid in plaats van op straat. Esther, net als vele anderen, vindt het echter veel moeite kosten om haar rommel in de prullenbak te gooien en daartoe gooit zij de rommel wel eens op straat. Door deze actie tast zij echter de vrijheid van een ander aan om in een schone straat te leven en als alle andere personen net als Esther handelen, zal ook haar eigen vrijheid in gevaar komen. De vrijheid op een schone straat gaat dus samen met de plicht en verantwoordelijkheid de straat schoon te houden. Dit voorbeeld kan vertaald worden naar andere situaties, waarbij de moraal blijft dat wanneer men vrij wilt zijn, men een stukje vrijheid op zal moeten geven. Vrijheid voor iedereen betekent dat iedereen plichten heeft en een beetje vrijheid op moet geven. Maar wat nu als Esther niet van een schone straat zou houden? Dan komt de vrijheid die zij eist om niet de straat schoon te houden, in de knoop met de vrijheid van anderen die wel een schone straat willen. Het probleem waar vrijheid en gelijkheid tegenaan lopen, is dat er universele waarden zouden moeten zijn, waarbij iedereen dezelfde waarde zou moeten geven aan iets. Tot op zekere hoogte kan er gesproken worden van bestaande universele waarden, maar een algemene volkswil bestaat niet. Vrijheid in de politieke zin betekent dat alle burgers het recht hebben deel te nemen aan de politieke besluitvorming in het land. Rousseau, aartsvader van de democratische traditie, definieert vrijheid in een democratie als zelfbeschikking van de staatsburger. Dit houdt in dat een burger vrij is om zelfstandig richting te geven aan het eigen leven, om zichzelf te ontwikkelen en om te ontplooien. De liberale traditie aan de andere kant, waarvan Locke en
9
Montesquieu als aartsvaders worden beschouwd, vat vrijheid op als vrijheid van externe dwang waarbij er zo min mogelijk inmenging vanuit de staat wordt gewenst (Thomassen, 1992). Christiano (1990) gaat hier verder op in door te stellen dat vrijheid het volgende inhoudt: 1) het in staat zijn een keuze te kunnen maken (agency), 2) in staat zijn keuzes uit te dragen zonder inmenging van anderen, 3) het in bezit zijn van de middelen om keuzes uit te dragen en, 4) zelfontwikkeling (Christiano, 1990). Gelijkheid verwijst naar de gelijke rechten en plichten van burgers, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen politieke en sociale gelijkheid. Politieke vrijheid houdt in dat iedere burger, ongeacht ras, overtuiging, geslacht, nationaliteit, geaardheid en levensovertuiging zowel passief als actief kiesrecht heeft. Sociale gelijkheid, welke niet automatisch deel is van een democratie, speelt zich met name buiten het politieke domein af en pleit voor gelijke behandeling van en gelijke rechten voor iedere burger (Thomassen, 1992). Gelijkheid is een term die door vele mensen verkeerd geïnterpreteerd wordt, wat al zichtbaar is in de werken van Rousseau. Zijn veronderstelling is dat als alle mensen gelijk zijn, er automatisch een algemene volkswil zou bestaan. Waar hij samen met vele anderen echter de fout mee ingaat, is dat hij de wil van de meerderheid verwart met de wil van het volk. Wanneer er besluiten worden genomen namens de meerderheid van het volk, kan er niet gesproken worden over een algemene volkswil omdat daarbij de wil van de minderheid wordt uitgesloten die geen recht van spreken heeft. (Thomassen, 1992). Die verkeerde interpretatie houdt dus in dat het uitgangspunt van democratie gevormd wordt door de aanname dat alles mensen gelijk zouden zijn (Dingemans, 2007). Echter, alle mensen zijn niet gelijk in de zin dat ze hetzelfde denken, doen en voelen, maar gelijk in het hebben van gelijke rechten en plichten. Het voorbeeld van Esther heeft laten zien dat wanneer die algemene volkswil niet bestaat, vrijheid en gelijkheid voor iedere burger een dilemma wordt. Juist omdat er geen algemene volkswil is, geldt in een democratie de stem van de meerderheid. De vraag die dan overblijft, is wat er gebeurt met de stem van de minderheid. 2.3.2 Meerderheid en Minderheid “Give all power to the many, they will oppress the few. Give all power to the few, they will oppress the many” (Farrand, 199, p.288) Dit citaat, afkomstig van Alexander Hamilton, geeft op een zeer duidelijke manier het spanningsveld tussen meerderheid en minderheid in een democratie weer. Uit de vorige paragraaf kan geconcludeerd worden dat er geen algemene wil van het volk bestaat, eenvoudig weg omdat de individuen in een volk uniek zijn en dus unieke wensen hebben. Beslissingen waarbij iedere stem daadwerkelijk gehoord en vertaald zou worden naar beleid, bestaan niet. Een oplossing voor dit probleem, waarbij de wensen van zo veel mogelijk mensen tegemoet kunnen worden gekomen, is de meerderheidsregel. Deze regel houdt in dat selchts bij een meerderheid van stemmen, besluiten kunnen worden gemaakt. Lijphart (1999) komt tot de conclusie dat de meerderheidsregel een logische oplossing voor het probleem is, wanneer we kijken naar de klassieke definitie van democratie: “bestuur door en voor de mensen”. Bij een dergelijke definitie moeten we ons afvragen wie er bestuurt en wat er gebeurt wanneer het volk het niet met elkaar eens kan worden. Het antwoord van Lijphart hierop is dat we óf een consensusmodel óf een meerderheidsmodel van democratie nodig hebben om het probleem van onenigheid in besluitvorming te overbruggen. Een consensusmodel van democratie houdt in dat getracht wordt zoveel mogelijk mensen tevreden te stellen door een compromis te sluiten waarbij de meerderheid een zo groot mogelijke groep wordt. In Nederland komt dat tot uitdrukking door het vormen van coalitie van partijen. Daarbinnen is over het algemeen de meerderheidsregel van kracht. Het meerderheidsmodel is anders dan het consensusmodel in de zin dat deze besluiten goedkeurt wanneer er een meerderheid van stemmen is, zonder te streven het besluit zo te vormen dat de totale meerderheidsgroep op zijn grootst is (Lijphart, 1999).
10
Hoe voor de hand liggend het ook lijkt dat er besluiten genomen kunnen worden volgens het meerderheidsmodel van democratie, of het daadwerkelijk ook het beste model is voor de democratie valt te bezien. De partij die de meerderheid van de stemmen weet te behalen, wordt de regeringsmacht doordat zij de meerderheid in het parlement weet te behalen. Wanneer de besluiten van die desbetreffende partij ook daadwerkelijk worden doorgevoerd, valt alle macht toe aan de politieke meerderheid. Volgens Lijphart kan het meerderheidsmodel dan alleen nog maar democratisch zijn onder bepaalde omstandigheden, waarvan Thomassen (1992) er specifiek twee noemt: (1) meerderheid en minderheid wisselen voortdurend af, waardoor de minderheid niet constant wordt buiten gesloten van het politieke bestuur, en (2) de samenleving is zo homogeen als mogelijk waardoor de meerderheid zo groot mogelijk wordt (Thomassen, 1992). Wanneer deze omstandigheden niet aanwezig zijn, kan men zich afvragen in hoeverre er nog sprake is van bestuur door en voor het volk. In Nederland kennen we een consensusmodel waarbij er een coalitie gevormd wordt van meerdere partijen die samen een meerderheid van stemmen hebben behaald. Zo een coalitie kan zowel uit grote als kleine partijen bestaan en lijkt dus aardig te voldoen aan de eerste voorwaarde van Thomassen die stelt dat meerderheid en minderheid elkaar voortdurend afwisselen. De samenleving lijkt meer homogeen te zijn geworden met de ontzuiling van de zestiger jaren. Aan de andere kant echter lijkt dit niet het geval gezien de vele stemmen die kleine partijen hebben gekregen bij de verkiezingen van juni 2010. Meerdere schrijvers en grote sociologen, waaronder Tocquiville, John Stuart Mill en Thomassen benoemen dat het meerderheidsmodel het gevaar heeft te leiden tot een dictatuur of tirannie van de meerderheid. Uiteindelijk, zo stelt Thomassen, is het meerderheidsmodel niet veel meer dan een laatste redmiddel wanneer we niet tot overeenstemming van beleid kunnen komen. De meerderheidsregel die daarmee samengaat is noodzakelijk in een democratie, maar daarmee nog niet per definitie de oplossing die altijd het beste is voor het volk (Thomassen, 1992). Cunningham (2002) legt met het volgende voorbeeld uit wanneer het meerderheidsmodel een dictatuur wordt van de meerderheid. Een maatschappij kan bestaan uit een zwarte minderheidsbevolking en een meerderheid die bestaat uit blanke racisten. In een dergelijke maatschappij zal de zwarte minderheid geen democratische middelen hebben om het racisme van de blanke meerderheid tegen te gaan. Bij een tirannie van de meerderheid is er sprake van permanente onrechtvaardige behandeling van de minderheid. Tirannie van de meerderheid is echter geoorloofd wanneer bijvoorbeeld, en dit maakt dat de meerderheidsregel complex is, de meerderheid wetten goedkeurt die diefstal veroordelen. Met zulke regels worden dieven, die in dit geval de minderheid vormen, benadeeld. Het verschil met het vorige voorbeeld is dat de minderheid in het eerste geval geen bedreiging vormt voor de samenleving en in het tweede geval wel. De vraag die dan rest is: wie bepaald wat wel of niet een bedreiging vormt en wat wel of niet gerechtvaardigd wordt? (Cunninhham, 2002). In de Nederlandse democratie hebben we te maken met meerderheden en met minderheden. Vanwege de meerderheidsregel, binnen het consensumodel, worden besluiten doorgevoerd die een meerderheid van de stemmen weten te behalen. Betekent dit dat de minderheid zich onder alle omstandigheden zal moeten neerleggen bij de besluiten die worden gemaakt? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het verhelderend naar een voorbeeld te kijken: Er wordt een referendum gehouden over het plaatsen van kruisraketten. Het volk stemt voor of tegen en daaruit blijkt dat 55% voor de plaatsing is en 35% tegen. De meerderheidsregel is van kracht en dus worden de raketten geplaatst omdat de meerderheid voor heeft gestemd en de minderheid geacht wordt dit besluit te aanvaarden. Stel nu dat deze minderheid absoluut tegen de plaatsing van de raketten is omdat zij er heilig van overtuigd is dat met de plaatsing ervan het voortbestaan van de mensheid wordt bedreigd. Zal de minderheid zich dan neer moeten leggen bij het besluit van de meerderheid? Zijn er in een dergelijk geval niet belangen
11
en waarden die op wegen tegen het democratische ideaal? En zou de minderheid dan niet het vetorecht mogen hebben, juist in een democratie, om zulke besluiten tegen te gaan? (Thomassen, 1992). Maar wie bepaalt wanneer bepaalde waarden opwegen tegen het democratische ideaal? En wanneer het besluit dat genomen wordt door de meerderheid, per definitie een juist besluit is, kan dan geconcludeerd worden dat de minderheid zich heeft vergist? Of heeft de minderheid zich vergist enkel en alleen omdat zij niet slaagde een meerderheid te worden? Zou zij daar wel in geslaagd zijn dan zou haar besluit namelijk wel juist gebleken zijn (Burkens, 2006). Op dit moment kunnen een aantal dingen worden geconcludeerd ten aan zien van de verhouding meerderheid – minderheid binnen de Nederlandse democratische rechtstaat. Allereerst is de democratie zoals in Nederland gebaseerd op de grondbeginselen gelijkheid en vrijheid. Iedere burger heeft daarin rechten en plichten en zonder deze twee kan de samenleving niet functioneren. Daarnaast is het in een democratie onmogelijk de stem van iedere burger te vertalen naar beleid. Om toch zoveel mogelijk stemmen mee te nemen in beleidsvorming is er sprake van een consensusmodel in de samenleving. De minderheid, die geen coalitie heeft weten te vormen, legt zich neer bij deze besluiten en gehoorzaamt deze ook. De minderheid heeft echter wel een ‘vetorecht’ om zich te kunnen verzetten tegen besluiten die een bedreiging kunnen vormen voor de samenleving. Dat ‘vetorecht’ is echter niet vastgesteld en de vraag die overblijft, is welke rechten individuen en minderheidgroepen hebben om zich te verzetten tegen meerderheidsbesluiten. Dat vaststellen is vrij complex omdat we ons dan af moeten vragen wie bepaald wanneer een besluit van de meerderheid bedreigend zou zijn voor de samenleving. De meerderheid wordt geacht respect te tonen voor de minderheidsgroepen en probeert compromissen te sluiten die een zo groot mogelijke meerderheidsgroep opleveren. Thomassen (1992) vat dit kort samen in vier punten: (1) gelijkheid en vrijheid zijn grondbeginselen, (2) beslissingen worden door de meerderheid genomen, (3) de meerderheid toont respect voor minderheidsgroepen, en (4) de minderheid gehoorzaamt de beslissingen van de meerderheid (Thomassen, 1992). 2.3.2 Soevereiniteit De spanningsvelden vrijheid versus gelijkheid en meerderheid versus minderheid beschouwd, kan geconcludeerd worden dat het noodzakelijk is vragen te stellen over de rechten die minderheden hebben in een samenleving waar een meerderheid, het kabinet, de macht heeft. Het beginsel van de volkssoevereiniteit, voortkomend uit de traditie van het democratisch denken, staat hierbij centraal (Thomassen, 1992). Met volkssoevereiniteit wordt bedoeld het onafhankelijke gezag van het volk welke in de praktijk verwijst naar het recht op stemmen, de gelijke weging van de stemmen en eerlijke verkiezingsprocedures (Bollen en Grandjean, 1981). Volkssoevereiniteit veronderstelt, net zoals de klassieke definitie van democratie, dat het volk de kennis heeft om te besturen en om goede beslissingen te maken. Eerder is hierover vastgesteld dat dat niet het geval is en dat het volk inspraak heeft in beleid door het kiezen van vertegenwoordigers. Volkssoevereiniteit is in feite slechts “indirecte volkssoevereiniteit” (Becker, 1999). Zou het volk op een directe manier soeverein kunnen zijn? Thomassen (1992) stelt dat wanneer het volk zichzelf zou kunnen besturen er geen grenzen gesteld hoeven te worden aan de macht van de overheid. Wat de overheid in een dergelijke situatie namelijk doet, wordt door het volk goedgekeurd: immers, de overheid doet wat in overeenstemming is met de wil van het volk (Thomassen, 1992). Ook volkssoevereiniteit vormt klaarblijkelijk een spanningsveld: het volk is niet in staat zelf te besturen en dus kiest het vertegenwoordigers die ervoor moeten zorgen dat het volk zo soeverein mogelijk kan zijn. Er zijn regels nodig van hogerhand die de soevereiniteit van het volk waarborgen.
12
Wat kan er nu geconcludeerd worden over de democratie in Nederland en welke positie de minderheid heeft in een systeem waar de meerderheid de macht heeft besluiten te maken? Nederland kent een constitutionele parlementaire democratie waarin de burgers soeverein, gelijk en vrij zijn in het kiezen van vertegenwoordigers die hun belangen vertalen naar beleid. Doordat het systeem werkt aan de hand van een consensusmodel, waarbij besluitvorming gemaakt kan worden bij meerderheid van stemmen, heeft de minderheid weinig in te brengen. Zij wordt geacht gehoor te geven aan besluiten die worden genomen door de meerderheid en de meerderheid op haar beurt hoort respect te tonen voor de minderheid. Vrijheid, gelijkheid en soevereiniteit zullen in verschillende democratieën in verschillende gradaties voorkomen wat maakt dat democratie per land gedefinieerd moet worden. De drie begrippen blijven een spanningsveld vormen waar aandacht aan besteed moet worden. De volgende hoofdstukken zullen aan de hand van een case laten zien hoe de begrippen vrijheid, gelijkheid en soevereiniteit vorm krijgen in de Nederlandse samenleving.
13
Hoofdstuk 3 – SGP en vrouwenkiesrecht Nadat vastgesteld is wat democratie is, hoe zij werkt in Nederland en met welke spanningsvelden zij te maken heeft, is het nuttig te beschouwen hoe de theorie zich vertaald naar de praktijk. Daartoe zal er een case geanalyseerd worden die eerst uitgelegd zal worden en in het volgende hoofdstuk gekoppeld zal worden aan de begrippen vrijheid, gelijkheid en soevereiniteit. De case die nader beschreven zal worden, is het debat over vrouwenkiesrecht en de SGP. De SGP vormt in de Nederlandse democratische rechtsstaat een minderheidsgroepering en heeft in dit debat te maken met een uitspraak die is opgelegd door de meerderheid. Eerst zal de geschiedenis van de SGP beschreven worden, waarna het debat uitgelegd zal worden aan de hand van de argumenten van beide partijen en de uitslag van de Hoge Raad. 3.1 De SGP Met een leeftijd van ruim 80 jaar is de SGP de oudste partij van Nederland. De SGP die op 24 april 1918 in Middelburg werd opgericht heeft sinds 1922 een zetel in de tweede kamer en heeft deze, met toevoeging van soms eén en soms twee zetels, altijd weten te behouden (Dölle, 2006). De SGP werd opgericht als reactie vanuit de Gereformeerde Gemeenten op de politieke partijen de Antirevolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk-historische Unie (CHU). Dit gebeurde onder leiding van dominee Kersten, die toen predikant was van de Gereformeerde Gemeente in Yerseke (Mulder, 1993). De dominee en zijn achterban waren van mening dat met name de ARP haar zuivere (christelijke) beginselen had verlaten en zich daarnaast te veel inliet met de Rooms-Katholieke Staatspartij en dus was het noodzakelijk een eigen politieke partij op te richten. Alhoewel de achterban van de SGP en die van de ARP niet veel verschilde van culturele (religieuze) achtergrond, wilde de SGP een eigen partij die een duidelijke mening vertegenwoordigde wat betreft onderwerpen als verzekeren, vaccineren en het kiesrecht voor vrouwen (Mulder, 1993). De oprichting van de SGP verliep moeizaam doordat dominee Kersten op veel kritiek en twijfels van een deel van de gereformeerde achterban stuitte. Deze groep zag niet in waarom christenen deel zouden moeten nemen aan de politiek en hielden zich liever bezig met wat voor hen centraal stond: een persoonlijk geloof in Jezus Christus. Deelname aan politieke dan wel maatschappelijke activiteiten zagen zij als wereldse bezigheden waar een christen zich van diende te onthouden (Mulder, 1993). Dominee Kersten voelde zich echter geroepen de politiek in te gaan en verantwoordde zich hiervoor als volgt: “Onverschillig, of ge gemeen lid der kerk, dan wel ouderling of leeraar zijt, gij moet in de wereld getuigen van het Woord en van het werk Gods; van gerechtigheid en barmhartigheid. Hadden de profeten Israëls Gods Woord ook niet aan de koningen der Heidenen te brengen? Onttrokken zich Jozef,Daniël met diens vrienden, Mordechai of wie dan ook, toen God hun weg bepaalde aan der Heidenen hoven? Wij hebben schuld. Wij hebben ons te veel onttrokken. Teveel de wereld aan zichzelf overgelaten. Wat deden wij voor de kerk; voor de school; voor de zending; voor de maatschappij; voor den Staat? En doordat wij niet deden, wat wij geroepen waren, te doen, daardoor desorganiseerden maatschappij en Staat en kreeg de wereld de overhand en ging de kerk er onder: en werd ze geknecht. 't Is onze schuld; het oordeel begint van het huis Gods. Komt mannen-broeders ontwaakt!”( Mulder, 1993 p.6 De Banier, 3 juli 1922, nr.6). Tijdens een vergadering in 1918 werd besloten een hoofdbestuur op te richten die bestond uit acht personen uit verscheidene (Christelijk) Gereformeerde kerken in Nederland met als voorzitter dominee Kersten. Het hoofdbestuur had binnen de SGP een centrale plaats en hield zich, naast de organisatorische bezigheden, ook bezig met het opstellen van kandidatenlijsten voor de verkiezingen en de controle op de administratie van het partijblad de Banier. Het hoofdbestuur werd gesteund door haar achterban welke het bestuur een groot vertrouwen toedroeg. Dit zorgde ervoor dat er weinig tegenstand was tegen de uitspraken die het bestuur
14
deed en de antwoorden die zij gaf op vragen die werden gesteld tijdens vergaderingen. Echter, ondanks dat het bestuur dit vertouwen kreeg van de SGP’ers was er veel onvrede en onenigheid binnen de partij en kwamen vergaderingen regelmatig tot een botsing tussen afgevaardigden en het hoofdbestuur. Met name de kwestie rondom het vrouwenkiesrecht, waarbij meningen verschillen over de Bijbelse onderbouwing daarvan, was er een die meerdere malen terugkeerde en die vandaag de dag nog steeds voortduurt (Mulder, 1993). De volgende paragraaf zal dieper op dit punt ingaan. Het bestuur van de SGP werd uiteindelijk zo ingericht dat elke provincie, behalve Limburg, een Provinciale Vereniging met een provinciaal bestuur heeft waarbij een provincie opgedeeld kan zijn in statenkringen die op hun beurt een statenkringbestuur kennen. Kiesverenigingen, die zich op plaatsniveau organiseren, stellen de kandidatenlijsten op voor de verkiezingen voor de Provinciale Staten en geven die door aan het statenkringbestuur en het provinciale bestuur. De Provinciale Staten sturen afgevaardigden naar de Vertrouwensvergadering, ook wel Raad van Advies genoemd, die samen met het hoofdbestuur eens per jaar bijeenkomt. Afgevaardigden van de kiesverenigingen vertegenwoordigden op hun beurt de vereniging op de Algemene Vergadering welke het hoogste orgaan binnen de partij is. De Algemene Vergadering beslist over het Program van Beginselen, de statuten, het Algemeen Reglement, ingediende voorstellen en over de aanstelling van de leden van het hoofdbestuur (Mulder, 1993). In het Program van Beginselen zijn de beginselen van de SGP vastgesteld en op basis van dit program worden dan ook beslissingen gemaakt. In de volgende paragraaf waar het vrouwenkiesrecht wordt uitgelicht zal er terug worden gegrepen op het program. In 1934 werd de Jongerenorganisatie van de SGP (SGPJ) opgericht die toen nog bekend stond onder de naam Landelijk Verband van Staatkundig Gereformeerde Studieverenigingen (LVSGS) (Europa Nu, 2010). Sinds de jaren 70 is de organisatie sterk gaan groeien en met de groei die doorzette is de SGPJ op dit moment met ruim 12.000 leden tussen de 12 en 28 jaar de grootste politieke jongerenorganisatie van Nederland. De SGPJ organiseert onder andere bijeenkomsten waarbij thema’s die jongeren aanspreken worden behandeld en waarbij de SGP als partij onder de aandacht wordt gebracht. Daarnaast worden debatten georganiseerd en is er twee keer per jaar een SGP-jongerendag welke voor het eerst werd gehouden in 1986. Zowel landelijk als lokaal is de organisatie actief en kent het een Dagelijks Bestuur en een Algemeen Bestuur waarvan op dit moment Jacques Rozendaal voorzitter is. De SGPJ geeft twee kranten uit die gericht zijn op jongeren tussen de 11 en 15 jaar (KLIK) en jongeren vanaf 16 jaar (In Contact) (Europa Nu, z.d.). Ruim 80 jaar na het oprichten van de SGP is er zowel veel veranderd binnen de SGP als partij als in de positie die de SGP inneemt in de maatschappij. Veranderingen die onvermijdelijk waren gezien er in de wereld veel is veranderd de afgelopen eeuw. De Nederlandse samenleving ontzuilde, vrouwen emancipeerden en migratie nam sterk toe met het gevolg dat Nederland steeds multicultureler is geworden (Dölle, 2006). Voor de afgelopen verkiezingen van 9 juni 2010 was Kees van der Staaij de lijsttrekker van de SGP nadat hij kort daarvoor Bas van der Vlies is opgevolgd. De SGP is vertegenwoordigd met een zetelaantal van twee in de Tweede Kamer; een aantal dat altijd heeft gevarieerd tussen de twee en drie, wat te verklaren is door de trouwe en stabiele achterban die de SGP kent. SGP’stemmers komen vooral uit kerken zoals de Christelijk-gereformeerde Kerk, de (Oud)Gereformeerde Gemeente en de wat meer rechtse PKN-kerken (Protestante Kerk Nederland). Vooral in bepaalde delen van Nederland vindt de SGP veel steun, zoals in de zogenoemde ‘biblebelt’ (een denkbeeldige lijn die van Zeeland over de Veluwe naar Overijssel loopt) (Parlement en Politiek, 2010). Het totaal aantal leden in 2010 staat op 27.196, waarvan meer dan de helft vrouw (RUG,2010).
15
De belangrijkste en meest opvallende speerpunten van het verkiezingsprogramma ‘Daad bij het Woord’ voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 waren: Verhoging van de AOWleeftijd met een maand per jaar naar 67 jaar, invoering van de kilometerheffing, handhaving en verbetering van de Zondagswet, abortus en andere ‘ethisch onaanvaardbare zaken’ uit het basispakket, de doodstraf bij ernstige en onomstotelijk bewezen delicten, verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding, spreiding van allochtonen om de leefbaarheid van wijken te vergroten, koppeling van stemrecht aan het Nederlandschap, afschaffing van het homohuwelijk, geen legalisatie van drugs en invoering van een bordeelverbod (Parlement en Politiek, 2010). De SGP wijkt in sommige standpunten sterk af van het ‘algemeen gedachtegoed’ en doordat zij bij sommige onderwerpen een positie inneemt die als uitzonderlijk wordt beschouwd, heeft de partij veel te maken met onbegrip en verwarring vanuit de maatschappij. Opvattingen over onderwerpen als vrouwenkiesrecht, de doodstraf, zondagsrust en vaccinatieplicht, die vastgelegd zijn in het Program van Beginselen, roepen zo nu en dan grote weerstand op in Nederland wat meerdere malen tot een rechtszaak heeft geleid (Dölle, 2006). Echter, ook binnen de SGP is sprake van verdeeldheid en is men regelmatig in discussie met elkaar over de Beginselen waarbij de “behoudendere SGP’er” sterk vast probeert te houden aan deze Beginselen in tegenstelling tot de (meestal jongere) “vrije SGP’er” (Dölle, 2006). De volgende paragraaf zal, uitgaande de Beginselen, ingaan op argumenten vanuit de SGP over het vrouwenkiesrecht.
3.2 Standpunt SGP: vrouwenkiesrecht Er is een lange geschiedenis aan voorafgegaan voordat vrouwen in Nederland het passief en actief kiesrecht kregen toebedeeld. Uiteindelijk werd in 1917 het passief kiesrecht en in 1919 het actief kiesrecht voor vrouwen ingevoerd (De Boer en Wijers, 2009). De SGP echter, stemt niet in met het passief stemrecht van vrouwen. Omdat het altijd vanzelfsprekend geweest was voor de SGP dat alleen mannen lid waren van een kiesvereniging was er niks op tegen, aangezien er niks over was vastgelegd in de statuten, dat enkele vrouwen in de jaren tachtig lid wilden worden van een kiesvereniging. Toch maakte dit een discussie los die nu nog voortduurt en welke eindige in de constructie van het buitengewoon lidmaatschap voor vrouwen in 2006 Dit houdt in dat vrouwen wel lid mogen worden van een kiesvereniging, maar dat het hen niet is toegestaan om een functie als raadslid of voorzitter in te nemen. Ook al stemden de SGP’vrouwen hier mee in, het debat rondom vrouwenkiesrecht is gebleven en dat heeft de partij opgeroepen om een duidelijk en helder standpunt in te nemen ten aanzien van vrouwenkiesrecht (SGP, 2007). Dit standpunt wordt omgeschreven en uitgelegd in artikel zeven en tien van het Program van Beginselen: Artikel 7: Gods Woord leert dat man en vrouw krachtens de scheppingsorde een eigen specifieke, van elkaar onderscheiden roeping en plaats hebben ontvangen. In deze orde is de man het hoofd van de vrouw. Maatregelen ter erkenning van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen worden positief beoordeeld. Elk emancipatiestreven dat de van God gegeven roeping en plaats van mannen en vrouwen miskent, is revolutionair en moet krachtig worden bestreden (SGP,1996, p.37). In haar uitleg van dit artikel stelt de SGP dat zij vrouwen weliswaar als gelijkwaardig aan de man beschouwt, maar niet als gelijk. God schiep, zo stelt zij, de mens ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ (Genesis 1:27) wat een verschil aanwijst tussen het mannelijk en het vrouwelijk geslacht. God schiep niet alleen de mens mannelijk en vrouwelijk, Hij schiep hen in een bepaalde volgorde; namelijk eerst de man en toen de vrouw. “Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de H E E R , een vrouw en hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd” (Genesis 2: 22-23, De Nieuwe Bijbelvertaling). Op basis van onder andere deze twee verzen stelt de SGP dat, omdat de vrouw uit de man is
16
genomen, de vrouw ‘ondergeschikt’ is aan de man. Dit, zo benadrukken zij, betekent echter niet dat de vrouw minderwaardig zou zijn aan de man (SGP, 1996). In een folder van de SGP, uitgegeven in 2007 geeft de SGP een nadere toelichting van haar standpunt ten aanzien van de positie van de vrouw ten opzichte van die van de man. Voor de zondeval, die plaats vond in het paradijs, leefden Adam en Eva in volmaakte harmonie met elkaar en met God. God schiep Eva omdat Hij inzag dat het niet goed was voor Adam om alleen te zijn. Omdat de dieren geen goede hulp voor Adam konden zijn, schiep God Eva uit de rib van Adam. Met de zondeval verdween de perfecte harmonie waarin Adam en Eva leefden en als gevolg zou de man heerschappij gaan hebben over de vrouw. De heerschappij van de man wordt niet gezien als een opdracht van God, maar als een voorzegging van wat zou gaan plaatsvinden. (SGP, 2007). Dat de vrouw als hulp van de man wordt gezien, wordt verder uitgelegd in de folder. Eva werd niet geschapen als knechtje van Adam, maar als ‘vriend’ die samen met Adam God kon dienen en die samen Gods liefde tot uitdrukking konden brengen. Een hulpje, zo probeert de SGP sterk te benadrukken, hoeft niet als iets negatiefs gezien te worden, maar juist als positief en van grote betekenis. Om haar visie ten aanzien van de positie van de vrouw verder te onderbouwen grijpt de SGP terug naar een aantal Bijbelteksten uit het Nieuw Testament. Met name 1 Timotheüs 2 wordt daarbij vaak genoemd: “Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe, dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil, dat zij in stilheid zij. Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva (Statenvertaling, Jongbloed-editie). De vrouw heeft een andere positie toebedeeld gekregen dan de man en zo zijn zij dus wel gelijkwaardig, maar niet gelijk (SGP, 2007). In artikel tien van het Program van Beginselen wordt ingegaan op de roeping van de vrouw en het vrouwenkiesrecht: Artikel 10: De opvatting van het vrouwenkiesrecht voortkomend uit een revolutionair emancipatiestreven, strijdt met de roeping van de vrouw. Dat laatste geldt ook voor het zitting nemen van de vrouw in politieke organen, zowel vertegenwoordigende als bestuurlijke. De vrouw zij in haar eigen consciëntie overtuigd of zij haar stem kan uitbrengen met inachtneming van de haar door God gegeven plaats (SGP, 1996, p.48). Als gevolg van de zondeval zou de man gaan heersen over de vrouwen en zou de vrouw zich proberen te bevrijden uit deze overheersing (SGP, 2007). Dit bevrijden uit de greep van vastgestelde kaders waarbinnen de vrouw zich zou behoren te vinden, is in de zestiger jaren sterk toegenomen; de emancipatiegolf. Echter, al vroeger in de geschiedenis was er sprake van vrouwen die wilden emanciperen wat in een uiteenzetting van Ds. Kersten op de Algemene Vergadering in 1920 werd omschreven als een beweging die het onderscheid tussen man en vrouw probeerde weg te nemen. De conclusie van zijn betoog was dat, gezien de tekst van 1 Timotheüs 2, vrouwen hoorden te zwijgen in de gemeente en zich moesten onderwerpen aan de man. Het vrouwenkiesrecht was volgens de dominee in strijd met de roeping van de vrouw zoals deze is omschreven in de Bijbel. Dit standpunt werd door de vergadering overgenomen (SGP, 1996). De koningin vormt een uitzondering op de regel, zij wordt aanvaard als “regerend bij de gratie Gods” (SGP, 1996, p. 53) vanwege het erfrecht dat heeft bepaald dat zij koningin zou worden (SGP, 2007). Stemmen is wel toegestaan voor vrouwen met het argument dat wanneer een stem wordt uitgebracht, men niet instemt met het kiesrecht op zichzelf, maar instemt met het bevorderen van de verkondiging van Gods Woord. Echter, zoals ook aan het einde van artikel tien wordt aangegeven, is de keuze om te stemmen eén die overgelaten wordt aan het geweten van de vrouw (SGP, 1996). Het regeerambt is echter niet in overeenstemming met de roeping van de vrouw en dus kan en mag de vrouw niet deel nemen aan functies binnen het publieke domein zoals burgemeester, wethouder, minister of staatsecretaris. Vrouwen is het wel toegestaan functies in te nemen binnen het private domein, zoals het lidmaatschap van de kiesverenigingen. De vrouw, zo wordt uitgelegd in de folder, heeft een ereplaats gekregen van God. Dat houdt in dat zij onderdanig en op de achtergrond hoort te zijn binnen het huwelijk, de kerk en de maatschappij (SGP, 2007).
17
De twee artikelen uit het Program van Beginselen stellen dat a) vrouwen en mannen wel gelijkwaardig, maar niet gelijk zijn en b) dat het niet in de roeping van de vrouw ligt om het regeerambt (in publiek domein) aan te nemen. Echter, zoals eerder benoemd is er altijd sprake geweest van veel discussie binnen de SGP en zijn de meningen verdeeld over de roeping van de vrouw en de Bijbelteksten die daarbij worden aangehaald.
3.3 Standpunt aanklager: vrouwenkiesrecht Samen met een aantal andere partijen, zoals het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, de Nederlandse Vrouwenraad en de Vereniging Vrouwennetwerk Nederland, (Proefprocessenfonds Clara Wichmann, 2010) is het Proefprocessenfonds Clara Wichmann (PCW) in 2003 een rechtszaak begonnen tegen de Staat. Het doel van deze rechtszaak was vast te stellen dat de Staat in strijd handelt met het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechter (IVBPR), het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de Grondwet en meest hoofdzakelijk artikel zeven van het VN-Vrouwenverdrag welke in 1991 werd ondertekend door de Nederlandse Staat. Het uiteindelijk doel wat zij beoogden, was dat de Staat veroordeeld zou worden maatregelen te nemen die het in strijd handelen van de hiervoor genoemde wetten zou opheffen en daarnaast zou stoppen met het subsidiëren van een partij die discrimineert (Hoge Raad der Nederlanden, 2010). Barkhuysen (2004) legt in zijn artikel uitvoerig uit wanneer een partij discrimineert en waarom de SGP onder de noemer ‘discriminerende partij’ valt. Een discriminerende politieke partij, zo stelt hij, is een partij die op basis van een bepaalde overtuiging naar een rechtsorde streeft waarin discriminatieverboden, op grond van ras of geslacht bijvoorbeeld, niet of niet geheel van kracht zijn (Barkhuysen, 2004, p.43). Aangezien de SGP op basis van haar (christelijke) overtuiging vrouwen niet kandidaat kan en wil stellen, discrimineert zij vrouwen volgens Barkhuysen. Hierbij kan de vraag worden gesteld of discriminatie iets is wat in regels is vastgelegd en waarbij aan de hand van die definitie bepaald kan worden wat discriminatie is, of dat discriminatie iets is wat wordt ervaren en waar de zogeheten discriminerende partij niet mee instemt. In het laatste geval zou moeten worden onderzocht of de vrouwen van de SGP wel of niet instemmen met het niet verkiesbaar zijn en of zij zich in die zin gediscrimineerd voelen. In het eerste geval kan, gezien artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag vastgesteld worden dat de SGP daadwerkelijk vrouwen discrimineert en dat de Staat verplicht is in te grijpen. Artikel zeven van het VN-Vrouwenverdrag stelt dat: “De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht om op gelijke voet met mannen: a. hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen en volksstemmingen, en verkiesbaar te zijn in alle openbaar gekozen lichamen; b. deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid en aan de uitvoering hiervan, alsook openbare ambten te bekleden en alle openbare functies op alle overheidsniveaus te vervullen; c. deel te nemen aan niet-overheidsorganisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land” (Proefprocessenfonds Clara Wichmann, 2010).
3.4 De Hoge Raad De Rechtbank Den Haag stelde in 2005 de aanklager in deze zaak, het PCW en de andere organisaties, in het gelijk nadat zij in 2003 een rechtszaak was begonnen tegen de Staat. Er
18
werd vastgesteld dat de Staat in strijd handelde met artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag en daarmee het discrimineren van vrouwen toeliet. De Staat moest naast het nemen van maatregelen die er toe moeten leiden dat de SGP vrouwen het passief kiesrecht toekent, stoppen met het subsidiëren van de SGP. Reactie van de Staat was het in hoger beroep gaan, wat leidde tot een nieuwe uitspraak van de Rechter in 2005 welke stelde dat het PCW niet in haar gelijk stond betreft haar eis dat de SGP het passief kiesrecht aan vrouwen zou moeten toekennen (Proefprocessenfonds Clara Wichmann, 2010). Het oordeel van de Rechtbank was dat de eis van de aanklagers niet om het algemeen belang van vrouwen ging, maar over het belang van SGP’vrouwen die in het proces niet betrokken waren (Post, 2009). Reactie op haar beurt was dat het PCW in beroep ging. Twee jaar later, in 2007, bekrachtigde het Hof Den Haag de eerdere uitspraak van de Rechtbank dat de Staat in strijd handelt met het Vrouwenverdrag waarbij het Hof onder meer verwees naar de Grondwet en de eerdere genoemde verdragen. Na een periode van rechtszaken werd uiteindelijk op 9 april 2010 definitief vastgesteld door de Hoge Raad dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het niet tegen gaan van discriminatie van vrouwen door de SGP en dat zij geacht wordt passende maatregelen te treffen om dit ongedaan te maken (Proefprocessenfonds Clara Wichmann, 2010). Maatregelen die de Staat moet nemen, zo stelde de Rechtbank, moeten effectief zijn, maar daarnaast ook zo min mogelijk inbreuk maken op de grondrechten van de SGP. De rechter is echter niet toegestaan specifieke maatregelen voor te schrijven omdat zij de Staat niet mag bevelen wetgeving tot stand te brengen (Hoge Raad der Nederlanden, 2010). Het debat over vrouwenkiesrecht is echter zowel binnen als buiten de SGP nog niet ten einde gekomen. De SGP hoopt door in hoger beroep te gaan bij de Raad van Europa alsnog in haar gelijk gesteld te worden.
19
Hoofdstuk 4 – Democratie en de SGP 4. 1 Inleiding De vorige twee hoofdstukken hebben een theoretisch kader neergezet van waaruit het nuttig is de praktijk te aanschouwen. In hoeverre is er iets terug te zien van de spanningsvelden van democratie in het debat rondom vrouwenkiesrecht en de SGP? Wat is de daadwerkelijke positie van de minderheid en in hoeverre mogen en kunnen zij soeverein zijn? Soevereiniteit, vrijheid en gelijk zijn begrippen die, naast dat zij in de theorie veel aandacht krijgen, ervaren moeten worden wil men een idee van de inhoud ervan krijgen. Kan theorie of een boek volledig uitleggen wat vrijheid is en hoe vrijheid aanvoelt? Net zo min als dat het geval is voor vrijheid is dat het geval voor soevereiniteit en gelijkheid. Omdat de begrippen soevereiniteit, vrijheid en gelijkheid zich verder uitstrekken dan het theoretische domein is het noodzakelijk te onderzoeken wat de praktijk leert. Daartoe zijn meerdere SGP stemmers ondervraagd door middel van interviews. Het gebruik van deze interviews is een onmisbaar onderdeel in deze scriptie en zal een waardevolle toevoeging zijn voor de uiteindelijke conclusie.
4.2 Methoden 4.2.1 Selectie participanten/respondenten De respondenten in dit onderzoek waren zes aantal mannen en een zes aantal vrouwen. Elk van deze mannen en vrouwen stemt SGP, waarbij een aantal respondenten bovendien lid zijn van de plaatselijke kiesvereniging en een enkeling een (belangrijke) functie vervult binnen de SGP. De leeftijd van de respondenten ligt tussen de 18 en 80. Het doel van deze studie is niet een algemene conclusie te kunnen trekken over de ideeën van de gehele populatie SGP’stemmers, maar om een beeld te krijgen van de verschillende gedachtes die leven onder SGP’ers. Juist door het interviewen van mensen met een verschillend geslacht, leeftijd en achtergrond kunnen verschillende meningen en opvattingen een idee geven van hoe men het debat rondom vrouwenkiesrecht ervaart. 4.2.2 Onderzoeksstrategie De respondenten voor dit onderzoek werden geselecteerd aan de hand van de sneeuwbalmethode. Deze methode begint met eén of een aantal respondenten die wijzen naar nieuwe respondenten waardoor het bereik van het onderzoek zich uitbreidt. Het voordeel van deze methode is dat er vrij gemakkelijk toegang verkregen kan worden tot de respondenten omdat op basis van bestaande contacten de interviewer geïntroduceerd kan worden bij zijn respondenten. Nadeel van de methode is dat de onderzoeker niet haar eigen respondenten uitkiest en de respondenten die andere personen aanbevelen hier een bepaalde reden of belang bij kunnen hebben. De kans dat de totale groep respondenten erg verschilt wordt op deze manier verkleind. Om een dergelijke bias te beperken zal in dit onderzoek niet één ‘sneeuwbalproces’ worden uitgevoerd, maar meerdere waardoor er verschillende bronnen zijn die leiden tot respondenten.
4.3 Resultaten De twaalf respondenten gaven allemaal aan het debat over het vrouwenkiesrecht gevolgd te hebben in de kranten, op televisie of door er met vrienden en familie over te spreken. In sommige kerken werd er over gesproken door de dominee en op een van de scholen van de respondenten werd er een debat gehouden over het onderwerp.
20
Reactie die de uitspraak van de Hoge Raad oproept: De uitspraak die is gedaan door de Hoge Raad op 9 april 2010 werd in de kringen van de SGP als zeer schokkend en verbijsterend opgevat. Sommige van de respondenten hebben de uitspraak niet als verassend opgevat, terwijl anderen de goede hoop hadden dat de SGP uiteindelijk in haar gelijk gesteld zou worden. Meerdere malen werd genoemd dat de SGP vrouwen niet discrimineert in tegenstelling tot wat beweerd wordt omdat vrouwen die het niet eens zouden zijn met de standpunten van de SGP de vrijheid hebben een andere politieke partij te stemmen. Vrouwen uit de SGP willen zelf niet een politieke functie bekleden en daarom is het onbegrijpelijk voor de SGP’er dat er van buitenaf een rechtszaak is aan gespannen om zogenaamd “de SGP vrouw te bevrijden”. Opvallend was dat een aantal respondenten aangaf zichzelf gediscrimineerd te voelen: “Ik voel mij gediscrimineerd omdat deze vrouwen (van het PCW) er van uit gaan dat SGP’vrouwen niet voor hun eigen belang kunnen opkomen. Er is hier helemaal geen sprake van onrecht en dus zie ik niet in waarom die vrouwen een rechtszaak zijn begonnen” (vrouw, 39). “Op dit moment voel ik mij gediscrimineerd omdat ik mijn geloof en de daarbij horende standpunten niet uit mag dragen. Als een politieke partij een afspiegeling is van een groep mensen met een bepaalde mening in de maatschappij dan kan ik daar mijn geloof toch niet buiten laten? Dat kan net zo min als dat een liberaal dat zou moeten doen” (man, 53). Respondenten geven aan dat wanneer vrouwen van de SGP zich gediscrimineerd zouden voelen (en zij vormen meer dan de helft van de SGP’stemmers) ze daar zelf een rechtszaak over zouden kunnen beginnen. Dat zou niet eens nodig zijn volgens een van de respondenten omdat er volgens hem genoeg openheid binnen de SGP is om over dit onderwerp te praten. Vooral de manier waarop het proces is verlopen en de motieven van de tegenpartij worden niet begrepen. Zo beweren sommigen dat het debat meer tegen religie op zich lijkt te zijn, dan tegen de zogenaamde ‘discriminatie van de vrouw’. “De SGP vormt geen directe dreiging voor Nederland, dus waarom is het zo belangrijk dat wij anders denken over vrouwenkiesrecht? Er is een goede democratie binnen de partij en zaken zoals vrouwenkiesrecht zijn bespreekbaar” (man, 18). “Maar ik kan niet goed begrijpen dat een partij die al voor de oorlog in de politiek deelnam en nooit problemen heeft opgeleverd nu zo in de aandacht moet staan. Ik zie dat met de opkomst van de Islam mensen bang worden dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen afneemt en daar worden wij als christenen dan mee op een hoopje gegooid. Zelf ben ik van mening dat het debat meer over religie opzich gaat, dan over het vrouwenstandpunt van de SGP. De tolerantie neemt af. Dat zie je nu ook bij homoseksuelen en de Christen Unie. Als wij nu vrouwen verkiesbaar moeten stellen dan zou de volgende stap kunnen worden dat we ook homoseksuelen in onze partij moeten opnemen” (man, 21).
Bent u het ermee eens dat de Hoge Raad een dergelijke uitspraak heeft mogen doen? De meeste respondenten geven aan het niet eens te zijn met de uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan. Zij vinden dat in een democratie een partij haar eigen standpunten mag hebben en juist omdat er geen initiatief is gekomen vanuit de SGP zelf snappen ze niet dat er van buitenaf opgelegd moet worden wat de partij wel en niet moet doen. Het recht op vrijheid van godsdienst en eigen vereniging werd hierbij meerdere malen genoemd waarbij men niet begrijpt dat deze rechten niet doorslaggevend zijn geweest. Omdat de SGP geen bedreiging vormt voor Nederland snapt men niet waarom nu opeens zij vrouwen, tegen haar standpunten in, verkiesbaar moeten stellen. Dat dit toch gebeurdtwordt gezien als een bedreiging van de democratie en van minderheden specifiek. Daarbij leeft de angst dat vrijheid van godsdienst en vereniging ook gaat verdwijnen in het onderwijs. Een interessante uitspraak bij deze vraag:
21
“We verplichten bouwvakbedrijven toch ook niet om vrouwen in dienst te nemen waarbij evenveel vrouwen als mannen er moeten werken? Vrouwen en mannen zijn nu eenmaal niet hetzelfde en zoals een bouwvakbedrijf dat ziet, zien wij dat op onze eigen manier. Dat is niet discriminerend” (man, 18).
Wat betekent het voor de SGP dat zij nu verplicht worden vrouwen verkiesbaar te stellen? Meest opvallend aan de antwoorden op deze vraag is dat vrijwel alle respondenten ervan uitgaan dat weinig zal veranderen binnen de SGP en dat de SGP dus ook weinig last zal ondervinden van de uitspraak van de Hoge Raad. Daarbij geven zij aan dat er nog weinig gezegd kan worden over wat concreet de maatregelen zullen zijn die de Staat neemt en dat de SGP in hoger beroep zal gaan bij het Europees gerechtshof. Een aantal dingen die genoemd zijn waarvan men wel verwacht dat het verandering brengt, is de afschaffing van subsidie die SGP zou krijgen van de Staat, verdergaande verdeeldheid binnen de partij en eventuele gevolgen voor het onderwijs. Wanneer vrouwen uiteindelijk op de kandidatenlijst van de SGP moeten worden gezet, en men vraagt zich af of er vrouwen zijn die zich daar beschikbaar voor zouden willen zetten, denkt men dat de kans klein is dat zij ook daadwerkelijk in het kabinet komen: “Ik denk dat de SGP er niet veel last van zal ondervinden, zij zetten vrouwen gewoon onderaan de kieslijst “ (vrouw, 48). Daarnaast denkt men dat het gevolg van de uitspraak is dat de SGP alleen nog maar sterker zal vast houden aan haar eigen standpunten. Ook al zou er verandering komen en mogen vrouwen vanuit de SGP zich wel verkiesbaar stellen dan moet dat vanuit de partij zelf gebeuren. Zo verwacht men dat er vanuit de SGPJ een beweging zal zijn die er voor pleit vrouwen wel verkiesbaar te stellen, waarover gezegd werd door een van de respondenten: “En als die verandering wel komt is dat niet erg hoor, ik ben zelf niet tegen vrouwen in de politiek, maar het mag toch wel op hun eigen tempo gebeuren?” (vrouw, 72). Belangrijk voor de SGP is dat veranderingen vanuit de partij zelf komen en zo geven zij ook aan dat wanneer die verandering juist van buitenaf opgelegd wordt, ze alleen maar nog meer hun hakken in de grond zullen zetten. Die druk van buitenaf werd door een respondent als positief ervaren omdat zij aanleiding zou geven voor een hernieuwde discussie en meer openheid binnen de partij.
Vindt u het terecht dat mensen die het niet eens zijn met de standpunten van de SGP het recht hebben deze standpunten aan te klagen? Deze vraag is zeer duidelijk door alle respondenten ontkennend beantwoord. Daarbij kwamen drie argumenten naar voren. Eén van die argumenten was dat het in een democratie nu eenmaal zo werkt dat politieke partijen hun eigen standpunten mogen hebben. Het is aan de kiezer of zij macht krijgen om ook daadwerkelijk iets te betekenen in politieke zin. Zo zou de SGP ook haar eigen standpunten mogen hebben en snapt men niet dat zij daarin aangevallen wordt. Mensen die het niet met de SGP eens zijn, zo zeggen zij, hebben toch alle vrijheid om op een andere partij te stemmen? Een ander argument welke ook bij andere vragen werd genoemd is dat de SGP’vrouw zich zelf niet gediscrimineerd voelt en dat zij de rechtszaak ook niet zijn begonnen. Men snapt niet waarom anderen zich dan zo nodig zouden moeten ‘bemoeien’ met de SGP. Het derde argument, verbonden met het tweede en welke bij sommige respondenten veel emotie opriep, was dat de respondenten denken dat het PCW niet zozeer doelt op discriminatie van de vrouw, maar meer op het christelijke bolwerk waar tegen zij een aversie zouden hebben. “Ik denk dat de SGP niet aangeklaagd wordt omdat ze zozeer vrouwen zouden discrimineren, maar dat dit gewoon een aanval op ze is omdat ze christelijk zijn” (vrouw, 48). Doordat de islam haar intrede heeft gedaan in Nederland denken sommige respondenten dat men bang is geworden in Nederland dat vrouwen hier net als in de Islam een ondergeschikte
22
positie krijgen aan de man. Vanwege die angst daarvoor probeert men nu ook op christelijk vlak de vrouw te beschermen tegen zulke eventuele ontwikkelingen. De SGP is daar nu de dupe van volgens de respondenten. Er is onbegrip over de motieven van de PCW en men vraagt zich af waarom zij zich juist zo druk over de SGP maken: “Ik snap niet zo goed dat wanneer we met zoveel problemen te maken hebben, ook omtrent rechten van vrouwen zoals sprake bij prostitutie, dat het accent nu juist op zo’n klein groepje (de SGP’vrouw) gericht moet zijn” (man, 21).
Denkt u dat de uitspraak van de Hoge Raad de vrijheid van de SGP aantast in het hebben van haar eigen standpunten? Vrijwel alle respondenten vinden dat de vrijheid van de SGP wordt aangetast door de uitspraak van de Hoge Raad. Daarbij is er de angst dat wanneer er aan de vrijheid van godsdienst wordt ‘gerommeld’ dit ook gevolgen kan hebben voor de christelijke scholen die misschien ook wel zullen moeten verdwijnen. Zo is er volgens een aantal respondenten een gelijkheidsideologie ontstaan die de vrijheid langzamerhand doet verdwijnen. Nederland, zo zegt een mannelijke respondent, lijkt steeds minder tolerant te worden naar andersdenkenden en de tolerantiegrens wordt steeds smaller. Een vrouw zegt hierover: “Voor mij is democratie vinden wat je vindt binnen de politieke wereld en dat zou wel eens kunnen gaan verdwijnen (..). Zo lijkt de democratie wel een dictatuur te zijn geworden” (vrouw, 39). In plaats van dat de SGP maatregelen opgelegd wordt, zou het volgens een van de andere respondenten juist positief zijn om de SGP te beschermen en de partij in haar waarde te laten door haar haar eigen standpunten te laten handhaven. Wat binnen de SGP zelf anders zou kunnen? “Meer openheid.. we zijn een te gesloten bolwerk en als we nu eens meer naar de buitenwereld zouden laten zien waarom we iets vinden/denken/geloven zou er meer ruimte voor debat en begrip komen denk ik” (man, 53). Doordat er meer openheid vanuit de SGP komt, zal men elkaar beter begrijpen en elkaar meer de vrijheid gunnen die geacht wordt aanwezig te zijn in een democratie.
Vindt u dat de Nederlandse Staat mag ingrijpen in de besluitvorming van de SGP als het gaat over de rechten van de mens? Meerdere malen werd door de respondenten genoemd dat er hier geen sprake is van discriminatie van de vrouw. Discriminatie is iets wat je moet ervaren volgens hen en de SGP’vrouwen hebben aangegeven dat ze zich niet gediscrimineerd voelen. Moet iemand anders hen dan opleggen dat ze zich wel zo zouden moeten voelen, vragen zij zich af. Een mannelijke respondent geeft aan dat de SGP, maar ook andere partijen, het recht op vrijheid van godsdienst moet hebben, mits dat de vrijheid van anderen niet aantast. Wat er nu echter gebeurd volgens hem is dat de Hoge Raad een volgorde heeft gemaakt in de rechten en dat gelijkheid nu boven vrijheid is komen te staan. Dit wordt door andere respondenten bevestigd en daarbij stelde een iemand die vraag wie er in zo’n geval mag bepalen dat het ene recht ondergeschikt is aan het andere? Ook werd genoemd dat het christendom juist een bijdrage heeft geleverd aan de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen, zoals je dat in andere culturen met een andere religieuze achtergrond niet ziet. Juist nu wordt dat christendom er op gepakt dat ze vrouwen en mannen niet als gelijkwaardig zouden zien. En dat zij dat zouden denken is niet waar volgens de SGP: vrouwen en mannen zijn niet gelijk, wel gelijkwaardig! 4.4 Conclusie
23
De interviews met SGP’ers hadden het doel te onderzoeken hoe de spanningsvelden van democratie zich laten terug zien in de praktijk en hoe men in het debat over vrouwenkiesrecht en de SGP de begrippen vrijheid, gelijkheid en soevereiniteit ervaart. De respondenten gaven duidelijk aan zich aangetast te voelen in het recht op vrijheid van godsdienst. Zij gaven aan dat ze dit als een belangrijk onderdeel van de democratie zien en dat zij niet begrijpen hoe er van buiten af opgelegd kan worden dat de SGP haar beleid moet veranderen. Politieke partijen moeten, mits ze de vrijheid van anderen niet beperken en geen bedreiging vormen voor de gehele samenleving, vrij zijn hun eigen standpunten te kunnen bepalen en handhaven. Nu de vrijheid van de SGP wordt aangetast, bestaat er onder de respondenten de angst dat vrijheid ook op andere terreinen zal worden ingeperkt. Gelijkheid is een begrip dat een duidelijke negatieve belading had onder de respondenten. Zo had eén van de respondenten het over ‘dat rottige gelijkheidsdenken’. Dat iedereen tegenwoordig gelijk moet zijn zien zij als een gevaar voor de samenleving. Mensen zijn nu eenmaal verschillend en dat is iets wat we juist mogen koesteren; juist in de politiek waarin elke partij haar eigen identiteit heeft en waarin die pluriformiteit juist een verrijking van de democratie is. SGP’ers ervaren dat zij niet soeverein kunnen zijn in het hebben en handhaven van hun standpunten wat als gevolg heeft dat hun vrijheid wordt aangetast. De partijleden hebben het gevoel de macht in eigen partij kwijt te raken en daarom geven zij ook aan dat zij verandering binnen de partij niet schuwen, maar juist de druk van buitenaf zeer negatief ervaren. Het debat over de positie van vrouwen in de SGP laat duidelijk de spanningsvelden soevereiniteit en vrijheid versus gelijkheid zien. Daarbij staat de vraag centraal of er een rangschikking gemaakt kan worden tussen de begrippen vrijheid en gelijkheid en zo ja, wie de macht heeft die rangschikking te maken. Het spanningsveld meerderheid versus minderheid lijkt minder zichtbaar te zijn, maar komt wel naar voren in de angst dat het nieuwe gekozen kabinet, gekozen door een meerderheid, ook op andere terreinen inbreuk zal maken op het recht op vrijheid van godsdienst. De minderheid die niet een coalitie weet te vormen, zo blijkt uit deze case, heeft weinig in te brengen. Van der Vlies, de oud-voorzitter van de SGP, benoemt dit in Dölle (2006) als volgt: “Men zal onze partij niet gauw met rust laten. De ultieme vraag die wij aan de samenleving te stellen hebben, is dan ook of in onze pluriforme samenleving nog ruimte zal zijn voor een minderheid met “eigenaardige” opvattingen die afwijken van wat men vindt. Ten diepste gaat het erom of in deze tijd waarin het gelijkheidsbeginsel de boventoon voert, nog plaats is voor hen die aan de Heilige Schrift onfeilbaar gezag toekennen en wensen te blijven bij de klassieke authentieke exegese er van” (Dölle, 2006, p.100).
Conclusie 24
In de inleiding werden de centrale vraagstelling en de deelvragen van dit onderzoek geïntroduceerd. In de conclusie zullen er antwoorden gegeven worden op deze vragen die voortvloeien uit de resultaten van het onderzoek. De centrale vraagstelling luidde: Hoe komen de drie spanningsvelden van democratie (gelijkheid versus vrijheid, meerderheid versus minderheid, en soevereiniteit) tot uitdrukking in het debat over vrouwenkiesrecht en de SGP? Daarbij werd vastgesteld dat wanneer deze vragen niet worden besproken het gevaar bestaat dat in Nederland gelijkheid het overheersende beginsel gaat worden en vrijheid naar de achtergrond verdringt. Ten eerste werd behandeld wat wordt bedoeld met democratie en wat de drie spanningsvelden zijn die in dit onderzoek centraal staan. Omdat democratie een moeilijk definieerbaar begrip is, is het verstandig democratie per land te bekijken en aan de hand van die specifieke situatie een definitie van het begrip te geven. In Nederland is er een politiek systeem welke kenmerkend is voor een constitutionele parlementaire democratie en heeft de burger op indirecte manier inspraak in beleidsvorming. In dat systeem is er sprake van een aantal spanningsvelden die elk op hun eigen manier vorm hebben gekregen in het politieke systeem en zich daar binnen ontwikkelen. Gelijkheid en vrijheid lijken elkaar daarin voortdurend af te wisselen wanneer we kijken naar het proces dat is aangespannen tegen de Staat. Zoals gelijkheid nu boven vrijheid lijkt zijn te verkozen, zo werd vrijheid in eerder besluiten van de Hoge Raad boven gelijkheid gesteld. De meerderheid is in het tweede spanningsveld dominant en heeft de macht besluiten te maken. De minderheid heeft aan die besluiten te gehoorzamen, maar zal dat niet in alle gevallen kunnen. Met soevereiniteit, het derde spanningsveld, wordt zelfbestuur van het volk bedoeld waarbij geconcludeerd kan worden dat er alleen een indirecte vorm van soevereiniteit mogelijk is. In het debat over vrouwenkiesrecht beroept de SGP zich op de Bijbel en zou zij op basis van het recht op vrijheid van godsdienst vrijgesproken kunnen worden. Het PCW aan de andere kant stelt dat de SGP vrouwen discrimineert en beroept zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel en in het bijzonder het VN-Vrouwenverdrag welke door de Nederlandse Staat werd ondertekend. De voorlopige uitkomst van het proces is dat de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Staat maatregelen moet treffen waardoor de SGP vrouwen verkiesbaar gaat stellen. Wat die maatregelen zijn en of het hoger beroep van de SGP daar verandering in zal brengen is voorlopig onduidelijk. Uit de interviews is gebleken dat SGP’ers zich gediscrimineerd voelen door het PCW omdat zij het recht op vrijheid van godsdienst wordt ontzegd. Daarbij stellen zij dat elke politieke partij haar eigen standpunten mag hebben, mits het niet de vrijheid van anderen bedreigd. De uitspraak die werd gedaan door de Hoge Raad werd dan ook met veel ongenoegen ontvangen en als reactie zal de SGP nog sterker haar standpunten gaan verdedigen. Zij voelen zich aangetast in hun vrijheid en hebben het idee niet meer soeverein te kunnen zijn in het bepalen van haar standpunten. Dit maakt dat enkele respondenten de angst hebben dat er een gelijkheidsideologie aan het ontstaan is, welke effect zal gaan hebben op onder andere het christelijk onderwijs. Aan de hand van de definities van soevereiniteit en vrijheid kan gesteld worden dat de SGP wordt aangetast in haar soevereiniteit. Er is geen sprake van zelfbestuur wanneer van hoger hand wordt bepaald dat de SGP tegen haar standpunten in vrouwen verkiesbaar moet stellen. Ook is de SGP niet vrij om zelfstandig richting te geven aan haar partij en is zij niet vrij van externe dwang. Gekeken naar de drie spanningsvelden van democratie kan geconcludeerd worden dat bij deze case de SGP niet meer soeverein is in het bepalen van haar eigen standpunten en dat daarmee haar vrijheid in gevaar is gekomen. Omdat zij een minderheid zijn, zolang ze niet in het kabinet komt, hebben zij te gehoorzamen aan het besluit van de meerderheid. Of dit echter
25
betekent dat de meerderheid onterecht de vrijheid van de SGP aantast en of daarmee een gelijkheidsideologie begint te ontstaan, zal in de discussie worden besproken.
26
Discussie Het spanningsveld vrijheid versus gelijkheid staat centraal in deze scriptie. Al blijft het moeilijk om aan beide begrippen een goede definitie te geven, het is noodzakelijk dat te doen om onduidelijkheid te voorkomen. Het is goed daarbij af te vragen of vrijheid en gelijkheid begrippen zijn die elkaar substitueren: betekent meer vrijheid minder gelijkheid en vice versa. In zo’n geval en wanneer beide beginselen van gelijke waarde worden geacht, zou de balans tussen die twee opgezocht moeten worden. Wat betekent vrijheid nu precies? Is vrijheid de vrijheid om gelijk te zijn en gelijk behandeld te worden? In dat geval gaan vrijheid en gelijkheid hand in hand. Of is het juist die vrijheid om te erkennen dat mensen verschillend zijn, waarmee ieder mens als een individu met speciale capaciteiten erkend wordt? Christiano stelde de volgende vraag: Hoe kan een individu vrij zijn in het krijgen wat hij/zij wilt met betrekking tot anderen wanneer de uitkomsten van besluiten een resultaat moeten zijn van de toestemming van anderen? Wanneer we deze vraag parallel leggen aan de SGP case, kunnen we ons dan ook afvragen in hoeverre een individu binnen de SGP vrij kan zijn, wanneer de uitkomsten van besluiten een resultaat moeten zijn van de toestemming van anderen. Wanneer een SGP’vrouw vrij zou willen zijn binnen de SGP om zich verkiesbaar te stellen, kan dat wanneer de uitkomsten van haar acties in overeenstemming moeten zijn met de algemene gedachtengang van de SGP? In hoeverre is er dan openheid binnen de SGP om dit debat met elkaar aan te gaan? Zowel in de Nederlandse democratische rechtsstaat als binnen de SGP lijkt het spanningsveld van vrijheid en gelijkheid dus zichtbaar. Hierbij is het verstandig op te merken dat vrijheid misschien wel niet voor iedereen even veel waarde heeft en op verschillende niveau’s verschillend beleefd kan worden. Zo zullen SGP’ers vrijheid als partij binnen de democratie zeer belangrijk vinden, maar binnen de partij weinig moeite hebben met het opgeven van vrijheden. Het begrip gelijkheid zou vervangen kunnen worden door gelijkwaardigheid. Dan kan gezegd worden dat iedereen aan de ene kant de vrijheid heeft om zijn leven in te richten hoe hij dat wil zonder daar anderen bij te beperken en aan de andere kant gelijkwaardig behandeld wordt, maar wel wordt gezien als een individu. Iedereen blijft dan gelijke rechten en plichten houden, maar wordt wel gezien als uniek. Zo kunnen christenen, moslims, conservatieven en liberalen naast elkaar leven. Elk in de vrijheid om te geloven wat hij wil en zijn leven daar naar in te richten, elk met dezelfde rechten, maar met erkenning van zijn uniekheid. Juist de verscheidenheid aan politieke partijen maakt Nederland tot een kleurrijk land waarbij men het niet eens hoeft te zijn met de buurman maar nog wel gelijkwaardig is aan hem. Echter, ook het begrip gelijkwaardigheid blijkt in de praktijk moeilijk toepasbaar want wie bepaalt dan welke waarde de norm is? Als iedereen gelijkwaardig aan elkaar is, moet namelijk vastgesteld worden wat dan die waarde is. Wanneer we nog even terugkijken naar het voorbeeld van Esther (p.9) zien we dat universele waarden een belangrijke rol spelen in het spanningsveld vrijheid versus gelijkheid. De universele waarden van honderd jaar geleden zijn anders dan de universele waarden van tegenwoordig. Dat betekent dan ook dat het voor de hand liggend is dat de SGP honderd jaar geleden de steun van de maatschappij had om vrouwen niet verkiesbaar te stellen, terwijl vandaag de dag zij op verzet stuit. De meerderheid van honderd jaar geleden is niet meer de meerderheid van tegenwoordig. Dat betekent dan ook dat de kans zeer groot is dat de universele waarden van nu anders zijn dan die van vroegere tijden. Daarmee veranderen ook de ideeën over wat vrijheid en wat gelijkheid betekent. De pech voor de SGP is dat zij nu niet die meerderheid zijn en dat zij andere ideeën hebben dan de algemene heersende waarden. Neemt daarnaast de tolerantie voor andersdenken ook af in Nederland? Misschien, maar was er honderd jaar geleden meer tolerantie voor de mensen die vonden dat vrouwen wel een politieke functie mochten bekleden? Waarschijnlijk niet en dat betekent dan dat de tolerantie misschien wel niet is afgenomen, maar is verschoven. Daarmee is er misschien wel niet een gelijkheidsideologie ontstaan, maar slechts een ander idee van wat de norm voor gelijkheid is.
27
Het tweede spanningsveld van democratie dat is genoemd, is de verhouding tussen de meerderheid en de minderheid in de samenleving. Omdat de meerderheid de macht heeft, bepaalt zij niet alleen welke beslissingen worden genomen, zij bepaalt daarnaast ook welke discours heersend is en dus ook welke definities aan begrippen worden ontleent. Het maakt uit welke definitie de meerderheid geeft aan vrijheid en gelijkheid. Op basis daarvan worden namelijk rechtszaken gehouden, zoals het geval van de SGP en wanneer men een verschillend idee heeft van wat bijvoorbeeld vrijheid inhoudt, zullen de uitkomsten van zulke rechtszaken ook verschillend ervaren worden. Ook democratie wordt gedefinieerd door de meerderheid en dus kan gezegd worden dat wat democratie voor de één (de meerderheid) betekent, nog niet hetzelfde hoeft te betekenen voor de ander (de minderheid). Wanneer de meerderheid teveel bepaalt wat de norm is waaraan mensen gelijk aan elkaar zouden moeten zijn, kan dat bedreigend zijn voor de vrijheid (van de minderheid) in een land. Soevereiniteit, het derde spanningsveld, hangt nauw samen met het begrip vrijheid. Wanneer een politieke partij volledig soeverein is, is zij ook vrij van externe dwang en vrij om zich als partij te ontwikkelen (zie de definitie van de liberale traditie, p.10). In hoeverre moet een politieke partij soeverein kunnen zijn in de Nederlandse democratische rechtsstaat? Mag elke politieke partij, ongeacht haar standpunten, bestaan onder het mom van ‘democratie boven alles’? Het antwoord hierop lijkt ‘nee’ te zijn. Wanneer politieke partijen een bedreiging vormen voor de samenleving en de democratie, kunnen ze niet gedoogd worden. Een voorbeeld hiervan is het verbieden van de politieke Turks-islamitische partij Refah omdat de sharia (islamitische wet) niet te verenigen zou zijn met fundamentele democratische principes. Maar zijn de principes van de SGP wel verenigbaar met de fundamentele democratische principes? Wie bepaalt of dat wel of niet zo is en wie bepaalt welke democratische principes fundamenteel zijn? Opnieuw komen we uit op de meerderheid. De meerderheid bepaalt wie of wat een bedreiging vormt voor de democratie en wat die democratie dan is. Is het goed dat er bepaald wordt dat wanneer een politieke partij een bedreiging vormt voor de democratische rechtsstaat zij verboden kan worden? Stel, de Refah partij zou wel toegestaan worden en in hun partij programma stellen zij dat op basis van de Koran zij een onderscheid willen maken tussen christenen en islamieten in het verlenen van zorg. De partij zou veel zetels kunnen krijgen en een meerderheid kunnen worden. Zou een dergelijke partij niet per direct verboden worden? Zij vormt namelijk een bedreiging voor het democratische grondbeginsel gelijkheid. Dat zij een bedreiging vormt en dat het gelijkheidsbeginsel op zo’n punt beschermd moet worden, is echter de visie van de meerderheid, die de macht heeft haar visie in praktijk te brengen. Wat is nu het verschil tussen het voorbeeld van de Refah partij en de SGP? Als de Refah partij een dergelijk standpunt zou hebben en zij een meerderheid zou behalen, heeft dit standpunt een direct effect op de gelijkheid van het gehele volk. De SGP daarentegen heeft een ander idee over de gelijkheid van mannen en vrouwen, maar past deze regel enkel toe binnen haar eigen partij. Tast dat de gelijkheid aan van alle vrouwen in Nederland? Nee. Tast dat de gelijkheid aan van vrouwen binnen de SGP? Misschien, maar is dat niet aan de SGP’vrouw zelf te bepalen? Wanneer de SGP’vrouw gelooft in een verschil tussen man en vrouw wat betreft Gods roeping, zou de SGP’vrouw zich dan gediscrimineerd voelen door haar eigen partij? Als de SGP een meerderheid zou weten te vormen, zou de vrijheid van alle vrouwen in Nederland dan in gevaar komen? Niet zolang de SGP het verschil tussen mannen en vrouwen slechts uitvoert binnen de partij en dat maakt het verschil tussen de SGP en het voorbeeld van de Refah partij. Interessant is dat de SGP blijkbaar maar twee categoriën mensen ondersheidt: mannen en vrouwen. Foucault liet in zijn werken zien dat er echter meer categorieën zijn dan alleen mannen en vrouwen. Wat te denken van mannen die zich vrouwelijk gedragen, of vrouwen die zich mannelijk gedragen? Worden die categoriën wel erkend binnen de SGP en hoe wordt daar vorm aangegeven als er een verschil gemaakt wordt in de verschillende functies die de seksen bekleden? Ook hier heeft de meerderheid de macht om een bepaalde discourse te
28
verkondigen. Het is dus van belang om ons constant bewust te zijn wat de heersende discourse is, wie die discourse bepaald en in hoeverre deze juist is. Deze scriptie heeft een aantal beperkingen die waardevol zijn te benoemen. De hoeveelheid literatuur over het onderwerp democratie lijkt vrijwel oneindig. Met meer dan een miljoen hits op Google is het noodzakelijk een keuze te maken in het gebruik van artikelen en boeken ter achtergrondinformatie. Hierdoor is de informatie die gebruikt is voor deze scriptie beperkt, wat effect heeft op de beschouwing van dit onderwerp. De drie spanningsvelden, maar ook het definiëren van democratie, zijn kwesties waar al vele onderzoekers tijd en energie in hebben gestoken waarbij de spanningsvelden onoplosbare dilemma’s zijn geworden. Daarom is het noodzakelijk deze spanningsvelden in de context te plaatsen en per case te herzien. In hoeverre zijn de antwoorden van de respondenten betrouwbaar en heeft de onderzoeker objectief kunnen zijn? Opvallend was dat veel respondenten dezelfde antwoorden gaven met zo nu en dan precies dezelfde uitdrukkingen, wat kan wijzen op een algemene partijmening in plaats van een individueel gevormd antwoord. Daarbij kunnen sociaal wenselijke antwoorden gegeven worden. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen is de verscheidenheid onder de respondenten bewust zeer groot gekozen. De praktijk echter heeft uitgewezen dat de antwoorden als nog veel overeenkomsten hebben getoond. Veel SGP’ers gaven aan ‘hun hakken in het zand te zetten’ na de uitspraak van de Hoge Raad. Zij voelen zich vooral aangevallen als een christelijke partij, nog meer dan als een ‘discriminerende partij’. Dit gevoel en de reactie daarop kan effect hebben op de antwoorden die zijn gegeven. De onderzoeker heeft een christelijke achtergrond wat zowel een nadeel als een voordeel kan zijn geweest voor het onderzoek. Het voordeel is het hebben van achtergrondinformatie en het begrip voor de standpunten van de SGP waardoor het gemakkelijk is om in te leven in de antwoorden. Het nadeel hiervan is dat vooroordelen over de SGP van de onderzoeker het moeilijk heeft gemaakt om altijd objectief te blijven waarbij opvallend is dat de mening van de onderzoeker in het proces van het schrijven van deze scriptie is veranderd. Al blijven vragen onbeantwoord, deze scriptie heeft bijgedragen aan een nieuwe kijk op de Nederlandse democratische rechtsstaat. Het heeft laten zien dat het spanningsveld tussen vrijheid en gelijkheid vandaag de dag nog sterk aanwezig is en dat het goed is te heroverwegen in hoeverre gelijkheid vrijheid mag overheersen. Daarnaast is er een debat geopend over de positie van de niet regerende minderheid wat betreft het soeverein mogen zijn. Daarbij blijven een aantal belangrijke vragen onbeantwoord, zoals: wanneer, hoe en op welke wijze kan en mag de minderheid zich verzetten tegen de meerderheid? En in hoeverre mag er inbreuk gedaan worden op de standpunten van een politieke partij? Of verder onderzoek tot oplossingen van de drie spanningsvelden zou leiden is zeer onwaarschijnlijk omdat elke case uniek is en een unieke balans van de spanningsvelden nodig heeft. Dit is echter geen reden om geen aandacht te schenken aan de spanningsvelden in de democratie, maar juist een aanmoediging om het debat open te houden.
29
Referenties Barkhuysen, T. (2004). Politieke participatie van discriminerende partijen: ondersteunen, gedogen of bestrijden? Leiden, Stichting NJCM-Boekerij. Becker, U. (1999). Europese democratieën. Vrijheid, gelijkheid, solidariteit en soevereiniteit in praktijk.Amsterdam, Uitgeverij Het Spinhuis. De Boer, M. en Wijers, M. (2009). Vrouw en Recht. De beweging, de mensen, de issues. Amsterdam. Pallas Publications. Bollen, K.A. en Grandjean, B.D. (1981). The dimension(s) of democracy: further issues in the measurement and effects of political democracy. Vol. 46, Nr. 5. American Sociological Association. Burkens, M.C. e.a. (2006). Beginselen van de democratische rechtsstaat. Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats-en bestuursrecht. Zwolle, Tjeenk Willink Cristiano, T. (1990). Freedom, Consensus, and Equality in Collective Decision Making. Chicago, The University of Chicago Press. Cunningham, F. (2002). Theories of democracy. A critical introduction. New York, Routledge Dingemans, G.G.J. (2007). In vredesnaam: religie in een democratische samenleving. Kampen, Uitgeverij Kok. Dölle, A.H.M. (2006). De SGP onder vuur, Jaarboek 2005. Groningen. Engelen, E.R. en Sie Dhian Ho, M. (2004). Democratische vernieuwing. Luxe of noodzaak? In: De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat, WRR Verkenning 3. Amsterdam, Amsterdan University press, pp.17-37 Europa Nu (z.d.). SGP-Jongeren (SGPJ). Geraadpleegd op 26 mei 2010, http://www.europa-nu.nl/id/vhnpg1zqsaza/sgp_jongeren_sgpj Farrand, M. (1911). The Records of the Federal Convention of 1787, Vol. 1– 4. New Haven, Yale University Press. Hoge Raad der Nederlanden (2010). Hoge Raad verklaart het vrouwenstandpunt van de SGP in strijd met VN-Vrouwenverdrag. Geraadpleegd op 10 mei 2010, http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/HogeRaad/Actualiteiten/Hoge+Raad+verklaart+het+vro uwenstandpunt+van+de+SGP+in+strijd+met+VN-Vrouwenverdrag.htma Lijphart, A. (1999). Patterns of Democracy. Government Forms and Performance in Thirty-Six Countries. New Haven, Yale University Press. Mulder, J. (1993). Het bestaan en voortbestaan van de SGP. Den Haag. Parlement en politiek (z.d.). Staatkundig-Gereformeerde Partij (SGP). Geraadpleegd op 27 mei 2010, http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g3dplvud Post, H.A. (2009). In strijd met de roeping der vrouw. De Staatkundig Gereformeerde Partij en het vrouwenkiesrecht. Heerenveen, Uitgeverij Groen. Proefprocessenfonds Clara Wichmann (2010). Clara Wichmann proefprocessenfonds tegen de Staat en de SGP. Geraadpleegd op 28 mei 2010, http://www.clarawichmann.nl/rechtszaken.php?list_type=subject&type_content=&item_id=24
30
Rijksoverheid (2010). Vraag en Antwoord. Welke verkiezingen zijn er in Nederland. Geraadpleegd op 15 juni 2010, http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/vragen-en-antwoorden/welke-verkiezingen-zijn-er-in-nederland.html RUG (2010). SGP-ledenaantallen. Geraadpleegd op 27 mei 2010, http://www.rug.nl/dnpp/politiekePartijen/sgp/documentaireInformatie/lt Schattschneider (1960). The Semi-Sovereign People: A Realist’s view of democracy in America. Verenigde Staten, Wadsworth Publishing Company. SGP (1996). Toelichting op het Program van Beginselen van de Staatkundig Gereformeerde Partij. Houten, Den Hertog B.V. SGP (2007). Van de partij. Man en vrouw schiep hij hen. Geraadpleegd op 19 mei 2010, http://www.sgp.nl/Media/download/13261/Publieksversie%20Van%20de%20partij%20%20definitief.pdf Staatsinrichting (2010).Begrippenlijst. Geraadpleegd op 15 juni 2010, http://www.staatsinrichting.nl/Begrippen/Beg_lijst.htm Thomassen, J. (1992). Democratie en democratisering. In: Hedendaagse democratie. Alphen aan den Rijn, Samson, p. 47-64. Thomassen, J., Aarts, K. en Van der Kolk, H. (2000). Politieke veranderingen in Nederland 1971-1998. Kiezers en de smalle marges van de politiek. Universiteit. Enchede, Universiteit Twente.
31