Een coördinerende omdat-constructie in gesproken Nederlands? Tekstlinguïstische en prosodische aspecten Ingrid Persoon*, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
Abstract Dutch language users can use connective patterns to express backward causal relations. Sub-omdat patterns (omdat, ‘because1’, followed by a subordinated clause) and co-want patterns (want, ‘because2/since/for’, followed by a coordinated clause) can be used in both spoken and written Dutch. However, only in spoken Dutch, a third pattern might be used: the co-omdat pattern. A possible parallel phenomenon occurs in German. We will describe the co-omdat pattern against the background of a comparison of this so called “epistemic weil” pattern and present a first study on the co-omdat phenomenon. We analyse the co-omdat pattern from two linguistic perspectives: cognitive text analysis and spoken discourse analysis. We argue that the congruency seen in the resulting two analyses of co-omdat can be taken as strong support for the acknowledgement of a co-omdat construction in spoken Dutch.
•
1 Inleiding In gesproken Nederlands treffen we uitingen aan als de volgende: (1)
Het bedrijfsleven vind ik niks voor Carl omdat hij is veel te wisselvallig.1
Hier wordt omdat gecombineerd met een hoofdzin; een patroon dat we in het vervolg van dit artikel als het coördinerende omdat-patroon of co-omdat aanduiden. Dit patroon komt in geschreven Nederlands niet voor. Moedertaalsprekers beschrijven het patroon dan ook als ‘ongrammaticaal’ en in een standaardgrammatica als de Algemene Nederlandse Spraakkunst wordt het patroon niet als onderdeel van de Nederlandse grammatica * Corresponderende auteur, Universiteit Utrecht, UiL-OTS, Trans 10, kamer 2.34B,
[email protected]
Met veel dank aan Johanneke Caspers, Sieb Nooteboom en Jacques Terken voor hun hulp bij het beschrijven van declinatieresets. Daarnaast danken we de redactie en een anonieme reviewer voor hun scherpe en doeltreffende commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Het werk van de eerste twee auteurs aan dit onderzoek wordt ondersteund door NWO Vici-subsidie 277-70-003. 1 Voorbeelden zijn, tenzij anders vermeld, gebaseerd op uitingen in het Corpus Gesproken Nederlands.
Nederlandse Taalkunde, jaargang 15, 2010-3
259
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
beschreven. Toch komt het patroon in gesproken Nederlands wel met enige regelmaat voor. In het Corpus Gesproken Nederlands (CGN, zie Van Eerten 2007) selecteerden we de Nederlands-Nederlandse face-to-face conversaties en interviews met leraren Nederlands. In 5% van de 1926 omdat-uitingen die in dit subcorpus gevonden werden, is een co-omdatpatroon aanwezig. Het doel van dit artikel is het gebruik van co-omdat in conversaties te verklaren. Het gebruik van co-omdat vertoont overeenkomsten in vorm en functie met twee algemeen geaccepteerde connectiefpatronen in het Nederlands: het subordinerende omdat-patroon (sub-omdat) en het coördinerende want-patroon (co-want). Uiting (2) is een voorbeeld van een sub-omdat-patroon: een tekstsegment X, dan het connectief omdat, en tenslotte een tekstsegment Y in de vorm van een bijzin. Uiting (3) is een voorbeeld van een co-want-uiting: een tekstsegment X, dan het connectief want, en tenslotte een tekstsegment Y in de vorm van een hoofdzin. (2) (3)
X[Het Bedrijfsleven vind ik niks voor Carl]X omdat Y[hij veel te wisselvallig is.]Y X[Het Bedrijfsleven vind ik niks voor Carl]X want Y[hij is veel te wisselvallig.]Y
Connectiefpatronen zoals het co-omdat-patroon in (1), het sub-omdat-patroon in (2) en het co-want-patroon in (3) expliciteren hoe verschillende uitingen in een discourse met elkaar verbonden kunnen worden (zie bijv. Knott & Sanders 1998; Sanders 1997). In alle drie de bovenstaande uitingen expliciteert de spreker een achterwaartse causale relatie tussen “Het Bedrijfsleven vind ik niks voor Carl” en “hij is veel te wisselvallig”. Tekstsegment X drukt een consequentie uit; tekstsegment Y beschrijft een oorzaak. Hoewel een spreker voor sommige causale relaties zowel co-want als sub-omdat kan gebruiken, is de keuze tussen deze connectiefpatronen niet willekeurig. Er bestaan verschillen tussen de functies van sub-omdat en co-want (zie bijv. Degand 1998, Pander Maat & Degand 2001; Pit 2003; Sanders & Spooren 2009; Verhagen 2005, De Vries 1971). Zo kan een spreker wel (4a), maar niet (4b) uiten als ze wil uitdrukken dat ze denkt dat Jan hard gewerkt heeft, en dat de reden om dat te denken is dat Jan is geslaagd voor zijn examen (zie Verhagen 2005: 191). (4)
a X[Jan heeft hard gewerkt,]X want Y[hij is geslaagd voor zijn tentamen]Y b X[??Jan heeft hard gewerkt]X omdat Y[hij geslaagd is voor zijn tentamen]Y
Deze observatie laat zien dat sub-omdat en co-want niet altijd inwisselbaar zijn en dat er verschillen in de functies van de connectiefpatronen bestaan. De causale relatie in (4) is alleen te begrijpen als een redenering van de spreker: de spreker beredeneert “Jan heeft hard gewerkt” op basis van de observatie “hij is geslaagd voor zijn tentamen”. De causale relatie in (4) kan geen beschrijving van een causale relatie in de werkelijkheid zijn: de situatie dat je geslaagd bent voor je tentamen veroorzaakt niet een situatie waarin je hard hebt gewerkt. Dit verschil tussen een beschrijving van een causale relatie in de werkelijkheid en het leggen van een causale relatie als onderdeel van de redenering van de spreker, wordt door Sweetser (1990) beschreven als een verschil tussen een causale relatie in het inhoudelijke domein versus een causale relatie in het epistemische domein. Uiting (4a) geeft een pro260
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
totypisch voorbeeld van een causale relatie in het epistemische domein. Uiting (5) vormt een geconstrueerd voorbeeld van een causale relatie in het inhoudelijke domein. Naast inhoudelijke en epistemische causale relaties, onderscheidt Sweetser nog een derde type causale relatie: een causale relatie in het taalhandelingsdomein (zie (6) (geconstrueerd)). In uiting (6) vormt “ik moet de trein van zeven uur halen” een motivatie of rechtvaardiging voor de taalhandeling die gedaan wordt door “hoe laat is het?” uit te spreken. (5) (6)
X[Lies ging vroeg naar huis,]X omdat Y[ze moe was.]Y X[Hoe laat is het?]X Want Y[ik moet de trein van zeven uur halen.]Y
Uit eerder onderzoek (zie bijv. Degand & Pander Maat 2003; Pit 2003; Sanders & Spooren 2009; Verhagen 2005) blijkt dat vooral co-want wordt gebruikt voor causale relaties in het taalhandelings- of epistemische domein. Om daarentegen een causale relatie in het inhoudelijke domein te expliciteren wordt vooral sub-omdat gebruikt. De relatie in (4) ligt niet in het inhoudelijke domein. Vandaar dat het sub-omdat-patroon niet kan worden gebruikt om deze relatie uit te drukken. In paragraaf 3 zullen we uitgebreider ingaan op de functieverschillen tussen co-want en sub-omdat. Het gebruik van co-omdat lijkt op dat van sub-omdat en co-want. Om het gebruik van coomdat te verklaren ligt een vergelijking met deze twee andere patronen dus voor de hand. Hiertoe kunnen we gebruik maken van drie typen benaderingen (1) de cognitieve tekstlinguïstiek, (2) de gesproken-discourse-analyse en (3) de cross-linguïstische methode. Ten eerste is het gebruik van sub-omdat versus co-want voor wat het geschreven Nederlands betreft een goed bestudeerd fenomeen in de cognitief georiënteerde tekstlinguïstiek (Pander Maat & Degand 2001; Pander Maat & Sanders 2001; Pit 2003; Sanders 2005; Sanders & Spooren 2009; Verhagen 2005). Waar in deze traditie het corpusonderzoek naar gesproken taal net begonnen is (Spooren, Sanders, Huiskes & Degand 2010; Sanders & Spooren 2009), staat corpusonderzoek naar gesproken taal juist centraal in een andere traditie: die van gesproken-discourse-analyse. Met name voor het Engelse connectief because bestaat binnen deze traditie veel onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat prosodische eigenschappen van connectiefpatronen een belangrijke rol spelen bij het onderscheiden van verschillende functies (Couper-Kuhlen 1996; Ford 1993). Een derde type benadering is de cross-linguïstische vergelijking. In het Duits doet zich een mogelijk vergelijkbaar fenomeen voor: het gebruik van het subordinerende weil dat in gesproken Duits ook als coördinator kan worden gebruikt; het zogenoemde epistemische weil (Keller 1998; Günthner 1993; Wegener 1993). Zijn hier mogelijke parallellen met het Nederlands? Tegen de achtergrond van de cross-linguïstische vergelijking met het Duits zullen tekstlinguïstische en prosodische analyses worden toegepast op co-omdat-fragmenten uit gesproken Nederlands. We beginnen dit artikel met de cross-linguïstische methode: het gebruik van co-omdat wordt vergeleken met het gebruik van het epistemische weil in gesproken Duits (paragraaf 2). Uit de gevonden overeenkomsten en verschillen met het Duits wordt een hypothese over het gebruik van co-omdat in gesproken Nederlands geformuleerd. Deze hypothese wordt getoetst door functionele en prosodische aspecten van het co-omdat-patroon te onderzoeken. In paragrafen 3 en 4 zullen cognitief tekstanalytische theorieën over de functionele eigenschappen van sub-omdat en co-want in geschreven Nederlands worden toegepast op het gebruik van co-omdat versus sub-omdat en co-want in gesproken Neder261
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
lands. In paragrafen 5 en 6 zullen, op basis van de gesproken-discourse-analyse van connectieven in gesproken Engels, prosodische eigenschappen van co-omdat worden vergeleken met sub-omdat en co-want.
•
2 Co-omdat en co-weil: een mogelijke verklaring? Evenals in het Nederlands, kunnen ook in het Duits twee connectiefpatronen gebruikt worden om achterwaartse causale relaties uit te drukken: een sub-weil-patroon (7) of een co-denn-patroon (8). (7) X[Peter ist nach Hause gegangen,]X weil Y[er Kopfweh hätte]Y (Keller 1998) (8) X[Fritz ist nach Hause gegangen,]X denn Y[ich sehe seinen Mantel nicht mehr an der Garderobe]Y (vrij naar Keller 1998) Het sub-weil-patroon lijkt sterk op het Nederlandse sub-omdat-patroon. In beide patronen wordt het connectief gevolgd door een bijzin. Daarnaast wordt het Duitse sub-weil, evenals het Nederlandse sub-omdat, vooral gebruikt om causale relaties in het inhoudelijke domein uit te drukken (Keller 1998). Het co-denn-patroon, aan de andere kant, is te vergelijken met het Nederlandse co-want-patroon. In beide patronen wordt het connectief gevolgd door een hoofdzin. Bovendien wordt het Duitse co-denn-patroon, evenals het Nederlandse co-want, vooral gebruikt om causale relaties in het epistemische domein uit te drukken (Keller 1998). Naast deze twee patronen wordt in gesproken Duits ook een co-weil-patroon gebruikt (9): het connectief weil wordt hier gevolgd door een hoofdzin (Günthner 1993; Keller 1998; Wegener 1993). Dit patroon is vaak beschreven als het “epistemische weil”, omdat dit patroon vooral gebruikt wordt om causale relaties in het epistemische domein uit te drukken. Opvallend is dat het co-weil-patroon alleen in gesproken Duits voorkomt (Wegener 1993). Wegener laat zien dat, als het epistemische weil in geschreven Duits voorkomt, dat duidelijk de functie heeft spreektalig Duits weer te geven. (9) X[Fritz ist nach Hause gegangen,]X weil Y[ich sehe seinen Mantel nicht mehr an der Garderobe]Y (voorbeeld uit Keller 1998) Het gebruik van epistemisch weil leidde in Duitsland tot de nodige onrust onder taalkundigen. Actiegroepen als Rettet die Kausalsatz werden opgericht. Politici en presentatoren die het epistemische weil gebruikten werden ervan beschuldigd het ‘slechte voorbeeld’ te geven (Keller 1998; Wegener 1993). Zijn er parallellen tussen het Duitse gebruik van het epistemische weil en het Nederlandse co-omdat? Evenals co-omdat wordt ook het epistemische weil gebruikt naast twee andere patronen om achterwaartse causaliteit uit te drukken: het ‘sub-weil-patroon’ en het ‘co-denn-patroon’. Evenals co-omdat wordt ook het gebruik van epistemisch weil als ‘ongrammaticaal’ beoordeeld en niet in de grammatica’s opgenomen. En belangrijker, evenals co-omdat is ook het gebruik van epistemisch weil beperkt tot uitsluitend de gesproken taal. Is hier sprake van een vergelijkbaar fenomeen in twee verwante talen? 262
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
Keller (1998) en Günthner (1993) verklaren het gebruik van het co-weil-patroon beiden aan de hand van taalverandering. Meer en meer sprekers gaan co-weil in plaats van codenn gebruiken om een causale relatie in het epistemische domein uit te drukken (Keller 1998). Co-weil wordt dus gebruikt in dezelfde functie als waarin co-denn gebruikt wordt, een functie die afwijkt van de functie van sub-weil. Voor de opkomst van het epistemische weil noemt Keller verschillende oorzaken. Naast een lexicaal verschil (denn versus weil) verschillen het co-denn- en het sub-weil-patroon ook in intonatie en syntaxis (in het co-denn-patroon heeft het Y-segment de vorm van een hoofdzin, in het sub-weil-patroon heeft het Y-segment de vorm van een bijzin). Doordat de twee patronen in hun syntaxis en hun intonatie al genoeg van elkaar afwijken, wordt lexicale markering overbodig: in beide patronen kan hetzelfde connectief gebruikt worden (Keller 1998). Daarnaast karakteriseert Keller het connectief weil in gesproken Duits als de “prototypical causal conjunction”: denn komt in hedendaags gesproken Duits bijna niet voor, het kan niet gebruikt worden om antwoord te geven op een waarom-vraag of om een rechtvaardiging van een taalhandeling te beginnen. Ook leren kinderen weil eerder dan denn. Op deze manier kan verklaard worden dat sprekers (onbewust) het connectief denn vervangen door het prototypische (en daardoor makkelijkere) connectief weil (Keller 1998). De Nederlandse situatie lijkt weliswaar op de Duitse, maar is toch net iets anders. In tegenstelling tot in het Duits wordt in spontaan, gesproken Nederlands het connectief want (en niet omdat) veel frequenter gebruikt. In 200 uur spontaan gesproken, face-to-face Nederlands-Nederlands komt want 9561 maal voor. Daar staan ‘slechts’ 1926 omdat-uitingen tegenover. Dit wil zeggen dat want ongeveer 5 maal zo vaak gebruikt wordt als subomdat. Daarnaast heeft want in gesproken Nederlands ook een minder specifiek profiel: met omdat worden in gesproken Nederlands alleen inhoudelijke causale relaties uitgedrukt. Met want kunnen in gesproken Nederlands epistemische, maar ook inhoudelijke causale relaties worden uitgedrukt (Spooren et al. 2010; Sanders & Spooren 2009). In het Duits is weil dus het prototypische connectief om een achterwaartse causale relatie uit te drukken. In gesproken Nederlands, daarentegen, is omdat dat juist niet. Omdat is het minder frequente en specifiekere connectief. Voor het Nederlands is de vraag die we moeten beantwoorden dan ook niet: waarom heeft het nieuwe co-omdat een Y-segment in hoofdzinsvolgorde? De vraag die we willen beantwoorden is eerder: waarom heeft het Y-segment in hoofdzinsvolgorde het connectief omdat en niet want? Aan de hand van de verschillen en overeenkomsten tussen het Nederlands en het Duits kunnen we een hypothese formuleren over het voorkomen van omdat voor een hoofdzin. Voor het Duits hebben we gezien dat het gebruik van het epistemische co-weil niet willekeurig is, maar dat het in een specifieke functie gebruikt wordt. Vandaar dat we kunnen verwachten dat ook het gebruik van het Nederlandse co-omdat niet een willekeurig of foutief gebruik van een aantal sprekers is, maar dat het een patroon is met een specifieke functie. Anders dan voor het Duitse epistemische weil verwachten we dat het Nederlandse coomdat niet gebruikt wordt in plaats van een van de andere connectiefpatronen. Aangezien want in gesproken Nederlands frequenter gebruikt wordt dan omdat, is het niet plausibel dat het co-omdat-patroon het co-want-patroon vervangt. Het is met andere woorden niet waarschijnlijk dat sprekers van een co-omdat-uiting het connectief omdat gebruiken ter vervanging van het connectief want. Daarentegen zouden sprekers het co-omdat-patroon 263
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
wel kunnen gebruiken om een functie aan te duiden die afwijkt van de reeds bestaande functies van co-want en sub-omdat. Met andere woorden, het co-omdat-patroon zou samen kunnen hangen met een specifieke, nieuwe functie. In dat geval kunnen we spreken van een co-omdat- constructie. Constructies zijn immers te definiëren als “conventionalized pairings of form and function” (Goldberg 2006: 3). In de volgende paragrafen gaan we aan de hand van functionele en prosodische eigenschappen na of er sprake is van een coomdat-constructie.
•
3 Cognitieve tekstlinguïstiek en de functies van connectiefpatronen In paragraaf 1 hebben we het verschil in functie tussen co-want en sub-omdat uitgelegd aan de hand van verschillende domeinen waarin de causale relatie gelegd wordt. Deze onderscheiding van verschillende domeinen wordt binnen de cognitieve tekstlinguïstiek vaak gezien als een operationalisering van een fundamentelere functionele eigenschap: (inter-) subjectiviteit (Degand & Pander Maat 2003; Pander Maat & Sanders 2000; 2001; Pit 2003; Sanders 2005, Sanders & Spooren 2009; Verhagen 2005). Een gesprek is weer te geven als een “construal configuration” zoals in figuur 1 (Verhagen 2005).
object P
object Q
object 1
object 2
Figuur 1: “construal configuration” (Verhagen 2005: 202-203)
Een communicatiesituatie bestaat minstens uit twee subjecten van communicatie: de spreker en de luisteraar(s). Deze subjecten van communicatie praten over iets: de objecten van communicatie. Een causale relatie kan nu deel uitmaken van de objecten van communicatie: het is iets wat beschreven wordt. Zo’n objectieve causale relatie wordt uitgedrukt in (10). Deze relaties worden gewoonlijk uitgedrukt met sub-omdat (Degand & Pander Maat 2003; Pit 2003; Sanders & Spooren 2009).
264
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
(10) X[Ik moet in ieder geval langs huis]X omdat Y[ik nou natuurlijk niet genoeg spullen bij me heb]Y Aan de andere kant kan een causale relatie ook gelegd worden op het niveau van de subjecten van communicatie. In dit geval komen de subjecten van communicatie naar voren in de interpretatie van een causale relatie tussen het X-segment en het Y-segment. Zo’n subjectieve relatie wordt uitgedrukt in (11). Hier is de causale relatie niet iets wat beschreven wordt, maar iets wat door de subjecten van communicatie als causaal geïnterpreteerd wordt. Dit soort relaties wordt gewoonlijk door co-want uitgedrukt (Degand & Pander Maat 2003; Pit 2003; Sanders & Spooren 2009). (11) X[Je kan beter nog in HAVO vier blijven zitten]X want Y[dan weet je zeker dat je HAVO vijf wel goed doet]Y Hieronder beschrijven we hoe de subjectiviteit van causale relaties geanalyseerd kan worden aan de hand van de domeinonderscheidingen en twee andere operationaliseringen van subjectiviteit: de expressie van de causale primaire participant (3.2) en de complexiteit van de redenering (3.3). In paragraaf 4 vergelijken we het co-omdat-patroon in termen van subjectiviteit met sub-omdat en co-want. 3.1 Het domein van de causale relatie Pander Maat & Sanders (2000) en Pander Maat & Degand (2001) laten zien dat er een verband bestaat tussen subjectiviteit en het domein van de causale relatie. In beide onderzoeken wordt een relatie gelegd tussen causale relaties in het inhoudelijke domein en objectieve causale relaties. Een spreker van een causale relatie in het inhoudelijke domein presenteert zichzelf niet als betrokken in de totstandkoming van de causale relatie. Ook leggen beide onderzoeken een verband tussen epistemische en subjectieve causale relaties. In een causale relatie in het epistemische domein, speelt de spreker een grotere rol in de interpretatie van een causale relatie. De causale relatie wordt niet gepresenteerd als iets dat in de werkelijkheid voorkomt, maar als onderdeel van de redenering van de spreker. Een causale relatie in het taalhandelingsdomein, wordt geheel door de spreker zelf gelegd. Vandaar dat ook taalhandelingsrelaties in beide onderzoeken beschouwd worden als subjectieve causale relaties. Het domein van de causale relatie kan dus gezien worden als een operationalisering van subjectiviteit: door het domein van de causale relatie te bepalen, kunnen we iets zeggen over de subjectiviteit van de causale relatie. Via een parafrasetest kan per causale relatie bepaald worden in welk domein deze plaatsvindt (Sanders 1997). Een inhoudelijke relatie kan worden geparafraseerd als: de situatie, gebeurtenis of handeling die ik beschrijf met <
> wordt veroorzaakt of gemotiveerd door de situatie die ik beschrijf met <>. Een epistemische relatie kan worden geparafraseerd als: de beoordeling of evaluatie die ik geef met <<segment X>> kan ik voor de luisteraar rechtvaardigen op basis van de volgende argumentatie <<segment Y>>. Een taalhandelingsrelatie kan, tenslotte, het best geparafraseerd worden als: de handeling die ik uitvoer door <> te zeggen kan ik motiveren of rechtvaardigen op basis van <>. 265
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
3.2 De expressie van de causale primaire participant Een tweede manier waarop subjectiviteit geoperationaliseerd kan worden, is door de expressie van de causale primaire participant (cp) in de causale relatie te analyseren. Pit (2003) beschrijft de cp als diegene die of datgene wat een verandering ondergaat als gevolg van de causaliteit. In uiting (12) zien we “ik” die een woord dat hij eerder verafschuwd had, toch heeft gebruikt. De uiting beschrijft een verandering aan “ik” die wordt veroorzaakt door “ik zocht naar een algemene term”. “Ik” is hier dan ook degene die de causale relatie ondergaat en die beschreven kan worden als de causale primaire participant van de uiting. In uiting (12) is de causale primaire participant expliciet aanwezig. Dat hoeft niet altijd zo te zijn, zoals geïllustreerd in uiting (13). Degene die hier een verandering ondergaat is de spreker. De spreker verandert door “dit is natuurlijk een heel andere groep mensen dan kleuters. Dat is namelijk de reden waarom de spreker een vraag stelt: “hoe is het dan nu?” (12) X[Ik heb het gebruikt]X omdat Y[ik zocht naar een algemene term.]Y (13) X[Hoe is het dan nu?]X Omdat Y[dit is natuurlijk een heel andere groep mensen dan kleuters]Y Eerder onderzoek heeft laten zien dat de wijze waarop de cp van de causale relatie wordt uitgedrukt, een indicatie kan zijn voor de subjectiviteit van de causale relatie (Pander Maat & Degand 2001; Pit 2003; Sanders & Spooren 2009). Op basis van Langacker (1990) laten deze onderzoeken zien dat een explicitering van de cp ertoe kan leiden dat de cp ook onderdeel is van de objecten die in de uiting worden beschreven. Een causale relatie die wordt uitgedrukt wordt met een expliciete cp (14 (geconstrueerd)) wordt daarom als objectiever geanalyseerd dan een causale relatie die met een impliciete cp wordt uitgedrukt (15 (geconstrueerd)). (14) X[Ik vind dat een mooi boek,]X want Y[het heeft een geweldig plot.]Y (15) X[Dat is een mooi boek,]X want Y[het heeft een geweldig plot.]Y 3.3 De complexiteit van het Y-segment Naast de uitdrukkingswijze van de cp en het domein van de causale relatie hypothetiseren wij dat subjectiviteit ook door middel van de complexiteit van het Y-segment geoperationaliseerd kan worden. Onze hypothesevorming is gebaseerd op de volgende intuïtie. In uiting (16 (geconstrueerd)) wordt in het Y-segment slechts een reden gegeven. Het Y-segment in uiting (17 (geconstrueerd)) is complexer, het omvat meerdere redenen. Hierdoor lijkt de spreker in (17) meer op de voorgrond te staan dan in (16). (16) X[Ik ben donderdag niet naar de training gekomen.]X Y[Ik had de volgende middag een tentamen.]Y (17) X[Ik ben donderdag niet naar de training gekomen.]X Y[Ik had de volgende middag een tentamen en m’n zusje vierde die avond haar verjaardag.]Y
266
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
Uiting (16) is makkelijker te interpreteren als een verklaring voor waarom “ik” niet kwam. Uiting (17) aan de andere kant is meer dan een beschrijving of een verklaring. Ze kan alleen maar geïnterpreteerd worden als een poging om de luisteraar te overtuigen van de juistheid van het besluit om niet te komen. Op basis van deze observatie is onze hypothese dat subjectieve relaties vaker zullen voorkomen met een complex Y-segment. Met een complex Y-segment lijkt de spreker meer naar voren te komen in het interpreteren van een causale relatie tussen het X-segment en het Y-segment.
•
4 De tekstlinguïstische eigenschappen van co-omdat Om subjectiviteitskenmerken van het co-omdat-patroon te achterhalen zijn co-omdat-uitingen vergeleken met sub-omdat- en co-want-uitingen voor de drie hierboven beschreven operationaliseringen van subjectiviteit. Hiertoe hebben we een steekproef van 35 co-omdatuitingen geselecteerd uit het spontaan, gesproken, face-to-face Nederlands-Nederlandse deel van het CGN. In deze co-omdat-uitingen is de hoofdzinvolgorde in het Y-segment niet ontstaan door een hervatting. Uitingen zijn dus niet geselecteerd als er een gevulde pauze of interjectie tussen het connectief en het Y-segment of in het begin van het Y-segment voorkwamen. Ter vergelijking zijn naast de 35 co-omdat-uitingen 35 sub-omdat- en 35 co-want-uitingen geselecteerd. Deze sub-omdat- en co-want-uitingen zijn gesproken door dezelfde sprekers als die van de co-omdat-uitingen. De hiermee opgebouwde steekproef werd vervolgens op grond van de drie beschreven subjectiviteitsvariabelen geanalyseerd.2 4.1 Het domein van de causale relatie In tabel 1 wordt voor de drie connectiefpatronen aangegeven hoeveel uitingen er per type parafrase voorkwamen. Sub-omdat
Co-omdat
Co-want
Inhoudelijk domein
26
14
5
Epistemisch domein
7
16
16
Taalhandelingsdomein
0
3
10
Niet analyseerbaar
2
2
4
35
35
35
3
Totaal aantal uitingen
Tabel 1: Verdeling van uitingen over de verschillende typen causale relaties
2 Doordat het niet altijd mogelijk bleek te zijn een analyse van de uiting te maken, is de uiteindelijke steekproef steeds kleiner dan 105 uitingen. 3 Dit zijn bijv. uitingen waarvan de naderhand werd vastgesteld dat er geen sub-omdat-, co-omdat- of co-want-patroon (als gedefinieerd in paragraaf 1) in voorkwam. Ook connectiefuitingen die geen causale relatie uitdrukken of een causale relatie waarvan het domein van causaliteit ambigu was worden in deze context als niet-analyseerbaar beschouwd.
267
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
Om deze data te vergelijken zijn McNemar-toetsen uitgevoerd. Aangezien op die manier verschillende statistische toetsen op dezelfde steekproef worden uitgevoerd, zijn de McNemar-toetsen aangevuld met een Bonferroni-aanpassing (α’ = 0,006). Sub-omdat en co-want verschillen significant van elkaar in de frequentie waarin zij een inhoudelijke causale relatie uitdrukken (χ2 = 18, df = 1, p = 0,00002). Co-want drukt minder vaak dan sub-omdat een causale relatie in het inhoudelijke domein uit. Ook tussen co-omdat en sub-omdat bestaan significante verschillen in het uitdrukken van een causale relatie die als inhoudelijk kan worden geparafraseerd (χ2 = 8; df = 1, p = 0,0047). Ook co-omdat drukt minder vaak dan sub-omdat een inhoudelijke causale relatie uit. Tussen co-omdat en co-want bestaan geen significante verschillen wat betreft het uitdrukken van een inhoudelijke causale relatie (χ2 = 3; df = 1, p = 0,083, n.s.). Voor de frequenties waarmee epistemische causale relaties worden uitgedrukt, blijken de connectiefpatronen niet significant van elkaar te verschillen. Wat betreft het uitdrukken van taalhandelingsrelaties zien we wel verschillen tussen de connectiefpatronen. Aangezien deze causale relaties vrij weinig in de steekproef voorkomen, is een statistische toets voor deze verschillen onmogelijk. Wel laten de descriptieve statistieken een verschil tussen sub-omdat versus co-omdat en co-want zien. Zowel co-omdat als co-want worden gebruikt om causale relaties uit te drukken die als taalhandelingsrelaties geparafraseerd kunnen worden. Sub-omdat wordt hiervoor niet gebruikt. Om een inhoudelijke causale relatie uit te drukken wordt dus vaker sub-omdat gebruikt, zoals in (18). Dit terwijl co-omdat en co-want vaker dan sub-omdat gebruikt worden om niet-inhoudelijke causale relaties, zoals een epistemische relatie in (19) en een taalhandelingsrelatie in (20) en (21), uit te drukken. (18) X[En toen heb ik Engels gekozen]X omdat Y[ik dat toch gewoon de de leukste en de meest interessant en de handigste taal vond]Y (19) X[Nu met de tweede fase wordt Nederlands denk ik iets gevarieerder]X omdat Y[literatuur wordt eigenlijk een apart vak]Y (20) X[Willen leerlingen nog wel lezen?]X want Y[die kijken tegenwoordig heel veel tv kijken of uh zitten heel veel achter de computer en lezen …]Y (21) X[Is er eigenlijk nog wel ruimte voor dat soort dingen in de?]X omdat Y[tegenwoordig heb ik het idee dat lesprogramma’s zo vol zitten]Y 4.2 De uitdrukking van de causale primaire participant Tabel 2 geeft voor ieder connectiefpatroon de frequenties van uitingen over de verschillende soorten uitdrukkingen van de cp weer.
268
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
Impliciete cp Expliciete cp Niet analyseerbaar
4
Totaal aantal uitingen
Sub-omdat
Co-omdat
Co-want
3
7
21
30
27
10
2
1
4
35
35
35
Tabel 2: Verdeling van uitingen over de verschillende uitdrukkingsvormen van de cp
Verschilt co-omdat van (een van) de andere connectiefpatronen wat betreft de uitdrukkingsvorm van de cp? Om dit te toetsen hebben we wederom McNemar-toetsen met Bonferroni-aanpassingen uitgevoerd (α’ = 0,017). Nu blijkt dat het sub-omdat-patroon van het co-want-patroon verschilt in het voorkomen van impliciete cp’s (χ2 = 13,76; df =1; p = 0,0002): sprekers gebruiken minder vaak een impliciete cp met een sub-omdat-patroon dan met een co-want-patroon. Ook tussen co-omdat en co-want bestaat een significant verschil in het voorkomen van impliciete cp’s (χ2 = 13; df = 1; p = 0,0003). Met co-omdat komen minder impliciete cp’s voor dan met co-want. Tussen co-omdat en sub-omdat bestaan te weinig verschillen om een McNemar-toets uit te voeren.51 Om causale relaties met een expliciete cp uit te drukken wordt dus vaker sub-omdat (22) of co-omdat (23) gebruikt. In zowel (22) als (23) wordt de cp expliciet gemaakt met het persoonlijk voornaamwoord ik. Co-want wordt vaker gebruikt om een causale relatie met een impliciete cp uit te drukken. Dit is te zien in (24) waar de cp, degene die de evaluatie maakt ofwel de spreker, niet geëxpliciteerd wordt. (22) X[Toen heb ik Engels gekozen]X omdat Y[ik dat toch gewoon de leukste en de meest interessante en handigste taal vond.]Y (23) X[Het is het onhandigst vind ik maandag]X omdat Y[d’r kan zoveel in ’t weekend gebeuren waardoor je ineens maandag niet kan]Y (24) X[Je kan beter nog in HAVO vier blijven zitten]X want Y[dan weet je zeker dat je HAVO vijf wel goed doet]Y 4.3 De complexiteit van het Y-segment Tabel 3 geeft de frequenties voor niet-complexe versus complexe Y-segmenten voor ieder connectiefpatroon weer.
4 Dit zijn bijv. uitingen waarvan naderhand werd vastgesteld dat er geen sub-omdat-, co-omdat- of co-want-patroon (als gedefinieerd in paragraaf 1) in voorkwam. Ook connectiefuitingen die geen causale relatie uitdrukken worden als niet-analyseerbaar beschouwd. 5 De verwachte frequenties op grond van deze data waren lager dan 5 waardoor een McNemar-toets niet mogelijk is.
269
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
Sub-omdat
Co-omdat
Co-want
Complexe Y-segmenten
3
21
7
Niet-complexe Y-segmenten
30
13
24
Niet analyseerbaar
2
1
4
Totaal aantal uitingen
35
35
35
6
Tabel 3: Verdeling van uitingen over niet-complexe versus complexe Y-segmenten
Om de verschillen tussen de connectiefpatronen te toetsen hebben we opnieuw McNemartoetsen met Bonferroni-aanpassingen uitgevoerd (α’ = 0,017). De complexiteit van de Y-segmenten in co-want-uitingen verschilde echter te weinig van de complexiteit van de Y-segmenten in sub-omdat-uitingen om een McNemar-toets mogelijk te maken.72Tussen co-want en co-omdat bestaan wel significante verschillen (χ2 = 8,07; df =1; p = 0,005). Met co-omdat wordt vaker een complexe redenering uitgedrukt, dan met co-want. Ook tussen sub-omdat en co-omdat bestaan significante verschillen (χ2 = 13,76; df =1; p = 0,0002). Ook sub-omdat drukt minder vaak een complexe redenering uit dan co-omdat. Zowel sub-omdat als co-want worden dus vaker dan co-omdat gebruikt om causale relaties met een niet-complex Y-segment uit te drukken, zoals in (25) en (26). Co-omdat wordt vaker gebruikt voor causale relaties met een complex Y-segment, zoals in (27). (25) X[Hij uhm wou niet dat ik uhm het onderwijs inging]X omdat Y[hij daar ook al in zat]Y (26) X[Of je dan misschien weer van die oorbelletjes wilt kopen voor mijn rekening]X want Y[ik ben ze kwijt]Y (27) X[Tussen de middag moesten mijn zus en ik altijd bij mijn oma eten]X omdat Y[oma woonde alleen en mijn moeder vond dat zielig dus wij moesten dat oplossen]Y 4.4 Samenvatting, conclusie en discussie: de subjectiviteitskenmerken van co-omdat In deze paragraaf hebben we co-omdat met sub-omdat en co-want vergeleken voor drie operationaliseringen van subjectiviteit. Aan de hand van deze vergelijking kunnen we profielen beschrijven van de verschillende connectiefpatronen. Sub-omdat komt vaker voor om een inhoudelijke causale relatie aan te duiden. Taalhandelingsrelaties komen met sub-omdat niet voor. Qua uitdrukkingsvorm van de cp komt sub-omdat vaker voor met een expliciete cp. Ten derde wordt met sub-omdat vaker een causale relatie uitgedrukt met een niet-complex Y-segment. Deze drie eigenschappen komen alle drie naar voren in het eerder genoemde voorbeeld (22). De relatie is het best te parafraseren als een inhoudelijke causale relatie: de handeling die ik beschrijf met
6 Dit zijn bijv. uitingen waarvan naderhand werd vastgesteld dat er geen sub-omdat-, co-omdat- of co-want-patroon (als gedefinieerd in paragraaf 1) in voorkwam. Ook connectiefuitingen die geen causale relatie uitdrukken worden als niet-analyseerbaar beschouwd. 7 De verwachte frequenties op grond van deze data waren lager dan 5 waardoor een McNemar-toets niet mogelijk is.
270
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
“toen heb ik Engels gekozen” wordt gemotiveerd door de situatie die ik beschrijf met “ik dat toch gewoon de leukste en de meest interessante taal vond”. De cp wordt in de uiting geëxpliciteerd (“ik”). Het Y-segment is niet complex. (22) X[Toen heb ik Engels gekozen]X omdat Y[ik dat toch gewoon de leukste en de meest interessante taal vond.]Y Co-omdat komt minder vaak voor om een inhoudelijke causale relatie uit te drukken. Daarnaast kan co-omdat gebruikt worden met een causale relatie in het taalhandelingsdomein. Co-omdat komt vaker voor met een expliciete cp. Qua complexiteit van het Y-segment komt co-omdat vaker voor om een causale relatie met een complex Y-segment aan te duiden. Deze drie eigenschappen komen alle drie naar voren in het eerder genoemde voorbeeld (23). De relatie is het best te parafraseren als een epistemische relatie: de evaluatie die ik geef met “het is het onhandigste vind ik maandag” kan ik voor de luisteraar rechtvaardigen op basis van de argumentatie “d’r kan zoveel in ’t weekend gebeuren waardoor je ineens maandag niet kan”. Daarnaast wordt de cp in de uiting geëxpliciteerd (“ik”) en is het Y-segment complex. (23) X[Het is het onhandigst vind ik maandag]X omdat Y[d’r kan zoveel in ’t weekend gebeuren waardoor je ineens maandag niet kan]Y Co-want, tenslotte, komt minder vaak voor om een inhoudelijke causale relatie uit te drukken. Daarnaast kan co-want gebruikt worden om een causale relatie in het taalhandelingsdomein aan te duiden. Co-want komt minder vaak voor met een expliciete cp. Met co-want komen vaker causale relaties voor met een niet-complex Y-segment. Het eerder genoemde (26) bevat al deze drie eigenschappen. De causale relatie kan het best als een taalhandelingsrelatie geparafraseerd worden: de handeling die ik uitvoer door “of je dan misschien weer van die oorbelletjes wilt kopen voor mijn rekening” te zeggen, kan ik rechtvaardigen op basis van “ik ben ze kwijt”. Daarnaast wordt de cp, de spreker, impliciet gelaten en is het Y-segment niet complex. (26) X[Of je dan misschien weer van die oorbelletjes wilt kopen voor mijn rekening]X want Y[ik ben ze kwijt]Y Uit de bovenstaande samenvatting blijkt dat causale relaties die met co-omdat worden uitgedrukt zowel subjectieve als objectieve eigenschappen hebben. Wat betekent de aanwezigheid van zowel objectieve als subjectieve kenmerken voor de functie van co-omdat? Kunnen we aannemen dat het co-omdat-patroon gebruikt wordt om een specifieke functie uit te drukken die afwijkt van de functies van sub-omdat en co-want? De aanwezigheid van zowel objectieve als subjectieve eigenschappen laat zien dat de functie van co-omdat niet zoals die van co-want en sub-omdat gekarakteriseerd kan worden door een specifieke mate van subjectiviteit. Waar co-want subjectieve causale relaties uitdrukt, en sub-omdat objectieve, is het niet zo dat co-omdat daar zomaar tussenin zit. Dat zou alleen het geval zijn als co-omdat eigenschappen had die niet heel subjectief maar ook niet heel objectief zijn.
271
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
Aan de andere kant laten de sterke verschillen tussen co-omdat en beide andere constructies zien dat co-omdat niet gebruikt wordt om meerdere, onafhankelijke redenen, die toevallig alle in een co-omdat-patroon resulteren. In dat geval zouden we een rariteitenkabinet zien in de subjectiviteitsvariabelen die met co-omdat samengaan. In de ene uiting zou co-omdat gebruikt worden om een subjectieve relatie uit te drukken, in de andere om een objectieve causale relatie uit te drukken. Dat blijkt niet het geval. De significante verschillen tussen co-omdat en beide andere connectiefpatronen laten zien dat bepaalde functionele kenmerken in de meeste co-omdat-uitingen naar voren komen. Co-omdat wordt dus systematisch en met een eigen functie gebruikt. Maar, als de specifieke functie van co-omdat niet het uitdrukken van een bepaalde mate van subjectiviteit is, wat is de functie dan wel? Op basis van de vergelijking die we hier maken, kunnen we slechts een voorlopig en tentatief antwoord op deze vraag geven. Het zou kunnen dat co-omdat een bepaald type subjectiviteit uitdrukt. Co-omdat kan gebruikt worden om een causale relatie te presenteren die weliswaar duidelijke subjectieve kenmerken bevat, maar toch vooral objectief geïnterpreteerd moet worden. De spreker komt weliswaar naar voren in de interpretatie van een causale relatie tussen het X-segment en het Y-segment, maar toch moet deze causale relatie nog wel gezien worden als een beschrijving van iets in de werkelijkheid. Dit is bijvoorbeeld te zien in uiting (1). Door de explicitering van de cp (“ik”) wordt de causale relatie ook een object dat wordt beschreven: ook het proces waarbij “hij is veel te wisselvallig” ertoe leidt dat de “ik” iets gaat vinden wordt beschreven. (1)
Het bedrijfsleven vind ik niks voor Carl, omdat hij is veel te wisselvallig.
In de volgende paragraaf beschrijven we de prosodische eigenschappen van co-omdat. Kan de prosodie van co-omdat het hierboven geformuleerde resultaat, dat co-omdat een specifieke functie uitdrukt die afwijkt van sub-omdat en co-want, ondersteunen? In paragraaf 5 bespreken we eerst onderzoek naar de prosodische aspecten van spontaan gebruikte connectiefpatronen. Hieruit blijkt onder meer dat verschillen in de functies van connectiefpatronen samen kunnen hangen met verschillen in de prosodie van connectiefpatronen. In paragraaf 6 gaan we na of dit ook voor het Nederlandse co-omdat geldt: verschilt co-omdat wat betreft prosodische eigenschappen van sub-omdat en co-want?
•
5 Gesproken-discourse-analyse en de prosodie van connectiefpatronen 5.1 Functionele verschillen gereflecteerd in prosodische verschillen Waar het Nederlandse onderzoek naar het gebruik van connectieven zich vooral heeft gericht op geschreven Nederlands, bestaat voor het gebruik van Engelse connectieven juist onderzoek naar gesproken Engels. Verschillende onderzoekers hebben erop gewezen dat de verschillende soorten causale relaties in het Engels van elkaar verschillen in prosodische eigenschappen. Ford (1993) onderscheidt twee verschillende soorten because-uitingen aan de hand van prosodische eigenschappen. Zij baseert zich op onderscheidingen van DuBois, Cumming, 272
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
Schuetze-Coburn & Paolino (1992): because-uitingen kunnen volgen op een X-segment met “continuing intonation” of op een X-segment met “ending intonation”. Uit Fords onderzoek blijkt dat wanneer een because-uiting op een X-segment met “continuing intonation” volgt, het tekstsegment X niet de gehele boodschap bevat die de spreker met de uiting wil uitdrukken. In (28), bijvoorbeeld, is het nieuws niet alleen dat de man bijna gearresteerd werd, maar ook dat de man om een bepaalde reden bijna gearresteerd werd (Ford 1993: 98). (28)
M: I went out one night with my friend Don? (0.2) S: Yeah. M: And uh (0.4) He was almost arrested at a bar, because he didn’t have his ID?
Aan de andere kant laat Ford zien dat een because-clause die volgt op een X-segment met “ending intonation” een heel andere functie heeft: het lost een interactioneel probleem op. Volgens Ford wordt het X-segment in zulke uitingen niet op een gewenste manier ontvangen of verwacht de spreker dat de luisteraar wel eens problemen zou kunnen hebben met het X-segment en geeft hij daarom ondersteuning in het Y-segment. Dit is te zien in voorbeeld (29) waar R niet het geprefereerde antwoord op A’s vraag geeft en met de because-clause zijn gedisprefeerde antwoord verklaart (Ford 1993: 115). (29) A: Did you get your first pay check from it? (.) A: at least? R: No: I won’t get that for a couple of weeks yet. A: Oh, (.) A: W’l R: ‘Cause it takes a long time. Ford (1993) laat dus zien dat een onderscheid gebaseerd op prosodische aspecten van het connectiefpatroon een onderscheid in functionele aspecten van het connectiefpatroon kan weerspiegelen. Ook Couper-Kuhlen (1996) koppelt prosodische aspecten van connectiefpatronen aan functionele aspecten van dezelfde connectiefpatronen. Bij haar staat het fonetische begrip declinatiereset centraal. Wanneer we spreken daalt de toonhoogte waarmee we praten naarmate het eind van de zin nadert (zie ‘t Hart et al. 1990). Aan het begin van een nieuwe clause of een nieuwe zin kunnen we de toonhoogte resetten: we beginnen de nieuwe clause op een toonhoogte die hoger is dan de toonhoogte aan het eind van de vorige clause. In dat geval wordt een declinatiereset gemaakt en gehoord (zie ‘t Hart et al. 1990): de geleidelijke verlaging van de toonhoogte stopt en de toonhoogte springt omhoog. Het onderzoek van Couper-Kuhlen (1996) suggereert dat de aanwezigheid van een declinatiereset in het Engels een rol kan spelen in het onderscheiden van because-uitingen die een subjectieve causale relatie uitdrukken en because-uitingen die een objectieve causale relatie uitdrukken (Sanders 2005). In uitingen als (30), waarin een objectieve causale relatie 273
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
wordt uitgedrukt, begint de because-clause niet met een declinatiereset. Aan de andere kant, in uitingen als (31), waarin een subjectieve causale relatie wordt uitgedrukt, begint de because-clause wel met een declinatiereset (voorbeelden ontleend aan Couper-Kuhlen 1996). (30)
It is something I guess that if you run long enough you Eventually- think about it and think Well heck I’ve run ten miles Why not twenty-six So then you do And then you do it again Because you can’t believe you did it the first time
(31) S1: Is that the New York City Marathon? S2: I don’t know S1: I think it might be S2: There are two of them S1: It’s the second largest S2: Yeah I think it’s the second largest ‘cause they have like uh twelve thousand applicants; and they only take eight thousand Uit de onderzoeken van Ford (1993) en Couper-Kuhlen (1996) blijkt dat prosodische aspecten een belangrijke rol kunnen spelen in het markeren van verschillende soorten causale relaties. Daarnaast laten ze zien dat onderzoek naar de prosodie van connectiefpatronen een belangrijke bijdrage levert aan het onderzoek naar het gebruik van connectiefpatronen in gesproken taal. In het gesproken Nederlands zou de prosodie ook een rol kunnen spelen in het onderscheiden van verschillende soorten causale relaties. Hierboven hebben we al een fonetische variabele gezien waarvan verwacht kan worden dat deze een rol speelt in het signaleren van verschillende causale relaties: de declinatiereset. Hieronder beschrijven we nog twee fonetische variabelen waarvan uit onderzoek naar gesproken Nederlands is gebleken dat ze een rol spelen in het signaleren van discourse-structuur: veranderingen in de articulatiesnelheid en pauzes. 5.2 Veranderingen in articulatiesnelheid en pauzes Van Donzel & Koopmans-Van Beinum (1996a) lieten zien dat discourse-structurele eigenschappen kunnen samenhangen met vertragingen of versnellingen in articulatiesnelheid. Articulatiesnelheid is een bepaald soort spreektempo: het aantal secondes dat nodig is om een syllabe uit te spreken. Deze eenheid, secondes per syllabe, wordt “Average Syllable Duration” ofwel “ASD” genoemd (zie bijv. Crystal & House 1990). Kenmerkend voor de berekening van de articulatiesnelheid is dat bij dit type spreektempo pauzes, gevulde pauzes (uh, uhm) en interjecties (mm, mhm, ja, nee) niet worden meegerekend (zie bijv. Quené 2008). Van Donzel & Koopmans-Van Beinum (1996a) laten zien dat nieuwe informatie 274
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
over het belangrijkste topic van het verhaal vaak verteld wordt met een relatief langzame articulatiesnelheid. Een relatief snelle articulatiesnelheid treffen we daarentegen aan in minder belangrijke passages, bijv. wanneer een spreker commentaar levert over de wijze waarop zij aan het vertellen is (Van Donzel & Koopmans-Van Beinum 1996a). Evenals veranderingen in articulatiesnelheid kan ook de aanwezigheid van pauzes discourse-structuren reflecteren.83 Volgens Rietveld & Van Heuven (2001: 243) gebruikt een spreker pauzes om de luisteraar aan te sporen de woorden voor de pauze te verbinden en deze woorden te onderscheiden van de woorden die na de pauze volgen. Verschillende onderzoeken (zie ondermeer Van Donzel & Koopmans-Van Beinum 1996b; Schilperoord 1996) hebben laten zien dat de kans op het voorkomen van een pauze steeds groter wordt naarmate de grens tussen de afzonderlijke delen van de discourse dieper wordt.
•
6 Prosodische eigenschappen van het co-omdat-patroon In deze paragraaf vergelijken we co-omdat-, sub-omdat- en co-want-uitingen in termen van de drie fonetische variabelen die we eerder identificeerden. Wordt de voorlopige conclusie dat co-omdat een specifieke, nieuwe functie aanduidt, weerspiegeld in een specifieke prosodie die afwijkt van zowel de prosodie van co-want-uitingen als de prosodie van subomdat-uitingen? Om de drie connectiefpatronen voor prosodische eigenschappen te vergelijken is gebruik gemaakt van dezelfde steekproef als besproken in paragraaf 4.1. In deze steekproef waren de co-want- en sub-omdat-uitingen afkomstig van dezelfde sprekers als de co-omdatuitingen. Op deze manier werd uitgesloten dat verschillen tussen de drie patronen veroorzaakt zijn door verschillen tussen sprekers. 6.1 Verandering in articulatiesnelheid Voor iedere uiting werd de verandering in spreektempo tussen het X-segment en het Y-segment gemeten. De drie connectiefpatronen zijn met elkaar vergeleken voor de grootte van veranderingen in articulatiesnelheden. Hiertoe werd een mixed-effects analyse uitgevoerd (zie Quené & Van den Bergh 2004, 2008; Baayen, Davidson & Bates 2008). De verschillende sprekers vormden een random factor; de verschillende connectiefpatronen de fixed factor.94 Tabel 4 geeft voor ieder connectiefpatroon de geschatte verandering in articulatiesnelheid (een positief resultaat duidt op een vertraging, een negatief resultaat op een versnelling), de standaarddeviatie en de betrouwbaarheidsintervallen.
8 Hoewel de aanwezigheid van een pauze gezien kan worden als onderdeel van een declinatiereset, definiëren we een declinatiereset in dit artikel enkel als een reset in de toonhoogte. Pauzes worden dus als een afzonderlijk fenomeen beschreven. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de aanwezigheid van een declinatiereset vaak (maar niet altijd) samengaat met de aanwezigheid van een pauze. 9 Deze methode is te vergelijken met een variantie-analyse met herhaalde metingen voor de sprekers. Het voordeel van een mixed-effects-analyse is echter dat deze geschikter is voor een dataset met ontbrekende data, en dat deze geen homogene variantie vereist (zie Quené & Van den Bergh 2004).
275
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
Sub-omdat
Co-omdat
Co-want
4
4
8
Geschatte verandering (s/syll)x1000
19,4
3,9
-1,9
SD (s/syll)x1000
43,7
38,3
23,6
95%-betrouwbaarheidsintervallen (s/syll)x1000
2,1 36,7
-10,9 18
-10,5 6,7
Aantal niet analyseerbare uitingen
10
Tabel 4: Verandering in articulatiesnelheid voor de drie connectiefpatronen Post-hoc analyses laten zien dat de veranderingen voor sub-omdat significant verschillen van die voor co-want (p = 0,022), maar niet van die van co-omdat (p=0,148). Het model met een aparte coëfficiënt voor snelheidsveranderingen in sub-omdat-constructies verschilt significant van een zgn. nul-model waarin deze coëfficiënt niet voorkomt (p = 0,019), maar dat geldt niet voor modellen met afzonderlijke coëffienten voor co-want of voor co-omdat. Deze resultaten laten zien dat een sub-omdat-patroon samenhangt met een vertraging in articulatiesnelheid. Deze vertraging verschilt van de veranderingen in articulatiesnelheid die waargenomen werden in co-omdat- en co-want-uitingen, waar niet systematisch een bepaalde verandering in articulatiesnelheid optreedt. 6.2 Pauzes bij het connectief Voor iedere uiting werd bepaald of er sprake is van een pauze net voor of net na het connectief. Om dit te bepalen zijn de uitingen door drie van de vier auteurs gezamenlijk beoordeeld. De auteurs luisterden naar de uitingen en bepaalden gezamenlijk of er sprake was van een pauze. Tabel 5 geeft voor ieder connectiefpatroon aan hoe vaak een pauze direct voor en/of net na het connectief voorkomt. Sub-omdat
Co-omdat
Co-want
Pauze voor én achter connectief
1
2
0
Pauze voor, geen pauze achter connectief
9
7
15
Geen pauze voor, pauze achter connectief
0
8
1
Geen pauze voor en achter connectief
22
17
19
Niet analyseerbaar11
3
1
0
Totaal aantal uitingen
35
35
35
Tabel 5: Aantal pauzes uitgesplitst naar verschillende connectiefpatronen en locaties 10 Dit zijn bijv. uitingen waarvan naderhand werd vastgesteld dat er geen sub-omdat-, co-omdat- of co-wantpatroon (als gedefinieerd in paragraaf 1) in voorkwam. Ook connectiefuitingen waarin geen verandering in articulatiesnelheid kon worden gemeten, doordat het segment te kort was of doordat het connectiefpatroon onderbroken was, worden als niet-analyseerbaar beschouwd. 11 Dit zijn bijv. uitingen waarvan naderhand werd vastgesteld dat er geen sub-omdat-, co-omdat- of co-want-patroon (als gedefinieerd in paragraaf 1) in voorkwam. Ook connectiefuitingen waarin de aanwezigheid van een pauze niet kon worden bepaald, doordat het connectiefpatroon werd onderbroken, worden als niet-analyseerbaar beschouwd.
276
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
Tabel 5 laat zien dat pauzes direct voor het connectief in combinatie met alle drie de connectiefpatronen voorkomen. Doordat er weinig pauzes in connectiefuitingen voorkomen, is het niet mogelijk om de verschillende connectiefpatronen statistisch te vergelijken. Wat betreft de aanwezigheid van pauzes direct na het connectief valt op dat deze alleen voorkomen in combinatie met een co-omdat-patroon. Met een sub-omdat- of een co-wantpatroon komen zelden pauzes direct na het connectief voor. 6.3 Declinatieresets bij het connectief Voor iedere uiting in onze steekproef werd vastgesteld of er een declinatiereset tussen de twee segmenten aanwezig is. Hiertoe werden uitingen door drie van de vier auteurs gezamenlijk beluisterd. Zij beoordeelden en bespraken of er sprake was van een declinatiereset. Voor iedere uiting werd consensus bereikt. Tabel 6 toont het aantal waargenomen declinatieresets voor de drie connectiefpatronen. Sub-omdat
Co-omdat
Co-want
Geen declinatiereset
23
14
27
Declinatiereset direct voor connectief
4
5
4
Declinatiereset direct na connectief
0
12
1
Niet analyseerbaar
8
4
3
Totaal aantal uitingen
35
35
35
12
Tabel 6: Aanwezigheid van declinatieresets vlak voor of vlak na het connectief135 Tabel 6 laat zien dat sub-omdat en co-want niet substantieel van elkaar verschillen in de aanwezigheid van een declinatiereset. Declinatieresets komen niet vaak voor en als ze al voorkomen dan is dat vóór het connectief. Met co-omdat komen declinatieresets echter vaker voor. Daarnaast komt een declinatiereset in een co-omdat-uiting ook vaker na het
12
13
it zijn bijv. uitingen waarvan naderhand werd vastgesteld dat er geen sub-omdat-, co-omdat- of co-wantD patroon (als gedefinieerd in paragraaf 1) in voorkwam. Ook connectiefuitingen waarbij de aanwezigheid van een declinatiereset niet kon worden bepaald doordat het segment te kort was of doordat het connectiefpatroon onderbroken was worden als niet-analyseerbaar beschouwd. De betrouwbaarheid van de oordelen in tabel 6 werd getoetst door drie gedeeltes van het materiaal voor te leggen aan ervaren, onafhankelijke beoordelaren. De mate van overeenstemming tussen het oordeel van de auteurs en het oordeel van de onafhankelijke beoordelaar werd bepaald met behulp van een (afgeleide) Kappa-toets. Tabel 6 laat zien dat de verhouding tussen uitingen met en uitingen zonder declinatiereset onevenredig verdeeld is: van de 90 beoordeelde uitingen, kwam in slechts 26 uitingen een declinatiereset voor. Wanneer we voor zulke onevenredig verdeelde data een Kappa-waarde berekenen, kan deze waarde erg laag uitkomen terwijl er toch veel overeenstemming bestaat (zie Feinstein & Chicchetti 1990). Daarom hebben we in plaats van Kappa-waarden relatieve Kappa-waarden (K/ Kmax) berekend: de Kappa-waarden voor overeenstemming ten opzichte van de maximaal mogelijke Kappa-waarden voor deze data (zie Riddle & Freburger 2002; Cohen 1960). Dit resulteerde in de volgende K/Kmax-waarden voor de drie delen: 0,59, 0,92 en 0,74.
277
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
connectief. Co-omdat verschilt dus van co-want en sub-omdat in zowel de frequentie als de locatie van declinatieresets.13 6.4 Samenvatting: prosodische eigenschappen van de drie patronen Het co-omdat-patroon blijkt niet alleen qua functionele eigenschappen, maar ook qua prosodie af te wijken van beide andere connectiefpatronen. Van co-want verschilt co-omdat in het voorkomen van pauzes en declinatieresets direct na het connectief. Wat deze twee eigenschappen betreft, verschilt co-omdat ook van sub-omdat. Daarnaast is er ook wat articulatiesnelheid betreft een verschil tussen co-omdat en sub-omdat aan te wijzen: sub-omdat hangt samen met een vertraging in articulatiesnelheid, co-omdat niet.
•
7 Discussie en conclusie In dit artikel zijn we nagegaan of we vanuit verschillende typen benaderingen het voorkomen van co-omdat in Nederlandse conversaties kunnen verklaren: de cognitieve tekstanalyse en de gesproken-discourse-analyse. We hebben het co-omdat-patroon beschreven tegen de achtergrond van het epistemische weil-patroon in het Duits. Dit deed vermoeden dat ook co-omdat met een specifieke functie gebruikt wordt, maar dat (anders dan het Duitse co-weil) co-omdat niet gebruikt wordt om co-want te vervangen. Deze hypothese werd getoetst door middel van een vergelijking van co-omdat-uitingen met co-want- en sub-omdat-uitingen voor zowel subjectiviteits- als prosodische eigenschappen. De resultaten van beide vergelijkingen duiden erop dat co-omdat inderdaad met een specifieke functie gebruikt wordt en dat deze functie afwijkt van de functie van het co-want-patroon. In paragraaf 4 bleek dat co-omdat wat betreft functionele eigenschappen afwijkt van zowel sub-omdat als co-want. Co-omdat drukt een specifiek, eigen type causale relatie uit. De causale relaties die met co-omdat worden uitgedrukt, bevatten zowel objectieve als subjectieve eigenschappen. In paragraaf 4 leidden we hieruit een tentatieve functie van co-omdat af, namelijk de volgende: ‘Tussen het X-segment en het Y-segment ligt een achterwaartse causale relatie. In de interpretatie van deze causale relatie komt de spreker weliswaar naar voren, maar de causale relatie moet vooral ook gezien worden als een object dat wordt beschreven’. Deze tentatieve karakterisering van de functie van co-omdat kan indirect uit het hier gepresenteerde corpusonderzoek worden afgeleid. Nader onderzoek is echter noodzakelijk om de functie van co-omdat nader te preciseren. Wel kan met deze tentatieve functie een eerste poging gedaan worden om een aantal pregnante kenmerken van co-omdat te verklaren. Een van de belangrijkste kenmerken van de co-omdat-constructie is dat deze alleen voorkomt in gesproken Nederlands. Een beschrijving van de co-omdat-constructie moet dan ook kunnen verklaren waarom co-omdat alleen in gesproken Nederlands voorkomt. In Biber, Conrad & Reppen (1998), Sanders & Spooren (2009), Spooren et al. (2010) wordt gesproken taal, en in het bijzonder conversaties, beschreven als een subjectief genre: communicatie in een conversatie verloopt face-to-face. Daarnaast zullen conversaties vaker een subjectief doel hebben (interpersoonlijke relaties onderhouden). Vanuit de subjectiviteit
278
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
van conversaties als genre, is een co-omdat-patroon met de hierboven gedefinieerde functie goed te verklaren. Juist in de subjectieve conversaties is het relevant om een extra subjectiviteitsonderscheiding te maken die aangeeft dat een causale relatie, hoewel subjectief toch ook moet worden gezien als een object dat beschreven wordt. Met de hier geformuleerde functie van co-omdat kan ook een tweede belangrijke vraag beantwoord worden: waarom wordt hier omdat en niet want gebruikt (zie paragraaf 2)? Door co-omdat te gebruiken benadrukt de spreker immers de objectiviteit van de causale relatie. In paragraaf 6 bleek dat co-omdat-uitingen ook in prosodisch opzicht afwijken van sub-omdat- en co-want-uitingen, meer bepaald in het voorkomen van declinatieresets en pauzes. Daarnaast wijkt co-omdat van sub-omdat af qua verandering in articulatiesnelheid. Ook deze resultaten zijn te interpreteren als ondersteuning voor het bestaan van een coomdat-constructie. Immers, we hebben voor het Engels gezien dat functionele eigenschappen van connectiefpatronen weerspiegeld kunnen worden in de prosodie van het connectiefpatroon (paragraaf 5). Op eenzelfde manier kunnen verschillen in de prosodie van Nederlandse connectiefpatronen worden opgevat als een weerspiegeling van een verschil in de functie van het connectiefpatroon. Hoewel de resultaten van de prosodische vergelijking in dezelfde richting wijzen als de resultaten van de functionele vergelijking, valt er op de analyse van de prosodische eigenschappen van co-omdat nog wel wat af te dingen. Doordat er geen voorafgaand onderzoek bestaat waarin de prosodische eigenschappen van Nederlandse connectiefpatronen zijn geanalyseerd, is het moeilijk de prosodische eigenschappen van co-omdat in perspectief te plaatsen. Daarnaast roepen de hier gerapporteerde resultaten veel vragen op. Zo zien we dat de fonetische variabelen die wij onderzochten geen van alle de verschillende functies van de connectiefpatronen weerspiegelen. Articulatiesnelheid weerspiegelt alleen een onderscheid tussen sub-omdat en de andere twee connectiefpatronen. Het verschil tussen co-want en co-omdat wordt niet weerspiegeld in de articulatiesnelheid. Wat betreft de aanwezigheid van pauzes en declinatieresets wordt alleen het verschil tussen co-omdat en beide andere connectiefpatronen weerspiegeld. Co-want en sub-omdat vertonen geen verschil wat betreft deze prosodische variabelen. Dit roept de vraag op welke onderscheidingen er precies in welke fonetische variabelen weerspiegeld worden. Nader onderzoek is noodzakelijk waarin niet alleen wordt gekeken naar de samenhang tussen prosodie en connectiefpatroon, maar ook naar de directe samenhang tussen prosodie en diverse pragmatische situaties. Dit type onderzoek zou ook meer inzicht kunnen geven in de waarneming dat een pauze en/of declinatiereset direct na het connectief niet in alle co-omdat-uitingen voorkomt. We kunnen dit verklaren door aan te nemen dat de functie van co-omdat de kans op een pauze en/of declinatiereset groter maakt. Toch is het interessant om na te gaan welke functionele eigenschappen ervoor zorgen dat in bepaalde co-omdat-uitingen een pauze en/ of declinatiereset direct na het connectief verschijnt, en welke functionele eigenschappen minder frequent met dit prosodisch patroon gepaard gaan.
279
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
Hoeveel vragen de afzonderlijke analyses ook onbeantwoord laten, wat dit onderzoek in onze ogen wel laat zien is de kracht van de combinatie van prosodisch en tekstlinguïstisch onderzoek om het gebruik van connectiefpatronen in gesproken taal te onderzoeken. Juist in de congruentie tussen de verschillende afzonderlijke analyses schuilt de argumentatieve kracht op grond waarvan het bestaan van een afzonderlijke co-omdat-constructie in gesproken Nederlands kan worden aangenomen.
•
Bibliografie Baayen, R., D. Davidson & D.M. Bates (2008). Mixed-effects modeling with crossed random effects for subjects and items. Journal of Memory and Language 59, 390412. Biber, B., S. Conrad & R. Reppen (1998). Corpus linguistics. Investigating language structure and use. Cambridge [etc.]: Cambridge University Press. Cohen, J. (1960). A coefficient of agreement for nominal scales. Educational and Psychological Measurement 20, 37-46. Couper-Kuhlen, E. (1996). Intonation and clause combining in discourse: the case of because. Pragmatics 6, 389-426. Crystal, T.H. & A.S. House (1990). Articulation rate and the duration of syllables and stress groups in connected speech. Journal of the Acoustic Society of America 88, 101112. Degand, L. (1998). Het ideationele gebruik van want en omdat: een geval van vrije variatie? Nederlandse Taalkunde 3, 309-326. Degand, L. & H. Pander Maat (2003). A contrastive study of Dutch and French causal connectives on the Speaker Involvement Scale. In: A. Verhagen & J. van de Weijer (red.) Usage based approaches to Dutch. Utrecht:LOT, 175-199. Donzel, M.E. van & F.J. Koopmans-Van Beinum (1996a). Relationship between discourse structure and dynamic speech rate. Proceedings International Conference on Spoken Language Processing 96, 1724-1727. Donzel, M.E. van & F.J. Koopmans-Van Beinum (1996b). Pausing strategies in discourse in Dutch. Proceedings International Conference on Spoken Language Processing 96, 1029-1032. Du Bois, J.W., S. Cumming, S. Schuetze-Coburn, D. Paolino (1992). Discourse Transcription. Santa Barbara Papers in Linguistics 4. Eerten, L. van (2007). Over het Corpus Gesproken Nederlands. Nederlandse Taalkunde 3, 194-215. Ford, C.E. (1993). Grammar in interaction. Adverbial clauses in American English conversations. Cambridge: Cambridge University Press. Goldberg, A.E. (2006). Constructions at work. The nature of generalization in language. Oxford: Oxford University Press. Günthner, S. (1993). “...weil – man kann es ja wissenschaftlich untersuchen”. Diskurs pragmatische Aspekte der Wortstellung in WEIL-Sätzen. Linguistische Berichte 143, 37-59.
280
Een coördinerende omdat-reconstructie in gesproken Nederlands?
Hart, J. ‘t, R. Collier & A. Cohen (1990). A perceptual study of intonation. An experimentalphonetic approach to speech melody. Cambridge [etc.]: Cambridge University Press. Keller, R. (1998). A theory of linguistic signs. Oxford: Oxford University Press. Knott, A. & T. Sanders (1998). The classification of coherence relations and their linguistic markers: An exploration of two languages. Journal of Pragmatics 30, 135-175. Langacker, R.W. (1990). Concept, image, and symbol. The cognitive basis of grammar. Berlin/ New York: Mouton de Gruyter. Pander Maat, H. & L. Degand (2001). Scaling causal relations and connectives in terms of speaker involvement. Cognitive Linguistics 12, 211-245. Pander Maat, H. & T. Sanders (2000). Domains of use or subjectivity? The distribution of three Dutch causal connectives explained. In: E. Couper-Kuhlen & B. Kortmann (red.) Cause-condition-concession-contrast; cognitive and discourse perspectives. Berlin/New York : Mouton de Gruyter, 57-82. Pander Maat, H. & T. Sanders (2001). Subjectivity in causal connectives: an empirical study of language in use. Cognitive Linguistics, 12, 247-273. Pit, M. (2003). How to express yourself with a causal connective. Amsterdam/New York: Rodopi. Quené, H. (2008). Multilevel modeling of between-speaker and within-speaker variation in spontaneous speech tempo. Journal of the Acoustical Society of America 123, 11041113. Quené, H. & H. van den Bergh (2004). On multi-level modeling of data from repeated measures designs: A tutorial. Speech Communication, 43, 103-121. Quené, H. & H. Van den Bergh (2008). Examples of mixed-effects modeling with crossed random effects and with binomial data. Journal of Memory and Language 59, 413-425. Riddle, D.L. & J.K. Freburger (2002). Evaluation of presence of sacroiliac joint region dysfunction using a combination of tests: a multicenter intertester reliability study. Physical Therapy 82, 772-781. Rietveld, A.C.M. & V.J. van Heuven (2001). Algemene fonetiek. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Sanders, T. (1997). Semantic and pragmatic sources of coherence: On the categorization of coherence relations in context. Discourse Processes 24, 119-147. Sanders, T. (2005). Coherence, causality and cognitive complexity in discourse. In: M. Aurnague, M. Bras, A. Le Draoulec & L. Vieu (red), Proceedings/Actes SEM-05, First International Symposium on the exploration and modelling of meaning, 105-114. Sanders, T. & W. Spooren (2009). Causal categories in discourse – Converging evidence from language use. In T. Sanders & E. Sweetser (red.), Causal categories in discourse and cognition. Berlin: Mouton de Gruyter. Schilperoord, J. (1996). It’s about time. Temporal aspects of cognitive processes in text production. Amsterdam [etc.]: Rodopi. Spooren, W., T. Sanders, M. Huiskes & L. Degand (2010). Subjectivity and causality: A corpus study of spoken language. In: J. Newman & S. Rice (red.) conceptual structure in discourse and language.
281
Ingrid Persoon, Ted Sanders, Hugo Quené & Arie Verhagen
Sweetser, E. (1990). From etymology to pragmatics. Cambridge: Cambridge University Press. Verhagen, A. (2005). Constructions of intersubjectivity. Discourse, syntax, and cognition. Oxford [etc.]: Oxford University Press. Vries, J.W., de (1971). Want en omdat. De nieuwe taalgids 64, 414-420. Wegener, H. (1993). Weil – das hat schon seinen Grund: Zur Verbstellung in mit weil im gegenwärtigen Deutsch. Deutsche Sprache 21, 289 – 305.
282