Hoofdstuk 1 Met een vrolijk gevoel vanbinnen loop ik in een drafje richting de voordeur. Ik steek de sleutel in het sleutelgat, draai hem om en duw dan met mijn elleboog zachtjes tegen de deur aan. Er komt geen beweging in, wat zeg ik, ik krijg hem helemaal niet meer open. Ik schrik zo dat ik het gevoel heb in een wurggreep genomen te zijn. En heel zachtjes lijkt het alsof mijn keel helemaal wordt dichtgeknepen. ‘Kom op, Ell, zoveel wijn heb je toch niet gedronken? Het waren hooguit drie glazen, of waren het er meer?’ Met een theatraal gebaar pakt hij de sleutel uit mijn hand en probeert de sleutel om te draaien. ‘Shit Ell, het lukt niet!’ en met een woest gebaar probeert hij de sleutel nog eens om te draaien. Hulpeloos kijkt hij mij, na het nog enkele malen te hebben geprobeerd, aan en stamelt: ‘Ik denk dat er bij je is ingebroken!’ Met verschrikte ogen zie ik hem nu totaal wit wegtrekken. Ik probeer het nog een keer, maar mijn handen bibberen zo erg dat ik de sleutel verschillende malen uit mijn handen laat vallen. Ik hoor nu ook de hondjes blaffen, en dat is geen normaal geblaf. ‘Jezus, ze zijn in paniek! Ik hoor het toch goed? Chiara loopt ook als een gek te miauwen. Er moet iets aan de hand zijn!’
In een paar seconden graai ik de telefoon uit mijn tas en druk het alarmnummer in. Ik hoor een vrouw aan de andere kant van de lijn en zij vraagt met wie ik doorverbonden wil worden, de politie, brandweer of het ziekenhuis. Ik struikel over mijn woorden en gil het bijna uit, alsof ik de politie door de telefoon zou willen trekken. Van welke plaats ik bel? En of ik geprobeerd heb om binnen te komen? Ik beantwoord al de, voor mij overbodige, vragen en als een klein kind voel ik een enorme machteloosheid door mijn lichaam trekken. Waaromvragen gieren door mijn hoofd. De vrouw vertelt me dat de politie naar mij onderweg is en dat ik aan de lijn moet blijven tot ze er zijn. Dat is een regel die nagekomen moet worden, zo verliezen ze het contact niet met je. Het blijkt erg belangrijk te zijn. Op deze manier zetten ze je, althans dat is wel de intentie, met beide benen op de grond. Het ergste wat kan gebeuren is dat je out kan gaan en dat de mensen in de meldkamer het contact met je verliezen. Piedro staat als verlamd naast me. Er komt geen zinnig woord uit zijn mond en ik sta vastgenageld aan de grond, met de telefoon dicht tegen mijn oor geklemd. Nu zie ik pas dat het raampje naast de deur geforceerd is en als ik opnieuw kijk, zie ik een plant triest op de grond liggen, buiten het raam. Ik sta er verdomme heel de tijd naast, zonder het opgemerkt te hebben. Aarde overal, 8
het kozijn en grond… De dieven moeten enorme haast hebben gehad. Het valt me nu ook op dat alle lichten aan zijn gedaan. Langzaamaan begrijp ik dat er, na zoveel jaren hier te hebben gewoond, dan toch ingebroken is. Er zijn al veel slachtoffers voor mij geweest. Vorig jaar, en kort geleden nog een paar deuren verder. Als dan de politie bij je aan belt met de vraag of dat me iets opgevallen is op die bewuste dag, kan ik alleen maar vertellen dat ik niets, maar dan ook niets heb opgemerkt. Het voelt dan ook anders; schrik, ja dat gaat wel door je heen, maar het staat nog altijd naast je. Peinzend, en totaal uit mijn balans, kijk ik naar de plant voor mij op de grond. Piedro is nog steeds in shock. Dan hoor ik gierende banden. Ik zie dat een politieauto hard aan komt rijden. Er springen agenten uit, met in hun handen grote schijnwerpers, we weten immers niet of de inbrekers nog binnen zitten. De mannen kijken me aan zonder enige emotie. Door alle inbraken die er op dit moment worden gepleegd, is het ook onmogelijk om als politieagent bij elk geval je emotie erbij te betrekken. De man schijnt met zijn lamp naar binnen. Ik schrik me te pletter, want het beeld dat ik te zien krijg, is niet fraai. Godverdomme! Alle laatjes van mijn kasten hangen triest uit de kast, ze zijn er net nog niet uitgevallen. De inhoud is, op een beetje na, er helemaal uitgegooid. Ik sluit mijn ogen en probeer het beeld kwijt te raken, maar 9
een beeld dat werkelijkheid is, daar kan ik niet zomaar uitstappen. Piedro komt dichter bij me staan en vertelt me dat het beter is om mijn ogen open te houden, want stel dat de inbrekers nog in huis zitten, dan wil je toch het liefst zien wie er in jouw persoonlijke spullen zit te wroeten? Ik open mijn ogen en zie dat de politieman dezelfde weg naar binnen neemt als de inbrekers hebben gedaan. Met afschuw dringt het steeds dieper tot me door dat er vreemde mensen bij me hebben ingebroken. Een andere agent vraagt aan me of het wel wat met me gaat. Mijn uitdrukking is voor hem voldoende om op me in te spreken. Ik besluit om Gianna te bellen. Zij is altijd degene geweest die mij vertelde hoe gemakkelijk het is om in te breken in een huis als het mijne. Ook sprak ze keer op keer haar angst uit. Laat het raam niet open staan! Doe de voordeur goed dicht! Alleen al voor de hondjes en Chiara, daar moest ik de verantwoording voor dragen. Maar als je al zo lang op dat adres woont, het altijd goed gegaan is, dan laat je steken vallen, dan ga je makkelijk denken en uiteindelijk is dit het resultaat. Alleen, ik had nu wél alles afgesloten en op slot gedaan. De agent komt terug, maar nu door de voordeur. De knip was er aan de binnenkant op gedaan. Volgens de man zijn ze niet meer binnen, maar aan de uitdrukking 10
op zijn gezicht zijn ze niet ‘netjes’ te werk gegaan. Ik treed binnen als een vreemde in mijn eigen huis. Ik zie dat de binnendeur er finaal uit is geslagen, er ligt glas op de vloer. Chiara moet zich rot zijn geschrokken! En dan de hondjes… Die staan vastgenageld aan de grond, en met reikhalzende blikken kijken ze me vanuit een hoek van de kamer angstig en blaffend aan. Ik loop op ze af en blij kwispelend komen ze zachtjes uit hun schuilplaats. Jezus, wat moeten ze een angst hebben gehad! Ik zie het aan de oogjes, er stroomt angst uit. Floortje is door het dolle heen, zo blij is ze dat ik er weer ben. Als deze hondjes konden spreken, wat zou ik dan te horen krijgen? De politie begeleidt me door mijn eigen huis. Kamer na kamer inspecteren we, en wat ik zie is een enorme ravage. Wat hebben ze gedacht te vinden? Mijn bh’s, slips, kleding, make-‐‑up… Alles ligt verspreid over de vloer. Geld heb ik niet, ook niet opgeborgen in een oude sok in de kast. Deze dieven zijn klootzakken, al mijn horloges en sieraden zijn weggegrist, een platgetrapte yin/yangring kijkt mij vanaf de vloer verdrietig aan. Ik zie dat ze een armband hebben laten liggen -‐‑ let wel, een armband die ik als ik een inbreker zou zijn geweest zeker had meegenomen. Het is de duurste van alle armbanden die ik in bezit had. Triest fonkelen de stenen tussen mijn ondergoed. Maar ik ben blij met deze trieste aanblik en het doet me goed juist deze armband terug te vinden. 11
Twee gitaren, mijn laptop… Ook deze spullen hebben ze buitgemaakt. Maar de teringzooi die ze achter hebben gelaten, dat vreet op dit moment het ergst aan me. Op mijn bed liggen stapels kleding en daartussen ligt een jurkje, maat 36. Ik ben helemaal vergeten dat ik die nog in mijn bezit heb! Ze hebben heel mijn verleden uit de kasten gegooid, een verleden waarvan ik de helft bijna vergeten was. Ik pak het jurkje op. Het is lang geleden gekocht. Ik was 16 toen ik het droeg. Een jurk van Frank Govers, prachtig! De kleur is diep zwart, het heeft doorzichtige mouwen met manchetten van glitterpailletten, het jurkje is nog als nieuw. Het zou zomaar nu gedragen kunnen worden, ware het niet dat ik geen maatje 36 meer heb. Ik sta met mijn stukje verleden in mijn armen, en door de inbraak ben ik de jonge Elena weer tegengekomen. De agent kijkt me aan en zijn gedachten laten mij totaal koud. Ik druk het jurkje tegen me aan, maar toch zal ik het los moeten laten om verder de kamers te inspecteren. De man loopt naar de volgende kamer en ik loop, weliswaar met mijn gedachten nog in een ver verleden, achter hem aan. ‘Jezus christus,’ mijn stem maakt een overslag, ‘ook in deze kamer is het een grote bende!’ Ik zie nu ook dozen omvergegooid, en in die dozen zaten foto’s, papiertjes waarop verhaaltjes staan… Lang 12
geleden praatten mijn dochters en ik via papiertjes. Als ik aan het werk was en zij hadden iets gedaan, of wilden iets, of wilden gewoon iets tegen me vertellen, legden we papiertjes klaar, lieve woorden. Ook werd er wel eens een discussie opgeschreven, en al deze woorden op papier heb ik bewaard, ooit wil ik ze bundelen. Nu zie ik ze overal liggen. Op de grond, op het raamkozijn, op het bureau, maar voornamelijk tussen de kleding op de vloer. Heel veel foto’s -‐‑ ik heb er wel duizend, ook foto’s van de Breakaway, het café waar ik vijftien jaar als toiletlady heb gewerkt. Ik zie klanten voorbij komen, collega’s en allemaal lachen ze naar de camera. Alleen liggen ze nu op de grond tussen de overige spullen die uit de kasten en dozen zijn gegooid. Ik haal diep adem, het wordt me allemaal even teveel. Gianna is inmiddels gearriveerd en staat als verschrikt, maar met een strijdlust in haar ogen, naast me. ‘Jezus, mam, wat is hier gebeurd en wat hebben die klootzakken gedaan?’ Ik kijk haar aan, haal mijn schouders op. Het kan me even geen moer meer schelen. Nadat de politie een verklaring heeft opgesteld, zet ik overal waar ik moet tekenen mijn handtekening. Ik luister maar met een half oor. Het enige wat ik wil is slapen, maar dan zal ik eerst die troep van mijn bed moeten halen. Ook moet ik niet vergeten om dat te verschonen, je weet immers nooit wat de inbrekers hebben gedaan. 13
De agenten gaan weg en beloven morgen terug te komen. Inmiddels is het opengebroken raam dichtgespijkerd en morgen komen ze van de Woningbouw langs. Ook word ik gebeld door Slachtofferhulp en indien nodig mag ik daar gebruik van maken. Ik laat het allemaal als een waterval over me heen komen en gedwee loop ik weer naar boven, samen met Gianna verschoon ik het bed. Ik smijt alles wat uit mijn kast is gegraaid op een hoop en besluit om het morgen allemaal uit te zoeken. De kleding gooi ik dan meteen in de was. Piedro wil beneden in de kamer beginnen met opruimen, maar dat kan niet aangezien de technische recherche terugkomt om vingerafdrukken te nemen. Dus beperken we ons tot het verschonen van het bed. Nadat alles een beetje bezonken is, zitten we alle drie aan de keukentafel; Gianna met een groot glas cola, Piedro en ik aan de Rosso Antico, een drankje dat, net als de jurk, uit een ver verleden komt. Van beide kan ik genieten en door het zien van het kledingstuk weet ik weer hoe het voelde, dat verre verleden.
14
Hoofdstuk 2 Wat een nasleep heeft zo’n inbraak. Je staat er gewoonweg niet bij stil wat het allemaal met zich meebrengt. Alles wordt direct in werking gesteld. Of ik behoefte heb aan Slachtofferhulp? Er wordt contact met me opgenomen. ‘Dan kan je er altijd nu nog even over nadenken, want de klap komt meestal een paar dagen later’, had meneer de politieagent me verteld. ‘Slachtofferhulp, ik weet echt niet of ik daar nou gelukkiger van word. Ik moet er in ieder geval zeker over nadenken.’ Na alles wat er in mijn leven op me af is gekomen, weet ik uit ervaring dat ik zelf de beste psycholoog kan zijn. Uiteindelijk moet je het toch altijd zelf doen. Ooit, in een ver verleden, heb ik daar ook gezeten, aan een tafel met allemaal slachtoffers om me heen. Ik zat daar, nadat ik me van alles was gaan verbeelden. Verbeelding, daar had ik last van, zo vertelde de man in kwestie. In mijn verbeelding zag ik toch aardig wat gebeuren. Dingen die voor mij onder de categorie nachtmerrie vielen en absoluut niet onder de noemer verbeelding. Het is ook geen kattenpis, Slachtofferhulp, het woord alleen al geeft me een gevoel van onmacht, en daar word je op zo’n moment mee geconfronteerd. Om dan met dat 15
gevoel daar te zitten tussen allemaal moeders van incestslachtoffers. Nou, daar raak je zeker niet vrolijk van. Zouden deze moeders ook in een verbeelding zitten? Dat vroeg ik me telkens opnieuw af. Ik had weer het gevoel dat ik eerder had gehad. Het was jaren geleden, maar toch…… Het gevoel dat begint in de onderbuik… Daar begint ook het vlindergevoel, maar dat is een andere categorie. Waren het maar vlinders geweest, dan zou ik ermee hebben kunnen dealen. Nee, dit was een grote nachtmerrie. Op de dagen dat de man, in mijn toenmalige relatie, eerder thuis was dan ik, als ik op de fiets onderweg naar huis reed, dan kreeg ik heel zachtjes een onzichtbare shawl om mijn nek. Ik voelde hoe er een knoop in werd gemaakt en telkens werd hij, naarmate ik dichter bij huis kwam, strakker om mijn nek getrokken. Mijn onderbuik ging zwaar wegen, het fietsen werd zwaarder en langzaam steeg mijn gevoel naar boven, alsof ik naast mijn lichaam stond. De ene Elena waarschuwde me. Wilde me laten omkeren, hard laten wegrennen. Maar de andere Elena liet me doorfietsen. En dat deed ik. Ik fietste alsof mijn leven ervan afhing. Allemaal scenario’s passeerden de revue, maar wat ik dacht, dat wist ik niet precies. Ik luisterde alleen maar naar mijn gevoel en mijn gevoel vertelde door te fietsen.
16
Totdat ik in de verte mijn huis zag, een huis, net als alle andere huizen. Alleen speelden er zich achter de muren totaal andere dingen af als bij het huis ernaast. Bij het zien van het huis, nadat ik mijzelf het leplazerus had gefietst, kon ik even op adem komen. Even, heel even, gierde er een onbekende rust door me heen, na die seconden van rust voelde ik de shawl opnieuw aantrekken en liep ik vervolgens als een inbreker mijn eigen huis binnen. Ik opende als een zombie de achterdeur, en met een dichtgeknepen keel stapte ik over de drempel en dan zag ik de man, de man voor wie ik zo hard had moeten fietsen om thuis te komen. Hij waste zijn handen in onschuld, want ik had alleen maar een verbeelding. Maar waarom vertelde mijn gevoel dan zoiets anders? Ik wist het niet. Maar als je zo hard bezig bent met te begrijpen wat je nou precies voelt, vergeet je vaak het belangrijkste. Deze keer wilde ik niet falen. Want deze man had me verlost van de mannen die aan alcohol en drugs verslaafd waren. En, wat ik heel belangrijk vond, was de gerustheid van mijn moeder en zus. Ik hoorde bij de normale wereld. Ik had daar schijt aan moeten hebben en met de deur in huis moeten vallen. Hem erop aanspreken en vragen waarom ik de laatste tijd toch van die vreemde gevoelens had als ik bij hem was. Maar daar wilde hij helemaal niet over discussiëren, dus sprak ik, maar ook weer niet. ‘Hoe kon ik toch zo over hem denken? Hij deed immers alles voor me.’ In ieder geval 17
dat waren zijn woorden. Hij timmerde kasten voor mij. We zijn vaker op vakantie geweest dan in al de jaren dat ik tussen de Italianen heb gezeten. En dan nog zag ik volgens hem spoken, en let wel, spoken die ik over mijzelf afriep. Toen belandde ik met mijn vreemde gedachten bij Slachtofferhulp.
18