___________________________________
___________________________________
Een agenda voor de toegepaste ethiek Toespraken bij de opening van het interuniversitair en interfacultair programma ‘Aanvullende Studie in de Toegepaste Ethiek’ op zaterdag 1 oktober 19941 Context en opzet van het programma De laatste jaren is de belangstelling voor ethische kwesties binnen de samenleving en aan de universiteit geweldig toegenomen. Dit is op zichzelf een verwonderlijk feit. Onze Westerse samenleving getuigt immers op vele niveaus van een verregaande waardenvervaging en demoralisering. Niet alleen is het feitelijk gedrag in vele opzichten losgekomen van een morele regulering (bij voorbeeld op het vlak van de seksuele beleving), maar men duldt ook steeds minder een moraliserend betoog dat mensen confronteert met waarden en regels: ‘Geen gepreek, geen taboes. Alles moet kunnen als niemand schade lijdt’. Men verdedigt de vrije ontplooiing van persoonlijke voorkeur en levensvisie. Niet weinigen kijken bezorgd aan tegen deze ontwikkeling waarbij de traditionele kaders van opvoeding, zingeving en hoop wegvallen. Zij spreken van een amorele, defaitistische, nihilistische en cynische samenleving. Anderzijds stellen we vast dat de morele reflectie en kritiek zich intensiever dan ooit richten op velerlei domeinen van het menselijk gedrag, soms met een heftigheid en radicaliteit waarvan de vroegere generatie zou geschrokken zijn: je steekt niet meer zomaar een sigaret op, je gooit zeker geen leeg mayonaisepotje in de vuilbak, en de politici worden voortdurend aan ethische maatstaven getoetst. Ook het moraliserend en culpabiliserend discours is in alle hevigheid teruggekomen: men denke maar aan media-campagnes als die van 11.11.11 die ons allemaal verantwoordelijk stellen voor de honger en ellende in de derde wereld (‘honger, een aanslag’). Het amorele cynisme is veelal de keerzijde van deze hypermoraliserende sensibiliteit. Hoe dan ook, we staan voor een radicale
verschuiving in de ethische discussie. Bepaalde domeinen (seksualiteit, levenseinde) worden vrijgegeven aan de individuele voorkeur en gedemoraliseerd, andere daarentegen (onze eetgewoonten, of onze houding tegenover dieren) worden gemoraliseerd. Deze verschuiving is meer dan een modieus cultuurverschijnsel. Niemand kan immers ontkennen dat de mens aan het einde van dit millennium voor uitdagingen staat waarop de traditionele moraal geen antwoord kon hebben: milieuproblematiek, demografische expansie, geinternationaliseerde economische orde, biotechniek, genoomproject, enzovoort. Voor het eerst is het de opgave geworden van de ethiek creatief en prospectief na te denken over nieuwe mogelijkheden en gevaren. De ethische reflectie is altijd uitdrukkelijk aanwezig geweest in het studieprogramma van onze katholieke universiteiten gezien hun levensbeschouwelijk karakter. Maar die reflectie betrof in de eerste plaats de persoonlijke vorming en de deontologie van de arts, van de jurist, van de ingenieur, van de economist. De laatste jaren werden echter meerdere initiatieven genomen om onderzoek te verrichten over de nieuwe uitdagingen waarmee onze samenleving geconfronteerd wordt. Zo werden in Leuven een aantal centra opgericht zoals het ‘Centrum voor Bio-Medische Ethiek en Recht’, het ‘Centrum voor Vredes- en Milieuethiek’, het ‘Centrum voor Economie en Ethiek’, de ‘Interfacultaire Werkgroep Wetenschap, Techniek en Ethiek’, en in UFSIA het ‘Centrum voor Ethiek’. De werking van deze centra wordt gecoördineerd door het ‘Overlegcentrum voor Christelijke Ethiek’ waaraan ook centra uit Antwerpen, Tilburg en Nijmegen meewerken. Onderzoek zonder onderwijs blijft echter aan de universiteit een precaire zaak, en dat geldt
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 170
___________________________________
a fortiori voor het domein van de ethiek, waarin het contact met studenten, met ervaring en levenspraktijk onontbeerlijk is. Daarbij komt nog dat steeds meer mensen uit de ‘praktijk’ het nodig vinden om bijgeschoold te worden, en hun ervaring willen confronteren met allerlei theoretische modellen. Vandaar dat het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte samen met de afdeling Moraaltheologie van de Faculteit Godgeleerdheid het initiatief genomen heeft om een postgraduaal interfacultair programma ‘Toegepaste Ethiek’ op te richten. Dit programma is vanaf dit jaar ook interuniversitair geworden door de medewerking van de universiteit UFSIA waarmee op het vlak van onderzoek reeds een intense samenwerking bestond. Het onderwijsprogramma heeft een sterk interdisciplinair karakter. Immers, “onderwijs en onderzoek in de toegepaste ethiek zijn slechts vruchtbaar wanneer de ethische reflectie nauw aansluit bij de diverse wetenschapsdomeinen en bij de maatschappelijke praktijk”. Men kan zes toepassingsdomeinen onderscheiden: (1) politiek en recht; (2) economie en bedrijfsleven; (3) welzijn en gezondheid; (4) gezin, relatie en seksualiteit; (5) wetenschap, techniek en milieu; (6) vorming en cultuur. In elk domein worden telkens ethisch-reflectieve vakken geconfronteerd met wetenschappelijke vakken. Het programma is grotendeels opgebouwd uit vakken ontleend aan de diverse studieopleidingen. Voor sommige domeinen (als economie) is er een ruim aanbod, voor andere (bij voorbeeld vorming en cultuur) was de keuze beperkt. Aangezien alle studenten reeds een andere opleiding gevolgd hebben, en sommige uit de praktijk komen, werd geprobeerd het te schoolse karakter van het programma te reduceren. Een belangrijke innovatie in dat verband is het ‘Seminarie Toegepaste Ethiek’ waarover u verderop, in de bijdrage van L. Bouckaert, meer informatie vindt. Er zijn zeker nog onvolmaaktheden in het programma dat nu wordt aangeboden, en hieraan zal in de toekomst moeten geremedieerd worden.
___________________________________
Toch hebben we de indruk dat het concept en het algemeen kader voldoende zijn voor een goede start. De commentaar en de opmerkingen van de eerste afgestudeerden zullen voor de stuurgroep van groot belang zijn. In die stuurgroep is er dikwijls discussie geweest over de betekenis van de term ‘toegepaste ethiek’. Ten onrechte wordt door die term de indruk gewekt dat het zou gaan om een praktische toepassing in vele concrete domeinen van theoretisch verworven morele inzichten. Wat het dan wel is, is niet zo duidelijk. Daarom leek het een goed idee, in deze academische zitting, de drie coördinatoren hun eigen visie te laten uiteenzetten. Laat ons hopen dat we ons daarbij niet verliezen in meta-ethische en methodologische beschouwingen. Als motto voor het nieuwe programma geef ik graag de volgende uitspraak van de Stoïcijn Epictetus2: “Het eerste en het noodzakelijkste deel van de wijsbegeerte is het toepassen van de regels, bij voorbeeld ‘niet liegen’. Het tweede deel behandelt de bewijzen, bij voorbeeld ‘waarom men niet mag liegen’. Het derde bevat het funderen en verder uiteenzetten van die bewijzen, bij voorbeeld ‘waarom is dit een bewijs?’, ‘wat is een bewijs?’, ‘wat is een gevolgtrekking?’, ‘wat is een tegenstrijdigheid?’, ‘wat is waarheid?, ‘wat is dwaling?’. Dit derde deel is nodig terwille van het tweede, en het tweede terwille van het eerste; het meest noodzakelijke waarmee men zich steeds moet bezighouden, is het eerste. Wij doen echter het omgekeerde: wij houden ons met het derde deel bezig en wijden daaraan al onze belangstelling. Het eerste verwaarlozen wij geheel. Zo komt het dat wij wel liegen, maar hoe men bewijst dat men niet liegen mag — dat weten we opperbest.” Carlos S TEEL Een agenda voor de toegepaste ethiek Het woord agenda in de uitdrukking ‘een agenda voor de toegepaste ethiek’ suggereert twee dingen die me dunkt essentieel zijn voor een programma
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 171
___________________________________
toegepaste ethiek. Het woord ‘agenda’ betekent letterlijk ‘wat moet gedaan worden’. Het verwijst naar concrete problemen en conflicten waarvoor men een werkbare oplossing zoekt. Deze praktische probleemgerichtheid is kenmerkend voor de toegepaste ethiek. De primaire doelstelling van toegepaste ethiek zou ik als volgt willen omschrijven: het definiëren van een ethische keuzeproblematiek in concrete maatschappelijke situaties en het zoeken naar moreel aanvaardbare oriëntaties voor deze keuzen. Daarmee is helemaal niet gezegd dat fundamentele ethiek geen belangrijke rol speelt in de toegepaste ethiek. Maar het uitgangspunt en het eindpunt van de toegepaste, ethische reflectie zijn concrete maatschappelijke problemen, problemen op het domein van professionele praktijken of op het domein van de economische, sociale en politieke ordening van de samenleving. Toegepaste ethiek is daardoor beperkt in zijn opzet en onderscheiden van de fundamentele ethiek die als uitgangspunt van zijn reflectie meer algemene vragen stelt over het wezen en de oorsprong van morele normen en waarden. Dat er altijd een soort noodzakelijke symbiose is tussen beide vormen van morele reflectie, tussen fundamentele en contextuele probleemstelling, lijkt nogal evident te zijn. Het woord agenda suggereert echter een tweede betekenis die minstens even essentieel is voor de toegepaste ethiek als de gerichtheid op het concrete maatschappelijke handelen. We spreken over de agenda van een vergadering en bedoelen daarmee de punten die op de vergadering ter discussie staan. Iets op de agenda plaatsen, betekent iets ter discussie voorleggen in de hoop dat men tot een gemeenschappelijk inzicht komt of een compromis vindt dat recht doet aan de verschillende meningen. Iets van de agenda afvoeren betekent dat men dit punt wil onttrekken aan de gemeenschappelijke discussie en op een meer verborgen wijze wil beslechten. Kortom, een ‘agenda’ verwijst naar discussie en overleg (met inbegrip van de mogelijke manipulatie van de discussie). Welnu, in de toegepaste ethiek is
___________________________________
discussie en overleg geen bijkomstige maar een noodzakelijke methode om maatschappelijke keuzen te oriënteren. Het zou verkeerd zijn te menen dat toegepaste ethiek kan afgeleid worden uit theoretische premissen. Toegepaste ethiek is iets anders dan het toepassen van theoretische principes of formele procedures op een concreet geval. Ware dit zo, dan zou de echte discussie en het overleg vrijwel overbodig zijn. In de toegepaste ethische reflectie wordt de relatie tussen theorie en praktijk voortdurend bemiddeld door, en getoetst aan de concrete morele ervaring op het veld. De dynamiek van deze ervaring in de praktijk manifesteert zich vooral in de bewustwording van moeilijk op te lossen waardeconflicten. Hoe moet bij voorbeeld een geneesheer het recht op informatie van een patiënt verzoenen met zijn engagement om de patiënt nodeloos lijden te besparen? Hoe moet een advocaat zijn loyauteit ten aanzien van een schuldige cliënt verbinden met de plicht om de waarheid te spreken? Hoe moet een bedrijfsleider selecteren tussen de belangen van aandeelhouders, arbeiders, en milieugroepen wanneer deze belangen conflictueel zijn met elkaar? Op dergelijke praktische vragen bestaat geen eenduidig antwoord dat men kan afleiden uit een morele theorie. Uitwisseling van ervaringen, bespreekbaar maken van het conflict, intuïties confronteren met argumenten, aftasten van consequenties op korte en lange termijn, zoeken naar een ‘reflective equilibrium’ (Rawls) tussen theorie en praktijk — het zijn allemaal elementen van een complex communicatie- en afwegingsproces. Toegepaste ethiek steunt mijns inziens meer op een goed communicatief leerproces dan op een logische redenering. De uitwisseling van praktijkervaringen en argumenten maakt het mogelijk de morele perceptie van de problemen te verfijnen, de morele intuïties te corrigeren en de consequenties van de mogelijke keuzen juister in te schatten. Het creëren van de voorwaarden van een goede morele conversatie in de praktijk of met andere woorden het oprichten van ethische
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 172
___________________________________
gespreksfora zijn essentieel voor de ontwikkeling van de toegepaste ethiek. Zo’n conclusie kan een filosoof eventueel staven door beroep te doen op Habermas’ hoog-theoretische beschouwingen over rationaliteit als ‘Herrschaftsfreier Dialog’. Ik beroep mij liever op mijn ervaring als onderzoeker op het domein van de toegepaste ethiek, meer bepaald op het domein van de economische ethiek en de bedrijfsethiek. De best geslaagde onderzoeksprojecten die we in het Centrum voor Economie en Ethiek in opdracht van één of andere organisatie of beleidsinstantie hebben uitgevoerd, zijn telkens uitgemond in de oprichting van een ethisch overlegorgaan waar de door het onderzoek gesignaleerde waardeconflicten voorwerp van gesprek, beraad en beleid werden. In deze zin is het ook logisch dat de kern van het programma toegepaste ethiek gelegd wordt in het Seminarie. In tegenstelling tot het volgen van colleges staat in het seminarie de uitwisseling van ideeën en praktijkervaring centraal. Laat me toe nog kort iets te zeggen over de krachtlijnen van dit seminarie. Zowel de communicatieve stijl van het seminarie als de inhoudelijke thematiek zeggen veel over wat een agenda voor de toegepaste ethiek kan zijn. Het seminarie is ingedeeld in drie blokken. Het eerste blok heeft als thema het statuut en de methodologie van de toegepaste ethiek, het tweede blok de ethische analyse van publieke beleidsvormen (ecologisch beleid, cultuurbeleid, regulering van het beginnend en eindigend leven enzovoort), en het derde blok heeft als focus de professionele ethiek. De eerste thematiek over het statuut en de methodologie van de toegepaste ethiek is belangrijk omwille van het ambigu karakter van de toegepaste ethiek. Men kan zich terecht afvragen of de actuele maatschappelijke belangstelling voor toegepaste ethiek geen subtiele manier is om morele waarden te ontdoen van hun maatschappijkritisch karakter en hen functioneel te maken aan economische, technologische en ecologische doelstellingen. Is bedrijfsethiek bij voorbeeld iets anders dan het interioriseren van morele waarden
___________________________________
in een bedrijfscontext zodanig dat zij het succes, de produktiviteit en de winst van de onderneming nog meer verhogen? Is medische ethiek iets meer dan het langzaam maar zeker aanpassen van ons gedrag aan de mogelijkheden van de medische technologie of aan de opinie van de meerderheid? De Franse filosoof Lipovetsky heeft dit functioneel karakter van de actuele toegepaste ethiek scherp in beeld gebracht3. De achterdocht en de kritiek van sommige filosofen ten aanzien van de toegepaste ethiek heeft mijns inziens vooral te maken met dit risico van de instrumentalisering van de ethiek. Toen we in de loop van het vorig academiejaar dit programma met de stuurgroep voorbereid hebben, hebben we uitdrukkelijk een hele vergadering gewijd aan deze vraag: wat soort toegepaste ethiek willen we eigenlijk, wat hopen we ermee te bereiken, hoe kunnen we het kritisch element in de toegepaste ethiek bewaren? Deze bevraging heeft echter ook haar schaduwkant. Men kan de discussie over de zin en de onzin van toegepaste ethiek in het algemeen zo sterk opvoeren dat men niet meer aan de inhoudelijke en concrete toegepaste ethiek toekomt. Toegepaste ethiek wordt dan een soort meta-discours over de toegepaste ethiek waarbij men — zo heb ik toch de indruk — deze laatste nogal eens graag vereenzelvigt met wat vooral in de media daarover te horen valt. Het is zeker niet onze bedoeling de toegepaste ethiek tot een meta-discours te herleiden maar langs de andere kant kunnen we de systematische reflectie over het statuut van de toegepaste ethiek niet vermijden. Het tweede blok heeft als thematiek het publieke beleid. Ethische keuzen worden genomen door individuen. Maar iedereen weet wel dat deze individuele morele keuzen sterk ingebed zijn in instituties en praktijken. Gezinnen, scholen, klinieken, bedrijven, media netwerken, kerken zijn dragers van een bepaald ethos. Vaak wordt de ethische reflectie nogal eenzijdig toegespitst hetzij op de relaties tussen individuen (dokter-patiënt relaties, ouder-kind verhoudingen) hetzij op de structuur van de samenleving als geheel. Profes-
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 173
___________________________________
sor Dennis Thompson die het ambitieuze ‘Harvard Program in Ethics and the Professions’ leidt, vestigde terecht de aandacht op het feit dat toegepaste ethiek vooral aandacht moet hebben voor de intermediaire sociale netwerken. “We moeten bij voorbeeld niet alleen aandacht hebben voor dokter-patiënt relaties of voor de rechtvaardigheid van het gezondheidsbeleid maar ook voor wat we kunnen noemen een ziekenhuis-ethiek”4. Door de analyse te richten op rollen en functies die mensen concreet opnemen in instellingen en sociale netwerken waarin ze leven en werken, komt een interessant domein voor de toegepaste ethische reflectie open. Het laatste seminarieblok richt de aandacht op de professionele ethiek. Elke professie verleent een specifieke dienst aan de samenleving en verwerft daardoor ook een aantal rechten en plichten die met deze dienst verbonden zijn. Maar de traditionele deontologie is vaak verschraald tot een juridische code van individuele rechten en plichten. Beroepsorganisaties zijn vaak meer gericht op belangenbehartiging dan op het ontwikkelen van een ethiek van sociale verantwoordelijkheid. Misschien kan van het programma toegepaste ethiek een impuls uitgaan om op universitair niveau meer aandacht te besteden aan de professionele ethiek. In het Leuvense rapport ‘Universiteit en waardenvorming’ wordt uitdrukkelijk een oproep en een voorstel gedaan om het vak deontologie in de faculteiten nieuw leven in te blazen.5 De realisatie van dit voorstel zou een grote steun zijn voor ons opzet. Het programma toegepaste ethiek zal maar volwassen zijn wanneer het steunt op een levende ethische reflectie die leeft in de faculteiten en in de beroepsopleiding. Toegepaste ethiek is geen monopolie van moraaltheologen en moraalfilosofen maar een bij uitstek interdisciplinaire aangelegenheid. Een grotere band met geïnteresseerde collega’s en studenten uit verschillende faculteiten tot stand brengen is één van de ambities van dit programma. We beginnen klein maar niet zonder hoop — cette petite fille espérance (Péguy). We zijn niet
___________________________________
vergeten dat rector Dillemans (KU Leuven) het ethisch reveil in zijn openingsrede als de achtste weg van de hoop heeft aangeduid. Hopelijk heeft hij gelijk. Luk B OUCKAERT The Relation between Theology and the Program of Applied Ethics The program of complimentary studies in a applied ethics is offered as a bilingual degree program by the KU Leuven. For that reason, Prof. Steel, President of the Institute of Philosophy has asked me to give a presentation in English for the benefit of this opening ceremony. Because I am a member of the Faculty of Theology, Prof. Steel also thought it would be appropriate if I were to address the topic of the ‘role of theology’ in applied ethics. It is evident to everyone here that both philosophy and theology have been concerned with ethical issues throughout the history of these respective disciplines. At the same time, these disciplines have emphasized different aspects of the way in which relevant topics have been approached. The philosophical approach to ethics has tended to be theoretical, exhibiting the best that the Institute has to offer with regard to the historical study of ethical theory, the development of the metaphysical and epistemological questions that underlie every ethical reflection, and of course the unravelling of ethical studies in our own time with both introductory and specialized courses. The approach of the theologians, on the other hand, has tended to be ‘pastoral’ in nature, centering in on concrete problem areas of life. The types of courses offered in both faculties would appear to confirm the point. In the Faculty of Theology, one finds courses on ‘sexual and conjugal morality’, ‘social ethics’, an ‘ethics of peace and creation’, ‘business ethics’ and questions of ‘peace and international relations’. There are, of course, introductory and even theoretical courses,
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 174
___________________________________
but these are frequently referred to in terms of ‘moral theology’. It is only recently that we have begun to see the introduction of the term ‘christian ethics’ into this realm. The work of the theologians and philosophers is, of course, complementary. This is the reason why it has been relatively easy for representatives from the two faculties to work together in constructing the program of ‘Applied Ethics’. While our emphases are different, our goals are similar and our work will clearly been seen to overlap. Any approach to ethical issues demands a twofold attention, not only to good ethical theory but also to a close analysis of the givens of the issue(s) at hand. Both must be present if one is going to work out a balanced approach to applied ethics. Another reason why the contributions of both the disciplines of philosophy and theology are understood to be complementary is because the entire enterprise of applied ethics is being carried on within the Katholieke Universiteit Leuven. What we do here and what this program will represent is an approach to ethical issues that is unabashedly ‘christian’. Before one begins to read into this, however, it is helpful to make a couple of, what I consider to be, rather important distinctions. On the one hand, to say that the kind of approach that is pursued in the KU Leuven is ‘christian’ is more accurately saying something about the kind of ethics that is not done here than describing a predetermined method for this scientific discipline. What you will find here will not be merely a utilitarian ethics; nor will you find a purely pragmatic approach to ethical issues or even a merely situational type of method for investigating such issues. While all these aspects and approaches lend a dimension of understanding to ethical questions, the ‘kind’ of ethical approach done here is constructed with a view toward what is compatible with the christian faith. In our current understanding of that concern, our ethical approach comprises the best of our tradition in that we seek to learn from the past.
___________________________________
We have had a tradition of natural law ethics, communitarian ethics, and more currently personalistic ethics. All of these have been fleshed out with the finest philosophical reflection and theological application. In the contemporary perspective, personalist ethics involves a comprehensive incorporation of values theory in a definable, communitarian based ethics of solidarity. This, we feel, is what currently best serves the working out of an ethical approach to specific questions in the context of our shared christian faith. A second distinction that I would consider to be very important is that between christian ethics and ‘church ethics’. What is pursued here in the KU Leuven is the former and not necessarily the latter. Attentive to the past and current teaching of the church, the recent history of moral theological reflection has demonstrated an independent pursuit of truth and moral insight more in parallel than in submission to what might be termed the specific teachings of the magisterium. Two current examples of the kind of research that is currently being done at the KU Leuven that demonstrate the significance of this distinction can be drawn from special or applied ethics as well as from fundamental or basic ethical theory. With respect to the first, I would single out the so-called current teaching on the issue of in vitro fertilization which has clearly been laid out by the magisterium in the Instruction, “Donum Vitae” in 1987. In the same subject area, I would draw your attention to a book that has just been published by my colleague, Paul Schotsmans, professor of medical ethics, under the title De maakbare mens.6 It is clear that the pursuit of knowledge and the quality of ethical reflection carried on by the research staff of the KU Leuven, as demonstrated in this recent publication, is being done in the spirit of autonomous, scientific inquiry. The other example is found in another recent publication under the editorship of myself and Dr. Jan Jans (Tilburg) with regard to fundamental ethics. It is no secret that the recent publications
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 175
___________________________________
of the magisterium have sought to address the area of fundamental moral theology and to lay down principles that it insists be followed by everyone. In response to this position, most clearly taken in the papal encyclical Veritatis Splendor, we find the publication of a book on the same topic, The Splendor of Accuracy, that demonstrates a felt need to continue fundamental research into a vital area not despite, but all the more so because of, the recent publications by the magisterium.7 The approach I have been describing might be characterized as one of critical loyalty. In the pursuit of our scientific task, we seek to be loyal to the Catholic Christian Tradition, in the fullest meaning of those terms, while at the same time to be critical in light of the historical sense that inevitably comes with the serious study of any scientific discipline. Through the combined efforts of all those concerned with ethical reflection within the KU Leuven, and especially through the cooperative work of the Institute of Philosophy and the Faculty of Theology, we believe that the program of Applied Ethics which has been launched in this university will provide the best available theoretical basis that will lead naturally into specific, practical ethical reflection upon the issues that demand our attention today. Joseph A. S ELLING
Heeft ‘toegepaste ethiek’ recht van bestaan? Toegepaste ethiek is een discipline waarin men gevoelig is voor de druk die uitgaat van de vraag: “hoe moet ik handelen?”8 Dat men zich binnen de wijsbegeerte openstelt voor deze druk is niet evident. Er is veel voor te zeggen dat dit een vraag is die vooral in het wetenschappelijk en technisch universum acuut is. Daar houdt men zich bezig met de werkelijkheid voor zover zij analyseerbaar, kwantificeerbaar en controleerbaar is. Wijsbegeerte daarentegen houdt zich in het bijzonder bezig met die dimensie van het leven of
___________________________________
van de wereld die zich aan deze berekenbaarheid en beheersbaarheid onttrekt: bij voorbeeld met de zin van ons bestaan, die ons steeds ontsnapt als wij haar willen grijpen. Wijsbegeerte legt de nadruk op de dimensie van passiviteit, ontvankelijkheid en gevoeligheid die in onze waardebetrokkenheid tevoorschijn komt. Als dusdanig hoedt zij zich voor de valstrikken van het activisme. Toch staat ook de wijsbegeerte op haar manier onder de druk van de noodzaak tot handelen. Plato legitimeerde de speculatieve gerichtheid van zijn filosofie, de ideeënleer door te verwijzen naar de praxis: het is hoogst belangrijk de idee van het goede te kennen om goed te kunnen handelen. Descartes’ Discours de la méthode is tegelijk een autobiografische queeste naar een bevredigende levensweg. Poppers wetenschapsfilosofie is ook een democratietheorie. De lijst kan moeiteloos worden aangevuld. De band tussen theorie en praxis is in haast alle grote filosofische werken de knoop waarrond alles draait. Natuurlijk wordt in de wijsbegeerte het handelen veeleer als praxis dan als technè opgevat. Praxis wordt er meer vanuit een expressieve dan vanuit een instrumentele rationaliteit bekeken. Het handelen verschijnt hier met andere woorden minder als een middel om een extern doel te bereiken dan wel als uitdrukking van een levensproject dat evenzeer door traditie, opvoeding en socialisatie als door vrije keuze wordt bepaald. Wat kan de plaats van de toegepaste ethiek in dit landschap van de wijsbegeerte zijn? Of beter: is hier wel plaats voor toegepaste ethiek? Misschien niet! Men kan bij voorbeeld als volgt argumenteren: Voor zover de mens met handelingsvragen wordt geconfronteerd, heeft hij behoefte aan ethiek, maar niet speciaal aan toegepaste ethiek. Een discipline die alleen de toepassing in concrete omstandigheden van gegeven algemene regels zou behelzen, is inderdaad triviaal. Veel interessanter is een analyse van het ethische appel waardoor mensen zich aangesproken voelen, zoals men dat bij Kant of in het
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 176
___________________________________
recente boek van Moyaert vindt.9 Veel interessanter is ook een ethiek die het spontane ethos dat in elke gemeenschap leeft, expliciteert: de gepastheidsethiek van Hume en Smith bij voorbeeld. In de mate dat dit soort analyses verbonden is met een originele antropologie, levert dit boeiende en inspirerende literatuur. De vraag hoe het concrete handelen kan worden afgeleid uit de doorheen velerlei ervaringen gevormde disposities die een levenswijze vormen, is dan relatief bijkomstig. Consequentialisme: voor en tegen Kenmerkend voor het soort ethische analyse dat “toegepaste ethiek” overbodig maakt is (1) haar gerichtheid op individuele handelingsproblemen eerder dan op beleidsvraagstukken, (2) haar afwijzing van utilitarisme en consequentialisme, (3) het privilege dat zij toekent aan het probleem van de akrasia of wilszwakte. Deze drie kenmerken zijn nauw met elkaar verbonden. Centraal staat de afwijzing van elke vorm van consequentialisme. Op persoonlijk vlak valt daar iets voor te zeggen. Een moreel hoogstaand mens is iemand met eergevoel, iemand die morele onmogelijkheden erkent, iemand die niet zonder meer bereid is om zijn principes of loyauteiten te verloochenen voor onmiddellijk of gemakkelijk gewin. Indien ethisch handelen problematisch is, dan komt dat volgens deze opvatting niet zozeer omdat mensen niet weten wat zij moeten doen — dat weten zij maar al te goed — maar omdat zij vaak geneigd zijn toch iets anders te doen dan hun plicht. Een goed deel van de klassieke ethische literatuur draait dan ook rond de verhouding tussen rede en passies. Problemen van maatschappelijke ethiek, verbonden met beleidsvraagstukken, hebben nu een heel andere structuur. Problemen van werkloosheid en zinvolle arbeid, onderontwikkeling en overbevolking, rechtvaardige verdeling van middelen en kansen, multiculturele samenleving of ecologisch beleid lijken mij een veel grotere
___________________________________
complexiteit te vertonen dan strikt individuele handelingsproblemen. In sommige gevallen weten wij wat we zouden moeten doen om minstens een (begin van) oplossing te hebben, maar verkiezen wij onze kop in het zand te steken. Een veel soberder levenswijze in het welvarende deel van de wereld of een drastische verhoging van de energieprijs zou toelaten om veel ecologische rampen te vermijden, maar wij kijken liever de andere kant uit of we verschuilen ons achter het argument dat zo'n drastische veranderingen in een democratie toch niet haalbaar zijn. Dit is een soort van maatschappelijke problemen dat een analoge structuur vertoont als de onbeheerstheid op individueel vlak. Maar in veel andere gevallen weten wij zelfs niet wat goed is. De werkloosheid bestrijden door de minimumlonen en -uitkeringen te verlagen kan heel efficiënt zijn, maar zou de armoede in ons land sterk doen toenemen. De overbevolking van de wereld is pas een probleem geworden van zodra de wetenschap er zich mee is gaan bemoeien. Of ontwikkeling een goede doelstelling is voor Derde-Wereldlanden, is veel minder zeker dan meestal wordt aangenomen. Bij dergelijke complexe problemen zijn diverse waarden en rechten die wij heel hoog waarderen, in conflict. Dit betekent dat hier uiterst moeilijke afwegingen dienen te worden gemaakt. ‘Afweging’ is het sleutelwoord van de toegepaste ethiek zoals ik die zie, afweging niet louter van belangen, zoals Taels in een recent artikel beweerde10, maar ook van rechten en waarden. Het respect voor het eigendomsrecht is in onze maatschappij een hoog gewaardeerd goed, een waarde die wij niet zonder meer willen laten teloorgaan, maar wat als dit leidt tot extreme ongelijkheid of zelfs tot hongersnood? In zo’n geval moet een waarde-hiërarchie worden opgesteld en moeten eventueel welbepaalde inbreuken op of aanpassingen van het eigendomsrecht worden gedoogd. Soms kan men ook beter handelen volgens minder hoogstaande normen, eenvoudigweg omdat niet iedereen de meest hoogstaande normen aanneemt: het beste is in deze omstandigheden im-
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 177
___________________________________
mers de vijand van het goede. Eenzijdige ontwapening is goed als iedereen het doet. Gebeurt dat niet, dan kan zo’n politiek catastrofale gevolgen hebben. Een democratie die zich niet verdedigt kan bij voorbeeld worden vernietigd. Een zuiver deontologische ethiek, die geen rekening houdt met de omstandigheden waarin gehandeld moet worden, noch met de actuele gevolgen van dit handelen stuit op dit bezwaar. Neem bij voorbeeld de handelingsregel die zegt: “doe die activiteiten die voordelig zijn voor allen als allen er zich in engageren.” Als alle mensen heiligen zijn, dan werkt dit uitstekend. Maar als niet iedereen volgens deze regel handelt, dan kan het resultaat slechter zijn dan als niemand volgens deze regel handelt. Men moet dus niet alleen rekening houden met de gevolgen in ideale omstandigheden, maar ook met de feitelijke omstandigheden of met de feitelijke gevolgen van het handelen.11 Ethische regels die zich beperken tot het opleggen van de universaliseringsdwang schieten dus tekort. Een deontologische ethiek moet minstens in zekere mate consequentie-gevoelig zijn om aantrekkelijk te worden.12 Het ligt echter meer voor de hand om gewoon van een consequentialistisch denkkader uit te gaan als men afwegingen dient te maken.13 Voor het individuele handelen is het consequentialisme misschien overbodig of gevaarlijk. Men kan ook gemakkelijk aantonen dat mensen in hun feitelijk handelen niet zo berekenend te werk gaan.14 Maar wanneer men voor maatschappelijke problemen beleidsadviezen moet formuleren, dan moet men mijns inziens wel redeneren binnen een consequentialistisch denkkader. De ethicus is natuurlijk niet verplicht om stellingnamen over maatschappelijke vraagstukken in te nemen. Wie in naam van de wijsbegeerte of van de afwijzing van een “smalle moraal” of vanuit een algemeen wantrouwen voor wetenschap en techniek problemen van publieke ethiek wil negeren en alles op zijn beloop laat gaan, maakt zich medeplichtig aan een vorm van liberalisme die ik vanuit mijn ethische intuïties niet kan onderschrijven.
___________________________________
Regulering en sensibilisering Maatschappelijke problemen vragen om regulering. Het menselijke samenleven is überhaupt niet mogelijk zonder regulering. Zelfs de vrije markt is een geheel van spelregels, dat overigens zo variabel is dat we beter over diverse marktnormen kunnen spreken. Regulering kan hetzij spontaan tot stand komen, hetzij bewust gepland worden. Een interne, informele normering van activiteiten door een beroepsethos bij voorbeeld is verkieslijk, maar vaak is externe normering noodzakelijk omdat de spontane, organisch gegroeide regulering tekortschiet. Dit is het geval in situaties die de structuur van een gevangenendilemma vertonen. Het vrijbuitersprobleem maakt hier dat cooperatie niet spontaan tot stand komt. Als zij toch tot stand komt, blijft zij bovendien altijd kwetsbaar. Zelfs als 90% van de mensen willen samenwerken, kan het toch gebeuren dat de coöperatie faalt, doordat iedereen weet of vreest dat er te veel profiteurs zullen zijn. Er bestaat nu een sociale technologie om dit vrijbuitersprobleem aan te pakken. Samenwerking wordt bevorderd door structuren die de kleinschaligheid en de sociale herkenbaarheid bevorderen. Door mensen regelmatig in situaties te brengen waarin zij zich gedwongen voelen om hun goede intenties tegenover elkaar te belijden, zullen zij zich vaak geneigd voelen om hun daden aan hun woorden aan te passen. Men kan ook ongewenst, niet-coöperatief gedrag bestraffen en gewenst coöperatief gedrag belonen. De implementatie van deze sociale technologie in concrete dossiers is een belangrijk onderzoeksdomein van de toegepaste ethiek. Men mag dit niet te misprijzend bekijken als een louter procedureel sleutelen in de marge. Ons hele democratische bestel steunt op dit soort technologie en tot nader bericht behoort dit tot het beste dat wij de rest van de wereld te bieden hebben.15 Filosofen zijn geneigd om de mogelijkheden van deze sociale technologie te onderschatten. Men mag ze echter ook niet overschatten. Het
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 178
___________________________________
sukses van alle pogingen tot regulering van het maatschappelijk verkeer hangt af van de aanwezigheid van een sociaal verantwoordelijkheidsgevoel dat zelf niet of slechts in beperkte mate kan worden geproduceerd of gemanipuleerd. Zonder ecologische gevoeligheid gaat overheidsregulering met ecologische objectieven inderdaad ten onder aan een gebrekkige legitimiteit. Zelfs een marktmaatschappij heeft behoefte aan een elementaire vorm van eerlijkheid. Dat deze marktmoraliteit door de markt zelf, dit wil zeggen door de uitbreiding van de ruilwaardelogica met zijn berekenende mentaliteit wordt ondermijnd, is des te erger aangezien dit ethos niet direct maakbaar is. Sociale wetenschappers en vooral economen koesteren vaak overdreven verwachtingen met betrekking tot de mogelijkheden van regulering, ethici daarentegen overschatten al even vaak de mogelijkheid om door opvoeding en sensibilisering het maatschappelijke ethos te beïnvloeden. Toegepaste ethiek houdt zich bezig met reguleringsproblemen op het vlak van maatschappelijke ethiek. Ze kan beter niet proberen het maatschappelijke ethos rechtstreeks te reguleren. Dat is pas hybris. Dat staat niet op de agenda van de toegepaste ethiek. Wanneer de mensen niet ‘meewillen’ is regulering als dweilen met de kraan open: dit feit wijst erop dat maatschappelijke problemen niet helemaal los te koppelen zijn van individuele moraliteit en gevoeligheden. De scheiding tussen individuele moraliteit en maatschappelijke regulering waarvan wij tot hiertoe zijn uitgegaan dient bijgevolg te worden gerelativeerd. Toegepaste ethiek houdt zich ook bezig met persoonlijke morele dilemma’s, situaties waarin de mens als individu met verschillende conflicterende waarden wordt geconfronteerd. Professionele ethiek Dit soort dilemma’s verschijnt in onze maatschappij meer dan ooit tevoren. Dit heeft op de eerste plaats te maken met de toenemende functionalise-
___________________________________
ring van de maatschappij. Individuen vervullen verschillende rollen in hun leven. Woon- en werkplaats vallen meestal niet langer samen. Als ouder van kinderen respecteren wij andere waarden en normen dan op ons werk of als we ons als haastige automobilist in het verkeer begeven. In het algemeen behoren wij tot verschillende gemeenschappen die worden gekenmerkt door een onderscheiden spontane moraliteit. Op persoonlijk vlak veroorzaakt deze situatie ethische dilemma’s wanneer de ethische eisen verbonden met verschillende rollenpatronen met elkaar in conflict komen. Er is een tweede maatschappelijke evolutie die aan de basis ligt van de nieuwe persoonlijke ethische problemen. Het toenemend technische vermogen van de mens leidt ipso facto tot een verhoogde individuele verantwoordelijkheid. Er ontstaan nieuwe probleemvelden, waarvoor het gangbare ethos niet onmiddellijk een oplossing biedt, waarvoor vaak ook geen pijnloze oplossing bestaat, maar waaruit wel een vraag naar ethische analyse en op termijn zelfs een vraag naar maatschappelijke regulering kan voortkomen. Voor dergelijke problemen van professionele ethiek gaat de toegepaste ethicus ervan uit dat economie en handel, geneeskunde of opvoeding zelf reeds praktijken zijn met een eigen intrinsieke moraliteit. De ethicus vertrekt dan van de morele ervaring van de betrokkenen zelf of van de interne moraliteit van hun discipline om hen te helpen bij de reflectie over hun praktijk, waarin het technische en het ethische aspect vaak niet scherp te onderscheiden zijn. Toegepaste ethiek sluit hier bijzonder nauw aan bij de praktijk van de direct betrokkenen, met alle gevaren en moeilijkheden vandien.16 In beide gevallen, inzake maatschappelijke en professionele ethiek, zal de (toegepaste) ethicus op de eerste plaats de complexiteit van de problemen blootleggen. Hij herinnert bij voorbeeld aan de noodzaak om een objectiverende aanpak van beleidskwesties aan te vullen met de nodige aandacht voor de wijze waarop bepaalde beleidsopties de levenskwaliteit van mensen veranderen of
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 179
___________________________________
hun belevingswereld grondig verstoren. De (toegepaste) ethicus is ontvankelijk voor de druk van de noodzaak te handelen, maar beantwoordt daarom niet aan het beeld van een eenvoudige probleemoplosser. Ethici en filosofen spreken nogal eens smalend over de ingenieursmentaliteit. Zij menen al te vaak dat ingenieurs technici zijn die alleen maar zoeken om algemene regels op concrete gevallen toe te passen. Dit is een typisch intellectualistische misvatting. Wie concrete problemen wil oplossen, moet vaak uiterst inventief en creatief zijn. Een goede ingenieur is veel meer dan een mechanische ‘problem solver’, of beter: precies omdat hij naar een goede oplossing voor concrete problemen zoekt, ontsnapt hij aan het eenvoudige toepassingsdenken. Hij heeft behoefte aan kundigheid, vaardigheid, kunst, eerder dan aan eenvoudige algoritmen.17 Vanuit dezelfde inspiratie hangen filosofen en ethici vaak een schrikbeeld op van de economen en hun kosten-batenanalyses. Er zijn inderdaad belangengroepen die op maat gesneden kostenbatenanalyses bestellen en financieren, maar bekwame economen geven aan hoe hun onderzoeksresultaten met welbepaalde vooronderstellingen en onzekerheden verbonden zijn. Alleen al de keuzen van een discontovoet, die bepaalt hoe toekomstige kosten en baten naar het heden worden verdisconteerd, is van cruciaal belang voor het al dan niet aanvaarden van een project. Complexiteit Wanneer zelfs ingenieurs en economen — als ze goed hun werk doen — zo weinig eenduidige aanbevelingen voor het handelen kunnen geven, dan is dat des te meer het geval voor de (toegepaste) ethicus, die de morele problemen in al hun complexiteit probeert te analyseren. Hij helpt individuele handelingsproblemen en maatschappelijke beleidsproblemen te verhelderen door het opstellen van een soort topologie van belangen, rechten en waarden die in een bepaalde probleemsituatie op het spel staan en door het aanreiken
___________________________________
van een begrippenkader voor het maken van moeilijke afwegingen. Daarbij probeert hij zo ver mogelijk mee te denken met de handelende persoon. Net als de wetenschapper-antropoloog van Lévi-Strauss is hij een bricoleur die van alle hout pijlen maakt, dit wil zeggen die zijn argumenten overal bijeen sprokkelt waar ze te vinden zijn: in de vakwetenschappelijke literatuur zowel als in de hermeneutische context. In dit verband wil ik opmerken dat de benaming ‘toegepaste ethiek’ misleidend is in de mate dat hier een te eenvoudige relatie tussen individuele gevallen en algemene regels wordt gesuggereerd. Het gebruik van casussen in de medische of bedrijfsethiek leidt allicht gemakkelijk tot een ontologiserend denken, waarbij het erop lijkt dat de casus de feiten zelf doet spreken. (Toegepaste) ethiek hoeft echter niet deze klassieke referentiële structuur te vertonen. In de rechtvaardigheidstheorie van (de latere) Rawls wordt het scenische karakter van het ethische betoog waarover Broekman in een recent artikel schrijft, expliciet aan de orde gesteld. De oorspronkelijke positie verschijnt er niet als een gefixeerd punt van waaruit men zich terugbuigt over concrete problemen, maar wordt zelf gepresenteerd als niet meer dan een reflectie van de culturele vooronderstellingen van de westerse democratie.18 De afwegingen die kenmerkend zijn voor de toegepaste ethiek zoals ik die begrijp hebben eerder een topische, dan een klassieke referentiële structuur. Het rawlsiaanse begrip van een reflexief evenwicht is van centrale betekenis in deze opvatting van ethiek. In de overweging van een veelheid van belangen, rechten, waarden en theorieën over de aanvaardbaarheid en het gewicht (het belang!) van deze belangen, rechten en waarden worden onze spontane ethische intuïties verfijnd en wordt gezocht naar een goede handelwijze in een welbepaalde probleemsituatie. Toegepaste ethiek houdt zich bezig met moeilijke keuzes. Dit zijn beslissingen die ofwel over-, ofwel ondergedetermineerd zijn. Overdeterminatie is een probleem als één optie vanuit één bepaald
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 180
___________________________________
standpunt (dat van een bepaalde belangengroep of waarde) beter is dan een alternatief, terwijl dezelfde optie vanuit een ander standpunt slechter is dan hetzelfde alternatief. Onderdeterminatie heeft men als men onvoldoende informatie heeft om een keuze te maken, als men vermoedt dat het niet eens mogelijk is de voor een bepaalde beslissing relevante belangen, rechten en waarden in kaart te brengen. In al deze situaties probeert de (toegepaste) ethicus om “de gegevens van allerlei aspectoptieken te wegen onder het opzicht van het hoogste goed.”19 Toegepaste ethiek is in zijn poging tot verheldering van handelingsproblemen altijd tegelijk een reflectie over de grenzen van de maakbaarheid van mens en maatschappij. Deze meer globaliserende benadering onderscheidt haar van een meer analytische wetenschappelijk-technische aanpak, voor zover men tenminste zo'n grenzen wil trekken. De probleemverheldering die de toegepaste ethiek beoogt is dus lang niet altijd een vereenvoudiging. De taak van de intellectueel in het algemeen en van de toegepaste ethicus in
___________________________________
het bijzonder bestaat er integendeel in altijd opnieuw te herinneren aan wat men maar al te licht vergeet, aan de belangen, rechten en waarden van degenen die wel betrokken waren maar geen medebeslissingsrecht hebben bij voorbeeld. De erkenning van de complexiteit van een probleem neemt de druk om te handelen echter niet weg. De gemaakte keuzes zullen vaak pijnlijk zijn en de betrokkenen achterlaten met schuldgevoelens. Soms kunnen wij in latere keuzes proberen vergissingen te corrigeren of evenwichten te herstellen. Maar vaak hebben we het gevoel dat we meer hadden moeten doen voor iemand die er niet meer is of dat onze generatie vermijdbare, maar irreversibele schade heeft aangericht aan de wereld die de komende generaties van ons zullen erven. Geen enkele beslissingsprocedure of afwegingsproces kan ons daarvoor behoeden. Dit belet echter niet dat we in de professionele en de maatschappelijke ethiek alle resources van de rede dienen te mobiliseren om een goede beslissing te nemen. Toon VANDEVELDE
Noten 1. Wie meer informatie over deze studierichting wenst te bekomen, kan contact opnemen met Mevr. M.-J. Bellen, Overlegcentrum voor Christelijke Ethiek, Deberiotstraat 26, 3000 Leuven, tel. 016/28.37.87. 2. Encheiridion, LII. 3. G. LIPOVETSKY, Le crépuscule du devoir. L’éthique indolore des nouveaux temps démocratiques. Parijs, Gallimard, 1992. 4. D.F. THOMPSON, ‘From the Director. A mission of Ethics’ in Ethics at Harvard, 1992, Harvard University, 1992, p. 4. 5. ‘Universiteit en Waardenvorming, 1993. Rapport Onderwijsraad K.U.Leuven’ in Academische Tijdingen, (1993)4, p. 28-32. 6. P. SCHOTSMANS, De maakbare mens. Leuven, Davidsfonds, 1994. 7. J.A. SELLING, J. JANS, The Splendor of Accuracy. Kampen, Kok/Pharos, 1994. 8. “... een vorm van moreel beraad dat poogt te komen tot beargumenteerde concrete morele handelingsaanwijzingen in een specifiek (vak-)gebied.” Zie E. SCHROTEN, ‘Deugt de ethiek?’ in H. ACHTERHUIS (red.), Deugt de ethiek? Medische, milieu- en bedrijfsethiek tussen trend en traditie. Baarn, Gooi en Sticht, 1993. 9. P. MOYAERT, Ethiek en sublimatie. Over de ethiek van de psychoanalyse van Jacques Lacan, Nijmegen, SUN, 1994. 10. Taels bekritiseerde in dit artikel een karikaturaal beeld van de toegepaste ethiek. Hij associeert het begrip afweging en het hele consequentialistische denkkader met een volstrekt onethische praktijk, namelijk de publikatie door het persagentschap Reuter van vermoedelijk geënsceneerde foto’s van gruwelijkheden in de oorlog in Somalië.
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 181
___________________________________
___________________________________
De toevoeging van twee paragrafen op p. 112 en 118 waarin hij zijn eigen stellingen nuanceert belet niet dat hier meer gesuggereerd dan geargumenteerd wordt. J. TAELS, ‘Een vergetelheid. Grenzen van de professionele ethiek’ in Ethische perpectieven, 4(1994)3, p. 111-117. 11. Zie J. ELSTER, Nuts and Bolts in the Social Sciences. Cambridge, Cambridge University Press, 1989, p. 116117. 12. Zie A. SEN, ‘Rights as Goals, Austin Lecture 1984’ in S. GUEST, A. MILNE, (eds.), Equality and Discrimination. Essays in Freedom and Justice. Stuttgart, F. Steiner, 1985; A. SEN, On Ethics and Economics, Oxford, Blackwell, 1987. 13. Voor een nauwkeurige argumentatie van de voorrang van het consequentialistisch denkkader op het deontologische, zie: J. BROOME, ‘Deontology and Economics’ in Economics and Philosophy (1992)1, p. 269-285. 14. Zie bij voorbeeld T. VANDEVELDE, ‘Economische en menselijke rationaliteit’ in F. VERBEURE, L. APOSTEL, (reds.), Verwijdering of ontmoeting? Kapellen, Pelckmans, 1994, p. 88-105. 15. Zie: T. VANDEVELDE, ‘Democratie en mensenrechten: een vergiftigd geschenk voor Afrika?’ in Streven (1994)4, p. 904-912. 16. Zie H.A.M.J. TEN HAVE, ‘Medische praktijk als uitgangspunt van ethische reflectie’ gevolgd door een commentaar door J.S., REINDERS, in F.W.A. BROM, B.J. VAN DEN BERG, A.K. HUIBERS, (reds.), Ethiek en beleid. Assen, Van Gorcum, 1993, p. 212-232. 17. T. VAN WILLIGENBURG, ‘Ik ben een ethisch ingenieur’ met een commentaar van P. VAN TONGEREN, ‘De ethicus en de ingenieur’ in: F.W.A. BROM e.a., Op. cit., p. 189-211. 18. Zie J. RAWLS, ‘Justice as Fairness. Political not metaphysical’ in Philosophy and Public Affairs 14(1985)3, p. 233-251. In deze opvatting lijkt het mij dat “ethiek zich afspeelt tussen de zetstukken die aangeven hoezeer maten en afstanden, relaties en interacties, waarden en normen van ons bestaan alleen maar in relatie tot elkaar gelden, en niet vanuit één gefixeerd punt.” Ik citeer hier uit J. BROEKMAN, ‘Het juridische scenario van de ethiek’ in H. ACHTERHUIS, (red.), Op. cit., p. 65 (p. 63-72). Voor de betekenis van het rawlsiaanse begrip van een reflexief evenwicht voor de ethiek in het algemeen; zie P. VAN PARIJS, Qu’est-ce qu’une société juste? Introduction à la pratique de la philosophie politique. Paris, Seuil, 1991, Ch. 1. 19. H. RIJKSEN, H., ‘Wat is ethiek?’ in T. GEURTS, J. DE LEEUW, (reds.), Geef bedrijfsethiek een plaats, Damon, Best, 1993, p. 13.
________________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 4 (1994)4, p. 182