Bersiap Als je vraagt aan Indische mensen die buiten het kamp zijn gebleven in de Japanse bezetting (zogenaamde buitenkampers) of zij kunnen aangeven wanneer de Japanse bezetting ophield en er een vorm van vrede ontstond, is dat voor velen moeilijk aan te geven. In Nederland was die grens vrij duidelijk en in heel Nederland was in mei 1945 de oorlog en de Duitse bezetting voorbij. Voor Indië lag dat anders. Door de afstanden in de archipel en in Indie, kwamen Engelse troepen pas tussen 10 en 22 oktober pas aan wal. In de periode tussen ca. 15 augustus en oktober, was er een machtsvacuüm. De Japanse troepen waren nog volledig bewapend, maar Indonesische vrijheidsstrijders probeerden de macht oever te nemen. Al of niet bewapend met buitgemaakt of overgedragen Japans materieel. Ook voor Edy en familie kwam er geen duidelijkheid, maar wel verandering. De bevolking waren in bepaalde gebieden ronduit vijandig tegenover de Nederlandse vrouwen en kinderen die uit de burgerkampen kwamen en tegen de Indische bevolking die niet was geïnterneerd. Edy zegt daarover:
“Oom Karel en Hans werden opgepakt door de Indonesiërs en in een kamp boven Singosari geïnterneerd. Dit kamp was ongeveer zeven minuten lopen van het huis van oma (Marie Damwijk)”. Hans was toen elf jaar. Ik vermoed dat dit rond augustus 1945 is, mogelijk iets later. Bij Marie was bij huiszoeking een Nederlandse vlag ontdenkt en zij werd opgepakt en in de vrouwen gevangenis van Malang.Toen Marie in de gevangenis zat, was Edy dus alleen in het grote huis met Paul, die net twee en half jaar was. Iedere avond waren er plaagpartijen door Indonesiërs. Maar gelukkig hebben ze verder met rust gelaten. Langzamerhand namen de Indonesiërs alles over. Alle buitenkampers (dat waren over het algemeen de Indo’s die niet krijgsgevangen waren of nog niet geïnterneerd vanwege economische noodzaak) en de bevrijde Nederlanders die opgepakt konden worden, werden verzameld en ingesloten.
“Najaar 1945 was het ook gedaan met onze vrijheid en moest ik ook naar het kamp. Paul was toen net 3 jaar. We zouden geïnterneerd worden in Karang Lo, dit is ongeveer vijf km van het huis van oma Marie in Singosari. Omdat Paul nog zo klein was, mocht ik een kar huren, waarvoor ik fl. 5,- moest betalen. Dit was voor mij bijzonder veel. De overbuurvrouw, Zus Rundberg met drie kinderen heb ik in de kar laten rijden en Paul meegegeven. Zus, de moeder van die kinderen en ik liepen achter een kleine trekwagen met onze eigen spullen, o.a. koffer en matras. Je mocht zoveel meenemen als je maar wilde, maar in ons geval kon het niet, want vijf kilometer met zo'n wagen duwen valt niet mee. Bekaf kwamen we in het kamp aan. Tot overmaat van ramp moest dat karretje weer teruggebracht worden. Dit betekent nog een keer 2 x vijf km. Onderweg werden we uitgejouwd en bespuugd door de Indonesiërs. De vernedering was erg. In dit kamp bleven we maar een paar dagen, daarna moesten we weer op transport naar kamp 2, dit was op een suikerfabriek in het zuiden van Malangoe, Gondang Legi geheten.” Bevrijding? Na de bevrijding in Europa, eindigde ook in augustus 1945 in het Oosten de 2e wereldoorlog. In de periode daarna is er een vreemde verschuiving. De zo gewenste vrede en het einde van de Japanse bezetting, ging bijna naadloos over in een ander vorm van terreur, namelijk de bersiap (= wees paraat) periode, waarbij Nederlanders en Indischen opnieuw werden geïnterneerd. Niet door Japanners, maar
nu door de naar vrijheid strevende Indonesische Republikeinen. Edy kon desgevraagd niet aantonen wanneer de bevrijding van de Japanners er was. Immers nadat Japanners hadden gecapituleerd veranderde er weinig. Dat is ook de reden dat de tijdslijn erg diffuus is. Er is geen sprake van een bevrijdingsfeest met vlaggen of van een intrekkende bevrijder. De overgang van gezag en macht is door het ontbreken van geallieerde troepen niet op een moment vast te zetten. De ene tiran heeft plaats gemaakt voor de andere, een die wellicht nog gruwelijker te werk gaat en bewust tegen burgers, die net uit Japanse interneringskampen zijn vrij gekomen, misdaden begaat. In de hele periode worden tienduizenden Belandas en Belanda Anjing (Nederlanders en Nederlandse honden, oftewel Indische Nederlanders) die niet de bescherming genoten van een kamp, op gruwelijke wijze om het leven gebracht. De gehate bezetters kwamen nu in de rol van bewakers tegen de Indonesische “pemoedas” (jongeren), die hun kans roken en probeerden de uit de kampen terugkerende Nederlanders aan te vallen en uit te moorden. De ernst van de situatie is afhankelijk van het gebied, de bevolking en de macht van het Republikeinse bestuur. In Soerabaja en omgeving, is het verzet tegen een terugkeer van het koloniale bewind het heftigst en daar worden ook veel slachtoffers gemaakt. De terreur bestond in vele gradaties. Van traineren, vernederen en interneren tot spuwen, diefstal, mishandeling en moord.
“Langzamerhand kwamen de geruchten binnen dat de oorlog in Europa en in Azië al ten einde was. We merkten het ook wel aan de bewakers, die soms nerveus waren. Maar later bleek, dat de Japanners ook al niets meer te beweren hadden en dat nu de Indonesiërs wat te zeggen hadden. Je merkte het ook wel aan hun houding, ze waren arrogant en lieten echt merken dat ze nu de baas waren. Toen kwamen ook weer de vernederingen. Pakketten van het Rode Kruis kwamen binnen. Ieder van ons had recht op zo'n pakket, doch de Indonesiërs stalen uit zo'n pakket het grootste gedeelte uit en wat dan nog overbleef was voor ons. De suikerfabriek Gondang Legi lag 25 km ten zuiden van Malang. Het bestond – naast de fabriek - uit een zestal huizen, voormalige bedrijfswoningen die gedeeltelijk omgeven waren door een muur, deels door gedek (bamboeschutting). Er was een muur tussen huis twee en huis drie, maar de poort in deze muur stond altijd open. Vanaf oktober 1945 werden hier vrouwen en kinderen uit de omgeving geïnterneerd. Er waren in totaal ca. 400 mensen ondergebracht. Er was geen centrale keuken en inkopen buiten het kmap waren soms toegestaan. De huizen waren overvol en slecht gemeubileerd, slechts enkele stoelen. In elk huis was er een (oorspronkelijke) badkamer. Toiletten waren achter in de tuin. Er was een verpleegster en een verloskundige in de garage bij huis 5.
“We werden ondergebracht in fabriekswoningen, die heel goed waren. Wel moesten we met tientallen personen er in wonen, dus ieder kreeg maar een stukje van zo'n vertrek. Het kan ook niet anders als er zo veel vrouwen en kinderen zijn. De nachten waren eng, want je moest met z'n beiden de wacht houden in het pikkedonker, ieder kreeg een beurt. Dit was z.g. om ons te beschermen tegen dieven. Maar de grootste dieven waren wel degenen die ons moesten bewaken. Dat kleine beetje wat je had, moest je zo in de gaten houden, anders was je het ook nog kwijt. Bovendien was het volk dat daar woonde erg agressief. Het erf werd omringd en afgesloten voor de buitenwereld, maar de mensen die er woonden gaven er niets om en sprongen gewoon over de schutting. Dit wisten de bewakers, maar ze speelden onder één hoedje, m.a.w. ga je gang maar! Na een lange tijd kwam oma Marie uit de gevangenis en werd overgebracht naar een ander kamp in Lawang”. Het kamp in Lawang was gesitueerd in Tawangsari, het voormalige Wilhelminapark. Lawang ligt ongeveer 18 km naar het noorden van Malang aan de weg naar Pasoeroean en Soerabaja. Het ligt op ca. 500m hoogte. Het heeft een aangenaam klimaat. Het kamp bestond uit achttien luxe Europese huizen in het noordoosten van de stad. De huizen waren omgeven door een “gedek” (bamboe-
schutting) met prikkeldraad. Het was een overvol kamp met een centrale keuken. De bezetting was ongeveer duizend tot elfhonderd Nederlandse en Indische vrouwen en kinderen. Ook waren er oudere mannen. Er was geen meubilair en de mensen hadden veel bagage, matrassen e.d. Ook kon men zelf koken of inkopen via de kampbewaking. In alle huizen was waterleiding, een badkamer en WC. Door de overbezetting was de hygiëne slecht en was er veel ongedierte. Medische zorg kwam van een Indonesische dokter uit het nabijgelegen krankzinnigengesticht. Edy ervaart het als volgt:
“De eigenaar van het huis waarin wij verbleven, was een schatrijke Arabier. Dit gebouw was vòòr de oorlog bijzonder mooi en had ook een groot zwembad. Het heette “Villa Cordova.” Oma kon voor gezinshereniging zorgen en oom Karel en Hans opeisen. Later mochten Paul en ik ook komen uit Gondang Legi, zodat we toch nog bij elkaar waren. Hans en oom Karel waren in een ander huis, maar we waren vrij en konden elk ogenblik bij elkaar naar elkaar toe. Hans moest helpen sjouwen. Arme jongen, want hij was brood, broodmager. Ik wist niet, hoe ik het had toen ik Hans weer terugzag. Hoe kan het ook anders. Nu kwamen de verhalen los. Wat oom Karel en hij hebben meegemaakt was ook heel erg. Ze kregen maar een handjevol eten (vitamineloos). Hans was in de groei en had het hiermee erg zwaar. Iedere keer viel hij flauw van de honger en dat beetje wat oom Karel had katjang idjo (soja bonen) deelde hij nog met Hans, want hij zag hem achteruit gaan. Intussen werden oom Karel en Hans weer overgeplaatst naar een kamp in Malang. Wij, oma, Paul en ik bleven nog in Lawang. Op een dag kreeg Paul een aanval van pijn in de buik had en huilde hard. We wisten ons geen raad en de dokter van het kamp liet ons met een auto vervoeren naar Malang. Hier werd Paul weer onderzocht, door een Surinaamse chirurg (dokter Juda) die vòòr de oorlog al heel goed bekend stond. Hij was nog niet geïnterneerd en bleef nog buiten wonen, zodat het toch nog wel een gelukje was. Hij constateerde een dubbele liesbreuk en Paul moest direct geopereerd worden. Zo lag Paul buiten het kamp in een groot ziekenhuis. Gelukkig liep alles goed af en hij mocht na een week weer naar ons terug. Toen hij in het ziekenhuis lag, mochten we hem wel eens opzoeken. Dan begon hij te huilen en vertelde ons dat hij op een dag zo'n dorst had en geen drinken kreeg. Hij nam gewoon het water van de bloemenvaas. Op zo'n moment breekt je hart en dan denk je zelf; "dat je dit toch moet meemaken". Malang was ons laatste kamp, dus kamp nummer 4”. Toen Paultje ziek was werd hij opgenomen in het grote ziekenhuis aan de Sawahanstraat in Zuidwesten van Malang. Daar werden ernstige patiënten geopereerd en konden ze herstellen. Er was een aantal verpleegsters (R.K. nonnen) en tweetal Nederlandse artsen.
De foto toont de vrachtwagen waarmee Paul (in 1946) naar en van het ziekenhuis werd vervoerd. Aan de linkerkant staat Edy, Willem, Paultje en twee onbekenden. Paul vertelde dat in de vrachtauto een stuk vlees bengelde. Op de reis kwam Paul langs het vliegveld waar veel vliegtuigen stonden. Ook Edy ontving in de periode geen enkel bericht met een levensteken van haar man Léon. Vele kampgenoten waren al herenigd met hun partner of hadden gehoord dat deze niet meer in leven was. Zij konden gerepatrieerd worden naar Batavia en verder door naar Nederland. Edy schrijft zelf dat zij in die hele periode geen enkele Rode Kruiskaart of - brief heeft gehad. Sinds maart/april 1942 was er geen correspondentie meer geweest. En nu was het meer dan vier jaar later. Edy was een jonge vrouw van 33 jaar en had twee kinderen. Ze zal erg eenzaam zijn geweest en in ieder geval behoefte hebben gehad aan gezelschap en support in die onzekere naoorlogse periode. Het vierde kamp in Malang, werd “de Wijk” genoemd. Het lag in het Noordwesten van de stad in een wijk met villa’s, huisjes en bungalows. Vlakbij was een paardenracebaan. De straten hadden bergennamen, o.a. de Goentoerweg. Het kamp werd ook wel hiernaar Goentoerkamp of Bergenbuurt kamp genoemd. Het was een verzamelkamp voor het gebied van Oost-Java tijdens de evacuatietransporten. Het kamp bestond uit het noordelijk gedeelte van het Japanse burgerkamp. Aan het zuiden lag de grens op de Boeringweg. De poort en toegang was aan de Idjenboulevard, nabij de katholiek kerk. Het gehele kamp besloeg ca. 350 huizen (1945) en was omheind met prikkeldraad en gedek. Het werd bewaakt door Indonesische politie en bewakers. Over het algemeen was het verstrekte eten (o.a. rijst en olie) goed, maar waren de huizen door bewoning overvol. Soms waren er 70 tot 80 mensen in een huis. Er was niet overal elektrisch licht. Water was schaars, maar de medische voorzieningen waren goed dank zij de vele verpleegsters. Er waren voedselpakketten. De kampbewaking bestond uit Indonesische politie. Edy zegt hierover:
“Toen we in Lawang waren, hadden we geen rode cent. Oma bezat helemaal niets meer. Ik heb toen m'n ring met twee briljanten moeten verkopen en kreeg er maar 500 roepia's voor. Net genoeg om er een weekje van te kunnen leven. Daarna probeerde oma het met de verkoop van koekjes. Die gingen grif van de hand, maar de winst was bitter weinig. Hoe we later in het Goentoerkamp aan ons geld zijn gekomen, weet ik niet meer. In elk geval hadden we toen wel te eten, hoe? I'don't know! Oma was gelukkig iemand die kon goochelen. Van de vier kampen hebben we hier nog het prettigste gewoond. Dak klinkt misschien gek, maar het was wel zo.We waren arm, maar toch gelukkig dat er een gedeelte van de familie bij elkaar was. We woonden in het huis Koenirplein 1 en waren in ieder geval beschermd tegen aanvallen van Indonesiërs” Er moest zelf worden gezorgd voor eten. Daarvoor was geld nodig. Volgens Edy werd er druk gehandeld door de bamboeafrastering met de buitenmensen, ook Indonesiërs. Je moest goed uitkijken dat je niet gesnapt werd, anders zwaaide er wat. In dit kamp heeft ook Joetie Harms (vriendin van Edy) gezeten, die nog meemaakte dat er en jonge vrouw werd vermoord omdat ze stiekem handelde bij het hek. Bijzonder was dat Léon en Edy vlak voor het uitbreken van de oorlog in 1941 in Malang aan de Poentenweg 11 een huis hadden gekocht. Het huis was ontworpen door ir. Lokollo, een bekende architect. Zij woonden toen zelf in Solo. Over deze aankoop en bedoelingen daarachter is niet zoveel bekend. Het huis was in ieder geval dicht bij Singosari waar Marie Damwijk woonde. Zochten ze een tweede huisje in de bergen? De opdracht is voor de oorlog al gegeven voor een bedrag van fl. 6000,Het huis is gebouwd en opgeleverd. Er is correspondentie met een verhuurbureau Kienecker, dat de huurpenningen voor het pand in het eerste jaar van de oorlog incasseert en de opbrengst na commissie afdraagt aan Marie Damwijk. Ook is er een brief van december 1947 van een buurman over de eigendomsoverdracht. De ironie is dat het pand Poentenweg 11 niet zo ver van het Goentoerkamp af lag. In 1951 is het huis verkocht voor een bedrag van 6000 Rupiah om de overtocht van haar moeder Marie met echtgenoot Charles te betalen. In mei/juni 1946 begon de groepsgewijze ontruiming en evacuatie van het Goentoerkamp. Dat gebeurde gefaseerd. Edy was voorlopig nog niet aan de beurt. Volgens haar zijn ze daar ongeveer anderhalf jaar geïnterneerd geweest. Mannen en vrouwen konden een dag voor het vertrek bij elkaar komen om samen af te reizen. Er werden groepen van veertig personen samengesteld die per spoorwegwagon werden ingedeeld. In de middag ging de eerste etappe per vrachtauto naar het station, waarna de geïnterneerden in een geblindeerde trein naar Soerakarta (Solo) afreisden. In het begin werd de reis van Solo naar Batavia per Dakota (C-47) van de RAF gemaakt, maar vanaf juni 1946 werd de gehele reis vanaf Malang via Solo naar Batavia per trein afgelegd.
“Toen kwam de evacuatie naar Djakarta, het vroegere Batavia. Ondertussen kwamen ook de brieven van de mannen (krijgsgevangen) binnen. Iedereen was toen nieuwsgierig naar de post, want al die tijd was je er verstoken van en kreeg je dan bericht of je man nog leefde of niet. De meesten hadden wat ontvangen, ook oma, dus opa leefde nog. Maar ik kreeg er geen en dacht gelijk dat pappa er niet meer in leven was. En degene die wel antwoord hadden konden eerder emigreren of terug naar Nederland. Maar oma wou niet weg als ik nog geen bericht had gekregen en bleef op me wachten. De brief van pappa bleef uit, maar ik mocht toch wel met het één na de laatste transport mee. We wisten dat we gefouilleerd zouden worden door de Indonesiërs en weer was het oma die wist hoe we onze laatste juwelen konden meenemen. Want alles van waarde moest je achterlaten. Al die tijd had ik m'n juwelen bij me en wel in het konijntje van Paul, dat oma nog gemaakt had. Maar later hadden die schoften het wel door en ook al de speelgoedbeestjes werden doorzocht. Nu konden we de laatste week in het kamp maisbrood krijgen dat een van de dames verkocht. We kochten er twee, besmeerden die heel rijkelijk met boter en kaas uit de blikken die we van het Rode Kruis kregen. Eén ervan was voor onderweg en de andere werd met onze juwelen belegd, dus in het brood verstopt en daar overheen gewoon kaas. Het viel dus niet op. Van mijn armbanden maakte oma een gesp en dit droeg ik dan als een band over mijn jurk. De armbanden werden natuurlijk eerst omwoeld met stof. En aangezien niemand op kleding lette, ging het gemakkelijk. De dag van de evacuatie brak aan. Met z'n allen moesten we naar het grote plein en werden, alvorens we in de bussen stapten, eerst gefouilleerd. Ik had reuze veel geluk, want mijn tas met papieren (akten van pappa, geboorteakten enz.), mocht ik eigenlijk niet meenemen, maar omdat ik een van de laatste was, glipte ik er doorheen. Velen hebben alles moeten achterlaten, vooral foto's mochten beslist niet mee. En ik had ze allemaal in m’n tas”. Het feit dat Edy en Marie door slim te handelen hun resterende juwelen en documenten met foto’s hebben bewaren is uniek. In deze periode is er veel gestolen en maar weinig geïnterneerden konden iets meenemen. Documenten, fotoboeken, albums en brieven werden verbrand omdat er geen waarde
aan verbonden was voor de Indonesiërs en ze het niet wilden dat het werd meegenomen. Veel gerepatrieerden hadden geen enkel document van afkomst of foto’s van voorouders.
“Hoe ik met al die paperassen van pappa, foto’s en juwelen er door geglipt ben, weet ik echt niet. Dit was werkelijk een wonder! Ik behoorde met oma tot de laatste evacués en waarschijnlijk waren ze toen al te moe om verder na te kijken. De meeste hebben foto’s en dergelijke moeten achterlaten. We reden naar het station en werden als haringen in een ton in wagons gestopt. Mannetje naast mannetje zaten we bij elkaar. Twee dagen en een nacht duurde de reis, voordat wij van vrijheid konden spreken. Onderweg moesten we met geblindeerde ramen reizen en bij elk station werd er extra lang gewacht, dit waren allemaal plagerijen. Toe we konden gluren, zagen we op de perrons allemaal van die jonge kerels (Pemoeda's geheten) met witte banden om hoofd en arm en gewapend met bamboe speren. Later hoorden wij dat ze van plan waren om ons uit te roeien. Zodra ze een nederlaag leden, werden ze fanatiek. Dit hadden we direct door. In Batavia aangekomen, werden we eerst ontsmet en in ondergebracht met dit verschil, dat dit nu geen extremistisch kamp was, maar onze eigen opvangkamp. We waren vrij, maar hoe verder? Oma werd na een paar dagen opgeroepen door haar man Charles voor gezinshereniging en moest met een heel oud vliegtuig van Batavia naar Bandoeng. Ik bleef met Hans en Paul nog in het Adek kamp en wachtte nog steeds op bericht van papa. Eerder kon ik niet weg”. De reis van Malang naar Batavia duurde in totaal twee dagen en een nacht en werd gemaakt in een personentrein getrokken door een stoomlocomotief. In Solo werd de enige tussenstop gehouden. Als er eerder bericht kwam van een echtgenoot, mocht het gezin herenigd worden. Aangekomen in Batavia is de bevrijding echt voelbaar. Geen dreiging meer van Indonesiërs. Batavia was vrij gebied en stond geheel onder controle van de Nederlanders. Het valt Edy op dat in de verschillende overheidsinstanties Nederlanders en Indonesiërs samen werken. Daar moet ze wel aan wennen. In Batavia zijn twee kampen bezocht. Het eerste was zeer waarschijnlijk het Tjideng kamp. Dit kamp had in de oorlogsperiode van ’42 to ’45 vanwege zijn wrede Japanse commandant een slechte naam. Na de oorlog werd het kamp door het RAPWI (Recovery of Allied prisoners of War and Internees )gebruikt als opvangkamp voor evacues, die uit verspreide delen van Java kwamen. De foto rechtss toont het Tjidengkamp vlak na de Japanse bezetting. Edy ervoer het Nederlandse kamp als een bevrijding en schrijft:
“Het is een reuze fijn gevoel om van de bezette wereld in de vrije wereld terecht te komen. Hier werden we eerst in een groot kamp ondergebracht en van alle kanten bespoten met ontsmettingsmiddelen en DDT. We bleven er één nacht en gingen daarna naar het volgende kamp. Hier is oma nooit geweest, want vanuit het grote (eerste) kamp ging zij de volgende dag Bandoengwaarts. Opa Charles Stok was toen uit Kesilir naar Bandoeng gebracht, zodoende kon oma naar hem toe. Het tweede kamp was het Adek kamp, dat diende als opvangkamp voor ontheemden en geëvacueerden van Java. Het Adek kamp (Algemeen Delisch Emigratie Kantoor) lag in Matraman, in het zuiden van Batavia op de grens van Meester Cornelis. Het was een groot en beschermd kamp waarin na de oorlog veel vluchtelingen werden opgevangen in afwachting van doortransport of repatriëring. Oorspronkelijk was het kamp gemaakt voor opvang voor transport van arbeiders (koelies) naar de tabaksplantages in Deli op Sumatra. Het bestond uit barakken waarin grote ruimten en gedeelten om te liggen waren. Buiten, tussen de barakken, waren er wasbakken, douches en de latrines. In het kamp wordt officieel geregistreerd dat Edy, Hans en Paul op 17 maart 1947, teruggekomen zijn uit internering. De registratie is voor het Ned. Indische Gouvernement, bureau Coördinatie Arbeidskrachten. Voor Edy was het nu afwachten en hopen dat er een bericht van leven kwam. Veel vrouwen kregen na lang wachten de droeve mededeling dat hun echtgenoot door ontberingen of oorlogshandelingen was overleden. Edy heeft in al die jaren taal noch teken van Léon gehad en kon dus ook niet weg.
Oma Marie heeft, toen zij net aankwam in Batavia, bij de Rode Kruis geïnformeerd naar Léon. Volgens hen was hij nog in leven, maar zijn jongere broer Louis was gesneuveld, volgens zeggen tijdens een politionele actie. Meer was niet bekend en de onzekerheid was groot. Edy beschrijft het als volgt:
“Vanuit het kamp moest ik iedere dag naar het Departement van Oorlog gaan, om te vragen of ze al bericht hadden van papa. We kregen toen een zakcentje, zodat ik dus elke keer met de bus weg kon. Dit heeft wel weken geduurd. Uiteindelijk ging ik naar het Departement van Onderwijs en hier ontmoette ik tot m'n verbazing een heel goede kennis van papa, ir. Jan Honing. Hij was het hoofd van het hele ministerie en had wat in de melk te brokkelen. Ik was dus in goede handen. Hij vroeg me direct of ik genoeg geld had en zei dat ik maar gauw bij hun thuis moest komen. Heel toevallig woonde hij in de zelfde straat van het kamp. Nog diezelfde middag was ik bij hun thuis. Mary, zijn vrouw en ook haar moeder waren allerliefst voor me, ze stopten me van alles toe. Maar geld hoefde ik niet te hebben, niettegenstaande ik haast niets meer had.”. Inmiddels is het april 1947 en is de oorlog al weer bijna twee jaar geleden beëindigd. Per november 1946 is Léon benoemd tot directeur van de muloschool (Sekolah Menengah) te Rantepao op Celebes. De communicatie met Edy is dan nog niet op gang gekomen. Het is bijna niet te geloven dat dit zo lang geduurd heeft. Via haar contacten met het Departement van Oorlog hoort ze uiteindelijk dat Léon in Rantepao als KNIL militair is aangesteld.
“Hoe het verder gegaan ik weet ik niet meer, maar niet lang daarna kreeg ik bericht dat ik naar Celebes moest. Even raakte ik in paniek omdat ik nog zo'n verre reis moest maken en dan zonder geld. Maar hier werd voor gezorgd. Al heel vroeg, de volgende morgen, reed ik met de bus naar het departement van Verkeer en Waterstaat om mijn reis te regelen. Omdat Léon bestuursambtenaar was mocht ik 1st klasse reizen. Daar kreeg ik echter te horen dat er geen plaats meer was in de 1ste klas en ik zodoende weer een tijd zou moeten wachten. Maar zei die man toen, als u geen bezwaar hebt om 3e klas te reizen, hebt u zo een hut. Nu, ik had geen zin om nog in deze omstandigheden zo lang te blijven en heb toen maar direct beslist. Zo vertrok Edy uiteindelijk op 2 mei 1947 met de “Tjisedane” naar Makassar op Celebes om na meer dan vijf jaar met Léon verenigd te worden. 25-7-2015/rev2