Van vereenvoudiging tot overleg
Editoriaal Een eenvoudige procedure die voor iedereen gemakkelijk te begrijpen is, biedt ongetwijfeld voordelen: ingewikkelde opzoekingen en analyses zijn niet nodig waardoor het administratief werk aangenamer wordt. Bijgevolg verdwijnt de stress over het verstrekken van onvolledige en niet aangepaste informatie. Dus toegenomen efficiëntie en tijdswinst en bijgevolg ook geldelijke winst. Maar wat stellen we nu vast in de praktijk? Wanneer een onderneming in contact komt met een openbare Administratie duiken meestal twee soorten problemen op: • er worden heel wat – vaak overbodige – inlichtingen gevraagd aan de hand van diverse formulieren; • deze formulieren zijn door de administraties opgesteld in een vakjargon dat slechts begrepen kan worden aan de hand van diverse voetnoten of verwijzingen naar een verklarende woordenlijst die de bedrijfsleiders of hun aangestelden nauwelijks iets wijzer maken.
•
•
• Anderzijds stellen we vast dat de informatie tussen de administraties onderling of zelfs tussen de verschillende diensten van een zelfde administratie ook niet altijd even vlot circuleert. Een voorbeeldje: de volmachten die onze klanten geven, zijn verschillend naargelang ze moeten worden gericht aan de btw-administratie of aan de Directe Belastingen, maar zelfs wat de Directe Belastingen betreft, moet de Tax-onweb volmacht specifiek worden opgesteld aan de hand van een welbepaald document bestemd voor deze dienst. Het werd dus tijd om orde op zaken te stellen en het was zeker geen overbodige luxe om een staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging aan te stellen. We moeten meteen bekennen dat Vincent VAN QUICKENBORNE grote inspanningen heeft geleverd, en dat zijn idealen en zijn goede intenties minstens even lovenswaardig zijn. Sinds juli 2003 werden de eerste stappen in de goede richting gezet: er werd beslist om na het verdwijnen van de Handelsregisters als fysieke loketten de procedure voor viseren en paraferen van de boekhouding te hervormen.
BW_NED.indd 1
•
Bij de ondertekening van het protocol met Staatssecretaris Hervé JAMAR was de administratieve vereenvoudiging dan ook een van de behandelde aspecten. Er werd dus een bilaterale werkgroep FOD Financiën / Instituten opgezet om een samenwerkingsverband van operationele, wetgevende en reglementerende aard uit te werken wat de strijd tegen de fiscale fraude en de modernisering van de FOD Financiën betreft. Enkele van de punten die volgens ons prioriteit moeten krijgen, zijn: standaardisering van de procedures inzake elektronische belasting- en btw-aangifte; om dubbel werk te voorkomen zou er een mogelijkheid moeten zijn om de gegevens m.b.t. de jaarrekeningen via de N.B.B. te bekomen (XBRL-systeem); de fiscale tussenpersoon waarbij door de belastingplichtige een uniek mandaat wordt verleend aan diens adviseur en waarbij er dus slechts één toegangscode wordt afgeleverd voor alle elektronische toepassingen; het unieke fiscale dossier, dat zowel de ambtenaren als de aangeduide mandataris een overzicht moet bieden van alle opeenvolgende fiscale verrichtingen wat het kadaster, directe en indirecte belastingen ... betreft en aan de hand waarvan snel moet kunnen worden achterhaald of er nog verschuldigde bedragen bestaan; voorafgaand overleg met de administratieve instanties wat de toepassing van concrete maatregelen betreft voor de uitvoering van politieke beslissingen, om de uitvoerbaarheid ervan na te gaan en afwijkende interpretaties te voorkomen; gevolgd door overleg achteraf om na te gaan in welke mate de administratieve richtlijnen begrepen en toegepast werden, zowel door de beroepsmensen als door de ondernemingen. We hebben dus nog behoorlijk wat werk voor de boeg. Er zijn op diverse niveaus al contacten gelegd over deze onderwerpen, maar het wordt nog een werk van lange adem waarbij alle partners elkaar ook zullen moeten leren kennen en begrijpen en zo komen tot een degelijke gedragscode die uiteindelijk onze eigen Bijbel zou moeten worden.
GÉRARD DELVAUX
ANDRÉ KILESSE
MARCEL-JEAN PAQUET
Voorzitter IAB
Voorzitter IBR
Voorzitter BIBF
29-06-2006 09:02:27
2-3
>
De curator en de boekhouding van de gefailleerde
STÉPHANE MERCIER Boekhouder-fiscalist BIBF, Handelsingenieur Solvay, ULB, Meester in fiscaal beheer
Enkel de kooplieden waarvan de kredietwaardigheid is ondermijnd en die zich in een blijvende staat van staking van betaling bevinden, kunnen door de rechtbank van koophandel failliet worden verklaard. Ten gevolge van het faillissementsvonnis zal de rechtbank een of meer curators benoemen. Laatstgenoemden moeten advocaten zijn en zijn bijgevolg niet onderworpen aan de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen. De gefailleerde daarentegen is koopman en dus in principe onderworpen aan de wet van 17 juli 1975. Dit artikel beoogt duidelijk te maken in welke mate de curator ertoe zou kunnen worden verplicht een dubbele boekhouding van de gefailleerde te voeren: • bij het begin van de faillissementsprocedure, • in de loop van de faillissementsprocedure en tot bij de afloop ervan. Wij zullen eveneens de verplichtingen afbakenen inzake de openbaarmaking van de jaarrekening, de rechtstreekse belastingen en de B.T.W. en tot slot onze analyse afronden.
BW_NED.indd 2
Inleiding: neerlegging van de boeken en van bepaalde documenten Artikel 10 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 vermeldt de stukken die de koopman of de handelsvennootschap in moeilijkheden bij zijn/haar aangifte van faillissement moet voegen die van haar kant voorzien is in artikel 9. Sommige bepalingen ervan zijn van boekhoudkundige orde: “De koopman voegt bij zijn aangifte: 1° de balans van zijn zaken of een nota waarin de redenen worden opgegeven die hem beletten de balans neer te leggen; 2° de boeken voorgeschreven in hoofdstuk I van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen; die registers worden afgesloten door de griffier, die vaststelt in welke staat zij zich bevinden of nog, een nota met opgaaf van de redenen die hem beletten die stukken neer te leggen; 3° (...); 4° een lijst met naam en adres van de klanten en leverancier; 5° (...). De balans bevat een staat van activa en passiva zoals bepaald door de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen alsmede een opgave en een schatting van alle roerende en onroerende goederen van de schuldenaar, de staat van de schuldvorderingen en de schulden, een tabel van de winsten en verliezen, de laatste behoorlijk afgesloten resultatenrekening en een tabel van de uitgaven; zij moet door de schuldenaar echt verklaard, gedagtekend en ondertekend worden.(...)”. De griffier moet de boeken en de bij de aangifte van het faillissement gevoegde boekhoudkundige bescheiden voor echt verklaren. Hij is niet belast met een eigenlijke controle van deze bewijsstukken.
De boekhouding van de gefailleerde De curator of curators moeten onmiddellijk overgaan tot de verificatie en de verbetering van de balans van de gefailleerde.
Wanneer geen balans werd opgemaakt of neergelegd, moet hij die opmaken overeenkomstig de regels en de beginselen van het boekhoudrecht, met behulp van de boeken en bescheiden van de gefailleerde en met behulp van de inlichtingen die zij kunnen inwinnen1. Indien de activa toereikend zijn om de kosten ervan te dekken, kunnen de curators de hulp inroepen van een accountant met het oog op het opmaken van de balans. Bij ontstentenis van enige balans bij de aangifte van het faillissement of indien daaraan belangrijke verbeteringen moeten worden aangebracht, kan de rechtbank op verzoek van de curators de bestuurders van de failliete rechtspersoon hoofdelijk veroordelen tot betaling van de kosten die zijn gemaakt voor de opmaak of de verbetering van de balans2. Deze mogelijkheid bestaat enkel voor de failliete rechtspersonen, aangezien de failliet verklaarde natuurlijke personen per definitie insolvent zijn3. Uit deze bijzondere bepaling betreffende het faillissement blijkt dat de leiders van een vennootschap er voordeel kunnen bij hebben de kosten te maken die inherent zijn aan het voeren van een regelmatige boekhouding tot op de laatste ogenblikken die voorafgaan aan de aangifte van het faillissement. Om hen daarbij te helpen, kunnen zij zowel ervoor opteren zich te laten helpen door een boekhouder-(fiscalist) van het BIBF, een accountant van het IAB, of zelfs door een bedrijfsrevisor, terwijl de Faillissementswet de curator de verplichting oplegt zich uitsluitend te laten bijstaan door een accountant4. De opstelling van een balans, alsook de controle van de boeken en boekhoudkundige stukken moeten het mogelijk maken de oorzaken en de omstandigheden van het faillissement af te grenzen en het bedrog en de fouten op te sporen die zouden zijn begaan5. Bovendien zal deze balans de curator kunnen helpen om binnen de twee maanden na zijn aanstelling het verslag of de beknopte rekening op te stellen die aan de rechter-commissaris moet worden bezorgd en die verslag uitbrengt over de klaarblijkelijke staat van het
29-06-2006 09:02:27
APRIL 2006
faillissement, de voornaamste oorzaken en omstandigheden ervan en de kenmerken die het blijkt te vertonen6. In de praktijk is de curator echter vaak niet bij machte aan deze verplichting te voldoen voor zover de boekhouding van de failliete onderneming heel onvolledig, slecht gevoerd, zelfs niet-bestaand blijkt te zijn. De mogelijkheid die wordt voorbehouden aan de curator om de kosten van het opnieuw in orde brengen of van de opmaak van de boekhouding ten laste van de zaakvoerders en bestuurders te leggen, zal deze situatie echter niet stelselmatig kunnen verhelpen7.
Boedelbeschrijving Bij het begin van zijn opdracht ten gevolge van het faillissement8 maakt de curator onmiddellijk een inventaris op van de activa van de gefailleerde. De eventuele tussenkomst van een deskundige zal het mogelijk maken bij te dragen tot een zo correct mogelijke raming van de marktwaarde van deze activa. Het doel van de controle is bij uitstek nagaan of de gefailleerde tussen de datum van de balans die werd neergelegd en de datum van het faillissement aan het vermogen geen enkel actief heeft onttrokken. De controle van het totale passief is een gemakkelijker taak: de curator verifieert de schuldvorderingen in tegenwoordigheid van de gefailleerde9. Na het opmaken van de boedelbeschrijving worden de koopwaren, het geld, de bescheiden, de titels van schuldvorderingen, de roerende goederen en voorwerpen van de schuldenaar toevertrouwd aan de zorg van de curators, die onderaan op het stuk verklaren ze over te nemen10.
Boekhouding Te rekenen van de dag van het vonnis van faillietverklaring verliest de gefailleerde van rechtswege het beheer over al zijn goederen11.
BW_NED.indd 3
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Vanaf dat ogenblik is het de curator die wordt belast met het beheer van de goederen van de gefailleerde. Deze afstand duurt voort tot bij de afsluiting van het faillissement12. De gefailleerde blijft ook na het faillissement koopman; bijgevolg blijft hij onderworpen aan de bepalingen van de wet van 17 juli 1975, eventueel van het Wetboek van Vennootschappen, alsook aan de desbetreffende uitvoeringsbesluiten. Andere verplichtingen zijn voorzien inzake rechtstreekse belastingen of de belasting over de toegevoegde waarde (zie infra). Wat de naleving van genoemde verplichtingen betreft, volgt de curator het ondernemingshoofd of het beheersorgaan op. Hoewel de curator een advocaat moet zijn, is het wanneer de aard of de omvang van het faillissement dit vereisen echter mogelijk de curator of curators te laten bijstaan door een persoon die “vaak over meer technische13” bekwaamheden beschikt en die voorts de voorwaarden qua opleiding en onderlegdheid van de hoofdcurator vervult. De parlementaire voorbereiding onderstreept bijgevolg dat de accountants en de bedrijfsrevisoren aan die voorwaarden kunnen voldoen14. Zoals mevrouw Anne Spiritus-Dassesse, Voorzitster van de Rechtbank van Koophandel van Brussel, aangeeft, zal het inroepen van de hulp van een accountant afhangen van verscheidene factoren, waaronder het belang en de omvang van het faillissement, de staat van de boekhouding op het ogenblik van het faillissement en de mate waarin er vermoedens bestaan dat er belangrijke verschillen zouden kunnen bestaan tussen het actief en het passief (hier te begrijpen
1 Zie art. 54 van de wet van 8 augustus 1997 (hierna de “Faillissementswet”). 2 Volgens de parlementaire voorbereiding (Besch. Kam. 50/1132/007, blz. 3) is het verantwoord dat de kosten voor het opmaken van de balans ten laste kunnen worden gelegd van diegenen die aan dit verzuim ten grondslag liggen en dat zij bijgevolg niet door de schuldeisers worden gedragen.
3 De natuurlijke personen waarvan de omzet over het laatste boekjaar (behoudens uitzondering) € 500.000 niet overschrijdt, mogen een vereenvoudigde boekhouding voeren door middel van drie dagboeken (art. 5 van de wet van 17 juli 1975); zij moeten echter ook een inventarisboek bijhouden (art. 9 van de wet van 17 juli 1975). 4 Cf. P. François, Pacioli (BIBF) 15 april 2003, nr. 140, blz. 2, (Prise en charge des frais de confection du bilan). 5 Zie art. 55 van de Faillissementswet. 6 Zie E. Dursin en R. Van Boven, L’art. 54 de la loi sur les faillites et la mission de l’expert-comptable. Une analyse juridique, blz. 10, artikel beschikbaar op http://www.iec-iab.be/fra/download.aspx?type=3&i d=1864&file=2315. 7 Zie A. Goldschmidt, E.lexcom, Lettre d’information juridique de la commission de droit commercial du barreau de Bruxelles, januari 2004, 5/17. 8 Zie E. Dursin en R. Van Boven, L’art. 54 de la loi sur les faillites et la mission de l’expert-comptable. Une analyse juridique, blz. 10, artikel beschikbaar op http://www.iec-iab.be/fra/download.aspx?type=3&i d=1864&file=2315. 9 Art. 65 van de Faillissementswet. 10 Art. 45 van de Faillissementswet. 11 Art. 16 van de Faillissementswet. 12 Zie I. Verougstraete, Manuel du curateur de faillite, Brussel, Swinnen, 1979, blz. 44 zoals overgenomen in “La conservation des livres et la faillite”, IDA-Info, nr. 3/1998. 13 Verslag Vandeurzen, Doc. Kamer 1991-92, 631/1, blz. 16 overgenomen in een verslag dat beschikbaar is op http://www.bruls.be/pdf/DROIT%20DES %20AFFAIRES%20PARTIE%20III%20syllabus.pdf. 14 Zie Parl. Besch., o.c., 631/1, blz. 265.
29-06-2006 09:02:28
4-5
15 A. Spiritus-Dassesse, “Nouvelle mission pour l’expert-comptable dans le cadre de la loi sur les faillites modifiées”, Accountancy & Taxes, 4/2003, blz. 24 overgenomen in Les innovations relatives aux devoirs des curateurs, artikel beschikbaar op het volgende adres: http://www.cass.be/tribunal_commerce/verviers/faillites/HENFLING.pdf. 16 Zie A. Zenner, Faillites et concordats, Larcier, 2002, blz. 264.; G. Delvaux., “Le bilan de liquidation dans le cadre de la loi sur les faillites”, Rev. belge de la comptabilité, 2003/1, blz. 24. 17 I. Verougstraete , o.c., nr. 207bis, blz. 138. 18 V. A. Zenner, Dépistage, faillites & concordats, nr. 803, blz. 584. 19 Rechtbank van Koophandel van Charleroi, Vade-mecum de la faillite, 20 januari 2005, blz. 4, beschikbaar op http://www.tcch.be. 20 Vr. en Antw., Kamer 2005-06, nr. 098, blz. 1774217745 (Vr. nr. 801 BOGAERT van 28 september 2005). 21 Zie I. Verougstraete e.a., Manuel de la faillite et du concordat, blz. 523 en 524, Kluwer, 1998.
als “de schulden”) die in de boedel worden ontdekt en het actief en het passief die uit de balans blijken15. Artikel 4 lid 5 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen bepaalt dat de geopende rekeningen moeten worden ondergebracht in een voor het bedrijf van de onderneming passend rekeningenstelsel. Rekening houdend met de aard en de doelstelling van de balans die wordt opgesteld op het ogenblik dat het faillissement van de onderneming wordt geopend, moet zij behoudens in uitzonderlijke gevallen worden opgesteld, rekening houdend met de discontinuïteit van de bedrijfsactiviteiten. Het passief wordt gerangschikt naar de rangorde van de voorrechten die bij de vereffening moeten worden geëerbiedigd. Bijgevolg moet een onderscheid worden gemaakt tussen de schulden van de boedel, de hypothecaire schulden, de bevoorrechte schulden volgens hun rang en de gewone schulden16. De curator is echter niet gebonden door de gegevens die in de balans zijn opgenomen. De vermelding in de balans van een bepaald persoon als schuldeiser en a fortiori de vermelding van een voorrecht vormt geen buitengerechtelijke bekentenis of schulderkenning17.
Rapportering D e curator is in princi-
pe ertoe gehouden een balans op te stellen (en dus een boekhouding te voeren). Hij is van deze verplichting niet ontslagen omdat de boekhouding maar fragmentarisch of onvolledig zou zijn.
De curator is in principe ertoe gehouden een balans op te stellen (en dus een boekhouding te voeren). Hij is van deze verplichting niet ontslagen omdat de boekhouding maar fragmentarisch of onvolledig zou zijn18. Indien het actief niet toereikend is om zich te laten bijstaan door een accountant, zal dit doorgaans – maar niet noodzakelijk – betekenen dat het actief ontoereikend is om de beheerskosten van de vereffening te dekken. Ook in deze gevallen moet de curator een balans opstellen, op basis waarvan de rechtbank zal uitmaken of de voorwaarde voor de summiere rechtspleging tot sluiting van het faillissement is vervuld overeenkomstig artikel 73 van de Faillissementswet. De jaarlijkse aflegging van de rekeningen van de boekhouding van de gefailleerde vloeit voort uit art. 34 van de Faillissementswet: “Elk jaar en voor de eerste keer twaalf maanden na de aanvaarding van hun ambt, overhandigen de curators aan de rechter-commissaris een omstandig verslag betreffende de toestand van het faillissement. Dit verslag vermeldt onder meer de ontvangsten, de uitgaven en de uitkeringen en geeft aan wat nog moet worden vereffend en wordt neergelegd in het faillissementsdossier.
BW_NED.indd 4
Hierin wordt tevens de stand van de betwistingen van de schuldvorderingen toegelicht. Een kopie van elk verslag wordt ter griffie neergelegd en bij het faillissementsdossier gevoegd.” Volgens de Rechtbank van Koophandel van Charleroi19 moet dit verslag bestaan uit: 1. een gedetailleerd beheersverslag dat elke geïnteresseerde de mogelijkheid geeft om de evolutie van het mandaat over een jaar te verifiëren; 2. een verslag over de boekhoudkundige situatie van het mandaat, in de vorm van een balans “actief-passief ”; 3. de kopie van het laatste rekeningafschrift, alsook van het bewijs van de inbewaargeving van de fondsen bij de Deposito- en Consignatiekas, zelfs indien dat al eerder werd overgelegd. Wanneer de curator in de onmogelijkheid verkeert om geloofwaardige rekeningen weder samen te stellen, is een vermelding in de toelichting van het bestaan van leemten in de boekhoudkundige bescheiden en de verbetering van de boekhouding geboden. Het probleem van de openbaarmaking van de jaarrekening van failliete naamloze vennootschappen werd behandeld in een parlementaire vraag20: • wanneer het faillissement wordt afgesloten wegens ontoereikend actief bepaalt artikel 73 van de Faillissementswet dat de rechtspersoon wordt ontbonden en dat de vereffening ervan onmiddellijk wordt afgesloten. Het vonnis zal eventueel de aflegging van de rekening door de curators bevelen. In dit geval zijn de curators niet ertoe verplicht over te gaan tot de openbaarmaking van de jaarrekening aangezien de vereffening onmiddellijk wordt afgesloten; • wanneer de vereffeningsprocedure van de failliete vennootschap over meer dan een jaar is gespreid, wordt de vennootschap geacht voort te bestaan voor haar vereffening (artikel 183 § 1 van het Wetboek van Vennootschappen). Bijgevolg moeten de curators zich richten naar de voorschriften van artikel 2 § 1, f, van richtlijn 68/151/ EEG van de Raad van 9 maart 1968 om de belangen te beschermen van zowel de vennoten als van derden, alsook naar de artikelen 92 en 98 van het Wetboek van Vennootschappen21. Samengevat is volgens de minister van Justitie een openbaarmaking van de jaarrekening geboden, behalve in de mate dat er een onmiddellijke afsluiting is wegens ontoereikend actief.
29-06-2006 09:02:28
APRIL 2006
Wij zouden geneigd kunnen zijn daaruit af te leiden dat dit voorschrift ook van toepassing is op de vennootschappen die een andere vorm hebben aangenomen dan die van een naamloze vennootschap, in het bijzonder de CVA’s en vooral de BVBA’s die uitdrukkelijk worden bedoeld door richtlijn 68/151/ EEG22, zelfs eveneens de andere vennootschapsvormen. Wij zijn echter van mening dat de verplichting van de curator zich ertoe beperkt de jaarrekening “voor te leggen” aan de algemene vergadering, zonder daarom deze rekening te moeten laten “goedkeuren”. De verplichting van de curator betreffende de indiening van de jaarrekening beoogt de rekening die is afgesloten na afloop van een periode gedurende welke de vennootschap al failliet was. In zijn “Manuel de la faillite et du concordat” is Ivan Verougstraete trouwens van oordeel dat de commissaris een orgaan van de vennootschap is en in deze hoedanigheid zijn opdracht tot op het einde moet voortzetten23. In het jaarverslag van het IBR is de juridische Commissie van oordeel dat het faillissement de voortzetting van het mandaat van commissaris onmogelijk maakt wat het hoofddoel ervan betreft. De commissaris in functie houden om te voldoen aan specifieke, slecht gedefinieerde behoeften zou hem een risico doen lopen dat hij niet hoeft te aanvaarden aangezien het niet inherent is aan de contractuele verhouding. Bijgevolg zou hij gegronde redenen hebben om ontslag te nemen de dag van de faillietverklaring. Daartoe zal de algemene vergadering moeten samenkomen.
Afsluiting van de boekhouding van de gefailleerde De Faillissementswet blijft dienaangaande heel summier. Artikel 79 van de Faillissementswet geeft ter zake een vrij ontwijkende aanwijzing: “Wanneer de vereffening van het faillissement beëindigd is, worden de schuldeisers en de gefailleerde bijeengeroepen door de curators, op bevel van de rechter-commissaris gewezen na inzage van de rekeningen van de curators. De vereenvoudigde rekening van de curators, die het totale bedrag van het actief, de kosten en het ereloon van de curators, de boedelschulden en de verdeling tussen de verschillende categorieën van schuldeisers vermeldt, wordt bij deze oproeping gevoegd. (...)” De termen “vereenvoudigde rekening” moeten niet worden gelijkgesteld met het begrip “vereenvoudigde boekhouding”. Behalve de
BW_NED.indd 5
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
natuurlijke personen, de VOF’s en de GCV’s zijn de overige handelsvennootschappen altijd ertoe gehouden een dubbele boekhouding te voeren. Artikel 79 moet dus in een ruimere zin worden geïnterpreteerd. De Faillissementswet is jammer genoeg niet duidelijk wat de boekhouding betreft die door de curator moet worden gevoerd. I. Verougstraete is van oordeel dat het meer een kwestie van gezond verstand is24, maar hij geeft duidelijk de voorkeur aan de volledige boekhouding: “de opdracht van de curator bestaat minder erin een resultaat te verwezenlijken dan het passief te analyseren en het actief te verwezenlijken. In tegenstelling met de dubbele boekhouding verschaft de vereenvoudigde boekhouding geen enkel operationeel overzicht van de vermogensbestanddelen, activa en passiva”. I. Verougstraete voegt eraan toe25:
22 Behalve echter de toepassing van art. 2 § 1, f) van de richtlijn die de verplichte toepassing van deze bepaling uitstelt. 23 Zie I. Verougstraete, “Manuel de la faillite et du concordat”, o.c., p. 521. 24 “De curator zal zich allereerst moeten afvragen welke soort van boekhouding hij moet voeren: vereenvoudigde boekhouding of dubbele boekhouding”, I. Verougstraete, o.c., blz. 525. 25 Dirk Smets, B.S.T. Bedrijfsrevisor, “De curator en de boekhouding van het faillissement”, Periodieke Berichten IBR, nr. 7/2002.
• “Het gelijktijdige bestaan van chronologische inschrijvingen, van rekeningen van het grootboek, van periodieke balansen, van bijzondere rekeningen met de (gewezen) klanten en (gewezen) leveranciers maakt het mogelijk tegelijk de evolutie in de tijd te doen herleven van de resultaten die door de curator werden behaald, periodiek het vermogen voor te stellen dat nog moet worden vereffend, per categorieën en per schuldeisers het totaal te bepalen van de passiva die nog moeten worden aangezuiverd”; • Deze boekhouding “zal ertoe leiden dat men doorlopend de beschikking heeft over de meest uiteenlopende inlichtingen en over hergroeperingen tussen hen (...). De gedane betalingen zullen duidelijk voorkomen op het debet van de bijzondere rekeningen van de betrokken schuldeisers. Het is op ieder ogenblik mogelijk te beschikken over lijsten van de schuldeisers die nog moeten worden betaald en van hun saldi.” Na de boedelbeschrijving te hebben opgemaakt, de activa te hebben gerealiseerd, de processen-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen te hebben ingediend, alle lopende geschillen te hebben geregeld, verdelen de curators onder het toezicht van de rechter-commissaris de activa onder de schuldeisers met inachtneming van de rangorde van de voorrechten.
E en failliete vennoot-
schap (of zelfstandige onderneming) blijft verplicht elk jaar een belastingaangifte in te vullen.
Directe belastingen Een failliete vennootschap (of zelfstandige onderneming) blijft verplicht elk jaar een belastingaangifte in te vullen. Wanneer een
29-06-2006 09:02:29
6-7
failliete vennootschap zou nalaten een aangifte in te vullen, voorzien de administratieve richtlijnen dat de curator op de hoogte moet worden gebracht van het tekortschieten van de vennootschap en hem moet vragen erop toe te zien dat de gefailleerde de praktische mogelijkheid heeft om haar verplichtingen ter zake na te komen. De curator kan deze belastingaangifte ook zelf invullen in plaats van de gefailleerde vennootschap.
B.T.W. De leveringen van goederen en diensten die door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, zijn aan de belasting onderworpen wanneer ze in België plaatsvinden (cf. art. 2 en 4 W.B.T.W.).
26 Omzendbrief B.T.W nr. 26 van 31 augustus 1978. 27 Omzendbrief nr. 26, o.c. 28 Omzendbrief nr. 26, o.c., nr. 25.
Het faillissement van een belastingplichtige maakt niet dat hij deze hoedanigheid verliest. De handelingen verricht door de curator van een gefailleerde belastingplichtige ter uitvoering van de hem toevertrouwde opdracht, of door een derde onder toezicht van de curator, worden geacht door de gefailleerde zelf te worden verricht26. De verkopen van privégoederen blijven onbelastbaar.
jaar van het vonnis van faillietverklaring27. De onderworpenheid aan de B.T.W. van een gefailleerde eindigt normaal pas bij het vonnis waarmee dit faillissement wordt afgesloten. De curator moet de aangifte van stopzetting van activiteit indienen binnen de maand na de sluiting van het faillissement. De curator kan echter om de schrapping van het identificatienummer verzoeken zodra er geen enkel actief meer bestaat dat met B.T.W. kan worden verkocht (terreinen, gewezen gebouwen enz.)28.
Besluit Het voeren van de boekhouding van de gefailleerde wordt enkel bij het “begin” van het faillissement expliciet geregeld. Achteraf wordt de methodologie maar gedefinieerd door fragmentarische bepalingen die echter in dezelfde richting wijzen, namelijk dat het in de mate van het mogelijke om een volledige boekhouding moet gaan, voorzien van de gebruikelijke rapporteringstechnieken.
Aangezien de curator geacht wordt de gefailleerde te vertegenwoordigen, krachtens artikel 2 § 1, 2° van het Wetboek van de B.T.W., is hij ertoe gehouden in plaats van de gefailleerde de verplichtingen na te komen die het Wetboek van de B.T.W. en de uitvoeringsbesluiten ervan aan de gefailleerde zelf oplegt, met name wat de afgifte betreft van facturen, het bijhouden van factuurboeken, het opstellen van de lijst van belastingplichtige klanten, het bewaren en de inzage van de documenten. Het K.B. nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde bepaalt heel nauwkeurige regels inzake het voeren van de boekhouding en betreffende de facturen. Het in geval van vereffening bevoegde B.T.W.-kantoor wordt naar het voorbeeld van de dienst die bevoegd is op het vlak van de inkomstenbelastingen het kantoor dat overeenstemt met het adres van de vereffenaar vanaf het ogenblik dat de vennootschap in vereffening haar economische en geregelde activiteiten stopzet. Een B.T.W.-aangifte van de verrichtingen betreffende de verwezenlijking van activa moet door de curator elk jaar worden opgesteld tegen 31 januari van het jaar dat volgt na het
BW_NED.indd 6
29-06-2006 09:02:29
>
De Code Lippens versus de Code Buysse Van degelijk besturen over naleven of uitleggen tot afdwingen?
C H R I S T O P H VA N D E R E L S T Professor Universiteiten van Tilburg en Gent
Het recente ondernemingsgebeuren wordt gekenmerkt door een sfeer van schandalen. De daaraan gekoppelde vertrouwenscrisis wordt bezworen door het uitvaardigen van tal van nieuwe normerende bepalingen1. Deze legistieke stroom lijkt nog niet opgedroogd, getuige onder meer de recente ontwerprichtlijn tot bescherming van de aandeelhouders2. Ook delen van de onder revisie zijnde vierde en zevende vennootschapsrichtlijnen en de nieuwe achtste vennootschapsrichtlijn reflecteren de idee dat het marktvertrouwen moet worden hersteld. Het Belgisch antwoord op de crisis bestond onder meer uit de uitvaardiging van de wet van 2 augustus 2002 – de corporate governance wet3 –, tal van wetsontwerpen en wetsvoorstellen om de inrichting van auditcomités te verplichten en bestuurdersbezoldigingen bloot te leggen en last but not least, twee corporate governance codes.
BW_NED.indd 7
In december 2004 stelde de Commissie Corporate Governance haar rapport voor beursgenoteerde vennootschappen voor de zgn. Code Lippens, en maakte hiermee komaf met de drie bestaande, afzonderlijke documenten van de Beurs van Brussel, het VBO en de toenmalige CBF. Ook voor andere dan genoteerde vennootschappen werd de nood aangevoeld om een aantal aanbevelingen van degelijk ondernemingsbestuur tot stand te brengen. De Code Buysse vulde de leemte op. Nadat de ontwerpcode in maart 2005 werd bekendgemaakt en het voorwerp van consultatie uitmaakte, verscheen in september 2005 de leidraad voor niet-genoteerde vennootschappen4. Meteen een wereldprimeur, volgens sommige bronnen5. Ondertussen werd ook in het Belgische parlement een ruim debat op gang gebracht om de noden van het bedrijfsleven inzake deze problematiek te onderzoeken en te onderkennen. Dit debat strekt ertoe te bepalen welke corporate governance aspecten een wetgevend kader behoeven en welke onderwerpen beter als “soft law” blijven bestaan. Eén van de heikele punten ter zake betreft de verplichting om de bezoldiging van de toplui openbaar te maken. Zeker na de beruchte Picanolaffaire, boog het Belgische parlement zich met hernieuwde ijver over de betrokken problematiek6. Het onlangs bekendgemaakte negatieve advies van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer zal minstens dit wetgevende proces vertragen7. Deze bijdrage heeft tot doel beide codes in perspectief te plaatsen en in het bijzonder de rol van de economische beroepsbeoefenaars te schetsen. Eerst komen een aantal gemene aanbevelingen uit beide codes aan bod. Paragraaf twee gaat kort in op de belangrijkste verschillen tussen de twee codes. De positie van de economische beroepsbeoefenaars vormt het onderwerp van paragraaf drie. De juridische draagwijdte van corporate governance codes en het verband met de nieuwe voorstellen van de vierde en zevende vennootschapsrichtlijnen komt aan bod in de vierde paragraaf. Paragraaf vijf besluit.
De gelijkenissen tussen de twee codes Hoewel beide codes handelen over deugdelijk vennootschapsbestuur moet preliminair opgemerkt worden dat de algemene structuur van beide corporate governance codes aanzienlijk verschilt. De rol, de positie en de houding van de raad van bestuur en de
1 Zoals bv. de Franse “loi relative aux nouvelles régulations économiques” (J.O. 16 mei 2001) en “loi de sécurité financière” (J.O. 2 augustus 2003) en de alombekende Sarbanes-Oxley Act. 2 Proposal for a directive of the European Parliament and of the Council on the exercise of voting rights by shareholders of companies having their registered office in a Member State and whose shares are admitted to trading on a regulated market and amending Directive 2004/109/EC. 3 Wet houdende wijziging van het Wetboek van Vennootschappen alsook van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, B.S. 22 augustus 2002. 4 De Codes zijn terug te vinden op de websites: http://www.commissiecorporategovernance.be en http://www.codebuysse.be. Voor een eerste commentaar op de Code Buysse, zie R. Van Boven, “De Code Buysse onder de loep”, Accountancy & Tax 2005, nr. 4, p. 14-22. 5 Aldus luidt het woord vooraf van de voorzitter Buysse. Evenwel had het VBO in 2001 reeds aanbevelingen voor niet-genoteerde vennootschappen uitgebracht, bestaat in Frankrijk de gids “administrateurs de PME non cotées: rôles et responsabilités” en heeft Colombia een code voor kleine en middelgrote ondernemingen. 6 Voor een overzicht, zie het Verslag uitgebracht door de heer Dylan Casaer over de hoorzittingen deugdelijk ondernemingsbestuur (corporate governance) van 1 juni 2005, Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 1824, 179 p. 7 Zie stuk 1505/003 bij het wetsvoorstel tot openbaarmaking van de deelnemingen en de individuele bezoldigingen van de leiders van beursgenoteerde vennootschappen, Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 1505/003, 26 p.
29-06-2006 09:02:29
8-9
H oewel beide codes
handelen over deugdelijk vennootschapsbestuur moet opgemerkt worden dat de algemene structuur van beide corporate governance codes aanzienlijk verschilt.
individuele bestuurders staan centraal in de Code Lippens. De Code Buysse is om begrijpelijke redenen minder gedetailleerd voor de raad van bestuur en de individuele bestuurder doch bevat bijkomende adviezen voor “deugdelijk ondernemen” en “familiale governance”. Deze divergente benadering verhindert evenwel niet een aantal gemeenschappelijke bepalingen te onderscheiden. Beiden voeren “de waardecreatie op lange termijn” als voornaamste doelstelling aan van de Code (Lippens), resp. van de onderneming (Buysse). 1. Bepaling 1.2 van de Code Lippens voegt hieraan toe dat het vaststellen van de waarden en de strategie van de vennootschap een taak is die is weggelegd voor de raad van bestuur. De Code Buysse vereist van de onderneming de vaststelling van een visie, een missie en een “mission statement”. Binnen dit kader behoren belangrijke en cruciale zaken zoals de goedkeuring van de strategie eveneens tot de taak van de raad van bestuur. 2. Beide codes benadrukken het belang van de toezichthoudende rol van de raad van bestuur onder meer inzake: • het bestaan en de werking van het systeem van interne controle; • het aansturen van het management; • de klankbordfunctie voor het management; • het benoemen en de opvolging van het uitvoerend topkader; • het bewaken van het vennootschapsbelang. De Code Buysse voegt hieraan de taak om het dividendbeleid vast te stellen, toe. Dit laatste is wellicht minder gelukkig gekozen, gelet op de nadruk die de Code legt op de onderscheiden taak van de algemene vergadering om zowel het dividendbeleid goed te keuren als het dividend vast te stellen. Tevens
BW_NED.indd 8
vermeldt de Code Buysse enkel de invoering en de bewaking van het interne controlesysteem. Wie het systeem moet opzetten en operationaliseren, wordt buiten beschouwing gelaten. De Code Lippens duidt uitdrukkelijk aan dat dit de taak is van het uitvoerende management. 3. De samenstelling van de raad van bestuur moet aan de hand van bepaalde criteria gebeuren. Externe bestuurders moeten deel uitmaken van de raad. Als externe bestuurders kunnen worden aangetrokken zij “die niet tot het management behoren en evenmin tot de controlerende aandeelhouder”, aldus de Code Buysse. Deze vereisten worden in de Code Lippens evenwel onvoldoende geacht om bestuurders tevens als onafhankelijke bestuurder te kwalificeren. Dit onderscheid komt hieronder aan bod. 4. De idee van een “papieren” raad van bestuur, een fenomeen dat vooral in kleinere ondernemingen nog zou bestaan, moet worden verlaten. Raden van bestuur moeten regelmatig bijeenkomen, voldoende in getal zijn en te allen tijde een tweedeling tussen uitvoerende en externe bestuurders vermijden. Beslissingen moeten “na rijp beraad” genomen worden. 5. Het lidmaatschap van de raad van bestuur mag niet lichtzinnig aangeboden worden. Het Wetboek van Vennootschappen schrijft voor dat de algemene vergadering de bestuurders benoemt. Dit is de laatste stap in een proces dat de nodige aandacht vraagt van de raad van bestuur. Beide codes besteden, zij het in verschillende mate, aandacht aan het proces van selectie en benoeming enerzijds en de opleiding van nieuwe bestuurders anderzijds. Voorafgaand aan de benoeming kan – luidens de Code Buysse – en moet – luidens de Code Lippens – een benoemingscommissie de selectie behandelen. 6. Een facet dat slechts sinds de tweede lichting corporate governance codes aan bod komt is de (zelf )evaluatie van de raad van bestuur. Periodiek moet de raad reflecteren over zijn samenstelling, omvang en werkwijze. Ook de individuele bestuurder moet geëvalueerd worden, uiterlijk op het ogenblik van (het voorstel tot) diens herbenoeming. Daarover zijn beide codes het eens. 7. Het spreekt voor zich dat elke onderneming de beste bestuurders in haar raad van bestuur wenst aan te trekken. De verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden die daarmee gepaard gaan, vergen een gepast bezoldigingsbeleid. Bijna identiek formuleren beide codes het als volgt: “De remuneratie moet voldoende hoog zijn voor het aantrekken, behouden en motiveren van bestuurders
die voldoen aan het profiel bepaald door de raad van bestuur.” De externe bestuurders ontvangen een vaste bezoldiging. De variabiliteit is afhankelijk van de aanwezigheid in de raad van bestuur doch onafhankelijk van de prestaties van de vennootschap. 8. De voorzitter van de raad van bestuur krijgt in beide rapporten een belangrijke rol toebedeeld. Hij is de spilfiguur binnen de raad voor wat de aansturing betreft, de agendering, het verloop van en het klimaat binnen de raad van bestuur. Beide codes bevelen aan om de rol van de voorzitter van de raad te scheiden van de hoogste uitvoerende verantwoordelijke.
9. De voortschrijdende complexiteit van het ondernemingsgebeuren vergt zeer veel van bestuurders. Het is dan ook aangewezen om in bijzondere comités van de raad bepaalde onderwerpen nader door te lichten, te onderzoeken en voor te bereiden, voorafgaand aan de bespreking ervan in de collegiale raad van bestuur. De verplichting om comités in te richten rust evenwel enkel op de door de Code Lippens geviseerde vennootschappen. De Code Buysse voorziet dit louter als een mogelijkheid. 10. Voorheen bevatten de codes slechts aanbevelingen die betrekking hadden op de raad van bestuur, de algemene vergadering en / of de gedelegeerde bestuurder8. Een bijzonderheid van de Code Lippens betreft nu de loskoppeling van het vennootschapsrechtelijke begrippenkader en de in de code opgenomen aanbevelingen. De Code Buysse sluit zich hierbij aan. Voortaan worden dus ook het “senior of uitvoerend management” geacht de vastgestelde aanbevelingen in acht te nemen. Tot deze categorie behoren de uitvoerende bestuurders, de leden van het in overeenstemming met artikel 524bis W. Venn. opgerichte directiecomité en het managementcomité. Hoewel dit niet nader wordt toegelicht, kan men er van uitgaan dat het dagelijks bestuursorgaan, een “orgaan van vertegenwoordiging” en bijzondere gevolmachtigden onder het “managementcomité” kunnen worden begrepen. De Code Buysse viseert eveneens het niet nader gedefinieerde “topmanagement”. Het management wordt in de twee codes belast met een aantal opdrachten die hoofdzakelijk te vatten zijn als operationeel leidinggeven. 11. Een opvallende gelijkenis tussen de Code Lippens en de Code Buysse betreft de afwezigheid van aanbevelingen aan de
29-06-2006 09:02:30
APRIL 2006
commissaris. De Code Buysse vermeldt enkel de vereiste dat de commissaris onafhankelijk moet zijn, en de plicht voor de raad van bestuur om hem tijdig de jaarrekening over te maken. In de Code Lippens heet het dat het auditcomité aanbevelingen richt aan de raad van bestuur voor de selectie, benoeming en herbenoeming van de commissaris en tevens waakt over de onafhankelijkheid van de commissaris en de non-auditdiensten. 12. Beide codes voeren transparantie hoog in het vaandel. De Code Lippens vereist een corporate governance charter voor elke vennootschap, de opname van corporate governance als agendapunt op de algemene vergadering en de publicatie van een corporate governance hoofdstuk in het jaarverslag. Beursgenoteerde vennootschappen waren de voorbije maanden hard aan het werk om een charter uit te werken dat gemiddeld 33 bladzijden telt9. Corporate governance is een agendapunt op de meeste algemene vergaderingen. De publicatie van een hoofdstuk over corporate governance binnen het jaarverslag zal hier ongetwijfeld bij aansluiten10. De Code Buysse streeft er in dit licht naar de vennootschap een corporate governance verklaring te laten vastleggen en die zo mogelijk op te nemen in het jaarverslag in het geval de onderneming een verslag moet opmaken en publiceren11.
De verschillen tussen de twee codes Het grote aantal gelijkenissen mag ons niet blind maken voor de fundamentele verschillende benaderingen die bestaan tussen beide codes. Diverse categorieën van verschilpunten kunnen worden onderscheiden. Een evident verschil is de doelgroep van de twee codes. De Code Lippens bevat een gedetailleerd geheel van aanbevelingen waarover de beursgenoteerde vennootschap moet rapporteren. De Code Buysse heeft een meer “opvoedkundige” rol en wil niet-beursgenoteerde ondernemingen informeren over het belang van het deugdelijk besturen, en verklaren wat, volgens de Commissie Buysse, hieronder wordt begrepen. In dit licht rijst ook de vraag naar de inbedding van de aanbevelingen uit de twee codes in het rechtsbestel. Deze laatste vraag komt in paragraaf vier aan bod. 1. De Code Lippens richt zich op genoteerde vennootschappen, de Code Buysse op nietgenoteerde vennootschappen. Dit neemt niet weg dat bepaalde types van ondernemingen
BW_NED.indd 9
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
hun voordeel kunnen doen met de aanbevelingen van de andere code. Ter illustratie: de voorzitter van de raad van bestuur van het beursgenoteerde familiebedrijf12 Colruyt licht in “Governance in het familiebedrijf ” toe hoe de familieraad hen “een beter gevoel” geeft13. 2. De Code Buysse bevat twee delen die in de Code Lippens buiten beschouwing blijven. In de eerste plaats gaat de Code Buysse in op de bijzonderheden van familiale ondernemingen. De code definieert familiale ondernemingen niet. Uit de algemene bepalingen valt af te leiden dat familiale ondernemingen verschillen van andere ondernemingen “omwille van de specifieke aandeelhouderssituatie en de opvolgingsproblematiek die zij creëren14.” Familiale ondernemingen krijgen de aanbeveling om een familieforum in te richten, een familiaal charter op te stellen, ten minste tweemaal per jaar overleg te organiseren met de aandeelhouders, tijdig de opvolgingsprocedure in gang te zetten en conflicten tussen familieleden professioneel aan te pakken. Deze aanbevelingen lijken evident, maar de praktijk leert dat ze nog al te vaak naast zich worden neergelegd. Menig familiebedrijf haalt de volgende generatie niet of gaat ten onder aan familiale twisten. De regels vatten – weliswaar heel summier – twee beklijvende boeken over het familiebedrijf samen. Centraal in het boek “Governance in het familiebedrijf – Sleutel tot succes” staan het familiaal charter als grondwet van de familie en het familieforum15. De titel van het tweede boek illustreert treffend de inhoud: “Opvolging in het familiebedrijf – succesvolle strategieën”16. Een laatste deel van de Code Buysse bevat “basisaanbevelingen voor deugdelijk ondernemen”. Kortweg moet de onderneming gedegen omgaan met financiers, leveranciers, klanten, personeel, externe adviseurs en de overheid. De richtlijnen vormen een krachtige samenvatting van onderscheiden bronnen die over de werking van de onderneming gaan. Vooreerst is er overvloedige rechtspraak en rechtsleer over de verhouding van de kredietgevers tot de kredietnemers. Rechtbanken moeten zich vaak buigen over de vraag of een krediet onrechtmatig werd toegekend, gehandhaafd of opgezegd en of de houding van de kredietinstelling haar aansprakelijkheid jegens derden in het gedrang brengt. De naleving van de aanbevelingen kan het aantal van deze rechtszaken verminderen.
D e idee van
een “papieren” raad van bestuur, een fenomeen dat vooral in kleinere ondernemingen nog zou bestaan, moet worden verlaten.
8 Zie daarvoor treffend de uit 2001 daterende VBO-code “corporate governance voor niet genoteerde vennootschappen” opgebouwd rondom de algemene vergadering, de raad van bestuur en de gedelegeerde bestuurder of het directiecomité”. 9 P. Lambrecht, “Code Lippens – Uitstekende followup”, InforVBO, 2 februari 2006, p. 1. 10 Zie daarover C. Van der Elst, “Corporate governance of the snijvlak tussen wetgeving en aanbeveling: een praktijkstudie”, Maandschrift Accountancy & Bedrijfskunde 2006, 12. 11 Het valt op dat de Code Buysse hier opteert voor een opvallend vrijblijvende formulering. 12 Zie evenwel over de onduidelijkheid van dit begrip, infra. 13 Jef Colruyt in J. Lievens, Governance in het familiebedrijf – Sleutel tot succes, Tielt, Lannoo, 2004, 167-173. 14 Code Buysse, p. 10. 15 J. Lievens, Governance in het familiebedrijf – Sleutel tot succes, Tielt, Lannoo, 2004, 220 p. 16 J. Lievens, Opvolging in het familiebedrijf – succesvolle strategieën, Tielt, Lannoo, 2001, 191 p.
De Federale Overheidsdienst Economie bracht het “Vademecum van de Onderneming” op de markt met de regels omtrent algemene contractvoorwaarden, betalingstermijnen en subsidiemogelijkheden. De adviespraktijk verspreidt eveneens tal van brochures over het ondernemerschap. Aangezien het
29-06-2006 09:02:30
10-11
veel ondernemers aan tijd ontbreekt om dit alles grondig na te lezen en op te volgen, vormt de Code Buysse een toegankelijke en bruikbare synthese. 3. De Code Lippens bevat een gedetailleerd kader om vennootschappen ertoe te brengen beter te besturen. De voorbeelden waar de Code Lippens veel genuanceerder dan wel gedetailleerder omspringt met de aanbevelingen zijn legio. Wij beperken ons tot deze aanbevelingen die in de vorige paragraaf bij de gelijkenissen aan bod kwamen. • De onafhankelijke bestuurders moeten luidens de Code Lippens niet enkel aan de wettelijke vereisten van artikel 524 W. Venn. voldoen doch ook aan bijkomende voorwaarden inzake vergoeding of nog inzake opeenvolgende termijnen van benoeming. Volgens de Code Buysse volstaat het dat de bovenvermelde externe bestuurders geen relatie hebben met management of de aandeelhouders van aard de onafhankelijkheid te betwijfelen om zich als onafhankelijke bestuurder te kwalificeren. • De Code Buysse benadrukt het belang van een evenwichtige samenstelling van de raad van bestuur. De Code Lippens formaliseert dit tot de plicht om minstens drie onafhankelijke bestuurders en ten minste de helft niet-uitvoerende bestuurders te benoemen. • De Code Buysse wil vergaderingen waarop niet alle bestuurders aanwezig zijn vermijden. De Code Lippens stelt het minder extreem, doch tracht volledige aanwezigheid te stimuleren door middel van een bekendmaking van de individuele aanwezigheidsgraad. De Code Buysse streeft ernaar de raad minstens viermaal te laten vergaderen, de Code Lippens houdt het op “vaak genoeg” bijeenkomen. • De Code Buysse vereist niet dat bestuurders in de raad noch in de comités een vorming krijgen nadat ze werden benoemd. De Code Lippens acht dit daarentegen noodzakelijk om de “fundamentele kenmerken van de vennootschap, met inbegrip van haar bestuur, strategie, voornaamste beleidslijnen, financiële en zakelijke uitdagingen” te leren kennen. • Comités zijn enkel noodzakelijk voor beursgenoteerde ondernemingen. Bovendien moeten deze comités voor ten minste een meerderheid uit onafhankelijke bestuurders bestaan. Comités worden warm aanbevolen aan andere vennootschappen. Wanneer de aanbeveling wordt opgevolgd, gaat het bestuursorgaan over de samenstelling ervan. • De Code Lippens belicht de verhouding van de raad van bestuur tot de aandeelhouders vanuit de verplichtingen die op de
BW_NED.indd 10
raad en de vennootschap rusten jegens de aandeelhouders. De Code Buysse kent een andere aanpak. Op de aandeelhouders rust een verplichting om zich verantwoordelijk te voelen voor het reilen en zeilen van de vennootschap. • De Code Lippens richt zich, zoals boven reeds vermeld, op de raad van bestuur, daar waar de Code Buysse hoofdzakelijk een stakeholder-benadering hanteert. Dit wordt ook weerspiegeld in de aandacht die de Code Buysse besteedt aan de rol en de positie van de externe adviseurs, afwezig in de Code Lippens. • Transparantie is essentieel om over goede corporate governance te kunnen spreken. De Code Lippens, met zijn corporate governance hoofdstuk en corporate governance charter, wil van de vennootschap een open huis maken. De doelstellingen van de Code Buysse zijn op dit punt van een veel bescheidener omvang.
De positie van de economische beroepsbeoefenaars in de corporate governance codes Boven werd reeds vermeld dat beide codes slechts summier ingaan op de rol en de positie van de commissaris. De commissaris moet onafhankelijk zijn en vooral de betrokkenheid met het auditcomité gepast uitbouwen17. De Code Buysse besteedt daarnaast evenwel ook aandacht aan de rol van de externe adviseurs. Ondernemingen waarvan alle aandelen in een hand verenigd zijn, moeten “oordeelkundig beroep doen” op externe adviseurs. Een raad van advies kan nuttig zijn voor ondernemingen die nog niet toe zijn aan een actieve raad van bestuur. Tot slot oordeelt de Code Buysse dat ondernemingen die de opstartfase achter de rug hebben gebaat kunnen zijn met een extern management. Dit laatste verdiende nadere toelichting. Immers is het niet volledig duidelijk hoe dit externe management te rijmen valt met het hoofdstuk externe adviseurs waaronder het ressorteert. De Code Buysse biedt ongetwijfeld plaats voor een actieve rol voor alle soorten economische beroepsbeoefenaars. Gelet echter op de verscheidenheid aan ondernemingen en hun behoeften enerzijds en de onderscheiden specialisaties van de economische beroepen anderzijds, ontbreekt inderdaad een gedetailleerd kader voor de tussenkomsten van deze beroepen. Zoals de Code verduidelijkt, hangt de vorm van reflectie af van de omvang van de onderneming. Het ontbreken van dit kader neemt niet weg dat de in de code opgenomen aanbevelingen heel duidelijk zijn.
De ondernemer moet zich aldus organiseren dat hij een beroep kan doen op een netwerk van deskundige adviseurs die de nodige ondersteuning kunnen geven. Er moet een juiste wisselwerking ontstaan tussen de onderneming en de adviseur, door middel van regelmatige contacten, kwaliteitsbijstand en de efficiënte doorstroming van informatie. Ongetwijfeld bieden deze richtlijnen tal van mogelijkheden voor de economische beroepsbeoefenaar om op verschillende manieren een gedegen relatie uit te bouwen met de onderneming. In een eerste commentaar op de Code Buysse bespraken de voorzitter en ondervoorzitter van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten de taken van de accountant in dat verband18. Hoofdzakelijk kwam daarbij de positie van de accountant als lid van het auditcomité en als extern bestuurder in vennootschappen waar hij niet reeds de “gewoonlijke raadgever” is, in beeld. Deze benadering verbaast enigszins. Immers, de rol van de accountant en de belastingconsulent is veel breder, gelet op artikel 34 en 38 Wet 22 april 1999 betreffende boekhoudkundige en fiscale beroepen. Bovendien moet er over gewaakt worden dat de relatie tussen de opdrachtgever – i.c. de raad van bestuur als orgaan van de vennootschap – en de opdrachtnemer – de accountant – niet op enigerlei wijze aangetast wordt doordat een zelfde persoon langs beide zijden van de contractuele relatie staat.
De juridische draagwijdte van de corporate governance codes Een bijzondere juridische vraag betreft de verankering van de aanbevelingen in het rechtsbestel en de gevolgen van deze verankering. Tot diep in de jaren negentig bestond er in Europa geen enkele verplichting om aanbevelingen omtrent corporate governance na te leven. Hierin kwam gradueel verandering. De London Stock Exchange besloot de Cadbury-aanbevelingen in te lassen in de listing rules, waardoor Britse beursvennootschappen voortaan moesten melden of zij de code naleefden en waarom zij van bepaalde “best practices” afwijken, de zgn. “comply or explain” verplichting. Dit impliceert dat de markt geïnformeerd wordt over vennootschappen die besluiten de aanbevelingen niet na te leven. Het blijft mogelijk om de corporate governance aanbevelingen terzijde te schuiven, doch de markt en de beleggers zullen dergelijke afwijkingen kunnen beoordelen. Een koersdaling kan als gevolg daarvan optreden. Dit zal het gedrag van
29-06-2006 09:02:30
APRIL 2006
zowel de aandeelhouders als het management beïnvloeden. In een volgende fase kwam ook de wetgever tussen. Toen in Nederland in 2003 de Tabaksblatcode werd gepubliceerd, besloot de wetgever de Nederlandse beursvennootschappen te verplichten om de al dan niet naleving van de code te melden, eveneens volgens het “pas toe of leg uit”-principe. De afwijkingen van de code moeten niet alleen worden openbaar gemaakt, er moet tevens een verklaring worden verstrekt waarom van de “best practice” aanbeveling wordt afgeweken. Een gelijkaardige regeling bestaat in Duitsland. Ook de rechtspraak pikt deze ontwikkelingen op. In Nederland besliste de Ondernemingskamer op 14 december 2005 in de Versatel-saga dat als uitgangspunt dient te blijven gelden, hetgeen is neergelegd in principe III.6 van de Nederlandse “corporate governance code”. Sommige landen gingen nog een stap verder. De wetgever incorporeerde in deze landen aanbevelingen die algemeen als “best practice” aanbevelingen worden beschouwd in het effecten- of vennootschapsrecht. Naar Spaans recht is het verplicht een auditcomité in te richten. De Franse wetgever verplicht tot het inrichten van een gepast intern controlebeleid. De Belgische vennootschappen moeten over drie onafhankelijke bestuurders beschikken om over belangenconflicten te oordelen. De Amerikaanse wetgever ging nog verder en legde ook aanbevelingen vast over de samenstelling van het auditcomité, de rapporteringsvereisten inzake de interne controle, enz. De Europese Commissie bewandelde, zij het indirect, dezelfde weg, door de beursgenoteerde vennootschappen in het voorstel tot wijziging van de vierde en zevende vennootschapsrichtlijn te verplichten een corporate governance hoofdstuk als afzonderlijk onderdeel van het jaarverslag op te nemen19. Dit hoofdstuk moet melding maken van de corporate governance code die de vennootschap toepast. Het Europees Parlement wil deze plicht echter afzwakken en ook andere methoden van openbaarmaking mogelijk maken.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
die volgens dewelke de bestuurders verantwoordelijk zijn voor de vervulling van de hun opgedragen taak, beroept op de codes.
Besluit De Code Lippens voor genoteerde vennootschappen en de Code Buysse voor de niet-genoteerde vennootschappen zetten België opnieuw op de corporate governance wereldkaart. De laatste doet dit heel overtuigend doordat weinig andere landen over een dergelijke code beschikken. De Code Buysse werd onmiddellijk opgevist in het buitenland als een goed voorbeeld om het bewustwordingsproces te versnellen20. Beide codes kennen heel wat gelijkenissen doch ook verschillen. De Code Lippens is veel meer gedetailleerd en richt zich hoofdzakelijk op de raad van bestuur en de individuele bestuurder. De Code Buysse verstrekt een handvest voor degelijk en deugdelijk ondernemen. De gelijkenissen en verschillen verbazen niet, gelet op de verschillende doelgroep van beide codes. De Code Buysse stelt alles in het werk om de ondernemer te laten omringen met kwalitatief hoogstaande adviseurs binnen en buiten de onderneming. Economische beroepsbeoefenaars kunnen hier een belangrijke rol in spelen. De klok van corporate governance kan niet worden teruggedraaid. Het is evenwel van belang er voor te zorgen dat de slinger van de klok niet doorslaat, en corporate governance zich in een te strak keurslijf laat dwingen. De Amerikaanse “going private” beweging maant ter zake aan tot voorzichtigheid.
D e Code Lippens voor
genoteerde vennootschappen en de Code Buysse voor de niet-genoteerde vennootschappen zetten België opnieuw op de corporate governance wereldkaart.
17 Naast zijn wettelijke opdrachten jegens de algemene vergadering van aandeelhouders en, in voorkomend geval, de ondernemingsraad. 18 G. Delvaux en E. Vercammen, “De Code Buysse: Hoe kunnen externe accountants en adviseurs een rol spelen?”, Accountancy & Tax 2005, nr. 3, 37-41. 19 Zie het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen en de geconsolideerde jaarrekening. Voor een laatste stand van zaken: http://www.europarl. eu.int” http://www.europarl.eu.int. 20 Zie bv. E. Vermeulen, Making Sense of Corporate Governance: The Case of Non-Listed Companies, inaugural lecture Universiteit van Tilburg, 3 februari 2006, 44.
België gaat op heden minder ver dan Duitsland en Nederland. Dit neemt niet weg dat langs verschillende wegen de bepalingen in de Code Lippens en zelfs de Code Buysse kunnen doorwerken in het vennootschapsleven. In de eerste plaats is het niet denkbeeldig dat in contractuele relaties, bv. met de financiers, de onderneming gevraagd wordt de aanbevelingen toe te passen en de medecontractant daarover te informeren. Daarnaast is het mogelijk dat de rechtspraak zich bij de invulling van de vage wettelijke bestuursnormen, zoals
BW_NED.indd 11
29-06-2006 09:02:30
12-13
>
De boekhouding van tijdelijke handelsvennootschappen: de laatste rechte lijn naar eenvormigheid
DIRK SMETS Bedrijfsrevisor, Vennoot B.S.T. Bedrijfsrevisoren
In september 1995 heeft het Instituut der Bedrijfsrevisoren een studiedag georganiseerd rond de boekhoudkundige, maar ook de juridische, fiscale en controleaspecten rond de tijdelijke vennootschappen. De conclusies van dit seminarie werden gebundeld in een publicatie van het IBR1. De opzet van de studiedag was duidelijk: de beroepsbeoefenaars van de accountancy, maar ook de bedrijfswereld zelf uitnodigen tot meditatie omtrent de huidige boekhoudkundige verwerking en voorstelling van de verrichtingen, welke worden gerealiseerd door tussenkomst van een tijdelijke vennootschap. Vandaag zijn we tien jaar verder, en zitten we in de laatste rechte lijn op weg naar een harmonisatie en misschien ook naar een grotere transparantie van de financiële verslaggeving ter zake.
Om te komen tot die laatste rechte lijn werd een lange weg afgelegd. Mede ingegeven door de debatten van de studiedag van 1995 heeft de Confederatie Bouw tijdens de daaropvolgende jaren via een werkgroep het onderwerp bestudeerd om tot de conclusie te komen dat het onder sectorgenoten bijzonder moeilijk was om tot een consensus te komen. Tussen 1998 en 2000 heeft een interinstitutenwerkgroep in samenwerking met de bouwsector zich gebogen over het thema totdat in 2001 de Commissie voor Boekhoudkundige Normen uiteindelijk heeft besloten de analyse van deze materie te commissioneren aan een werkgroep samengesteld uit leden van het IBR, het IAB en het BIBF. De werkzaamheden van deze commissie leidden in april 2003 tot een eerste mondeling verslag aan de CBN, welk werd gevolgd door een meer formeel en schriftelijk verslag in september 2003. Op verzoek van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen hebben de drie Instituten de eindtekst van deze werkgroep op hun respectieve webstek geplaatst met het verzoek om eventuele reacties en commentaren te richten aan de CBN. Het heeft de CBN, maar ook de ad-hocwerkgroep niet in geringe mate verwonderd dat er geen enkele betekenisvolle kritiek op de tekst werd geformuleerd, terwijl tijdens eerdere bijeenkomsten en discussies tussen en met de vertegenwoordigers van de bouwsector zeer uiteenlopende standpunten aan het licht waren gekomen. In een laatste poging om wat repliek uit te lokken werd op 14 oktober jongstleden een studienamiddag georganiseerd waaraan zowel de Confederatie Bouw als de Commissie voor Boekhoudkundige Normen en het IBR hun medewerking hebben verleend. De organisatoren waren niet alleen gelukkig met de hoge opkomst maar ook en vooral met de (constructieve) kritiek en de bedenkingen welke op het einde van de sessie werden geuit. Hieruit bleek, eens te meer, dat er vooral een gebrek aan eensgezindheid bestaat tussen de grotere, soms beursgenoteerde, en meestal internationale bouwgroepen. Op 20 december 2005 werden deze belangrijke marktspelers uitgenodigd op de zetel van de bouwconfederatie om voor een laatste maal van gedachten te wisselen. Tijdens
BW_NED.indd 12
deze discussies is gebleken dat alle actoren kunnen leven met een uniformisering van de boekhoudregels, maar het bijzonder moeilijk hebben met een grotere transparantie. De Commissie voor Boekhoudkundige Normen zal uiteindelijk scheidsrechter moeten spelen om uit te maken welke transparantieregels zullen worden opgelegd.
2.500 tijdelijke handelsvennootschappen, maar het kunnen er veel meer zijn Het is niet eenvoudig om te weten te komen hoeveel tijdelijke vennootschappen er bestaan. Er bestaat immers geen officieel register waarin deze vennootschappen zich dienen in te schrijven. De enige, min of meer deugdelijke indicator blijkt de BTW-administratie te zijn, maar ook dit register is verre van volledig omdat er enkel deze tijdelijke handelsvennootschappen zijn ingeschreven, die een BTW-nummer hebben aangevraagd. We mogen aannemen dat er eens zoveel nietgeïntegreerde tijdelijke handelsvennootschappen bestaan, en deze hebben doorgaans geen inschrijving bij de BTW-administratie. Volgens een studie van de Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf zouden er meer dan 2.500 tijdelijke handelsvennootschappen bestaan, waarvan één derde als slapend mag worden beschouwd. Het wekt geen verbazing daarbij vast te stellen dat de meeste actief zijn in de sectoren van de bouw (64 %) en het onroerend goed. Daarna volgen minder evidente domeinen zoals de gezondheidssector en de horeca. Dezelfde statistieken leren ons dat een tijdelijke handelsvennootschap gemiddeld 2,5 miljoen euro omzet realiseert en quasi geen vaste activa aanhoudt. De meeste tijdelijke handelsvennootschappen hebben een actieve levensduur van één tot twee jaar, waaruit we afleiden dat hun activiteit effectief als tijdelijk mag worden bestempeld. Binnen de bouwsector zijn de meeste tijdelijke vennootschappen gericht op de ruwbouw en de oprichting van kunstwerken (54 %), waarna spoorwegwerken en projecten in de hydraulica volgen. Binnen dezelfde sector van de bouw mag men aannemen dat 7 % van
29-06-2006 09:02:32
APRIL 2006
de omzet wordt gegenereerd door tijdelijke handelsvennootschappen. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat deze statistieken uitsluitend slaan op Belgische entiteiten, terwijl men weet dat de grotere bouwbedrijven zeer actief zijn in het Midden-Oosten via internationale joint ventures, waarvan de gegevens niet zijn terug te vinden in deze statistieken. En zoals eerder gezegd, de niet-geïntegreerde tijdelijke handelsvennootschappen zijn evenmin in de statistieken terug te vinden.
Operationeel geïntegreerde versus niet-geïntegreerde tijdelijke handelsvennootschappen Wanneer twee ondernemingen gezamenlijk een project opzetten en accepteren om het ondernemingsrisico niet alleen juridisch maar ook feitelijk gezamenlijk te dragen, spreekt men van een geïntegreerde tijdelijke handelsvennootschap, of beter nog van een operationeel geïntegreerde tijdelijke handelsvennootschap2. De partners zetten hun eigen middelen en/of gemeenschappelijke middelen in, en zullen, op het einde van de rit, het resultaat van het project delen volgens een vooraf afgesproken sleutel. Het klassieke voorbeeld is de vennootschap met twee vennoten waarbij wordt afgesproken om het resultaat, bij afloop van het project, door twee te delen. In deze tijdelijke handelsvennootschap wordt als het ware “een gezamenlijke pot” gecreëerd. Elkeen van de vennoten van de tijdelijke vennootschap factureert zijn prestaties aan de economisch-administratief aparte entiteit die de tijdelijke handelsvennootschap in zulk geval is. De tijdelijke vennootschap zal op haar beurt de contractprijs doorrekenen aan de uiteindelijke klant. Het verschil tussen de inkomende facturen (waaronder de facturatie van de prestaties van de partners) en de uitgaande facturen vormt het resultaat van de tijdelijke handelsvennootschap welke onder de partners moet worden verdeeld.
BW_NED.indd 13
Diametraal daartegenover staat de niet-geïntegreerde tijdelijke handelsvennootschap, welke we kunnen associëren met een (tijdelijk) huwelijk “met scheiding van goederen”. Twee of meerdere partners sluiten een contract van tijdelijke handelsvennootschap af. Ze worden weliswaar juridisch hoofdelijk aansprakelijk voor de uitvoering van dit project, maar in feite wordt het project opgedeeld in segmenten of fasen, waarbij de partners onderling afspreken dat de ene vennoot bijvoorbeeld een eerste deel voor zijn rekening neemt, en de andere partner zal instaan voor het andere luik. De taakverdeling kan de meest diverse vormen aannemen, zoals in volgend voorbeeld: aannemer A bouwt fabriekshall 1 en aannemer B bouwt fabriekshall 2, of nog A verzorgt de studie en de levering van de technische uitrusting en B staat in voor de ruwbouw en de montage. Een klassieker voorbeeld in de bouw is de opsplitsing tussen ruwbouw enerzijds en afwerking anderzijds. Vertrekkend van de stelregel “elk voor zich” zal bij de operationeel niet-geïntegreerde tijdelijke handelsvennootschap elke partner voor eigen rekening werken. De tijdelijke handelsvennootschap is in deze benadering niet meer dan een brievenbus en geen aparte administratief-economische entiteit. De tijdelijke handelsvennootschap zal geen resultaat registreren en meestal zelfs geen kosten boeken behoudens de facturen, welke de deelgenoten aan haar zullen richten. De uitgaande facturatie beperkt zich tot de verkoopfacturen aan de bouwheer, waarvan de som overeenkomt met het totaal van de inkomende facturen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
1 Zie Controle van Tijdelijke Verenigingen: juridische, boekhoudkundige, fiscale en controleaspecten, Instituut der Bedrijfsrevisoren, controle 04/96. 2 Met de term “operationele integratie” wordt de technische samenwerking geviseerd, dit in tegenstelling tot de boekhoudkundige integratie, waarmee wordt bedoeld de wijze waarop de partners hun respectieve activiteiten in de tijdelijke handelsvennootschap in hun eigen rekeningen verwerken.
Het onderscheid tussen beide vormen van tijdelijke handelsvennootschap heeft ook zijn weerslag op de boekhoudkundige verwerking.
IAS of geen IAS (International Accounting Standards) De ad-hocwerkgroep welke in 2001 startte met zijn werkzaamheden heeft tijdens zijn inleidende vergadering van gedachten gewisseld met de secretaris van de CBN omtrent de aanpak. Daarbij werd de stelregel ontwik-
29-06-2006 09:02:32
14-15
keld dat het proces van standaardisering en normering binnen het Belgisch boekhoudkader onmogelijk de IAS-regels naast zich kon leggen. IAS 31, welke de boekhoudkundige verwerking en rapportering van activiteiten via joint ventures organiseert, bleek daarbij het aangewezen referentiekader te vormen, niettegenstaande de Belgische tijdelijke handelsvennootschap op sommige punten misschien niet echt past binnen het Angelsaksisch geïnspireerde model van de joint venture. We merken evenwel op dat IAS 31 (net zoals het Belgisch recht inzake de tijdelijke handelsvennootschap) geen doorgedreven formalisme oplegt. Immers, een joint venture vindt zijn oorsprong in een contract dat doorgaans (“usually”) schriftelijk is. En een joint venture heeft (net zoals een tijdelijke handelsvennootschap) niet per definitie een eigen rechtspersoonlijkheid. IAS 31 § 24 viseert bijvoorbeeld ook de partnerships, die geen rechtspersoonlijkheid hebben en “other entities”, wat de deur openlaat voor andere vormen van samenwerking die contractueel geregeld zijn en een gezamenlijke controle beogen. Veel controversiëler is de vraag of de Europese standaard als dusdanig kan worden getransponeerd in het Belgisch recht, dan wel moeten worden afgeslankt. Vooral op het vlak van de publiciteit is de vraag voor een “light”-versie groot.
A lle actoren kunnen
leven met een uniformisering van de boekhoudregels, maar hebben het bijzonder moeilijk met een grotere transparantie.
Boekhoudkundige integratie van de transacties van de tijdelijke handelsvennootschap Zoals we eerder hebben uiteengezet kan men er zich bij een operationeel niet-geïntegreerde tijdelijke handelsvennootschap makkelijker van afmaken. Voor elkeen der deelgenoten is het project eigenlijk afgehandeld van zodra zij hun respectieve facturen hebben uitgestuurd naar de tijdelijke handelsvennootschap, welke op haar beurt zonder marge doorrekent aan de klant. In het IAS-recht leunt dit model dicht aan bij de zogenaamde “jointly controlled operations”, waarvoor precies dezelfde regels gelden: er is geen sprake van integratie van de rekeningen van de tijdelijke handelsvennootschap in de eigen boekhouding, tenminste zolang de continuïteit van de samenwerking niet in het gedrang komt. We hebben hierboven reeds duidelijk gemaakt dat een operationeel geïntegreerde handelsvennootschap daarentegen wel een eigen leven leidt, ook al heeft ze geen eigen rechtspersoonlijkheid. Artikel 3 van de wet van 17 juli 1975 stipuleert dat een bedrijf dat
BW_NED.indd 14
zaakvoerder of deelgenoot is in een tijdelijke handelsvennootschap zijn boekhouding moet aanpassen opdat de basisregel van artikel 3 wordt nageleefd, namelijk dat de boekhouding alle verrichtingen, vorderingen, schulden en verplichtingen moet omvatten. De verrichtingen van de tijdelijke vennootschap welke in een aparte boekhouding worden geregistreerd moeten dus, op de een of andere wijze, worden opgenomen (geïntegreerd) in de rekeningen van de betrokken deelnemers. Hoe moet deze integratie gebeuren? Dat is precies één van de knelpunten, waarmee de werkgroep diende af te rekenen. De praktijk leert ons dat er een achttal technieken bestaan om de transacties van de tijdelijke handelsvennootschap in de rekeningen van elkeen der partners te vertalen. De meeste daarvan dienen eigenlijk radicaal verworpen te worden omdat ze een inbreuk vormen op de regel dat de boekhouding alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen moet weergeven. We denken aan de vennoten in tijdelijke handelsvennootschappen die hun aandeel in de activa en passiva van de tijdelijke vennootschap compenseren en uiteindelijk enkel het nettosaldo via een rekening-courant in hun eigen boekhouding opnemen. Of sterker nog, deze die de tijdelijke handelsvennootschap als een totaal vreemde entiteit beschouwen, en enkel hun aandeel in de winst of het verlies van de tijdelijke vennootschap opnemen, soms dan nog pas op het moment van de afloop van het project. Wat te denken van de methode die wordt gebezigd in Frankrijk waarbij de penvoerende partner 100 % van de rekeningen van de tijdelijke handelsvennootschap in zijn eigen rekeningen opneemt, en de andere partners helemaal niets in hun rekeningen opnemen, behoudens dan het resultaat? In de schoot van de werkgroep ad hoc bestond er een unaniem akkoord dat de proportionele integratie de meest adequate methode is, zoals ook wordt gesuggereerd in IAS 31 voor wat de jointly controlled entities betreft. Dit houdt in dat elkeen van de partners in zijn eigen boekhouding het aandeel zal opnemen dat hij aanhoudt in de activa en passiva van de tijdelijke handelsvennootschap, maar ook in de kosten en de opbrengsten. In een klassiek samenwerkingscontract met twee partners, zal elkeen van de vennoten dus elk de helft van de activa en de passiva, de kosten en de opbrengsten opnemen. Merk op dat deze integratie niet beperkt blijft tot “tweedigit” rubrieken van het actief, het passief en de resultatenrekening. Om te komen tot een gepaste balanspresentatie moet bijvoorbeeld
29-06-2006 09:02:32
APRIL 2006
het onderscheid worden gemaakt tussen sociale schulden (rubriek 454) en fiscale schulden (453), net zoals er in de resultatenrekening een ver doorgedreven opsplitsing moet worden gerespecteerd, al is het maar om de toelichting van de jaarrekening op gepaste wijze te kunnen invullen (bv. opsplitsing van de personeelskosten, van de niet-kaskosten, van de andere bedrijfskosten, enz.). En deze integratie-oefening gaat nog veel verder, want men mag niet uit het oog verliezen dat de tijdelijke handelsvennootschap ook fiscaal transparant is wat betekent dat bijvoorbeeld restaurantkosten en autokosten best als dusdanig geïntegreerd worden in de boekhouding van de partners, hetgeen verder gaat dan een integratie van bijvoorbeeld de 61-rubriek. Tijdens de afrondende discussies met de grote bouwondernemingen van einde 2005 bleek rond de proportionele integratie als standaardmethode geen controverse te bestaan. Alle partijen waren ook te vinden voor de twee uitzonderingsregimes, welke de ad-hocwerkgroep had gesuggereerd. Tijdelijke handelsvennootschappen die zich in de opstartfase of in de afloopfase bevinden, mogen (eventueel) met een meer eenvoudige methode (zoals de rekening-courantmethode) in de rekeningen van de partners worden geïntegreerd in zoverre deze variante geen afbreuk doet aan het getrouwe beeld van de jaarrekening van de partner. Elke onderneming zal voor zich de “overstap”-criteria moeten bepalen, zoals bijvoorbeeld de voortgangsfase van het project (bijvoorbeeld: minder dan 5 % van de omzet gerealiseerd, wordt geassocieerd met de opstartfase, en de voorlopige oplevering wordt geassocieerd met de afloopfase) of de balanstoestand (indien er voorzieningen of belangrijke thesaurie in de tijdelijke handelsvennootschap blijft, zal men eerder geneigd zijn de proportionele integratie te handhaven). Een andere open vraag draait rond materialiteit. Is het verantwoord om een afwijkend regime (dus geen proportionele integratie maar een eenvoudiger methode) te tolereren voor kleinere tijdelijke handelsvennootschappen en/of voor kleinere ondernemingen? Ook hier zal de CBN de knoop moeten doorhakken.
Waarderingsmethodes toe te passen in de rekeningen van de tijdelijke vennootschap Een tweede, minder controversieel thema waarover de werkgroep zich heeft gebogen, draait rond de waarderingsprincipes. Hoe moet men in de afzonderlijke boekhouding van een tijdelijke vennootschap waarde-
BW_NED.indd 15
verminderingen op klanten, op voorraden, afschrijvingen op activa, en voorzieningen voor afloopverliezen verwerken? Geen eenvoudige zaak, want de partners van een tijdelijke vennootschap houden er niet noodzakelijk allen dezelfde waarderingsprincipes op na.
De werkgroep was aanvankelijk van oordeel dat de rekeningen van de tijdelijke handelsvennootschap best (benchmark-methode) op waarderingsneutrale wijze worden opgesteld, dit is zonder verwerking van afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen. Deze wordt evenwel gekoppeld aan de voorwaarde dat de penvoerder alle andere partners de gepaste informatie verschaft opdat de vennoten zich op autonome wijze een oordeel zouden kunnen vormen van de waarderingsgevoelige posten.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D e proportionele
integratie houdt in dat elkeen van de partners in zijn eigen boekhouding het aandeel zal opnemen dat hij aanhoudt in de activa en passiva van de tijdelijke handelsvennootschap, maar ook in de kosten en de opbrengsten.
De debatten van oktober en de ultieme gespreksronde van december 2005 hebben de werkgroep ertoe aangezet dit voorstel bij te sturen en de twee opties op dezelfde voet te plaatsen. Naast de waarderingsneutrale methode, welke hoger werd beschreven, zou de tijdelijke handelsvennootschap ook kunnen opteren voor een eigen waardering mits de waarderingsregels op formele wijze worden vastgelegd door haar directiecomité. Dit veronderstelt vanzelfsprekend dat de partners hieromtrent in de schoot van de tijdelijke handelsvennootschap tot een voorafgaand akkoord komen.
Eliminatie van dubbeltellingen Een van de twee meest heikele discussiepunten (naast de publicatie) blijkt een problematiek te zijn, welke nooit eerder aan de orde is geweest, namelijk de eliminatie van dubbeltellingen. Wanneer een vennoot prestaties factureert aan een tijdelijke handelsvennootschap, die op haar beurt deze transactie doorrekent aan de uiteindelijke klant, dan zal de proportionele integratie onvermijdelijk leiden tot dubbeltelling. Zulke dubbeltelling heeft geen invloed op het resultaat, zelfs niet op de berekening van de toegevoegde waarde, maar zal wel degelijk leiden tot het kunstmatig optrekken van de “omzet” (rubriek 70) en de “inkopen onderaannemers” (rubriek 60). Dit punt is misschien nooit ter sprake gekomen omdat het al dan niet elimineren dus niet de minste invloed heeft op het resultaat, maar we sluiten niet uit dat het onderwerp werd doodgezwegen omdat een normering van deze materie sommige ondernemingen
29-06-2006 09:02:32
16-17
zou nopen tot het drastisch terugschroeven van hun omzetcijfer. De werkgroep is immers tot het besluit gekomen dat een dubbeltelling enkel kan worden vermeden indien alle door de deelgenoot toegestane voorschotten (op balansniveau) en alle door de deelgenoot verrichte prestaties (op het vlak van de resultatenrekening, opgenomen in de rekening 70 van de eigen boekhouding en opgenomen in de rekening 60 ingevolge de integratie van de verrichtingen van de tijdelijke handelsvennootschap) integraal worden geëlimineerd. Het slechts proportioneel elimineren, of a fortiori, het niet elimineren, leidt tot kunstmatige omzet. Voor menig ondernemingsleider is zulke vergetelheid dan ook een techniek om de (omzet)cijfers op te krikken.
Toelichting, Bijlagen, Appendix, Disclosures, Footnotes, ... Het venijn zit in de staart, of in casu in de toelichting. Zelden hebben bouwondernemingen zich zo unaniem uitgedrukt als tijdens de afrondende debatten toen het thema van de toepassing van de IAS-regels 31 § 54 tot en met 57 ter sprake kwam.
3 Bijvoorbeeld: de proportionele integratiemethode als standaardmethode met uitzondering van de tijdelijke handelsvennootschap in de opstartfase en de tijdelijke handelsvennootschap na voorlopige oplevering waarvoor de rekening-courantmethode wordt toegepast. 4 IAS 31 § 56.
Met paragraaf 57 kan iedereen nog leven: het lijkt ook niet meer dan normaal dat een onderneming in de toelichting tot de jaarrekening beschrijft op welke wijze de tijdelijke handelsvennootschappen worden geïntegreerd3, en op welke wijze de dubbeltellingen worden geëlimineerd. Daarnaast zullen de ondernemingen – maar dit vloeit voort uit IAS 11 alsook uit het vandaag geldende Belgische boekhoudrecht – preciseren of het resultaat op de projecten wordt opgenomen volgens de completed contract method of volgens de percentage of completion method. Veel moeilijker hebben de bouwondernemingen het met het publiceren van “a listing and description of interests in significant joint ventures and the proportion of ownership interest held in jointly controlled entities”4. De wens tot discretie is blijkbaar vooral ingegeven door de bouwondernemingen met internationale dimensie die niet te koop lopen met een lijst van hun “bevoorrechte partners” in het buitenland. Zulke relaties werden volgens hen slechts moeizaam en na lange onderhandelingen gecreëerd, en stoelen op wederzijds vertrouwen en discretie. Indien de confidentialiteit inderdaad wordt ingegeven door de bekommernis tot geheimhouding van de internationale contacten, dient niets deze bouwondernemingen te verhinderen om op zijn minst een lijst van de belangrijke Belgische tijdelijke handelsvennootschappen
BW_NED.indd 16
bekend te maken. Vraag is natuurlijk waar de lat precies wordt gelegd om uit te maken of zulke Belgische Tijdelijke Handelsvennootschap belangrijk (“significant”) is of niet. Vooral de paragrafen 54 en 56 tweede lid blijken niet verteerbaar omdat de opgelegde vereisten zouden leiden tot een te grote transparantie. Immers, volgens deze regels zouden de deelgenoten van de tijdelijke handelsvennootschappen de cijfers moeten verstrekken van vaste en vlottende activa alsook van de langlopende en courante passiva welke betrekking hebben op de joint ventures. Dat het hier gaat om “aggregate amounts” (dus de som van alle tijdelijke handelsvennootschappen samen) kan de pil blijkbaar niet verzachten. Ook het totaal van de rechten en verbintenissen voortvloeiend uit de activiteiten verricht via tijdelijke handelsvennootschappen blijkt een brug te ver te zijn zodat de Commissie voor Boekhoudkundige Normen zich zal moeten buigen over de vraag of de IAS-standaard als dusdanig dan wel in een lichtere versie zal worden toegepast op de tijdelijke handelsvennootschappen. We zijn nochtans van oordeel dat de Belgische boekhoudcultuur in het algemeen een grote stap dient te zetten naar grotere transparantie, of die nu wordt ingegeven door IAS of niet.
En hoe lang is de laatste rechte lijn? Tijdens de studiedag van 14 oktober 2005 heeft de secretaris van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen laten uitschijnen dat het allemaal vrij snel kan gaan. Het terrein werd ontmijnd en voor de meeste discussiepunten bestaat er een consensus, zodat de CBN enkel nog de knoop dient door te hakken voor een aantal welles-nietesvragen, zoals daar zijn een afwijkend regime voor kleine ondernemingen of voor kleine tijdelijke handelsvennootschappen, toelichting volgens het IAS-canvas of een afgeslankte versie, enz. Eenmaal het boekhoudrechtelijk kader van de tijdelijke handelsvennootschap uitgestippeld, is het maar een kleine stap om ook regulerend op te treden voor de stille vennootschap. Het rapport van de werkgroep kan geraadpleegd worden op de webstek van het IBR en het IAB.
29-06-2006 09:02:32
>
Laatste berichtgeving van het IASB 15 december 2005 - 5 februari 2006
VERONIQUE WEETS & THOMAS CARLIER
Senior Manager Audit Deloitte Bedrijfsrevisoren
Manager Audit Deloitte Bedrijfsrevisoren
•
Docent Vrije Universiteit Brussel, K.U.Leuven en Universiteit Antwerpen
•
IASB 19/01/2006 IASB publiceert ED 8 Als gevolg van de vergelijking van IAS 14 – Gesegmenteerde informatie met de Amerikaanse SFAS 131 Disclosures about Segments of an Enterprise and Related Information heeft het IASB ED 8 Operationele Segmenten (ED 8 – Operating Segments) gepubliceerd. De nieuwe standaard zou IAS 14 vervangen en bijdragen tot de convergentie tussen IFRS en USGAAP. 02/02/2006 IASB stelt veranderingen aan IFRS 2 voor Het IASB heeft een Exposure Draft gepubliceerd waarin wordt voorgesteld om IFRS 2 - Op aandelen gebaseerde betalingen te wijzigen met betrekking tot de definitie van voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging (vesting conditions) en met betrekking tot annuleringen (cancellations).
IFRIC 12/1/2006 Publicatie van IFRIC 8 – Toepassingsgebied van IFRS 2 IFRIC 8 – Toepassingsgebied van IFRS 2 (IFRIC 8 – Scope of IFRS 2) verduidelijkt dat: • op aandelen gebaseerde transacties waarbij de entiteit bepaalde of alle ontvangen goederen en diensten niet kan identificeren (bv. goederen en diensten in ruil voor de
BW_NED.indd 17
•
•
•
•
toekenning van aandelen in het kader van “Tsunami 2005”), binnen het toepassingsgebied van IFRS 2 – Op Aandelen Gebaseerde Betalingen vallen; bij afwezigheid van specifiek identificeerbare goederen of diensten, er andere omstandigheden kunnen zijn die aangeven dat goederen of diensten verkregen zijn (of zullen worden verkregen), waardoor IFRS 2 van toepassing is; indien de identificeerbare vergoeding lager is dan de reële waarde van de opgegeven eigen-vermogensinstrumenten of de aangegane verplichting, dit een indicatie is dat een andere vergoeding (i.e. niet-identificeerbare goederen of diensten) werd ontvangen of zal worden ontvangen; de entiteit de identificeerbare ontvangen (of te ontvangen) goederen en diensten moet waarderen in overeenstemming met IFRS 2; ontvangen (of te ontvangen) goederen of diensten die niet identificeerbaar zijn, moeten worden gewaardeerd tegen het verschil tussen de reële waarde van de op aandelen gebaseerde betaling en de reële waarde van de ontvangen (of te ontvangen) identificeerbare goederen of diensten; de ontvangen (of te ontvangen) goederen of diensten moeten worden gewaardeerd op de toekenningsdatum; en in overeenstemming met IFRS 2 de verplichting met betrekking tot in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties op elke verslagdatum opnieuw gewaardeerd moet worden. Latere aanpassingen van de verplichtingen hebben echter geen impact op de waardering van de ontvangen (of te ontvangen) niet-geïdentificeerde goederen of diensten aangezien deze gewaardeerd worden op de toekenningsdatum.
Europa 23/12/2005 Formulering van de verklaring van overeenstemming met de IFRSs De Europese Commissie heeft volgende tekst goedgekeurd met betrekking tot de verklaring van overeenstemming met IFRS die in de toelichting bij de jaarrekening en in het verslag van de commissaris (audit
report) van de entiteiten die onder de toepassing van Verordening nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad vallen, opgenomen moet worden: • in overeenstemming met International Financial Reporting Standards zoals aanvaard binnen de Europese Unie (in accordance with International Financial Reporting Standards as adopted by the EU); of • in overeenstemming met IFRSs zoals aanvaard binnen de Europese Unie (in accordance with IFRS as adopted by the EU). 24/12/2005 Aanpassingen aan IAS 39 volledig aanvaard in Europa De Europese Commissie heeft de aanpassing van IAS 39 – Financiële Instrumenten: Opname en Waardering met betrekking tot de verwerking van kasstroomafdekkingen van verwachte toekomstige intragroepstransacties gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, waardoor IAS 39 volledig aanvaard is voor gebruik binnen de Europese Unie. 12/1/2006 EU Bankregulator ontwikkelt IFRS-verslaggeving Het Committee of European Banking Supervisors (CEBS) heeft richtlijnen gepubliceerd met daarin een gestandaardiseerd raamwerk voor financiële verslaggeving (Framework for Consolidated Financial Reporting (FINREP)) voor kredietinstellingen die in de Europese Unie opereren. 20/1/2006 EFRAG formuleert positief advies over IFRIC 7 Het EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft aan de Europese Unie voorgesteld om IFRIC 7 – Toepassing van de aanpassingsbenadering in IAS 29 – Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie goed te keuren voor toepassing in Europa. Het EFRAG heeft bovendien twee andere documenten ter beschikking gesteld op zijn website: • een voorstel van goedkeuring van de aanpassingen aan IAS 21 – De Gevolgen
29-06-2006 09:02:33
18-19
van Wisselkoerswijzigingen met betrekking tot netto-investeringen in een buitenlandse activiteit; • voorlopige beschouwingen met betrekking tot het discussiedocument van het IASB over de commentaar van het management (Discussion Paper on Management Commentary). 21/1/2006 Publicatie van CESR met betrekking tot informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving Het CESR (Committee of European Securities Regulators) heeft, specifiek voor beursgenoteerde entiteiten die IFRS toepassen, een officiële communicatie gepubliceerd om het belang te herhalen van duidelijke en transparante informatie over (a) het gebruik van keuzemogelijkheden die IFRS biedt met betrekking tot grondslagen voor financiële verslaggeving en (b) de wijze waarop grondslagen voor financiële verslaggeving zijn ontwikkeld bij het ontbreken van een standaard of interpretatie die specifiek van toepassing is op een bepaalde transactie. CESR heeft vier specifieke situaties geïdentificeerd waar transparante informatie in het bijzonder relevant is voor de jaarrekeningen van 2005 vermits het gaat om de eerste toepassing van IFRSs. • IFRSs zoals aanvaard binnen de Europese Unie voorzien in een aantal keuzemogelijkheden voor opname en waardering in het kader van de eerste toepassing van IFRS. De standaarden bevatten specifieke vereisten met betrekking tot informatieverschaffing over het gebruik van diverse opties. • Voor bepaalde transacties ontbreken er richtlijnen in IFRS (bijvoorbeeld, concessies, uitstootrechten, verkoopopties aan minderheidsbelangen, ...). Informatieverschaffing over het ontwikkelen van relevante grondslagen voor financiële verslaggeving is betekenisvolle informatie voor de gebruikers van de jaarrekening (zie IAS 8 – Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten, paragraaf 10 en verder). • Specifieke informatie is vereist indien bepaalde standaarden of interpretaties niet worden aanvaard voor toepassing binnen Europa. Dit is het geval voor enkele bepalingen in IAS 39 – Financiële instrumenten: Opname en waardering met betrekking tot afdekking van portefeuilles (aangeduid als de “carve-out” van IAS 39). Indien entiteiten gebruikmaken van deze “carve-out”, zijn ze niet in overeenstemming met de volledige IAS 39. Het is in dat geval onontbeerlijk dat transparante informatie over de “hedge accounting” en
BW_NED.indd 18
het eventuele gebruik van de “carve-out” wordt gegeven. • Het duurt vaak geruime tijd om een door het IASB gepubliceerde IFRS te aanvaarden in de EU als gevolg van de tijd die het goedkeuringsmechanisme neemt. IFRSs die na balansdatum maar vóór datum van goedkeuring van de jaarrekening zijn aanvaard, mogen (maar moeten niet) gebruikt worden indien de standaard en de regelgever vervroegde toepassing toelaten. 27/1/2006 Aanvaarding van standaarden en interpretaties door de Europese Commissie Op 27 januari 2006 werd Verordening (EG) nr. 108/2006 van de Commissie van 11 januari 2006 gepubliceerd tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat IFRS 1, 4, 6 en 7, IAS 1, 14, 17, 32, 33 en 39, en IFRIC 6 betreft. Meer bepaald is dit het gevolg van de aanvaarding van volgende aanpassingen, standaarden en interpretaties: • Wijziging in IFRS 1 – Eerste toepassing van IFRS en Overwegingen bij de totstandkoming van IFRS 6 – Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen; • IFRS 7 – Financiële instrumenten: Informatieverschaffing; • Wijziging in IAS 1 – Presentatie van de jaarrekening – Informatieverschaffing over kapitaal; • Wijzigingen in IAS 39 – Financiële instrumenten: Opname en waardering en IFRS 4 – Verzekeringscontracten – Financiële garantiecontracten; • Interpretatie IFRIC 6 – Verplichtingen die voortvloeien uit deelneming aan een specifieke markt – Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
29-06-2006 09:02:33
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Evolutie van de economische beroepen Algemene informatiesessie van 7 februari 2006 (Heyzel-Auditorium 2000)
Ontmoeting van de drie raden (BIBF, IBR en IAB) 31 januari 2006
v.l.n.r.
Op 31 januari jl. vond er een informele ontmoeting plaats van de raadsleden van de drie Instituten. Dit was een ideale gelegenheid om elkaar ook persoonlijk beter te leren kennen en tevens een aantal gemeenschappelijke projecten te bespreken zoals dit gemeenschappelijk tijdschrift alsook de toenadering tussen de verschillende beroepen.
Sabine LARUELLE (Minister van Landbouw en Middenstand) de heren Marcel-Jean PAQUET (Voorzitter BIBF) André KILESSE (Voorzitter IBR) Gérard DELVAUX (Voorzitter IAB)
Informatiesessie voor de scholen i.v.m. de fusie van 21 februari 2006
Infosessie aan de hogescholen inzake de fusie BIBF-IAB. Op 21 februari 2006 lichtten de verantwoordelijken van het BIBF en het IAB de fusieplannen toe aan de onderwijswereld. Bedoeling was voornamelijk duidelijke informatie te verschaffen en het hoger onderwijs alsook zijn studenten gerust te stellen met betrekking tot hun toekomstkansen binnen het eengemaakte instituut.
BW_NED.indd 19
29-06-2006 09:02:38
20
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Beurs “Ondernemen 2006” in Tour & Taxis op 22 en 23 maart 2006
Ook dit jaar was het IAB present op de beurs “Ondernemen 2006” die traditiegetrouw plaatsvond op de site “Tour & Taxis” in Brussel. Niet alleen konden (potentiële) ondernemers zich er wenden tot de IAB-stand voor professioneel advies allerhande, ook organiseerde het Instituut er verschillende voordrachten rond actuele thema’s zoals de fiscale regularisatie, de Code Buysse en de Code Lippens, de elektronische aangiftes, het financieel plan, ... v.l.n.r.
Fanny Lietaer, Will Sambaere, Rutger Van Boven, Erwin Vercammen
De BIBF-stand werd druk bezocht door vele (startende) ondernemers en bedrijfsleiders. Het Instituut verzorgde er, naast een aantal seminaries en workshops, tevens een gratis eerstelijnsadvies.
BW_NED.indd 20
29-06-2006 09:02:42