Economie en natuur Lessen uit bestaande projecten
John Dagevos Wim Konz Corné Wentink Tilburg, 18 februari 2012
Documentnummer: 12.065 Warandelaan 2 5037 AB Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg T 013 - 466 87 12 F 013 - 466 34 99
[email protected] www.telos.nl
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Aanpak inventarisatie
7
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Resultaten van de interviews: een impressie Projectbeschrijving en verloop Projectorganisatie Financiering Regelgeving Leerervaringen
11 11 12 16 18 22
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Literatuurverkenning Inleiding De baten van natuur en landschap Compensatie of rood als financiële motor voor groen Sponsoring Fondsvorming Ondernemerschap Nieuwe verdienmodellen
23 23 24 28 31 33 36 38
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Conclusies Betere benutting van de waarde van de natuur Anders financieren Anders organiseren Eindconclusies bestaande projecten
41 41 42 43 44
6
Denkrichtingen voor de commissie: een beschouwing
45
Literatuurlijst
51
Bijlage 1 : Overzicht geïnterviewde personen
55
Bijlage 2 : Indicatieve vragenlijst interviews
57
4
Economie en natuur
1 Inleiding
In de ‘Agenda van Brabant’ heeft de provincie Noord Brabant de ambitie geformuleerd om tot de top van de Europese kennis- en innovatieregio’s te behoren. Hierbij hoort een goed vestigings- en leefklimaat voor zowel bedrijven als burgers en werknemers. Natuur en landschap vormen een belangrijk onderdeel van dit vestigings- en leefklimaat. De investeringen op het gebied van natuurbeleid staan echter onder druk als gevolg van de economische crisis en de daaruit volgende bezuinigingen van overheden op natuurbeleid. De focus van het nationale natuurbeleid zal komen te liggen bij het realiseren van Europese doelstellingen. Dit beleid is vooral gericht op het verder ontwikkelen en beheer van de zogenaamde Natura 2000 gebieden. De provincie wordt verantwoordelijk voor het verder ontwikkelen en beheer van natuur buiten deze Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Brabant heeft hierbij gekozen voor het – vertraagd – realiseren van de ecologische hoofdstructuur, met indien nodig een aanpassing van sommige natuurdoeltypen. Voor de realisering van deze bijgestelde ambities zijn van overheidswege minder financiële middelen beschikbaar. Dit roept de vraag op naar andere, aanvullende c.q. vervangende financieringsconstructies en verdienmodellen. Investeringen in natuur- en landschap dienen mede een impuls te geven aan de ontwikkelmogelijkheden van het Brabantse bedrijfsleven. Immers deze investeringen dragen bij aan de versterking van het regionale vestiging- en woonklimaat. In de mondiale concurrentie tussen regio’s om bedrijven en werknemers vormt de kwaliteit van het vestigingsklimaat een belangrijk element. Tegelijkertijd ervaart datzelfde bedrijfsleven dat ze belemmerd wordt in haar ontwikkeling als gevolg van regelgeving ter bescherming van de natuur. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van bouwstops om te voorkomen dat beschermde planten diersoorten bedreigd worden of om te voorkomen dat bepaalde natuurgebieden in de omgeving van een bedrijf, dat wil investeren, blootgesteld worden aan emissies van dat bedrijf. Veel van de regelgeving wordt als rigide ervaren, te willekeurig toegepast met te weinig oog voor de economische kansen. Er is dan ook nadrukkelijk vraag vanuit het bedrijfsleven richting de overheden om anders om te gaan met de regelgeving ter bescherming van de natuur.
5
In het licht van de bovenstaande problematiek heeft de provincie Noord-Brabant aan SER Brabant een advies gevraagd om de domeinen economie en natuur slimmer met elkaar te verbinden. Het advies zal opgesteld worden door een commissie waarin vertegenwoordigers van bedrijfsleven, natuur- en milieuorganisaties, overheid en wetenschap zitting hebben. De commissie zal het advies uitwerken in vier stappen: 1. 2. 3. 4.
uitwerken strategisch kader; analyse van plannen en projecten; analyse slimmer werken met regels en financieren; synthese: nieuwe verdienmodellen.
SER Brabant heeft aan Telos gevraagd om stap 2, de analyse van bestaande plannen en projecten, nader uit te werken. Het doel van dit onderzoek is om ervaringen die zijn opgedaan met projecten op het gebied van economie en natuur in kaart te brengen. Deze kunnen zowel betrekking hebben op de successen die met projecten zijn behaald als op de belemmeringen die tijdens de uitvoering en realisatie van de projecten naar voren zijn gekomen. In het onderzoek ligt de focus bij de financiering en de organisatie van de projecten en bij de al dan niet belemmerende invloed van de relevante regelgeving. In het eerste deel van dit rapport wordt van het inventariserende onderzoek verslag gedaan. Hoofdstuk 2 beschrijft de aanpak van de inventarisatie en hoofdstuk 3 de uitkomsten. Ter aanvulling op de inventarisatie is ook een beknopte literatuurstudie uitgevoerd. Daarvan wordt in hoofdstuk 4 verslag gedaan. Het eerste deel wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk. Hoewel het strikt genomen niet tot de opdracht van het onderzoek behoort, hebben de onderzoekers een slotbeschouwing aan het rapport toegevoegd in de hoop daarmee het debat in de SER commissie Economie en Natuur te voeden. Daarin wordt een aantal suggesties/aanbevelingen gedaan om de verbinding tussen economie en natuur op een andere wijze tot stand te brengen. In overleg met de opdrachtgever is afgesproken deze slotbeschouwing nadrukkelijk te scheiden van de inventarisatie om te vermijden dat feitelijke bevindingen (de uitkomsten van de inventarisatie) vermengd worden met de opvattingen van de onderzoekers. De slotbeschouwing staat in hoofdstuk 6 van dit rapport.
6
Economie en natuur
2 Aanpak inventarisatie
Het doel van de inventarisatie is in kaart te brengen welke ervaringen in Brabant zijn opgedaan met de ontwikkeling van de economie in relatie tot de ontwikkeling van de natuur. Deze ervaringen zullen vervolgens worden gebruikt om te adviseren hoe deze relatie te verbeteren en om te komen tot nieuwe verdienmodellen voor de ontwikkeling van natuur. Bij de start van het project hebben SER Brabant en Telos gezamenlijk een uitgebreide lijst opgesteld van mogelijk interessante projecten die in de inventarisatie zouden kunnen worden meegenomen. Omdat de inventarisatie beperkt diende te zijn (beperkt budget, beperkte doorlooptijd) is uit deze lijst een aantal projecten geselecteerd. Daarbij zijn de volgende criteria gehanteerd: • initiatiefnemers: gezocht is naar een mix van private en publieke initiatiefnemers; • primaire insteek: mix van projecten waarbij het economisch belang voorop staat en projecten waarbij het natuurbelang prevaleert; • mate van succes: gezocht is niet alleen naar succesverhalen maar ook naar projecten waarvan bekend is dat er allerlei problemen hebben gespeeld bij de projectontwikkeling; • doorlooptijd: focus op projecten die al enkele jaren lopen. Immers daar zijn al de nodige ervaringen opgedaan die relevant kunnen zijn voor het onderzoek en daarmee voor de commissie. Uiteindelijk zijn vijftien projecten voor het onderzoek geselecteerd. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de geselecteerde cases ingedeeld naar soort initiatiefnemer (publiek, privaat) en fase van ontwikkeling. Het betreft projecten in de sfeer van bedrijventerreinen, landschapsbeheer, woningbouw en sponsoring.
7
Tabel 1 Overzicht plannen en projecten ingedeeld naar initiatiefnemer en planfase
Publiek
Privaat
Planvorming
Levende Beerze Maashorst
Eindhoven Airport Moerenburg
Realisatie
De Groote Wielen Brainport De Peel
AFC Nieuw Prinsenland Duurzaam industriepark Cranendonck FujiFilm Efteling
Beheer
Het Groene Woud Lifescape
Industrieterrein Moerdijk Saxe Gotha
De inventarisatie van ervaringen binnen de projecten heeft plaatsgevonden door middel van interviews met direct betrokken initiatiefnemers: projectleiders, beleidsmedewerkers of directeuren. In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven met wie gesproken is. Er hebben geen interviews plaatsgevonden met andere partijen die bij de projecten betrokken zijn geweest. Dit is een bewuste keuze geweest. Niet omdat de opvattingen van deze partijen er niet toe zouden doen, integendeel. Echter gegeven het beperkte budget was het kiezen tussen een groot aantal projecten wat minder diepgaand in beeld te brengen of een beperkt aantal projecten diepgaander. Er is in overleg met de opdrachtgever gekozen voor de eerste optie. Van een aantal projecten is voor, tijdens of na het interview schriftelijke informatie ontvangen die ook bij de inventarisatie is gebruikt. Voor drie projecten - Levende Beerze, Maashorst en Lifescape - is, gezien de betrokkenheid van Telos bij de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van deze projecten, gebruik gemaakt van intern bij Telos aanwezige kennis, ervaringen en informatie. Het beeld dat uit de interviews ontstaat, geeft een impressie van onderwerpen die vanuit de optiek van het bedrijfsleven relevant worden gevonden als het gaat om de relatie tussen economie en natuur. De interviews hebben plaatsgevonden aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst. Tijdens de interviews hebben vijf onderwerpen centraal gestaan: • projectbeschrijving en verloop, zoveel mogelijk gebaseerd op feitelijke van te voren toegestuurde informatie over het project; • projectorganisatie, vooral gericht op de vraag met wie allemaal is samengewerkt en hoe deze samenwerking is verlopen (positieve, negatieve ervaringen etc.); • financiering van het project waarbij met name is gekeken naar alternatieve vormen van financiering, maar ook naar de geschatte (procedure)kosten; • de invloed van de (bestaande) wet- en regelgeving op het projectverloop, de ervaren belemmeringen en de gevonden alternatieve oplossingen; • leerervaringen, vooral bedoeld om verbeterpunten op te sporen (do’s and don’ts). De gehanteerde vragenlijst is te vinden in bijlage 2. Van alle interviews is een verslag gemaakt dat ter goedkeuring is voorgelegd aan de gesprekspartners.
8
Economie en natuur
Naast een inventarisatie van de bestaande plannen en projecten is tevens een beknopte literatuurverkenning uitgevoerd. Deze verkenning had als doel deels aanvullend, deels verdiepend te zijn op de uitgevoerde inventarisatie van projecten. De gebruikte literatuur bestaat vooral uit evaluaties van (onderdelen) van natuurbeleid en rapporten over vernieuwende mogelijkheden om met economie en natuur om te gaan.
9
10
Economie en natuur
3 Resultaten van de interviews: een impressie
In dit onderzoek is via interviews en het verzamelen van schriftelijke informatie een inventarisatie gemaakt van ervaringen die zijn opgedaan in vijftien projecten waarbij economie en natuur gecombineerd worden. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze inventarisatie besproken en gerubriceerd aan de hand van de vijf hoofdonderwerpen die tijdens de interviews als leidraad hebben gediend. Per onderwerp worden de belangrijkste bevindingen beschreven. Daarnaast wordt in een samenvattende tabel en een toelichting hierop op een ‘kwalitatief’ kwantitatieve wijze aangegeven welke succesfactoren er aan te wijzen zijn en in hoeverre deze ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Zoals in de inleiding reeds is aangegeven, dient er bij de interpretatie van de resultaten in dit hoofdstuk steeds rekening mee gehouden te worden dat projecten om hun specifieke eigenschappen zijn gekozen en dus niet per se representatief zijn voor alle projecten in Brabant op het vlak van economie en natuur. 3.1
Projectbeschrijving en verloop Bij de selectie van projecten is de nadruk komen te liggen op projecten op het gebied van de ontwikkeling van vestigingslocaties (bedrijven, recreatie of woningen) en landschapsbeheer. Zoals eerder aangegeven (zie tabel 1) zitten de meeste van deze projecten inmiddels in de realisatie fase. Voor vrijwel alle projecten geldt dat het traject van planvorming tot realisatie een lange looptijd vergt, waarbij een looptijd van 15 jaar of meer geen uitzondering is. De projecten variëren in omvang. Projecten op het terrein van de ontwikkeling van vestigingslocaties beslaan soms slechts enkele hectaren tot vele honderden hectaren. De projecten op het gebied van landschapsbeheer hebben veelal betrekking op grotere gebieden op regionale schaal. Een belangrijk verschil tussen de projecten voor het ontwikkelen van vestigingslocaties en die voor landschapsbeheer zit in de aanleiding voor de totstandkoming. De aanleiding voor en daarmee ook het initiatief bij het ontwikkelen van vestigingslocaties ligt bij bedrijven, die op deze wijze de continuïteit en groei van het eigen bedrijf zeker willen stellen. Het ontwikkelen van de vestigingslocatie hoeft niet alleen gericht te zijn op uitbreiding van het bedrijf zelf, continuïteit wordt
11
namelijk ook gezocht in het ontwikkelen van symbiose met nieuwe bedrijven. De aanleiding voor projecten op het terrein van landschapsbeheer ligt vaak in veranderingen in het gebied die soms het gevolg zijn van veranderingen in overheidsbeleid. Met dit type projecten wordt ingespeeld op de veranderingen door ontwikkelingen van bedrijven en in het landschap op elkaar af te stemmen. Beide type projecten gaan uit van een kwaliteitsimpuls. Bij bedrijven is deze impuls veelal intern gericht en dus maakt natuur er niet direct onderdeel van uit. Bij landschapsprojecten wordt meer integraal naar de kwaliteit van het gebied gekeken, maar ook hier is natuur niet altijd een primair aandachtspunt. Agro & food cluster Nieuw Prinsenland Het agro & food cluster Nieuw Prinsenland betreft de ontwikkeling van een bedrijventerrein en glastuinbouwgebied rondom de vestiginglocatie van de Suiker Unie in Dinteloord. De eerste ideeën voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein zijn ontstaan in 1996. De Suiker Unie wilde door samenwerking met zich vestigende bedrijven de faciliteiten van haar eigen fabriek en het bestaande bedrijventerrein beter gaan benutten en zo de continuïteit verhogen. De voortgang van het project verliep in het begin langzaam. In 2003 zijn nieuwe plannen ontwikkeld, waarbij ook ruimte werd gecreëerd voor glastuinbouw. Deze nieuwe plannen werden mede ingegeven door de taakstelling voor de ontwikkeling van glastuinbouw in de provincie. Voor het realiseren van de plannen is nog enkele jaren onderhandeld over de exacte invulling van onder andere natuurcompensatie. Eind 2011 is begonnen met de eerste werkzaamheden voor de vestiging van glastuinbouwbedrijven en de aanleg van het bedrijventerrein. In totaal heeft de voorbereiding van het project dus 15 jaar in beslag genomen.
In het procesverloop zijn twee factoren belangrijk om een project tot een succes te maken (zie tabel 2): de duur van het proces en de continuïteit in het beheer. Door de vele onderhandelingen duren processen vaak lang en dit kan er toe leiden dat zeker bedrijven uiteindelijk besluiten tot afstel van projecten. De continuïteit van projecten is vooral belangrijk in verband met het beheer van natuurprojecten. In een groot deel van de geïnventariseerde projecten wordt hier duidelijk aandacht aan besteed. Tabel 2 Succesfactoren in het verloop van het proces
Duur proces Continuïteit beheer 3.2
Landschapsbeheer +
Vestigingslocaties -/+
Projectorganisatie Voor vrijwel alle projecten geldt dat ze gerealiseerd worden in een breed projectverband. Vooral bij projecten gericht op landschapsbeheer wordt er samengewerkt tussen een groot aantal partijen. Dit heeft onder andere te maken met de regionale schaal waarop deze projecten plaatsvinden. Hierdoor zijn meestal niet alleen meerdere overheden bij de projecten betrokken, maar ook partijen met
12
Economie en natuur
grote belangen in het gebied zoals (vertegenwoordigers van) grondeigenaren, natuurbeheerders en bedrijven. Door de betrokkenheid van veel partijen bij deze projecten wordt vaak een formele projectorganisatie ingesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een reconstructiecommissie of streekraad. De samenwerking tussen de verschillende betrokken organisaties verloopt over het algemeen goed. Voor een goede samenwerking is het wel belangrijk tot overeenstemming te komen over het totaalbeeld van de ontwikkeling van het betrokken gebied. Daarnaast helpt het als de betrokken organisaties eerder hebben samengewerkt in projecten binnen het gebied en als er een goed persoonlijk contact is tussen bestuurders en initiatiefnemers. De samenwerking binnen de projectorganisatie moet, naast een hechte samenwerking tussen de vaste projectpartners, open genoeg blijven voor toe- en uittreding van andere partijen. Dit biedt namelijk de gelegenheid om kansen te benutten die ontstaan door ontwikkelingen bij nieuwe initiatieven. De nieuwe initiatiefnemers kunnen het grote(re) netwerk gebruiken om problemen op te lossen waar ze individueel niet uitkomen. Tevens biedt een open structuur de mogelijkheid samen te werken met verrassende partijen in andere branches en ketens. Om de ontwikkeling van natuur en landschap op het platteland mogelijk te maken en te houden is samenwerking met stedelijke regio’s van groot belang. Deze hechten een groot belang aan een goed woon- en leefklimaat. Dit woon- en leefklimaat wordt niet alleen bepaald door datgene wat zich binnen de (nauwe) grenzen van de stad afspeelt, maar ook door de kwaliteit en toegankelijkheid van het buitengebied. De inwoners van de steden zijn immers vaak de consumenten van de natuur en het landschap op het platteland en zien deze gebieden als het ware ook als hun achtertuin. De grenzen tussen stad en platteland, dat geldt in het bijzonder aan de randen van de steden, vervagen meer en meer. Samenwerking met stedelijke regio’s kan daarom zowel bestuurlijk als financieel een impuls geven aan de (ontwikkeling van) natuur op het platteland. Een en ander heeft als consequentie dat ontwikkelingen van natuur en landschap op het platteland het schaalniveau van de individuele gemeente overstijgen. De provincie zou op dit vlak een regierol kunnen vervullen, door samen met de actoren in de regio’s afspraken te maken over gebiedsdoelstellingen en deze later vast te leggen in beleidsplannen en regelgeving.
13
Gebiedsnetwerk Vitale Groene Ruimte de Peel i.o. Het Gebiedsnetwerk Vitale Groene Ruimte de Peel is in oprichting en vormt een samenvoeging van Streekplatform de Peel en Reconstructiecommissie de Peel. Binnen het gebiedsnetwerk wordt samengewerkt tussen 23 partijen verspreid over overheden (gemeenten, provincie, waterschappen), belangenorganisaties, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Binnen het samenwerkingsverband kunnen partijen bij elkaar worden gebracht voor de realisatie van grote projecten. Met de betrokkenen in het gebied worden op basis van een totaalbeeld, kwaliteitsdoelstellingen voor deze projecten vastgesteld waarin naast de economische ontwikkelingen ook de ecologische en sociale verbeteringen een plaats krijgen. Partijen in het maatschappelijke middenveld spelen hierbij een grote rol door te zorgen voor draagvlak bij het opstellen en realiseren van de plannen. De basis voor deze aanpak is gevormd tijdens de reconstructiepilot in het gebied Gemert-Bakel. Deze pilot heeft ruimte gecreëerd voor samenwerking tussen de verschillende partijen.
Bij de ontwikkeling van vestiginglocaties zijn, vanwege afhankelijkheidsrelaties, bedrijfsleven en overheden de belangrijkste betrokken partijen. De bedrijven, maar ook de overheden hebben belang bij (letterlijke) ruimte voor economische ontwikkelingen. Tegelijkertijd dient de overheid ervoor te zorgen dat de voorgenomen ontwikkelingen passen in de geldende regelgeving. Door vroegtijdig overleg kunnen bedrijven en overheden niet alleen tijdig mogelijke problemen signaleren, ze kunnen samen ook op zoek gaan naar oplossingen. Investeringen gericht op landschappelijke inpassing en natuurcompensatie kunnen hiervan onderdeel uitmaken. High Tech Campus De High Tech Campus in Eindhoven is een van de onderdelen van de ontwikkeling van de Brainport regio rondom Eindhoven. De High Tech Campus bevindt zich tussen het Dommeldal en de A2 ten zuiden van Eindhoven en is ontworpen om een goed werk- en leefklimaat te bieden. Onderdeel van het ontwerp zijn vijf landschappelijke zones, namelijk het Dommeldal zelf, een eikenbos, een open berkenbos, heide en een waterpartij. Het beeldplan van het bedrijventerrein moet ervoor zorgen dat de landschappelijke en architectonische waarden van het terrein behouden blijven. Waterschap De Dommel en de High Tech Campus werken samen aan het versterken van de biodiversiteit in het Dommeldal. Door het nemen van kleine maatregelen in het gebied zoals; laagtes creëren door het afgraven van bovengrond, het verondiepen van sloten en verflauwen van taluds in poelen, ontstaan er meer kansen voor watervogels, amfibieën en moerasvegetatie. Deze maatregelen sluiten goed aan bij het bagger- en beekherstelproject Dommel door Eindhoven. Voor het beheer wordt ook samengewerkt met het nabijgelegen gebied van de Genneper Parken. Een voorbeeld hiervan is het inzetten van koeien voor begrazing, waarna de melk, kaas en andere producten worden verkocht in de winkels op het terrein van de campus. (bron: Biodiversiteit in Dommeldal vergroten op www.hightechcampus.com)
14
Economie en natuur
Natuur- en milieuorganisaties en omwonenden worden in eerste instantie vaak slechts geïnformeerd over de geplande ontwikkelingen rondom vestigingslocaties en niet van meet af aan betrokken. Een van de oorzaken hiervoor moet gezocht worden in het feit dat men veelal slechts beperkte kennis heeft van elkaars agenda. Dit leidt tot een wat verkrampte, angstige houding tegenover elkaar. Als het overleg, soms noodgedwongen vanwege juridische procedures, wel tot stand komt blijkt dit vaak vruchtbaar te zijn. Een van de succesfactoren voor een dergelijk overleg is het feit dat niet alleen de belangenorganisaties zich verbonden voelen met het gebied, maar dat dit evenzeer geldt voor de betrokken bedrijven. Via hun investeringen en werknemers (ver)binden ondernemingen zich vaak voor langere tijd aan een gebied. Overleg leidt niet alleen tot meer begrip voor elkaars belangen, het kan vervolgens aanleiding zijn tot aanvullende investeringen in natuur en landschap of tot een verandering in de wijze waarop de voorgenomen investeringen worden uitgevoerd. Een bijkomend voordeel van succesvol overleg met belangenorganisaties is dat daarmee dure juridische procedures worden voorkomen. Daardoor wordt tijd gewonnen waardoor economische investeringen sneller kunnen worden uitgevoerd en kunnen renderen. De uitgespaarde middelen voor juridische procedures (want in de begrotingen is hier vaak toch wel rekening mee gehouden) zouden eventueel gebruikt kunnen worden om juist extra in natuur te investeren. Tabel 3 Succesfactoren projectorganisatie
Samenwerkingsverband - breedte partners - openheid organisatiestructuur - onderlinge relaties Gebiedsbetrokkenheid
Landschapsbeheer
Vestigingslocaties
-/+ -/+ + +
-/+ -/+ -/+ +
In bovenstaande tabel staan de succesfactoren die betrekking hebben op de organisatie van een project. Samenwerking tussen verschillende partijen is de belangrijkste. Op dit punt vallen er wel duidelijk verschillen tussen projecten te constateren. Zeker bij projecten op het terrein van de ontwikkeling van vestigingslocaties kan vastgesteld worden dat er in de looptijd van de projecten een verbetering in de samenwerking zichtbaar wordt. Dit kan mogelijk samenhangen met de keuze van de geïnventariseerde projecten, die uiteindelijk allemaal doorgang hebben gevonden. In ieder geval valt er, zo is de ervaring van de geïnterviewden, door goed en tijdig overleg aan het begin van een proces nog de nodige winst te behalen. De gebiedsbetrokkenheid van de partners in de projecten is eveneens van groot belang. Ze vormt niet alleen voorwaarde voor een goede samenwerking, ze biedt ook kansen voor investeringen in de natuur.
15
3.3
Financiering Op het niveau van landschapsbeheer in grotere regio’s is de overheid de belangrijkste financier. Hieraan dragen alle overheidslagen - rijk, provincie, waterschappen, gemeenten en Europa - aan bij. Als gevolg van de bezuinigingen zal de overheidsbijdrage in de komende jaren verminderen. Van de waterschappen en Europa worden nog wel bijdragen verwacht, waarbij de waterschappen vooral een bijdrage leveren vanuit hun expertise en de rol die ze vanuit de wateropgave kunnen spelen in gebiedsontwikkeling. Voor de financiering van het landschap in de regio’s wordt ook aangesloten bij de economische activiteiten in het gebied. Vooral initiatieven van grote ondernemingen kunnen zowel financieel als qua landschappelijke waarde veel bijdragen aan de ontwikkeling van een gebied. Private investeringen zullen echter wel gepaard moeten gaan met publieke investeringen, omdat niet alle kosten door private partijen kunnen worden gedragen. Private partijen zijn vooral geïnteresseerd in investeringen die een bijdrage leveren aan belevingswaarden of op een andere manier direct functioneel zijn voor het eigen bedrijf. Voor hoge(re) natuurwaarden zijn echter ook investeringen nodig die tot minder zichtbare, maar daarom niet minder belangrijke resultaten leiden. Deze zullen met name gedragen moeten worden door de overheid. De Groote Wielen De Groote Wielen is een nieuwbouwproject voor ongeveer 6.000 woningen ten noorden van Rosmalen in de gemeente ’s-Hertogenbosch. In de wijk speelt water een grote rol. Dit is vormgegeven in de zogenaamde watermachine. Het nieuwbouwproject van De Groote Wielen is integraal, met inbegrip van de watermachine, gefinancierd. De watermachine heeft wel extra kosten opgeleverd zowel in de planvorming (o.a. vergunningen) als in de uitvoering (aanleg van 40 bruggen, afschottingen en koppelbeken). De kosten hiervoor, en voor andere gemeentelijke werken, worden gedekt uit de grondopbrengsten bij de verkoop van woningen. Door de aanwezigheid van recreatieve functies en het vrije uitzicht dat door de watermachine wordt geleverd, bieden de woningen een hogere woonkwaliteit en hebben ze een hogere marktwaarde. Dit laatste is vooral het geval in het gedeelte ‘De Watertuinen’ waar geen sociale woningbouw plaatsvindt, maar waar elke woning wel direct aan het water ligt.
Natuurcompensatie is de grootste financieringsbron bij lokale bedrijfsprojecten. Deze vorm van financiering heeft echter een sterk eenmalig karakter. Voor deze wettelijke compensatieverplichting bij uitbreidingen van stedelijke gebieden worden vaak natuurfondsen opgericht. Deze natuurfondsen worden betaald uit een extra opslag op de uitgegeven gronden. Daarnaast komen ruil en verkoop van gronden aan natuurorganisaties voor. De onderhandelingen over de omvang en de invulling van natuurcompensatie duren vaak lang. Het beheer van natuurfondsen kan zowel door publieke als private partijen gebeuren. Wanneer het beheer door publieke partijen wordt uitgevoerd kan dit leiden tot verminderde
16
Economie en natuur
betrokkenheid van de partij die natuurcompensatie moet betalen en daarmee worden de mogelijkheden voor een meer continue financiering sterk verminderd. Natuurcompensatie is niet de enige vorm van financiering door private partijen. Sponsoring is een andere mogelijkheid. De omvang van deze vorm van financiering is nog beperkt. Sponsoring vindt vooral plaats vanuit imago-overwegingen en vanuit de betrokkenheid van bedrijven bij hun omgeving. Bij sponsoring kan het zowel gaan om eenmalige bijdragen als om meerjarige overeenkomsten. Grote ondernemingen hebben de mogelijkheid om zelf overeenkomsten met natuurorganisaties te sluiten. Voor kleinere ondernemingen ligt een dergelijke mogelijkheid minder voor de hand en kunnen collectieve constructies zoals streekrekeningen een oplossing bieden. Zaak is wel dat de regeling ruimte biedt voor participatie ook met kleine bijdragen en dat tegelijkertijd de uitvoeringskosten van collectieve overeenkomsten beperkt blijven. Enkele bedrijven en organisaties spelen in op de marktkansen die ontstaan door koppeling van ontwikkelingen in landschap en natuur en die leiden tot het ontstaan van nieuwe product-markt combinaties. Het gaat hierbij vooral om de marketing en verkoop van streekproducten. De geïnterviewden geven aan dat voor het daadwerkelijk benutten van de economische potenties van streekproducten het van belang is dat aansluiting gezocht wordt bij verkoopkanalen van grootwinkelbedrijven of specialistische horecaondernemingen, hetgeen nog erg weinig gebeurt. Bedrijven geven aan dat het landschap in de omgeving een belangrijk onderdeel vormt van het lokale en regionale vestigingsklimaat. Daarbij wordt onder andere gewezen op de positieve invloed die een goed vestigingsklimaat heeft op het aantrekken van (hooggeschoold) personeel. Het belang hiervan wordt ook door lokale en regionale overheden onderkend (zie onder andere de aandacht die het vestigingsklimaat en de rol van de natuur en landschap daarin krijgt in de Agenda van Brabant). Hoewel bedrijven dus aangeven belang te hechten aan de kwaliteit van het landschap als onderdeel van het vestigingsklimaat is het onduidelijk hoe groot de voordelen van een hoogwaardig landschap echt zijn. Immers de beoordeling van het vestigingsklimaat is ook afhankelijk van andere factoren.
17
Landelijk Strijp De kracht van Brabant zit hem in de combinatie van kennis en innovatie, stedelijkheid en landelijkheid. Brainport speelt hierin de centrale rol. Het is een van de belangrijkste motoren van de Nederlandse economie, in termen van toegevoegde waarde maar nog meer in termen van kennis en innovatie. Om deze positie te kunnen behouden en uitbouwen zijn wervende vestigingslocaties, maar ook in meer algemene zin een wervend vestigingsmilieu essentieel. Daarbij wordt ook nadrukkelijk gekeken naar de kwaliteit van de groene gebieden. Het project Landelijk Strijp beoogt beide opgaven – het creëren van top vestigingslocaties en een uitstekend vestigingsklimaat – te verenigen. De locatie biedt ruimte aan de Brainport Innovatie Campus, vormt een belangrijk park voor stad Eindhoven en verbindt via een groene wig (corridor) het stadshart met het buitengebied van het Groene Woud. Om al deze ambities tegelijkertijd te kunnen realiseren is in gezamenlijkheid (gemeenten, bedrijfsleven, Brabants Landschap etc.) een landschapsplan opgesteld.
Tabel 4 Succesfactoren financiering
Continuïteit Privaat beheer natuurfondsen Aansluiting bij economische activiteiten Aansluiting bij vestigingsklimaat
Landschapsbeheer +
Vestigingslocaties -/+ + -
-
-/+
Uit het overzicht van succesfactoren op het gebied van financiering (tabel 4) blijkt dat er nog veel mogelijkheden zijn om de financiering van natuurprojecten te verbeteren. De continuïteit van financiering van landschapsbeheer staat sterk onder druk door overheidsbezuinigingen. Wanneer bedrijven in het kader van de ontwikkeling van een vestigingslocatie op vrijwillige basis besluiten tot natuurcompensatie dan is de kans op continuïteit in financiering groter dan wanneer deze wordt afgedwongen. Verder is opvallend dat bedrijven de ontwikkeling van natuur nog zeer beperkt koppelen aan hun eigen activiteiten. De waarde van natuur voor (de verbetering van) het lokale en regionale vestigingsklimaat wordt vaak onderschreven, maar in de praktijk is maar een beperkt aantal projecten hierop echt gericht. 3.4
Regelgeving Bedrijven, zo blijkt uit de interviews, ervaren de milieu wet- en regelgeving vaak als belemmerend voor de ontplooiing van hun bedrijfsactiviteiten (zie ook Diependaal, 2010). Het probleem zit hem vaak niet zo zeer in de regels als zodanig, bedrijven ontkennen niet het belang van wet- en regelgeving op het terrein van natuur en milieu, als wel in de wijze waarop ze worden toegepast. Vaak ontstaat vertraging bij de uitvoering van voorgenomen investeringsplannen. Dit wordt mede veroorzaakt doordat overheden zekerheid willen over de wettelijke
18
Economie en natuur
haalbaarheid van een project. Vertraging kan uiteindelijk ook leiden tot afstel van projecten, omdat vertraging kostenverhogend kan werken. Daarnaast speelt, dat geldt in het bijzonder voor ondernemingen die een dochteronderneming zijn van een internationaal concern, dat er op concernniveau sprake is van een heftige concurrentie tussen de verschillende dochters over de vraag waar het moederbedrijf gaat investeren. Vertragingen kunnen van negatieve invloed zijn op de uiteindelijke beslissingen van het moederbedrijf, waardoor de investering aan de neus van Brabant voorbij gaat. Daarnaast wordt aangegeven dat het leren omgaan met nieuwe wet- en regelgeving, zowel voor de bedrijven als voor de overheid, een leerproces vergt. Dit leerproces is te versnellen door vroegtijdig overleg tussen overheid en bedrijven om problemen en oplossingen van nieuwe wet- en regelgeving te vinden. De belangrijkste wetten, die in de interviews worden genoemd, zijn: • Wet ruimtelijke ordening • Flora- en faunawet • Natuurbeschermingswet/vogel- en habitatrichtlijn • Boswet. Waar het gaat om de wet ruimtelijke ordening wordt vooral gewezen op de problemen die voor bedrijven zijn ontstaan als gevolg van de planologische aanwijzing van de ecologische hoofdstructuur. In het verleden zijn er op verschillende bestaande bedrijventerreinen, zonder overleg en actieve communicatie met direct belanghebbende bedrijven, delen van deze terreinen aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. Daardoor werd niet alleen het verder ontwikkelen van deze bestaande terreinen voor het betrokken bedrijf bemoeilijkt, maar kwamen ook reeds vergunde activiteiten in het gedrang. Door kleine stukjes natuur uit de ecologische hoofdstructuur te halen, zijn een groot aantal van deze probleemsituaties opgelost. Ook de flora- en faunawet kan bedrijven belemmeren bij het ontwikkelen en uitvoeren van bedrijfsactiviteiten. Als er op bepaalde bedrijfslocaties beschermde soorten voorkomen dan mogen de activiteiten van het bedrijf niet verstorend werken op deze soorten. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het inroepen van een (tijdelijke) bouwstop. Het is derhalve zaak voor bedrijven om te leren omgaan met de aanwezigheid van beschermde soorten in het gebied. Aanpassingen van de planning of het anders uitvoeren van de werkzaamheden biedt vaak al een afdoende bescherming voor de aanwezige soorten. Problemen ontstaan ook wanneer op bedrijventerreinen als gevolg van langdurig niet-gebruik van het terrein voor bedrijfsactiviteiten (bedrijven zijn in afwachting van de start van de bouwactiviteiten) spontaan zeldzame natuur ontstaat die bescherming geniet op grond van de flora en faunawet. Bedrijven, maar ook overheden zijn op alle mogelijke manieren bezig door speciale aanleg, inrichting en beheer van groenstroken en tijdelijk braakliggende stukken te voorkomen dat een situatie, waarbij zich zeldzame beschermde natuur op het bedrijventerrein vormt, kan ontstaan. Toch zouden braakliggende gebieden juist gebruikt kunnen worden voor tijdelijke natuurontwikkeling. Vooral pionierssoorten (soorten die zich als eerste
19
vestigen in een gebied) gedijen goed in een dergelijke omgeving. Om het ontstaan van tijdelijke natuur niet onmogelijk te maken en tegelijkertijd het risico voor ondernemers weg te nemen dat ze door het ontstaan van tijdelijke natuur in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd is het mogelijk om ontheffing van de Flora- en Faunawet aan te vragen. Deze ontheffing, die wordt aangevraagd in het belang van flora en fauna, wordt gegeven voor het laten ontstaan en later weer opruimen c.q. verplaatsen van tijdelijke natuur. Deze ontheffing moet wel worden aangevraagd voor alle mogelijke beschermde soorten die er kunnen opduiken. Op dit moment is er een conceptbeleidslijn Tijdelijke Natuur die in een zestal pilots (o.a. in Den Bosch/Rosmalen) wordt uitgeprobeerd. De verwachting is, gezien de enthousiaste reacties tot nu toe vanuit de pilots, dat de conceptbeleidslijn op termijn omgezet zal worden in een definitieve. (zie voor meer informatie: http://www.innovatienetwerk.org/nl/bibliotheek/rapporten/292/ConceptwijzerTijdelij kenatuurpermanentewinst). De natuurbeschermingswet en de vogel- en habitatrichtlijn werkt voor bedrijven vooral door in relatie tot haar externe omgeving. Natuurgebieden die via deze wet en richtlijn zijn aangewezen als beschermd mogen geen schade ondervinden als gevolg van de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten. Tot nu toe moeten bedrijven individueel aantonen dat start of uitbreiding van hun bedrijfsactiviteiten niet leidt tot aantasting van natuurgebieden. Dit is niet of nauwelijks aan te tonen (vaak alleen aan de hand van modelmatige berekeningen en niet op basis van feitelijke metingen), immers de bijdrage van een individueel bedrijf aan bijv. de depositie van stikstof aan natuurgebieden is lastig te isoleren van de overige bedrijfs- en verkeersactiviteiten. Het is bovendien kostbaar en vaak zeer tijdrovend en kan leiden tot uitstel en zelfs afstel van investeringen. De programmatische aanpak stikstof (PAS) en de beheersplannen voor de natuurgebieden zouden een einde kunnen maken aan deze situatie. In het geval van natuurcompensatie kan ook de boswet een belemmering vormen. Bij investeringen in het kader van natuurcompensatie gericht op verbetering van de kwaliteit van een natuurgebied kan het namelijk nodig zijn bomen te kappen. Volgens de boswet moeten deze gekapte bomen worden gecompenseerd door aanplant van bomen in een ander gebied. Dit leidt dus als het ware tot een dubbele vorm van compensatie. Er bestaat overigens voor deze gevallen wel een mogelijkheid tot vrijstelling van de herplantplicht.
20
Economie en natuur
De Efteling Het attractiepark de Efteling is gevestigd in een groene omgeving en heeft voor een deel haar succes ook te danken aan deze omgeving. Vanwege deze rol van de omgeving en de langetermijnvisie van de enige aandeelhouder, Stichting Natuurpark de Efteling, wil en kan het bedrijf investeringen doen in de natuur die niet op korte termijn zijn terug te verdienen. Ook bij deze investeringen loopt de Efteling soms tegen de uitleg van regelgeving aan. Bij de aanleg van de golfbaan is veel aandacht besteed aan de landschappelijke inrichting en de aanleg van natuur. Dit heeft er onder andere toe geleid dat een aantal rodelijstsoorten zich op het terrein hebben gevestigd. Bij de bepaling van de oppervlakte natuur konden de op het golfterrein aanwezige elementen echter niet worden meegeteld. Hierbij wordt namelijk alleen gekeken naar de contouren van het terrein en niet naar de elementen die hierop aanwezig zijn. In het kader van de realisatie van het vakantiepark Bosrijk is natuurcompensatie gepland, onder andere in de vorm van het verhogen van de natuurkwaliteit van het Loonsche Land. In de boswet is echter bepaald dat iedere gekapte boom moet worden vervangen door de aanplant van een nieuwe boom. Dit zou leiden tot dubbele compensatie omdat voor het herstel veel bomen gekapt moesten worden. Uiteindelijk is er na anderhalf jaar en na een positief advies van de provincie een ontheffing voor deze wet verleend. Het project Klaterwater komt voort uit veranderingen in de regelgeving. Voor het beschermen van grondwatervoorraden zou het namelijk niet meer toegestaan worden om voor de watervoorziening van het park en de golfbaan grondwater op te pompen. Hiervoor is in samenwerking met de provincie en het waterschap een oplossing gezocht in de vorm van het hergebruik van afvalwater van de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Waalwijk. Het hierbij ontwikkelde systeem zorgt niet alleen voor de watervoorziening, maar heeft ook het voordeel dat het hergebruikte water langer kan worden vastgehouden. Tijdens een droogteperiode werd echter ook bij de Efteling het beregeningsverbod gehandhaafd. Vanwege de positieve bijdrage aan de waterstand is inmiddels een ontheffing voor beregeningsverboden verleend.
In projecten gericht op gebiedsontwikkeling wordt wet- en regelgeving veel minder als een probleem gezien. Soms wordt de strakke omlijning die wordt bepaald door ruimtelijke regelgeving als belemmerend ervaren voor ontwikkelingen in gebieden. Er wordt bij deze projecten uitgegaan van de mogelijkheden die er zijn om problemen rondom wet- en regelgeving in overleg en op basis van een gemeenschappelijk doel op te lossen. Hierbij speelt de sterke betrokkenheid van overheden in het netwerk van de formele gebiedsorganisaties een grote rol.
21
Tabel 5 Succesfactoren regelgeving
Flexibiliteit uitleg Vroegtijdig overleg Gemeenschappelijk kader Leerervaringen
Landschapsbeheer -/+ -/+ -/+ -/+
Vestigingslocaties + -/+ -/+
Van de succesfactoren op het gebied van regelgeving (tabel 5) biedt het vergroten van flexibiliteit in de uitleg de meeste mogelijkheden voor een betere uitvoering van ontwikkelprojecten. De beperkte flexibiliteit zorgt er ook voor dat vroegtijdig overleg, dat wel vaak plaatsvindt, uiteindelijk niet tot voldoende resultaten leidt. Het ontwikkelen van een gemeenschappelijk (denk)kader biedt mogelijkheden om te komen tot meer flexibiliteit in het vroegtijdig overleg. Daarnaast kunnen ervaringen en oplossingen op het gebied van regelgeving tussen individuele projecten beter gedeeld worden. De neiging bestaat om het wiel telkens opnieuw uit te vinden. 3.5
Leerervaringen De geïnterviewden vanuit de bedrijven geven aan dat ze door actief bezig te zijn geweest met de natuur op of rondom het bedrijf zich meer bewust zijn geworden van het belang en de kwaliteit van deze natuur: natuur kan leuk, nuttig en noodzakelijk zijn. Dit besef beperkt zich overigens niet alleen tot de directe betrokkenen bij het project, maar ook andere medewerkers vanuit bedrijven informeren naar de status van projecten. Het project wordt daarmee iets van de totale bedrijfsgemeenschap. Daarnaast wordt de samenwerking met belangenorganisaties als positief ervaren (korte termijneffect), die uiteindelijk ook kan leiden tot goede relaties die ook in andere projecten goed van pas kunnen komen (lange termijn effect). De groeiende belangstelling onder het bedrijfsleven voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen leidt er toe dat bedrijven gevoeliger zijn voor hun directe omgeving en dat aandacht voor natuur meer en meer onderdeel uitmaakt van het normale bedrijfsbeleid. Daarmee ontstaan ook kansen om bedrijven actiever te benaderen om (mee) te investeren in c.q. via sponsoring bij te dragen aan de ontwikkeling van natuur en landschap.
22
Economie en natuur
4 Literatuurverkenning
4.1
Inleiding Financiering van natuur en landschap is al jaren een belangrijk aandachtspunt van overheden. In de komende jaren zal het natuurbeleid geconfronteerd worden met aanzienlijke bezuinigingen. De verwachting is dan ook dat een en ander zal leiden tot een verslechtering van de natuurkwaliteit en de leefomstandigheden van planten- en diersoorten (Bredenoord e.a.2010), waarbij de binnen de EU aangegane verplichtingen verder uit beeld zullen raken (ten Berge e.a. 2011). Het Planbureau voor de Leefomgeving waarschuwt in haar recente beoordeling van de maatregelen uit het natuurakkoord tussen Rijk en provincies – in combinatie met de bezuinigingen op natuur – voor versobering en vertraging van de bescherming van planten, dieren en habitats. Dat maakt in haar ogen een versnelde verslechtering van natuurkwaliteit en leefomstandigheden voor planten- en diersoorten reëel, in plaats van het beoogde stoppen van de achteruitgang. Gevolg is dat het lange termijn doel waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd, te weten het bereiken van een ‘gunstige staat van instandhouding’, verder buiten bereik raakt. Ook het voldoen aan de harde internationale verplichtingen waaraan de Europese Commissie de Nederlandse natuur‘prestaties’ nu en in het komende decennium zal toetsen, komt verder buiten beeld te liggen (PBL, 2011). Kwaliteit en recreatieve waarde van het Nederlandse platteland zullen verder achteruit gaan, zo is de verwachting. De noodzaak van alternatieve, aanvullende vormen van financiering dient zich dan ook nadrukkelijk aan. Een deel van die aanvullende financiering zou gezocht kunnen worden in de marktsector. Het kabinet Rutte geeft aan dat ze bij de uitvoering van de opgaven voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000 ruimte en toekomstperspectieven voor ondernemers zo veel mogelijk zal meewegen. Om dit alles te kunnen realiseren zal de relatie tussen bedrijfsleven en natuur en landschap versterkt moeten worden. Dit betekent, zo werkt ondernemend bezig zijn nu eenmaal, dat zichtbaar gemaakt moet worden welke baten de natuur ondernemers kan leveren opdat investeringen voldoende rendement kunnen opleveren. Aan de andere kant vraagt het ook dat duidelijk gemaakt moet worden welke bijdragen bedrijven mogelijkerwijs aan natuur en landschap kunnen leveren. Uiteindelijk gaat het om halen én brengen.
23
In het kader van deze studie hebben we ter aanvulling op de interviews een beknopte literatuurscan uitgevoerd over dit onderwerp, daarmee absoluut niet de pretentie hebbende volledig te zijn. Er is met name gezocht naar mogelijkheden om bestaande instrumenten voor de financiering van natuur en landschap te verbeteren en naar de waarde van de natuur en manieren om deze beter te benutten. Alvorens in te gaan op zaken als compensatiemogelijkheden, sponsoring, fondsvorming, nieuw ondernemerschap en de mogelijkheden van nieuwe verdienmodellen gaan we kort in op het vraagstuk van de baten van natuur en landschap. Daarbij sluiten we aan bij het in de nationale en internationale literatuur gebruikte begrip ecosysteemdiensten (PBL en WUR, 2010; MEA, 2005). 4.2
De baten van natuur en landschap De natuur, de ecosystemen op aarde, levert de mens tal van baten op. Ze is niet alleen als productiefactor, maar ook als consumptiegoed van grote economische betekenis. Net als zoveel andere economische goederen is de natuur een schaars goed. Het is daarnaast ook een collectief goed. Consequentie is dat veel van de diensten die de natuur ons biedt geen prijs én ook geen eigenaar hebben. Het gevolg hiervan is vervolgens dat de betekenis en belang van deze diensten in de besluitvorming vaak onderschat en veronachtzaamd wordt. “The economics of ecosystems and biodiversity”, een onder de vlag van de Verenigde Naties uitgevoerd onderzoek, illustreert een en ander (TEEB, 2009). Het Nederlandse bedrijfsleven is niet blind voor deze realiteit getuige o.a. de intentieverklaring die VNO-NCW, MKB Nederland en LTO hebben getekend met de International Union for Conservation of Nature (IUCN) om te komen tot een constructieve dialoog, samenwerking en gezamenlijke activiteiten gericht op het behoud en herstel van biodiversiteit. De baten van de natuur worden ook wel ecosysteemdiensten genoemd. In het Millenium Ecosystem Assessment van de Verenigde Naties worden 4 verschillende ecosysteemdiensten onderscheiden (MEA, 2005): • Productiediensten: ecosystemen leveren producten zoals voedsel, water, hout en genetische bronnen. • Regulerende Diensten: mensen benutten het regulerende vermogen van ecosystemen bijvoorbeeld in het geval van koolstofvastlegging door bossen of bij biologische bestrijding in de land- en tuinbouw. • Culturele diensten: ecosystemen leveren niet materiele diensten zoals recreatie, gezondheid, esthetische en ethische zaken. • Ondersteunende diensten: diensten die noodzakelijk zijn voor andere andere ecosysteemdiensten zoals bodemvorming, de nutrientenkringloop en de primaire productie. In onderstaande figuur wordt een overzicht gepresenteerd van de verschillende ecosysteemdiensten.
24
Economie en natuur
Figuur 1 Overzicht van ecosysteemdiensten
Bron: PBL en WUR, 2010.
Het Millenium Ecosystem Assessment van de Verenigde Naties laat ook zien dat veel ecosysteemdiensten in kwaliteit achterruitgaan ( 15 van de 24 onderzochte ecosysteemdiensten). Figuur 2 illustreert de ontwikkeling. Het feit dat, zoals hierboven aangegeven, het economisch belang van de natuur onderschat wordt, betekent niet dat de baten van de natuur in zijn geheel niet in het systeem van nationale en regionale rekeningen (de economische boekhouding van een land of regio) tot uitdrukking worden gebracht (ten Berge e.a., 2011). De natuur levert goederen die verhandeld kunnen worden en waarvoor een marktprijs bestaat zoals in het geval van hout, vis en landbouwproducten, maar dat geldt ook voor het water dat we drinken. Naast deze meer directe baten levert de natuur ook een aantal indirecte economische baten op. In belangrijke mate hangen deze samen met wat we de belevingswaarde van de natuur noemen. Ze komen onder andere tot uitdrukking in de omzet van recreatie- en horecaondernemers, in de verhoogde waarde van fraai gelegen huizen etc. Maar ook in het feit dat een regio als Brabant door de kwaliteit van zijn natuurlijke omgeving een aantrekkelijke plek is voor mensen en bedrijven om zich te vestigen. Brabant is in 2011 na de provincie Noord-Holland de belangrijkste regio in Nederland waar het gaat om de vestiging van buitenlandse ondernemingen.
25
Figuur 2 De ontwikkeling van ecosysteemdiensten
Bron: PBL en WUR, 2010.
In tabel 6 wordt ter illustratie van het economisch belang van de natuur een overzicht gegeven van de economische betekenis (in termen van toegevoegde waarde) van een aantal sectoren waarvan de waardeontwikkeling direct dan wel indirect samenhangt met de ecosysteemdiensten die de natuur levert. De cijfers hebben betrekking op de situatie in 2008. Het aandeel van deze sectoren in de totale toegevoegde waardecreatie in Noord-Brabant bedraagt ongeveer 7%. In deze cijfers zijn de baten die de horeca verwerft uit recreatieactiviteiten in en rondom natuurgebieden niet eens meegenomen. Zou een deel van de toegevoegde waarde van de horeca toegerekend worden aan de door de natuur geleverde ecosysteemdiensten dan zou het aandeel dichter in de buurt van de 10% komen te liggen. Tabel 6 Toegevoegde waarde van aan natuur verbonden sectoren (2008)
Landbouw, bosbouw en visserij Voedings- en genotmiddelenindustrie Waterleidingbedrijven Sport en recreatie Bron: CBS
26
Toegevoegde waarde [mln. Euro] 1.137 3.793 237 241
Economie en natuur
De economische betekenis van natuur beperkt zich echter niet alleen tot deze direct verbonden sectoren. Bijvoorbeeld woningen die dicht bij natuur zijn gelegen brengen meer op, zijn meer waard dan andere woningen (Rouwendaal en Weijschede-van der Straaten, 2011). Onderzoek heeft uitgewezen dat deze waardestijging kan variëren tussen de 4 en de 12% afhankelijk van de zichtbaarheid van de natuur en de provincie. In Noord-Brabant ligt deze waardestijging rond de 6% (Leeuwen, 1997). Minder goed te kwantificeren zijn de voordelen die de natuur heeft voor gezondheid. Bekend is wel dat zicht op een natuurlijke omgeving een concentratie verhogende en stress verminderende werking heeft. Zo krijgen bijvoorbeeld patiënten die naar een groene omgeving kunnen kijken minder last van complicaties en herstellen ze sneller. Natuur helpt ook om de fysieke gezondheid van mensen op pijl te houden door recreatieve activiteiten zoals wandelen en fietsen uit te lokken (Leereveld, 2006). Het zijn vooral de regulerende ecosysteemdiensten zoals het reinigend vermogen, waterregulatie, koolstofvasthouding en bestuiving die niet in het economische kringloopsysteem zijn opgenomen. Ter illustratie. Berekeningen laten zien dat de natuur zorgt voor een kostenreductie van ruim 35 miljoen euro per jaar voor de waterzuivering (Ministerie LNV, 2006). Ten Berge e.a. (2011) wijzen bovendien op het feit dat de toekomstige waarde van ecosysteemdiensten vaak nog onbekend is, de effecten van aantasting van deze diensten soms onvoorzien zijn of pas later zichtbaar worden. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de bijenstand. Deze leidt niet tot alleen tot verminderde honingproductie, maar heeft ook consequenties voor de fruitproductie door het wegvallen van de bevruchting van fruitbomen. Aan de hand van figuur 3 kan in navolging van ten Berge e.a. (2011) geïllustreerd worden op welke wijze de baten van natuur samenhangen met allerlei maatschappelijke thema’s en baathebbers. De overlappen maken het toerekenen van baten en lasten ingewikkeld, ze bieden tegelijkertijd ook mogelijkheden om te zoeken naar aanknopingspunten voor beleid en naar mogelijkheden om te zoeken naar nieuwe product-marktcombinaties en nieuwe coalities. De Nieuwe Markten Aanpak van Telos (zie verderop) is hiervoor ontwikkeld. Deze benadering beoogt een ontwikkelingsprogramma tot stand te brengen waarin wordt geprobeerd de unieke kwaliteiten van een gebied (economisch, ecologisch, sociaal-cultureel, ruimtelijk) in te zetten als innovatieve bron van gebiedsontwikkeling.
27
Figuur 3 Natuurbaten en maatschappelijke thema’s
Bron: Ecorys-NEI, 2002.
4.3
Compensatie of rood als financiële motor voor groen Bij compensatie worden de gevolgen van een ingreep in de natuur bestreden, ‘gecompenseerd’ door ergens anders natuur te ontwikkelen. In de praktijk betekent dit vaak dat bijvoorbeeld in het kader van de ontwikkeling van woningbouwprojecten of bedrijfsterreinen c.q. -gebouwen een financiële vergoeding wordt bepaald om elders natuur mee te kunnen ontwikkelen. In het onderstaande kadertje wordt geïllustreerd hoe in het geval van het Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC), de compensatie van natuur is georganiseerd. De casus laat tegelijkertijd ook iets zien van de complexiteit van de problematiek: hoe bijvoorbeeld om te gaan met spontaan ontstane natuur op een locatie die in het oorspronkelijke bestemmingsplan uitsluitend was bestemd als bedrijventerrein?
28
Economie en natuur
Duurzaam Industriepark Cranendonck Rondom de zinkfabriek van Nyrstar bij Budel is ruimte beschikbaar voor het herontwikkelen van ruim honderd hectare bedrijventerrein. Van dit in het verleden ontwikkelde grootschalige bedrijventerrein is slechts een beperkt deel in gebruik genomen. Een deel van het terrein is in eerste instantie gebruikt om zinkslakken op te slaan vanuit de gedachte dat deze niet schadelijk waren voor het milieu. Dit heeft geleid tot ophoging van het terrein. Toen bleek dat de slaken wel degelijk schadelijk waren voor het milieu is alsnog besloten het terrein te saneren. Na de sanering is rondom de zinkfabriek van Nyrstar op de niet als bedrijventerrein in gebruik zijnde terreinen spontaan natuur ontstaan. Nyrstar wil een deel van het oorspronkelijk als bedrijventerrein bestemde terrein alsnog tot productielocatie ontwikkelingen en zal de aantasting van de spontaan ontstane natuur compenseren. De compensatie voor het Duurzaam Industriepark Cranendonck vindt op verschillende manieren plaats. Het huidige gebied van het Ringselven Oost wordt ingericht als natuurgebied. Door de herinrichting van dit gebied verdwijnen de huidige natuurwaarden, waardoor een extra compensatieverplichting ontstaat. Voor deze extra compensatieverplichting en de overblijvende compensatie na aftrek van het Ringselven Oost, is een natuurfonds ingesteld. Dit natuurfonds wordt beheerd door de Provincie Noord-Brabant, Gemeente Cranendonck, Nyrstar en Natuurmonumenten. De financiële middelen waaruit het fonds bestaat, zijn bijeengebracht door de verkoop van bestaande gronden van Nyrstar en de gemeente aan Natuurmonumenten en Brabants Landschap. Uit de middelen in het fonds wordt een uitbreiding van het Ringselvengebied ten zuiden van de Zuid-Willemsvaart gerealiseerd. De overblijvende middelen zullen worden besteed aan het verbeteren van de kwaliteit in omliggende natuurgebieden. De invulling van deze kwaliteitsprojecten zal worden afgestemd tussen de partijen die deelnemen aan het natuurfonds.
Vaak wordt gesproken over zogenaamde rood-voor-groenprojecten, waarbij groen dient als compensatie voor rood of waarbij rood de financiële motor is voor groene ontwikkelingen. De Wolff e.a. (2009) maken een onderscheid tussen drie ideaaltypische rood-voor-groenprojecten: • Groen-door-roodprojecten, waarbij de realisatie van een bepaalde groene opgave de primaire doelstelling is. Met andere woorden groen staat voorop. Er is dan veelal geen beleidsmatige noodzaak om rood te realiseren, maar wel een bestuurlijke of financiële: door de realisatie van het rood wordt groen financieel of bestuurlijk haalbaar. • Groen-door-roodproces: voor een bepaald ‘verrommeld’ of ‘minder mooi’ gebied wordt een beleidsmatig kader gemaakt om de landschappelijke kwaliteit procesmatig te verbeteren, waartoe aan eigenaren de mogelijkheid geboden wordt in rood-voor-groen arrangementen mee te gaan. Het staat niet op voorhand vast waar precies wanneer groen gaat komen. Dat hangt in belangrijke mate af van de bereidwilligheid van de eigenaren. • Rood-en-groeproject, waarbij de realisatie van groen in nauwe samenhang met en mede als gevolg van de realisatie van rood plaatsvindt. Omdat er rood wordt gerealiseerd in een gebied is er ook de wens tot uitbreiding of kwalitatieve verbetering van het groen in het gebied.
29
De ervaring leert dat de realisatie van dergelijke rood-voor-groenprojecten vaak lang duurt. De Wolf e.a. (2009, pag. 68) wijzen erop dat het veelal om complexe projecten gaat waarbij een groot aantal actoren betrokken zijn, die niet altijd evenveel ervaring hebben in gebiedsontwikkelingsprojecten. Het gaat om actoren uit verschillende overheidslagen (gemeenten, provincies, rijk) die deels project- en sectorgewijs zijn georganiseerd, met daarnaast vaak (vele) private partijen waaronder natuur- en milieuorganisaties die verschillende belangen hebben en/of niet altijd evengoed zijn ingevoerd in dergelijke projecten. Ook de omvang van projecten speelt een rol. Hoe groter het project, hoe langer het veelal duurt. De looptijd als zodanig vormt overigens ook een complicerende factor. Immers marktomstandigheden kunnen zich wijzigen waardoor de gemaakt afspraken over rood-groene verevening moeten worden aangepast. Ook kunnen er wijzigingen ontstaan in de politiek-maatschappelijke context (bijvoorbeeld veranderende samenstelling van colleges van B&W en GS) waardoor de opstellingen van deelnemers in het project verandert, of het vertrek van een van de trekkers van het project. De Wolff e.a. (2009) wijzen ook op het gevaar dat men zich snel te rijk rekent of anders geformuleerd de opbrengsten uit het rood of de vereveningsmogelijkheden worden overschat. Zeker in een tijd van een vastzittende vastgoed- en grondmarkt een reëel risico. Dat gaat des te meer klemmen als de financiële doelstelling (waarbij rood als financiële motor fungeert) zwaarder weegt dan de beleidsmatige (er is geen absolute noodzaak voor rood, waardoor het maatschappelijk draagvlak geringer is).Om het proces goed op de rails te zetten en te houden is een goede voorbereiding een conditio sine qua non, waarbij betrokken partijen zich dienen te realiseren dat het om een proces van lange adem gaat. Daarnaast is een goede trekker van het project nodig die de expertise van de verschillende partijen goed organiseert en indien nodig expertise binnen het project haalt (Wolff, e.a., 2009). Een andere succesfactor is groen vroegtijdig en evenwaardig aan andere voorzieningen in de afwegingen op te nemen. Daarbij moet niet gewerkt worden vanuit een normatief kader met betrekking tot de verhouding rood en groen, maar zullen gebiedsspecifiek afspraken gemaakt moeten worden over de ambitie, haalbaarheid en financiering voor groene ontwikkelingen (Smaal, e.a., 2008). Om tot dergelijke afspraken te komen is vertrouwen nodig tussen de partijen die bij het project betrokken zijn. Van de marktpartijen vraagt dit dat ze verder kijken dan eenmalige kortetermijnwinsten. Belangenorganisaties zullen verantwoordelijkheid moeten nemen voor de gemaakte afspraken en deze verdedigen naar hun achterban. De overheid zal ruimte moeten bieden aan de ontwikkelingen van zowel groen als rood. De samenwerking tussen deze partijen kan eventueel ondergebracht worden in een formele gebiedsgerichte organisatie (Evers, Beckers, & Winsemius, 2004). Ondanks al de inspanningen op dit gebied is het niet de verwachting dat rode ontwikkelingen de volledige financiering van groene ontwikkelingen zullen kunnen dragen (Smaal, 2008; Vreke, 2010).
30
Economie en natuur
4.4
Sponsoring In de zoektocht naar additionele middelen voor het financieren van natuur en landschap wordt vaak gewezen op de mogelijkheden van financiering door bedrijven in de vorm van sponsoring. Bij sponsoring vindt er een financiële transactie plaats tussen bedrijven en organisaties die natuur ontwikkelen of beheren. Vooral beleidsmakers kijken verlekkerd naar deze mogelijkheden. De praktijk is echter veel weerbarstiger. Onderzoek onder bedrijven in de regio’s Amstelland, Binnenveld (gebied tussen Wageningen, Ede, Rheden en Veenendaal), het Groene Woud en de Ooijpolder Groesbeek maakt duidelijk dat om te beginnen de motivatie om landschap te sponsoren (inclusief geven) niet vanzelfsprekend is (Overbeek en De Graaff, 2009). In de onderstaande figuur worden de uitkomsten in beeld gebracht. In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen op het terrein van het landschap geeft één op de zes ondervraagde bedrijven in het Groene Woud aan een financiële bijdrage te willen leveren aan het landschap. Daarmee is het Groene Woud met de Ooijpolder koploper. Figuur 4 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op het terrein van landschap door bedrijven in de vier gebieden (% positief antwoord)
Bron: Overbeek en De Graaff (2009).
Het onderzoek van Overbeek en de Graaf laat zien dat voor bedrijven een belangrijke voorwaarde voor een financiële bijdrage is dat het om een erkend goed doel moet gaan. Ook het lokale karakter van het initiatief is van belang. Bedrijven die geïnteresseerd zijn of willen bijdragen aan landschap, hebben vaker interesse in de mogelijkheden voor recreatie, ontvangst en vergaderruimte en MVO. De interesse hangt vaak samen met het feit dat landschap als een vestigingsfactor en zakelijk belangrijk wordt gezien, bijdraagt aan het imago van het eigen bedrijf en aantrekkelijk wordt gevonden. Specifieke bedrijfskenmerken spelen nauwelijks een rol. Een bijdrage aan landschap lijkt dus meer samen te hangen met factoren
31
die een positieve (emotionele) betrokkenheid aan landschap weergeven dan met de bedrijfskenmerken. Sponsoring moet nadrukkelijk onderscheiden worden van geven. Bij sponsoring is een tegenprestatie vereist van degene die begunstigd is, in het geval van geven is dit niet vereist. Sponsoring wordt door Verstegen (2003, pag. 37) omschreven als “een zakelijke overeenkomst, gericht op profijt voor beide partijen, waarbij de ene partij (de sponsor) een persoon, instelling of evenement financieel en/of materieel ondersteunt en waarbij de andere partij (de gesponsorde) een evenwaardige en nauw omschreven tegenprestatie levert die de sponsor helpt bij diens doelen”. De definitie maakt duidelijk dat het bij sponsoring om relatievorming gaat. Er is sprake van een overeenkomst waarbij er sprake is van wederkerigheid: prestatie (sponsor) en tegenprestatie (begunstigde) staan omschreven. Afhankelijk van de relatie die hierbij ontstaat, kunnen verschillende niveaus van sponsoring worden onderscheiden. In de onderstaande sponsorpiramide worden verschillende stadia onderscheiden. Op het laagste niveau vindt een eenmalige gift plaats waarvoor geen tegenprestatie wordt verwacht. Op het hoogste niveau wordt op basis van gezamenlijke afspraken langjarig samengewerkt om te komen tot versterking van elkaars belangen (Overbeek, & Graaff, 2010). Om op een hoger niveau te komen moet er veel geïnvesteerd worden in de relatie tussen beide partijen. Vanuit de begunstigde organisatie is het belangrijk resultaten van activiteiten terug te koppelen en eventueel de individuele bijdrage hieraan zichtbaar te maken. Naast een financiële bijdrage aan de ontwikkeling en beheer van natuur ontstaat hierdoor ook een groter draagvlak voor betrokkenheid bij natuur (Overbeek, & Graaff, 2010; Harms, & Overbeek, 2011). Figuur 5 De sponsorpiramide
32
Economie en natuur
Overigens gaat het bij sponsoring niet uitsluitend om bijdragen in financiële zin. Het kan ook gaan om zaken als kennis, tijd, materiële goederen etc. De sponsoring van het Natuurgebied Huis ter Heide door FUJIFILM Tilburg hoort in de bovenste categorie van de sponsorpiramide FUJIFILM Manufacturing Europe Fujifilm heeft een sponsorbeleid dat is gericht op de terreinen duurzaamheid, sport en onderwijs. Daarbij worden vooral projecten in de nabije omgeving van het bedrijf ondersteund. Het lokale sponsorbeleid sluit daarmee aan op de filosofie van de moedermaatschappij dat een lokale vestiging van Fujifilm onderdeel uitmaakt van de lokale maatschappij. Werknemers wordt de mogelijkheid geboden te sponsoren projecten aan te dragen. Contacten tussen een van de medewerkers van Fujifilm Tilburg met de boswachter van het nabijgelegen natuurgebied Huis ter Heide heeft geleid tot een langjarige sponsorovereenkomst tussen Fujifilm en Natuurmonumenten. Door Natuurmomenten wordt het geld besteed aan de ontwikkeling en het beheer van het plan Lobelia. Dit plan omvat het herstel en beheer van het vennengebied in Huis ter Heide. De eerste sponsorovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar. Recent is een nieuwe overeenkomst opgesteld voor een periode van drie jaar. De basisbijdrage die in de overeenkomst is vastgesteld, wordt onder andere besteed aan projecten die de beleefbaarheid van het gebied vergroten. Deze beleving sluit aan bij de hoofdactiviteit van Fujifilm, het maken van fotopapier. Daarbij fungeert het papier vaak als drager van beleving, emotie. Naast de basisbijdrage kan Natuurmonumenten een beroep doen op eenmalige bijdragen aan specifieke projecten.
4.5
Fondsvorming1 Landschapsfondsen Een mogelijkheid om de regionale betrokkenheid van private partijen te stimuleren en middelen te genereren is het instellen van een fonds. Er zijn verschillende vormen van gebiedsfondsen, ook wel landschapsfonds, regionaal fonds, streekfonds of regionaal of lokaal groenfonds genoemd. Kenmerkend is dat een of meerdere lokale of regionale organisaties het initiatief nemen om aanleg of beheer van natuur, landschap of recreatie te bevorderen en te bundelen. Een fonds kan gevuld worden met zowel publieke als private middelen en komt niet in de plaats van overheidsfinanciering. Manieren om een landschapsfonds te vullen zijn: sponsoring, adoptie, overheidsgelden, ontwikkelingstax, rood-voor-groen constructie en grondbank. Het is een middel om een betere samenhang en continuïteit van financiële middelen te garanderen. Om voldoende betrokkenheid te stimuleren, dient de omvang van het gebied waarop het fonds betrekking heeft niet te groot te zijn. Het onderbrengen van gelden bij het Nationaal Groenfonds biedt mogelijkheden om uitvoeringskosten te verlagen en het financieel rendement op het ingelegde vermogen te verbeteren. _______________________________________________________________________________________________ 11
Deze paragraaf is in belangrijke mate ontleend aan het door Telos uitgevoerde onderzoek naar nieuwe financieringsmogelijkheden voor het landschap. Zie Beckers e.a (2009).
33
Figuur 6 Voorbeelden van fondsen
Het begrip landschapsfonds wordt in twee verschillende betekenissen gebruikt: als publiek-private organisatie en als financieel instrument. Onder landschapsfonds wordt bijvoorbeeld in de provincie Gelderland niet –zoals de naam doet vermoeden - een financieel fonds verstaan, maar een organisatie in een gebied waarin maatschappelijke organisaties en gemeenten samenwerken om groenblauwe diensten bij grondeigenaren te promoten. Het financiële fonds achter dit landschapsfonds, van waaruit de groene blauwe diensten worden gefinancierd, en dat wordt gevuld met provinciale, gemeentelijke en private middelen is in Gelderland steeds in beheer bij (samenwerkende) gemeenten. In navolging van Brabant is in de provincie Overijssel een enigszins afwijkende stimuleringsregeling voor het landschap ontwikkeld. In tegenstelling tot de zesjarige contracten in Noord-Brabant is daar een loopduur van dertig jaar bepaald. Dat geeft grondeigenaren een beter perspectief van continuïteit. Daarnaast wordt meer gebruik gemaakt van maatwerk en vindt er gebiedsgerichte differentiatie plaats met behulp van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP). In het Brabantse STIKA wordt gebruik gemaakt van standaardpakketten, in Overijssel is meer maatwerk, flexibiliteit en differentiatie mogelijk. Het wordt belangrijk gevonden, dat de (samenwerkende) gemeenten het voortouw nemen. Daarnaast profiteren ook niet-agrarische particulieren van de regeling. Binnen de Overijsselse regeling groen-blauwe diensten werkt men met landschapsfondsen per gebied. Zo’n landschapsfonds is een privaatrechtelijk fonds, een combinatie van vermogensen beheerfonds; na 30 jaar is het fonds leeg. De contracten met landschapsfondsen bieden voordelen: • • • •
34
optimale bundeling van publieke en private geldstromen; duurzaam beheer van de financiële middelen; de uitkering van vergoedingen via één loket; verantwoording van uitgaven naar de financiers.
Economie en natuur
Op provinciaal niveau is er een coördinerende Stichting Landschapsfonds Overijssel, opgericht door Landschap Overijssel en Natuurlijk Platteland Oost. Om groene en blauwe diensten te kunnen aanbieden, wordt een landschapsfonds opgericht door een rechtspersoon, in de regel (samenwerkende) gemeenten. Slechts vier gemeenten doen niet mee. Met name publieke partijen betalen mee aan de fondsen en daarnaast een aantal stichtingen. In Overijssel zijn op dit moment zes landschaps- en gebiedsfondsen actief. De komende periode zullen meer lokale fondsen in Overijssel worden opgericht. De gemeente stort een bedrag in het landschapsfonds. De provincie Overijssel verdubbelt dit bedrag. De provincie Overijssel heeft als voorwaarde dat het fonds ondergebracht moet zijn bij het Nationaal Groenfonds. Dit moet gebeuren op naam van een lokale stichting. Deze stichting sluit contracten af met de particuliere landschapsbeheerders en financiert het beheer uit het fonds. De combinatie van publieke en private gelden in gebiedsfondsen wordt vaak genoemd als een mogelijk obstakel, gezien de Europese regels voor staatssteun. Volgens het Nationaal Groenfonds moet in ieder geval transparantie zijn gewaarborgd, bijvoorbeeld door in de verslaglegging met deelbudgetten van verschillende publieke en private partijen te werken, zodat helder is wie met welk bedrag meebetaalt aan een vergoeding aan een beheerder. De beheerder ontvangt echter maar één formulier.
Streekrekeningen “Iedereen kan meedoen, meedenken en meebetalen.” staat in de Agenda Landschap. De streekrekening is één van de mogelijkheden om een financiële stroom voor landschapsontwikkeling te genereren. De belangrijkste verschillen tussen een landschapsfonds en een streekrekening zijn, dat bij de streekrekening alleen het rendement wordt benut in plaats van het fondsvermogen en dat de doelen breder zijn, gericht op gebiedsontwikkeling in het algemeen. In principe kan geld van de streekrekening worden gebruikt ten behoeve van landschapsontwikkeling. Een streekrekening werkt als een normale spaarrekening, waar publieke en private partijen hun geld kunnen onderbrengen. Op die manier kunnen ze ‘geld geven zonder geld te geven’.Streekrekeningen zijn of worden in Brabant ontwikkeld in het Groene Woud, de Maashorst en de Brabantse Wal. De eerste streekrekening in Nederland was een initiatief binnen het nationale landschap het Groene Woud en is daar succesvol. Het is in eerste instantie als volgt opgezet. Centraal staat het Horus Fonds, die wordt gevoed door enerzijds de ISIS-rekeningen en anderzijds de Osiris initiatieven. Een manier om het Horus Fonds te vullen is het spaarsysteem van de ISIS-rekening. Overheden, bedrijven, streekorganisaties en –bewoners openen hun eigen ISIS-rekening en leggen geld in op deze rekening. Daarvoor wordt een marktconforme marktvergoeding gegeven. Een klein deel van deze vergoeding (0,15%) vloeit naar het Horusfonds. Deze opslag is mogelijk door het totaal aan kapitaalstortingen op de ISISrekeningen. Maar dit is niet het enige surplus dat ontstaat. Ook de extra door de bank gegunde rente en eventueel de door de inlegger gegunde rente leveren bijdragen op voor het Horus Fonds. De renteschenking van de inlegger is flexibel. De door het rentesurplus opgewekte kapitaalstroom komt terecht in het Horus Fonds en wordt via een subsidieprogramma toebedeeld aan duurzame projecten
35
die het Groene Woud versterken. Op de rekening staat inmiddels een tegoed van circa 40 miljoen euro wat ertoe heeft geleid dat 400.000 tot 500.000 euro inmiddels beschikbaar is gesteld voor projecten. Op termijn kan dit wellicht ongeveer 10% van de totale investeringen opbrengen. Een kritische succesfactor was de aanwezigheid van een bevlogen trekker, die partijen en personen wist te kan mobiliseren om mee te doen aan een streekrekening. Ger van den Oetelaar, wethouder van Boxtel, heeft bij de ontwikkeling van de eerste Nederlandse streekrekening een cruciale rol gespeeld. In de Maashorst is inmiddels ook een streekrekening opgezet, die zich echter nog in de ontwikkelfase. De opzet van deze streekrekening is iets anders dan bij het Groene Woud, eigenlijk is er meer sprake van een streekfonds. Het is namelijk niet alleen mogelijk om via rente van de streekrekeningen geld te genereren maar ook via sponsoring, giften, legaten en overige geldstromen financiële middelen vrij te maken. De streekrekening voor de Brabantse Wal is nog in conceptfase. Bij de Brabantse streekrekeningen is het contract, dat in eerste instantie met de ASN bank was gesloten, door de Rabobank overgenomen. Medio juni 2009 bekrachtigden eindelijk de Rabobank en het samenwerkingsverband van de Landschappen, De12Landschappen, de intentie om te gaan samenwerken door een gezamenlijk convenant te ondertekenen. De Rabobank heeft een coöperatieve structuur met een verregaande zelfstandigheid per bank. De mogelijkheden voor medefinanciering door (stedelijke) bewoners en bedrijven zouden toenemen, wanneer ook stedelijke Rabobanken een streekrekening zouden openen. 4.6
Ondernemerschap De natuur levert zoals we in par. 4.2 al betoogden tal van ecosysteemdiensten aan de samenleving. Voor ondernemers kunnen deze ecosysteemdiensten meerwaarde opleveren, ze kunnen startpunt vormen voor nieuwe economische activiteiten en investeringen. Ondernemers kunnen daarnaast ook zelf bijdragen leveren aan het behoud en de ontwikkeling van ecosysteemdiensten. De Blaeij e.a. (2011) geven aan dat natuur en landschap en de bijbehorende ecosysteemdiensten alleen tot hun recht kunnen komen in ondernemersbeslissingen als de mogelijke bijdragen van deze diensten aan het bedrijfsresultaat bekend zijn. Voor ondernemers die natuur en landschap behouden en ontwikkelen is het belangrijk dat hun bijdrage eraan meetbaar is. Indien de ondernemer zicht heeft in de waarde van en de hoeveelheid ecosysteemdiensten die hij aan de natuur ontleent, biedt dit hem de mogelijkheid om toezeggingen te doen voor investeringen. Dit veronderstelt dat als deze waarde ook in geld wordt uitgedrukt, hij daar ook voor wil betalen. Voor het ontwikkelen van nieuwe economische activiteiten en het op gang brengen van investeringen op gebiedniveau heeft Telos de zogenaamde Nieuwe Markten Aanpak ontwikkeld. Deze is/wordt inmiddels met succes toegepast in een vijftiental met vrijetijd en toerisme verbonden gebiedsontwikkelingsprojecten (o.a. Zuid & Noord Limburg, Midden Brabant, Zeeland, Utrechtse Heuvelrug, Amsterdam, De Liemers, Maashorst, Friese Meren, Overijssel).
36
Economie en natuur
Ingezet wordt op het identificeren van unique selling points (USP’s) van een gebied met de bijbehorende, die USP dragende, stake-holders (duwers en trekkers) die in onderlinge allianties innovatieve en slagvaardige kansen kunnen genereren voor gedeelde meerwaarden (duurzame ontwikkeling). Voorop staat de interactie binnen in eerste instantie de ondernemersgemeenschap en later ook met de publieke en maatschappelijke gemeenschap in associatieve planvorming. Figuur 7 De Nieuwe Markten Aanpak
In de gebiedsgerichte aanpak die gevolgd wordt kunnen in algemene zin de volgende stappen worden onderscheiden: • identificatie van gebiedsopgaven, gebiedskenmerken (aanwezige ecosysteemdiensten), omgevingsontwikkelingen en de bijbehorende potentiële unique selling points en bijpassende eerste actoralliantie; • actoranalyse naar dominante motieven en driving forces; • opzetten van kansenkaarten, waarin wederzijdse meerwaarden tot uitdrukking komen; • voeren van actorgesprekken individueel en in ronde tafels; • naar aanleiding daarvan opzetten kansrijke projectallianties; • uitwerking van die projectallianties in business cases met betrokken partijen; • regelen van de license to operate via associatieve planning. Hoewel het stappenplan een soort lineaire aanpak suggereert is het tegendeel het geval. De Nieuwe Markten Aanpak is bij uitstek een cyclisch proces (figuur 8). Zo kan de nadere identificatie van unique selling points aanleiding geven tot een aanscherping en herijking van de in eerste instantie via een brainstorm globaal bepaalde hoofdrichtingen. Ook de eerste identificatie van potentiële actoren en eerste bilaterale gesprekken met hen kan leiden tot een herijking van doorlopen analyses, dan wel het onderzoeken van compleet nieuwe veelbelovende richtingen. Daarnaast is uit ervaring gebleken, dat zodra er een gedeeld commitment
37
over potentiële kansenkaarten ontstaat, er een nieuwe dynamiek plaatsvindt die aanleiding geeft tot een andere organisatie van het proces. Figuur 8 Het cyclische karakter van de Nieuwe Markten Aanpak
4.7
Nieuwe verdienmodellen Om meer private middelen beschikbaar te krijgen voor natuur en landschap, zal de private sector ook voordelen hieruit moeten kunnen halen. In dit kader worden diverse zogenaamde verdienmodellen ontwikkeld en uitgeprobeerd. Een uitgebreid overzicht van verdienmodellen in gebiedsontwikkeling wordt gegeven door Van Rooy (2011). Hieronder volgen verdienmogelijkheden die het meest direct van toepassing zijn op natuur en landschap. Functieflexibiliteit is een basismogelijkheid om te komen tot meer verdiencapaciteit uit natuur en landschap. Functieflexibiliteit biedt de mogelijkheid om meerdere gebruiksfuncties op een locatie te laten plaatsvinden. Combinaties van natuur en landschap met zorg, recreatie, energieopwekking en waterberging zijn bijvoorbeeld mogelijk. In stedelijke gebieden kunnen onder ander groendaken en stadslandbouw mogelijk worden gemaakt. Parkmanagement biedt de mogelijkheid om natuur op bedrijventerrein te integreren en te beheren. Functieflexibiliteit sluit aan op het concept van ecosysteemdiensten (Melman & Heide, 2011). Met dit concept worden de functies aangeduid die de natuur aan de mens kan leveren. Door functieflexibiliteit is het mogelijk meerdere ecosysteemdiensten tegelijkertijd te benutten. Hierbij moet echter wel gezorgd voor een balans tussen deze diensten, omdat de levering van de ene dienst de andere dienst kan aantasten. Een andere basismogelijkheid om private middelen voor natuur aan te trekken is het uitbaten van eigendomsrecht. Gebieds-, en groenaandelen zijn hier voor-
38
Economie en natuur
beelden van. Deze aandelen geven private partijen de kans om te investeren in natuur en gebieden. Deze investeringen zullen erop gericht zijn om de waarde van beleving of economische activiteiten te laten toenemen.
39
40
Economie en natuur
5 Conclusies
In deze studie is onderzoek gedaan naar het slimmer verbinden van economische ontwikkeling en natuurontwikkeling. Uit de literatuurverkenning en interviews met betrokkenen bij bestaande projecten op dit gebied komt naar voren dat deze slimmere verbindingen in ieder geval kunnen worden gelegd door in te zetten op ondernemerschap gericht op het (beter) benutten van de waarde die de natuur onze samenleving biedt, door initiatieven anders te financieren en door anders te organiseren. 5.1
Betere benutting van de waarde van de natuur De natuur is van grote (economische) waarde voor onze samenleving. De ecosysteemdienstenbenadering biedt goede handvatten om deze waarde inzichtelijk te maken. Het gaat om diensten waarvan de directe bijdrage aan de in de Brabant geproduceerde toegevoegde waarde substantieel is. Een grove berekening leert dat deze in de orde van grote van zo’n 7- 10% van de totale geproduceerde toegevoegde waarde ligt. Punt van grote zorg is dat een groot aantal van deze ecosysteemdiensten in de voorbije jaren aan kwaliteit hebben ingeboet, dat een deel van de effecten van de aantasting nog onvoorzien zijn en soms pas op termijn zichtbaar worden. Deze aantasting vormt dus een directe bedreiging voor het economisch systeem, niet alleen mondiaal maar ook regionaal. Er zijn tal van mogelijkheden om (nieuw) ondernemerschap te ontwikkelen gekoppeld aan ecosysteemdiensten. Vertrekkend vanuit de op gebiedsniveau aanwezige ecosysteemdiensten kunnen, zoals de door Telos ontwikkelde nieuwe marktenaanpak laat zien, nieuwe product-marktcombinaties ontwikkeld worden die niet alleen investeringsstromen op gang brengen maar ook bijdragen kunnen leveren aan het versterken van de regionaal aanwezige ecosysteeemdiensten. Om nieuw ondernemerschap te stimuleren en faciliteren is het van belang dat zowel de mate waarin gebruik gemaakt wordt van bestaande ecosysteemdiensten (de kostenkant) als de mate waarin ondernemerschap bijdraagt aan de instandhouding en verbetering van ecosysteemdiensten (de opbrengstenkant) niet alleen zichtbaar, maar ook meetbaar wordt gemaakt. Op deze wijze kunnen ondernemers beter hun zakelijke afwegingen maken.
41
5.2
Anders financieren De meeste middelen voor het beheer van natuur en landschap zijn afkomstig van de overheid. Ook door private instellingen wordt echter bijgedragen aan natuurontwikkeling, vooral vanuit de compensatie die gevraagd wordt bij de uitbreiding van economische activiteiten. De middelen die vanuit de overheid beschikbaar worden gesteld zullen door aangekondigde bezuinigingen sterk afnemen. Hierdoor zal de vraag naar financiering vanuit private partijen toenemen. Onder bepaalde voorwaarden kan aan deze vraag tegemoet worden gekomen. Een belangrijke voorwaarde voor meer private financiering van natuur is zoals hierboven al aangegeven dat de (economische) waarde van natuur beter benut kan worden. In de onderzochte bestaande projecten vindt dit tot nu toe zeer beperkt plaats. In de literatuur wordt onder andere verandering van het eigenaarschap als mogelijkheid gegeven om de economische waarde van natuur te vergroten. Privaat eigenaarschap van natuur biedt de mogelijkheid om andere investeerders aan te trekken. In de interviews geven private partijen aan dat ze willen investeren in natuur die op een of andere manier functioneel is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om recreatieve functies, landschappelijke inpassing van bedrijven of een bufferfunctie tegen milieuoverlast. Deze economische functies zullen dan binnen de voor de biodiversiteit in het gebied geldende voorwaarden moeten worden ingevuld. Natuur als vestigingsvoorwaarde Als voorbeeld van het benutten van de economische waarde van natuur wordt door bedrijven en gebiedsorganisaties gewezen op de waarde die natuur vertegenwoordigd voor vestigingsklimaat en arbeidsmarkt. Hoewel de daadwerkelijke waarde moeilijk te kwantificeren is, kan ze wel ingezet worden voor de financiering van natuur. Door vooraf te investeren in natuur op bedrijventerreinen kan de opbrengst van gronduitgifte stijgen. Latere investeringen in natuur op bedrijventerreinen kunnen gedaan worden vanuit de bedrijven zelf of in het kader van herstructurering. Investeringen in de natuur zullen echter wel moeten worden gezien in het grotere geheel van de omgeving van bedrijven. De natuur alleen is namelijk geen expliciete factor bij vestigingsbeslissingen. Hierdoor zullen investeringen in de natuur vaak verborgen blijven in de totale begroting van bedrijven.
Richt functies flexibel in In de literatuur wordt ook gewezen op de mogelijkheden van functieflexibiliteit. Met functieflexibiliteit wordt bedoeld dat meerdere gebruiksmogelijkheden tegelijkertijd of kort na elkaar in een gebied mogelijk worden gemaakt. Hierdoor kunnen de verschillende gebruiksmogelijkheden van een gebied optimaal tot waarde worden gebracht. Functieflexibiliteit speelt ook in op de vraag van bedrijven naar mogelijkheden om zich op een locatie te kunnen blijven ontwikkelen. Op dit moment zien bedrijven zich te vaak belemmerd door natuur in hun omgeving. Dit leidt tot angst voor natuur en de neiging natuur zo veel mogelijk
42
Economie en natuur
buiten de deur te houden. Om ontwikkelingen mogelijk te houden kan het nodig zijn om natuur te verplaatsen of een andere invulling te geven. Bundel middelen Als gevolg van een grotere bijdrage van private partijen aan natuur zal het aantal partijen dat zich bezig houdt met de financiering van natuur toenemen. Om een efficiënte besteding van middelen mogelijk te maken kunnen deze middelen bijeengebracht worden in natuurfondsen. Deze fondsen kunnen gevuld worden met overheidsmiddelen, middelen uit rood-voor-groen projecten, sponsorgelden of andere opbrengsten. De schaal van deze fondsen is een afweging tussen de uitvoeringskosten en de betrokkenheid van de deelnemers in het fonds. Bij lokale fondsen zijn de uitvoeringskosten relatief hoger doordat de hoeveelheid middelen die in het fonds worden gestort lager zijn. Bij lokale fondsen zijn de projecten beter zichtbaar voor de deelnemende (private) partijen. Dit biedt de meeste kansen dat de private partijen ook betrokken blijven bij de natuur zodat er continuïteit in beheer mogelijk is. In het geval van compensatie is de lokale zichtbaarheid van projecten belangrijk om omwonenden een voordeel te geven van de ingrepen die in hun omgeving plaatsvinden. Sponsoring biedt mogelijkheden maar vraagt lang adem Sponsoring door bedrijven biedt mogelijkheden om natuur en landschap te financieren. Tegelijkertijd mogen er ook geen wonderen van verwacht worden. Aansluiting zou gezocht moeten worden bij het streven van steeds meer ondernemingen om zich te profileren als een maatschappelijk verantwoorde ondernemer. Natuur- en milieuorganisaties dienen zich te realiseren dat sponsoring in zichzelf een zakelijke activiteit is, veelal gebaseerd op een zakelijke overeenkomst, die wederkerigheid veronderstelt: voor wat hoort wat. Om langjarige sponsorovereenkomsten tot stand te brengen moet veel energie gestopt worden in het ontwikkelen en in stand houden van relaties. 5.3
Anders organiseren Een andere manier van organiseren van natuur- en landschapsbeheer is gericht op het vergroten van de samenwerking tussen overheden, natuur- en milieuorganisaties, burgers en bedrijven. Vanuit deze samenwerking kunnen de economische en maatschappelijke kansen van natuur beter op elkaar worden afgestemd en elkaar versterken. Deze intensievere samenwerking vraagt echter wel om vertrouwen tussen deze partijen. Zeker aan het begin van lokale projecten blijkt dit vertrouwen nog vaak te ontbreken, maar het blijkt ook mogelijk om tot vruchtbare samenwerking te komen waarbij economische investeringen kunnen worden versneld en tegelijkertijd natuurdoelen dichterbij worden gebracht. De bereidheid van ondernemers om de ontwikkeling van natuur en landschap mee te willen financieren komt vaak voort uit de betrokkenheid bij het eigen gebied. Investering in het eigen gebied maakt het mogelijk om deze betrokkenheid zichtbaar en concreet te maken.
43
Vanuit overheden vraagt dit om actief meedenken over ontwikkelingen van bedrijven en de natuur. Daarbij wordt regelgeving gebruikt om belangen in openheid af te wegen en te zoeken naar oplossingen wanneer er zich belangenconflicten voordoen. Bedrijven zullen blijk moeten geven van betrokkenheid bij hun omgeving, bijvoorbeeld vanuit beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, en meer openheid moeten geven over beoogde ontwikkelingen. Om invulling te geven aan de betrokkenheid bij de omgeving kunnen bedrijven zich (lokaal of regionaal) organiseren. Ontwikkelingen van bedrijventerreinen en de natuur er omheen zijn namelijk geen factoren waar individuele bedrijven alleen invloed op hebben en vragen dus om afstemming. De lokale of regionale organisatie van bedrijven biedt ook de mogelijkheid om leerervaringen op het gebied van regelgeving en natuur met elkaar te delen. Van belangenorganisaties wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen voor besluiten die met andere partijen worden genomen. Deze besluiten zullen naar de achterban, in het kader van een gezamenlijk belang, verdedigd moeten worden. 5.4
Eindconclusies bestaande projecten In zijn algemeenheid kan vastgesteld worden dat er bereidheid is bij private partijen om te investeren in de ontwikkeling van natuur: functioneel en liefst dicht bij huis. Dit neemt niet weg dat investeringen in de natuur op dit moment nog vooral als een kostenpost worden ervaren. Dit wordt mede versterkt door de angst om door de natuur belemmerd te worden in de bedrijfsontwikkeling. Daarnaast is het nog onduidelijk wat de meerwaarde van natuur en landschap is voor private partijen. De ecosysteemdienstenbenadering biedt mogelijkheden om deze meerwaarde beter inzichtelijk te maken. De beschreven mogelijkheden voor een andere manier van financieren en organiseren van investeringen in natuur en landschap bieden slechts beperkte mogelijkheden om natuur een andere plaats te geven in het economische en maatschappelijke systeem. Er zal daarom een andere manier van denken, werken en beleidsuitvoering nodig zijn om natuur een hoogwaardig onderdeel te laten zijn van een duurzame maatschappelijke ontwikkeling. Hiervoor zullen in het volgende hoofdstuk enkele denkrichtingen worden gegeven.
44
Economie en natuur
6 Denkrichtingen voor de commissie: een beschouwing
De natuur, de ecosystemen op aarde, levert de mens tal van baten op. Ze is niet alleen als productiefactor, maar ook als consumptiegoed van grote economische betekenis. Net als zoveel andere economische goederen is de natuur een schaars goed. Het is daarnaast ook een collectief goed. Consequentie is dat veel van de diensten die de natuur ons biedt geen prijs én ook geen eigenaar hebben. Het gevolg hiervan is vervolgens dat de betekenis en belang van deze diensten in de besluitvorming vaak onderschat en veronachtzaamd wordt.Diezelfde natuur staat onder druk, zo laten tal van studies zien. De aangekondigde bezuinigingen op het natuurbeleid zullen, zo is de verwachting van het Planbureau voor de Leefomgeving, deze druk alleen maar vergroten. Consequentie van een en ander is dat het systeem van ecosysteemdiensten, de baten die de natuur de samenleving en dus ook de economie levert, verder wordt aangetast. Eigenlijk is het beleid vanuit het oogpunt van stimulering van de economie, waar we in de huidige crisis juist behoefte aan hebben, dus contraproductief. Het enige positieve wellicht is dat op korte termijn de staatshuishouding enigszins op orde wordt gebracht, zij het ten koste van een meer structurele lange termijn aantasting van de bijdrage van de natuur aan de economie. Het belang van behoud en versterking van de natuur wordt ook door het bedrijfsleven onderkend. We zien het op nationaal niveau terugkomen in intentieverklaring die VNO-NCW, MKB Nederland en LTO hebben getekend met de International Union for Conservation of Nature (IUCN) om te komen tot een constructieve dialoog, samenwerking en gezamenlijke activiteiten gericht op het behoud en herstel van biodiversiteit. We zien het ook terugkomen in de groeiende belangstelling onder individuele ondernemers voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. We zien het bovendien terugkomen in de interviews die we gehouden hebben met ondernemers in het kader van het onderzoek. Belangrijke signalen omdat ze laten zien dat er draagvlak is in het bedrijfsleven voor behoud en herstel van de natuur. Dit is in onze ogen ook noodzakelijk. Het onderzoek laat zien dat er naast behoefte aan financiën ook nadrukkelijk behoefte is aan een andere aanpak: andere manieren van denken, werken en doen. Aan onder andere een ondernemendere manier van omgaan met de natuur, met de ecosysteemdiensten die de natuur de samenleving schenkt. Op individueel niveau zijn ondernemers bereid hun verantwoordelijkheid te nemen, binnen de eigen mogelijkheden, vooral (maar niet uitsluitend) gericht
45
op functionele natuur en vaak dicht bij huis, zodat de uitstraling richting het eigen bedrijf maximaal is. Hierin kan nog zeker een optimaliseringslag gemaakt worden door minder bureaucratie, vroegtijdiger overleg etc. Hoe belangrijk dit alles ook is, daar kan geen enkel misverstand over bestaan, het zal onvoldoende zijn om de benodigde schaalsprong te realiseren en een andere manier van werken te realiseren. Daar is meer voor nodig. Zonder de pretentie te willen hebben volledig te zijn zouden we een aantal ingrediënten willen noemen. Geef ruimte voor creatief ondernemerschap in en met natuur, geef experimenteerruimte. We verwachten van ondernemers dat ze een rol willen en kunnen spelen in ontwikkeling, beheer en instandhouding van de natuur. Dat kan alleen als ze in staat gesteld worden om te ondernemen, om nieuwe business te ontwikkelen. Daarvoor is letterlijk en figuurlijk ruimte voor nodig. Letterlijk in de zin dat er soms fysieke experimenteerruimte nodig is om nieuwe businesscases te ontwikkelen, figuurlijk in de zin dat ondernemers in hun ondernemend bezig zijn soms te zeer belemmerd worden door wet- en regelgeving. De nieuwe markten aanpak zoals Telos die, vertrekkend vanuit de gebiedskwaliteiten, in een groot aantal regio’s heeft toegepast laat zien hoe je ondernemerschap, creativiteit en gebiedskwaliteiten met elkaar kunt combineren. Ontwikkel een gedeelde gebiedsvisie: ga op zoek naar gedeelde waarden De basis voor een gezamenlijke ontwikkeling van economie en natuur ligt in een gezamenlijk ontwikkelde visie op gebiedsontwikkeling. In een dergelijke gebiedsvisie worden afspraken gemaakt over de ruimte die economie en natuur in een bepaalde regio krijgen. Deze visie wordt vastgesteld in een visievormingstraject tussen overheid, burgers, bedrijven en natuurorganisaties. Het gaat hierbij om een zoektocht naar gedeelde waarden: naar een vorm van doelbepaling waarbij maatschappelijke doelen samenvallen met de belevingswaarde die burgers en ondernemers toekennen aan natuur en landschap. Ook de vorm waarin deze visie wordt vastgelegd vormt een onderdeel van dit traject. Het gaat hierbij niet om een eenmalige exercitie, maar om het creëren van een permanente overlegtafel waaraan alle partijen aan kunnen schuiven en waarbij nieuwe plannen en projecten bediscussieerd kunnen worden en de vigerende visie desgewenst aangepast. Twee zaken zijn van belang. In de eerste plaats het creëren van onderling vertrouwen. Zonder vertrouwen is er geen basis om te komen tot een gezamenlijke en gedragen visie. In de tweede plaats dient er voor gewaakt te worden dat de overlegtafel geen instituut wordt waaraan alleen een select gezelschap mag aanzitten. Uitsluiten van nieuwkomers betekent een rem op vernieuwing en het risico van een gemiste kans. Combineer maatschappelijke agenda’s: denk en handel integraal Veel nieuwe mogelijkheden ontstaan door maatschappelijke agenda’s te combineren met de natuur en landschapsagenda. We kunnen denken aan de kenniseconomieagenda, de zorgagenda (zorglandschappen), de energie-agenda (het landschap als energieschuur), de recreatie agenda etc. Verlaat,zo is de boodschap, de gebaande, in zichzelf gekeerde en opgesloten sectorale paden. Ga op
46
Economie en natuur
zoek naar verrassende ontmoetingen, naar nieuwe onbekende partners. Ga in een mutual gains achtige aanpak op zoek naar de wederzijdse belangen. Sluit aan bij de betrokkenheid van ondernemers en burgers bij hun regio In een globaliserende wereld zijn burgers en ondernemers op zoek naar een plek, een gebied waarmee ze zich kunnen identificeren. Ondernemers zijn betrokken (zie de resultaten van de interviews en de grote belangstelling voor MVO), willen hun verantwoordelijkheid nemen. In die betrokkenheid en in de zoektocht om die betrokkenheid ook zichtbaar te maken liggen belangrijke aanknopingspunten om niet-overheidspartijen bij de financiering of compensatie van natuur te betrekken. Brabant neemt hierbij een uniek positie in doordat partijen een grote gebiedsbetrokkenheid laten zien. Zoek financieringsvormen die aansluiten bij de betrokkenheid van ondernemers en burgers bij hun woon- en werkgebied De betrokkenheid van burgers en ondernemers bij de eigen regio creëert tevens een basis voor nieuwe op de regionale leest toegesneden financieringsvormen. De Streekrekening zoals die in het Groene Woud is ontwikkeld is een groot succes en vindt inmiddels overal in den lande navolging. Andere mogelijke opties zijn gebiedsaandelen of regionale groenaandelen. Waarom pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen of andere grote institutionele beleggers niet uitdagen om te beleggen in kansrijke gebieden waar een aantrekkelijk maatschappelijk (is niet louter financieel) rendement geboden wordt? Waarom particulieren en bedrijven niet uitdagen om te investeren via groenaandelen in hun leef- en werkomgeving waardoor niet alleen het leef- en werkklimaat verbeterd wordt, maar waardoor ook de vastgoedwaarde van woningen en bedrijfspanden in stand gehouden c.q. verhoogd wordt? Van belang is goed op de schaalgrootte van het gebied te letten. Niet te groot omdat anders de identificatie kan verdwijnen, niet te klein omdat anders de mogelijkheden om een fatsoenlijk maatschappelijk rendement te halen verminderen. Laat de natuur haar verhaal vertellen: vertel het verhaal van de natuur Om de betrokkenheid van burgers en ondernemers te vergroten moet het verhaal van de bijdrage van de natuur aan onze economie veel meer verteld worden in de traditie van de grote vertellers als Jac. P. Thijsse, Bert Garthof en Ivo de Wijs. Laat zien wat er allemaal gebeurt in de sfeer van herstelwerkzaamheden en ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden. Laat zien dat het niet alleen gaat om het behoud en versterking van de arcadische idylle, hoe belangrijk op zich ook, maar laat ook zien wat de betekenis is c.q. kan zijn voor de ecosysteemdiensten en daarmee voor de economie. Ben reëel in het nadenken over natuurwaarden en de prijs die we er voor betalen. Geen enkele natuurwaarde ontstaat gratis. Daaraan zitten verschillende kanten. In de eerste plaats tot welke prijs je bereid bent bepaalde natuurwaarden in stand te houden of dat je met dezelfde inzet van financiële middelen geen andere op natuurherstel en – ontwikkeling gerichte
47
activiteiten zou kunnen ontplooien of de activiteiten anders zou kunnen aanpakken. Daarnaast speelt de vraag of natuur louter en alleen gezien zou moeten worden als collectief goed waarbij de rekening voor dit collectief goed bij de samenleving in zijn totaliteit wordt gelegd. Of moeten we daarin differentiatie aanbrengen: moeten we een onderscheid maken tussen partijen (burgers, ondernemers, instanties) die bijdragen aan het ontstaan van ecosysteembaten en partijen die daar juist meer dan evenredig van profiteren? Om dit debat zinvol te kunnen voeren is het van belang om de bijdrage die onderneming leveren aan de totstandkoming van ecosysteemdiensten c.q. van het gebruik daarvan zichtbaar en meetbaar te maken. Daarmee kan bijvoorbeeld de basis gelegd worden voor een prijsvormingsysteem. Maar het systeem zou bijvoorbeeld ook gebruikt kunnen worden om de bijdrage van bedrijven aan natuurvorming in Brabant in kaart te brengen en te koppelen aan een soort certificeringsysteem (à la het Waddengoud). Bundel middelen Het aantal private partijen dat bijdraagt aan natuurbehoud, -herstel en -ontwikkeling zal alleen maar toenemen. Versnippering dreigt en daarmee inefficiëntie en onvoldoende slagkracht. Om tot een efficiëntere besteding van middelen te komen ligt bundeling in natuurfondsen voor de hand. Deze fondsen kunnen (aan)gevuld worden met overheidsmiddelen, middelen uit rood-voor-groen projecten, sponsorgelden of andere opbrengsten. Daarbij is wel de vraag aan de orde wat de gewenste schaalgrootte is. Er bestaat een spanning tussen efficiëntie in termen van reductie van de uitvoeringskosten en de betrokkenheid van de deelnemers in het fonds. Bij lokale fondsen zullen de uitvoeringskosten naar alle waarschijnlijkheid relatief wat hoger zijn doordat de hoeveelheid middelen die in het fonds worden gestort lager zijn. Daartegenover staat een betere zichtbaarheid en een hogere betrokkenheid van de deelnemende (private) partijen en daarmee ook meer kans op continuïteit in beheer. Zeker in het geval van compensatie is de lokale zichtbaarheid van projecten belangrijk om omwonenden een voordeel te geven van de ingrepen die in hun omgeving plaatsvinden. Zoek naar flexibiliteit in de omgang met soorten: kijk naar systeemniveau Natuurbescherming is op dit moment gericht op het behoud van soorten (biodiversiteit). De uitvoering van dit beleid leidt tot een starre omgang met natuur en economische ontwikkelingen. Het is veel belangrijker naar systemen te kijken: beeksysteem, heidesysteem, riviersystemen, hoogveensysteem etc. Definieer de relevante Brabantse systemen en de randvoorwaarden die nodig zijn om die duurzaam in tijd en ruimte te laten voortbestaan en daarmee het behoud en ontwikkeling van de biodiversiteit garanderen. Je bouwt dan flexibiliteit in het systeem in. Ingrepen die het duurzaam voortbestaan van dit systeem niet in de weg staan in tijd en ruimte zijn dan in principe toegestaan. Naarmate dit systeem omvangrijker is kan het ook vaak robuuster zijn en is er meer mogelijk. Ook de dynamiek die een systeem aankan kan extra flexibiliteit genereren. B.v. riviersystemen zijn dynamische systemen die veel veerkracht vertonen. Hier kan lokaal veel flexibiliteit gegenereerd worden. Hoogveensystemen daarentegen zijn
48
Economie en natuur
extreem gevoelig voor verandering en daardoor veel minder bestand tegen aantastingen. Hier dus sprake van weinig flexibiliteit en kan alleen lokaal maatwerk dan een mogelijk knelpunt oplossen. De kwetsbaarheid van het systeem is daarbij uitgangspunt. Op die manier is snel inzichtelijk te maken waar de meeste ontwikkelingsruimte zit. Benodigde flexibiliteit Bij de andere manier van werken is het nodig voor verschillende gebiedstypen of biotopen een aantal flexibele kaders te ontwikkelen die het overleg over de gewenste natuurontwikkeling kunnen ondersteunen. Tevens is het van belang dat duidelijk wordt gemaakt op welke wijze de overheid haar facilitaire en borgende rol gaat vervullen (bijv. één-loket) en hoe eventuele “bedreiging” van projecten door op zich gewenste rode lijst soorten kan worden voorkomen. Hierin past ook de bevordering van tijdelijke natuur en verweving van natuur in andere gebiedsfuncties. Articuleer de vraagzijde De gezamenlijke ontwikkeling van economie en natuur vereist dat vraag en aanbod dichter bij elkaar worden gebracht. Om de mogelijkheden van gebiedsfuncties optimaal te kunnen benutten moet duidelijk zijn welke eisen de natuur aan het gebruik ervan stelt. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in vele scharkeringen van licht- tot donkergroene natuur (van landschap tot natuur). Deze te onderscheiden typen natuur vragen enerzijds ieder hun eigen beheer maar bieden ook specifieke mogelijkheden voor economische activiteiten. Op basis van deze voorwaarden kunnen private partijen kiezen om een bepaald gebied, met de daarbij behorende beheersvraag, te exploiteren. Gebiedsgerichte uitruil van functies De vraag is of bepaalde functies op de juiste plek liggen in de ruimte in Brabant en zo niet of er door gebiedsgerichte uitruil van functies tot een optimalere situering van functies gekomen kan worden.
49
50
Economie en natuur
Literatuurlijst
Beckers, T., Horlings, I., & Smeets, R. (2009). Landschap in Brabant van lijdend naar leidend: naar een duurzame financiering van het Brabants Landschap. Tilburg, Telos. Baleij A. de, N. Polman en S. Reinhard (2011). Ondernemers als kans voor natuur en landschap, in speciaal themanummer van ESB, Land in zicht. Dialoog tussen economie en natuur, juni 2011, 4612S Bredenoord H., A. van Hinsberg, B. de Knegt en H. Leneman (2010), Herijking van de ecologische hoofdstructuur. Quickscan van varianten. Den Haag, Planbureau voor de Leefomgeving. Brouwer, R., Langford, I.H., Bateman, I.J., & Turner, R.K. (1999). A meta-analysis of wetland contigent valuations studies. Regional Environmental Change, 1, 4757. Diependaal, M. (2010), Rapportage Lastenverlichting bedrijfsleven. Drie ervaringen uit de praktijk, Den Bosch, Provincie Noord-Brabant. Evers, F.W.R., Beckers, T.A.M., & Winsemius, P. (2004). Rood voor groen: van filosofie naar resultaat. Tilburg, Tilburg University. Harms, B., & Overbeek, M.M.M. (2011). Bedrijven aan de slag met natuur en landschap; relaties tussen bedrijven en natuurorganisaties: achtergronddocument bij Natuurverkenning 2011. Den Haag, LEI Wageningen UR. Holsteijn, A. (red.) (2006). Natuur en landschap op waarde geschat: wat is de economische waarde van natuur en landschap?. Den Haag, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Leereveld, D. (2011). Gezondheid en omgeving, op zoek naar een positieve relatie: een advies aan de provinciale raad gezondheid. ’s-Hertogenbosch, Provinciale Raad Gezondheid. Leeuwen, M.C.A. van (1997). De meerwaarde van groen voor wonen: een regionale analyse. Den Haag, LEI. (geciteerd in: Holsteijn, 2006, p. 29-30).
51
Ministerie van Landbouw, Visserij en Natuur (2006). Natuur en landschap op waarde geschat. Wat is de economische waarde van natuur en landschap? Den Haag, april 2006 Melman, Th.C.P., & Heide, C.M. van der (2011). Ecosysteemdiensten in Nederland: verkenning betekenis en perspectieven. Achtergrondrapport bij Natuurverkenning 2011. Wageningen, Wageningen Universiteit. Milleneum Economic Assessment (2005). Overbeek, G., & Graaff, R. de (2009). Investeren in landschap. Bewoners en bedrijven in Amstelland, Binnenveld, Groene Woud en Ooijpolder-Groesbeek, Rapport 2009-014. LEI Wageningen UR, Den Haag. Overbeek, G., & Graaff, R. de (2010). Blauwe ogen schieten tekort: lessen voor sponsoring van landschap. Den Haag, LEI Wageningen UR. PBL en WUR (2010). Wat de natuur ons biedt: ecosystemen in Nederland. Bilthoven, Planbureau voor de leefomgeving. PBL en WUR (2011). Beoordeling Natuurakkoord. Globale toetsing van het Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur. Bilthoven, Planbureau voor de leefomgeving Reinhard, S., & Silvis, H. (2007). Investeren in het Nederlandse landschap: hoe te financieren?. Den Haag, LEI Wageningen UR. Rooy, P. van (2011). Verdienmogelijkheden: cahier gebiedsontwikkeling. Stichting NederLandBovenWater. Rouwendaal J. en W. Weijschede-van der Straaten (2011). De waarde van natuur afgemeten aan woningprijzen, in speciaal themanummer van ESB: Land in zicht. Dialoog tussen economie en natuur. Juni 2011, 4612S Smaal, P.A., Kessel, H.J.B.A., Verhagen, C.M.G., & Voorburg, A. (2008). Krachtenveldanalyse rood – groen in balans. Nijmegen, NovioConsult. TEEB (2009). The economics of ecosystems and biodiversity. Internetdocument op www.teebweb.org. Ten Berge H., N. Bloem en T. van der Wijst (2011). Natuur als onderdeel van de economie. In speciaal themanummer van ESB: Land in zicht. Dialoog tussen economie en natuur, juni 2011, 4612S. Verstegen, M.C.G. (2003). Mede mogelijk gemaakt door ……Het complete werk over sponsoring en fondsenwerving in de non-profitsector. Derde druk, Elsevier Gezondheidszorg, Maarsen.
52
Economie en natuur
Vreke, J. (2010). Financieringsconstructies voor landschap. Wageningen, Wageningen UR. Wolff, H. de, Spaans, M., Groetelaers, D., & Louw, E. (2009). Rood-voorgroenprojecten. Delft, TU Delft.
53
54
Economie en natuur
Bijlage 1: Overzicht geïnterviewde personen Naam
Organisatie (project)
Jacco Rentrop
Havenschap Moerdijk
Paul Hagens
Suiker Unie (Agro & food cluster Nieuw Prinsenland)
Ger van den Oetelaar
Het Groene Woud
Cees van de Kreeke
Gemeente ’s-Hertogenbosch (De Groote Wielen)
Harry Denis
Nyrstar (Duurzaam Industriepark Cranendonck)
Dick Notenboom
FUJIFILM Manufacturing Europe
Joost Meijs
Eindhoven Airport
Edgar van Leest
Stichting Brainport
Martin Smallegange Martin Collenburg Jan van Raaij Ton de Weerd (telefonisch)
Stork Prints MSD Animal Health BZW Oost en voormalig Intervet Stork Marel (Bedrijventerrein Saxe Gotha)
Dré Castelijn Ivo Südmeijer
Efteling
René Dierx Jan Kerkhof
Reconstructiecommissie De Peel
Nellie Raedts
Dienst Landelijk Gebied (Moerenburg – Heukelom)
55
56
Economie en natuur
Bijlage 2: Indicatieve vragenlijst interviews A. Projectomschrijving en verloop Met dit eerste deel van het interview willen we een algemene indruk van het project krijgen. 1. Kunt u kort een omschrijving geven van het project? (met inbegrip van: startdatum en doorlooptijd, status van het project, betrokken gebied) 2. Wat was de aanleiding om het project te starten? 3. Wat zijn de doelstellingen die met het project worden nagestreefd? 4. Hoe is het project tot nu toe globaal verlopen? a. Welke resultaten heeft het project – tot nu toe – opgeleverd? b. Wat zijn de meest beslissende momenten tijdens het project? 5. Hebben zich in de loop van het project knelpunten voorgedaan? Zo ja, wat voor knelpunten waren dit en hoe zijn deze opgelost / op te lossen? B. Projectorganisatie Een van de deelvragen van de SER is op welke manier bedrijfsleven, overheid en natuurorganisaties op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken. In dit deel van het interview willen we nagaan hoe de samenwerking in dit project is verlopen en wat eventuele verbeterpunten zijn. 6. Wie heeft / hebben het initiatief genomen voor het project? 7. Welke andere partijen zijn er bij het project betrokken en wat voor rol hebben deze partijen? (overheid, bedrijfsleven, burgers, belangenorganisaties, kennisinstellingen) 8. Wat zijn de drijfveren van de diverse partijen om deel te nemen aan het project? 9. Hoe verloopt de samenwerking tussen de diverse partijen? a. Wat is de waarde geweest van de deelname van de diverse partijen voor de uitvoering van het project? b. Zijn er partijen geweest die zich tussentijds hebben teruggetrokken? Zo ja, welke partijen waren dit en wat waren de redenen hiervoor? c. Zijn er partijen die u graag bij het project had betrokken, maar die niet hebben meegedaan? Wat had u van deze partijen voor bijdrage verwacht en wat was de reden om niet mee te doen? d. Hoe groot is het draagvlak voor het project bij de diverse belanghebbenden? e. Heeft u tijdens het project kennis gemaakt met nieuwe partijen en zou u deze partijen in de toekomst ook bij vergelijkbare projecten betrekken? C. Financiering De financiering van natuurontwikkelprojecten dreigt in de problemen te komen door de bezuinigingen van de overheid op het natuurbeleid. De SER commissie zoekt naar mogelijkheden om de financiering anders vorm te geven. In dit deel van het interview gaan we daarom in op de financiering van het huidige project. 10. Welke financieringsvorm is er voor het project gekozen en waarom? 11. Heeft de samenwerking met andere partijen geleid tot andere vormen van financiering?
57
12. Wat zijn de kosten en baten van het project in maatschappelijk en financieel opzicht? a. Hoe zijn de kosten en baten verdeeld over de belanghebbenden? b. Is deze verdeling, in uw ogen, eerlijk? Zo nee, welke mogelijkheden zouden er zijn om tot een eerlijkere verdeling te komen? 13. Heeft de overheid bijgedragen aan het project? Zo ja, in welke vorm? (subsidie, investering, lening, garantiestelling) D. Regelgeving Door regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu en natuur ontstaan er soms conflicten tussen economische activiteiten en natuurwaarden. In dit deel van het onderzoek willen we ingaan op de regelgeving die op het huidige project van toepassing was en welke mogelijkheden er zijn om anders met de regelgeving om te gaan. 14. Welke wetten en andere overheidsregels hebben de grootste invloed gehad op het project? a. Op welke manier hebben deze wetten en regels het project beïnvloed? b. Zijn er punten waarop de wet- en regelgeving anders had kunnen worden toegepast? Zo ja, hoe? 15. Welke rol zou de (provinciale)overheid kunnen spelen bij het inpassen van het project in de bestaande wet- en regelgeving? E. Ervaringen In dit laatste deel van het interview willen we inzicht krijgen in de leerervaringen die u heeft opgedaan met het project. 16. Hoe heeft het project de relatie tussen economie en natuur veranderd? 17. Welke leerervaringen heeft u zelf met het project opgedaan? 18. Wat kunnen andere organisaties leren van het project? Met andere woorden: Welke vernieuwingen zijn waardevol voor andere projecten? 19. Hoe zou u het project, met de kennis van nu, idealiter aangepakt hebben. 20. Ziet u nog onbenutte kansen / potenties in u project? Wat weerhoudt u ervan die alsnog te benutten.
58