1795 - 100e Verjaardag van de stichting van de Koninklijke Liefdadigheidsinstelling "Conservatoire Africain". "Werk van de Wiegjes Prinses Paola" v.z.w ▬ folder Nr. 1/76 ▬
1976
Het « Conservatoir Africain » is de oudste liefdadigheidsinstelling van Brussel. De oorsprong ervan vinden we terug in het jaar 1876. Op dit tijdstip kent een kinderbewaarplaats die thans verdwenen is, (ze was gelegen in de Vlierstraat te Brussel) ernstige financiële moeilijkheden. Het Bestuur ervan doet beroep op enkele leden van de « Cercle des Regates de Bruxelles » en verzoekt hen om hulp voor het betalen van aangegane schulden. De Brusselse carnavalsfeesten die in die tijd door de bevolking druk werden gevierd waren voor de bedoelde leden een dankbare gelegenheid om tijdens die volkse feestroes geld in te zamelen ten bate van de kinderbewaarplaats. Daar ze onbekend wensen te blijven, vermommen ze zich als « Moorse Koningen », maken hun gezicht zwart en trekken een plunje aan dat nog steeds veel gelijkenis vertoont met de kledij van de « noirauds » van 1976. Voorafgegaan door een fanfare, begeleiden de enen de muzikanten met rieten fluitjes terwijl de anderen geld inzamelen onder het publiek. De opbrengst: 270 fr. 92 in « goudfrank » wordt aan de kinderbewaarplaats overhandigd die aldus van het bankroet wordt gered. Tot in 1914 zet het « Conservatoir Africain » zijn liefdadig werk voort en steunt op die wijze de meeste Brusselse kinderbewaarplaatsen. De openbare machten, gevoelig geworden voor de noden van het kinderwelzijn, beginnen na 1918 geleidelijk aan de kinderbewaarplaatsen te subsidiëren. Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn wordt in 1919 in het leven geroepen. Van dit ogenblik af breidt het Conservatoir Africain » zijn tussenkomsten uit bij de begunstigde kinderbewaarplaatsen; het bedrag van de steungelden zal voortaan in verhouding staan tot de bevolking van elke inrichting. Naar aanleiding van het huwelijk van H.K.H. Prinses Paola van België heeft het « Conservatoir Africain » besloten een « Wiegje Prinses Paola » te stichten; het wiegje werd aangeboden aan een kinderbewaarplaats gelegen in het hartje van de Marollenwijk te Brussel. H.K.H. waardeert gans in het bijzonder dit gebaar en moedigt het « Conservatoir Africain » aan zijn liefdadige activiteiten voort te zetten en de weldaden van zijn actie uit te breiden over gans het land. Sindsdien ontvangen niet alleen de Brusselse maar ook talrijke andere, buiten de hoofdstad gevestigde kinderbewaarplaatsen « Wiegjes Prinses Paola », giften die een waarde van 25.000 fr. vertegenwoordigen. Daarenboven heeft het « Conservatoir Africain » de laatste jaren zijn hulp aan de kinderbewaarplaatsen uitgebreid door het oprichten van een urgentiedienst bestemd voor sociale gevallen die hun worden bekend gemaakt door tussenkomst van de bestuursters der kinderbewaarplaatsen of door Prinses Paola zelf, bij wie tal van moedertjes in nood een laatste toevlucht zoeken. Zoveel families en moedertjes aan wie meestal in uiterst tragische omstandigheden door het « Conservatoir Africain » hulp werd geboden en niet alleen in de vorm van geldelijke steun maar ook op moreel gebied, betuigen elke dag hun erkentelijkheid aan het Werk waaraan de prinses een ruim gedeelte van haar tijd besteedt. Aldus heeft het « Conservatoir Africain » zich een eeuw lang ontpopt als de reddende engel van de kinderbewaarplaatsen en verlangt zeer nadrukkelijk in de toekomst zijn actie te kunnen voortzetten. Steeds met dezelfde geest bezield, met de daadwerkelijke medewerking van H.K.H. Prinses Paola en dank zij de financiële steun van zijn leden en vrienden, hoopt het « Conservatoir Africain » nog intensiever verder te kunnen ijveren voor het welzijn van de allerkleinsten, de kindjes, helaas nog zeer talrijk, die reeds van bij hun geboorte of in hun prille jeugd alles moeten ontberen. . .
1796 - 125e Verjaardag van het Willemsfonds. ▬ folder Nr. 2/76 ▬
1976
Jan Frans Willems, de « Vader der Vlaamse Beweging », stierf op 23 juni 1846, in de volle kracht van zijn leven. Minder dan vijf jaren later, op 23 februari 1851, werd het naar hem genoemde Willemsfonds gesticht. Het was wel degelijk de bedoeling van de stichters bij zijn actie aan te knopen. Zij formuleerden hun streven als volgt: « de Nederlandse taal en letterkunde en alles wat haar aangaat krachtdadig ondersteunen en aanmoedigen, ter versterking van den algemeenen nationalen geest in België». Om hun doel te bereiken besloten de stichters van het Willemsfonds in de eerste plaats nuttige Nederlandse boeken, oorspronkelijke of vertaalde, uit te geven en te verspreiden; vervolgens al wie zich op een of andere wijze in het gebruik van de Nederlandse taal onderscheidde, aan te moedigen. In de eerste jaren werkten in het Willemsfonds katholieken en liberalen samen. Eerst in 1862 kreeg de leiding van de vereniging een uitgesproken vrijzinnig karakter. Voortaan kwam in haar schoot, naast de Vlaamsgezinde strekking, die het herstel van de Nederlandse taal op het oog had, ook de vrijzinnige op het voorplan, die erop gericht was door middel van de volkstaal het moderne geestesleven te doen gedijen. Het aantal leden, dat in de eerste jaren eerder gering was, steeg van 184 in 1862 tot 4544 in 1884. Deze ledengroei had te maken met het stichten van meerdere lokale afdelingen, eerst in de grote steden, daarna in meer landelijke gemeenten. Via deze afdelingen, en door de actie van het Algemeen Bestuur, werden vanaf 1867 volksvoordrachten ingericht. Naast de afdelingen, waarvan er in 1884 reeds 33 bestonden rijpte het plan om plaatselijke bibliotheken op te richten. In 1865 kan het Willemsfonds zijn eerste bibliotheek openen. Thans nog werkt het Willemsfonds met lokale afdelingen – einde 1975 waren er 156, verspreid over gans Vlaanderen, die samen een ledenaantal groepeerden van meer dan 6 000 aangeslotenen – en openbare bibliotheken – einde 1975 waren er ongeveer 80. Uiteraard is het Willemsfonds niet onberoerd gebleven door de evolutie van het culturele werk en heeft uiteraard zijn werk, naar inhoud en methodiek, aangepast aan de eisen van een eigentijds vormingswerk gebaseerd op het principe van de voortdurende vorming. Ook op het gebied van de Vlaamse problematiek, het verdedigen van de belangen der vrijzinnigen – in totale eerbied voor de andere levensbeschouwelijke overtuigingen – en zijn ideologisch gelaat, heeft het Willemsfonds de maatschappelijke evolutie gevolgd. Het Willemsfonds bepaalt zijn hoofdtaak als volgt: in de optiek van de permanente educatie wenst het Willemsfonds bij voorrang aandacht te besteden aan zijn opdracht als vormingswerk. De voorrang die aan deze taak wordt gegeven doet geen afbreuk aan de rol die het Willemsfonds wenst te blijven vervullen in de Vlaamse Beweging
1797 - 200e Verjaardag van de Amerikaanse Revolutie. Tweeluik. Vignet zonder frankeerwaarde. ▬ folder Nr. 3/76 ▬
1976
De eerste Europeanen, die zich kwamen vestigen op wat nu het grondgebied van de Verenigde Staten Is, arriveerden in Florida tussen de jaren 1562 en 1568. Het waren Spanjaarden en Franse Hugenoten. De Engelse kolonisatie van Virginia begon in 1607 terwijl de "Pilgrim Fathers" aan boord van de befaamde "Mayflower" in Massachusetts ontscheepten in 1620. De activiteit van de bewoners van de Lage Landen in de Nieuwe Wereld gaat terug tot de reis van Henry Hudson die in 1609 voor rekening van de Nederlanders de stroom ontdekte die nu zijn naam draagt. Na de ontdekking van Hudson voeren verscheidene Nederlandse schepen naar het gebied dat in 1614 de naam kreeg "Nieuw Nederland" of in het Latijn "Novum Belgium". De naam "Novum Belgium" werd o.m. gebruikt in het eerste zegel van de nieuwe kolonie. Dit zegel met het opschrift Sigillum Novii Belgii prijkt nog steeds op een marmeren plaat die is aangebracht op de muur van het City Museum van New York. Heden ten dage duiden de namen Nederland en België twee verschillende landen aan, maar in de XVIe eeuw vormden deze twee staten een enkel land, dat in het Nederlands de Nederlanden heette en in het Latijn Belglca of Belgium. Toen dit land door de godsdienstoorlogen van het einde van de XVIe eeuw en het begin van de XVIIe eeuw uiteenviel, behielden de noordelijke provincies de naam Nederland, terwijl het zuidelijke deel de van het Latijn afgeleide naam "België" koos. Diezelfde godsdienstoorlogen verklaren de aanwezigheid van vele Belgen in de rangen der Nederlanders die de Nieuwe Wereld kwamen koloniseren. Inderdaad honderdduizenden Belgen waren naar Nederland uitgeweken om trouw te kunnen blijven aan de gereformeerde Kerk en na een verblijf in Nederland emigreerden sommigen onder hen opnieuw naar de Verenigde Staten. Zo kwam het onder meer dat een aantal Waalse families de stichters werden van New York. Hun nagedachtenis wordt geëerd in een gedenkteken dat in 1924 onthuld werd in Battery Park in New York, om de 300e verjaring van hun ontscheping te vieren. Het opschrift van dit gedenkteken luidt als volgt: "Aangeboden door de Provincieraad van Henegouwen ter herinnering aan de Waalse inwijkelingen die zich in Nieuw Nederland kwamen vestigen onder de bezieling van Jesse de Forest uit Avesnes, in die tijd behorende tot het graafschap Henegouwen, een van de zeventien provinciën (16241924)".
Tot goed begrip van dit opschrift moet men weten dat vele van de uitgeweken Belgen, Walen waren, afkomstig uit de provincie Henegouwen. In de XVIIe eeuw omvatte deze provincie sommige gebieden die nu aan Frankrijk toebehoren. Dit is o.m. het geval met Avesnes, de geboorteplaats van Jesse de Forest die een grote rol speelde bij het voorbereiden van de vestiging op Manhattan maar omkwam tijdens een expeditie naar Guyana. De verdere geschiedenis van de Nederlandse vestigingen in Amerika is genoeg bekend. Vanuit Massachusetts in het Noorden en de nieuwe kolonies Maryland en Carolina in het Zuiden, palmde Engeland geleidelijk de ganse Oostkust in; in 1664 veroverden de Engelsen o.m, de Nederlandse kolonie Nieuw Nederland . Door de aanwezigheid van de Fransen in Canada was het vanzelfsprekend dat de Europese oorlogen ook in de Nieuwe Wereld werden gevoerd, tussen de Fransen van Canada en de Engelsen uit de lager gelegen koloniën. Frankrijk verloor het pleit zodat de oppermachtig geworden Engelsen het volledig beheer in vaste hand kregen. Maar die uitputtende oorlogen brachten het berooide moederland ertoe de kolonisten geleidelijk aan zwaardere lasten op te leggen. Dat mercantilistisch systeem werd als een reële uitbuiting aangevoeld en verzet ertegen bleef vanzelfsprekend niet uit. In 1760 was dit verzet reeds uitdrukkelijk begonnen. De thee incidenten van Boston waren er slechts een aspect van. Van aan de groene valleien rond de St.Laurensstroom tot aan de zuidelijke Atlantische zeehavens, werd de zucht naar vrijheid meer dan een verlangen; de vrijheidsgedachte overheerste spoedig alle zakelijke bekommernissen en het daaruit voortvloeiend verzet tegen elke vreemde invloed mondde ten slotte uit in een oorlog waarin op 2 juli 1776 de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. Deze werd te Philadelphia bevestigd op 4 juli 1776 met als basis de "Declaratlon of Independence" opgesteld door Thomas Jefferson, 4 juli 1776, dag die als "Independence Day" de geschiedenis van de Verenigde Staten is ingegaan. .
1798 - 50e Verjaardag van het overlijden van Kardinaal Mercier (1851-1926). ▬ folder Nr. 4/76 ▬
1976
Desiré-Joseph Mercier werd geboren te Eigenbrakel op 21 november 1851 Zijn geboortehuis, dat nog altijd bestaat, bevindt zich aan het beginpunt van de Alsembergsesteenweg. Priester gewijd in 1875 besteedde hij talrijke jaren van zijn leven aan het onderwijs en inzonderheid aan het onderwijs in het Seminarie te Mechelen. In 1906 Monseigneur Mercier geworden, werd hij voorzitter van het Leo XIII-Seminarie. Kardinaal Van Roey die hem in 1907 als voorzitter opvolgde beweerde dat hij aan dat werk zijn hart had verpand. Vertrouwenssfeer, familiegeest en verantwoordelijkheidsbesef, waren de grote richtlijnen die Desiré-Joseph Mercier zijn Seminarie voorhield. Hij wilde mannen vormen, de mannen van morgen waaraan de toekomst zo'n grote nood zou hebben. De oorlog 1914-1918 gaf hem de gelegenheid om zonder provocatie maar met vastberadenheid getuigenis af te leggen van zijn vaderlandsliefde tegenover een meedogenloze vijand. Om de Belgen aan te moedigen in hun weerstand tegen de bezetter stelde hij een herderlijk schrijven op "Vaderlandsliefde en Volharding" dat in alle kerken werd voorgelezen. Hij kondigde af dat gehoorzaamheid slechts verschuldigd was aan God en aan het wettig gezag. Die herderlijke brief heeft helden verwekt, maar nooit heeft de bezetter iets durven ondernemen tegen de roemrijke schrijver ervan. Hij dwong eerbied af van allen die hem benaderden. Van 1921 tot 1923 was hij de pionier van het "oecumenisme" door het tot stand brengen van wat later de Conversations de Malines - Mechelse gesprekken - genoemd werd. In werkelijkheid was dit de eerste en reeds opbouwende dialoog tussen protestanten en katholieken. Door zijn vaderlijke glimlach wekte hij overal genegenheid op, bijzonder bij de kinderen; aldus kwam hij ertoe in 1924 in het hartje van Waals-Brabant een College te stichten dat het "College Cardinal Mercier" is geworden. Aan het hoofd van dit College wou hij een man zien zoals hijzelf die hield van de jeugd, een vurige en vaderlandslievende natuur, de toekomstige hoofdalmoezenier van het leger: de Eerwaarde Heer René Verbruggen, een man die doordrongen was van de sociale theorieën van de Kardinaal. Ook wou hij dat in zijn College dezelfde sfeer van vertrouwen zou heersen als deze die hij te Mechelen ingang had doen vinden. In 1906 verheven tot de waardigheid van Prelaat van België droeg deze indrukwekkende figuur het kardinaalspurper; een reus niet alleen in lichaamslengte maar meer nog door zijn waardigheid en heiligheid. Zijn getekend gelaat, zijn kalme en rechtgeaarde blik, lieten wetenschap, morele grootheid en tevens goedheid vermoeden in het hart van hem die uitgeput door een lang en gevuld leven ten dienste van de anderen, op 23 januari 1926 is ontslapen op een ziekenhuisbed in de Asstraat te Brussel. Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden stelt het dankbare vaderland er prijs op de uitzonderlijke persoonlijkheid van Kardinaal Mercier in herinnering te brengen en in het licht te stellen.
1799 - 50e Verjaardag van het Vlaams Ekonomisch Verbond. ▬ folder Nr. 5/76 ▬
1976
V.E.V. VLAAMS EKOMISCH VERBOND v.z.w. 1926 -1976 In de lokalen van de Handelsbeurs aan de Kouter te Gent werd op 11 april 1926 het Vlaams Economisch Verbond gesticht. Lieven Gevaert, die als eerste voorzitter van het Verbond zou worden aangesteld, was ziek maar omschreef in een brief aan de 225 aanwezigen de doelstellingen met o.m. deze zinnen: « Wij wensen dat onze taal in het zakenleven de plaats beklede die haar van rechtswege toekomt en dat de economische macht, die vooralsnog grotendeels in de handen onzer tegenstrevers berust, stilaan maar zeker overgenomen worden door doelbewuste Vlaamsgezinden, die haar zullen aanwenden tot heropleving en versteviging van ons Volksbestaan ». Onder de bezielende leiding van Gevaert en van de voorzitters die na hem kwamen – Baldewijn Steverlynck, Carlo Gevaert, Pieter Delbaere, Octaaf Engels, Arthur Mulier, Hendrik Cappuyns, Pol Provost en Vaast Leysen – is het Vlaams Economisch Verbond na vijftig jaar uitgegroeid tot een sterke ondernemingsorganisatie die enerzijds de nijverheid en de grote tertiaire bedrijven uit Vlaanderen vertegenwoordigt in de officiële en private regionale organen en anderzijds de ondernemingen die in Vlaanderen gevestigd zijn, helpt en bijstaat in hun dagelijkse problemen. De Vlaams Economisch Verbondgroep, die thans bestaat uit een tiental verschillende dienstverlenende bedrijven, stelt meer dan driehonderd mensen te werk in kantoren te Antwerpen, waar de centrale zetel gevestigd is, Brussel, Gent en Kortrijk. De doelstellingen van het Verbond zijn wel naar de vorm aangepast maar in wezen niet veranderd. Artikel 4 van de huidige statuten van de v.z.w. « Vlaams Economisch Verbond », die de kern vormt van de Vlaams Economisch Verbondgroep, luidt als volgt: - de belangen en de ontwikkeling van het Vlaamse bedrijfsleven in zijn verschillende takken te bevorderen, ten gunste van een al gemene verhoging van welvaart en welzijn; - in dat verband, alle industriële, financiële en handelsondernemingen, gevestigd in het Vlaamse gewest, te vertegenwoordigen in officiële, semi-officiële en private lichamen en kringen; - de concrete bedrijfsbelangen van zijn leden op alle gebied te behartigen; - de economische betrekkingen met andere gewesten en met het buitenland, meer in het bijzonder Nederland, te ontwikkelen; - over het gebruik van de Nederlandse taal in het zakenleven te waken en bij te dragen tot de bevordering der socio-kulturele belangen van de Vlaamse bevolking.
1800/1802 - Olympische Spelen Montreal 1976 ▬ folder Nr. 6/76 ▬
1976
Olympische Spelen Montreal 1976. Met de stad Montreal bezit Canada een prachtige metropool die ongetwijfeld iedere atleet aantrekt die ervan droomt ooit aan dit wereldfestival deel te nemen, dat om de vier jaar de sportieve jeugd van de vijf werelddelen samenbrengt. De grootse samenkomst van de jeugd, die in een lovenswaardig doel van inspanning en schoonheid elkaar ontmoet en die zich uitdrukt in de topcompetitie, heeft zich bevestigd als een werkelijke behoefte. De Olympische Spelen blijven spijts hun tomeloze omvang, hun nationalistische passie en hun politieke uitspattingen, voor een zeer groot aantal atleten een droomobjektief en worden onvergetelijk eenmaal zij eraan hebben deelgenomen. Sedert hun hernieuwing, gewild en verwezenlijkt door Baron P. de Coubertin, heeft België deelgenomen aan alle Olympische Spelen. De olympische vlag die tijdens de openingsplechtigheid wordt overhandigd aan de burgemeester van de inrichtende stad werd door België geschonken aan het I.O.C. Victor Boin sprak de eerste olympische eed uit tijdens de openingsplechtigheid van de olympische spelen te Antwerpen in 1920. Een Belg, Graaf Baillet de Latour, was gedurende 16 jaar voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité. De Belgische atleten hebben 40 gouden medailles gewonnen, 44 zilveren en 34 bronzen. Wij hebben dus een schitterende erfenis te verdedigen. Men moet het niet verdoezelen dat dit een steeds zwaardere taak is voor een organisme waarvan de leiders vrijwilligers zijn. In deze materialistische tijd kan dat wel anachronistisch lijken. Drie maanden voor de officiële opening en ter gelegenheid van de Olympische Spelen te Montreal, wordt een reeks olympische zegels uitgegeven. De opbrengst van de toeslag van deze reeks komt ten goede aan het voorbereidingsfonds van de olympische atleten en van de volledige Belgische delegatie die zal deelnemen aan de XXI olympiade. De afbeeldingen op de zegels geven drie sporttakken weer waarin België te Montreal sterk vertegenwoordigd is: atletiek, zwemmen en ruitersport. Wat is de symbolische betekenis van het embleem van Montreal ? Het podium, bovenaan, doet ons denken aan de glorie van de overwinnaars en vooral aan de ridderlijke geest in hun strijd. Tevens zien we daarin de letter M», eerste letter van Montreal. In het midden herkennen we de piste van het Olympisch stadium, het hart van de Spelen. De vijf ringen stellen de universele verbroedering voor en onderlijnen tevens het olympisch ideaal dat aan de basis van alles moet blijven.
1803 - Dag van de postzegel ▬ folder Nr. 7/76 ▬
1976
Naar aanleiding van een plechtigheid die in 1937plaats vond in het voormalige Postmuseum te Brussel 3 werd een eerste blaadje uitgegeven onder de betiteling « Dag van de postzegel », Die uitgifte moest destijds inzake filatelistische belangstelling niet onderdoen voor de drukte die b.v. tijdens de tentoonstelling « Themabelga »aan de loketten werd vastgesteld. Door omstandigheden allerhande heeft het tot in1959 geduurd vooraleer met dit eerste initiatief opnieuw kon worden aangeknoopt. Zulks is slechts mogelijk gebleken dank zij de samenwerking tussen de Koninklijke Landsbond van Postzegelkringen van België en het Bestuur der Posterijen van weleer. Sinds 1959 is de jaarlijks gehouden «Dag van de Postzegel» aldus uitgegroeid tot een manifestatie met nationale inslag. Samen met die « Dag» wordt ook de week van de postinformatie gehouden door het inrichten van twee grote nationale voorlichtings- en informatietentoonstellingen ; tentoonstellingen die de steeds evoluërende werkmethodes en de nieuwe dienstverleningen door de Regie der Posterijen dichter bij de cliënt trachten te brengen. Een en ander maken het mogelijk aandacht en interesse te vragen voor de bekoorlijkheid en de wezenlijke schoonheid van de meeste van onze postzegels, het artistiek, cultureel of toeristisch aspect ervan in het licht te stellen en vooral bijde gewone postgebruikers, nieuwe verzamelaars aan te trekken. Dat ook de postzegelhandel, deze onmisbare band tussen ieder land van uitgifte en de verzamelaar, hij weze thematisch geïnteresseerd of gebonden aan het klassieke, bij dit gebeuren betrokken wordt, ligt voor de hand. Ingesteld door de F.I.P. (Fédération Internationale de Philatélie - Internationale Federatie van de Filatelie), wordt de « Dag van de Postzegel» als daadwerkelijk prerogatief beschouwd waarvan verschillende landsbonden gebruik maken om die dag te laten uitgroeien tot een werkelijke feestdag voor alle filatelisten. De Dag van de Postzegel wil immers naar buiten uit aandacht vragen en belangstelling wekken voor een vrijetijdsbesteding die een werkelijk vormende waarde bezit; de filatelie vraagt immers van haar adepten orde, zorg, studie, redenering en het verlangen naar een ruime algemene ontwikkeling
1804 - 25e Verjaardag van de oprichting van de 'Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elizabeth" ▬ folder Nr. 10/76 ▬
1976
INTERNATIONALE MUZIEKWEDSTRIJD KONINGIN ELISABETH De Internationale Muziekwedstrijd is het meest indrukwekkende en populairste initiatief dat Koningin Elisabeth ooit genomen heeft in enkele jaren tijd verovert hij de belangrijkste plaats in de internationale muziekwereld, want van overal ter wereld volgt men met spanning de afloop en resultaten van het tornooi. De moeilijkheidsgraad van de proeven, de bekwaamheid van de Jury, het technisch en artistiek niveau dat van de mededingers wordt vereist, de grote prijzen die worden uitgereikt, en bovenal de persoonlijkheid van Koningin Elisabeth, bezielende kracht van de Wedstrijd, schonken hem een ongeziene luister. Werkelijk, hij is jaarlijks een buitengewone gebeurtenis in België voor de jonge generatie van vertolkers; hij schenkt aan hun talent de mogelijkheid tot ontplooiing, ofwel de bevestiging ervan op materieel en artistiek vlak. Zijn oorsprong gaat terug tot het plan dat de Koningin opvatte samen met onze grote violist Eugène Isaye, die ervan droomde jonge virtuozen een broederlijke steun te verlenen. En zo groeide de idee van een grote Internationale Wedstrijd die een uitzonderlijke springplank zou betekenen voor jeugdige ambities. De Koningin belastte de "Muzikale Stichting Koningin Elisabeth" met de verwezenlijking van het project. Eugène Isaye stierf in 1931 en het is in 1937 dat de eerste grote "Isaye Wedstrijd" voor viool plaatsvond. Maar de idee was zo mooi en de gebeurtenis zo veelbelovend dat men besloot de pianisten daarin te betrekken en in 1938 had een gelijkaardige wedstrijd plaats voor piano. Vervolgens werd elke activiteit door de internationale gebeurtenissen stopgezet. Tot na de oorlog bleef slechts de herinnering over aan twee schitterende sessies die prachtige artiesten in het licht stelden en hen van de ene dag op de andere bekend en geliefd maakten bij het publiek. (Oistrakh en Guilels waren de twee eerste laureaten). Het enthousiasme dat daarmee gepaard ging was zonder voorgaande. Al wie deze hoogtepunten in de muziekwereld meemaakte denkt er met heimwee aan terug. Maar om dergelijke belangrijke organisatie opnieuw op' te bouwen had men steun en middelen nodig. Koningin Elisabeth hervatte het plan en belastte een groep personaliteiten ermede te zoeken naar de mogelijkheid om terug aan te knopen met de traditie van de Internationale Wedstrijd. Er werd besloten een cyclus vast te leggen die zou bestaan uit drie grote proeven, ieder jaar een, en dit achtereenvolgens voor viool, piano en compositie. Men kwam klaar in 1951 en meteen organiseerde men de eerste Wedstrijd voor Viool. De doelstellingen van de Koningin Elisabeth Wedstrijd vindt men terug in zijn formulering, maar de aanmoediging die zij betekent voor jongen artiesten heeft zo'n afmetingen aangenomen dat elke deelnemer daarin een sterke stimulans kan vinden. De Wedstrijd heeft ook de bedoeling hen aan te moedigen die niet op de eerste plaats komen. De zware opgave die hij voor de jonge virtuozen betekent brengt hen door het voorbereidend werk tot een niveau dat sommigen waarschijnlijk nooit zouden bereiken buiten de bijzondere spanning die met deze proeven gepaard gaat. Het brengt hen veel verder in hun kunst dan hun individueel werk, hoe ernstig ook, omdat bij deze confrontatie elk van de deelnemers verplicht is het maximum te geven van zichzelf. Indien wedstrijden voor muzikale vertolking zich enigszins hebben uitgebreid sinds de oorlog, is dit te wijten aan het feit dat zij voor de jonge artiest een ware hulp betekenen in zo'n moeilijk beroep. Men moet er rekening mee houden dat de rangschikking van een Wedstrijd nooit definitief is, daar deze hoe dan ook tijdsgebonden is. Tevens moet men erkennen dat verscheidene laureaten geregeld (en dat ziet men elk jaar) de gunsten van het publiek betwisten in zoverre dat het soms moeilijk is een akkoord te bereiken in verband met de rangschikking; de beoordeling van het publiek is trouwens altijd subjectief. Toch is het zo (en dat is het belangrijkste) dat het de besten z1jn die naar voren treden en door de massa bewonderd worden tijdens Indrukwekkende tornooien, die intens gevolgd worden. De kunst heeft iets schitterends nodig, iets koortsachtig en gepassioneerd, zij heeft (wat men er ook van denke) een atmosfeer van competitie nodig om zich te ontplooien op sociaal gebied. Het feit artiesten met elkaar te vergelijken doet niets af aan de waarde van de ene ten opzichte van de andere. maar wakkert de kritische zin van de toehoorder aan, ontwikkelt de beoordeling en 3eidt er zelfs toe een kunstwerk beter te begrijpen, terwijl men de vertolker meer gaat waarderen die het werk nieuw leven inblaast. Daarbij mag men niet vergeten dat de strijd, hoe gespannen ook, steeds verheven blijft en het prestige van de Internationale Koningin Elisabeth Wedstrijd bestaat erin zowel de toehoorder als de kandidaat in geestelijke vervoering te brengen. Dit is zonder twijfel wat zich heel duidelijk voordeed sinds de eerste Wedstrijd voor Viool in 1951. Iedereen is zich daarvan bewust, het aanwezige publiek dat elke dag geestdriftig de zaal vulde zowel als het massale publiek buitenuit, dat gedurende de eindproef aan radio en T.V.toestel vastgekluisterd zat. Deze Wedstrijd voor Viool 1976 viert zijn 25jarig bestaan en terzelfder tijd de 100jarige verjaardag van de geboorte van de indrukwekkende dame die aan zijn oorsprong lag.
1805/1806 - Europa ▬ folder Nr. 8/76 ▬
1976
Europa. Ambachten. De beslissing van september 1972 waarbij de Commissie Posterijen van de "Conférence Européenne des Adrninistrations des Postes et des Télécommunications" (Europese Conferentie van de Postadministraties en van de Telecommunicaties) overging tot de vervanging van de sinds 1960 steeds gebruikte abstracte onderwerpen (symbolen) door concrete motieven, ingegeven door een gemeenschappelijk thema, mag als een gelukkig initiatief worden bestempeld. Na "Themabelga" die voor de filatelisten een revelatie werd van schoonheid en interesse voor thematische verzamelingen, mag stellig bevestigd worden dat de Europazegels 1974 (beeldhouwkunst) en die van 1975 (schilderkunst), de weg hebben geëffend naar nieuwe filatelistische mogelijkheden. Het jaar 1976 zal in 't bijzonder de aandacht vestigen op ambachtelijke activiteiten zoals deze nog steeds in de ziel van het volk blijven voortleven. Die realisaties laten inderdaad toe in een zekere mate de evolutie van het leven en de gewoonten der volkeren door de geschiedenis heen te volgen. De twee bijzondere postzegels die in 1976 door de Belgische Regie der Posterijen worden uitgegeven leggen de nadruk op het mandenvlechten en het pottenbakken, ambachten die in onze volksgemeenschap nog steeds op een intense wijze worden uitgeoefend.
De mandemaker Vroeger telde elk dorp een mandenmaker. Als industrieel bedrijf trof men het aan langs de boorden van de Schelde. Een tijdlang voerden we voor miljoenen producten naar de vreemde, vooral naar Engeland en Amerika. De mode beïnvloedt aard en vorm. De mandenmaker leunt tegen een rugplankje en houdt een verhoogplankje tussen de benen. Eerst stelt hij de boom (bodem) samen. Het opvlechten geschiedt langs de montaas (fr. montant). Hun aantal bepaalt de doorsnede van de mand. Het vlechtriet wordt zigzagsgewijs langs de montans, afwisselend naar binnen en buiten getrokken, tot aan de rand, waar twee beugels de oren vormen. (Lic. R. van der Linden)
De pottenbakker De pottenbakker, een handig vakman en volks artiest, vervaardigt door middel van een wiel en draaischijf voorwerpen uit gezuiverde klei vermengd met leem. Momenteel rangschikt men hem bij het kunstambacht, daar waar weleer dagelijkse gebruiksvoorwerpen voorrang hadden. Naargelang de streek wendt hij verschillende materialen en motieven aan, b.v. rood aardewerk met zwart glazuur in de Antwerpse Kempen. Kunst en museumverzamelingen tonen hoe vroegere vormen en motieven de huidige inspireren met meetkundige blad, bloem en fruitornamenten, voorstellingen van mens en dier, spreuken en volksgezegden (Lic. R. van der Linden)
1807 - XVe Congres 'International Road Transport Union' ▬ folder Nr. 9/76 ▬
1976
HERDENKINGSUITGIFTE TER GELEGENHEID VAN HET XVde CONGRES VAN DE I.R.U. De economische heropleving van Europa na de tweede wereldoorlog heeft geleid tot een hoge vlucht van het verkeersvolume. De diverse vervoertakken, en in het bijzonder het internationaal wegvervoer, hebben in sterke mate bijgedragen tot de versteviging van de banden tussen de landen. Aldus ontstond de behoefte aan een internationale organisatie, die de groeperingen, die rechtstreeks betrokken waren bij de progressieve uitbreiding van het wegvervoer, zou overkoepelen. Op initiatief van de organisaties van het beroeps en eigen vervoer uit België, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland, Noorwegen, Zweden en Zwitserland, en onder de impuls van verschillende personaliteiten, werd de « INTERNATIONAL ROAD TRANSPORT UNION » (I.R.U.) op 23 maart 1948 opgericht te Genève. Op 16 februari 1949 besloot de Economische en Sociale Raad van de Organisatie der Verenigde Naties (U.N.O.) aan de I.R.U. een raadgevend statuut te verlenen, Op 2 maart 1959 erkende ook de Raad van Europa de I.R.U. als adviserend lichaam, wegens haar toenemend belang in de begeleiding van het wegvervoer. Aangezien de I.R.U. de enige internationale organisatie was die het wegvervoer vertegenwoordigde, wensten ook de overzeese landen te genieten van haar ervaring; in een eerste stadium beperkten de activiteiten van de I.R.U. zich immers tot de louter Europese aangelegenheden. Thans telt deze organisatie 62 actieve leden (nationale federaties uit het wegtransport) en 35 toegetreden leden (verenigingen, groeperingen en ondernemingen die geïnteresseerd zijn in haar activiteiten), verdeeld over de vijf continenten. Overeenkomstig haar statuten heeft de I.R.U. voornamelijk tot doel bij te dragen tot de ontwikkeling van het internationaal wegtransport en zulks in het belang van het beroep en de algemene economie. De taken van de I.R.U. zijn talrijk en gevarieerd en zijn het gevolg van haar algemene opdracht die tweeledig is: - Als internationale privé-organisatie vertegenwoordigd de I.R.U. het beroeps en het eigen vervoer over de weg op alle domeinen. Aldus is het haar taak de belangen van het wegvervoer te verdedigen door het uitwerken van doctrines die het gemeenschappelijk standpunt vormen van de verenigingen uit de landen die vertegenwoordigd zijn in haar schoot; - Door haar raadgevend statuut bij de U.N.O. en de Raad van Europa verleent de I.R.U., via haar adviezen, een objectieve medewerking, zowel aan deze organismen als aan de andere Regeringsinstanties, zoals de Europese Conferentie van Ministers van Verkeer (E.C.M.V.) of de Europese Gemeenschappen (E.E.G.). Ziehier enkele concrete voorbeelden, gekozen onder de talrijke verwezenlijkingen van de I.R.U.: Voor het internationaal personenvervoer: - Deelneming aan de werkzaamhederi van het Verdrag betreffende de Overeenkomst tot Internationaal Vervoer van Reizigers en Bagage over de Weg (C.V.R.); - Oprichting van een Dienst van Internationale Onderlinge Bijstand (Dienst A.M.I.P); - Deelneming aan de uitwerking van regels tot het liberaliseren van occasionele internationale transporten per autocar; Voor het internationaal goederenvervoer: - Invoering in 28 landen van de Douaneovereenkomst betreffende het internationaal vervoer van goederen onder dekking van het TIR-carnet; - Uitwerking van een internationale vrachtbrief overeenkomstig het Verdrag betreffende de Overeenkomst tot Internationaal Vervoer van Goederen over de Weg (C.M.R.); - Oprichting van Transfrigoroute Europa (Internationale Vereniging voor het Vervoer over de Weg van Bederfbare Waren); - Invoering van een garantiesysteem voor het regime van het communautair transito (gemeenschappelijke markt); - Uitgifte van een brochure betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen (internationaal akkoord * A.D.R. ); - Invoering van een Dienst van Internationale Onderlinge Bijstand (Dienst A.M.I.M). De Belgische leden van de I.R.U. zijn: - de Belgische Vereniging van Internationale Beroepsvervoerders over de Weg (B.I.B.) - de Federatie van de Belgische Autobus en Autocar ondernemers (F.B.A.A.) - de Nationale Belgische Federatie der Baanvervoerders (N.B.F.B.V.) - het Verbond van Belgische Ondernemingen (V.B.O.) - het Instituut voor Wegtransport (I.W.T.) die, samen met de I.R.U., dit XVde wereldcongres hebben georganiseerd te Brussel van 9 tot 13 mei 1976.
1808 - 100e Verjaardag van de geboorte van H.M. Koningin Elizabeth (1876-1965) ▬ folder Nr. 11/76 ▬
1976
Onder de verjaardagen die in 1976 herdacht worden zal de 100' verjaardag van de geboorte van H.M. Koningin Elisabeth, te Possenhofen op 25 juli 1876, onbetwist een bijzondere herinnering opwekken in het hart der Belgen en niet het minst bij de oud-strijders van 1914-1918. Elisabeth was een dochter van Hertog Karel-Theodoor van Beieren, een vermaard oogarts. In een kliniek die hij had opgericht, kreeg zij vrij dikwijls de gelegenheid haar vader die oogoperaties uitvoerde een helpende hand toe te steken. Terwijl zij de kennis van de medische wetenschap opdoet leert zij tevens zich te ontfermen over het menselijk lijden. De Hertog, talentvol musicus, neemt eveneens de muzikale opleiding van zijn dochter ter harte en wekt in haar de liefde tot de muziek. Aldus vormde hij een groot kunstenares. Op 2 oktober 1900 treedt Prinses Elisabeth te München in het huwelijk met Prins Albert van België, die op 23 december 1909 de troon zou bestijgen. In haar nieuw vaderland houdt Koningin Elisabeth zich bezig met liefdadige werken en de bestrijding van ziekten. Zij interesseert zich voor het muzikale, artistieke en intellectuele leven van het Land. De kunstschilder Laermans, de dichter Emile Verhaeren, de beroemde violist Ysaye, worden vertrouwelingen aan het Hof. De oorlog 1914-1918 onderbreekt en wijzigt grondig haar arbeidsveld. Onder haar bezielende leiding en daadwerkelijke steun werd te De Panne het hospitaal « L'Ocean » opgericht alsmede verscheidene veldhospitalen in de nabijheid van het front om dringende en ernstige gevallen zo gauw mogelijk te kunnen behandelen. De Koningin zelf verzorgt er de zieken en assisteert als Koninklijke Verpleegster de heelmeesters bij de operaties. Koningin Elisabeth is werkelijk de moeder van de soldaten, zij waakt bij stervenden en brengt troost en opbeuring bij de invaliden en de ontmoedigden, Zodra de oorlog voorbij is toont zij actieve belangstelling voor de ontplooiing van de kunst en bindt de strijd aan tegen ellende en ziekten door het oprichten van werken en stichtingen die haar naam dragen. Bij de dood van Koning Albert trekt zij zich uit het openbaar leven terug. Achttien maanden later, naar aanleiding van het tragisch overlijden van Koningin Astrid, is Koningin Elisabeth echter geroepen om zich te wijden aan de opvoeding van haar drie kleinkinderen waarvan het oudste acht jaar oud is en het jongste amper 14 maanden. Tijdens de tweede wereldoorlog doet zij herhaaldelijk haar invloed gelden ten gunste van Belgen die door de bezetter werden aangehouden en Israëlieten die met deportatie werden bedreigd. Na de oorlog sticht zij de internationale muziekwedstrijd « Koningin Elisabeth ». Er werd besloten een cyclus vast te leggen die bestaat uit drie grote proeven, ieder jaar een, en dit achtereenvolgens voor viool, piano en compositie. Zolang haar gezondheid het toelaat onderneemt zij grote buitenlandse reizen, ondermeer naar Polen, Rusland en China. Daarin vindt men die bijzondere karaktertrek van haar terug nl. grote intellectuele nieuwsgierigheid, het verlangen om uit te diepen en zelf te oordelen, zich over alles een persoonlijke mening te vormen. Spijts haar wankele gezondheidstoestand schouwt zij op 4 oktober 1964, van in haar wagen, de aangetreden oud-strijders van 1914-1918 die dolgelukkig hun Koningin uit de loopgrachten en de hospitalen toejuichen. Op 23 november 1965 sluit zij de ogen voor altijd. Een aanval veroorzaakt door een slepende hartkwaal maakt een einde aan dit intense en rijk gevulde leven.
1810 - 50-jarig jubileum van de stichting van de 'Société Royale le Cheval de Trait Ardennais' ▬ folder Nr. 13/76 ▬
1976
De Ardennen zijn een leisteenachtige streek die zich uitstrekt van de Henegouwse kantons Beaumont en Chimay tot de kantons Couvin, Philippeville, Gedinne, Beauraing en Rochefort in het Naamse, tot de provincie Luxemburg, het arrondissement Verviers en het kanton Ferrières in de provincie Luik. Het is een uitgestrekte bergachtige streek met een gemiddelde hoogte van 400 m waar talrijke diepe valleien doorheen slingeren, beplant met uitgestrekte bossen. Haar kalkarme ondergrond en het ruw klimaat hebben een grote invloed op de plantengroei en de dierenwereld. Ziedaar de bakermat van het Ardens trekpaard. Sedert onheuglijke tijden leeft het dier in deze streek. De voorhistorische overblijfselen, de lof van Julius Caesar voor het stoere en onvermoeibare paard, geprezen in het land der Trevieren, zijn hiervan getuigen. Eveneens Napoleon die tijdens zijn rampspoedige Russische veldtocht in 1812 de Ardense paarden als onvermoeibaar bestempelde. Landen als Duitsland, Italië en vooral het Groot Hertogdom Luxemburg en Frankrijk, kopen regelmatig Ardense fokpaarden om de nationale rassen te verbeteren. Het Ardens paard wordt thans gefokt in verschillende continenten: Noord en Zuid-Amerika, China, alle West-Europese landen en tal van staten in Oost-Europa. Deze merkwaardige ontwikkeling is te danken aan de legendarische volharding waarmee de Ardense fokkers een uiterst strenge selectie hebben doorgevoerd. Tal van goede eigenschappen van het paard, in de eerste plaats het temperament, de lichaamsbouw en de tred, treden hierdoor op de voorgrond. Het was dus noodzakelijk zijn vermaardheid te vrijwaren en de inspanningen van de fokkers samen te bundelen om die faam niet te schaden. Zo zag de « Société du Cheval de Trait Ardennais » op 4 juli 1926 het licht. Ze had als doel « de studie, de bescherming en de beroepsontwikkeling van de leden ». Haar eerste zorg was de organisatie te Libramont van een jaarlijkse prijskamp van het Ardens Trekpaard. In juli van dit jaar zal in de streek van de Ardennen de 42e paardenwedstrijd plaatshebben die in 1975 meer dan 65.000 bezoekers lokte. Met ijver en volharding wordt de vijftig jaren geleden begonnen taak voortgezet. Sedert verschillende decennia voorspellen de voorstanders van de mechanisatie het Ardens paard een onzekere toekomst; dit was rekenen zonder de taaiheid en de hardnekkige vasthoudendheid van diegenen die vreugde en leed delen met de edelste verovering van de mens.
1809 - 75e Verjaardag van de Koninklijke Aëro-Club van België. Zegel uit blok 49 Blok 49 ▬ folder Nr. 12/76 ▬
1976
De Koninklijke Aëroclub van België viert in 1976 de 75ste verjaardag van haar stichting. Op 23 januari 1901 richtte een groep dynamische mannen een vereniging zonder winstgevend oogmerk op, met als opdracht het beoefenen van de luchtsport aan te moedigen. Na haar 75jarig bestaan heeft de luchtvaart haar pioniersperiode en heldendom achter zich en is ze uitgegroeid tot een instrument van dagelijks nut. Om deze verjaardag te vieren organiseert de Koninklijke Aëroclub van België in juni 1976 een reeks manifestaties, om de belangstelling der Belgen en voornamelijk die der jongeren, voor al wat luchtvaart is aan te wakkeren. De uitgifte van een postzegel met de afbeelding van Jan Olieslagers, biedt een enige gelegenheid om een der voornaamste figuren van de Belgische luchtvaart uit de periode van haar ontstaan te herdenken. Hij werd op 14 mei 1883 te Antwerpen geboren en is er gestorven op 24 maart 1942. Te zijner herinnering werd op het vliegveld van Deurne een monument opgericht. Vanaf zijn jeugdjaren verschaften zijn vurigheid en durf als motorrijder hem de bijnaam van « Duivel van Antwerpen ». Het is dan ook niet te verwonderen dat hij vanaf 1909 deel uitmaakte van de pioniers der « zwaarderen dan de Iucht ». Zijn keuze viel op de eendekker Bleriot, en lange tijd gebruikte hij een eenvoudige Anzanimotor van 25 PK, terwijl zijn concurrenten reeds over krachtiger motoren beschikten. Het Bleriot XI 2bistoestel dat hij daarna gebruikte was uitgerust met een Gnomemotor van 50 PK. Voor de oorlog zou zijn naam vijfmaal prijken op de lijst der wereldrecords. Op 7 juli 1910 behaalde hij het record in het langeafstandvliegen in besloten omloop: 255 km. Zijn tegenstrevers waren Latham en Labouchère. Het vorige record (234 km) stond op naam van Henri Farman. Drie dagen later verbeterde hij het langeafstandsrecord met 392,750 km; een jaar later brengt hij dit record, ditmaal met een eendekker Nieuport, op 625 km. Op dezelfde dag van 10 juli klopt hij het record door in de lucht te blijven gedurende 5 uur, 3 minuten, 5 seconden 1/5. In juli 1910 brengt hij te Stokkel het wereldhoogterecord, in België, (toen op naam van Latham) op 1524 meter. Al deze prestaties werden als mirakels gevierd. Velen zullen zich zeker ook nog de eerste luchtacrobaten herinneren waarbij « Jan » uitblonk door zijn durf en kunde. Na zes officiële overwinningen wordt Luitenant-Jachtvlieger Olieslagers op 3 mei 1918 tot luchtheld uitgeroepen. Na de oorlog zal hij een der stichters zijn van de Antwerp Aviation Club. De Koninklijke Aëroclub van België heeft dan ook bij deze 75ste verjaardag besloten, de duurzame bewondering van het Belgische volk voor hun pionier, oorlogsheld en kampioen « Jan Olieslagers », op een passende wijze in het licht te stellen. .
1811/1815 - 25e verjaardag van de eedaflegging van Koning Boudewijn. (speciale folder gn. Nr. 1976)
1976
25e Verjaardag van de eedaflegging van Koning Boudewijn. Om de XXVe verjaardag van de eedaflegging van Koning Boudewijn plechtig te vieren werd op initiatief van de Regering een Nationaal Comité opgericht dat een geheel van manifestaties zal organiseren om deze Koninklijke verjaardag de nodige luister bij te zetten. Te dier gelegenheid worden door de Regie der Posterijen twee speciale blaadjes uitgegeven met de Koninklijke Beeldenaar. Die beeldenaar zal eerlang deze vervangen die nu op de gebruikelijke postwaarden voorkomt. Deze blaadjes zullen verkocht worden met een toeslag. De netto-opbrengst ervan zal gestort worden aan een Stichting » die in de toekomst alle Belgen ten goede kan komen. Om naar best vermogen de doelstelling van deze instelling te omschrijven wordt in onderhavig vouwblaadje de tekst afgedrukt van een brief van de Eerste Minister aan de Koning en het antwoord van Zijne Majesteit aan de Eerste Minister.
Brief van de Eerste Minister aan de Koning ...............................................................................................................................................Brussel, 25 september 1975 Sire, België zal volgend jaar de vijfentwintigste verjaring van de aanvang van het bewind van Uwe Majesteit vieren. Verscheidene manifestaties zullen ter gelegenheid van deze heuglijke gebeurtenis worden op touw gezet. Een Nationaal Comité, waar de gouverneurs van de negen provinciën in zetelen, heeft onder de leiding van de Voorzitters van Kamer en Senaat een programma in voorbereiding. Als tolk van de natie heeft de Regering de wens uitgedrukt een blijvende herinnering van deze verjaring aan de Koning te mogen aanbieden. Uwe Majesteit heeft ieder persoonlijk geschenk bij voorbaat afgewezen, doch heeft - de huidige crisistijd indachtig - te kennen gegeven dat zijn voorkeur ging naar een edelmoedig gebaar waar eenieder baat zou bij vinden. In het gemoed van de Koning zou een Stichting ter verbetering van de levensvoorwaarden aan deze zienswijze een concrete inhoud geven. De Regering treedt deze wens onvoorwaardelijk bij en steunt het oprichten van deze Stichting, die de vorm van een instelling van openbaar nut zal moeten krijgen. Zij zal over een aanzienlijk kapitaal moeten beschikken, waarvan de opbrengst zal dienen om haar werkzaamheid te spijzen en haar doelstellingen te verwezenlijken. Ik vertrouw dat de provinciale en plaatselijke overheid, de grote openbare instellingen, de privé-ondernemingen en de particulieren zullen wensen met milde vrijgevigheid bij te dragen tot het samenbrengen van dit kapitaal. Van haar kant stelt de Regering aan het Parlement voor, om het nationaal karakter van het ontwerp te onderstrepen, een bedrag op de begroting van de Staat in te schrijven met dezelfde bestemming en gelijk aan de gezamenlijke intekeningen van de privé-sector.Namens mijn collega's en in mijn persoonlijke naam, druk ik de hoop uit dat dit initiatief met succes worde bekroond en dat het de vruchtbare resultaten moge opleveren die ervan verwacht worden. Deze Stichting zal een lichtend getuigenis zijn van nationale erkentelijkheid tegenover een Vorst, die sedert een kwart eeuw, al zijn krachten wijdt aan het welzijn van land en volk. Ik moge de Koning verzoeken de betuiging van rnijn diepe eerbied wel te willen aanvaarden. ..............................................................................................................................................L. TINDEMANS. Aan Zijne Majesteit de Koning der Belgen. Antwoord van de Koning aan de Eerste Minister .......................................................................................................................................................Brussel, 8 oktober 1975 Mijn Waarde Eerste Minister, Voor uw vriendelijke brief van 25 september 1975, dank ik U, alsmede geheel de Regering, ten zeerste. U heeft goed ingezien dat ik de herdenking van de betrokken verjaardag alleen opvat als een vernieuwde uitdrukking van de nauwe banden tussen het Belgisch volk en de Dynastie die haar sedert haast honderdvijftig jaar dient. In dit daglicht ontmoet het oprichten van een Stichting ter verbetering van de levensvoorwaarden inderdaad mijn wens. Wellicht bestaan er reeds een aantal publieke en privé-instellingen die naar de verwezenlijking van een gelijkaardig doel streven, doch meestal zijn zij verplicht, uit hoofde van hun functie zelf, op korte termijn te werken en is het hen derhalve niet mogelijk met de nodige afstand en op een fundamentele wijze de levensvoorwaarden van onze nationale toekomst te bestuderen. Verder bestaat ook het risico dat de thans bestaande opzoekingen en de reeds geleverde inspanningen, omwille van hun aantal en van hun variëteit, soms uiteenlopende of te zeer gespreide richtingen nemen. Het wil mij aldus voorkomen dat het oprichten van deze Stichting tevens aan een ware behoefte en aan actuele vereisten beantwoordt. In mijn gedachte zou de Stichting doeltreffende initiatieven moeten aanmoedigen en uitlokken die ons land in staat zullen stellen in de meest gunstige voorwaarden het hoofd te bieden aan de problemen van de toekomst. In dit vooruitzicht zal zij moeten rekening houden met de economische, sociale, wetenschappelijke, technische en culturele factoren die de evolutie van ons land zullen beïnvloeden. Hoewel de opvatting van de Stichting nationaal is, zal zij volmondig rekening houden met onze internationale en Europese solidariteit. Ik zie de Stichting als een katalysator van onderzoekingen en acties die, met een minimum van administratie, de beschikbare wilskracht en medewerking naar best vermogen inschakelt. Zij zal zelf kunnen handelen maar wellicht eerder door raadplegingen en door het bevorderen van studies en navorsingen in het kader van haar eigen doelstellingen. Zij zal over alle middelen beschikken - van aansporing tot beloning - om het nagestreefde doel te bereiken. Het is ook mijn wens dat zij bij de verwezenlijking van haar opdracht er voor zorg zal dragen elke overbodigheid te vermijden en de onmisbare coördinatie aan te moedigen van de bestaande onderzoeks- en werkgroepen. Uiteraard zal de Stichting, omwille van de gedachte zelf waaraan zij ontsproten is, in een uitgesproken nationale geest handelen wars van iedere filosofische of politieke optie. Bij voorbaat dank ik allen die, hoe dan ook, zullen bijdragen tot het uitbouwen en welslagen van deze onderneming. Uw zeer toegenegen, .......................................................................................................................................................BOUDEWIJN. Aan de Heer L. TINDEMANS, Eerste Minister
1816/1821 - 400e verjaardag van de geboorte van Pieter Paul Rubens. Propaganda uitgifte voor het Rubensjaar 1977. ▬ folder Nr. 14/76 ▬
1976
RUBENSJAAR 1977. In 1977 zal België de 400ste verjaring vieren van de geboorte van Peter-Paul Rubens op 28 juni1577. Antwerpen zal bij deze gelegenheid een grootse hulde brengen aan zijn geniale Renaissancemeester; een hulde die vergelijkbaar is met de Rembrandtviering in 1956 êfl het Dürerfestival in 1971. Het is duidelijk dat Rubens een wereldfiguur is maar het is niet meer dan billijk dat Antwerpen,als vaderstad van deze kunstenaar, de prioriteit krijgt voor het organiseren van het Rubensjaar1977. Door het inrichtend comité worden sinds meer dan een jaar onderhandelingen gevoerd met andere leidinggevende musea in Europa, ook met musea in de U.S.A. en de U.S.S.R., teneinde ineen zo volledig mogelijke tentoonstelling Rubens' artistieke ontwikkeling aan het publiek te presenteren. Uiteraard gaat het hier niet om zijn volledig oeuvre. Dit zou trouwens onmogelijk zijn(veel van zijn werken zijn immers te groot ofte delicaat van structuur om overgeplaatst te worden) en helemaal niet in overeenstemming met de smaak van onze tijd. Het ligt in de bedoeling ongeveer 100 be langrijke schilderijen en olieverfschetsen en een 40-tal mooie tekeningen bij elkaar te brengen en deze selectie aan het publiek te tonen in de vorm van een harmonisch overzicht, zowel van de ontwikkeling van Rubens' kunst als van de grote verscheidenheid van onderwerpen die hij heeft uitgebeeld. Dit overzicht kan trouwens door de bezoeker gecompleteerd worden met een bezoek aan de Antwerpse kerken en musea waar zich meesterwerken bevinden die wegens hun zeer grote afmetingen niet verplaatsbaar zijn. Door de mogelijkheid tot confrontatie van minder bekende met beroemde kunstwerken, ontleend aan musea en verzamelingen verspreid over een groot gedeelte van de wereld, zal deze tentoonstelling ongetwijfeld een belangrijke bijdrage betekenen tot een betere kennis van Rubens' kunst.
Dit kernpunt van de Rubensviering in België zal in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen toegankelijk zijn van 28 juni tot30 september 1977. Daarenboven zijn vóór, tijdens en na deze data ook andere manifestaties gepland over Rubens en zijn tijd, zowel in Antwerpen zelf als in gans België. Zo organiseert de Stad Antwerpen ook kleinere,meer gespecialiseerde tentoonstellingen : - « Rubens als Boekillustrator " in het Museum Plantin-Moretus van 7 mei tot 4 juli 1977 ; - « Kunstwerken uit de eeuw van Rubens in Antwerpse kerken en kloosters" in de St.-Jacobskerk van 30 april tot 30 september 1977. Het Provinciebestuur van Antwerpen is eveneens van plan twee tentoonstellingen te organiseren: - « Mode in Rubens' tijd", in het Museum Sterckshof van 25 juni tot 18 september 1977 ; - « Juwelen in Rubens' tijd ». in het Provinciaal Diamantmuseum van 22 oktober tot 20 november 1977. Door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel is volgende tentoonstelling voorzien:- « De Beeldhouwkunst in de eeuw van Rubens ".Verdere gegevens hieromtrent zijn nog niet bekend. Noodzakelijkerwijze spitst het Rubensjaar zich toe op de visuele kunst, maar ook muziek-, ballet -en toneel - manlfestaties zullen plaatsgrijpen. Vanaf 1 mei tot einde september 1977 zal dagelijks een klank- en lichtspel worden opgevoerd op het H. Conscienceplein, vóór de St.-CarolusBorromeuskerk. Tijdens de periode van 1 tot 15juni zal dit spel evenwel gealterneerd worden met de toneelopvoering van « Elckerlyc ", en tijdens de periode van 1 tot 30 juni, op dinsdagen en donderdagen, door opvoeringen van het Ballet van Vlaanderen.
Gedurende het ganse jaar 1977 zal een speciale reeks concerten samen een muziekfestival vormen van muziek uit de eeuw van Rubens. Als aanloop tot het Rubensjaar 1977 wordt nu reeds een reeks van zes bijzondere postzegelsmet toeslag uitgegeven. Alles laat vermoeden dat Rubens ook in 1977 zijn plaats zal vinden inde filatelistische uitgiften. In samenwerking met de Belgische Radio en Televisie evenals met buitenlandse TV-stations zijn programma's in voorbereiding rond het Rubensthema. Rubens' activiteiten als schilder, diplomaat en wereldburger, gaven hem naam en faam in gans Europa. In verschillende Europese steden zullen derhalve tentoonstellingen georganiseerd worden die verschillende aspecten van zijn genie belichten. In chronologische volgorde vermelden we : - van 29 maart tot 12 juni 1977 : een tentoonstelling « De Rubenstekeningen van de Albertlna » in Wenen. - « Rubens in Italië" is het thema gekozen door het Wallraf-Richartz-Museum te Keulen. Deze tentoonstelling zal geopend blijven voor het publiek van 15 oktober tot 1 december 1977. - Twee tentoonstellingen worden gehouden inParijs van eind oktober 1977 tot eind januari1978. In de Grand Palais zal een overzicht gegeven worden van « De eeuw van Rubens in Franse publieke verzamelingen" en in het Louvre zullen tekeningen geëxposeerd worden van Rubens en zijn omgeving. - Tenslotte heeft het Ermitage Museum in Leningrad ook een Rubenstentoonstelling voorzien. Nadere gegevens daaromtrent zijn ons nog niet bekend. Met reden kunnen wij zeggen dat het jaar 1977op cultureel vlak zal gedomineerd worden door deze geniale Vlaamse kunstenaar en dat het logisch is dat de UNESCO verzocht werd 1977 uitte roepen tot « Internationaal Rubensjaar ».
1822/1823 - Koning Boudewijn. Type van nr. 01543. ▬ folder Nr. 14/76 ▬
1976
geen info
1824 - 400e Verjaardag van de Pacificatie van Gent. ▬ folder Nr. 15/76 ▬
1976
DE PACIFICATIE VAN GENT, 8 NOVEMBER 1576 In oktober en november 1576 waren de blikken van alle inwoners der Zeventien Nederlandse Provinciën hoopvol op Gent gericht. Men was er zich van bewust dat er hier in het stadhuis beslissingen werden genegotieerd die een grauw kapittel in 's lands geschiedenis moesten afsluiter. De Pacificatie van Gent was het voorlopig eindpunt van een lange ontwikkeling in de Nederlandse gewesten, die kort na de troonsafstand van Karel V al was ingezet onder zijn opvolger Filips II zorgden de politieke ontevredenheid, de kracht van het opkomend protestantisme en de dreiging van een nakend einde van de economische welvaart voor een algemene malaise, die uitliep op de Beeldenstorm van 1566. De rigoureuze reactie van de geduchte hertog van Alva vermocht slechts tijdelijk de rust te doen weerkeren, en bracht op de duur opnieuw een klimaat van gevaarlijke spanning teweeg. Vanaf 1572 slaagden de geuzen erin Holland en Zeeland in hun mach te krijgen. Onder de leiding van Willem van Oranje konden de opstandelingen zich in de beide provincies blijvend handhaven. Na vier jaar burgeroorlog in de Nederlanden begon oorlogsmoeheid alom te heersen, althans bij al wie niet zo fanatiek was om geen andere uitkomst te zien dan de volledige zegepraal van zijn geloof. Van verscheidene zijden zon men op middelen om een einde te maken aan het vele leed en de ellende die de vijandelijkheden met zich meebrachten. Een unieke kans deed zich voor in het voorjaar van 1576, toen de Spaanse landvoogd plotseling gestorven was en er dus een regerings-vacuüm ontstond. De Staten-Generaal, de vergadering van de standenvertegenwoordigingen van alle nog Spaansgetrouwe gewesten, trok de leiding van het landsbestuur aan zich, en zocht contacten met de opstandige provincies Holland en Zee!and en met de prins van Oranje. Het gevaar van de muitende Spaanse troepen zetten er de beide partijen toe aan de onderhandelingen aan zo weinig mogelijk voorafgaande voorwaarden te binden. De twee delegaties zetten op 19 oktober 1576 de vredesbesprekingen in op het Gentse stadhuis en bereikten reeds tien dagen later een volledige overeenstemming. Nog voor ze de verschrikkelijke tijding hadden ontvangen van het uitbreken van de Spaanse Furie te Antwerpen (4 november) hadden zowel de Staten-Generaal als het wettelijk regeringslichaam, de Raad van State, in Brussel hun goedkeuring gehecht aan het akkoord. De plechtige ondertekening ervan had plaats op het Gentse stadhuis op 8 november 1576. Holland en Zeeland aan de ene kant en de overige Nederlandse gewesten aan de andere kant herstelden door de Pacificatie de onderlinge vrede en vriendschap. Zij beloofden elkaar wederzijdse hulp en bijstand om de vreemde troepen te verdrijven. Alle ballingen van beide zijden mochten naar hun woonplaatsen terugkeren en zouden in het bezit van hun in beslag genomen goederen worden hersteld. Het vrije verkeer van personen en goederen in alle Zeventien Provinciën werd gewaarborgd. In godsdienstig opzicht zou de toestand blijven zoals hij was: Holland en Zeeland bleven gereformeerd, de andere gewesten katholiek. Deze regeling was echter provisioneel. Zodra de muitende troepen verdreven waren en de vrede en rust in het land hersteld waren, zou er een vrije vergadering der Staten-Generaal bijeenkomen, die een definitieve beslissing zou nemen in godsdienstzaken. De burgeroorlog was ten einde en de eendrachtigheid tussen alle Nederlandse gewesten was hersteld. Toch bleek al spoedig hoe broos en wankel het compromis wel was. Zowel de nog niet geregelde godsdienstkwestie als het probleem van de loyaliteit tegenover de koning werkten als splijtzwammen in de nog prille vorming van het "gemenebest" der Zeventien Provinciën. Een veelheid van persoonlijke, zakelijke en principiële tegenstellingen, in grillige wisselwerking, was uiteindelijk sterker dan het verlangen naar staatkundige integratie en onafhankelijkheid.
1825 - 50e Verjaardag van de Nationale Maarschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS). ▬ folder Nr. 16/76 ▬
1976
Nationale Maarschappij der Belgische Spoorwegen 1926 - 1976 De eerste spoorwegen in België waren hoofdzakelijk voor de industrie bestemd. Ze waren eigendom van de koolmijnen. De « ijzeren weg », een uitvinding van de Engelsman Stephenson, zou zich echter spoedig aan onze gewesten opdringen. Na de onafhankelijkheidsverklaring van België vonden de eerste studies van de ingenieurs Simons en De Ridder een gunstig onthaal in de piepjonge parlementaire kring. Op 5 mei 1835 was de eerste spoorwegverbinding in ons land, aangelegd tussen Brussel en Mechelen, werkelijkheid geworden. Er ontstonden dan een aantal kleine maatschappijen die vergunning bekwamen om een reeks lijnen uit te baten die ze autonoom exploiteerde tegen zeer uiteenlopende tarieven. Geleidelijk aan hebben ze zich verenigd en in 1866 werd besloten een eenvormig tarief toe te passen. De Belgische Staat was echter niet tevreden met de spreiding van het net en begon de vergunningen af te kopen. Na aanvankelijk de uitbating ervan zelf te hebben verzekerd werd het beheer van het eengemaakt net naderhand toevertrouwd aan een Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, opgericht op 1 september 1926 50 jaar geleden. Op dat ogenblik had de Staat aan de nieuwe maatschappij 100.000 beambten ter beschikking gesteld alsmede het nodige materieel voor een normale exploitatie. De snelle economische en technische vooruitgang gaven de spoorwegen een heel ander gezicht. Sedert 1966 is de stoomtractie in België volledig verdwenen. De reizigerstreinen bieden steeds meer comfort en veiligheid. De voertuigen bestemd voor het goederenverkeer worden steeds beter aangepast en beantwoorden aldus aan een rendabel beheer. De N.M.B.S. drijft haar productiviteit gestadig op en stelt op dit ogenblik half zoveel personeel tewerk als in 1926. De spoorwegen hebben een belangrijke rol gespeeld in het sociaal en cultureel beleid van de Staat. De faciliteiten verleend aan werknemers en studenten getuigen hiervan. Ze waren en blijven steeds een machtige drijfveer tot ontwikkeling van het toerisme en de handelsbetrekkingen. In de loop der jaren hebben ze hun waarde als instelling van openbaar nut bewezen. Jaarlijks vervoeren ze meer dan 217 miljoen reizigers. Met haar vijftigste verjaardag blijft de N.M.B.S, de ingeslagen weg volgen. Voortdurend tracht ze haar productie nog op te drijven en bereidt zich voor, samen met haar partners van de Internationale Spoorwegunie, op een commerciële en technische ontwikkeling die zich hoe langer hoe meer opdringt in het kader van een steeds ruimer wordende transportmarkt waarop meer en meer beroep wordt gedaan.
1826 - Inhuldiging van de eerste metrolijn te Brussel ▬ folder Nr. 16bis/76 ▬
1976
Alleen indien de verplaatsingen van en naar het werk of onderwijsinstellingen en omgekeerd door een gemeenschappelijk vervoer gebeuren, kan het leven en de ontwikkeling van de grote steden verder gaan. Anderzijds heeft een groot deel van de bevolking (geschat op 30%) een openbaar vervoermiddel nodig voor al zijn verplaatsingen. Dit zijn dezen die, om economische of fysische redenen (kinderen, oudere mensen, invaliden), geen eigen wagen kunnen gebruiken. Zodra de agglomeratie een zekere omvang heeft bereikt wordt een massavervoermiddel van het type « Metro » onontbeerlijk. Zo is het ook te Brussel waar de bevolking 1.060.000 inwoners telt. Tevens wordt de hoofdstad dagelijks aangedaan door honderdduizenden pendelaars die hun reisdoel met het openbaar vervoer bereiken. In 1965 werden de metrowerken aangevangen op een as die in het stadscentrum begint en gericht is naar het Oosten. Een eerste tunnelstuk van 3,5km lang werd in december 1969 in dienst genomen en met tramstellen geëxploiteerd. Dit was de tijdelijke « pre-metrofaze » die een groot succes heeft gekend. Inderdaad heeft op de betrokken lijnen de cliënteel met ongeveer 40 % toegenomen. Sindsdien wordt het bouwen van tunnels en viaducten voortgezet. Het bestaande stuk wordt verlengd tot de buitenwijken om zodoende een baanvak van 10 km te bereiken. Terzelfder tijd werden premetrovakken met een totale lengte van 10km gebouwd op drie andere assen. De plechtige inhuldiging op 20 september 1976 van de eerste metrolijn en het premetrovak van 3 km tussen de spoorwegstations Noord en Zuid door Zijne Majesteit de .Koning, zal een belangrijke mijlpaal betekenen in ons streven om onze hoofdstad een modern openbaar vervoersnet te geven. Dit net moet met dergelijke verwezenlijkingen in het buitenland vergeleken kunnen worden, zowel wat het rollend materieel betreft als voor de infrastructuur. Van nu af aan worden de werken voortgezet om de metrolijn naar het Westen te verlengen en alzo in 1980 een evenwichtige bediening van de dichtst bevolkte wijken te verzekeren. In de eindfase zal het metronet tot een spoorlengte van ongeveer 60 km zijn uitgebreid. Enerzijds zal het uitgerust worden met een sneltramnet dat over gemoderniseerd rollend materieel met grote capaciteit zal beschikken en anderzijds met buslijnen. Deze sneltram en buslijnen zullen de reizigers naar de metro brengen. Deze drie stadsvervoersystemen zullen ingeschakeld worden, samen met de spoorweglijnen die de voorstad bedienen. Dit openbaar vervoersnet zal ook aan de bestuurders van privé-wagens de mogelijkheid bieden deze te laten staan in periferische parkings nabij de metrostations. Hierdoor vermijden ze de verkeers- en parkeersmoeilijkheden in het stadscentrum.
1827 - Jeugdfiliatelie. Jeugd & Muziek. ▬ folder Nr. 17/76 ▬
1976
JEUGDFILATELIE In verband met de vrijetijdsbesteding lijkt het eens te meer aangewezen de aandacht te vestigen op de opvoedende waarde en de kulturele invloed van de filatelie op de jongeren die, met de ijver eigen aan hun leeftijd, op zoek gaan naar aktiviteiten die hun verlangen naar gezonde ontspanning het best bevredigen. Dat onder die aktiviteiten het verzamelen van postzegels een vrijetijdsbesteding bij uitstrek is kan niet geloochend worden. De filatelie is een bijzonder aantrekkelijke hobby maar betekent heel wat meer dan eenvoudige ontspanning. Wegens de eisen die ze stelt bevordert ze bij de liefhebbers hun drang naar ontwikkeling en draagt aldus bij tot de uitbreiding van de zo gewaardeerde algemene kennis. De filatelie leert wat orde is en methode, en haar aantrekkingskracht scherpt de drang naar schoonheid en vormgeving. Naast deze belangrijke, opvoedende en kultureelverrijkende waarden is de filatelie, dank zij haar uitstraling over gans de wereld, een prachtig middel tot betere verstandhouding en legt ze tot ver over de grenzen heen vriendschapsbanden tussen de wereldbevolking. JEUGD EN MUZIEK IN BELGIE EN IN DE WERELD Jeugd en Muziek werd in België opgericht in 1940. Het is een beweging die openstaat voor jongeren uit de gehele wereld, buiten elke politieke of filosofische opvatting. De beweging wijdt zich aan de verspreiding van de levende muziek of van andere artistieke uitdrukkingen, in dienst van de school, de universiteit of van jonge arbeiders. Aldus ijvert zij voor de internationale vrede en samenwerking door een betere kennis van de verschillende culturen. In België verenigt Jeugd en Muziek in nationale en regionale federaties 64 plaatselijke afdelingen die samen elk seizoen meer dan 4.000 concerten en muziekanimaties organiseren in samenwerking met de beste Belgische eu/of buitenlandse solisten en ensembles. De Ministeries van Nationale Opvoeding en Cultuur patroneren deze activiteiten zoals de internationale toernees die aan jonge Belgische musici de gelegenheid schenken op te treden in het buitenland in het raam van culturele uitwisselingen en de werken van componisten uit ons land te laten kennen. Het Internationaal Muziekkamp dat sedert 1960 elk jaar wordt georganiseerd, biedt de muziekstudenten de gelegenheid nieuwe repertoires te ontdekken onder leiding van de beste specialisten. Jeugd en Muziek is eveneens stichter van de lnternationale Muziekraad en is betrokken bij alle initiatieven die de muziek een belangrijker plaats in het leven van de mensen trachten tegeven. ..................................................................................................*** De Regie der Posterijen heeft naar best vermogen een onderwerp trachten te vinden dat het thema van de uitgifte « Jeugdfilatelie en Jeugd en Muziek» het best illustreert. Haar keuze is gevallen op een tableau van Willem Corneliszoon Duyster « De Jonge Muzikant». ..................................................................................................*** Het onderwerp van een schilderijtje dat in het Museum van Douai wordt bewaard is een jong Nederlander die zijn instrument stemt. De compositie is beperkt tot het essentiële: het personage, een tafel bedekt met een rood tafelkleed, de muziekinstrumenten. De jeugdige muzikant is gekleed in een met witte kant versierde zwarte rok die schril afsteekt tegen een verfijnde achtergrond van grijs en okerbruin, waarin een subtiel licht speelt. De schilder van het werkje is weinig bekend. Het gaat hier om Willem Corneliszoon Duyster, in 1599 te Amsterdam geboren en er overleden in 1635. Hij was leerling van Pieter Codde en specialiseerde zich naderhand in het maken van kleine taferelen van kroegen, muzikanten en militairen. Het aantal van zijn werken is zeer beperkt.
1828/1831 - Culturele uitgifte. ▬ folder Nr. 18/76 ▬
1976
CHARLES BERNARD (1875-1961). Reeds van in zijn jeugd verpandde Charles Bernard zijn hart aan kunst en litteratuur. Hij verliet de balie om zich aan de journalistiek te wijden en muntte uit in dit beroep door zijn buitengewoon talent. Tijdens zijn lange en schitterende carrière gaf hij blijk van een filosofisch prettige kijk op mensen en dingen, hetgeen leidde tot het succes van zijn verhandelingen die dagelijks verschenen onder het pseudoniem "Gallo" in « La Nation Belge ». Als kunstcriticus was zijn invloed groot en werd zijn mening algemeen aanvaard. Zijn voornaamste werk "Esthétique et critique" is uitstekend. Zijn campagnes voor de verdediging van de levende kunst – sommige hadden een grote weerklank – waren bovendien dikwijls de voorboden van heel wat hedendaagse ontdekkingen. Charles Bernard was lid en bestendig secretaris van de « Academie Royale de langue et de littbrature Française ». Hij was eveneens een invloedrijk lid van verscheidene culturele commissies en daarbij een filatelist van formaat. Een postzegel werd door hem bewonderd om zijn schoonheid en om de bekoring die ervan uitging. Ongetwijfeld was hij meer verzamelaar dan filatelist aangezien hij meer oog had voor de mooie tekeningen, warme kleuren en de verfijnde schoonheid van oude zegels, dan voor hun speculatieve waarde. In dit opzicht is Charges Bernard een unicum in de postzegelliefhebberij; met zijn geschriften en lezingen en zeker met zijn prachtige verzameling heeft hij aangetoond hoe Kunst en Filatelie hand in hand gaan naar de verwezenlijking van een mooie droom.
Fernand, Victor Toussaint van Boelaere (1875-1947) Fernand, Victor Toussaint van Boelaere (officieel Fernand, Victor Toussaint) geboren te Anderlecht op 19 februari 1875 en te Brussel overleden op 30 april 1947 was schrijver, ambtenaar en tevens jarenlang correspondent van een Nederlands dagblad. Als leerling aan het Brusselse atheneum had hij reeds belangstelling voor de literatuur. Hij was secretaris van de redactie van « Jong Vlaanderen waarin het eerste werk van Karel van de Woestyne en van Stijn Streuvels verschenen. Met dezen behoorde hij tot de tweede generatie van « Van Nu en Straks . Hij gaf enkele bundels poëzie uit en legde een grote bedrijvigheid aan de dag als criticus en kroniekschrijver. Zijn prozakunst, gesteld in een verfijnd impressionistische stijl, was als het ware volmaakt.
"Fondation Charges Plisnier" De "Fondation Charges Plisnier" gesticht in 1954, heeft tot doel de verdediging en de verheerlijking van de Franstalige gemeenschap in België. Zij geeft een zeer gewaardeerd tijdschrift uit: " L'Ethnie française". Ze kwam tot bloei in de vorm van secties die aan specialisten zijn toevertrouwd. Het betreft de Commissies van kunst en letteren, geschiedenis, volkskunst en tradities, de diensten voor beschaafde omgangstaal, demografische actie en cultureel toerisme. Het onderwerp van de postzegel, gewijd aan deze stichting is een fragment uit een schilderij van Joachim le Patinier, kunstschilder, geboren te Dinant omstreeks 1470 en overleden te Antwerpen in 1524. Hij was een vriend van Dürer, Q. Metsys en Joost van Cleve. Hij is wereldvermaard als schepper van landschappen in een onafhankelijke stijl en voor zijn handigheid bij het uitbeelden van plastische waarden.
De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal viert dit jaar haar zilveren jubileum. Onder voorzitterschap van Prof. Dr. Willem Pee ijvert zij sedert vijfentwintig jaar, buiten elke wereldbeschouwelijke strekking, voor de verbreiding van het algemeen Nederlands in de mondelinge omgang en voor de bevordering van het juiste taalgebruik. Hiertoe geeft zij het tweemaandelijks tijdschrift Nu Nog uit, waarin getracht wordt, door inzicht te geven in correct Nederlands taalgebruik, de ontwikkeling van de taalbeheersing in gunstige zin te beïnvloeden. De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal beschouwt immers de bevordering van het goede Nederlands als een blijvende noodzaak. .........................................................................................................▬ Voor deze herdenking met een bijzondere postzegel is de keuze gevallen op een fragment van een beroemd schilderij van Pieter Breughel de Oude, De parabel der Blinden , gedateerd 1568 en bewaard in het Nationaal Museum van Napels. In een geniale versmelting van mens en landschap zien wij de vertolking van de neergaande beweging die, van struikelen tot neerstorten, in fracties over de personages is verdeeld. Op de achtergrond het kerkje van Sint-Anna-Pede, in Vlaams-Brabant.
1832/1835 - Toeristische ▬ folder Nr. 17/76 ▬ geen info
1976
1836 - De Nationale Vereniging voor Hulp aan Verstandelijk Gehandicapten. Schilderij van Velasquez (Prado - Madrid) ▬ folder Nr. 19/76 ▬
1976
De Nationale Vereniging voor Hulp aan Verstandelijk Gehandicapten (N.V.H.V.G.) Deze is een vereniging zonder winstoogmerk, die niet gebonden is aan een of andere politieke strekking, en waar iedere religieuze of filosofische overtuiging gerespecteerd wordt. De Vereniging treedt op als woordvoerder van de verstandelijk gehandicapten en hun gezinnen, verdedigt hun rechten en spant zich in om aan te tonen hoe men hen op een menselijke, wetenschappelijk verantwoorde en moderne manier kan helpen. Het hoofddoel van de Vereniging is: de levensomstandigheden verbeteren van verstandelijk gehandicapten, kinderen zowel als volwassenen, en dit ongeacht de graad van hun handicap. De Vereniging werd opgericht in 1959 en groepeert ouders van verstandelijk gehandicapten, personen die zich beroepshalve of uit humanitaire overwegingen bij de zwakzinnigenzorg betrokken voelen, en organisaties die hulp verlenen aan verstandelijk gehandicapten. De N.V.H.V.G, werkt op nationaal vlak en coördineert de activiteiten van 30 regionale afdelingen. De Vereniging richt scholen voor buitengewoon onderwijs op, dagverblijven, beschuttende werkplaatsen, gezinsvervangende tehuizen, ontspanningsklubs, enzovoort. De sociale dienst van de Vereniging, georganiseerd op nationaal en regionaal niveau, begeleidt de ouders bij de moeilijkheden die zij ondervinden en bij het vervullen van administratieve formaliteiten. Door middel van ouderbijeenkomsten ondervinden de betrokken gezinnen ook onderlinge steun en aanmoediging. De N.V.H.V.G. voert tevens een actie bij de overheidsinstanties die met de gehandicaptenzorg belast zijn, teneinde de betreffende wetgeving te verbeteren en de oprichting van de noodzakelijke voorzieningen te bevorderen. De Vereniging verzamelt en verspreidt alle recente informatie betreffende de problemen rond de verstandelijke handicaps, o.m. door de publicatie van het driemaandelijks tijdschrift « Amentia » en tal van andere brochures, door het ter beschikking stellen van een gespecialiseerde bibliotheek, filmotheek en documentatiedienst, door de organisatie van studiedagen en conferenties. Tenslotte tracht de Nationale Vereniging voor Hulp aan Verstandelijk Gehandicapten de problematiek van de verstandelijk gehandicapten ruimer bekend te maken bij het grote publiek, opdat zij beter aanvaard zouden worden in de samenleving en opdat hun fundamentele rechten zouden erkend worden: het recht op een normaal gezinsleven, op opvoeding, onderwijs en revalidatie, op bestaanszekerheid en een behoorlijk levensniveau, op productieve arbeid, op geschikte huisvesting, op wettelijke bescherming van hun persoon en hun goederen, en bovenal het recht op respect voor hun waardigheid als mens.
1837 - Kerstmis. "De Nativiteit". Fragment uit het schilderij "De Geboorte van Christus". (Nationaal Museum van Dijon). folder Nr. 20/76 - INFO:
1976
KERSTMIS 1976 Tot de vroegste jeugdherinnering van velen behoort het moment waarop, kort vóór Kerstmis, de dozen van de zolder werden gehaald, de beeldjes uitgepakt en het kerststalletje heropgebouwd. Jeugdherinneringen blijven inderdaad de brandende kaarsjes vóór het stalletje, de stemmige en vrolijke kerstliederen, de gelegenheidsgeschenkjes, maar vooral de rustige familialesfeer. De uit de 16e eeuw stammende traditie die inde loop der jaren als een soort van schijnkristendom werd aangezien, komt na een periode van verval weer in de belangstelling te staan, te oordelen naar de vele beeldjes en stalletjes in gips, terracotta, hout, enz. die rond Kerstmis inde winkels te koop worden aangeboden. Hun oorsprong is gemakkelijk te achterhalen: zoete kleuren uit Italië, santons uit de Provence, rustiger beeldjes uit Duitsland en Oostenrijk, allen naïef naar vorm en kleur die zoveel uitdrukkingen zijn van het artisanale. Spijts hun verscheidenheid zijn de voorstellingen nog precies eender als vroeger. Kerststalletjes kwamen voor in het volksgebruik eerst in Italië, daarna in Zuid- en Midden-Europa, later nog in Duitsland en Oostenrijk, om eindelijk ook in de Lage Landen begroet te worden. In Napels valt de bloeitijd van de kerststalletjes in de 18e eeuwen wel na 1734, jaar waarin Karel III van Bourbon koning van Napels werd. Deze man zou een, uitzonderlijk grote devotie gehad hebben voor de heilige nacht en het ganse kerstgebeuren. Vandaar de oorsprong van de wereldberoemde Napolitaanse kerststallen in barokstijl. Indien de beelden in de kerststal zoals wij die kennen bestaan uit een bepaald en beperkt aantal figuren, is het aantal personages uit de kersttaferelen die men te Napels en in de Franse Provence kent eindeloos groot, maar van de eigenlijke kribbe schijnt daar geen sprake te zijn. Kersttaferelen, noemen ze « Geboorte », « Aanbidding der Wijzen,. of hoe ook, hebben in de loop der tijden vele kunstenaars geïnspireerd. Zo ook de Meester van Flémalle die de intimiteiten de charme van zo'n tafereel met ongeëvenaard uitbeeldingsvermogen weergeeft. ......................................................................................*** DE MEESTER VAN FLEMALLE (ca 1378 Doornik 26.4.1444) Het staat zo goed als vast dat de Meester van Flémalle, niemand anders zou geweest zijn dan de Doornikse schilder Robert Campin, leraar van Rogier van der Weyden. Hij was een geniaal schilder wiens scheppingen uitmunten door hun sculpturaal reliëf, hun machtige ruimte en hun verheven gevoel. Onder zijn belangrijke werken moet een ruime plaats worden toegekend aan het schilderij « De Geboorte van Christus » dat in het Museum voor Schone Kunsten te Dijon wordt bewaard en waaruit een fragment werd gekozen als motief voor de Kerstmispostzegel 1976
1838 - Internationaal Rubensjaar. ▬ folder Nr. 1/77 ▬
1977
P.P. RUBENS P.P. RUBENS werd geboren op 28 juni 1577 te Siegen in Westfalen waar zijn vader, een Antwerpenaar, zich om persoonlijke redenen had gevestigd. Na de dood in 1587 van zijn vader vertrok Rubens met zijn moeder terug naar Antwerpen. Hij werd er page doch wijdde zich spoedig aan de kunst, vooral onder de leiding van O. van Veen, tot in 1598, datum waarop hij vrij meester werd. In 1600 vertrok Rubens naar Italië, bestudeerde de werken van Titiaan en Veronese te Venetië en verbleef een tijd te Mantua en te Rome. Later was hij te Madrid aan het Spaanse Hof. In 1609 werd hij door de aartshertogen Albrecht en Isabella tot hofschilder benoemd. Hij vestigde zich te Antwerpen waar zijn atelier door een groot aantal leerlingen werd bezocht. In 1620 schilderde hij in opdracht van Maria de Medicis taferelen voor de versiering van het Palais du Luxembourg te Parijs. Naderhand vervulde hij diplomatieke opdrachten in Spanje bij Filips IV en in Engeland bij Karel I. Na de dood van zijn eerste vrouw Isabella Brant, hertrouwde Rubens in 1630 met Hélène Fourment. Rubens overleed te Antwerpen op 30 mei 1640 en werd er in de Sint-Jacobskerk bijgezet. Ter gelegenheid van de 400e verjaring van de geboorte van P. P. Rubens, worden niet alleen in België, en meer bepaaldelijk te Antwerpen, maar ook in het buitenland tentoonstellingen ingericht, gewijd aan zijn werk en aan de kunst van zijn tijd. Dit is onder meer het geval te Wenen, Londen, Keulen, Parijs, Rijsel, Calais, Valenciennes, Leningrad en Firenze. Het internationaal belang van de Rubensviering wordt nog onderstreept door een aanbeveling van de UNESCO, de gespecialiseerde instelling van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur, waarmede ze al haar lidstaten uitnodigt in 1977 bijzondere aandacht te besteden aan de blijvende betekenis van de geniale schilder-diplomaat.
1839 - Cijfer op heraldieke leeuw en wimpel. Nieuw type. ▬ folder Nr. 1/77 ▬ geen info
1977
1840/1841 - Het Belgische Rode Kruis. ▬ folder Nr. 2/77 ▬
1977
Dokter Albert HUSTIN Een van de talrijke bouwstenen waarop het Belgische Rode Kruis zich kan beroemen, is de oprichting van een net van Bloedtransfusiediensten die zich van 1934 af konden inzetten ten einde bloedgevers te vinden om een weinig van hun kostbaar bloed af te nemen om het, onder verantwoordelijkheid van het Belgische Rode Kruis, aan ziekenhuizen en geneesheren te bezorgen. Deze gehele organisatie steunt op citraatbloed m.a.w. bloed dat niet stolt. De eerste transfusie van citraatbloed werd succesvol uitgevoerd door Dr. Albert Hustin op 17 maart 1914 in het SintJanshospitaal te Brussel. Om het enorm belang van dit eerste positief resultaat waarmede het tijdperk van de moderne bloedtransfusie aanbrak te vatten, dient men te weten dat tot dan toe alle rechtstreeks uitgevoerde bloedtransfusies op een mislukking uitliepen omwille van de agglutinatie van de rode bloedlichamen. Prof Hustin toonde aan dat door toevoeging van natriumcitraat het bloed niet meer stolde. Verder verbeterde hij de oxygenatie (opneming van zuurstof) ervan door toevoeging van glucose. Tijdens de oorlog 19141918 werden reeds talrijke gewonde soldaten door transfusie van citraatbloed gered. Van het ogenblik af dat citraatbloed steriel op een temperatuur van 4º in een fles bewaard kon worden, en het mogelijk was het na meerdere dagen toe te dienen, waren talrijke problemen opgelost (toedienen van meer belangrijke dosissen, vermijden van rechtstreekse infecties, stockeren...). De oprichting van een eerste bloedtransfusiecentrum kon meteen overwogen worden. Het draagt de naam van zijn stichter Prof. Hustin. Zelden heeft een uitvinding in de wetenschappelijke evolutie een zo aanzienlijke en gunstige terugslag gehad als de citraatbloedtransfusie.
NATIONAAL WERK TOT REUMABESTRIJDING Het woord « reuma » kan ons weleens misleidend in de oren klinken. Het is geenszins een ziekte maar wel een verzamelnaam van een hele reeks – zelfs meer dan honderd – diverse ziektebeelden van min of meer ernstige aard. In deze optiek lijdt ongeveer 15 % van de Belgische bevolking aan een of andere reumatische aandoening. Daarvan worden ongeveer 10 %, hetzij 150.000 patienten, helaas na korte of langere tijd tot een blijvende invaliditeit of een haast volledige gebrekkigheid veroordeeld. Geen enkel land ter wereld blijft gespaard van die plaag. Om deze en diverse andere redenen heeft de Internationale Reumaliga, in samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie, beslist het jaar 1977 uit te roepen tot « Het jaar van het reuma ». Het Belgisch Nationaal Werk tot Reumabestrijding heeft te dezer gelegenheid dan ook beslist ter zake een extra initiatief te nemen. Reeds eerder is gebleken dat, door de onaangepastheid van onze vacantietehuizen, het voor de zwaar gehandicapte reumalijders helaas veelal onmogelijk is er te verblijven. De 'Liga heeft daarom beslist de verantwoordelijkheid op zich te nemen om in deze nood te voorzien. De opbrengsten van alle tijdens het jaar 1977 geplande acties zullen daarom integraal worden besteed ter verwerving van een aangepast vacantiecentrum
1842 - 50e verjaardag van de "Fédération Royale d'Associations Belges d'Ingénieurs Civils et d'Ingénieurs Agronomes". FABI ▬ folder Nr. 3/77 ▬
1977
De « Federation des Associations Belges d'Ingénieurs Civils et d'Ingénieurs Agronomes (FABI) » werd opgericht op 29 april 1926 door het verenigen van de zeven toen in België bestaande associaties van ingenieurs van universitair niveau. Haar aktie begon in werkelijkheid in 1927. De zes associaties die de ingenieurs, gesproten uit de universitaire faculteiten en de daarmee geassimileerde scholen van Brussel, Gent, Luik, Leuven, Bergen, groeperen, zagen het licht tussen 1847 en 1886, terwijl de vereniging van de ingenieurs gesproten uit de Applicatieschool van de Artillerie en de Genie opgericht werd in 1923. Het nut van de unie, welke trouwens aan vroegere verzuchtingen beantwoordde, werd na de oorlog 19141918, op het ogenblik dat België zijn krachten herenigde, onmlddellljk eensgezind erkend, En het is Z.M. Koning Albert die de beslissende stoot gaf toen hij op 15 februari 1921 de afgevaardigden van de ingenieursverenigingen bijeenriep en de wens uitdrukte hen te zien verenlgen in één enkele unie. In maart 1952 kreeg de Federatie de toelating om de titel « Koninklijke Vereniging » te dragen. Tot in 1972 verenigde de Federatie alleen de associaties van gediplomeerden met de titel van burgerlijk ingenieur. Maar in dat jaar, en daarna in 1973, nam ze achtereenvolgens de twee associaties van ingenieurs uit de Faculteiten van Landbouwwetenschappen van Gembloux en van Leuven in haar schoot op. Uit reden van deze unie van twee categorien van ingenieurs uit verschillende disciplines, maar met een gelijkwaardig opleidingsniveau, werd de benaming gewijzigd in « Fédération Royale des Associations Belges d'Ingénieurs Civils et d'lngénieurs Agronomes, FABI ». Tijdens de laatste jaren heeft zich een hergroepering van de ingenieurs volgens taalstelsel voltrokken, en de Federatie die voortaan nog alleen het Frans als voertaal gebruikt, telt in haar huidige vorm tien gefedereerde associaties en zij groepeert als zodanig ongeveer 12.500 burgerlijk en landbouwkundig ingenieurs. Reeds vijftig jaren bestaat aldus tussen de gefedereerde verenigingen, en zonder te raken aan hun respectievelijke autonomie, een continue samenwerking voor gemeenschappelijk onderzoek en studie van alle problemen die te maken hebben met de professionele belangen en de algemene belangen van de ingenieurs. Haar leden zijn verspreid over het gehele nationale grondgebied; daarom ondertekende zij achtereenvolgens, in 1950, een protocolakkoord met de SRBII Socidtb Royale Belge des Ingénieurs et des Industriels en, in 1968, een ander protocolakkoord met de K.VIV Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging en dit met het doel om tot gemeenschappelijke standpunten te komen omtrent alle problemen die raken aan het beroep van de ingenieur. In samenwerking met de afgevaardigden van de K.VIV en van de technische ingenieurs, neemt de FABI deel aan de werkzaamheden van de « Federation Europdenne d'Associations Nationales d'Ingdnieurs (FEANI) », inzonderheid met het oog op het vergemakkelijken van de vrije circulatie van ingenieurs in Europa.
1843/1848 - Culturele uitgifte. ▬ folder Nr. 4/77 ▬
1977
Koninglijk Atheneum Jules Bordet (1777-1977) Door de stichting in 1777 van het Theresiaans College van Brussel, naar het voorbeeld van het gelijknamig Weens College, uit MariaTheresia van Oostenrijk vorstin der Nederlanden haar wil een officieel onderwijs in onze provincies in te richten. Toen onze gebieden bij Frankrijk werden ingelijfd kreeg het college in 1797 de naam van Centrale School van de Dijle en werd wat later het Keizerlijk Lyceum genaamd, kweekschool voor ambtenaren en officieren van Napoleon. Onder het bewind van Willem I in 1815 wordt het college de Koninklijke School en vervolgens Koninklijk Atheneum, waar de beroemde sterrenkundige Adolphe Quetelet onderricht geeft. Na de revolutie van 1830 wordt het onderwijs weer vrij en de Stad Brussel neemt het Atheneum over voor zijn rekening onder de naam van Atheneum van de Stad Brussel. Dit laatste wordt naderhand opnieuw Koninklijk Atheneum krachtens de wet van 1850 die het meesterschap over het onderwijs aan de Staat terugschonk. In tegenwoordigheid van Koning Boudewijn werd de instelling in 1970 opgedragen aan een van haar meest vermaarde oudleerlingen nl.: Jules Bordet, Nobelprijs voor geneeskunde. Twee eeuwen lang streeft de instelling ernaar de wens van haar stichtster te verwezenlijken t. w.: de vorming van « burgers nuttig voor de Staat ». .
"College Royal Marie-Therese" te Herve (1777-1977) Het « College Royal Marie-Therese » te Herve, dat dit jaar zijn tweehonderdjarig bestaan viert, werd gesticht op 1 oktober 1777 op bevel van keizerin MariaTheresia van Oostenrijk, die de wens had uitgedrukt een koninklijk college op te richten « in een stad van het hertogdom Limburg ». Bij het begin van de Franse overheersing wordt het college gedwongen zijn deuren te sluiten. Binnen zijn muren wordt eerst een speciale priveschool ondergebracht en vervo1gens een gemeentelijke middelbare school ingevolge het dekreet van Napoleon (2 thermidor an XII) (21 juli 1804). Tijdens het Hollands bewind wordt de school opnieuw gesloten, doch in 1835 kent de Koning der Belgen Leopold I een som van 2.000 gouden florijnen toe voor de restauratie van de instelling die door de opeenvolgende militaire bezettingen ernstig werd beschadigd. Van 1838 af krijgt het college zijn oorspronkelijke bestemming terug. Krachtens de wet van 1 juni 1850 wordt het college onder de bescherming geplaatst van de stad Herve. In de loop der jaren neemt het college steeds meer uitbreiding en komt tot grote bloei. Het aantal leerlingen dat bij de stichting 67 bedroeg is thans tot ongeveer 450 aangegroeid. Het mag wel worden onderstreept dat na twee eeuwen het college nog steeds met fierheid de naam draagt van zijn doorluchtige stichtster.
De Filharmonische Vereniging van Brussel Filharmonische Vereniging mag beschouwd worden als een van de belangrijkste concertorganisaties in Europa. Zij werd gesticht in 1927 en nam de activiteiten over van de meer dan 100-jarige Vereniging voor Volksconcerten. De Filharmonische Vereniging heeft zich tot doel gesteld, er zorg voor dragend voor iedereen toegankelijk te zijn, in de hoofdstad een benijdenswaardig muzikaal leven op te bouwen, gaande van het repertoire de muzikale creaties van verschillende eeuwen cultuur over gans de wereld tot de buitenlandse en Belgische artiesten met een internationale faam en de jonge talenten die ze niet zelden ontdekt en voor het eerst aan het publiek voorstelt. Bij de belangrijkste initiatieven die de Filharmonische Vereniging op haar actief heeft, moet de stichting in 1940 van Jeugd en Muziek vermeld, waarvan het succes gelijknamige bewegingen heeft opgeroepen over gans de wereld, alsook de organisatie sinds 1937 van de Eugène Ysaye Wedstrijd die na de oorlog de Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elisabeth werd genoemd en die een zodanige nationale en internationale uitstraling kent dat elke verdere uitwijding overbodig is.
1843/1848 - Culturele uitgifte. (Vervolg) ▬ folder Nr. 4/77 ▬
1977
« L'UNION DES ARTISTES » (1927-1977) De « Union des Artistes » (v.z.w.) onder de Hoge Bescherming van H.M. Koningin Fabiola, is een filantropische vereniging die beroepstoneelspelers zangers en dansers in haar schoot verenigt. Opgericht in 1927, heeft zij haar inwijdingszitting gehouden op het Stadhuis te Brussel onder ere-voorzitterschap van de Heer Burgemeester Adolphe Max. De stichters zijn de meest vooraanstaande kunstenaars uit deze periode. Zij werden bijeengebracht door Lucien Van Obbergh, op dat ogenblik lid van de Koninklijke Muntschouwburg. Ze komt deze leden ter hulp die door de onzekerheid van het beroep in nood verkeren, hetzij door ouderdom, eenzaamheid, ziekte of ontbering. De « Union des Artistes » werkt daarenboven mee aan de organisatie en de promotie van verschillende takken der toneelkunst.
Humanistisch Verbond Sedert 25 jaar zet het « Humanistisch Verbond » zich in voor de vrijzinnigheid. Zijn voornaamste objectief geldt het verwerven van gelijke rechten voor de buitenkerkelijken, die zich in ons land nog vaak ten achter gesteld voelen op de gelovigen. Het « Humanistisch Verbond » verenigt de ongelovigen via meer dan vijftig plaatselijke afdelingen over heel Vlaanderen verspreid. Als werkgroep van het « Humanistisch Verbond » groepeert de « Oudervereniging voor de moraal » ouders van leerlingen die de cursus niet-confessionele moraal volgen. De organisatie zet zich in voor een kwalitatieve verbetering van de cursus en het uitbannen van wantoestanden. Via plaatselijke groepen worden ouders en sympathisanten bij de werking betrokken. De « Humanistische Jongeren » is een onafhankelijke organisatie van jonge mensen die in een humanistische geest zin willen geven aan hun leven. Door regelmatige bijeenkomsten, kaderdagen, congressen en culturele manifestaties te organiseren wil de H.J. aan haar leden informatie en inzicht geven in het actuele gebeuren. De vereniging ontplooit haar activiteiten sedert meer dan 20 jaar.
« ASSOCIATION DESIVAIN BELGES DE LANGUE FRANCAISE» (1902-1977) De huidige « Association des Ecrivains belges de Langue Française » is een vereniging zonder winstbejag dei de activieteiten voortzet van de coöperatieve vereninging « Association des Ecrivains belges de Langue Française » gesticht op 17 november 1902. De vereniging heeft tot doel de studie, evenals het beschermen en het uitbreiden van de belangen van haar leden. Waren achtereenvolgend voorzitter, Octave MAUS (1902-1919), Hubert KRAINS (1920-1934), Georges RENCY (1934-1951), Alex PASQUIER (1951-1962), Georges DOPAGNE (1962-1970) en Adrien JANS (1970-1973). De heer Roger FOULON neemt heden ten dage het voorzitterschap van de A.E.B. waar. In 1946 werd op initiatief van de heer Eugene Flagey, toenmalig burgemeester van Elsene, een gebouw ter beschikking gesteld van de vereniging voor het uitoefenen van haar diverse sociale doelstellingen en dit voor de verdere duur van haar bestaan. Dit inspireerde Mejuffrouw Marie Lemonnier, de dochter van de illustere te Elsene geboren en overleden schrijver, tot een edel gebaar. Zij vertrouwde aan de « Association des Ecrivains belges » het beheer en de bewaring toe van haar onschatbare verzamelingen die samengebracht zijn op de eerste verdieping van het gebouw onder de naam Museum Camille Lemonnier. Camille Lemonnier, bijgenaamd de Maarschalk der Belgische Letterkundigen, zag het levenslicht te Elsene in 1844 en overleed er op 13 juni 1913.
1849 - 25-jarig bestaan van het Belgisch District 112 van de "Lions International" ▬ folder Nr. 5/77 ▬
1977
LIONS INTERNATIONAL District 112 Belgium Ter gelegenheid van de 50e verjaring van de stichting van de « Internationale Vereniging der Lions Clubs » werden op 16 januari 1967 twee bijzondere postzegels zonder toeslag uitgegeven. Samengevat zijn de Lions Clubs, meestal aangeduid als « Lions International », een associatie van Service-Clubs die in districten of nationale multi-districten worden gegroepeerd. In deze Internationale Associatie vormt België als dusdanig het District 112 dat in 1977 zijn vijfentwintigjarig bestaan viert. Op 24 mei 1952, dus een kwart eeuw geleden, ontving de eerste Belgische club, de « Lions Club Bruxelles-Centre » zijn keure. Reeds in oktober van hetzelfde jaar komt de eerste Antwerpse club tot stand, spoedig gevolgd door Luik, Gent (24.10.53) en Namen (19.12.53). De verheven doelstellingen van de Lions, namelijk: vriendschap, verdraagzaamheid en broederlijkheid in een pluralistische geest, werden over het ganse land met enthousiasme begroet. Zodoende telde het thans jubilerende District 112 op 1 november 1976 niet minder dan 3.968 leden, gegroepeerd in 134 clubs, op hun beurt verdeeld over 10 gewesten en 24 zones. Op dit ogenblik zijn nog een tiental clubs in oprichting. In de schoot van het District 112 bestaan anderzijds een twaalftal jongerenclubs, Leo's geheten, met circa 300 leden. Heel in het bijzonder hebben de Belgische Lions zich gewijd aan werken ten bate van de mentaal en fysisch gehandicapte kinderen, de verlaten en misdadige jeugd, de beschermende werkplaatsen, de ongehuwde moeders en de derde leeftijd. Sinds 1960 wordt ieder jaar de « Prijs van het Nationaal Werk » uitgereikt die thans meer dan 2.000.000 fr. bedraagt. Die prijs wordt toegekend aan belangrijke filantropische werken die door Lions Clubs worden opgericht en beheerd. De « Prijs van het Nationaal Werk » werd in 1960 voor het eerst toegekend aan de club « Liège-Sart Tilman » voor zijn « Foyer pour I'Enfance inadaptée ». Volgden naderhand: Ronse met zijn « Clair Logis » voor verlaten kinderen, Waver met de « Ecole Robert Malve » voor pedagogisch achterlijke kinderen, Gent met zijn « Lionshulp » voor door de rechtbank uitbestede meisjes, Leuven voor zijn « Windekind », inrichting voor spastische en gehandicapte kinderen en nog vele anderen. Ter gelegenheid van het jubileumjaar van het District 112 wordt een zogenaamd « Dotatiefonds Lions-Belgium » in het leven geroepen. De hiervoor ingezamelde gelden zijn bestemd voor het fundamenteel en toegepast kankeronderzoek door twee Belgische Nobelprijswinnaars, de professoren Christian de Duve en Albert Claude. De Belgische Lions helpen ook materieel en financieel bij nationale of internationale rampen; zulks was in een recent verleden het geval zowel voor het geteisterde Ruisbroek in België als voor het beproefde Guatemala. Sinds enkele jaren bestaat in de schoot van de « Lions International » ook een speciale organisatie, de Lions International Foundation (L.I.F.) voor spoedinterventies bij natuurrampen of andere catastrofen zoals deze die onlangs voorkwamen in Honduras, de Filippijnen, Turkije, Italië (Udine), enz. Op haar manier beantwoordt de « Lions International » alleszins met waardevolle daden de pathetische oproepen om hulp. Helpen is en blijft de betrachting van de Belgische Lions die deel uitmaken van het jubilerend District 112.
1850 - Cijfer op heraldieke leeuw. type van nr. 1839 ▬ folder Nr. 6/77 ▬ geen info
1977
1851 - 30e Internationaal Juniorentornooi van de U.E.F.A. ▬ folder Nr. 6/77 ▬
1977
XXXste INTERNATIONAAL JUNIORTORNOOI VAN DE U.E.F.A. Voetbal is over het ganse land ontegensprekelijk de populairste en tevens de meest beoefende sporttak. Het is dan ook om de populariteit die de voetbalsport geniet dat naar aanleiding van het XXX' Internationaal Juniorestornooi van de U.E.F.A. de heer J. Chabert, Minister van Verkeerswezen, aan de Regie der Posterijen de opdracht heeft toevertrouwd een bijzondere postzegel gewijd aan deze gebeurtenis uit te geven. Van 19 tot 28 mei 1977 wordt de eindronde van dit tornooi in België gespeeld. Zestien landen, onderverdeeld in vier groepen en ondergebracht in evenveel centra (Antwerpen, Brugge, Charleroi en Luik), nemen er aan deel. Met het jeugdtoernooi van de Europese Voetbalunie begon het allemaal in 1948. Onder impuls van de toenmalige secretaris van de Engelse Voetbalbond, Sir Stanley Rous, werd de idee van een internationaal tornooi voor jeugdelftallen concreet in de praktijk omgezet. De bedoeling was niet zozeer het creëren van een Europees jeugdkampioenschap dan wel jongeren van dezelfde leeftijd uit diverse landen van het continent de gelegenheid te bieden elkaar via het voetbal beter te leren kennen en begrijpen. Uiteindelijk beantwoordden slechts acht landen de uitnodiging. Maar in het Graafschap Kent, legden Engeland, Wales, Eire, Noord-lerland, Nederland, Italië, Oostenrijk en België, de basis van een jongerencompetitie die inmiddels een vaste plaats heeft ingenomen bij de populaire Europese bekers. Toch kende het tornooi aanvankelijk enkele moeilijke jaren, tot het met de oprichting van de U.E.F.A. in 1957 de werkelijke doorbraak beleefde. Een enthousiaste Europese Voetbalunie stimuleerde de aangesloten bonden en elk jaar stelde men een toename van het aantal inschrijvingen vast. In zoverre dat men zich sedert 1963 verplicht ziet een schiftingsronde te organiseren. Slechts zestien landen worden sindsdien tot de eindronde toegelaten. De vlucht, die het profvoetbal mede door de oprichting van de verscheidene Europese bekers op dit continent heeft genomen, heeft ook op het jeugdtoernooi haar weerslag gehad. In de meeste Europese landen is de jeugdopleiding gericht op het profvoetbal. Met de jaren zag men het aantal aspirant-profs op het tornooi toenemen. Meer en meer kreeg het tornooi het uitzicht van een Europees jeugdkampioenschap. De zorg waarmee de deelnemende landen hun elftal erop voorbereiden liegt er overigens niet om. Thans is het niet ongewoon dat een juniorenteam tien tot twintig oefenwedstrijden speelt vooraleer aan het tornooi deel te nemen. Het technische peil steeg navenant. Op het U.E.F.A. jeugdtoernooi leggen veel talentrijke jongeren de basis van een grootse carrière. Onder hen o.m. Cruijff, Beckenbauer, Van Himst, Rik Coppens, Bobby Moore, Netzer en Overath, namen die zelfs niet-ingewijden vrij bekend in de oren klinken
1852 - Dag van de postzegel. ▬ folder Nr. 7/77 ▬
1977
Veertig jaar geleden werd de eerste « Dag van de Postzegel » georganiseerd. Hoewel dit initiatief dateert van 1937 kon, wegens allerlei omstandigheden, een tweede editie slechts plaatsvinden in 1957. Sindsdien wordt ieder jaar een « Dag van de Postzegel » gehouden die van jaar tot jaar door een groeiende schare filatelisten steeds met meer geestdrift wordt begroet. Aan het ontwerpen en het drukken van die speciale postzegeluitgifte wordt dan ook telkens weer de meeste aandacht en zorg besteed. Als motief voor deze bijzondere postzegel wordt meestal een onderwerp gekozen dat rechtstreeks in verband staat met de postdienst: het vervoer en de uitreiking van poststukken, postiljons te voet, te paard of per koets, diligences of postkoetsen, gebouwen die nauw verbonden zijn met de postgeschiedenis, historische gebeurtenissen, enzovoorts. De staande cilindervormige brievenbus, in ons land in gebruik genomen sinds het begin van de tweede helft der negentiende eeuw, werd dit jaar als onderwerp gekozen. Deze gietijzeren, ronde, staande brievenbus, van groot formaat, liet destijds reeds toe brieven en drukwerken gescheiden te houden bij het posten. Zeer gewild door de uitvoerende diensten, zagen de verantwoordelijken van de toenmalige postdiensten zich weldra genoodzaakt het plaatsen van deze brievenbussen streng te reglementeren. Dit gebeurde door het uitvaardigen van het bijzonder bevel nr. 4931, waarbij voorgeschreven werd dat dit type brievenbus uitsluitend bestemd was voor de plaatsen waar een eerste klasse postkantoor fungeerde. Jaren voordien reeds had het Reglement op de landelijke postdienst van 22 augustus 1836 het plaatsen van een kleine brievenbus voorgeschreven in elke plaats waar geen uitreikingskantoor gevestigd was. Deze postbussen werden van 1845 af uitgerust met een eigen letterstempel die de landelijke postman op zijn pas moest afdrukken als bewijs dat de bus werd gelicht. In 1850 worden in België ronde, staande, gietijzeren brievenbussen in gebruik gesteld. Deze primeur kreeg weldra navolging in Frankrijk en Engeland. Nog datzelfde jaar wordt overgegaan tot het plaatsen van brievenbussen in alle spoorwegstations. Eerst op 30 mei 1879 wordt evenwel de wet op de herziening en de codificatie van de postwetgeving uitgevaardigd en wordt van kracht op 1 november 1879. Art. 5 van die wet is in feite de officiële geboorteakte van de openbare brievenbussen die in gebruik werden gesteld vermits dit artikel bepaalt dat « de Regering belast is met de lichting der brievenbussen, het vervoer en de uitreiking van de briefwisseling ». Alle gemeenten van het Rijk worden voorzien van tenminste een brievenbus voor het deponeren van de briefwisseling. De vierkante, staande brievenbussen, dateren van 1897. Van de eerder zeldzame brievenbussen uit vroeger dagen, slechts een bus per gemeente, is men geleidelijk aan geëvolueerd naar het huidige systeem. Thans worden de brievenbussen daar geplaatst waar ze voor de postgebruikers het gemakkelijkst te bereiken zijn en het meeste nut opleveren. Dat er nu over het ganse land circa 18.000 brievenbussen ter beschikking staan van het publiek bewijst terdege hun enorme belangrijkheid.
1853/1854 - Europa -1977 ▬ folder Nr. 8/77 ▬
1977
Europa. Landschappen. De Commissie « Posterijen » van de C.E.P.T. (Conference Européenne des Administrations des Postes et des Télécommunications Europese Conferentie van de Administraties van Posterijen en van Telecommunicatie) heeft in 1972 beslist – tenminste voor de duur van enkele jaren en bij wijze van proef – het door de filatelisten zo welbekende symbool te vervangen door een concreet onderwerp dat geïnspireerd wordt door een duidelijk omschreven gemeenschappelijk thema. De Commissie * Posterijen » heeft haar instemming betuigd om voor de Europa-zegels 1977 opnieuw een gemeenschappelijk thema te kiezen zoals zulks voor de Europa-uitgiften van 1974 (beeldhouwkunst), van 1975 (schilderkunst) en van 1976 (ambachtelijke kunst) reeds het geval was. Dit jaar houdt dit thema verband met landschappen en belangrijke plaatsen. In deze geest heeft de Regie der Posterijen twee merkwaardige plaatsen gekozen: deze van de afdamming van de Gileppe te Jalhay en deze van de monding van de IJzer te Nieuwpoort. Het eerste onderwerp legt de nadruk op een verwezenlijking van Belgische bouwkunde, terwijl het andere beelden oproept van een plaats waar de moed en de verbetenheid van het Belgisch Leger legendarisch werden tijdens de wereldoorlog 1914-1918. ......................................................................................*** De hiernavermelde Administraties zullen een of meer bijzondere postzegels Europa 1977 uitgeven met een onderwerp dat in rechtstreeks verband staat met het door de C.E.P.T. gekozen thema: 1. Uitgiften van een postzegel: Finland en Oostenrijk. 2. Uitgiften van twee postzegels: België, Denemarken, Duitsland (Bondsrepubliek), Eiland Man, Griekenland, Guernesey, lerland, IJsland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Malta, Monaco, Noor wegen, San-Marino, Turkije, Joegoslavië, Zweden, Zwitserland. 3. Uitgiften van meer dan twee postzegels: Cyprus: een reeks postzegels Frankrijk: 4 postzegels waarvan 2 voor Andorra Spanje: 4 postzegels waarvan 2 voor Andorra. De Administratie van Jersey, Nederland, het Vaticaans en het Verenigd Koninkrijk, nemen geen deel aan de uitgifte. Wegens bijzondere omstandigheden zien verscheidene Administraties zich genoodzaakt de uitgifte te laten verschijnen op een andere datum dan deze die in 1965 werd overeengekomen, namelijk de maandag die 5 mei voor afgaat. Deze datum werd immers door de Raad van Europa gekozen voor de viering van een Europa Dag. Aldus hebben de hierna volgende Administraties de uitgifte vastgelegd op de respectievelijke hierna vermelde data: België: 9 mei 1977 Duitsland (Bondsrepubliek): 17 mei 1977 Eiland Man: 25 mei 1977 Frankrijk: 25 april 1977 Guernesey: 17 mei 1977 lerland: 13 juni 1977 Liechtenstein: 10 maart 1977 Malta: begin juli 1977 Monaco: 3 mei 1977 Oostenrijk: juni 1977 Joegoslavië: 4 mei 1977.
1855 - 50e Verjaardag van de Koninklijke Kring Mars en Mercurius. ▬ folder Nr. 9/77 ▬
1977
De Koninklijke Kring Mars en Mercurius heeft in 1976 zijn vijftigjarig bestaan gevierd. Hij groepeert reserve en gepensioneerde officieren die meestal in de zakenwereld bedrijvig zijn. Het doel van de Kring is veelvuldige contacten te leggen in België en in het buitenland, onder mannen die vastberaden zijn de geest van oprechtheid en wederzijdse waardering, opgedaan onder de wapens, te huldigen en de bevoegdheid en relaties van eenieder, in volledige solidariteit, ten dienste te stellen van allen. De Kring Mars en Mercurius, meer dan ooit bewust van de problemen waarmee gezags- en verantwoordelijkheidsdragers af te rekenen hebben en voortbouwend op de doelstellingen van de Stichting Koning Boudewijn, heeft zijn vijftigjarig bestaan gewijd aan de studie van de factoren die in de komende jaren op ons land en op het leven van onze medeburgers invloed kunnen hebben. Die overwegingen volgden daarbij drie krachtlijnen: - het leefmilieu - de maatschappijproblemen - het verdedigingsconcept. Dit resulteerde in een boek van zowat 420 pagina's "Ons leefmilieu in het jaar 2000". Daarin werd een deel van de research en van de gedachtenwisselingen in de vorm van syntheses samengebracht. Deze laatste behandelen elk de veelzijdige aspecten van het bestudeerde probleem te weten: - Ruimtelijke ordening - Architektuur en Stedebouw - Vraagstukken van waterhuishouding - Ecologie - Financiering van het milieubeleid - Energie - Economie en bedrijfsleven - Inflatie en vooruitgang - Het leven in de maatschappij - De bewegingsmiddelen van de informatie - Evolutie van het privaatrecht - Sociale ethiek of gemeenschapszin - De burger tegenover de toekomst - Het concept van de defensie. De Kring is volledig bewust dat dit slechts een deel bestrijkt van de thema's welke hij zich had voorgenomen te behandelen en dat al zijn verslagen de weergave zijn van wat, in zijn ogen, op dit ogenblik voor de toekomst mag worden verwacht, en van de oplossingen die hij daarover aanbeveelt en zal verdedigen. Hij neemt zich voor deze studie in de komende jaren voort te zetten en daartoe een beroep te doen op een steeds groter aantal personen, die bereid zijn hun burgerlijke en sociale verantwoordelijkheid op te nemen.
1856/1859 - Historische uitgifte III. ▬ folder Nr. 10/77 ▬
1977
HET PRINSDOM VAN HORNES TE OVERYSSCHE Op 19 oktober 1677 werden de erflanden en de heerlijkheden van Yssche en van Evere samen met de parochie onder de naam van Hornes tot prinsdom verheven ten gunste van Eugeen-Maximiliaan, 3e graaf van Bassigny, graaf van Bailleul en andere plaatsen. Het prinsdom Isque of Over-Yssche was o.m. samengesteld uit de dorpen Overijse en Rosieren (thans Rosières-St.-André). Benevens het bezit van tal van heerlijkheden, alle gelegen op het grondgebied van de huidige gemeente Overijse, kreeg de prins ook de hogere, middelbare en lagere rechtspleging toegewezen. Voor de verheffing tot prinsdom waren de graven van Hornes in het bezit geraakt van Over-Yssche door het huwelijk van Honorine van Witthern met Geraard van Hornes. De laatste erfgename van het roemrijk geslacht, Maria-Theresia van Hornes, trad in het huwelijk met FilipsJozef, prins van Salm-Kyrburg. Hun zoon, prins Frederik, laatste heer van Yssche, zou in 1794 te Parijs op het schavot terechtgesteld worden. De prinsen van Hornes liggen allen begraven in de decanale Sint-Martinuskerk te Overijse. Door Overijse tot prinsdom te verheffen zochten de vorsten hun trouwe dienaars te belonen voor hun grote verdiensten. De prinsen FilipsEmmanuel en na hem Maximiliaan-Ernmanuel werden op hun beurt met vererende titels bedacht: de eerste werd Grande van Spanje der eerste klasse, de tweede prins van het Heilig Roomse-Rijk, ridder van het Gulden Vlies, e.d.m. Terloops weze onderstreept dat de graaf van Horne die samen met de door het noodlot getroffen Egmont te Brussel werd terechtgesteld, een Horne was uit een ander geslacht. Deze graaf van Horne (meestal ten onrechte Hoorn) is ook gekend onder de naam van Filip van Montmorency; het prinselijk geslacht daarentegen wordt steeds als « van Hornes geciteerd. Guldensporenslag « Guldensporenslag » is de naam van de op 11 juli 1302 bij Kortrijk tussen het Vlaamse en het Franse leger geleverde slag die zowel op nationaal, politiek, sociaal als militair gebied een nieuw tijdperk inluidde. De overwinning van de landelijke en gemeentelijke milities op de zware ridderlegers bracht de wedergeboorte van de infanterie mee, met nieuwe middelen en methoden en verhevigde het karakter van de strijd. Na de Brugse Metten (18 mei 1302) begonnen de Vlamingen aan een bevrijdingsoffensief dat slechts twee belangrijke burchten, Kassel en Kortrijk in handen van de tegenstrever liet. De Vlamingen concentreerden zich in en rond Kortrijk waarnaar het Franse ridderleger o.l. van Robert d'Artois dan ook oprukte. Na twee vruchteloze aanvallen op deze stad bleek een treffen in open veld onvermijdelijk. Het was een bloedige strijd waarin geen gevangenen werden gemaakt en praktisch alle Franse edelen, ook d'Artois, sneuvelden. Al wat van de Fransen overbleef sloeg in alle richtingen op de vlucht, over meer dan 10 km door de Vlamingen achtervolgd. 500 guldensporen werden op het slagveld opgeraapt en in de Onze-Lieve Vrouwkerk te Kortrijk opgehangen. Sindsdien is 11 juli 1302 in de ziel van het Vlaamse volk blijven voortleven en werd uitgeroepen tot de nationale feestdag van de Vlaamse Gemeenschap JEHAN FROISSART Hoewel omstreeks 1337 te Valenciennes geboren begon voor Jehan Froissart het openbaar leven pas in 1361, jaar waarin hij zich in Engeland bevindt en waar « dame Philippine de Henault » echtgenote van koning « Edouart III » hem introduceert in de hoge Engelse kringen. Hij ontmoet er de vooraanstaanden uit die tijd, bezoekt steden en kastelen en verzamelt er een massa gegevens voor zijn toekomstige "Chroniques". Geprikkeld door een brandend verlangen landen en volkeren te leren kennen vertrekt hij naar Italië waar hij, in 1369, het overlijden verneemt van de koningin, zijn beschermster. Het was dan ook vanzelfsprekend dat deze globetrotter een nieuwe beschermheer gaat zoeken en ook vindt, namelijk Wenceslas van Luxemburg, Hertog van Brabant, die hem in 1373 de pastorij van Lestinnes-au-Mont schenkt. Hij geniet eveneens de bescherming van Robrecht van Namen en schrijft voor zijn weldoeners het eerste boek van zijn "Chroniques" in 1377. Na de dood van Wenceslas, in 1383, vindt Froissart een nieuwe « baas in de persoon van de Graaf van Blois die hem benoemt tot kanunnik van het Kapittel van Chimay. Met die nieuwe beschermheer vertrekt hij naar de Bearn. Tijdens die lange reis naar het Zuiden ondervraagt deze eerste reporter der moderne tijden getuigen allerhande en kan aldus een massa gegevens verzamelen dienstig voor zijn werk. In 1389 keert hij naar Valenciennes terug om er het tweede boek van zijn « Chroniques » af te werken en het derde samen te stellen. Na een kort verblijf in Engeland in 1394 vindt men hem terug in zijn geboorteland waar hij in vrede en vol van zijn herinneringen, op gevorderde leeftijd zijn vierde boek afwerkt. Froissart heeft ons de geschiedenis willen verhalen van de grans guerres de France et d'Engleterre et des royaumes voisins » (de grote oorlogen van Frankrijk en Engeland en de naburige koninkrijken). Het is een veelomvattend fresco uit het dolle tijdperk van de Honderdjarige Oorlog, waarin de fiere ridderschare van de XIVe eeuw de wereld heeft verbaasd door haar heldendaden maar haar tevens ook heeft verarmd en uitgebuit door haar plunderingen. Wanneer Froissart juist gestorven is kan moeilijk achterhaald worden. Men spreekt van het jaar 1410 en verscheidene documenten maken er gewag van dat hij in de Collegiale kerk van Chimay zou zijn bijgezet. Te Chimay waar hij in de herinneringen voortleeft kreeg hij een standbeeld in 1848; in 1945 werd aldaar ook « L'Academie Jehan Froissart » gesticht. SINT-HUBERTUS Hubertus, zoals Lambertus en de meeste bisschoppen uit zijn tijd, was een missiebisschop. Bisschop gewijd door Lambertus, heeft Hubertus talrijke missietochten ondernomen in de Kempen, Brabant en de Ardennen. Hij stierf te Fura op 30 mei 727. Volgens zijn wens, werd zijn lichaam te Luik bijgezet. Op verzoek van de monniken van Andange werden de relieken van Hubertus in 825 overgebracht naar hun abdij die weldra als « Saint Hubert » zou bekend staan. Het is aldaar dat reeds in de elfde eeuw de gewoonte bestond om rond 3 november, bij het begin van het jachtseizoen, de eerste vangst op zijn graf te offeren. Er werd immers sinds 743 toelating gegeven hem als heilige te vereren. Reeds in 1431 werd op 3 november in Brabant, in de streek van Tervuren, de feestdag van de heilige gevierd. Hubertus was en is steeds gebleven de schutspatroon van jagers, honden, paarden en vee en de beschermheilige tegen de hondsdolheid. Hij werd met evenveel overgave aangeroepen tegen alle onheilen die ergens een gelijkenis met razernij vertoonde – zoals krankzinnigheid bv. De meest populaire voorstelling van de H. Hubertus is deze die op de bijzondere postzegel is afgebeeld.
1860 - Internationaal Rubensjaar. ▬ folder Nr. 11/77 ▬
1977
P.P. RUBENS ZELFPORTRET P.P. Rubens, Siegen 28 juni 1577 Antwerpen 30 mei 1640. Zelfportret Paneel, 61,6 x 45,1 cm Antwerpen, Rubenshuis In tegenstelling met Rembrandt die veel zelfportretten naliet, heeft Rubens er slechts enkele geschilderd. Buiten een aantal schilderijen waarop hij zich samen met Isabella Brant, Helena Fourment of met enkele vrienden heeft weergegeven, zijn er een vijftal gekend waarop hij zichzelf alleen heeft afgebeeld. In dit portret, dat een meer intiem karakter vertoont dan andere, wendt hij zich met vriendelijk, open gelaat naar de toeschouwer, en kijkt hem aan met rustige blik. Het feit dat Rubens blijkbaar dit zelfportret heeft gekopieerd, toen hij omstreeks 1630 zichzelf uitbeeldde (samen met Helena Fourment en zijn zoon Nicolaas) op het schilderij « De wandeling in de tuin » (Alte Pinakothek, Munchen), wettigt het vermoeden dat het ten laatste in dat jaar werd geschilderd. Zulks wordt ook bevestigd door een prent van Willem Paneels, gedateerd 1630, vervaardigd naar dit zelfportret. Er zijn evenwel aanwijzingen dat het reeds enkele jaren vroeger is ontstaan. De confrontatie met het zelfportret dat Rubens tijdens zijn verblijf te Madrid in 162829 aan de reeds eerder geschilderde Aanbidding der Wijzen » (Prado, Madrid) toevoegde, maakt dit zeer aannemelijk. Ook de schilderwijze sluit deze mogelijkheid niet uit. Derhalve mag worden aangenomen dat dit zelfportret Rubens afbeeldt enkele jaren v6or hij de leeftijd van 50 jaar bereikte. Dit zelfportret bevindt zich in het Rubenshuis te Antwerpen. Toen het Rubenshuis, na de voltooiing van de in 1937 aangevangen restauratie, op 21 juli 1946 als museum werd geopend, was zijn verzameling nog vrij pover. De meeste bezoekers bekloegen er zich terecht over dat zo weinig werken van de meester zelf in het Rubenshuis te zien waren. Sindsdien, dank zij enorme inspanningen, is men er dan ook in geslaagd een eigen collectie te vormen, waarin een aantal werken van Rubens hun plaats vonden. Deze verzameling beantwoordt ten volle aan de eigen opzet van het museum: Rubens, zijn verwanten, vriendenkring en omgeving door middel van kunstwerken, voorwerpen en documenten als het ware te evoceren in het huis waar hij van ca. 1615 tot aan zijn dood in 1640 heeft geleefd en gewerkt. Dat dit museum inderdaad een bijzondere plaats inneemt in de reeks Antwerpse musea, blijkt uit het feit dat het zich jaarlijks mag verheugen op meer dan honderdduizend bezoekers, zowel uit binnen als buitenland. En 1977 als Rubensjaar zal er ongetwijfeld toe bijdragen dat dit aantal ruimschoots zal overtroffen worden. Ook U wordt er verwacht
1861 - Pieter-Paul Rubens (Siegen 28-6-1577 - Antwerpen 30-5-1640). Groter beeldformaat dan nr. 1860 uit blok 52 ▬ folder Nr. 12/77 ▬
1977
P.P. RUBENS • MEESTER VAN DE EUROPESE BAROK Was zijn schilderkunst in de ogen van Spinola « één van zijn minste gaven », dan is het toch door deze dat Rubens ook nog vandaag wordt beschouwd niet alleen als één der toonaangevende vertegenwoordigers van de kunst van zijn tijd, de Europese Barok, maar tevens als één der meest geniale kunstenaars die ooit ter wereld kwamen. Een onovertroffen « kolorist» voor wie de virtuose behandeling van de kleur één van zijn belangrijkste uitdrukkingsmiddelen was; een kunstenaar die in zijn werken een zeldzaam evenwicht bereikt tussen realistische weergave en idealiserende vormgeving; van ongebreidelde verbeeldingskracht en ordenend compositorisch vermogen; een bezield, verbeeldingsrijk, « rapsodisch» uitbeelder van het goddelijke en het menselijke drama - waardoor hij zowel door Eugène Delacroix als door Jacob Burckhardt met Homeros werd vergeleken. Rubens is dit alles niet van meet af aan geworden. In tegenstelling tot vele vroegrijpe kunstenaars,die nog tijdens hun jeugd en vroege mannenjaren hun hoogtepunt bereiken om daarna, ofwel vroeg te sterven, of in herhalingen te vallen ofte verstarren, kende Rubens een eerder matigdebuut. Langzaam rijpte zijn talent onder de weldoende warmte van de Italiaanse zon, door destudie van de antieke beeldhouwkunst en van de schilderwerken van de grote meesters van de Renaissance, om pas na zijn terugkeer te Antwerpen in een onmiskenbaar persoonlijke stijlopen te bloeien. Maar ook daarin sloot hij zich niet op. Een geleidelijke verdere ontwikkeling blijft merkbaar. Ze zet zich zelfs voort in de laatste levensjaren, in een steeds toenemend meesterschap. Het crescendo van dit evoluerend meesterschap wordt slechts door de dood afgesloten. Wie vandaag de Ermitage in Leningrad bezoekt,of musea in de U.S.A., ofwel de zalen van de Alte Pinakothek te München, de Prado te Madridof het Louvre te Parijs, waar zich werken van Rubens bevinden, wordt telkens getroffen door de belangstelling van het publiek voor de Grote Vlaamse Meester die soms méér in het buitenland dan in zijn eigen vaderstad wordt gewaardeerd.Niettemin is het voor Antwerpen, voor het Vlaamse land en België een ereplicht om Rubens in 1977 te herdenken. De kern van deze herdenking vormt de groteTentoonstelling P.P. Rubens, Schilderijen, Olie-verfschetsen en Tekeningen, die van 28 juni tot30 september in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen wordt gehouden. Zij zal een 100-tal Rubensschilderijen en olieverfschetsen en een 60-tal tekeningen omvatten, die zullen getuigen van de grote verscheidenheid van onderwerpen, die Rubens op een geniale wijze heeft uitgebeeld. Zij illustreren de ontwikkeling van Rubens' kunst, van zijn jeugd tot kort vóór zijn dood. Een aantal werken van Rubens worden hier voor het eerst tentoongesteld. Deze tentoonstelling kwam tot stand dank zij de medewerking van tal van buitenlandse musea en van privéverzamelaars, o.a. uit Canada, D.B.R., D.D.R., Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Nederland, Oostenrijk, Polen, Spanje, U.S.A., U.S.S.R., Zweden en Zwitserland.
1861 - Pieter-Paul Rubens (Siegen 28-6-1577 - Antwerpen 30-5-1640). Groter beeldformaat dan nr. 1860 : blok 52 ▬ folder Nr. 12/77 ▬ info zie voorgaande
1862 - 50e Verjaring van de "International Federation of Library Associations" (IFLA). Wereldcongres van bibliothecarissen te Brussel. ▬ folder Nr. 13/77 ▬
1977
IFLA 1927-1977 De International Federation of Library Associations and Institutions (IFLA) viert haar 50jarig bestaan met een Wereldcongres van Bibliothecarissen in Brussel van 5 tot 10 september 1977 onder Beschermheerschap van Koning Boudewijn. Toen de Vereniging op 30 september 1927 te Edinburgh werd opgericht, was het voornamelijk een aangelegenheid van enige vooraanstaande West-Europese en Amerikaanse nationale bibliothecarissen. Nu, 50 jaar later, bestrijkt IFLA het bibliotheekwezen in meer dan 100 landen. Zij is hiermede de spreekbuis geworden van miljoenen bibliothecarissen van zowel wetenschappelijke, speciale als openbare bibliotheken. De vaktechnische samenwerkingsprojecten vinden hun intellectuele basis in een 24tal secties, die zich bijvoorbeeld beraden over normen voor school-bibliotheekwerk, apparatuur voor gehandicapte lezers, normering van catalogusregels, internationale ruil en leenzaken, uitwisseling van staf, gespecialiseerde opleidingen, automatisering en management van bibliotheken om slechts enige zaken te noemen die zich goed lenen voor praktische internationale samenwerking. IFLA heeft een coördinerend hoofdkwartier in Den Haag, een International Office for Universal Bibliographic Control in Londen, een clearing house voor internationale leenproblemen in Boston Spa (U.K.) en regionale bureaus in Kuala Lumpur, Mexico City en Dakar. Van de ledenverenigingen is meer dan de helft in ontwikkelingslanden gevestigd. Via de regionale centra wordt het bibliotheekwerk in de regio gestimuleerd, IFLA is bovendien erkend door Unesco als enig adviserend orgaan op bibliotheekgebied. Het congres te Brussel, waar duizenden bibliothecarissen worden verwacht, heeft als thema: « Bibliotheken voor leder: Een Wereld van lnformatie, Cultuur en Wetenschap ». Tijdens de openingszitting zullen vooraanstaande gebruikers gelukwensen uitspreken (het subthema is: « Bibliothecarissen ontmoeten hun gebruikers »): Mme V. Teresjkova (USSR, astronaut), Daniel Boorstin (USA, historicus), (:.N. Parkinson (U.K., econoom), Chief Adebo (Nigeria, cultuurpoliticus), A. M'Bow (Directeur-generaal van Unesco). Dagelijks worden themazittingen (in panelvorm) gehouden, omlijst door ruim honderd meer gespecialiseerde bijeenkomsten. De thema's luiden: De Wereld van het Boek (hoofdspreker C.P, Snow, de Engelse auteur); Regering, Recht en Politiek (President Senghor van Senegal); Onderwijs en Wetenschap (A. M'Bow); Handel en Industrie (R. Triffin, Professor aan Yale University); Natuurwetenschappen en Techniek (V.V. Manner, Russisch geleerde); Lezen als Ontspanning (Robert Escarpit van de Universiteit van Bordeaux). Het zal een grootse manifestatie worden van het beroep van bibliothecaris, hetgeen temeer wordt benadrukt door de speciale postzegel die de Belgische Posterijen ter ere van dit jubileum uitgeeft.
1863/1866 - Sporten. ▬ folder Nr. 14/77 ▬
1977
VIJFTIGSTE VERJARING VAN DE ARBEIDERS TURN- EN SPORTCENTRALE VAN BELGIE. De Belgische arbeiderssport mag bogen op een groots verleden. Turnkringen zoals de « Vooruit » van Gent, « Le Progres » van Seraing en « Les Gaulois » van Verviers, werden gesticht voor het einde van de vorige eeuw. Men moest echter wachten tot in 1904 om de stichting te beleven van de « Socialistische Turnbond van België » die te Charleroi werd opgericht en turnkringen uit Brabant, Vlaanderen en Luik groepeerde. De « Socialistische Turnbond van België » is aldus de eerste van de 21 Federaties die de nu bestaande « Arbeiders Turn en Sportcentrale van België » uitmaken en bleel de enige tot in 1919. Na de eerste wereldoorlog besloot de Turnbond eveneens aan sport in open lucht te gaan doen. Aldus werden de Federaties van Voetbal, Kaatsbal en Atletiek opgericht weldra gevolgd door die van Worstelen, Zwemmen er Basketball. Deze van Handbal volgde later. De « Socialistische Turnbond van België » stichtte, in 1913 te Gent, de I.O.S. (Internationale Ouvrière Sportive) en in 1927, samen met de Federaties van Voetbal, Kaatsbal en Atletiek de « Arbeiders Turn en Sportcentrale van België ». Deze laatste heeft sinds 1974, alleen in haar Franse betiteling, de benaming « Centrale Gymnique et Sportive Travailliste de Belgique » aangenomen; de Nederlandse benaming bleef behouden. De Arbeiderssport heeft gestreden, strijdt en zal steeds verder strijden voor het recht op sport voor allen. De Arbeiderssport wil de sportbeoefening ten dienste stellen van alle mensen. In het sociale leven is de sportbeoefening immers een inzet voor een betere wereld. De sportbeoefening moet inderdaad opvoedend en sociaal zijn. REVALIDATIE DOOR DE SPORT: De gezondheid is, aldus de Wereldgezondheidsorganisatie, een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn Ontbreekt een van deze essentiële voorwaarden dan voelt de mens onmiddellijk aan dat hij door de samenleving als een lastpost wordt beschouwd. Zulks is in hoge mate het geval bij mensen die ingevolge een infectie of naar aanleiding van een arbeids- of verkeersongeval plotseling terechtkomen in een toestand van hulpeloosheid en afhankelijkheid. Heden ten dage worden alle middelen aangewend om deze toestand te lenigen, te verhelpen. Een ervan, en niet het minste, is de revalidatie door de sport. Nadat getraumatiseerden tijdens een eerste fase een adequate behandeling ondergingen, wordt in een tweede fase gestreefd naar een maximale fysische, maar vooral psychische revalidatie, die de reïntegratie in de samenleving tot hoofddoel heeft. Efficiënte middelen daartoe zijn therapeutische oefeningen die snel toelaten te gaan, te lopen, te zwemmen of zich van de bovenste ledematen te bedienen, Daarop inschakelend wordt overgegaan tot sportpraktijken als tafeltennis, zwemmen, schermen, gewichtheffen, doelschieten en basket ball spelen. Dergelijke sportbeoefening die de vrucht is van een geduldige, degelijke en tijdige aanpak, geeft de beoefenaar zelfvertrouwen en karaktersterkte; ze is een onvervangbare begeleiding voor de mindervalide mens naar een nieuw, aangepast bestaan. Revalidatie door de sport wordt als het therapeutisch middel bij uitstek beschouwd. Haar succes wordt tevens beklemtoond door de prestaties van mindervaliden in de Olympische sporten die hun speciaal worden voorbehouden.
1863/1866 - Sporten. (Vervolg) ▬ folder Nr. 14/77 ▬
1977
XXe EUROPEES BASKET BALL KAMPIOENSCHAP Basketball werd in de twintiger jaren bijna uitsluitend te Brussel beoefend, en dan voornamelijk door leden van gymnastiekverenigingen, op de speelvelden gelegen langs de Hooikaai. Op 20 maart 1927 werd de Belgische Basketball Bond opgericht, en het eerste officieel kampioenschap was dan ook bijna uitsluitend een Brusselse aangelegenheid. Vanaf 1930 kreeg ook Luik een volwaardig provinciaal kampioenschap. De andere provinciale afdelingen kwamen er pas later, sommige slechts na de oorlog. Tot 1947 beslisten eindronden over het toekennen van de nationale titel. De eerste nationale afdeling heren ging van start in het seizoen 47/48, de dames volgden het jaar daarop. Vanaf dat ogenblik ging alles zeer vlug en reeds in 50/51 telde men acht heren en vier damesreeksen in het nationaal kampioenschap. Bij de vijfentwintigste verjaring van de bond, in 1952, verleende Z.M. Koning Boudewijn hem de titel van Koninklijke Maatschappij. Van een minibond met zes clubs en een vijftigtal leden in 1927, is de K.B.B.B. thans uitgegroeid tot een federatie van meer dan 900 clubs en 52.000 leden waarvan 60 % geen 20 jaar oud zijn. Tijdens het seizoen 75/76 namen niet minder dan 2539 heren en 531 damesteams deel aan de kampioenschappen. Reeds in 1928 werd de eerste interland gespeeld, tegen Frankrijk. In 1933 werd België lid van de Internationale Federatie (F.I.B.A.), De nationale ploeg nam deel aan het eerste Europees kampioenschap te Genève in 1935 en ook aan het eerste Olympisch basketball toernooi te Berlijn in 1936. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaring kreeg de Belgische Bond het XXste Europees Kampioenschap toegewezen, Het wordt te Luik en te Oostende georganiseerd van 15 tot 24 september 1977
EERSTE INTERCONTINENTALE HOCKYBEKER Het Hockey is een olympische sport, beoefend in vijfenzeventig bij de Internationale Hockeyfederatie aangesloten landen. Afgezien van de Olympische Spelen is de « Wereldbeker » de meest belangrijke hockeykompetitie, die om de 4 jaar wordt betwist en open staat voor de 12 beste naties. Eertijds werden de landen voor de Wereldbeker geselecteerd op basis van hun internationale uitslagen van de voorgaande jaren. Het selectiestelsel werd echter gewijzigd, Thans zijn gekwalificeerd: de landen gerangschikt op de eerste negen plaatsen van de vorige uitgave + drie nieuwkomers. Deze zijn de winnaars van de interkontinentenbeker welke dit jaar voor de eerste maal wordt betwist en, alles samengenomen, tot stand gebracht als keuzeproef voor de Wereldbeker; Twaalf door de Internationale Federatie geselecteerde landen zullen aan deze competitie, die in Rome wordt georganiseerd van 23 september tot 1 oktober 1977, deelnemen.
1867 - Europalia 77. BUNDESREPUBLIEK DEUTSCHLAND ▬ folder Nr. 15/77 ▬
1977
Europalia, woord van Latijnse oorsprong, betekent « Europafeest ». Dit festival, naar een nieuwe opvatting, biedt beurtelings aan de Europese landen de gelegenheid, het meest volledige panorama van hun cultureel leven en van hun kunst op het gebied van alle artistieke disciplines aan België en aan Europa voor te stellen. De idee stamt uit de Wereldtentoonstelling van 1958: het alsdan door het kunstfestival behaalde wereldsucces dat in de marge van de tentoonstelling werd georganiseerd, spoorde de inrichters aan om dit experiment te herhalen. Brussel werd inmiddels de hoofdstad van Europa en spontaan werd beslist beroep te doen op de landen die tot de Europese Gemeenschap behoren om beurtelings een waaier van hun cultuur tentoon te spreiden. Europalia, biënnale van de kunst werd in het leven geroepen. Italië, aanvaardde in 1969 als eerste land de uitnodiging. Het werd een succes: wie herinnert zich niet onder de manifestaties, de merkwaardige tentoonstelling van de Fresco's van Florence » voorgesteld te Brussel, voor Parijs en Londen? Europalia 71 bood aan Nederland de gelegenheid de 25e verjaardag van het cultureel akkoord tussen België en Nederland te herdenken. In 1973 wou Groot-Brittannië aan het festival een belangrijke plaats inruimen ten einde de nadruk te leggen op zijn toetreding tot de Europese Gemeenschap. Europalia was de geschikte gelegenheid om voor de eerste maal « op het vasteland » een zo uitgebreid panorama van de Britse cultuur naar voor te brengen. Eindelijk, in 1975, was het de beurt aan Frankrijk, Alsdan genoot het festival een steeds groeiend succes. Europalia 1977 zal aan de Duitse Bondsrepubliek gewijd zijn. Van nu af zijn reeds voorzien: concerten, opera's, balletten, toneel, film, litteratuur, grote tentoonstellingen, onder meer « de reis van Dürer naar Nederland » 1520-21, « de Jugendstil in Duitsland », « de hedendaagse kunst sedert 1945 », enz. Het festival zal plaatshebben in oktober-november 1977 te Brussel en in de belangrijkste steden van het land. ..................................................................................................*** ALBRECHT DURER in de Nederlanden Albrecht Dürer in de Nederlanden Deze tentoonstelling is een levendige illustratie van zijn reis door de Nederlanden (1520-21). Er wordt herinnerd aan de belangrijkste steden die de kunstenaar heeft bezocht, personen die hij heeft ontmoet en geportretteerd, de feesten die hij bijwoonde – in het bijzonder de kroning van Keizer Karel te Aken – de kunstwerken en monumenten die hij bewonderde en de tekeningen, gravures en schilderijen die hij in deze periode maakte. Voorts wordt de nadruk gelegd op de belangrijke invloed die hij had op de kunstenaars van zijn tijd, vooral in de Nederlanden. Meer dan 60 van de meest bekende musea ter wereld zegden hun medewerking toe. Jugendstil « Jugendstil » is de benaming die men in Duitsland gebruikt voor de kunst van de jaren 1895-1905. In deze periode maken de kunstenaars zich los van het traditionalisme in de vormgeving en gaan zij over naar meer originele en vrijere uitdrukkingsvormen. In België en Frankrijk spreekt men van Art Nouveau. Voor het eerst brengt een tentoonstelling een overzicht van wat bij de eeuwwende aan Jugendstil in Duitsland broeide: nagenoeg 750 kunstwerken afkomstig uit de 6 toenmalige centra (Munchen, Berlijn, Darmstadt, Hagen, Weimar en Hamburg) en behorende tot allerlei sectoren: kunstnijverheid, mode, boekdrukkunst, plastische kunsten, architectuur, meubelkunst, enz.
1868 - Het Belgisch ei. Naar een tekening van Gustave De Smet. ▬ folder Nr. 16/77 ▬
1977
De uitgave van een speciale postzegel over het Belgisch ei is in zekere mate de bekroning van meer dan 10 jaar eierpromotie bij het brede publiek. Deze campagne, gevoerd door de Nationale Dienst voor Afzet van Land en Tuinbouwprodukten (N.D.A.L.T.) met de steun van het Ministerie van Landbouw, beoogde zowel het ei als gebruiksartikel dan de eierproductie als voorname sector in de Belgische landbouw. Daarom kan deze postzegel zeker vergeleken worden met een aantal andere uitgaven die een algemeen menselijk en voor onze samenleving erg waardevol aspect onder ieders aandacht brengen. Als echt natuurproduct, essentieel in ieders voeding en ook als economisch zwaartepunt voor een gespecialiseerde groep van onze landbouwbevolking, heeft het ei die kleinste maar misschien wel meest opvallende « affiche », die de postzegel inderdaad is, beslist verdiend. Enkele cijfers volstaan om het belang van het simpele eitje aan te tonen. België produceert (in 1976) 4 miljard consumptieeieren, waarvan 1,5 miljard de weg van de export op gaan, garandeert daardoor aan zowat 50.000 bedrijven een beroepsinkomen van 6,8 miljard Belgische frank. Voor het merendeel van die bedrijven (de kleine die slechts enkele tot 500 leghennen houden) is dit slechts een nevenverdienste. Voor de zowat 2.500 grotere gespecialiseerde bedrijven gaat het echter duidelijk om vitale tewerksteIIing. Wat de beeldende en grafisch esthetische waarde van de postzegel betreft, hier werd besloten een artistiek beeld te weerhouden dat ook symbolische betekenis heeft. Vandaar de keuze van een bekende tekening van de grote schilder Gust De Smet, een van de beroemdste meesters van de kunstenaarskolonie van Sint-Martens-Latem (1877-1943). De tekening is een voorstudie tot het schilderij « De boerin met de eieren » (1928) in privaatbezit te Brussel.
1869 - Jeugdfilatelie. ▬ folder Nr. 17/77 ▬
1977
In de veelomvattende vrijetijdsbesteding der jongeren, neemt de filatelie zonder twijfel een steeds grotere plaats in. Van jaar tot jaar groeit het aantal liefhebbers; het houdt gelijke tred met de toename der jeugdafdelingen en filatelistische scholen waarvan het werkterrein praktisch over het ganse land is verspreid. De verschillende manifestaties van deze jeugdfilatelie (wedstrijden, tentoonstellingen, enz.) worden hoe langer hoe meer belangrijk en volgen elkaar op, zowel op provinciaal als op nationaal vlak. Zij getuigen van de voorkeur die het postzegel verzamelen geniet bij de jongelui. Bewijs hiervan is dat, samen met de thans uitgegeven postzegel, gewijd aan de jeugdfilatelie, te HelchterenHouthalen de nationale tentoonstelling « Junex 1977 » zal plaatsvinden, waaraan een 70-tal jonge filatelisten zullen deelnemen. Maar de belangrijkste gebeurtenis van het jaar 1977 is zonder enige twijfel de recente organisatie te Antwerpen, in het kader van het Internationaal Rubensjaar, van de internationale filatelistische jeugdwedstrijd waarvan het welslagen de meest optimistische voorspellingen ruimschoots heeft overtroffen. Ploegen van jeugdige verzamelaars, uit dertien Europese landen, hebben aldus, in vriendschappelijk samenzijn, hun historische en filatelistische kennis kunnen vergelijken in verband met « P.P. Rubens Zijn leven en zijn werk ». Na voorafgaande proeven, zowel theoretische als praktische, waarin hun ondermeer werd gevraagd ter plaatse een filatelistische voorstelling van het opgelegde thema uit te werken, betwistten de vijf best gerangschikte ploegen de ereplaatsen in een openbare wedstrijd die op 15 augustus plaats vond in het indrukwekkend kader van de Koninklijke Opera van Antwerpen. Op het einde van de confrontatie heeft Nederland het nipt gehaald voor België, de Duitse Democratische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland en Frankrijk. De Koninklijke Landsbond der Belgische Postzegelkringen en de v.z.w.d. «Pro-Post», die samen deze wedstrijd op touw hebben gezet, mogen zich terecht verheugen over het groot succes dat hun te beurt viel. Om het thema van deze uitgifte het best te kunnen illustreren, heeft de Regie der Posterijen een fragment gekozen uit een werk van de schilder Constant Cap (Sint-Niklaas 1842 - Antwerpen 1915). Antwerpen was de geliefkoosde stad van deze anekdotische en humoristische schilder-etser, die ondermeer een ganse reeks gezichten van het oude Antwerpen en zijn pittoreske interieurs schilderde. Het museum van Antwerpen bewaart onder andere een van zijn schilderijen getiteld « Aandenken aan de nationale feesten in 1880 ».
1870/1873 - Toeristische uitgifte. ▬ folder Nr. 17/77 ▬ geen info
1977
1874 - Kerstmis. ▬ folder Nr. 18/77 ▬
1977
10 JAAR KERSTMISPOSTZEGEL. leder jaar geniet de uitgifte van een kerstmispostzegel een steeds stijgende belangstelling, enerzijds omdat bedoelde postzegel het blije beeld van het Kerstgebeuren opnieuw oproept en tevens met veel enthousiasme wordt gebruikt voor het frankeren van de gelegenheidsbriefwisseling, anderzijds omdat het onderwerp van deze zegel met bijzondere zorg wordt gekozen. Sedert 10 jaar spant de Regie der Posterijen zich in om door de uitgifte van een postzegel de nadruk te leggen op' deze gebeurtenis. Volgende onderwerpen kwamen achtereenvolgens aan de beurt : 1968 - Zinnebeeld naar een tekening van dhr. L. Verstraete; 1969 -« Volkstelling te Bethlehem» - P. Bruegel de Oude;1970-« Maagd en kind" - fragment - J. Gossaert (Mabuse) ; 1971 - « Vlucht naar Egypte" - onbekende meester; 1972 - « En waar de ster bleef stille staan" naar een tekening van F. Timmermans ; 1973 -« Aanbidding der Herders" - H. van der Goes; 1974 - «Aartsengel Gabriël" - fragment uit «Het Lam Gods" - Gebroeders Van Eyck ; 1975 -« Drie Engelen" - fragment uit het Bladelinretabel - R. van der Weyden ; 1976 - « Nativiteit" - fragment - Meester van Flémalle; 1977 - « De Aanbidding van het Kind" - fragment uit het Bladelinretabel - R. van der Weyden.
Derhalve zal dit jaar,, evenals in 1975 toen uit het Bladelin-retabel het detail de "drie engelen" als onderwerp van de kerstmiszegel werd aangenomen, nogmaals een fragment uit het centraal gedeelte van hetzelfde kunstwerk aangewend worden. Dit retabel dat bewaard wordt in het Rijksmuseum te Berlijn werd door Pieter Bladelin, rentmeester van de Hertog van Bourgondië bij R. van der Weyden besteld. Het werd oorspronkelijk uitgevoerd voor de kerk van Middelburg in Vlaanderen (thans begrepen in de gefusioneerde gemeente Maldegem) waar nu een kopie van dit werk is opgehangen. Het zal zeker overbodig zijn de figuur van Rogier van deWeyden nogmaals te belichten. Zulks gebeurde reeds in de vouwblaadjes verschenen naar aanleiding van de uitgiften van 1964 en 1975, waarop onderwerpen uit het rijke oeuvre van deze geniale schilder werden afgebeeld. In tegenstelling tot de Gebroeders Van Eyck, die mee individualistisch waren gekenmerkt, heeft R. van der Weyden de gehele tweede helft van de XVde eeuw in de ban van zijn vormentaal gehouden. De betekenis van deze meester der schilderkunst ligt in het feit dat hij een nieuw verband tussen de teloorgaande hiëratische sacrale kracht van de middeleeuwse kunst en de nieuwe naturalistisch verworvenheden van de Van Eyck's evenzeer als van zijn meester Campin heeft weten te leggen. Rogier van der Weyden ontwierp absolute en geabstraheerde beelden die niet langer symbolen waren van het ongenaakbaar goddelijke met beelden die in een sterk lineaire vormgeving samengingen met de gevoelsgeladen iconografie van het menselijk passionele, zodat alle devotieprentjes aan hem schatplichtig zijn.
1875/1876 - Koning Boudewijn. Type van nr. 1581. ▬ folder Nr. 18/77 ▬ geen info
1977
1877/1880 - Solidariteit. Personaliteiten. ▬ folder Nr. 19/77 ▬
1977
Albert-Edouard Janssen (1883-1966) Albert-Edouard Janssen geboren te Antwerpen op 1 april 1883, was Doctor in de rechten, licentiaat in handels en consulaire wetenschappen, Doctor in politieke en diplomatieke wetenschappen van de Universiteit van Leuven waar hij, gedurende verscheidene jaren professor was. Senator en groot specialist in financiële aangelegenheden was hij driemaal minister van Financiën, respectievelijk onder het bewind van de koningen: Albert I, Leopold III en Boudewijn I. Hij werd minister van staat in 1949. Wegens zijn buitengewone onderlegdheid werd hij met ontelbare functies in de schoot van verscheidene financiële instellingen belast. Hij was, om er slechts twee onder de belangrijkste te noemen, Directeur van de Nationale Bank van België en Voorzitter van het financieel Comité van de Vereniging der Naties. Men mag zeggen dat gedurende ongeveer veertig jaar het leven van deze prominente figuur in zekere zin zich heeft vereenzelvigd met de financiële en economische geschiedenis van ons land. Als internationaal financieel expert werd herhaaldelijk op hem beroep gedaan om gespecialiseerde opdrachten te vervullen en zijn merkwaardige kennis ten dienste te stellen van het buitenland, ondermeer van Oostenrijk dat hem op financieel en economisch gebied veel verschuldigd is. Bedreven bemiddelaar, hartelijk man en met grote openheid van geest, stelde A. E. Janssen belang in de meest verschillende domeinen, waar het algemeen welzijn zijn bijzonderste bekommernis bleef. Of het persoonlijke aangelegenheden betrof of ondernemingen die in moeilijkheden verkeerden, nooit werd tevergeefs aan zijn deur geklopt. Onder de impuls van zijn merkwaardige hoedanigheden en zijn grote goedheid heeft hij aan ontelbare mensen hulp geboden en talrijke ondernemingen gered. Het was een Belg van groot formaat, vriend van iedereen, die zich volledig ten dienste stelde van de Universiteit, van zijn land en van Europa. Deze "Great gentleman" zoals hij door Douglas Mac Arthur, gewezen ambassadeur van de Verenigde Staten te Brussel werd genoemd, heeft zich op het einde van zijn leven teruggetrokken bij zijn dochter te Hamme-Mille alwaar hij op 29 maart 1966 overleed.
JOZEPH WAUTERS (1875-1929) Gesproten uit een oude Genuese familie gevestigd te Antwerpen, daarna te Luik, werd Joseph Wauters geboren te Roost-Krenwik, dicht bij Borgworm op 8 november 1875. Hij promoveerde tot Doctor in Natuur en Scheikundige Wetenschappen aan de Universiteit van Luik, alwaar hij achtereenvolgens professor was in de leerlooierijschool en werkleider in het laboratorium. In deze laatste hoedanigheid nam hij deel aan verschillende Europese congressen. Specialist in de exacte wetenschappen interesseerde Joseph Wauters zich nochtans vlug aan het sociaal domein en in het bijzonder aan de levensvoorwaarden van de arbeiders. Reeds in 1895 stichtte hij de eerste vereniging voor onderlinge hulp en tien jaar later het eerste antiteringdispensarium alsmede de eerste raadplegingen voor zuigelingen. Gekozen tot afgevaardigde van het arrondissement Hoei-Borgworm werd hij op 33 jaar het jongste lid van het Parlement. In 1910 verliet hij het professoraat om directeur van het dagblad « Le Peuple » te worden. De eerste wereldoorlog bood hem de gelegenheid zich aan zijn land te wijden, door namelijk aan spionage te doen voor het Belgisch en het Noord-Franse leger. Hiervoor werd hij in 1919 door de President van de Franse Republiek tot officier in orde van het Erelegioen benoemd. Gedurende deze beproeving was hij niet onverschillig aan het lot van zijn evenmens, want hij maakte deel uit van het Comité voor hulp en proviandering van het land en zond meerdere protestbrieven aan de Duitse overheid wegens de deportatie van landgenoten. Zodra de vijandelijkheden zijn beëindigd treedt hij in het eerste naoorlogse gouvernement, gouvernement van Lophem genaamd, in hoedanigheid van Minister van Industrie, van Arbeid en Ravitaillering. Het is daar dat hij in zeer moeilijke omstandigheden – er waren 800.000 werklozen en het verkeer was sterk verstoord – het beste van zichzelf gaf. Inderdaad, het was tijdens deze periode dat verscheidene belangrijke sociale verwezenlijkingen werden tot stand gebracht. Hij was er de bijzonderste promotor van. Naast deze maatregelen bestemd om de toestand van het ogenblik te verbeteren stichtte hij de Nationale Maatschappij voor Goedkope woningen en organiseerde hij de eerste handelsbeurs te Brussel. Hij vaardigde wetten en besluiten uit tot bescherming van de vrouwen en kinderarbeid en deed het pensioen voor oude mijnwerkers verhogen. Ook is de wet op het ouderdomspensioen aan hem te danken, maar zijn naam zal steeds verbonden blijven aan de achturen-wet die hij op 14 juni 1921 deed stemmen en waarvoor hij door koning Albert I werd gelukgewenst. Joseph Wauters stierf op 30 juni 1929. Een monument te zijner nagedachtenis werd in 1930 te Borgworm opgericht.
1877/1880 - Solidariteit. Personaliteiten. ▬ folder Nr. 19/77 ▬
(Vervolg)
Jean Capart (1877-1947) Jean Capart, Belgisch oriëntalist, geboren en overleden te Brussel (1877-1947), wijdde zich volledig aan de studie van de Egyptische kunst en archeologie die tevens het voorwerp van zijn talrijke publicaties hebben uitgemaakt. In 1900 benoemd tot Conservator van de Egyptische sectie van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis waarvan hij in 1925 Hoofdconservator werd, is hij op enkele jaren tijd erin gelukt de aan zijn zorgen toevertrouwde collectie tot een der meest representatieve van Europa te maken. Bij de ontdekking van het graf van Tout-Ankh-Amon had hij in 1923 de eer Koningin Elisabeth naar Egypte te vergezellen. Dank zij de mildheid van de Belgen in Egypte en de steun van de Koningin was hij ertoe gekomen een instelling in het leven te roepen die tot doel heeft in België de studies over Egypte aan te moedigen. De Egyptologische stichting Koningin Elisabeth bestaat thans 54 jaar en heeft haar zetel in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. Hij betrok België eveneens bij archeologische opzoekingen van de Nijlvallei en legde de grondslagen van de nog steeds aan gang zijnde opgravingen van Elkab.
August De Boeck (1865-1937). Belgisch componist geboren te Merchtem in 1865 en aldaar overleden in 1937. August De Boeck begon zijn muzikale studies bij verschillende organisten, achtereenvolgens te Opwijk en te Asse om ze nadien aan het Conservatorium te Brussel voort te zetten. Hij werkte nog korte tijd onder leiding van Paul Gilson. Hij was werkzaam als organist in verscheidene Brusselse kerken, werd daarna leraar aan het Conservatorium te Antwerpen met daarbij ten slotte directeur van de toenmalige Muziekacademie te Mechelen. Inzake melodie moet hij als een Maes of een Van Hoof bij de school van Peter Benoit worden vernoemd. Zijn contacten met Paul Gilson en het toentertijd overweldigend succes van de rijk georkestreerde Russische muziek, ondermeer die van Rimsky-Korsakov, hebben De Boeck sterk attent gemaakt op de mogelijkheden van de orkestratiekunst. Zijn meest typisch werk « Dahomese Rapsodie » geschreven in 1893, na de kolonisatie van Dahomey door Frankrijk, bevindt zich werkelijk aan de top van de Vlaamse orkestrale kunst. Als operacomponist oogstte De Boeck eveneens een groot succes, vooral met zijn « Therwoigne de Mericourt Reinart de Vos » en « Francesca ».
1881/1883 - Filantropische uitgifte. ▬ folder Nr. 1/78 ▬ DE VERWAARLOOSDE JEUGD De hulp aan de verwaarloosde jeugd is een zeer complex en actueel probleem waarvoor tal van middelen en oplossingen worden vooropgesteld en nagestreefd. In de meeste gevallen is de gezinsplaatsing de oplossing die ontegensprekelijk het best beantwoordt aan de natuur en de reële noden van het kind. Hiermee bedoelt men dat een gevestigd gezin voor een onbepaalde tijd andermans kind * in zijn midden opneemt zonder dat hierdoor de banden met het natuurlijk milieu van dat kind verbroken worden. Gezinsplaatsing is een heilzame oplossing, zo een natuurlijk milieu wordt geschapen waar het kind betrokken wordt bij de schoolactiviteiten, vrijetijdsbesteding en werkmilieu; zo de plaatsing de goedkeuring wegdraagt van de natuurlijke ouders en tevens een opneming veronderstelt door de nieuwe buurt; zo deze plaatsing volledig ten dienste staat van het kind met inbegrip van een veelzijdige begeleiding en in het teken staat van een algemeen sociale vooruitgang; zo het onthaalgezin eerbied vertoont voor de oorsprong en eigen situatie van het kind, zonder het zich te willen toeeigenen. Zonder een vergelijking te willen maken tussen de verschillende vormen van hulp aan het kind dat in gevaar verkeert, past het, het nut te onderstrepen van het onthaal in het gezin, wat in België nog steeds ten zeerste wordt miskend. Men moet inderdaad weten dat indien deze formule geschikt lijkt (en dat vertegenwoordigt wel 50 % der gevallen) het familiaal onthaal bij het kind talrijke voordelen tot stand brengt o.m. liefde, genegenheid, heling van de affectieve tekorten, veiligheid, aanmoediging tot intellectueel ontplooien en inzonderheid een spontaan en levend voorbeeld inzake gemoeds-, geslachts- en huwelijksleven ook wat betreft het beroepsleven en sociaal gedragspatroon. Het gezinsonthaal laadt op de gemeenschap een deel van de verantwoordelijkheid, een betere tenlasteneming en meer geborgenheid van het kind in moeilijkheden. Voor de Staat vertegenwoordigt dit op min of meer lange termijn, een financieel voordeel, daar een betere sociale integratie van deze benadeelde leden van de gemeenschap en de hieruit voortvloeiende verbetering van het bevolkingsniveau. Men mag niet vergeten dat het sociaal verwaarloosde kind niet is gebaat met erbarmen, eerder geschaad. Ons medelijden zal het niet verder helpen. Het kind heeft gebrek aan een begrijpende toewijding en een diepe genegenheid alsmede een stevig houvast om zijn persoonlijkheid en zijn toekomst volwaardig te kunnen uitbouwen.
WERELD-HYPERTENSIE-MAAND. De Internationale Federatie en Vereniging voor Cardiologie hebben april 1978 uitgekozen tot de wereld-hypertensiemaand. De Wereldgezondheidsorganisatie patroneert deze actie en heeft vrijdag 7 april 1978 als wereld-hypertensiedag uitgeroepen. Met deze hypertensiemaand wil men de aandacht van het publiek vestigen op de gevaren van verhoogde bloeddruk, een ziekte die dikwijls onbekend of miskend is, om aldus tot een werkelijke bewustwording te komen: alles moet immers in het werk gesteld worden voor de preventie en vroegtijdige opsporing van deze sociale ziekte. De drie Belgische verenigingen, die de strijd tegen verhoogde bloeddruk aanpakken, hebben dan ook hun krachten samengebundeld om een gemeenschappelijk programma voor te bereiden en uit te werken. Deze drie verenigingen zijn: – de Belgische Cardiologische Liga, – het Belgisch Hypertensie Comité, – de Belgische Vereniging voor Cardiologie. Deze wereld-hypertensiemaand komt juist op een bijzonder gunstig ogenblik: in de Verenigde Staten werd trouwens aangekondigd dat de preventieve maatregelen, die er veralgemeend worden toegepast, eindelijk en voor de eerste maal hadden toegelaten de cardiovasculaire sterfte te doen dalen. Ook de frequentie van hersen-, nier- en hartcomplicaties van verhoogde bloeddruk zal aanzienlijk kunnen verminderen dank zij de preventieve maatregelen. Vermelden we tenslotte het belang dat onze Vorsten hechten aan de preventie op gebied van gezondheid. Een belangrijke informatievergadering werd hiertoe georganiseerd op 14 december 1977 op het Kasteel te Laken onder het patronage van Koning Boudewijn en Koningin Fabiola. Twee concrete problemen werden er behandeld: enerzijds de preventie van verhoogde bloeddruk door de jongeren te waarschuwen tegen het overdadig gebruik van zout, en anderzijds de informatie van de jeugd over de schadelijke gevolgen van het roken.
1978
1881/1883 - Filantropische uitgifte. ▬ folder Nr. 1/78 ▬
(Vervolg)
STRIJD TEGEN DE TUBERCOLOSE Het Belgisch nationaal werk ter bestrijding van de Tuberculose zal te Brussel van 5 tot 9 september 1978 de XXIVe Wereldconferentie van de Internationale Unie tegen de Tuberculose organiseren. Na die van New-York in 1961, van Moskou in 1971, van Tokio in 1973 en van Mexico in 1975, zal deze conferentie ongetwijfeld uitgroeien tot een uitzonderlijke manifestatie van samenwerking tussen de ontwikkelde landen en de derde wereld in hun strijd tegen de besmettelijke ziekten zoals lepra en tuberculose. Ten gevolge van de nieuwe oriëntatie aangenomen door meerdere van haar samenstellende 1eden en ingegeven door brede stromingen van internationale inspanningen ter bevordering van de gezondheid, bekommert de Internationale Unie tegen de Tuberculose zich sedert verschillende jaren niet alleen om de tuberculose maar tevens om de niet tuberculeuze ademhalingsziekten en de gezondheid van de gemeenschap. Maar de Unie zou meteen haar oorsprong en haar bestaansreden verraden zo zij niet haar hulp zou verlenen aan de strijd tegen de tuberculose overal waar deze ziekte voortgaat slachtoffers te maken. Solidariteit en vrijwilligersdienst bezielen reeds gedurende verscheidene jaren de talrijke initiatieven van het Programma van Wederzijdse Bijstand, dank zij dewelke, in de schoot van de Unie, de begunstigde landen hun bijstand verlenen aan de minder bevoordeelde landen, De Unie is het aan zichzelf verplicht met verdubbelde kracht op deze weg voort te gaan. De strijd tegen de tuberculose en de ademhalingsziekten, zoals alle andere gezondheidsaandoeningen, dienen te worden opgenomen in het geheel van het gezondheidsbeleid en de sociale structuren van het land. Hij vergt de georganiseerde mobilisatie van de burgers en hun actieve deelname aan de vooropgestelde verschillende specifieke opdrachten. Deze samenwerking tussen de bevolking, de professionelen en de regeringen ligt ten grondslag van het leerstelsel dat door de Unie sedert haar ontstaan werd gehuldigd. De conferentie van Brussel zal toelaten aan de klinische geneesheren, de vorsers en personen die tot verschillende disciplines behoren, de resultaten uiteen te zetten van hun inspanningen in het kader van deze grote opties van de Unie. Teneinde het thema van bedoelde uitgifte op een bijzondere wijze te illustreren heeft de Regie der Posterijen een reproductie van het sanatorium De Mick te 8rasschaat gekozen dat zijn 50e verjaardag viert (1928-1978). Gelegen in een van de meest gezonde streken van het land, in een voortreffelijke omgeving van groen en voorzien van een infrastructuur en een uitrusting uitstekend aangepast mag deze belangrijke instelling ongetwijfeld als een der meest moderne centra voor de behandeling van de ademhalingsstoornissen worden beschouwd.
1978
1884/1887 - Europese actie. ▬ folder Nr. 2/78 ▬ De Europese Conferentie van Ministers van Transport (E.C.M.T.) werd opgericht door een op 17 oktober 1953, te Brussel, ondertekend protocol en trad in werking op 31 december hetzelfde jaar. De Conferentie brengt de Ministers, die het Vervoer onder hun bevoegdheid hebben, van de volgende 19 landen tezamen: Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Portugal, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland, Turkije en Joegoslavië. Zij telt eveneens vier aangesloten leden: Australië, Canada, Japan en de Verenigde Staten. De E.C.M.T. heeft als doelen: - alle maatregelen te treffen ten einde, in een algemeen en regionaal kader, de beste aanwending en de meest rationele uitbreiding van de binnenlandse Europese vervoeren van internationaal belang, te verwezenlijken; - het coördineren en het bevorderen van de activiteiten van de internationale Organisaties die zich aan de Europese binnenlandse transporten interesseren, rekening houdend met de activiteit van de supranationale autoriteiten op dit gebied. De Conferentie interesseert zich vooral aan de sectoren van de spoorweg, het weg en het stedelijk vervoer, de zeevaart, de verkeersveiligheid en de economische studies.
DE EERSTE RECHTSTREEKSE ALGEMENE VERKIEZINGEN VAN HET EUROPESE PARLEMENT In de verdragen van Parijs (1951) en Rome (1957) tot oprichting van de Europese Gemeenschappen waren de algemene rechtstreekse verkiezingen van het Europese Parlement, dat toen nog « Vergadering werd genoemd, reeds voorzien. Een werkgroep in het Europese Parlement onder leiding van de Belg Fernand Dehousse werkte reeds vanaf 1958 een ontwerpverdrag uit voor de rechtstreekse algemene verkiezing van de Europese Vergadering. Een « akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers » werd op 20 september 1976 door de Raad van Ministers ondertekend nadat het Parlement een nieuw ontwerpakkoord had goedgekeurd dat door de Nederlander S. Patijn was voorgesteld in naam van de parlementaire politieke commissie, waarvan de Belg A. Bertrand voorzitter was. Bij de ondervoorzitters telde men een andere Belg, L. Radoux. Na de verkiezingen zal het Europese Parlement 410 leden tellen, 24 onder hen zullen Belgen zijn. Het Parlement heeft als opdracht de Commissie en de Raad van Ministers in naam van de burgers van de Gemeenschap te controleren en raad te geven.
DE TWINTIGSTE VERJAARDAG VAN DE ONDERTEKENING DER VERDRAGEN VAN ROME Reeds meer dan 20 jaar nu, 25 maart 1957, werden de Verdragen van Rome ondertekend. De twee verdragen leidden tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) en van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (E.G.A. of Euratom). De ondertekenaars gaven een nieuw impuls aan de Europese eenmaking die gestart was met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (E.G.K.S.) in 1951. De zes stichtende leden, onder wie België, zetten aldus een beslissende stap « naar een steeds nauwere eenwording van de volkeren van Europa ». De voorzitter van de E.G.commissie, de h. Roy Jenkins, verklaarde bij gelegenheid van de twintigste verjaardag: « Voor ons moet deze historische gelegenheid de springplank vormen voor een nieuwe impuls die in staat is bij hen, die over 20 jaar voor Europa verantwoordelijk zullen zijn, het enthousiasme te wekken om zich hiervoor in te zetten... De uitdaging van Europa is thans de onze ».
HULDE AAN P.H. SPAAK VOOR ZIJN EUROPESE ACTIVITEIETEN Paul-Henri Spaak, Belgisch staatsman, is op 25 januari 1899 in Schaarbeek geboren en overleed te Brussel op 31 juli 1972. P.H. Spaak deed zijn intrede in het Parlement op 33jarige leeftijd, hij werd Minister van Buitenlandse Zaken toen hij 37 jaar oud was. Twee jaar later, hij was toen 39 jaar, werd hij voor de eerste maal Eerste Minister. Hij was in de naoorlogse periode een van die staatslui die in alle luciditeit inzagen dat het nodig was in Europa maatregelen te treffen om een duurzame vrede, een economische heropbouw en een herstel van de internationale betrekkingen veilig te stellen. Daarom heeft hij het project gesteund en meegewerkt aan de redactie van de verdragen tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en Euratom, die aangezien werden als middelen om de vrede en het evenwicht te bereiken. Hij heeft immers, na de mislukking van de Europese Defensiegemeenschap samen met anderen, het initiatief genomen tot een Europese relance en onder zijn voorzitterschap werden op Hertoginnedal de Verdragen van Rome opgemaakt. Later zou hij zelf zeggen dat van alle ondernemingen die hij heeft bezield of waaraan hij heeft deelgenomen, deze hem het meest heeft gepassioneerd die tot de oprichting van een economisch en politiek verenigd Europa moest leiden. Hij heeft er zich met volharding en wilskracht voor ingezet. Om hulde te brengen aan deze strijd van P.H. Spaak voor de uitstraling van een Europese beschaving waaraan hij sterk was gehecht, heeft de Regie der Posterijen tot de uitgifte van een speciale postzegel te zijner ere besloten.
1978
1888 - 850 jaar Norbertijnergemeenschap. Norbertijnerabdij van Grimbergen.
▬ folder Nr. 3/78 ▬ Omstreeks 1120 stichtte een zekere Norbert, herkomstig uit het Rijnland, te Premontre bij Laon, een kloostergemeenschap die later de Orde van de Premonstratenzers, Norbertijnen of ook Witheren werd genoemd. Vurig apostel en befaamd predikant spoorde hij overal de priesters aan tot een strengere levenswijze en stimuleerde hij het religieuze leven in onze gewesten. In Antwerpen bestreed hij met succes een bloeiende ketterij die dreigde zich tot in verre streken te verspreiden. Het land doortrekkend, stichtte Norbert verschillende kloostergemeenschappen. Het is aan hem dat de Berthouts, edele heren die hun leengoed en versterkte verblijfplaats hadden te Grimbergen, nabij de Zenne en op het kruispunt van belangrijke verbindingswegen, hun verzoek richtten: geestelijken te sturen om een klooster te stichten op een van hun gronden die ze hem zouden schenken. Het oudste archiefstuk in de abdij dateert van 1132. Zonder enige twijfel mag men aannemen dat de kloostergemeenschap er toen reeds verschillende jaren gevestigd was. Het jaar 1128 wordt als vroegste en meest geciteerde datum vooropgesteld, daar deze overeenstemt met het verblijf van Norbert in de stad Antwerpen. Door de eeuwen heen van haar bestaan, bleef de abdij van Grimbergen niet gespaard van oorlogen, noch van roverij, noch van brand. Herhaaldelijk moest de hele gemeenschap vluchten, maar telkens keerde zij terug om opnieuw te herrijzen zoals de Feniks uit zijn as (wapenschild van de abdij). Ondanks al deze beproevingen bleef de abdij trouw aan haar opdracht, aan haar leuze: « Tot elk goed werk bereid ». Op cultureel en artistiek gebied heeft de Abdij van Grimbergen gedenkwaardig werk verricht: haar oude manuscripten, waarvan er helaas tijdens de Franse Revolutie verschillende verloren gingen; haar majestueuze abdijkerk, meesterwerk in de Brabantse barok; haar prachtige sacristie, waarvan het mooie zolderfresco te weinig is gekend, zijn enkele van de vele levendige overblijfselen uit een roemrijk verleden. Na 850 jaar actief leven is de taak van deze eerbiedwaardige instelling niet ten einde. Onder de vaderlijke leiding van de abt, wil de kloostergemeenschap, bijgestaan en geholpen door de plaatselijke bevolking, een bron van licht en leven blijven. Vele Norbertijnen zijn werkzaam in de aangrenzende parochies, in het onderwijs, in de catechese of in zieken en gehandicaptenzorg. Het « Fenikshof » een der eerste culturele centra in de streek, werd twaalf jaar geleden door hen opgericht. Het is een omvangrijk centrum, met bibliotheek en verschillende zalen waar vergaderingen en culturele activiteiten elkaar zonder verpozing opvolgen. In onze pluralistische wereld, in volle ontwikkeling, waarmee zij onverbreekbaar verbonden wil blijven, waar zij terzelfder tijd een beschouwend en geestelijk leven in praktijk brengt, wil de Grimbergse abdijgemeenschap een baken en een gids zijn voor allen die op zoek zijn naar een wereld waar het goed is te leven.
1978
1889 -175-Jarig bestaan van de Kamer voor Handel en Nijverheid van het arrondissement Oostende. ▬ folder Nr. 3bis/78 ▬ Instellingen die de gemeenschappelijke belangen van handel en nijverheid behartigen kennen reeds een lang bestaan. In Brugge werd een dergelijke stichting reeds in 1293 door de overheid erkend. In Parijs kwam een eerste *Chambre de Commerce" tot stand in 1601. De Engelsen volgden in de 18e eeuw. Voor Oostende was, in dit verband, het bezoek van Napoleon op 13 februari 1798 zeer belangrijk. Na dit bezoek immers richtte Chaptal, Minister van Binnenlandse Zaken van Frankrijk, in deze stad een « Conseil de Commerce » op. Om de handel evenwel nog meer te bevorderen werd op 24 april 1803 (decreet van 7 floreal jaar XI) te Oostende een Kamer van Koophandel gesticht. Voorheen had de franse bezetter reeds in Antwerpen en Brussel zulke Kamers opgericht. Andere steden volgden. De bevoegdheden van deze kamers werden uitgebreid. Zij werden aanzien als officiële schakels tussen het centraal bestuur en het economisch leven der gewesten. Bestuurlijke taken zoals het toezicht op de uitvoering van openbare werken werden hen opgedragen. Dit statuut van Napoleon ligt ten andere nog altijd aan de basis van de actuele werking van deze kamers in Frankrijk. Napoleon bezocht nog twee maal Oostende. Zowel tijdens zijn bezoek van 10 juli 1803 als bij dit van augustus 1804 nam hij grote beslissingen nopens de militaire verdediging van de stad. Dit had vooral betrekking op het Fort, de havengeul, het staketsel. Oostende kende toen een zeer grote bloei, die in andere landen sterk benijd werd, zodat men poogde Oostende te kortwieken. Bij het ontstaan van de Belgische Staat in 1830 werd aanvankelijk weinig veranderd aan de bevoegdheid van de kamers. Zij bleven consultatieve verenigingen, waarvan de leden door de Koning benoemd werden uit een dubbele lijst voorgedragen door de kamers en door de bestendige deputatie. Doch onder invloed van het Liberalisme, dat vrijheid boven staatsinterventie stelde, werden in België in 1875 de publiekrechtelijke kamers vervangen door vrije verenigingen van handelaars. Op 22 november 1936 nam de Kamer voor Handel en Nijverheid van het arrondissement Oostende de vorm aan van vereniging zonder winstgevend doel zonder dat iets gewijzigd werd aan het princiep van vrije instelling. Dit hield de bekrachtiging in, semiofficiële opdrachten te mogen vervullen, zoals het afleveren van oorsprongsattesten, het legaliseren van bepaalde handelsdocumenten en later het afleveren van ATA-boekjes. Het doel van de kamer te Oostende is, buiten alle beschouwingen van politieke of filosofische aard, de bevordering van de economische bloei van het gewest. Ingevolge het samenwerkingsverdrag met het Vlaams Economisch Verbond is zij de officiële vertegenwoordiger van het inter-professioneel bedrijfsleven van het gewest en betracht zij de algemene belangen van handel en nijverheid te verdedigen ten overstaan van privé, publiekrechtelijke en gemengde organisaties. Verder streeft zij naar een harmonie in de expansie van de verschillende sectoren van de lokale economie. De Kamer is het trefpunt en de bevoegde spreekbuis van de ondernemingsleiders van de streek en doet een beroep op eenieder die iets voelt voor streekbeleid en welzijn in het gewest. De postzegel die ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de handelskamer wordt uitgegeven is een symbolische voorstelling van de helm van Mercurius, waarvan de linkervleugel door een laurier, teken van de viering, is vervangen, In de helm ziet men de opgaande zon die in de zee weerspiegelt. .
1978
1890 - Dag van de Postzegel. Voorstelling van de postzegel van 5F, nr.00037, uitgegeven in 1878 en afgestempeld op zijn uitgiftedatum. ▬ folder Nr. 4/78 ▬
1978
De geschiedenis van de Dag van de Postzegel is reeds tamelijk lang. In de documenten, waarover slechts weinige filatelisten beschikken, vindt men het verhaal van een eerste dag van de postzegel – « Erste Tag der Briefmarke » – te Wenen (Oostenrijk) op 1.12.1935. Enkele weken later, op 7.1.1936 om precies te zijn, werd in Duitsland, ter gelegenheid van de oprichting van het Reichsverband der Filatelie, de eerste « Dag van de Postzegel » ingericht. Het was op 29.8.1936 dat de Duitser Hans von Rudolphi aan het bureau van de F.I.P. dat zijn 11de zitting hield te Luxemburg, de internationale organisatie voorstelde van een « Dag van de Postzegel ». Dit voorstel werd aanvaard. In principe moest de « Dag van de Postzegel * plaatsvinden de eerste zondag die volgt op nieuwjaar. Ondertussen heeft zowat over de gehele wereld en op verschillende data een « Dag van de Postzegel » plaats met als streefdoel het verzamelen van postzegels als culturele hobby te bevorderen. Voor het eerst georganiseerd in België in 1937, werd dit initiatief slechts van 1957 af jaarlijks hernomen. De organisatie is toevertrouwd aan de « Koninklijke Federatie van de Belgische postzegelkringen » die in nauwe samenwerking met de Regie der Posterijen en de postzegelhandelaars deze manifestatie laat doorgaan in de negen Belgische provincies en er aldus een nationaal karakter aan geeft. Opdat deze filatelistische gebeurtenis telkens opnieuw de onverminderde interesse van de verzamelaars zou gaande houden geeft de Regie der Posterijen te dezer gelegenheid een speciale postzegel uit waarvan het onderwerp meestal aan een markant feit uit de postgeschiedenis of de filatelie herinnert. Dit jaar werd voor het onderwerp van de « Dag van de Postzegel » teruggegrepen naar een uitgifte van precies honderd jaar geleden. Het betreft de roodbruine zegel met een faciale waarde van 5 fr. die de beeltenis van Leopold II met profiel naar links weergeeft. Deze postzegel die alle kwaliteiten verenigt werd ontworpen door de heer H. Hendrickx. De houtgravure was van de hand van de heer A. Doms. Dit jaarlijks feest van de filatelie biedt de inrichters de gelegenheid de verzamelingen van hun leden te exposeren in 9 voorafbepaalde lokaliteiten waar de zegel in voorverkoop gaat in door de Regie der Posterijen opengestelde tijdelijke postkantoren waar eveneens eerstedagafstempelingen kunnen bekomen worden.
1891/1892 - Europa 78. Architectuur. ▬ folder Nr. 5/78 ▬ DE ONZE-LIEVE-VROUWEKATHEDRAAL VAN ANTWERPEN In 1352 werd te Antwerpen de bouw aangezet van een nieuwe grote kapittelkerk. Men begon met de koorpartij, die in het begin van de 15e eeuw voltooid werd door Jacob van Tienen. Daarna werden de funderingen gelegd van de twee westtorens door Peter Appelmans. Terwijl de torens werden opgetrokken, werd ook het nieuwe schip met dubbele zijbeuken gebouwd door Jan Tac opgevolgd door Everaert Spoorwater. Het schip werd nog uitgebreid door de toevoeging van een brede derde zijbeuk, van 1454 tot 1469 aan de zuidzijde als parochiekerk en van 1469 tot 1480 aan de noordzijde als Mariakapel. Intussen waren koorkapellen en dienstgebouwen aan het koor eveneens klaargekomen in 1466. De bouw van de zuidertoren werd in 1475 gestaakt en alleen aan de noordertoren, tevens bedoeld als stedelijk belfort, werd verder gewerkt onder Herrnan de Waghemakere. Zijn zoon Domien voltooide de opengewerkte stenen spits in 1521. Intussen werd ook aan de dwars beuk gewerkt. Toen deze grootste Brabants-gotische kerk nagenoeg voltooid was, werd het nog niet overwelfde schip en de kruising in 1533 zeer zwaar door brand geteisterd. De herstelling gebeurde wel snel, maar de geschonden middenbeukpijlers werden toen slechts opgelapt vermits er toch altaren met retabels tegenaan geplaatst werden Sedert 1559 was de kerk ook de kathedraal geworden van de bisschop van Antwerpen en werd ze door de kerkelijke overheid, de stedelijke corporaties en de gezeten burgers rijk gestoffeerd met beeldhouwwerk en schilderijen. Deze gingen teloor onder de Franse bezetting op het eind van de 18e eeuw en de kathedraal ontsnapte toen ternauwernood aan de slopershamer. Toen de kerk na 1801 opnieuw voor de eredienst beschik baar kwam, werden de vele gaten in het binnenparement opgestopt en werden de onbekende profileringen door stukadoors nagetrokken, waarna de witselkwast meermaals werd gehanteerd. Het kerkinterieur leek dan ook vuil er verwaarloosd. Sedert 1961 is de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk opnieuw kathedraal geworden van het heropgerichte bisdom Antwerpen Het provinciebestuur heeft in 1965 de zware taak op zich genomen dit heerlijke monument degelijk te restaureren, zowel uitwendig als inwendig. Dit grote werk, onder de leiding van de architecten J.L. Stijnen en G. Derks, zal vele jaren in beslag nemen Het nu reeds voor een deel gerestaureerde schip me1 zijn opnieuw vrijgekomen roomkleurig parement laat zien hoe dit rijzige interieur na volledig herstel zijn fraaie aanblik zal herwinnen. De afbeelding op de postzegel is de weergave van eer prachtige gravure van de Boheemse etser Wenceslas Hollar (Praag 1607 Londen 1677) die als vluchteling var 1644 tot 1652 te Antwerpen verbleef, waar hij o.m. ir 1649 het westfront van de Onze-LieveVrouwe-kathedraal ir prent bracht (46 x 33 cm).
1978
1891/1892 - Europa 78. Architectuur. ▬ folder Nr. 5/78 ▬
(Vervolg)
DE " PONT DES TROUS " TE DOORNIK Dit wegens zijn stevigheid en vorm zo merkwaardig krijgsbouwwerk verbond de muren van beide oevers var de Schelde en diende meteen ter verdediging van de uitgang van deze stroom. Twee in de bedding van de rivier gebouwde stroorn pijlers en twee landhoofden schragen zijn drie spitsboger onder een galerij met boogvormige openingen welke aar de zijde van de open vlakte afwisselen met schietgaten De op de flanken gebouwde torens om deze galerij te schoren zijn naar buiten halfcirkelvormig, Aan stadszijde vertonen zij een vlakke kant met openingen als rond boog en met bovendrempel. Deze torens dagtekenen ongetwijfeld uit een periode voor de bouw van de drie spitsbogen en de er tegenaangebouwde galerij. Dit bouwwerk werd opgericht tijdens de laatste 25 jaren van de 13e eeuw. Vooreerst werd de toren van de Bourdielpoort gebouwd. Het bestaan van de bogen wordt bevestigd bij verordeningen van 1302. Het staat inderdaad vast dat eerst een toren werd opgericht op de rechter oever van de Schelde om de toegang ervan te verdedigen Enkele tijd later werden de drie spitsbogen aangebouwd; Dit verklaart waarom het metselwerk van de bogen niet in de torens is ingewerkt maar er tegenaan is geplaatst Oorspronkelijk was de brug met een dak overdekt zoal. blijkt uit een in 1611 opgemaakt plan van de Schelde doch tijdens de herstellingswerken uitgevoerd rond de helft van de XIXe eeuw werd het bolwerk verstevigd, maai de overdekking, in een staat van volledig verval, werd niet vervangen. De « Pont des Trous » was het toneel van vele gevechten van onze voorvaderen tijdens lange belegeringen waarbij hun moed zwaar op de proef werd gesteld. In 1940 werd de stad Doornik erg beschadigd door de luchtaanvallen. Een boog van de brug werd bij de terugtocht van de geallieerde legers vernield. Dank zij snelle en gewaagde werken van het Bestuur van Bruggen en Wegen werden de bogen wederopgebouwd. De middenboog werd verbreed om het scheepvaartverkeer te vergemakkelijken. Met fierheid in het hart vonden de inwoners van Doornik hun bouwwerk terug, een machtig historisch verleden waardig.
1978
1893/1896 - Culturele uitgifte. ▬ folder Nr. 6/78 ▬ KONINGLIJKE VLAAMSE SCHOUWBURG BRUSSEL Vlamingen in Brussel en daarbuiten vierden tijdens de maand september 1977 het honderdjarig bestaan van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Het ontstaan en de groei van een cultuurbedrijf zoals de Koninklijke Vlaamse Schouwburg lijkt eigenlijk een klein mirakel. De Koninklijke Vlaamse Schouwburg is gegroeid uit het liefhebberstoneel en gestoeld op de drang om, naast de Franstalige theaters in een stad, waar omstreeks de helft van de vorige eeuw tenslotte nog steeds tachtig ten honderd Vlaamstaligen woonden, een evenwaardig Nederlandstalig theater te creëren. Dat de geboorte van een "Vlaamse Schouwburg" te Brussel eerder moeizaam verliep en vaak met bewogen momenten gepaard ging, hoeft ons niet te verwonderen. Het theater is er uiteindelijk gekomen onder druk van de welgestelde Brusselse Vlamingen die het cijnskiesrecht genoten en politiek gezien een doorslaggevende factor waren bij de verkiezingen van 1873. De Koninklijke Vlaamse Schouwburg staat als symbool voor een brol geschiedenis van de Vlaamse ontvoogding, van de strijd voor even waardige behandeling van de beide cultuurgemeenschappen in dit land. Bij de opening van de Vlaamse Schouwburg in het vroegere wapen arsenaal aan de Lakensestraat, hield Koning Leopold II, voor het eerst een Nederlandstalige toespraak. Dit betekende voor de Vlaamse Brusselaars een officiële erkenning. En ook nu nog speelt de Koninklijke Vlaamse Schouwburg een belang rijke rol, als bolwerk van Vlaamse aanwezigheid in de hoofdstad.
DE HAAKSCHUTTERS VAN WEZET Sinds 1579 deelt de "Compagnie Royale des Anciens Arquebusier: de Visé" de goede en slechte dagen van Wezet, een van de tweeëntwintig steden van het Prinsbisdom Luik. In die tijd, toen oorlog en pest er niet in geslaagd waren haar bewoner: te ontmoedigen, wilden enkele mannen de veiligheid van de stad waar borgen. De jonge Gilde die alzo tot stand kwam werd gesteund door de overheid van Wezet, vooraleer ze erkend werd door de Prins-bisschop Gerard van Groesbeek. De statutaire verplichting die de leden hadden om regelmatig te oefenen maakte van hen echte « burgerssoldaten » Toen de stad opnieuw bloeide, bloeide de Gilde met haar mee. Na vier eeuwen eerbiedigen de "Arquebusiers" nog steeds ten volle hun oude statuten. Door verscheidene bezetters werd de vereniging af geschaft of verboden; dan leefde ze ondergronds om haar traditie, onaangetast te behouden. De trouw waarmede de afstammelingen van oude plaatselijke families de eed afleggen is een waarborg voor de naleving van de voorvaderlijke gebruiken. Het wapenschild van de Gentis, die onder andere een koning aan de Gilde schonken, werd door deze overgenomen en kan als volg worden beschreven: "Deel 1 van zilver met wildeman in natuurlijke kleur, gekleed en gekroond van sinopel, hij houdt in zijn rechterhand een knots rustend op zijn schouder en in zijn linkerhand een schild van zilver; deel 2 van azuur met negen schijven van goud". Dit schild werd op de zijden vlaggen geborduurd, in het metaal ge slagen en ook in de gevel van de "Renaissance" gebeiteld. Want na geruime tijd gebruik gemaakt te hebben van een kwartier in het stadhuis, heeft het broederschap besloten te vergaderen in een eigen lokaal. Aldus herbergt de "Renaissance" slnds meer dan een eeuw de "Arquebusiers" en hun rijk gevuld museum, De wapenrekken et de verzamelingen getuigen van het bewogen verleden van Wezet en zijn haakbusschutters. Het archief herinnert eveneens aan de feesten die twee keer per jaar plaatsvinden. Bij deze gelegenheid defileren de leden in groot ornaat achter hun standaards, waarvan de "drapeau des Dames" een van de oudste emblemen is.
1978
1893/1896 - Culturele uitgifte. ▬ folder Nr. 6/78 ▬
(Vervolg)
KAREL VAN DE WOESTIJNE Karel van de Woestijne wordt samen met Guido Gezelle en Paul var Ostaijen gerekend tot de drie grootste Vlaamse dichters van de nieuwe tijd. Geboren te Gent op 10 maart 1878 debuteerde hij In 1891 als dertien jarige met het gedicht "November" in het tijdschrift "Land en Volk". Vanaf 1896 werkte hij mee aan het prestigieuze avant-gardetijdschrift "Van Nu en Straks". Zijn eerste dichtbundel "Het vaderhuis" gaf hij uit in 1903; een datum in de Nederlandse letterkunde. Het boek, gedrukt op de handpers van Jules de Praetere, in een oplage van 120 genummerde exemplaren, is thans een bibliofiele zeldzaamheid. Intussen was de dichter om gezondheidsredenen verhuisd naar Slnt-Martens-Latem, een toen nog idyllisch dorpje aan de Leie, waar ook reeds zijn Gentse vrienden Jules de Praetere en Georges Minne verbleven, Samen met de geboren Latemnaar Albijn van den Abeele vormden zij de kern van de eerste Latemse groep van schilders, waar toe ook Valerius de Saedeleer en Karels broer, Gustave, behoorden. In 1904 trouwt Karel te Gent met Marlette van Hende. Een jaar later in 1905, verschijnt zijn tweede dichtbundel "De boomgaard der vogelen en der vruchten" en hetzelfde jaar wordt zijn zoon Paul geboren; de latere hoogleraar in de Latljnse taal en letterkunde te Gent. Vanaf 1906 is Karel van de Woestijne als correspondent verbonden aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant; hij gaat daarvoor naar Brussel wonen. In 1910 verschijnt zijn bundel "De gulden schaduw". Intussen is ook proza van hem in boekvorm verschenen, o.m. een vertaling van de Ilias van Homeros. In 1911 wordt hij commies bij het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten. In 1919 wordt hij verkozen tot lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde en in 1920 aangesteld tot docent in de Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Gent. Hij verhuist eerst naar Oostende en vervolgens naar Zwijnaarde. In deze periode verschijnt zijn grote poëtische trilogie "De modderen man" (1920), "God aan Zee" (1926) en "Het bergmeer" (1928). Verscheidene prozawerken, waaronder de beroemde novelle "De boer die sterft" , ronden zijn oeuvre af. Op 24 augustus 1929 overlijdt hij te Zwijnaarde, met op zijn lippen de woorden: "Ik lig hier gesloten als een sonnet van Mallarmé". De postzegel geeft het portret weer van de kunstenaar, zoals het getekend werd door zijn broer Gustave van de Woestijne.
DON JUAN EN HET EEUWIG EDICT VAN MARCHE-EN-FAMENNE Wij schrijven 1576. Als absoluut vorst wil Philips II, Koning van Spanje en van de Nederlanden, regeren zonder overleg met de waardigheidsbekleders van de Zeventien Provinciën. Tevens wil hij de katholieke eenheid In stand houden door de Inquisitie, de plakkaten en massale terechtstellingen. Na de Pacificatie van Gent, ondertekend op 8 november 1576, waarbij de Zeventien Provinciën besloten aaneen te sluiten om tegen het koninklijk absolutisme en de aanwezigheid van Spaanse troepen in de Nederlanden te strijden, stuurt Philips II zijn halfbroer, Don Juan, naar hier om met de opstandelingen te onderhandelen. Spanje voert oorlog met Frankrijk. Don Juan, de held van Lepanto, trekt door Frankrijk met geverfde haren en baard, vermomd als lakei van Octavia Gonzegua. Einde 1576 komt hij aan te Luxemburg. Onmiddellijk beginnen de onderhandelingen. De Afgevaardigden van de Raad van State en van de Staten-Generaal reizen gedurende zes dagen over en weer tussen Brussel en Luxemburg. Onderweg houden zij halt te Namen, Marche, Bastenaken, Martelange en Aarlen. Om de afstanden tijdens die zeer moeilijke onderhandelingen in te korten, stemt Don Juan er in toe naar Marche-en-Famenne te komen, terwijl zijn gesprekspartners te Namen hun intrek nemen. Op 9 januari 1577 beslissen de afgevaardigden van de Provincies, door de Unie van Brussel, alles In het werk te stellen om de Pacificatie van Gent ten uitvoer te brengen. Uiteindelijk, op 12 februari 1577, aanvaardt Spanje de bepalingen van de Pacificatie van Gent, behalve het artikel over de protestantse godsdienst. Het zogeheten "Eeuwig Edict" zal nog dezelfde dag door Don Juan te Marche-en-Famenne worden ondertekend. De overeenkomst bepaalt dat de Spaanse troepen worden teruggetrokken, dat Don Juan als Gouverneur van de Nederlanden wordt erkend en dat de privileges van de Zeventien Provinciën werden bevestigd. Op 12 mei 1577 doet Don Juan zijn plechtige intrede te Brussel. Hij ondervindt er grote moeilijkheden om zijn gezag te vestigen en voelt er zich onveilig. Op 24 juli, onder voorwendsel de militaire eer te bewijzen aan Margaretha de Valols, roept hij de Spaanse troepen terug. Die daad leidt tot de verbreking van het "Eeuwig en onherroepelijk edict" dat slechts van korte duur was: vijf maanden en twaalf dagen. Door iedereen verlaten sterft de held van Lepanto op 1 oktober 1578 te Bouge, aan de gevolgen van de pest. Hij Is nauwelijks 31 jaar oud.
1978
1897/1901 - Postzegelboekjes 14 en 15. Cijfer op heraldieke leeuw (type van nr. 1839) & Koning Boudewijn (type van nr. 1581) - Zegels groter formaat. ▬ folder Nr. 7/78 ▬ geen info
1978
1897/1901 - Zegels uit Postzegelboekjes 14 en 15. Cijfer op heraldieke leeuw (type van nr. 1839) & Koning Boudewijn (type van nr. 1581) - Zegels groter formaat. Los en horizontaal aaneenhangend ▬ folder Nr. 7/78 ▬ geen info
1978
1897/1901 - Zegels uit Postzegelboekjes 14 en 15. Cijfer op heraldieke leeuw (type nr. 1839) & Koning Boudewijn (type nr. 1581) - Kopstaand en pub. Zegels groter formaat. ▬ folder Nr. 7/78 ▬ geen info
1978
1902/1904 - Cijfer op heraldieke leeuw. Type van nr. 1839 ▬ folder Nr. 7/78 ▬ geen info
1978
1905/1906 - Onderwijs. ▬ folder Nr. 7/78 ▬
1978
150 JAAR STEDELIJK ONDERWIJS TE GENT Tijdens het Ancien Regime hadden de burgerlijke overheden geen belangstelling voor het onderwijs. Wel werden onder Maria Theresia enkele Colleges door de overheid geopend. In 1798 werd te Gent een eerste primaire schoolmeester aangesteld; in 1806 waren er acht werkzaam. Ze werden aangesteld door het gemeentebestuur en ontvingen een woonstvergoeding, waarvoor ze een twaalftal kinderen kosteloos moesten onderwijzen. Daarnaast onderwezen ze een aantal kinderen die schoolgeld betaalden. Zowel de primaire als de particuliere schoolmeesters verstrekten hoofdelijk onderwijs en gebruikten een spelmethode bij het leren lezen. In 1828 opende het stadsbestuur te Gent, en dit op verzoek van Koning Willem I, drie armenscholen voor jongens: in het Rijke Gasthuis, in het gewezen Kapucijnerklooster en in St. Jan in d'Olie. In 1832 werden twee meisjesscholen geopend. In deze vijf scholen werden het klassikaal onderwijs en de klankmethode PrinsenJonglas toegepast; enkel kinderen van behoeftige ouders werden aanvaard. Na de crisisperiode van 1847-48 werd het scholennet in een snel tempo uitgebreid. Voor de opvoeding van de kinderen van drie tot zes jaar werden tientallen bewaarscholen opgericht. Een van de grote sociale kwalen van de negentiende eeuw was de kinderarbeid. Bij herhaling drong het stadsbestuur aan op een wet tot regeling van de kinderarbeid. Tezelfdertijd werd met allerlei middelen getracht het schoolbezoek te bevorderen en een te vroege tewerkstelling te verhinderen. Daartoe werd in 1862 aan enkele meisjesscholen een « ouvroir » verbonden, waar de meisjes leerden naaien. In 1875 zal een centrale ouvroir worden geopend, die in 1888 zal omgevormd worden tot een beroepsschool voor meisjes. Ondertussen was reeds in 1887 een beroepsschool voor jongens opgericht, waar de leerlingen. nadat ze met vrucht de lagere school hadden doorlopen, een methodische opleiding kregen voor een beroep in verband met de hout en metaalbewerking. Een stedelijke meisjesnormaalschool werd opgericht in 1910, terwijl in 1904 reeds een school voor buitengewoon onderwijs was geopend.
Na de eerste wereldoorlog, maar voornamelijk na de tweede wereldoorlog zal het stedelijk voortgezet onderwijs een grote uitbreiding kennen « Gent mag fier zijn op zijn gemeentescholen. Zij hebben met de middelen van de tijd op uitstekende wijze de volksbeschaving gediend. Ze hebben kennis en wetenschap onder al de lagen der Gentsche bevolking verspreid. Ze hebben burgerdeugd, verdraagzaamheid en vaderlandsliefde beoefend, onderwijs en opvoeding verenigd in eenzelfde onbaatzuchtige liefde voor het welzijn van de Gentsche jeugd » schreef Prof. P. De Keyzer in 1932. De zegel stelt de Maagd van Gent voor in een afbeelding die geïnspireerd is op de oudste iconografische voorstellingen ervan. De klederdracht uit de periode waarin het stedelijk onderwijs werd opgericht (1828) wordt op de postzegel afgebeeld. De medaillonvorm is bedoeld als symbool voor de toewijding van stichters en personeel, in de geest van de romantiek uit die tijd.
75 JAAR " UNIVERSITE DU TRAVAIL PAUL PASTEUR" TE CHARLEROI De 3de november 1903 opende de provincie Henegouwen te Charleroi een hogere nijverheidsschool met het doel geschoolde arbeiders en technici te vormen. Officieus bestond hierdoor de Université du Travail (Arbeidershogeschool) maar zij droeg deze naam nog niet. De oprichting van dit Instituut was de bekroning van jarenlange onverdroten inspanningen van advocaat Paul Pastur, die zijn sympathie voor de werkende klasse nooit verholen had, en van Alfred Langlois, studieinspecteur in de Militaire School, die te Charleroi vertoefde tijdens het arbeidersoproer van 1886 en door deze gebeurtenissen diep geschokt werd. Hij was dan ook van oordeel dat de beste remedie tegen de kwalen van de massa te vinden was in hun opvoedlng. Met de oprichting van deze nijverheidsschool start het technisch onderwijs in Henegouwen. Voortaan is deze provincie in staat onderwijs te verstrekken in de technische vakken, die het bedrijfsleven van het land zo nodig heeft. Behoeften worden scherper aangevoeld, sociale verzuchtingen laten zich gelden, waaraan spoedig zal worden beantwoord. De nijverheidsschool neemt een nieuwe vorm aan, aangepast aan de eisen van het ogenblik: in 1911 werd de Arbeidershogeschool plechtig geopend door haar geestelijke vader, Paul Pastur. In een opwelling van oprechte dankbaarheid zal de provincie Henegouwen zijn naam aan die instelling verbinden. ln de loop der jaren nam het aantal afdelingen niet alleen bestendig toe, zij werden ook steeds volmaakter. De Arbeidershogeschool was de eerste in Europa. Leerlingen uit de vier windstreken kwamen er naartoe, niet alleen om er een opleiding te krijgen, maar ook als getuigenis van de grote weerklank die deze instelling in de verst afgelegen streken vond. Deze onderwijsinstelling is een reusachtig laboratorium voor het technisch onderwijs waarin de proefondervindelijke methodes hoog in aanzien staan: de leerling is er niet meer uitsluitend een toehoorder, hij is er een acteur geworden op het onmetelijk toneel van het experimentele. Deze essentiële rol van de Arbeidershogeschool bestaat er in op alle niveaus onderwijs te verstrekken in menigvuldige vakken: elektriciteit, mechanica, burgerlijke bouwkunde, scheikunde, handel. Zij staat in zowel voor de scholing van de arbeiders als voor de opleiding van ingenieurs. Deze bestendige inspanning in de actie die zij nu reeds vijfenzeventig jaar voert, verleent aan de Arbeidershogeschool een onbetwist meesterschap tussen de instellingen die zich inzetten om de arbeidskwaliteiten van een heel volk te verrijken,
1907/1910 - Toeristische uitgifte. Wetteren, Edingen, Brussel, Eupen- Sankt Vith. ▬ folder Nr. 7/78 ▬ geen info
1978
1911 - 50 jaar "Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging v.z.w." 1978
▬ folder Nr. 8/78 ▬ Toen in de late herfst van 1928 enkele jonge ingenieurs op het idee kwamen een Vlaamse ingenieursvereniging op te richten, kregen zij meteen de wind in de zeilen; want al waren er enkele Franstalige beroepsverenigingen, een Vlaamse was er niet. De nieuwe vereniging kende bijval, haar ledenaantal groeide gestadig: 180 in 1930, 750 in 1940, 1260 in 1950, 1970 in 1960 en thans ruim 6500. Een technisch tijdschrift wordt uitgegeven sinds juli 1932; het is voorts ononderbroken blijven verschijnen. Thans is « Het Ingenieursblad » een welbekende onder de technische tijdschriften van ons land. Al spoedig na de oprichting ontstond de behoefte aan regionale kernen: zo zijn de Gewestelijke Afdelingen ontstaan. Intussen werd hoe langer hoe meer een beroep gedaan op de Vereniging om, in specifieke gevallen, de beroepsbelangen van de leden te behartigen; dit leidde na de oorlog tot de vorming in de vereniging van een Centrum voor Uitbouw van het Ingenieursberoep. Voor de verdediging van de beroepsbelangen op nationaal vlak gaat de K. VIV hand in hand met het Franstalige zusterorgaan,de "Fédération Royale d'Associations Belges d'Ingenieurs Civils et d'Ingenieurs Agronomes » (FABI). De technische activiteit van de leden en de weerklank daarvan in verenigingsverband, dank zij georganiseerde voordrachten, bedrijfsbezoeken e. a., leidde in 1941 tot de oprichting van een "Technologisch Instituut K.VIV". Dit Instituut heeft inmiddels bekendheid en faam verworven in alle bedrijfsmilieus. Het zorgt immers voor wat wel eens genoemd wordt: "voortgezet onderwijs", niet alleen voor burgerlijk ingenieurs trouwens. Bepaalde cursussen zijn zo gegeerd, dat er beduidende belangstelling voor bestaat bij onze Nederlandse vrienden. In 1954 mocht de vereniging zich "Koninklijke Vereniging" gaan noemen. Dank zij haar tijdschrift en de daarin opgenomen boekbesprekingen groeide ongemerkt op het secretariaat een technische bibliotheek Zij is verder uitgegroeid en telt thans ruim 20.000 boeken. Deze bibliotheek is voor eenieder toegankelijk. Voorheen een groepering van uitsluitend burgerlijk ingenieurs, heeft de K. VIV in 1946 de vereniging opengesteld voor de landbouwkundig ingenieurs. Ook voor de doctors en licentiaten in de natuur-, wis- en scheikundige wetenschappen staat zij open. In 1975 werden het bestaan en de toekomst van de K. VIV definitief geconsolideerd door de toetreding van de Nederlandstalige schoolverenigingen van ingenieurs. Hierdoor is de K. VIV thans volledig representatief voor de Vlaamse burgerlijk ingenieur, niet alleen in eigen land, maar ook in de Europese Federatie van Ingenieursverenigingen (FEANI). Door initiatieven van de K. VIV zijn geleidelijk ontstaan het "Hulp en Studiefonds K. VIV", het « Ingenieurshuis » en het "Instituut voor Technische Volksopleiding ", allen afzonderlijk zelfstandige verenigingen zonder winstoogmerk. Door toedoen van de K.VIV kwam ook de overeenkomst tussen het "Institut Belge de la Regulation et de I'Automatisme" (IBRA) en het "Belgisch Instituut voor Regeltechniek en Automatisering" (BIRA) tot stand. Sinds 1949 organiseert de K. VIV om de vier, vijf of zes jaar te Antwerpen de over heel de wereld bekende "Internationale Havenkongressen". De K. VIV heeft zich doorheen haar 50-jarig bestaan steeds als een levendige vereniging getoond; haar talrijke activiteiten ten bate van het ingenieurskorps zijn daar het tastbaar bewijs van.
1912 - Jeugdfilatelie ▬ folder Nr. 9/78 ▬ JEUGDFILATELIE De filatelie is een ontspanningsactiviteit van cul- turele aard die steeds meer in de gunst komt bij de jeugd. De iconografische kwaliteit en de steeds grotere verscheidenheid van de onderwerpen afgebeeld op postzegels van de hele wereld hebben dit entoesiasme zeker in de hand gewerkt en het lijdt geen enkele twijfel dat wat ook zijn smaak of zijn aspiraties zijn, of zij nu van culturele of sportieve aard zijn, de jongere er steeds het thema van een postzegelverzameling kan van maken. De recente internationale filatelistische wedstrijd, georganiseerd in 1977 in het kader van het Rubensjaar, met als thema het leven en het werk van de grote Antwerpse schilder, heeft daarvan het sprekend bewijs geleverd. Onder- worpen aan zware theoretische en praktische proeven, waarvan het onderwerp van de huidige uitgifte de levendige illustratie vormt, wekten de jonge filatelisten uit de vier windstreken van Europa steeds de verwondering op van de" juryleden, zowel door hun grondige kennis van een zeer moeilijk onderwerp als door de oordeelkun- dige keuze van de postzegels en filatelistische stukken, die zij voor hun praktisch werk hadden gekozen. Deze schitterende manifestatie waarvan het sukses een ruime weerklank kende in het buitenland, bracht aldus eens te meer de grote opvoedkundige en culturele waarde van de filatelie op het voorplan. Veel meer dan een eenvoudige hobby ontwikkelt zij de methodische geest en het esthetisch gevoel. Voor haar adepten en vooral voor de jongeren is zij een belangrijke bron van kennisverrijking in de meest verscheiden gebieden.
1978
1913/1914 - Voorbereiding der Olympische Spelen van 1980 te Moskou en Lake Placid. ▬ folder. 9bis (a. b)/78 ▬
1978
OLYMPISCHE SPELEN TE MOSKOU EN LAKE PLACID De Spelen van Montreal hebben de verwachtingen van het Belgisch publiek ruimschoots beantwoord. Het bilan luidt als volgt: - 3 zilveren medailles - 3 bronzen medailles· , - 4 olympische diploma's (4e tot 6e plaats) - 4 finaleplaatsen - meerdere halve-finalisten in alle disciplines. Indien men hierbij de verbeterde nationale en persoonlijke rekords rekent van de Belgischedeelnemers is de balans positief. We kunnen alleszins zeggen dat van al de West-Europese landen, België het meest vooruitgangheeft geboekt en dat sindsdien meerdere aanvragen tot samenwerking het B.G.C. hebben bereikt. De Spelen van Moskou liggen voor de deur. De voorbereiding van de mogelijke geselecteerde atleten is sedert 1977 aangevangen. Atleten, clubs, federatie, Olympisch Comité en overheid werken samen om tot een gecoördineerde rationele voorbereiding te komen in het kader van de bestaande en nieuwe structuren van de sport. Het Belgisch Olympisch Comité is ervan overtuigd dat de sportieve uitdaging van Moskou 1980 enorm is. De resultaten kunnen parallel lopen met deze van Montréal: ze kunnen bescheidener zijn, maar laat ons er betere hopen. De inspanningen die eenieder levert zullen in ieder geval er toe hebben bijgedragen een gezondere, fiere en bewustere Belgische jeugd te hebben voorbereid. Deze beschouwingen gelden ook voor de Winterspelen in Lake Placid. De geografische ligging van België begunstigt deze sporten niet. Nochtans stellen we een steeds belangrijker aandacht vast voor deze disciplines. Enkele eervolle plaatsen op deze wintersporttakken kunnen nieuwe horizonten openen. Het initiatief van de H. Minister van Posterijen, Telegrafie en Telefonie om een reeks postzegels met het thema van de Olympische Spelen uit te geven, kan enkel begroet worden als een welgekomen actie in het kader van de ontwikkeling van de sport.
1915/1916 - Voorbereiding der Olympische Spelen van 1980 te Moskou en Lake Placid. Postzegels uit blok 53. ▬ folder. 9bis (c. d)/78 ▬ Voorbereiding der Olympische Spelen van 1980. Om de vier jaar herontdekt het publiek en de Belgische pers het Olympisch Comité. Sinds 1906 is het B.O.C. gekend door de bevolking, daar ze een delegatie kiest en zendt naar de Spelen die de aandacht opeisen van de ganse wereld gedurende twee weken. Weinigen weten echter dat het B.O.C. naast de 26 olympische federaties, 40 niet-olympische federaties en 10 omnisport groepen of aanverwante federaties verenigt. Het B.O.C. is bijgevolg de enige vereniging die de Belgische Sport in haar geheel groepeert onder de benaming: Belgisch Olympisch Comité Unie der Nationale Groeperingen van Lichamelijke Opvoeding en Sporten. Sinds 1965 hebben de activiteiten van het Olympisch Comité steeds uitbreiding genomen. Van een eenvoudig selectie en consultatief orgaan, werd het B.O.C. omgebouwd tot de motor van de Belgische Sport die 76 federaties vertegenwoordigt, 16.000 clubs met een totaal van 1.200.000 sportbeoefenaars. Uit een opiniepeiling, die werd uitgevoerd in maart 1976, met medewerking van het Belgisch Instituut voor Informatie en Documentatie kunnen volgende algemene vaststellingen afgeleid worden: - De Belgische bevolking vindt dat Olympische Spelen een positieve invloed hebben op de wereldpolitiek en dat ze meer in het bijzonder deze landen samenbrengt die verschillende politieke systemen aankleven. - Anderzijds, zetten de Olympische Spelen aan tot sportbeoefening bij de jeugd en dit wordt algemeen beschouwd als zeer belangrijk. - Ondermeer om deze redenen, wenst de Belgische bevolking dat de Spelen blijven bestaan. Nochtans wenst ze dat ze zouden plaatsgrijpen in eenvoud en rekening houdend met de economische toestand van het ogenblik. In dit perspectief, en dit klinkt misschien paradoxaal, menen de ondervraagde personen dat België moet deelnemen aan de Spelen en dat haar vertegenwoordiging zo briljant mogelijk moet zijn. In het kort kunnen we stellen dat de Belgische publieke opinie wenst dat de elitesport en de sport voor allen zich verder ontwikkelt.
1978
1915/1916 - Voorbereiding der Olympische Spelen van 1980 te Moskou en Lake Placid. Blok 53. ▬ folder. 9bis (c. d)/78 ▬ info zie voorgaande
1917 - Kerstmis 1978. Fragment uit het Betlehemportaal in de O.L.V.-kerk te Hoei. ▬ folder Nr. 10/78 ▬
1978
De illustratie van de postzegel « Kerstmis 1978 » is een fragment van het Bethlehem-portaal, dat zich bevindt, rue du Pont te Hoei, langs de zuidkant van het hoogkoor van de O.L.Vrouwkerk. Dit prachtig portaal, daterend uit het midden van de XIVe eeuw, bestaat uit een centraal fronton en twee laterale spitsbogen. Die beide spitsbogen werden slechts aangebracht bij de restauratie van het gebouw in 1889-1890. Behalve de beeldjes die zich in de nissen bevinden bevatter zij geen sculpturen. Geplaatst onder een spitsboog, versierd met nis gewelven boven de beeldjes van de engelen er profeten en ondersteund door drie pilaren voor zien van ornamenten, is het centraal fronton verdeeld door twee bogen, die de gebeeldhouwde taferelen scheiden. Onderaan links: de Geboorte met een liggende Heilige Maagd die het Kindje Jezus tegen de borst houdt, terwijl Jozef, rechtstaand aan de voeten van de Maagd, op een stok leunt. Een klein personage, geknield nabij het hoofd van de Heilige Maagd, vervolledigt het tafereel. Boven aan links: de Aanbidding van de Herders, mei een groep herders en een kribbe, waarin het Kindje Jezus ligt, verwarmd door de os en de ezel. Rechts: de Aanbidding van de Wijzen. De zittende Maagd houdt het Kindje Jezus op haar knieën. Aan hun voeten zit een der Wijzen geknield, de beide andere staan recht naast hem Tenslotte, in het centraal bovendeel: de Kindermoord, waar men Herodes ziet, zittend op een troon en omringd door soldaten, waarvan een een wicht gaat doden, Die onderscheiden taferelen werden in twee verschillende stijlen afgebeeld: een zachte gematigde stijl, van Franse invloed voor de Geboorte en de Aanbidding van de Wijzen en een meer geanimeerde, expressieve stijl, van Duitse invloed, voor de Aanbidding van de Herders en de Kindermoord. Het tafereel van de Geboorte alsmede de kribbe van de Aanbidding der Herders, uitgebeeld in het linker gedeelte van het « Bethlehem-portaal », vormen het onderwerp van de « Kerstmispostzegel 1978 ».
1918/1920 - Solidariteit. ▬ folder Nr. 11/78 ▬ EEUWFEEST DER SYNAGOOG VAN BRUSSEL 1878-1978 Reeds in de IVe eeuw trof men in onze streken Joden aan. Het bestaan van een belangrijke Israëlitische gemeenschap te Brussel kon evenwel slechts duizend jaar later bevestigd worden. Ze viel echter ten offer aan onverdraagzaamheid en verdween uit het stadsbeeld, om dan weer vorm te krijgen voor het begin van de XIXe eeuw. Kort daarop kwam zij onder het morele en bestuurlijke gezag van het Centraal Israëlitisch Consistorie, dat opgericht werd bij de onafhankelijkheid van België. Het Groot Rabbinaat van België werd opgericht in 1832. De zaal voor Schone Kunsten in de Beierenstraat, aangekocht in 1833, werd omgebouwd tot Synagoog; deze aanwinst stelde een einde aan een aantal voorlopige huurvergunningen. De Israëlitische bevolking voelde zich nauw betrokken bij de uitbouw van de hoofdstad; samen ook met deze stad was zij vrij belangrijk geworden. Daarom werd besloten een nieuwe Synagoog te bouwen, die het Belgisch Judaisme waardig zou zijn en een voorname plaats bij de monumenten van de stadskern zou innemen. De plannen van architect De Keyser werden goedgekeurd door de Koninklijke Commissie voor Monumenten. Zodoende werd de huidige Synagoog in de Regentschapsstraat gebouwd op een perceel, dat door de stad werd afgestaan. Op 20 september 1878 werd zij ingewijd. De bescheiden, doch sierlijke gevel is versierd met kleine boogjes en afgerand met twee torentjes. In het midden bevindt zich een roosvenster, omzoomd met de namen der 12 stammen van Israël. Het geheel wordt bekroond door de Tafelen der Tien Geboden. De binnenruimte getuigt van rustige grootheid: de neoklassieke bouwtrant ervan is zuiver en eenvoudig. Het rechthoekig schip wordt met een 25 meter hoog koepelgewelf bedekt, dat op vier groepen zuilen steunt; aan het vooreinde loopt het uit op een halve cirkel, waar de gebeeldhouwde houten Verbondsark opgesteld staat, waarin talrijke boekrollen van de Tora opgeborgen zijn. Aan beide zijden zijn er zitplaatsen voor de Opperrabbijn van België en voor de Rabbijn van Brussel. Op het verhoog met de achtarmige Hanoekakandelaar gaat de bedienaar voor in het gebed. De mooie glasramen van de Bruggeling Hendrik Dobbelaere stellen de gewijde voorwerpen van de Verbondstent voor. Tijdens de jaarlijkse grote feesten zijn de 1200 zitplaatsen ontoereikend voor de grote toeloop der gelovigen. Het bestuursgebouw naast de Synagoog bevat: een bidplaats, het secretariaat, andere instellingen en diensten van de Gemeenschap, alsook de zetel van het Centraal Consistorie. De "Israëlitische Gemeenschap van Brussel" gevestigd in de Regentschapsstraat is de belangrijkste van de hoofdstad en de oudste van het land; haar Synagoog is ook de grootste van het land. De Synagoog bleef tijdens de laatste wereldoorlog gespaard, hoewel de Joodse bevolking de ergste verschrikkingen onderging en sterk uitgedund werd. Dank zij onze medeburgers en de Weerstand overleefde een deel van onze Gemeenschap; vele Joden streden in de Weerstand, alsook in het leger van België en dat van de Verbondenen. De postzegel uitgegeven ter herdenking van het eeuwfeest geeft een beeld van het prachtige interieur van deze Synagoog, inzonderheid het tabernakel.
1978
1918/1920 - Solidariteit. ▬ folder Nr. 11/78 ▬
(Vervolg)
VIJFTIG JAAR KATHOLIEKE STUDENTENAKTIE (K.S.A. "katholieke Studenten Actie") In 1925 lanceerde Paus Pius XI de « Katholieke Aktiegedachte »: nl. de deelname van de leken aan het kerkelijk apostolaat op alle domeinen van het leven, onder hiërarchie van de Kerk. In 1927 werden door de Gentse bisschop de eerste stappen naar een nieuwe studentenbeweging gezet. De georganiseerde uitbouw van de K.S.A, startte in West-Vlaanderen met de aanstelling van E. H. Dubois als proost van de nieuwe K.A.beweging. Het was 1928, nu vijftig jaar geleden. Vanaf dat moment groeide K.S.A, in de Vlaamse provincies. Een belangrijk moment in de K.S.A.geschiedenis was de opname van het jeugdbewegingselement in haar doelstellingen. Organisatorisch bracht 1943 een verandering met de oprichting van de « Interdiocesane Federatie K.S.A. Jong Vlaanderen ». Er ontstond dus een federatie van vijf provincies die door het kerkelijk gezag gemandateerd waren om aan apostolaatswerk in het studentenmilieu te doen, met de typische moderne jeugdbewegingsmethodiek. Op heel wat domeinen bleef elke provincie autonoom werken. De omwentelingen in de zestiger jaren zullen K.S.A. diepgaand beïnvloeden. De demokratiseringsgedachte wordt een centraal actiepunt zowel in de school als bij de begeleiding van jongeren. Het huidig decennium kenmerkt zich door de intense uitbouw van de K.S.A.methodiek in de zin van een kritische, omgevingsgerichte, maar toch steeds speelse jeugd en jongerenbeweging. ( V.K.S.J. " Vrouwelijke Katholieke Studerende Jeugd ") In oktober 1928 werd E. H. Thibbaut aangesteld als Nationale Proost van V.K.S.J. Zijn taak was het stimuleren en uitbouwen van een Katholieke Aktiebeweging voor Studerende Meisjes. Methodisch is V.K.S.J. een massabeweging met een specifieke kernledenwerking Voor deze laatste bestaat een uitgewerkt vormingsprogramma: godsdienstige vorming, studie en actie. De grote doelstelling, « bewust apostolisch christendom », werd reeds vertaald en geconcretiseerd overeenkomstig de noden en tendensen van het schoolmilieu. Dit schoolmilieu is aktiedomein bij uitstek van . elk V.K.S.J.-meisje, hetzij direct in school, hetzij indirect langs parochiale V.K.S.J.groepen. In 1960 wordt het jeugdbewegingselement in V.K.S.J. op punt gesteld. Vanuit ontwikkelingspsychologisch standpunt wordt voor elke leeftijdsgroep een eigen methodiek aangeboden. De politiseringsbeweging van '68 is evenmin voorbijgegaan aan V.K.S.J. Een grondige herdenking van de doelstellingen en methodes vond plaats in het begin van de zeventiger jaren. In deze periode groeit het sporadisch samendenken tussen V.K.S.J. en K.S.A. uit tot een meer georganiseerde samenwerkingsvorm. De postzegel uitgegeven ter herdenking van het 50-jarig bestaan van deze verenigingen geeft op ludieke wijze een beeld van deze samenwerking.
PATER D. PIRE, NOBELPRIJS VOOR DE VREDE E.P. Dominique-Georges Pire zag het levenslicht te Dinant op 10 februari 1910. Hij deed zijn intrede in de orde der Dominicanen in 1928. In 1936 behaalde hij de doctorstitel in de godgeleerdheid te Rome en volgde gedurende een jaar de cursussen in Sociale en Politieke wetenschappen aan de Universiteit te Leuven. Van 1937 tot 1947 gaf Pater Pire les in moraalfilosofie en sociologie in het klooster de la Sarte te Hoei. Reeds in 1938 stichtte Pater Pire de eerste twee bijstand verlenende werken: « Le Service d'Entraide Familiale » [Dienst voor Gezinshulp) en « Les Stations de Plein Air de Huy » (Openluchtkuuroorden van Hoei). Na de tweede wereldoorlog ondernam hij in februari 1949 een actie ten voordele van de « Displaced Persons » (D.P. of verplaatste personen). Deze actie nam vooral uitbreiding in de landen van West-Europa en is eveneens gekend onder de naam van « Europa van het Hart ». Na de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede in 1958 zette hij zijn werkzaamheden ten dienste van de D.P. verder, hij breidde zijn actie ver buiten Europa uit en stichtte in 1959 een vereniging onder de naam « Een open hart voor de wereld ». Hij bekommert zich vooral om de volkeren uit de ontwikkelingslanden en stichtte een vereniging gekend onder de naam « Vredeseilanden » met als streefdoel een intelligente en geprogrammeerde hulpverlening aan deze volkeren. Bangla Desh, Zuid-Indie en Mali werden opeenvolgend als Vredeseilanden uitverkoren. In 1964 werd Pater Pire uitgeroepen als laureaat van de Sonningsprijs voor Europese cultuur. Bovendien was hij Ridder van het Legioen van Eer (januari 1958) en werd hij vereerd met verschillende eervolle buitenlandse onderscheidingen. Hij ontving de kentekens van de Internationale Stichting Grotius voor de verspreiding van mensenrechten (1967) en was « Doctor Honoris Causa » van verscheidene buitenlandse Universiteiten. E.P. Pire overleed schielijk te Leuven op 30 januari 1969. In december 1978 zullen verschillende plechtigheden plaatsgrijpen ter herdenking van de XXe verjaardag van de toekenning aan E.P. Pire van de Nobelprijs voor de Vrede en van de Xe verjaardag van zijn heengaan. Deze plechtigheden worden op touw gezet door de verschillende VZW welke de activiteiten, ontsproten aan het initiatief van D. Pire, verder zetten. De « Universiteit van de Vrede » o.a. spaart geen krachten om de ondernomen actie voort te zetten en dank zij de dialoog bij te dragen tot het bereiken en het behouden van de vrede, en met dit doel voor ogen, de rechtvaardigheid onder de mensen en de prioritaire ontwikkeling der volkeren en minderbedeelde sociale groepen te bestuderen en te bevorderen. De postzegel gewijd aan de herdenking van een gebeurtenis die ons land in de hoogste mate tot eer strekt, stelt de beeltenis voor van deze « Nobelprijswinnaar » en herinnert aan een van de talrijke aspecten van zijn menslievend werk.
1978
1921/1922 - Het Belgische Rode Kruis ▬ folder Nr. 1/79 ▬ JONGE HULPVERLENERS Bereidheid te helpen, het zich durven inzetten, anderen een steuntje geven is een houding die de wereld van vandaag meer dan ooit nodig heeft. Jeugd-Rode-Kruis streeft ernaar het sociaal engagement bij de jeugd aan te wakkeren. In de moderne samenleving wordt het voor de jongeren alsmaar moeilijker een eigen weg, een eigen identiteit te vinden. Wederzijdse bijstand dringt zich op. In cursussen voor eerste hulp bij ongevallen kunnen jonge mensen daad- werkelijke eerste hulpverlening aanleren. Door sociale activiteiten leren ze begrip opbrengen voor de noden van anderen en gaan ze er wat aan doen. Door de universele uitbouw van de Organisatie leert men de jonge- ren over de enge grenzen van nationalisme en eigenbelang uitkijken en gaat men samen op weg naar een vreedzamere samenleving. De Dienst van Jeugd-Rode-Kruis van België is toegankelijk voor alle jonge mensen, zonder onderscheid van godsdienstige, idiologische, politieke of filosofische overtuiging. Iedereen die, zonder enig eigenbelang na te streven zich wil inzetten voor zijn medemens, trouw aan de principes van het Rode Kruis, namelijk: menselijkheid, onpartijdigheid, onafhankelijkheid, vrijwillig dienstbetoon, eenheid, universaliteit en neutraliteit, kan bij Jeugd-Rode- Kruis (JRK) terecht. Met het Rode Kruis kiest men steeds de partij van de zwakke. ALGEMENE GEZONDHEIDSZORG Op het vlak van de "Algemene Gezondheidszorg" stellen zich heel wat problemen die een bijzondere aandacht verdienen. Sinds hun oprichting door de wet van 8 april 1965 heb- ben de Jeugdbeschermingscomités vastgesteld dat deze problemen zich niet in het minst ook bij de jeugd stellen. Het overmatig gebruik (misbruik) van voor de qezondheid schadelijke produkten neemt de laatste tijd. vooral bij de jongeren, onrustwekkende vormen aan. Iedereen weet dat het gebruik van alcohol, tabak en drugs het jonge volkje, en dit op steeds jongere leeftijd, bij- zonder aanspreekt. Het voorbeeld van ouderen, snobisme en geldbezit, zijn zeker wel de voornaamste oorzaken van deze verkeerde levensgewoonten. Inzake alcoholgebruik en alcoholmisbruik was de toestand reeds zo ernstig dat de Minister van Justitie, in 1971, zijn goedkeuring verleende aan de oprichting van de "Werk- groep Alcoholisme ». Deze groep nam reeds meerdere initiatieven om vooral de schoolgaande jeugd op de zeer ernstige gevaren van alcoholgebruik te wijzen. In de campagne tegen het tabakgebruik hebben verschil- lende verenigingen hun acties samengebundeld in het « Nationaal Coördinatiecomité Anti-tabak" met het doel: - de strijd tegen het tabagisme te stimuleren in eigenland zowel op medisch, wetenschappelijk en wetgevend plan, als op sociaal, informatief en educatief plan; - de coördinatie te bevorderen tussen de verschillende, specifieke activiteiten van zijn ledenverenigingen, in eer- bied voor hun eigen zelfstandigheid; - de medewerking te bevorderen van alle verenigingen, die aan de voorlichting over de gevaren van het roken willen meewerken. Al deze werkgroepen zijn ervan overtuigd dat een sensiblisatie van de bevolking hoogdringend en uitermate nood- zakelijk wordt en vragen aan meerdere overheidsinstanties aandacht voor deze problemen te willen opbrengen. Het is dan ook in dit perspectief dat de Regie der Posterijen zijn medewerking heeft willen verlenen door de uitgifte van een speciale postzegel met als harde slogan: - Misbruik doodt .
1979
1923 - 10e Verjaardag van het Centrum voor vrijzinnige actie. ▬ folder Nr. 2/79 ▬ CENTRE D'ACTION LAIQUE (Centrum voor Vrijzinnige Actie) De V.ZW.O. «Centre d' Action Laïque » (afgekort: CAL) werd opgericht op 29 maart 1969 om de vrijzinnigheid te verdedigen en te bevorderen. Ze heeft als wezenlijk doel steun te verlenen aan de bestaande of nog op te richten vrijzinnige verenigingen, hun inspanningen te coördineren, hen in te lichten over alle publieke en private kwesties en hun bedrijvigheid aan te moedigen. Ze kan haar opdracht eveneens vervullen door gebruik te maken van alle andere middelen, bijvoorbeeld het verspreiden van publicaties, het organiseren van conferenties, van studiedagen, enz. Haar werkterrein strekt zich uit over het Franstalig gewest en het gebied van Brussel-hoofdstad. Haar statuten omschrijven wat men moet verstaan : - onder vrijzinnigheid: de wil om een rechtvaardige, vooruitstrevende en broederlijke gemeenschap uit te bouwen die aan elkeen de vrije meningsuiting en de vrijheid van denken waarborgt, het vrije onderzoek als denk- en handelwijze aanvaardt en dit alles buiten enige leerstelling om en met eerbiediging van andermans overtuiging. - onder vrijzinnige verenigingen: deze die werken, buiten elke politieke en godsdienstige overtuiging om, volgens voormelde stelregels, o.a. hun uitstraling te bevorderen op cultureel, wijsgerig, schools, menslievend en sociaal gebied. Gewestelijke afdelingen die over een zekere autonomie beschikken, werden reeds opgericht. De CAL geeft tevens een maandelijks tijdschrift uit en heeft reeds verschillende brochures verspreid, gewijd aan allerlei actualiteitsproblemen
TIJL UILENSPIEGEL door Charles De Coster (1827-1879) Het onderwerp van de speciale postzegel, uitgegeven ter gelegenheid van de 10e verjaring van de oprichting van het " Centre d'Action Laïque " geeft de legendarische held Tijl Uilenspiegel weer, symbool van de waarden en het ideaal die aan de grondslag liggen van het vrijzinnige engagement. Deze uitgifte, die de honderdste verjaring herdenkt van het overlijden van de grote en vrijzinnige man, Charles De Coster, brengt hulde aan de morele waarden die hij verdedigde. In 1867 publiceerde Charles De Coster, schrijver zonder gehoor, die reeds auteur was van de « Légendes Flaman- des" (1858) en van de «Contes Brabançons » (1861], zon- der enig bijval de « Légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d'Uylenspiegel et de Lamme Goedzak au pays des Flandres et ailleurs ... » In de ogen van velen ging dit werk door als alledaags, niet conformistisch en als het ware bezoedeld door zinnelijk naturalisme en zedelijke corruptie, zonder eerbied voor de geschiedenis. Zelfs op het letterkundig vlak stuitte het nieuwe, het originele en de epische kracht van de « Legende », haar kleurenspel en kleurenrijkdom, op onbegrip. Een eeuw later, na te zijn vertaald in een tiental talen, werd de « Legende" universeel erkend als een meesterwerk. Dit romantisch en lyrisch fresco, deze verheven historische reconstructie, predikt zowel een les in moed als en zucht van opstand en een hoop op vrijheid. Democraat en patriot, geselt De Coster met een ontzagwekkende ironie, de groten der aarde die de nederigen slecht behandelen. Hij hekelt de onverdraagzaamheid, het bijgeloof dat het geweten vervreemdt en de minachtende overweldiger van de rechten van de mens. In naam van de liefde voor de mens en de vrijheid, keert het werk, dat meer episch dan romantisch is, zich tegen het despotisme, de onrechtvaardigheid en de onverdraagzaamheid. Het wil, door Tijl Uilenspiegel, de volkse geest, de soms geketend is maar steeds ontembaar blijft, bevrijden. Enig kleinood in onze letteren van toen, bereikt de « Legende » de universaliteit door het scheppen van symbolische types waarin alle eeuwen en alle volkeren hun streven naar gerechtigheid en vrijheid kunnen herkennen
1979
1924 - Eerste verkiezingen voor het Europese Parlement. ▬ folder Nr. 2bis/79 ▬
1979
DE EUROPESE VERKIEZINGEN . WAAROM? De verkiezingen in Europa hebben een zusje bijgekregen. Naast de al gekende wetgevende verkiezingen, gemeente raadsverkiezingen en presidentsverkiezingen, krijgen wij voortaan nog een Europese verkiezing, namelijk de rechtstreekse algemene verkiezingen voor het Europese Parlement. Van 7 t/m 10 juni zullen ongeveer 180 miljoen burgers van de negen lidstaten voor het eerst, en voor een periode van vijf jaar, hun 410 afgevaardigden voor het Europese Parlement kiezen, waardoor zij meteen ook «burgers van Europa » worden. Enkele belangrijke data: De staatshoofden en regeringsleiders hebben tijdens de Europese Raad van 7 en 8 april 1978 de datum vastgesteld van de Europese verkiezingen. De akte met de verkiezingsvoorschriften werd op 20 september 1976 door de leden van de Raad van Ministers ondertekend en vervolgens door de nationale parlementen van de lidstaten geratificeerd. Het besluit werd formeel van kracht op 1 juli 1978. De taak van het Europese Parlement bestaat erin te beraadslagen, telkens wanneer het dit nodig acht, over alle belangrijke vraagstukken van het communautair leven en het door de Commissie gevoerde beleid regelmatig te onderzoeken; de Commissie is verantwoording verschuldigd aan het Parlement. Het Parlement neemt ook zeer actief deel aan de uitwerking van de communautaire wetgeving. De verordeningen en besluiten welke door de Commissie worden voorbereid en door de Raad van Ministers worden goedgekeurd, moeten verplicht ter fine van advies aan het Europese Parlement worden voorgelegd. Tot de belangrijkste middelen waarover het Europese Parlement beschikt, behoren zijn begrotingsbevoegdheden. Daarom bekleedt de begrotingsprocedure een bevoorrechte plaats in het leven van het Parlement en vormen de desbetreffende debatten een van de hoogtepunten van de parlementaire activiteiten. De Europese verkiezingen zullen het Europese Parlement de kracht en het nodige gezag moeten geven om zijn politieke invloed op het Europees toneel te vergroten, en het in staat stellen meer en doeltreffender gebruik te maken van de bevoegdheden waarover het op grond van de Verdragen van Rome en Parijs beschikt. Op formeel vlak evenwel zal de rechtstreekse verkiezing van het Europese Parlement de juridische omschrijving van de bevoegdheden van de Vergadering niet wijzigen. Voor een wijziging in die zin is er een eenparig akkoord van de negen lidstaten van de Gemeenschap nodig over een herziening van de Verdragen. Uiteraard zal de goede werking van het nieuw verkozen Uiteraard zal de goede werking van het nieuw verkozen Parlement in de eerste plaats afhangen van de verkozen leden zelf; maar anderzijds zal ook de actieve belangstelling en de wil van de kiezer om aan de Europese politiek deel te nemen, daarbij een beslissende rol spelen.
1925/1926 - Millenium van Brussel. "Bruocsella 979-1979" ▬ folder Nr. 3/79 ▬
1979
MILLENNIUM VAN BRUSSEL 979 betekent voor Brussel het jaar van haar eerste stedelijke strukturen, gekenmerkt door het oprichten van een versterkte burcht op de eilanden van de Zenne door toedoen van Karel van Frankrijk, die twee jaar voordien Hertog van Beneden Lotharingen was geworden, ingevolge de wil van Keizer Otto 11. Karel dankt dit gelukkig feit aan het conflikt met zijn oudste broer Lotharius, koning van Frankrijk, die betrokken was in de strijd tussen de aanhangers van de Ottoniers en de Karolingers. Hij was verplicht de keizerlijke macht te steunen tegen zijn broer. Na een nederlaag te Laon en een andere te Cambrai, waar hij zich enkele tijd verschanst had, was hij genoodzaakt een andere plaats te zoeken om zijn macht uit te oefenen. Hij koos Brussel, waar de eilanden en de moerassen een geprivilegieerde plaats boden, rekening gehouden met de strategie van die tijd (Bruocsella: woonplaats in het moeras). Door dit te doen legde hij de politiek economische grondslagen van een stad die op enkele perioden na als hoofdstad moest fungeren. Een zware opgave, aangezien deze functie de toekomst bepaalde en een blijvende indruk zal nalaten op mensen en dingen. Zodra zij geroepen was om een stad te worden, was Brussel inderdaad het centrum van een territoriale eenheid (hertogdom), beperkt echter in de XI de eeuw, wanneer zij in de nalatenschap van de graven van Leuven kwam; doch weldra in volle ontwikkeling, door de stuwende kracht van deze heren, ondertussen hertogen van Brabant geworden, die zelfs op verovering gingen naar het oosten en in 1288 Limburg inpalmden. Wanneer het hertogdom onder het bewind kwam van de hertogen van Bourgondië en hun opvolgers, nam de belangrijkheid van Brussel op een uitzonderlijke wijze toe, door het feit dat Brussel de lievelingsresidentie van Philips de Goede werd en hij er de eerste regeringsinstellingen van al zijn staten vestigde.
1925/1926 - Millenium van Brussel. "Bruocsella 979-1979" ▬ folder Nr. 3/79 ▬
(Vervolg)
Vanaf het verste verleden waren al de lagen van de bevolking van Brussel bezorgd om binnen haar muren het prinselijk hof te bewaren, dat er slechts voorlopig was gevestigd. Om dit te verwezenlijken werden er zelfs grote financiële offers gebracht. De inwoners die in onmiddellijk contact waren met de regeringsinstellingen werden doordrongen van de eisen van een hogere politiek en richten er hun handelingen naar. Zij werden hierbij geholpen door de vertegenwoordigers van de zeven geslachten, waaruit de schepenen werden gerecruteerd, benoemd door de prins. Aldus werd een patriciaat gevormd, des te meer bewust van zijn verantwoordelijkheden, dat de stad, in geval van volksopstand, gevaar loopt dat haar statuut van zetel van de centrale instellingen (Raad van de Hertog, Rekenhof, Kanselarij, daarna de grote centrale organen van onder andere de regering) zou ontnomen worden. Twee milieus die tegenstrijdig hadden kunnen zijn, namelijk de agenten van de prins en de stedelijke gezagsdragers leefden dank zij de farnilie, economische, sociale of kulturele banden die hen verenigden in een uitstekende harmonie met elkaar. Deze dualiteit. half stedelijk half prinselijk, vanwege de mensen en de instellingen, bereidde Brussel voor op haar funktie van Europese hoofdstad. De stadia van deze voorbereiding waren veelvuldig. Met betrekking tot haar eigen ontwikkeling, was de revolutie van 1421 een mijlpaal in de geschiedenis van de stad. Dank zij die opstand kreeg Brussel nieuwe politieke strukturen. Het liet de ambachtslieden toe deel te nemen aan het politiek en financieel beheer van de stad, die van dan af bestuurd werd door twee burgemeesters, de eerste zat de vergadering van de zeven schepenen voor, de andere deze van de zes nieuw verkozen raadsleden. Een tweede revolutie, deze van 1789, was de start van grote omwentelingen. De bevolking, nog traditioneel gehecht aan de Spaanse en later aan de Oostenrijkse dynastie, werd in beroering gebracht door de hervormingen van Jozef 11 en door de gedachtenstromingen van een verlichte filosofie. De veranderingen namen toe vanaf het ogenblik dat de stad onder Frans bestuur kwam (1794) en daarna onder het hollands bewind (1815). De eerste bracht Brussel terug tot zijn territorium van zijn ringmuur uit de XIVde eeuw als hoofdplaats ... /en een departement, de andere, verhief Brussel om de twee jaar, op gelijke voet met Den Haag, tot hoofdstad van de Nederlanden. Uit deze uiteenlopende politieke situaties ontstond misnoegdheid. Brussel nam in 1830 de leiding van oproerige stromingen die de scheiding van de Nederlanden van het Noorden en het Zuiden met zich bracht.
Vanaf 1831, werd Brussel officieel als hoofdstad erkend. Was zij bekwaam om de taken te vervullen die van haar verwacht werden? Op gebied van de urbanisatie roemden de kroniek schrijvers en de reizigers vanaf de XVde en de XVlde eeuw het weelderige Brussel, dat van het vreselijk bombardement van 1695 slechts weinig te lijden had, gezien zij in drie jaar tijd de grote markt, die vanaf de XVde eeuw werd aangelegd rond het Stadhuis, zetel van het politiek en economisch beheer van de stad, heropbouwde in een indrukwekkende stijl. Op gebied van het onthaal was Brussel zeer goed uitgerust vanaf de XVde eeuw. Het hotelwezen gaf volledige voldoening, gelet op de menigvuldige reizigers en ambassadeurs die naar de stad kwamen om er hun goede diensten aan te bieden aan de prinsen of om mede te werken aan de bevoorrading van de hoofdstad. Op gebied van de personen zelf was een ingrijpende evolutie te voorzien. De aftakeling van het oud economisch systeem, basis van de vermaarde weefnijverheden (tapijtwerk, kantwerk) of van de luxe ambachten (goudsmeden, wapenuitrustingmakers, beeldhouwers, enz.) bereidden belangrijke hervormingen voor, in de hand gewerkt door de inbreng van de jonge bevolking en de talrijke inwoners van andere steden of vreemdelingen die er zich kwamen vestigen. Van in het verste verleden kende men op godsdienstig vlak de cultus tot Sint Michiel, vereerd in de eerste kerk en enig feit in Europa. Later verkoos de stedelijke overheid deze engel als merkteken en liet hem beitelen op haar zegels. Van oudsher viel de stad op door haar hekel zucht, haar zin voor individualisme, verzinnebeeld door het beeldje van Manneken Pis uit de XVde eeuw, gekend in gans de wereld. Maar elke nieuwe gedachten stroming kwam er aan bod. Buitenlandse technieken, vernieuwingen en scheppingen in de meest uiteenlopende takken (scheikunde, metaalindustrie, weefnijverheid) kregen er onderdak, beklemtoond door een universitaire expantie en in de hand gewerkt door de pers en door al de communicatiemiddelen. Aldus is haar statuut van Europese hoofdstad in feite een bevestiging van een taak waarvoor Brussel zich gedurende eeuwen heeft voorbereid.
1979
1927 - 30e Verjaardag van de Noord Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) ▬ folder Nr. 4/79 ▬
1979
NOORD-ATLANTISCH-VERDRAG-ORGANISATIE (NAVO) Bezorgd om hun veiligheid hebben de landen van West-Europa, in 1949, zich verbonden in een collectief defensie systeem, dat NAVO werd genoemd. De ondertekening van het Noord-Atlantisch Verdrag op 4 april 1949 leidde tot de oprichting van het Atlantisch Bondgenootschap, dat thans vijftien landen groepeert : België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Duitse Bondsrepubliek, Griekenland, IJsland. Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Turkije, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Al deze landen traden slechts toe na lange parlementaire debatten, waarbij alle politieke partijen hun zeg kregen. Binnen de NAVO zijn alle lidstaten gelijk, met behoud van hun volle soevereiniteit en onafhankelijkheid. Door voldoende strijdkrachten op de been te houden, die voor een stabiel evenwicht met het Warschau-Pakt zorgden, slaagde het Bondgenootschap erin de onafhankelijkheid en integriteit van WestEuropa te beveiligen. Dit stelde de NAVO Bondgenoten in staat initiatieven te nemen om de Oost-West betrekkingen te verbeteren en de détente te bevorderen. Bilaterale besprekingen leidden tot het eerste Amerikaans-Russische SALT-accoord en de verdragen tussen de West-duitse Bondsrepubliek en de USSR en andere W.P.-Ianden. 1972 bracht het Viermogendheden accoord over Berlijn en 1973 de inzet van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) , die in augustus 1975 eindigde met de ondertekening van de Slotakte. Onderhandelingen over Wederzijdse en Evenwichtige Troepen verminderingen (MBFR) begonnen in 1973 te Wenen en duren nog voort. Dit alles kon slechts omdat de NAVO onze essentiële veiligheid garandeerde. Wat zal de toekomst brengen? Zal de politieke, militaire en economische solidariteit van de Alliantie standhouden? Meer dan 30 jaar vrede en een aanzienlijk verbeterde Oost-West dialoog mogen ons niet doen vergeten dat veiligheid de hoofdvoorwaarde blijft voor het voortbestaan van de vrijheid in het Westen. De vrede zal ook in de toekomst 'blijven afhangen van de verdere geloofwaardigheid van het Bondgenootschap als een instrument voor defensie en afschrikking. Militaire kracht en politieke solidariteit blijven van vitaal belang voor de NAVO, omdat de veiligheid van de Westerse wereld en de ontwikkeling van stabiele Oost-West betrekkingen daarvan afhangen
1928 - 25e Verjaardag van de oprichting van het gedenkteken van Breendonk. ▬ folder Nr.5 /79 ▬ HET GEDENKTEKEN VAN BREENDONK Op het kruispunt van de wegen Antwerpen Brussel en Dendermonde Mechelen, omringd door de wachttorens van het Fort van Breendonk, staat het « Nationaal Gedenkteken aan de politieke Gevangene ». Dit kunstwerk is van de hand van de Belgische beeldhouwer Idel lanchelevici, die het reeds tijdens de bezetting ontwierp. Het verbeeldt de « Weerstander " die, zo als de kunstenaar zelf verklaarde, in vergelijking met het België van tijdens de oorlog « geknield, maar niet geknecht" is. Reeds in 1946, toen het kunstwerk nog op verre na niet voltooid was (de kunstenaar had twee jaar nodig om het te realiseren), kwam Louis Piérard, een groot bewonderaar van lanchelevici. op de idee om « die geknielde man, die het hoofd verheft om het lot uit te dagen ... " te weerhouden als « Nationaal Gedenkteken van de Weerstand ». Maar in 1947 besliste het nationaal Verbond van de Oud-Gevangenen van Breendonk, onder de dynamische leiding van zijn voorzitter Georges Canivet, de nodige stappen te doen om van dit beeld « het nationaal Gedenkteken aan de politieke Gevangene» te maken en het op te richten in de onmiddellijke omgeving van het onheilspellend fort van Breendonk, waar menselijk lijden en miserie dagelijkse kost waren. Op dat ogenblik is het echter nog maar een enorme kleimassa van veertien ton. Veel inspanningen zullen nodig zijn om die onderneming tot een goed einde te brengen. Men moet inderdaad de Raad van Beheer van het Gedenkteken van Breendonk, die ondertussen was opgericht, overtuigen het nodige te doen om de noodzakelijke ministeriële en administratieve toelatingen te bekomen en vooral, de onmisbare fondsen in te zamelen. Voorzitter Cavinet omringr eich dan met een kleine groep gepasassioneerden, die alle moeilijkheden uit de weg ruimen. Koningin Elisabeth geeft als eerste haar steun. De toenmalige regering stort één miljoen. Twee reeksen speciale postzegels worden uitgegeven. Een openbare inschrijving wordt op gang gebracht. In alle Belgische steden wordt geld ingezameld. Uiteindelijk komt van overal steun. Tal van materiële moeilijkheden worden overwonnen dank zij het entoesiasme van de promotoren. Aldus, bijvoorbeeld, moet het gedenkteken, dat meer dan vier meter hoog is, vervoerd worden van de werkplaats van de gieter te Sint.Jans-Molenbeek naar Breendonk. Voor het vervoer ervan moeten ontelbare voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Dit alles geschiedt en op 25 april 1954 wordt het « Nationaal Gedenkteken aan de politieke Gevangene» onthuld door Z.M. Koning Boudewijn. Dit gebeurde tijdens een sobere en ontroerende plechtigheid waarop, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van gans de natie en van indrukwekkende delegaties van de natie en van indrukwekkende delegaties van alle Vriendenkringen van politieke Gevangenen, wordt herinnerd aan het offer van duizenden politieke gevangenen. Uiteindelijk wordt het Monument overgedragen aan het Memoriaal van Breendonk, door de afgevaardigden van het Comité, dat zich voor de oprichting ervan had ingezet.
1979
1929 - Dag van de Postzegel. ▬ folder Nr. 6/79 ▬ DAG VAN DE POSTZEGEL Bezorgd om het in stand houden van een voor 40' jaar opgang gebrachte traditie, wordt door de Regie der Posterijen in samenwerking met de Koninklijke Landsbond der Belgische Postzegelkringen ieder jaar een «Dag van de Postzegel» ingericht. Deze « Dag" daadwerkelijk feest der filatelisten, vertoont een nationaal karakter: hij omvat namelijk de voorverkoop, in een plaats van elke provincie, van de bijzondere postzegel die voor deze gebeurtenis wordt uitgegeven. Aan al de verzamelaars van een zelfde streek biedt hij tevens de gelegenheid elkaar te ontmoeten en zodoende vriendschappelijke en nuttige contacten te leggen. Twee van deze manifestaties gaan op initiatief van de Regie der Posterijen gepaard met een achtdaagse posttentoonstelling. Dit jaar worden zij georganiseerd te Nieuwpoort en te Ottignies. Zij zullen aan de bezoekers toelaten zich rekenschap te geven van de door de Regie geleverde inspanningen om de diensten, die zij aan de gebruikers kan en moet verlenen, nog te verbeteren. Ter illustratie van het postvignet gewijd aan de « Dag van de Postzegel» is de keuze gevallen op een zegel die honderd jaar geleden werd uitgegeven. Het betreft de spoorwegzegel ter waarde van 20 c. verschenen op 1 mei 1879. Waarom worden spoorwegzegels uitgegeven? Oorspronkelijk werden alle zendingen « goederen », aangenomen door de Staatsspoorwegen, in het station van af zending of van bestemming geregistreerd, al naargelang de vrachtprijs te vereffenen was vóór of na het vervoer. Elk station hield, per verbinding, een lopende rekening bij waarvan de overeenstemming werd nagezien. Ingevolge de uitbreiding van het spoorwegnet en de ontwikkeling van de handel werd dit systeem te ingewikkeld en te kostelijk; daarom werd, tegen het einde van de vorige eeuw, voor de kleine colli met een zeer beperkt verzendingsbulletins te kleven «waardevignetten » ingevoerd.
Zo werden in 1879 de eerste « spoorwegzegels " gedrukt in de werkhuizen van de Gebroeders Gouweloos te Brussel. Het ontwerp en de gravure was van de heer Eh. Wiener die als motief het Rijkswapen in ovaal omringd door twee gevleugelde wielen had genomen. Oorspronkelijk volstonden vier waarden: 10, 20, 50 en 80 c. uitgegeven op 1.5.1879. Nadien volgden nog twee zegels met hetzelfde motief, nl. 25 c. op 1.8.1881 en 1 fr. op 1.2.1882. Vanaf 1882 werden de « spoorwegzegels » typografisch gedrukt door de zegeldrukkerij der Posterijen te Mechelen. De frankering met zegels bleek niet alleen veel praktischer dan' de inschrijving in registers, maar daarenboven bood dit systeem aan de verzenders de mogelijkheid zelf hun zendinqen te frankeren. Bij de oprichting van de N.M.B.S. in 1926 werd deze werkwijze uitgebreid tot alle franco stukgoedzendinqen, ongeacht hun gewicht, tot de non-franco zendingen en tot het bagagevervoer in binnenverkeer. Vanaf 1930 werden progressief, in de belangrijkste stations, frankeermachines geplaatst. Naderhand werd overgeschakeld naar de mechanografische verwerking. De faciale waarden der spoorwegzegels evolueerden enigszins met de trend der tarieven, met dien verstande evenwel, dat zij steeds overeenkwamen met de eenheden, de tientallen of de honderdtallen van de gangbare betaalmiddelen (uitgenomen de eerste uitgifte) zodat voor een frankeringswaarde, bestaande uit eenheden, tientallen en honderdtallen fr. steeds de overeenkomstige spoorwegzegel konden gekleefd worden. Thans bestaan er spoorwegzegels voor alle eenheden fr. (1 tot 9 fr.), voor alle tientallen fr. (10 tot 90fr.) en voor 100 fr., 200 fr., 300 fr., 500 fr. en 1.000 fr., maar ingevolge de hogere aangehaalde mechanisatie is hun verbruik aanzienlijk afgenomen.
1979
1930/1931 - Europa 79 - Europa Verbindingen. ▬ folder Nr. 7/79 ▬ DE GESCHIEDENIS VAN HET POSTVERVOER Het oudste georganiseerd postvervoer wordt verzekerd door boden te voet, gewapend met een piek en uitgerust met een bodebus. Bij de aanvang van de 16d' eeuw zijn het de postiljons van Tassis die. in uniform en op snelle paarden gezeten, de postverbindingen verzorgen tussen Brussel. centrum van de internationale post, en het Duitse, het Franse en het Spaanse hof. Deze beroepskoeriers beschikken over een postvalies die dwars achter de ruiter aan het zadel wordt vastgemaakt en over een posthoorn waar mee zij hun komst aankondigen en die nadien het symbool van de posterijen wordt. Het vervoer van reizigers en brievenpost met postkarren, aanvankelijk logge voertuigen op vier wielen, komt van langsom meer in gebruik. Bij toepassing van het reglement van 5 november 1701 worden langs de belangrijkste wegen en op regelmatige afstanden relais opgericht. Deze maatregel laat toe vaste tarieven te bepalen (berekend per post = 7,5 km) voor het vervoer van brieven, reizigers en goederen en regelmatige vervoerdiensten te organiseren. Vierenzestig afreizen per week zijn voorzien van Brussel uit. Brussel-Parijs telt dan niet minder dan 34 relais. Het gebruik van de postkoets groeit in verhouding tot het toenemen van de betrekkingen tussen gemeenten, provincies en landen en bereikt het hoogtepunt tegen het einde van de 18de eeuw onder het beheer van de paardenpostmeesters. Deze door de regering aangestelde ondernemers ressorteren onder het ."Bestuur van de Brievenpost " en genieten bepaalde privilegies die evenwel afgeschaft worden in 1879 ter gelegenheid van de herziening van de postwetgeving. In 1815 neemt de regering bezit van de posten en in 1829 wordt bij reglement voorgeschreven wel k vervoer, hetzij aan de postmeesters, hetzij aan de messageriediensten moet worden toevertrouwd. Op goed onderhouden banen bereiken de diligences een snelheid van 15 km per uur met inbegrip van de nodige tijd om de paarden te wisselen. Een nieuw tijdperk wordt ingeluid met de opkomst van de spoorwegen (1835). De reglementering van de betrekkingen tussen de postdiensten en de spoorwegdiensten voor het vervoer van de brievenmalen leidt tot de progressieve afschaffing van de paardenpost. In 1861 worden 49 postverbindingen en 86 relais opgeheven. Op 30 september 1932 rijdt de laatste postkoets tussen Courrière en Faulx.
De posterijen maken gebruik van alle bestaande openbare vervoermiddelen en volgen elke evolutie op de voet om een snel vervoer van de brievenmalen te waarborgen, o.a. 1845 - oprichting door de staat van een vaste stoombootdienst Oostende Dover voor personen en brievenmalen. 1850 - definitieve ingebruikneming van spoorwegpostkantoren. 1886 - overeenkomst voor kosteloos vervoer van brievenmalen via de buurtspoorwegen. 1920 - start van het luchtpostverkeer. 1921 - qebruik van eigen motorvoertuigen. 1957 - invoering van de motorisering, maatregel die na een proefperiode bestendigd wordt en dermate uitgebreid dat thans elk postkanton, hetzij stedelijk, hetzij landelijk. gemotoriseerd is met inzet van één of meer voertuigen. DE TELECOMMUNICATIE ... VAN SEMAFOOR TOT SATELLIET Met de uitvinding van de semafoor op het einde van de 18de eeuw leverde Claude Chappe, een Frans ingenieur, een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van de telecommunicatie. Zijn toestel, een houten mast met beweegbare armen, werd geplaatst op torens die werden gebouwd op de heuvels. Met dat systeem werden geometrische figuren gevormd die van toren tot toren werden overgeseind en die volgens een bepaalde code konden worden ontcijferd. Op dit systeem door middel van tekens volgden andere voor geschreven en gesproken berichten. Bijna twee eeuwen na de uitvinding van Chappe is het gebruik van de telefoon een normale zaak geworden. Het is nu een sociaaleconomisch verschijnsel van eerste rang, even belangrijk als het gebruik van de auto of de televisie. In België zijn er meer dan 2.000.000 telefoonabonnees. Tijdens de spitsuren zijn bijna de helft van de abonnees met elkaar in gesprek. In de zakenwereld is de telex een van de meest gewaardeerde werklnstrurnenten geworden. Daarmee worden dagelijks +/- 300.000 berichten verstuurd. Sinds enkele jaren is de geschiedenis van de telecommunicatie in een nieuw tijdperk getreden: dat van de verovering van de ruimte. Geostationaire satellieten - d.w.z. satellieten die zich op een zodanige hoogte (36.000 km) van de aarde bevinden dat hun omlooptijd samenvalt met die van de aarde , dus ca. 24 uur - fungeren nu als relaisstations voor stations voor het intercontinentaal televerkeer. Een 200-tal grondstations verspreid over de ganse wereld zorgen voor de verbinding met de satellieten. In België is dat R.T.T.Lessive (gemeente Rochefort) , een technisch en leerrijk centrum, genesteld in het rustige landschap van de Famenne. Het is voor het publiek geopend van 1 me i tot 30 september.
1979
1932/1935 - Millenium van Brussel. ▬ folder Nr. 8/79 ▬ MILLENNIUM VAN BRUSSEL Voor de herdenking van het duizendjarig bestaan van Brussel heeft de Regie der Posterijen ook haar steentje willen bijdragen door de uitgifte van een reeks van vier bijzondere postzegels en een speciaal blaadje waarbij een van de meest bloeiende nijverheden uit de geschiedenis van de stad in herinnering wordt gebracht nl. de tapijtweefkunst. Eén van de mooiste reeks wandtapijten, ooit vervaardigd door de Brusselse ateliers, was deze besteld door de eerste postmeester, Frans de Tassis. Zij werd geweven tussen 1516 en 1518 en versierde de grafkapel van de familie de Tassis in de kerk van O.L.Vrouwter-Zege aan de Zavel te Brussel. De ontwerpen ervan waren waarschijnlijk van de hand van Barend van Orley. De reeks vertelt de legende van O.L.Vrouw van de Zavel. Volgens deze legende verscheen O.L. Vrouw in 1348 in een droom aan een zeer vrome spinster, Beatrijs Soetkens, die zij het bevel gaf haar beeld weg te nemen uit een Antwerpse kerk en het te plaatsen in de kapel van de Gilde der Kruisboogschutters aan de Zavel. Het beeld werd met veel luister te Brussel onthaald. Deze gebeurtenis ligt aan de oorsprong van de Brusselse Ommegang. De reeks bestaat uit vier wandtapijten waarvan enkel de laatste twee in België worden bewaard: het derde in het Stede lijk Museum te Brussel, het vierde in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. De taferelen afgebeeld op de wandtapijten bevatten portretten van personnages die op het ogenblik van de uitvoering ervan leefden of nog maar onlangs gestorven waren : Maximiliaan, Frederik 111, de jonge Aartshertog Karel, Margaretha van Oostenrijk, Frans de Tassis. Deze transpositie is wel één van de interessantste particulariteiten van de tapijten. Tevens wordt een recentere episode in de legende verwerkt, namelijk de organitatie van een Europese post. Deze prachtige wandtapijten inspireerden de Regie der Posterijen bij de uitgifte van deze reeks speciale postzegels.
Twee zegels geven details weer van de aankomst van het O.L.Vrouwbeeld te Brussel. Dit wandtapijt bevindt zich in het Stedelijk Museum. Op de eerste zegel neemt Beatrijs Soetkens het beeld weg uit de Antwerpse kerk, spijts het protest van de koster. De tweede zegel beschrijft in principe de overhandiging van brieven aan de hertog van Brabant te Brussel. In feite staat Frans de Tassis er op afqebeeld, geknield voor keizer Frederik 111, in aanwezigheid van diens zoon Maximiliaan. Deze episode herdenkt de oprichting van de postdienst. De twee andere zegels geven fragmenten weer van het vierde wandtapijt, dat zich in de Koninklijke Musea voor Kunsten en Geschiedenis bevindt en dat het onthaal van het beeld te Brussel verhaalt. Op de eerste zegel bemerken we de ontscheping van het beeld, met op het voorplan Frans de Tassis, alsook Filips de Schone die hertog Jan 111 voorstelt. Op de tweede zegel wordt het centraal tafereel van hetzelfde wandtapijt weergegeven : de plechtige overbrenging van het beeld naar de Zavel. De toekomstige respectievelijk Jan 111 en zijn zoon.
1979
1936 - Millenium van Brussel: blok 54 ▬ folder Nr. 9/79 ▬ MILLENNIUM VAN BRUSSEL In 1963 werd het kunstpatrimonium van de stad Brussel aanzienlijk verrijkt. Er werden namelijk twee fragmenten aangekocht te Londen van Brusselse wandtapijten uit de 16" eeuw. Deze twee fragmenten maakten deel uit van een reeks tapijten, bestemd voor de kerk van O.L. Vrouw van de Zavel, waarop de geschiedenis van het mirakuleus beeld en de oprichting van de internationale postdienst worden voorgesteld. Het is thans reeds vijf eeuwen geleden dat deze postdienst in ons land werd opgericht. De zetel ervan werd gevestigd te Brussel en bleef er tot de Franse revolutie. De familie Turn en Tassis, van Italiaanse oorsprong, kreeg van Maximillaan opdracht de postdienst in de Nederlanden te organiseren. Reeds in 1492 werd David Tassis benoemd tot postmeester en hij werd later opgevolgd door andere familieleden. Het was echter Frans de Tassis, aangesteld tot grootmeester der Posterijen door Fillps de Schone, die op 1 maart 1500 de grondslagen legde van de Europese postorganisatie, met zetel te Brussel. In 1516 bestelde hij voor de Zavelkerk de beroemde reeks wandtapijten, gewijd aan de legende van O.L.Vrouw van de Zavel, waarvan de ontwerpen aan Barend van Orley worden toe geschreven.
Enig gekend exemplaar en waarschijnlijk ook het enige dat geweven werd is dit behangsel van een uitzonderlijk artistiek en historisch belang. Het geheel bestond uit een reeks van vier grote behangsels van 3,65 m X 5 m, elk verdeeld in drie delen; het middenste breder dan de twee andere. Deze drie delen gescheiden door pilaartjes zijn door arkaden onderling tot een geheel verbonden. Op elk deel zijn twee taferelen voorgesteld : het belangrijkste onderaan, het andere er boven. Het zijn episodes in verband met de legende van de overbrenging van het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw. De lijsten die de delen omringen vertonen zowel boven als onderaan brede wimpels versierd met twee-regelige verzen die slechts de godsdienstige taferelen verklaren. Het gedeelte dat op het speciaal blaadje wordt afgebeeld is het middenpaneel van het derde wandtapijt dat zich thans volledig in het Stedelijk Museum bevindt. Op het achterplan verschijnt het schip van Beatrijs Soetkens; zij vaart naar Brussel met het beeld. Op de voorgrond overhandigt een stedelijk ambtenaar, ongetwijfeld een Antwerpenaar, brieven aan een geknielde bode, waarvan men ook het paard bemerkt.
1979
1937 - 175e Verjaardag van de Kamer voor Handel en Nijverheid van het ▬ folder Nr. 10/79 ▬ DE KAMER VOOR HANDEL EN NIJVERHEID VAN HET ARRONDISSEMENT VERVIERS (1804·1979) Op 12 ventöse van het jaar XIII (2 maart 1804) werd te Verviers de " Chambre Consultative des manufactures, fabriques, arts et métiers" opgericht. Dit gebeurde in uitvoering van de brief van de heer Onderprefect van Malmédy, die op datum van 27 pluvlöse (16 februari) van hetzelfde jaar, de burgemeester van Verviers opdracht gaf de voornaamste industriëlen van Verviers te verzoeken samen te komen op, het Stadhuis om er de leden van de raadgevende kamer te kiezen. Hun bevoegdheid strekte zich uit over de gemeenten Verviers, Spa, Theux, Ensival. Francoment. Petit-Rechain, Hodlmont,Dison en Olne. Als eerste leden werden verkozen de heren Ywan Simonis, F. de Sales Biolley Godin, Pierre Hauzeur, Servais Kaison, René Godin en Jacob Ernest Soumagne. / De Kamer was van bij haar oprichting een officieel organisme en bleef dit tot in 1875, maar dan wel onder verschillende stelsels. Bij de vereniging met Nederland, bevestigde een Besluit van 8 oktober 1815 van Koning Willem I der Nederlanden, het bestaan en de zending van het organisme, onder de naam van «Kamer van Koophandel », waarvan de leden door de Koning werden benoemd op voordracht van de Directeur Generaal van Handel en Koloniën. In februari 1875 legde de Minister van Buitenlandse Zaken een wetsontwerp neer houdende opheffing van de koophandelskamers, hetgeen te Verviers, zoals overigens ingans het land, heftig protest uitlokte bij alle industriëlen en handelaars. Maar hoe energiek en talrijk die protestuitingen ook waren, de regering bleef onvermurwbaar. Na het stemmen van de wet op 11 juni 1875 stelde zij een einde aan het bestaan van de koophandelskamers als officiële organismen. Onmiddellijk werden kamers voor koophandel opgericht in de vorm van private verenigingen van industriëlen, zakenlieden en handelaars. De Nationale Federatie der Kamers voor Handel en Nijverheid van België poogt sedert verschillende jaren door de Regering een statuut te doen aanvaarden waardoor onze koophandelskamers opnieuw het statuut van publiekrechterlijke organismen zouden krijgen. De speciale postzegel voor de 175e verjaardag van de oprichting van de Kamer voor Handel en Nijverheid van het arrondissement Verviers symboliseert het essentiële van de economische activiteiten van de streek van Verviers en van het gelijknamig arrondissement. De samenvoeging van de "Hermesstaf" (symbool van de handel) met een silhouet van een modern industrieel complex herinnert enerzijds aan de commerciële roeping van Verviers, en anderzijds aan het feit dat Verviers waar tijdens de laatste decade een ganse reeks nieuwe technologieën tot ontwikkeling kwamen, steeds het centrum was van zeer diverse nijverheidsactiviteiten.
1979
1938 - 50e Verjaardag van de Nationale Kas voor Beroepskrediet. ▬ folder Nr. 11/79 ▬
1979
NATIONALE KAS VOOR BEROEPSKREDIET De Nationale Kas voor Beroepskrediet is een openbare kredietinstelling die in 1929 haar oorsprong vond. Door de wet van 11 mei 1929 werd inderdaad de «Hoofdkas voor klein Beroepskrediet » opgericht, met als doel het beroepskrediet, d.i. het krediet aan de middenstand, te verspreiden via door deze instelling erkende kredietverenigingen. In 1937 werd de «Nationale Kas voor Krediet aan de Middenstand» opgericht voor het verlenen van bijkomende kredietfaciliteiten aan de middenstand. Tenslotte ontstond bij besluitwet van 23 december 1946 de «Nationale Kas voor Beroepskrediet » door samensmelting van deze twee instellingen. Het doel van de Nationale Kas is duidelijk omlijnd: het verlenen van kredieten, alleen en uitsluitend aan de middenstand (zelfstandigen, kleine en middelgrote ondernemingen, vrije beroepen). Alhoewel op het eerste gezicht dergelijk doel beperkt lijkt, mag men toch niet uit het oog verliezen: - dat de middenstand in ons economisch leven een steeds grotere plaats inneemt - dat de financiële problemen van deze sector een specifiek karakter hebben en slechts volledig kunnen opgelost worden door een instelling die uitsluitend op deze sector is afgestemd. Het feit dat dergelijke kredietverlening aan een centraal organisme werd toevertrouwd, bracht met zich mede dat naar een zekere decentralisatie moest gezocht worden. De oplossing werd gevonden door de privé-sector te laten samenwerken met de openbare sector. Aldus verleent de Nationale Kas niet alleen rechtstreeks kredieten; de K.M.O.'s, de zelfstandigen en de vrije beroepen kunnen tegen de voorwaarden van de Nationale Kas kredieten verkrijgen bij instellingen die door de Nationale Kas zijn erkend. Deze instellingen zijn denigingen, de middelgrote banken, de maatschappijen voor ambachtskrediet en de diskontokantoren ; ze zijn juridisch onafhankelijk, maar mobiliseren de kredieten die zij toestaan bij de Nationale Kas. Dit net is samen met de Nationale Kas gegroeid; wel moet gezegd worden dat de kredietverenigingen het meest actieve element van dit net uitmaken. In 1978 namen zij 86 % van de totale kredietverlening van het net voor hun rekening.
De kredietverlening omvat de ganse gamma van kredieten, zowel op korte als op lange termijn. Bovendien zijn in het Beroepskrediet zelf de nodige instrumenten ingebouwd om te verhelpen aan onvoldoende waarborgen bij kredietverlening. Het belangrijkste instrument is wel het waarborgfonds, opgericht bij de wet van 24 mei 1959. Het totaal bedrag van de kredieten, toegestaan in 1978, beloopt fr. 16,2 miljard. Het is dus normaal dat de Nationale Kas daartoe kapitalen van derden dient aan te trekken, enerzijds door het aannemen van gelddeposito's, anderzijds door de uitgifte van kasbons, obligaties en kapitalisatiebons. Deze gelddeposito's en uitgiften genieten van de Staatswaarborg. De Nationale Kas en de door haar erkende kredietverenigingen hebben een gemeenschappelijk embleem: + X. Het is de grafische weergave van de geest van dienstverlening die hun eigen is: de samenvoeging van de inspanningen en de middelen van het net van het Beroepskrediet betekent een vermenigvuldiging van de diensten die aan de K.M.O.'s, aan de zelfstandigen en aan de vrije beroepen kunnen aangeboden worden. Dit geeft de geest weer, waarin de Nationale Kas verder wil werken.
1939 - 50-Jarig bestaan der Negen Kamers voor Ambachten en Neringen. ▬ folder Nr. 12/79 ▬ KAMERS VOOR AMBACHTEN EN NERINGEN Sedert het begin van de twintigste eeuw, wordt de belangstelling van de verantwoordelijken opgeëist voor de organisatie en de problemen van de Middenstand. De oprichting in 1906 van een " Ambt van den Middenstand ", dat in 1908 gesplitst werd in twee onderscheiden instellingen: het " Beheer van het Nijverheids en Beroepsonderwijs" en het " Ambt voor Ambachten en Neringen ", waren een eerste reeks lovenswaardige maatregelen. Een " Hoogeren Raad van Ambachten en Neringen" vulde in 1909 de reeds vroeger opgerichte instellingen aan. Na de eerste wereldoorlog hadden deze inspanningen als resultaat dat de Minister van Landbouw, de heer H. Baels, op 24 januari 1928, aan de Vorst een koninklijk besluit ter ondertekening voorlegde waarin werd bepaald dat in iedere provincie een Kamer voor Ambachten en Neringen moest worden ingesteld. Na de tweede wereldoorlog werden de Provinciale Kamers voor Ambachten en Neringen geïntegreerd in de wetgeving houdende organisatie van de Middenstand. Zij zijn samengesteld uit beroeps en economische verenigingen en werken eveneens nauw samen met de provinciale besturen. Van bij hun oprichting in 1928 verdedigen zij de belangen van de Middenstand en zijn zij de eerste ontmoetingsplaats voor de zelfstandigen geworden. Zij waren verder de spil van verscheidene wetgevingen waaronder de vestigingswet, het krediet voor de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, de handelspraktijken, maar in het bijzonder de beroepsopleiding voor de zelfstandigen, die zij als eersten op gang hebben gebracht. Talrijke studies zagen het licht. Zij genoten een ruime belangstelling en vonden weerklank in de dagbladen vakpers, alsmede in radio en T.V.-programma's. De toepassing van de wet van 1958 waarbij de toegang tot het beroep wordt gereglementeerd, werd toevertrouwd aan de Kamers voor Ambachten en Neringen, die deze belangrijke opdracht met soepelheid en zin voor sociale overwegingen vervult. De Provinciale Kamers blijven aldus een ontmoetingsplaats bij uitstek voor de zelfstandigen en een belangrijke informatiebron voor de regionale en nationale Overheid, wat vooral tot uitingnale en nationale Overheid, wat vooral tot uiting kwam door de waardevolle adviezen door de Kamers verstrekt, bij de uitwerking van verscheidene wijzigingen aan de wet van 1958
1979
1940/1943 - Kulturele uitgifte. ▬ folder Nr. 13/79 ▬ ABDIJ ONZE-LIEVE-VROUW TER KAMEREN De Abdij Onze-Lieve-Vrouw ter Kameren, gesticht in 1201 door een Brusselse dame, Gisela, is de enige abdij van Brussel die volledig is bewaard gebleven. Deze vrouw bekwam van Hendrik, hertog van Brabant, de toelating om een klooster voor vrouwen te stichten aan de oever van de Pennebeek, dicht bij het Zoniënwoud. De kloosterlingen leefden volgens de regel van Citeaux. Bijna vanaf zijn oorsprong droeg het klooster de naam van Coenobium Beatre Virginis, wat Kamer van Onze-Lieve-Vrouw betekent. Vandaar de huidige benaming: • ter Kameren ». Gedurende zijn eeuwenoude geschiedenis had de abdij veel te lijden van oorlogen, bijzonder in de XVI" en XVII" eeuw. De Franse Revolutie betekent het einde van de abdij die als nationaal goed werd verkocht. De gebouwen werden eerst gebruikt als katoenfabriek om er nadien een bedelaarskolonie in te richten. De Belgische Staat kocht het geheel en vestigde er het Cartografisch Instituut en de Militaire School. deze laatste tot in 1909. In 1921 werd er een zeer vermaarde Kunstschool in ondergebracht. Op hetzelfde tijdstip werden de kerk en het klooster ter beschikking gesteld van de parochie. Hun restauratie vereiste belangrijke werken maar werd ijverig doorgezet, zodat in 1927 de kerk kon ingewijd worden. De vijftigste verjaring in 1977 van deze wijding is een aanleiding geweest tot de uitgifte van deze speciale postzegel. De kerk, in haar geheel, dateert uit de XIV' eeuwen is een typisch voorbeeld van de Brabantse gotische stijl eenvoudige en zuivere lijnen die een atmosfeer scheppen van sereniteit en vrede. Dezelfde atmosfeer vindt men terug in het klooster, daterend uit de XVII' eeuw. De andere gebouwen zijn uit de XVIII' eeuw. Het geheel is omringd door een park en franse tuinen. Een bezoek aan de kerk zal u de gelegenheid geven enkele kunstwerken te bewonderen: Christus hoofd van Albert Bouts (XV' eeuw); relikwiekast van Sint-Bonifacius (1668); Kruisweg van Anton Carte; glasramen van Strebelle en Anton Carte; fresco’s van Irene Vander Linden.
KASTEEL " BEAUVOORDE " Statig als een zwaan pronkt « Beauvoorde " midden een breed en diep water. In sierlijke renaissancestijl opgetrokken door Boullain, bouwmeester van de aartshertogen Albrecht en Isabella, op de plaats waar de Saksische ridder Wulferus of Wulfrid zijn woonstede of hoeve had (Malbranche in «De Mortnis ») . Achtereenvolgens bewoonden verscheidene adellijke families het kasteel; zo in 1408, Johan de Val uwe ; in 1470, Johan de Crane; in 1550, Pierre van den Bampoele, wiens grafsteen zich bevindt naast de predikstoel in de O.-L.-Vrouwekerk van Wulveringem. In 1573 huwt Margaretha van den Barnpoele met Antoon de Bryarde, heer van Beauvoorde die waarschijnlijk bezittingen had tussen Watou en Steenvoorde, want in de nabijheid van deze laatste stad bevindt zich nu nog het bos van Beauvoorde. Zo wordt voortaan het kasteel «Beauvoorde» genoemd. In 1584 steken de geuzen het kasteel in brand. Het werd herbouwd van 1591 tot 1617 door Jacques de Bryarde. Gestorven in 1652 kreeg deze kasteelheer een begraafplaats in het Onze-Lieve-Vrouwekoor van de kerk. In 1656 huwt Anna de Bryarde met jonker de Cerf, terwijl François Donche de Beaulieu in 1697 in het huwelijk treedt met M. van den Zype. Stilaan wordt het gebouw een hoeve en geraakt in verval totdat het, bedreigd met afbraak, op 28 oktober 1875 aangekocht wordt door een Ieperling, Jonker Arthur Merghelynck. Hij herstelt het grondig en doet het kasteel tot een nog ongekende luister verrijzen: "Wulveringem is verblijd met hetgeen leper benijdt". De verzameling van kunstvol en antiek meubilair, de talrijke schilderijen, het kostbaar aardewerk - voorwerpen die nu nog de rijkdom van Beauvoorde uitmaken - is het levenswerk geweest van die fijnzinnige man. Bij testament van Jonker Arthur Merghelynck, overleden op 14 juli 1908, werd het kasteel ten dienste gesteld van de Koninklijke Academie voor Taal en Letterkunde, samen met nog andere eigendommen geschonken aan de staat. Mevrouw Merghelynck bewoonde het kasteel tot bij haar overlijden in 1941. De eerste vergadering van de Vlaamse Academie op Beauvoorde had plaats in juli 1948. Vervolgens zou er elk jaar tijdens diezelfde maand de zomerzitting gehouden worden.
1979
1940/1943 - Kulturele uitgifte. ▬ folder Nr. 13/79 ▬
(Vervolg)
HET DAGBLAD " LE COURRIER DE L'ESCAUT " « Le Courrier de l'Escaut » werd op 18 oktober 1829 te Doornik gesticht door de grote patriot Barthélemy Dumortier en was één der fakkels van de revolutie van 1830. Het blad Le Courrier de I 'Escaut » werd verspreid in West-Henegouwen, meer speciaal in de arrondissementen Doornik en Aat, waar het een dominerende plaats innam. Oorspronkelijk verscheen het drie keer per week maar vanaf 1849 kwam het dagelijks van de pers. Vandaag maakt het deel uit van de groep «Vers l'Aventr » en samen met z ljn confraters « Vers l'Avenir », L'Avenlr du Luxernbourq » en « l.e Courrter » van Verviers vormt het één van de belangrijkste persgroepen van ons land. Gedurende meer dan zestig jaar drukten twee grote journalisten, vader en zoon Mallié, hun stempel op de geschiedenis van « Le Courrier de l'Escaut », Léon Mallié, zoon, leidde het blad gedurende zes en veertig jaar (1911·1957). Hij was het die het blad uit zijn ruïnes deed herrijzen in 1944 nadat de lokalen en het materiaal in 1940 volledig door brand vernield waren. Heden zet «Le Courrier de I 'Escaut » het werk verder van zijn promotor en diens opvolgers. Het vervult zijn informatietaak in volle respect voor de fundamentele waarden van onze democratische maatschappij.
DE COLLEGIALE KERK " SINT·HERMES " TE RONSE Nadat de voor de Noormannen in 880 gevluchte geestelijkheid' der Ronsische Sint-Pietersabdij ca. 940 teruggekeerd was, verrezen op het nieuwe, door hen uitgekozen oord een reeks kleine kerkjes. Hiervan zijn zowel een westgevel uit de X' eeuw onder de crypte, als de volledige grondvesten van een ander klein bedehuis van ca. 1050, ten noorden der huidige hoofdkerk, zichtbaar gebleven. Rond 1070 werd een aanvang gemaakt met de bouw van een grote collegiale kerk, waarvan de ruime crypte reeds in 1089 kon ingewijd worden, De bovenkerk werd op 16 september 1129 door de toenmalige bisschop van Kamerijk geconsacreerd. De crypte is een uitzonderlijk monument, niet alleen door zijn uitgestrektheid maar ook door zijn bijzondere esthetische kwaliteiten. Zij zijn het resultaat van het harmonisch in elkaar vloeien van stijlen en materialen uit de verschillenden perioden die gedurende vier en een halve eeuw de ruimte tot haar uiteindelijke vol maalde gestalte hebben uitgebouwd. Het is geen toeval dat de stad Ronse tegelijk de meest merkwaardige crypte van het ganse land (en ver daarbuiten), en de enig nog bestaande Fiertelommegang van Vlaanderen bezit. Beide zijn treffende getuigen van de middeleeuwse volksdevotie voor heiligenrelieken. De ommegang draagt éénmaal per jaar het heiligenlichaam rondom de grenzen van de stad. De crypte laat het hele jaar door de pelgrims toe, de aloude omwandelingsritus uit te voeren rondom de gesloten grafkamer en uit de vóórchristelijke waterput de genezende kracht te putten die hen van hun kwaal (te Ronse: krankzinnigheid) afhelpt. Gaat de Fiertelommegang nog telkenjare uit, de beeweg in de crypte behoort al eeuwen tot het verleden. Na een periode van verwaarlozing werd dit verrassende monument vanaf 1945 weer toegankelijk gemaakt en tussen 1958 en 1967 volledig opgegraven en hersteld. Het trekt telkenjare vele duizenden bezoekers.
1979
1944 - Jeugdfilatelie ▬ folder Nr. 14/79 ▬
1979
JEUGDFILATELIE Ter gelegenheid van het Internationaal Jaar van het Kind past het nogmaals te wijzen op de belangrijke rol van de filatelie in de activiteiten die in de gunst staan van de jongeren. De opvoedende en de culturele waarde van dit tijdverdrijf wordt niet in het minst betwist, elkeen is het eens om de filatelie deze verdienste toe te kennen. De zorg die de postbesturen besteden aan de keuze en de uitvoering van hun postzegeluitgiften, en de bekommernis deze om te toveren tot waarachtige kleine kunstwerken, getuigen van het belang dat zij aan dit werk hechten. De postzegels zijn immers ideale boden die over gans de wereld het beeld verspreiden van een te vereren personage, van de schoonheid van een toeristische plaats of van een opmerkelijk aspect of gebeurtenis van het nationale leven. Een zelfde verscheidenheid en verfijndheid wordt nagestreefd bij het vervaardigen van bijzondere dagtekeningstempels, waarvan het aantal steeds aangroeit. Baart het dan verwondering dat de jongeren in deze veelheid van stukken steeds meer en meer materiaal vinden dat zich uitstekend leent tot het opbouwen van een verzameling die volledig beantwoordt aan hun wensen. In het spoor van de ouderen verwaarlozen zij geen enkel, aspect van de moderne filatelie. De geestdriftigsten vatten kordaat de studie aan van de postgeschiedenis of storten zich in de geheimen van de marcofilie. Dit streven naar meer en beter van de jonge filatelisten komt van dag tot dag meer tot uiting. Het bewijs hiervan wordt heel zeker gevonden in de diversiteit en de deugdelijkheid van de talrijke inzendingen voor de nationale wedstrijd voor de jeugd op het thema C( Brussel en de filatelie ». Deze wedstrijd vormde een belangrijk deel van het onlangs door de v.z.w. C-Pro-Post» ingericht Internationaal Salon van de Filatelie. Dit' Salon, dat een schitterend succes kende, werd georganiseerd binnen het raam van het Millennium van Brussel, in samenwerking met de Koninklijke Federatie van de Belgische Postzegel kringen en de Belgische Syndicale Kamer voor Postzegelhandelaars.
1945 - Elstrøm: Koning Boudewijn. Type van nr. 1581 ▬ folder Nr. 14bis/79 ▬ geen info
1979
1946 - "Le Grand-Hornu". Industrieel archeologisch oord. ▬ folder Nr. 14bis/79 ▬ 1979 LE GRAND·HORNU In 1810 kocht de kolenhandelaar Henri De Gorge, herkomstig uit het oude Franse Henegouwen, de koolmijn van Grand-Hornu. In die tijd exporteerde de Borinage alleen reeds drie vierden van de belgische kolenproduktie. In enkele jaren deed deze vooruitziende en bekwame man de Grand-Hornu tot de derde produktiefste mijn van het Bergense bekken uitgroeien. Hij voerde meerdere experimenten en vernieuwingen door, wat de ontginningstechnieken betreft; zo werd deze mijn een succes over de ganse lijn. Ontegensprekelijk blijft het 'uitgebreid geheel van industriële gebouwen en de eerste arbeiderswijk die hij te Hornu reeds vóór 1825 oprichtte veruit de belangrijkste verwezenlijking van Henri De Gorge. Dit complex vormt op het europese kontinent een uniek voorbeeld van functioneel urbanisme uit de beginperiode van de industrializering. Gelegen rondom een ellipsvormige binnenkoer, nabij de ontginningsputten, bevatten de industriële gebouwen enerzijds ruime werkplaatsen waar alle machines voor de mijnexploitatie gebouwd werden en anderzijds de directie en administratiediensten. Bovendien omringden de oude stallen en de magazijnen een tweede koer in vierhoekvorm, «benedenkoer" genoemd en aanleunend bij de ellips. Maar, afgezien van zijn beroeps en economische bezigheden, was Henri De Gorge bezorgd over het welzijn van zijn werknemers. Hij was de eerste promotor van sociale woningen. Tussen 1819 en 1832, deed hij ongeveer 400 huizen, voorzien van een zeker comfort, bouwen. Hij richtte er zodoende een ruime arbeiderswijk op, waar vele groene ruimten voor de kinderen en ontspannlnqsplaatsen voor de volwassenen voorzien werden. Meer nog, de wasplaatsen en baden met warme waterbedeling, een vergaderzaal en een bibliotheek zijn verwezenlijkingen die op hun tijd vooruit waren. Zij maakten van de wijk van « Le Grand-Hornu » het eerste geheel van functioneel urbanisme zo belangrijk en zo vooruitstrevend voor de ganse wereld. Voor zijn tijd een werkelijk verbazingwekkende verwezenlijking. Een architekt uit de streek heeft dit buitengewoon geheel, deze indrukwekkende getuige uit de beginperiode van de industrialisering, willen redden. Alhoewel het een onmetelijke taak betreft, is de restauratie, begonnen in 1971, reeds ver gevorderd. Aan te stippen valt de openstelling in de oude stallen van een kunstgalerij waar regelmatig tentoonstellingen van hoogstaande kwaliteit worden gehouden. De architekt installeerde ook zijn kantoor in «Le Grand-Hornu ». Dit laat hem toe de plannen van de woningen van de mens van de XXste eeuw uit te werken in een architecturaal kader dat op markante wijze aan de geschiedenis van één der vermaardste nijverheden van zijn land herinnert.
1947/1950 - Toeristische uitgifte. ▬ folder Nr. 14bis/79 ▬ geen info
1979
1951/1953 - Muziek. ▬ folder Nr. 15/79 ▬ FRANÇOIS-AUGUSTE GEVAERT Musicoloog en componist.(Huise, 31 juli 1828 Brussel, 24 december 1908). Reeds als 13-jarige knaap studeerde hij klavier, harmonie en compositie aan het Koninklijk Conservatorium te Gent. In 1843 werd hij organist aan de Jezuïetenkerk in deze stad en in 1847 kreeg hij, eveneens te Gent, de prijs van de Société des Beaux-Arts voor zijn (Vlaamse) cantate «België », In hetzelfde jaar behaalde hij ook de Romeprijs met «Le Roi l.ear ». De studiereizen aan deze prijs verbonden, brachten hem voor enkele jaren in Frankrijk, Spanje, Duitsland en Italië. In 1852 vestigde hij zich te Parijs waar hij succes kende met een tiental komische opera's en waar hij in 1857 muziekdirecteur van de Opera werd. Terug in België volgde Gevaert in 1871 Fétis op als directeur van het Koninklijk Conservatorium te Brussel, functie die hij tot aan zijn dood bekleedde. Hij heeft het peil van het muziekonderwijs aan deze instelling aanmerkelijk verhoogd. Gevaert stichtte de « Société des Concerts du Conservatoire» waarmee hij in het Brusselse muziekleven, dat bijna uitsluitend op Frankrijk was gericht, ook werken van Bach, Haendel, Beethoven en Wagner introduceerde. Zijn grootste verdienste ligt echter in zijn wetenschappelijk werk. Van zijn verschillende musicologische geschriften is een drietal ook nu nog onmisbaar voor de studie van de antieke en vroeg-middeleeuwse muziek : «Histoire et théorie de la musique de l'antiquité (2 din., 1875-1881) ». «Les origines du chant llturgique de I'église latine (1890)", «La mélopée antique (1895)". Naast deze musicologische werken schreef Gevaert ook verschillende muziektheoretische handboeken, o.a. over orkestratie en harmonieleer. Als componist gaf Gevaert blijk van degelijke vakkennis. In 1907 werd hij in de adelstand verheven.
Werken : Cantate : Jacob van Artevelde (1864) - Komische opera's : Quentin Durward (1858); Le diabie au moulin (1859). Voorts: orgelmuziek, orkestwerken, religieuze muziek, liederen. - Geschriften (behalve de genoemde) : Les problèrnes musicaux d'Artstote (1899); Traité général de I'instrumentation (1863); Cours rnéthodique de I'orchestration (1890); Traité d'harmonle (1905-1907) .
EMMANUEL DURLET Emmanuel Durlet werd geboren te Antwerpen op 11 /10/1893 Pas 8 jaar oud trad hij op als • wonderkind» en speelde o.a. pianosonates van W. A. Mozart. Leerling van Frans Lenaerts aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen behaalde hij op 16-jarige leeftijd zijn einddiploma voor piano met de grootste onderscheiding. Ten einde zijn techniek en interpretatiekunde te vervolmaken zette hij zijn studies voort aan de Melsterschule für Klavier» te Wenen bij Professor Leopold Godowsky (van april 1912 tot juli 1914). Na volbrachte studies en terugkeer naar eigen land werd het een onverpoosd werken. Concerten en recitals, zowel in binnenals in buitenland, volgden elkaar op. Tot de schitterendste verwezenlijkingen van de jonge virtuoos, met steeds groeiende faam, behoorde de integrale uitvoering der 32 sonates van L. van Beethoven. In een tijdspanne van twee maanden werd de volledige cyclus, in de loop van tien zittingen, ten gehore gebracht. In 1920 werd hij professor van de hogere graad voor piano aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen, professoraat dat hij 39 jaar uitoefende en tijdens hetwelk hij een groot aantal musici van uitzonderlijk formaat vormde. Vanaf 1933 bracht Emmanuel Durlet eigen werk : - een vijftigtal pianowerken, - een concerto voor piano en orkest, - een concerto voor viool en orkest, - een sonate voor viool en piano, - een nieuwe versie van Peter Benolt's pianoconcerto, - verschillende werken voor piano en diverse instrumenten, - na archivarische opzoekingen in abdijen, kloosters en kerken : méér dan 350 voor piano herschreven werken van XVIIIe-eeuwse Vlaamse clavecinisten, - aansluitend bij de methode voor beginnelingen • Ik zal 'goed ' piano spelen ... » een vierdelig technisch werk « Pianostudie en -spel volgens nieuwe gegevens =. In 1960, tijdens een concert ingericht ter gelegenheid van de verjaring der ondertekening van het Handvest der Verenigde Naties, creëerde hij zijn eigen concerto voor piano en orkest «Middeleeuwse Sproke» met het Symfonieorkest van de B.R.T. : leiding van Daniël Sternefeld. In 1976 werd door enkele bewonderaars besloten, als bekroning van een geheel aan de muziek gewijd leven, tot de oprichting van het " Emmanuel Durlet - fonds" v.z.w. Emmanuel Durlet overleed te Wilrijk-Antwerpen op 7 februari 1977
1979
1951/1953 - Muziek. ▬ folder Nr. 15/79 ▬
(Vervolg)
1979
MUZIEKKAPEL KONINGIN ELISABETH Koningin Elisabeth koesterde een bijzondere voorliefde voor de muziek en wilde met de oprichting van de Muziekkapel, die trouwens haar naam draagt, aan België een instelling bezorgen, enig in haar genre en waarvan er geen tweede in het buitenland bestaat. De Koningin zag haar wensen in vervulling gaan dank zij het mecenaat van graaf de Launoit, waarvan de milde vrijgevigheid talrijke en belangrijke initiatieven hielp tot stand brengen. De Muziekkapel Koningin Elisabeth werd in 1939 gesticht en heeft tot doel de jonge musici de gelegenheid te bieden, zich door een speciaal onderricht voor te bereiden op de virtuositeit en het meesterschap in hun kunst, en tevens hun algemene cultuur te. helpen ontwikkelen. Hiertoe herbergt de Muziekkapel telkens gedurende een driejaarlijkse cyclus volgende studenten : pianisten, violisten, altisten, cellisten en componisten. Buiten de cursussen voor instrument en compositie worden er volgende vakken onderwezen : kamermuziek, hogere theoretische cursussen (harmonie, contrapunt, fuga en muziekanalyse) en deze van algemene cultuur (muziek, kunstgeschiedenis en letterkunde). De Vereniging zonder winstgevend doel, die haar bestuurt, wordt jaarlijks gesubsidieerd door de ministeries van beide gemeenschappen. In haar beheerraad en bestuurscomité zetelen, op gelijke voet verdeeld, vertegenwoordigers uit het culturele midden van beide gemeenschappen. Het lerarenkorps bestaat uit gewone professoren door de beheerraad benoemd voor de theoretische vakken, algemene cultuur en kamermuziek, en buitengewone professoren voor instrumenten en compositie, door de studenten zelf gekozen en voorgesteld en insgelijks na goedkeuring door de beheerraad benoemd.
1954 - Kerstmis. ▬ folder Nr. 16/79 ▬ KERSTMIS 1979 De speciale "Kerstmis "-postzegel van 1979 is gewijd aan de Madonna van de kerk van Foy-Notre-Dame. Dit oude Mariabeeldje werd in 1609 door twee werklieden gevonden midden in een grote eik die zij geveld hadden en in stukken kapten. Het was waarschijnlijk in de holte van deze boom geplaatst om vereerd te worden. Na de ontdekking werd het ondergebracht in een naburige boom en goed beschermd door ijzeren tralies. Daar bleef het vier jaar, tot een inbraakpoging er toe leidde een nis te metselen op de oorspronkelijke vindplaats. In 1616 zou een eerste wonder zijn gebeurd. Vanaf dat ogenblik nam de devotie van de getrouwen toe en talrijke mirakels werden erkend. In 1618 werd een eerste" kapel opgericht en de pelgrims stroomden steeds uit alle streken in grotere getallen toe. Op 27 juli 1619 kwamen de Aartshertogen Albrecht en Isabella eveneens op bedevaart naar Foy in qezelschap van hun hoogwaardigheidsbekleders en de' magistraten van Bouvignes en Dinant. De Kapel werd weldra te klein. Een kerk werd opgericht waarin evenwel de kapel als koor werd ingewerkt. Ook het nieuwe heiligdom, vrij vlug ontoereikend, werd vervangen door de huidige kerk. Wanneer het ruwbouwwerk beëindigd was, kon op 8 september 1624, feest van Marta's geboorte, de inwijding doorgaan. Slechts een weinig later zou dit bedehuis het originele torentje krijgen en ook de zoldering die er nu de bijzonderste decoratieve aantrekkelijkheid van uitmaakt. Het geheel vertoont zich heden ongeveer zoals het er omstreeks 1630 uitzag. Het is ook in Foy-Notre-Dame dat einde 1944 het allerlaatste offensief van de oorlog 1940-1945 tegen ons land werd gebroken. Door zich in het dorp te verschuilen trok een groep Duitse soldaten artillerievuur en vliegtuiggeschut aan. De 22 huizen van het dorp, geschaard rond de kerk, werden allen geteisterd. De kerk zelf bleef gespaard alhoewel ze toch schade leed door het inslaan van een bom, terwijl het dak met kogels was doorzeefd. Het feit dat niemand. van de 75 inwoners van Foy-NotreDame gedood noch gewond werd, niettegenstaande de hevigheid van de strijd, is door de gelovigen toegeschreven aan de bescherming van de Madonna voor het dorp dat haar naam draagt en de kerk waar haar beeld wordt bewaard. Dit beeldje dat aan de volksverering werd teruggegeven heeft z~er bescheiden afmetingen. Het is niet gebeeldhouwd maar gegoten uit kwarts en een soort donkergrijze cement. De Madonna is van een gotisch type dat veel gelijkenis vertoont met deze van Van Eyck. Een zware diadeem kroont het gesluierde hoofd. Het bovenkleed is diadeem kroont het gesluierde hoofd. Het bovenkleed is wijd en met sierlijke plooien. Zij draagt op de rechterarm het Kindje Jezus dat in zijn rechterhand een vrucht vasthoudt en zijn linkerhand op het hart van zijn moeder drukt.
1979
1955/1957 - Solidariteit. ▬ folder Nr. 17/79 ▬ Hendrik HEYMAN Hendrik Heyman werd geboren te Sint-Niklaas op 22 mei 1879, honderd jaar geleden. Hij overleed te Gent op 4 april 1958. Zijn levensloop was merkwaardig. In de toenmalige wereld van het sociaal-katholicisme ontpopte H. Heyman, de jonge onderwijzer, zich als voorvechter van het syndicalisme. Als zodanig vervulde hij niet alleen in het land van Waas baanbrekend werk. Vanaf 1911 werd hij adjunct-sekretaris van de Christenë Beroepsverenigingen_ Hij werd hierdoor adjunct van pater Georges Rutten, stichter van de christelijke vakverenigingen. Reeds in 1914 wordt H. Heyman er de tweede voorzitter van, in opvolging van Gustaaf Eylenbosch. In 1914 gelukken de werklieden er niet in om hem in een verkiesbare effectieve orde te plaatsen op de Kamerlijst van de Katholieke Partij te Sint-Niklaas. Hij wordt dan plaatsvervanger, doch de ontgoochelde werklieden stichten het Democratisch Verbond, in het land van Waas voorloper van het Christelijk Werkersverbond. In 1918, bij de invoering van het zuiver algemeen stemrecht voor mannen, wordt H. Heyman als volksvertegenwoordiger verkozen. Spoedig is hij het symbool, ook op nationaal vlak, van de politieke kracht van de christelijke arbeiders, vooral als hij in 1921 eerste voorzitter wordt van het Algemeen Christelijk Werkersverbond. De wetsvoorstellen volgen één na één, met als voornaamste die inzake: arbeidsongevallen (1919), loonraden (1921), paritaire commissies (1922), kindertoeslag onderwijzers (1923), verzekering tegen ziekte en invaliditeit (1927). Tientallen keren is hij verslaggever over wetsontwerpen. Zijn bezorgdheid voor het katholiek onderwijs en de verbetering van de levensomstandigheden van de arbeiders komen in zijn politieke activiteiten speciaal tot uiting. Van 1927 tot 1932 is hij minister van Nijverheid, Arbeid en Sociale Voorzorg. Het is een ministerschap dat vooral voor de arbeiders buitengewoon vruchtbaar is. Als hoogtepunten kunnen aangezien worden: de vernederlandsing van de Hogere Nijverheidsschool te Gent, het bezoek met koning Albert aan tientallen vakscholen in 't land en de veralgemening van de gezinsbijslagen. De wet welke die veralgemening mogelijk maakte wordt als zijn levenswerk aangezien en behoort tot één van de beste onder de sociale wetten. Te Sint-Niklaas wordt H. Heyman schepen in 1923 en burgemeester vanaf 1933 tot 1946, met uitzondering van de oorlogsjaren. In 1945 wordt hij benoemd tot minister van State. De na-oorlog se jaren is hij actief door tal van redevoeringen, krantenartikelen en publicaties. Hij is vanaf 1946ondervoorzitter van de Kamer, wordt de eerste voorzitter van de Christelijke Landsbond voor Gepensioneerden en voorzitter van de Commissie van Sociale Zaken van de Raad van Europa. Het leven van Hendrik Heyman, onderwijzer, publicist, sociaal pionier. Het leven van Hendrik Heyman, onderwijzer, publicist, sociaal pionieren politicus, mag aangezien worden als een leven dat op Vlaams gebied, voor de gezinnen, voor de arbeiderswereld en de christelijke gemeenschap tot de vruchtbaarste behoorde
DE GROOTSTE VERMINKTEN EN INVALIDEN VAN DE OORLOG De Groepering van de Grootste Verminkten en Invaliden van de oorlog is ontstaan in 1928 uit de noodzakelijkheid aan de ellendige toestand waarin de zwaarst gekwetsten van de oorlog 1914-1918 zich bevonden enigszins te verhelpen vooral door een vergoeding te bekomen naargelang de ernst van hun invaliditeit. Haar actie leidde tot de wet van 13 mei 1929 houdende instelling van het Statuut van de Grootste Verminkten en Invaliden, dat een verhoging van speciaal pensioen toestond aan sommige categorieën van groot verminkten voor zover hun gebreken werden opgelopen in een strijdende eenheid en het percentage ervan 100 % bereikte. De heer Hubert Pierlot was in de Senaat de promotor van de wet van 13 mei 1929 en het ontwerp werd voorgelegd door Graaf de Broqueville die met bevoegdheid ter zake handelde, daar hij Minister van Oorlog was in 1914-1918. Zo werd de grondslag van het Statuut van de G.O.V. vastgelegd. In 1935 werd onder de vorm van een V.Z.W. het « Fonds der Grootste Verminkten en Invaliden van de Oorlog" opgericht door zijn Voorzitter-stichter de heer Paul Weyemberg. Het Fonds heeft tot doel morele en materiële hulp te bieden aan de grootste oorlogsverminkten. In 1931, verkregen de G.O.V. van de regering, de instelling van hun speciale identiteitsen prioriteitskaart (rode en zwarte letters op geel karton). Om aan de zwaarst gekwetsten van de oorlog 1940-1945 een overeenstemmende vergoeding toe te kennen, hoewel niet volkomen gelijk aan die van de grote invaliden van 1914-1918 heeft de regering in 1947, bij name van de heren Ministers Merlot en de Fraiteur een wet laten stemmen die o.a. het Statuut van de G.O.v. 1940-1945 inhield. De «samen geordende wetten op de vergoedingspensioenen " werden uitgebreid tot de gekwetsten van de Korea-campagne, tot sommige slachtoffers van Congo 1960 en gedeeltelijk tot de invaliden van vredestijd. Zijne Majesteit Koning Boudewijn heeft in 1960 de instelling van een speciale prioriteitskaart, uitsluitend voorbehouden aan de « grootste oorlogsverminktenstrijders", toegestaan. Deze " witte kaart" wordt door het Ministerie van Landsverdediging toegekend aan de G.O.V. gekwetst in een strijdende eenheid. De Groepering van de G.O.V. neemt in haar geheel deel aan de prioriteit door de regering aan elk van haar leden verleend. Protocollair en officieel komt zij als eerste in aanmerking in de reeks vaderlandslievende verenigingen en plechtigheden van het Land. Op 13 mei 1979 werd het Jubileum van hun Statuut gevierd
1979
1955/1957 - Solidariteit. ▬ folder Nr. 17/79 ▬
(Vervolg)
INTERNATIONAAL JAAR VAN HET KIND Op 21 december 1976 heeft de Algemene' Vergadering van. de Verenigde Naties een resolutie aangenomen die het jaar 1979. als «Internationaal Jaar van het Kind" proclameerde. Deze beslissing kenmerkt het welslagen van privé-initiatieven drie jaar vroeger genomen en daarna gesteund door talrijke regeringen, organismen en particulieren. Door de aandacht van de gehele wereld op het kind te vestigen, nodigen de Verenigde Naties alle landen uit nog meer belang te tonen voor de kinderen, voor hun welvaart en voor hun toekomst. Niettegenstaande de groeiende belangstelling die de internationale gemeenschap aan de ontwikkeling en de economische samenwerking betoont, blijft nog een onrustwekkend aantal kinderen verstoken van het strikt noodzakelijke, vooral in de ontwikkelingslanden. Deze onduldbare toestand dient dus verholpen. Verschillende middelen zijn nu beschikbaar om deze kinderen van de welvaartsvoordelen te laten genieten en ze volledig in de ontwikkeling van de maatschappij in te schakelen. Het Internationaal Jaar van het Kind stelt zich tot doel op concrete wijze opnieuw te bevestigen, dat het kinderwelzijn ieders verantwoordelijkheid wegdraagt en dat het onverbreekbaar verbonden is aan de vrede en de voorspoed van de wereld van morgen. Het spreekt alle kinderen van de wereld aan, en voornamelijk de jonge kinderen. Zijn voornaamste doelstellingen zijn de volgende: - alle landen, zowel de rijke als de arme, aanmoedigen om hun programma's ten gunste van het kind te herzien en de nationale en plaatselijke acties te steunen, volgens de situatie, de noden en de prioriteiten van elk land: - de overheden en de publieke opinie voor de speciale noden van de kinderen te sensibiliseren; - doen begrijpen dat de programma's ten voordele van de kinderen integraal deel uitmaken van de economische en sociale voorspoed; - op lange, zowel als op korte termijn de verwezenlijking, op nationaal vlak, van de concrete en realistische ontwerpen ten gunste van de kinderen te bevorderen. Evenwel wil het "Jaar" niet alleen aandacht vragen voor het lichamelijk welzijn van het kind maar ook voor zijn intellectuele, psychologische en sociale ontwikkeling
1979
1958/1960GG - Cijfer op heraldieke leeuw. Type van nr. 1839 ▬ folder Nr. ??/79 ▬ geen info
1979