E. A. Besselsen
Ruimte voor water proefsleuven door een toekomstige waterberging in de Oude Lierpolder, gemeente Westland
27
januari 2005
Ruimte voor water Proefsleuven door een toekomstige waterberging in de Oude Lierpolder, gemeente Westland auteur redactie eindredactie in opdracht van ontwerp en opmaak illustraties fotografie productie
E.A. Besselsen J.P. Flamman C.L. Nyst Hoogheemraadschap van Delfland kantoordeloor, Haarlem E.A. Besselsen aac/Projectenbureau Koopmans’ drukkerij, Hoorn isbn 90–77010–49–1 issn 1569–1411 Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Nieuwe Prinsengracht 130 1018 vz Amsterdam © aac/Projectenbureau, Amsterdam 2005
voorwoord
Vol verwachting togen drie archeologen van het aac/Projectenbureau 13 september 2004 naar De Lier voor een onderzoek. Naar aanleiding van het booronderzoek in januari konden immers sporen van een cultuurlandschap uit de Romeinse tijd worden verwacht op het terrein aan de Veilingweg. De inrichting tot een waterberging verstoort in de nabije toekomst het terrein tot onder dit niveau. Een opdracht tot archeologisch onderzoek van het Hoogheemraadschap van Delfland, team abc-Delfland volgde. Het team bestond uit: >> drs. J.P. Flamman >> drs. E.A. Besselsen >> drs. M. Parlevliet >> dhr H. van Ramshorst >> drs. M.F.P. Dijkstra
projectleider dagelijkse leiding veldwerk, analyse, rapportage projectarcheoloog senior veldtechnicus aardewerkspecialist
Wij danken de familie Koornneef voor het mogen gebruiken van hun oprit als stalling voor materieel.
inhoud
samenvatting
5
1
inleiding
6
2
onderzoeksgebied
9
3
onderzoeksmethode
11
4 4.1 4.2 4.3
geologie algemeen onderzoeksgebied boorprofielen
12 12 12 13
5 5.1 5.2 5.3
onderzoeksresultaten bodemprofielen vondsten evaluatie onderzoeksvragen
14 14 17 17
6
Archeologische Monumentenzorg
18
verklarende woordenlijst
20
lijst van afkortingen
22
lijst van figuren
23
literatuur
24
bijlagen sporenlijst vondstenlijst figuur 5
26 27 29
1 2 3
samenvatting
In september 2004 hebben medewerkers van het aac/Projectenbureau een archeologisch inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de Oude Lierpolder, gemeente Westland. De aanleiding voor het onderzoek was het voornemen van het Hoogheemraadschap van Delfland een 2 hectare groot terrein in te richten als waterberging. Hierbij worden mogelijk aanwezige archeologische waarden vernietigd. Met drie proefsleuven is 796,60 m2 van het terrein aan de Veilingweg 34 – 36 onderzocht. Het onderzoek heeft geen sporen en vondsten uit de Romeinse tijd opgeleverd. Er zijn slechts negen middeleeuwse scherven (13e – 14e eeuw) aangetro≠en in de afzettingen van Duinkerke iii. De geologische opbouw van het terrein is in 31 profielkolommen vastgelegd, welke later gekoppeld zijn tot drie aaneengesloten profielen. De profielen geven het beeld van een locatie die voortdurend onder invloed heeft gestaan van overstromingen. Het terrein is als niet-behoudenswaardig aangemerkt.
5
>> 1 inleiding
De inrichting van een 2 hectare groot terrein nabij Veilingweg 34 – 36 tot een waterberging, vormde de aanleiding voor het Hoogheemraadschap van Delfland archeologisch onderzoek te laten uitvoeren in de Oude Lierpolder, De Lier, gemeente Westland. Naar aanleiding van het karterend booronderzoek dat in januari 2004 is uitgevoerd door Vakteam Archeologie van de gemeente Delft, was de verwachting sporen van een cultuurlandschap uit de Romeinse tijd aan te tre≠en. Op het grootste deel van het terrein is in de boringen een vegetatiehorizont uit de Romeinse tijd aangetro≠en. Aanwijzingen voor bewoning in deze periode bestonden uit het voorkomen van fragmenten houtskool en aardewerk in deze laag. Het advies was het terrein nader te onderzoeken met proefsleuven.1 administratieve gegevens
1) Bult/de Bruin/Norde 2004. 2) Bult 2004.
Opdrachtgever
Hoogheemraadschap van Delfland dhr J. van Putten
Uitvoerende instantie
aac/Projectenbureau mw E.A. Besselsen
Veldwerkperiode
13 – 17 september 2004
Type onderzoek
inventariserend archeologisch veldonderzoek
Gemeente
Westland
Plaats
De Lier
Toponiem
Oude Lierpolder
Projectcode
wlol04
om-nummer
7289
Centrale coördinaten
75600/444150
Omvang plangebied
150 x 150 m
In het Programma van Eisen is dit advies verder uitgewerkt tot een onderzoeksstrategie.2 De onderzoeksmethode en de vraagstellingen richten zich met name
6
op de bewoning in het Westland in de Romeinse tijd. Het onderzoek past in de lange traditie van archeologisch onderzoek naar cultuurlandschappen in de Romeinse tijd in Zuid-Holland, zoals het grootschalige project gedurende de reconstructie van Midden-Delfland en het ahr-project in de Harnaschpolder, regio Delft/Den Haag. In algemene termen moet met het proefsleuvenonderzoek de aard, omvang, datering en kwaliteit van de aanwezige sporen worden bepaald alsook de behoudenswaardigheid van de vindplaats. Meer specifieke vraagstellingen en onderzoeksthema’s sluiten aan op de Regionale Onderzoeksagenda van het Westland 3 zowel wat betreft het wetenschappelijk onderzoek als de Archeologische Monumentenzorg: – E1 Het opsporen van boerenerven en het vaststellen van de hiërarchische positie die deze erven in het gehele nederzettingssysteem innemen. – E2 De relatie van de erven met het verkavelingsysteem en de dynamiek van deze land-inrichting. Zijn er verschillen in de ontwikkelingen tussen het kerngebied (Romeinse weg) en het achterland? – E3 Bestaat er een verband tussen de ontwikkeling van wegen in de Romeinse tijd en de ontwikkeling van het perceleringsysteem? – E4 Systematisch onderzoek naar de methode en techniek van waterbeheersing door middel van percelering, duikers, e.d. – E5 Welke factoren bepalen de locatiekeuze van grafvelden? – E6 Welke verbindingslijnen bestonden tussen De Lier en zijn omgeving? – E13 Het toetsen van de in Midden-Delfland aangetro≠en maatvoering van landinrichting en de lay-out van de nederzetting, waarbij de gulden snede een uitgangspunt voor landinrichting lijkt te zijn. – E14 De uitwerking van de vergelijking tussen de regio Assendelft, Rijswijk ‘de Bult’, Midden-Delfland en het Westland in het kader van de thematiek van romanisatie. – E15 Het toetsen van de in Midden-Delfland waargenomen patronen op het gebied van rituele deposities. – E16 Het systematisch onderzoek naar de aard, de omvang, de diversiteit, de locatiekeuze factoren en de betekenis van diverse elementen in het buitengebied (bijvoorbeeld kringgreppels en kuilenclusters).
7
3) Bult 2002.
– A4 Wat is de te verwachten conserveringstoestand van de grondsporen en de vondsten? – A5 Wat zal de aantasting zijn van de vindplaatsen bij uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden? – A6 Het toetsen van de in de sai geformuleerde verwachting met name van gebieden met een lage verwachting. Hierbij worden uitgangspunten ten aanzien van locatiekeuzefactoren geëvalueerd. – A7 Zijn er mogelijkheden om de werkprocedure van de aannemers op verwachtingsvolle plaatsen zo aan te passen dat de mogelijkheden voor archeologische waarnemingen worden vergroot en dat de mate van verstoring wordt beperkt? – A8 Het toetsen van de mate van betrouwbaarheid en voorspellende waarde van de verschillende onderzoeksfasen door middel van een evaluatie van de vorige onderzoeksfase aan het einde van elke nieuwe onderzoeksfase. – A9 Het toetsen van het selectieproces van de sai tot en met de opgraving dan wel het beschermen van een vindplaats. – A10 Op welke wijze kunnen de archeologische waarden van nieuw opgespoorde vindplaatsen in het deelplangebied gewaardeerd en indien gewenst beschermd worden? De uitkomsten kunnen e≠ect hebben op het terrein van de ruimtelijke ordening en op het bestemmingsplan, waarin deze nieuwe vindplaatsen kunnen worden opgenomen bij bestemmingsplanwijzigingen. – A11 In hoeverre beantwoorden de nieuw aangetro≠en vindplaatsen aan de archeologische verwachtingen die voor dit gebied bestonden? Aan de hand van de resultaten kan de archeologische verwachtingskaart worden bijgesteld. Het veldwerk is van 13 tot 17 september 2004 uitgevoerd door medewerkers van het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam. De uitwerking vond plaats in Amsterdam in de periode september tot november 2004.
8
>> 2 onderzoeksgebied
76
77
Fig. 1 Ligging van het onderzoeksterrein in De Lier, gemeente Westland. Inzet: Ligging van De Lier in Nederland.
445
445
444
444 76
77
De toekomstige waterberging ligt in de Oude Lierpolder, ten noordwesten van het oude centrum van De Lier, gemeente Westland. Het terrein ligt tussen het Zwethkanaal (ten noorden) en de Veilingweg met bebouwing (ten zuiden), ter hoogte van Kanaalweg 8 en Veilingweg 34 – 36 (fig. 1). Ten oosten van het terrein bevinden zich kassen en ten westen enkele weilanden. De centrale rd-coördinaten zijn 75600/444150. Het totale oppervlak van het onderzoeksgebied is circa 2 hectare.
9
Fig. 2 Overzicht van het oostelijk deel van het onderzoeksterrein.
Het plangebied is op kaarten uit de 18e en 19e eeuw aangemerkt als grasland en akkerland. Tussen 1920 en 1945 werd het gebied in gebruik genomen voor glastuinbouw. Voor aanvang van het booronderzoek zijn kassen afgebroken en is het oostelijk deel van het terrein geëgaliseerd. Momenteel ligt het terrein gedeeltelijk braak en is een ander deel in gebruik als grasland (fig. 2).
10
>> 3 onderzoeksmethode
De voorbereiding van het project Westland Oude Lierpolder bestond uit het aanvragen van een landelijk onderzoeksmeldingsnummer, het doen van een klicmelding, het opstellen van een draaiboek, ri&e en v&g-plan, het inrichten van het werkterrein en het uitzetten van een meetsysteem, gekoppeld aan landelijke rd-coördinaten. In 3,5 dagen zijn met een graafmachine drie proefsleuven met een breedte van 2 meter aangelegd op de locaties zoals vermeld in het Programma van Eisen. Werkput 1 met een lengte van 159 meter is aangelegd van west naar oost midden over het terrein. Haaks hierop zijn werkput 2 (109 meter lang) en werkput 3 (95 meter lang) van zuid naar noord gegraven. De werkputten zijn laagsgewijs verdiept tot onder het niveau van het zogenaamde ‘oude loopvlak’ uit de Romeinse tijd dat in de boringen was herkend.4 Gedurende het onderzoek is veel overlast geweest van water: regenwater, bodemwater en water uit doorsneden drainagebuizen (fig. 3). Dit heeft het werk enigszins bemoeilijkt. Er is een overzichtstekening gemaakt op schaal 1:250 met de werkputten, de begrenzing van het terrein, lokale en landelijke coördinaten. Over de gehele lengte van alle sleuven zijn profielkolommen getekend met een onderlinge afstand van 5 tot 20 meter. De putten en profielkolommen zijn respectievelijk op schaal 1:50 en 1:20 op drie vlaktekeningen getekend met hoogtematen ten opzichte van nap. De documentatie en het materiaal zijn naar de Universiteit van Amsterdam gebracht. De analoge velddocumentatie is gecontroleerd en waar nodig bijgewerkt. De gegevens van de spoorformulieren zijn gedigitaliseerd in basiclink (een database). De veldtekeningen en profielkolommen zijn gedigitaliseerd in mapinfo (een gis-programma) met een koppeling naar spoornummers en vondstnummers. De vondsten zijn gewassen, geteld en gewogen. De gegevens zijn eveneens ingevoerd in basiclink, met een koppeling aan de spoorgegevens. In de uitwerkfase zijn de profielkolommen gekoppeld en geanalyseerd. Het aardewerk is gedetermineerd door een specialist. In overleg met de opdrachtgever en bevoegd gezag heeft de uitwerking van dit project geleid tot dit rapport. Ter afronding van het project wordt de documentatie en het materiaal gedeponeerd bij het provinciaal depot van Zuid-Holland. Tevens wordt het project afgemeld bij archis.
11
Fig. 3 Gedurende het onderzoek is veel overlast geweest van water: regenwater, bodemwater en water uit doorsneden drainagebuizen.
4) Bult/de Bruin/Norde 2004, 31.
>> 4 geologie
4.1 algemeen West-Nederland heeft altijd onder invloed gestaan van de zee. Een stijging van de temperatuur en daarmee van de zeespiegel leidde tot een waddenzee die aan de westzijde werd afgesloten door een kustbarrière met tussenliggende zeegaten. Vanaf circa 6000 jaar geleden nam de snelheid van de zeespiegelstijging af. Zo konden geleidelijk strandwallen met lage duinen ontstaan die de openingen van de zeegaten grotendeels afsloten. Achter de strandwallen vond veenvorming plaats. Door periodieke overstromingen vanuit zee via bijvoorbeeld de Maas en de Rijn liep het landschap achter de duinen regelmatig onder water. Daarbij sleten riviertjes uit tot diepe geulen of kreken met oeverwallen erlangs, gevormd door depositie van zandig materiaal en inklinking van de kleiige gronden daarachter. De cyclus van het binnendringen en terugtrekken van de zee wordt aangeduid met transgressie- en regressiefasen. Het geologisch profiel in het Westland wordt gekarakteriseerd door deze cyclus; de zogenaamde Westlandformatie. De geologische term Westlandformatie is in maart 2003 vervangen door de Formatie van Naaldwijk die weer is onderverdeeld in het laagpakket van Wormer (tussen het Basisveen en het Hollandveen) en het laagpakket van Walcheren (boven het Hollandveen).5 Hieronder wordt nog gesproken over de afzettingen van Duinkerke (tegenwoordig het laagpakket van Walcheren) in navolging van het vooronderzoek.
5) De Mulder 2003.
4.2 onderzoeksgebied Vanaf ongeveer 2200 voor Chr. begint het zogenaamde Hollandveen achter de strandwallen te groeien. Deze laag is afgedekt met kleiafzettingen gedurende verschillende overstromingsfasen. In de ondergrond van het onderzoeksgebied komen dekafzettingen van Duinkerke o voor en meer zuidelijk geulafzettingen van Duinkerke o. Vanaf 700 voor Chr. is op de dekafzettingen veen gegroeid. De dekafzettingen van Duinkerke i (circa 300 – 50 voor Chr.) liggen op de oudere geulafzettingen, op Hollandveen of op venige klei. Op de top van de Duinkerke afzettingen wordt vaak een sterk humeuze kleilaag aangetro≠en; een oude vegetatiehorizont geassocieerd met de Romeinse tijd en de periode kort daarna.
12
Deze vegetatiehorizont wordt aangeduid als woudlaag indien deze gevormd is door bosveengroei na de Romeinse tijd.6 Duinkerke iii-dekafzettingen (12e eeuw) van het zogenaamde Westlanddek komen in het gehele onderzoeksgebied voor. De kleiafzettingen hebben de sporen uit de Romeinse tijd en de Vroege-Middeleeuwen afgetopt of geërodeerd, maar ook beschermd tegen latere aantasting. Ten zuiden en ten westen van het onderzoeksgebied komen ook geulafzettingen van de Duinkerke iii-transgressiefase voor. 4.3 boorprofielen In januari 2004 heeft de gemeente Delft inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op het onderzoeksterrein (plangebied A) in de vorm van oppervlaktekartering en karterend booronderzoek. Aan de hand van de boringen is een geologische opbouw van het terrein beschreven die overeenkomt met het algemene beeld van de geologie in het gebied. Onder de recente bovengrond bevindt zich het restant van een oude bouwvoor. Daaronder ligt een dik pakket lichtbruine, zandige klei. Deze Duinkerke iii-afzettingen dekken een bruingrijze, vuile kleilaag af die als ‘loopvlak’ uit de Romeinse tijd is geïnterpreteerd. Deze interpretatie wordt bevestigd door de vondst van een aardewerkfragment in deze laag die gedateerd is tussen 0 en 400 na Chr. In de laag zijn ook houtskoolfragmenten aangetro≠en. Het ‘loopvlak’ bevindt zich op de top van de Duinkerke i-afzettingen die zich aftekenen als lichtbruine klei, blauwgrijze klei en bruingrijze gevlekte humeuze klei. Op 1.90 meter diepte is een veenlaag aangeboord; mogelijk ongestoord Hollandveen. In enkele boringen ligt de Duinkerke iii-klei op de schone Duinkerke i-klei. Het zogenaamde loopvlak is mogelijk geërodeerd door latere afzettingen. Een andere mogelijkheid is dat zich hier een depressie of een restgeul uit de Duinkerke ifase heeft bevonden die later is opgevuld.7
6) Van Liere 1948. 7) Bult/de Bruin/Norde 2004.
13
>> 5 onderzoeksresultaten
Fig. 4 Overzicht van het onderzoeksgebied met daarop aangegeven de aangetro≠en sporen met spoornummers (bijvoorbeeld 6) en de locatie van de profielkolommen in de werkputten (bijvoorbeeld 1.5). De recente sporen zijn in zwart weergegeven. De sporen in kleur corresponderen met de geologische lagen in fig. 5. De geologische ondergrond is overgenomen uit Bult/de Bruin/Norde 2004.
In de Oude Lierpolder is door middel van drie proefsleuven een totale oppervlakte van 796,60 m2 onderzocht (fig. 4). Tijdens het onderzoek zijn negentien spoornummers uitgegeven waarvan dertien voor geologische lagen en zes voor sporen uit recente tijd (spoornummers 6 – 11). In totaal zijn negen vondstnummers uitgeschreven. Vijf vondsten zijn a∫omstig uit recente sporen en vier vondstnummers bevatten middeleeuwse aardewerkfragmenten (vondstnummer 6 – 9). Er zijn 51 digitale foto’s gemaakt van het onderzoeksterrein, de profielen, de werkputten, en van de archeologen en hun werkwijze. Tijdens het onderzoek zijn geen (archeobotanische en pollen) monsters genomen. Over het gehele onderzoeksterrein is een drainagesysteem aangetro≠en dat in de eerste werkput is ingemeten (spoor 6 en 9). In deze werkput is ook de fundering van een kas ingemeten (spoor 8). Deze sporen zijn gedigitaliseerd om een idee te krijgen van de verstoring van het terrein. Sporen uit de Romeinse tijd of de Middeleeuwen ontbreken geheel. Hier worden dan ook alleen de geologische lagen besproken. 5.1 bodemprofielen Het maaiveld van het onderzoeksterrein ligt op – 0.60 tot – 0.80 m nap. De werkputten zijn verdiept tot in of onder de laag die in het booronderzoek geassocieerd is met de Romeinse tijd. In totaal zijn 31 profielkolommen getekend met een diepte variërend van – 1.90 m nap tot – 2.65 m nap. De profielkolommen zijn verbonden tot drie profielen (fig. 5 – 6).8 De bodemopbouw wordt van boven naar beneden besproken. Spoor 1/2 De recente bovengrond bestaat uit een verrommelde donkerbruingrijze kleilaag met diverse puinfragmenten. De laag heeft een dikte van 25 tot 50 cm.
8) Zie voor fig. 5 bijlage 3 achterin deze publicatie.
Spoor 3 Daaronder bevindt zich een grijze kleilaag eveneens uit recente tijd. De laag is soms niet te onderscheiden van spoor 2. Naast recent materiaal is in deze laag in het noordelijke deel van werkput 2 middeleeuws materiaal aangetro≠en (vondstnummers 6 en 7).
14
444200 4 00 0
444100 4 41 0
75500
1 1.1/2
werkput 1
1.3 1.4
1.5 6
6 1.6
6 6
2.10
6 6
1.7
werkput 2
6 2.8
2.9
6 2.7
7 1.8 1.9 2.6 2.4 2.3
2.5
1.10
2.2 2.1
1.11 3
17
1.13 1 1.14
1.15
1.16 3.11 3.10 3.9
8 3.8
werkput 3
3.7 3.6 3.5 3.4 3 3.3
3 6
3.2 9 3.1 19
10
het onderzoekgebied geulafzettingen van Duinkerke iii op Hollandveen 75700 5 0
dekafzettingen van Duinkerke iii op dekafzettingen van Duinkerke i op Hollandveen op dekafzettingen van Duinkerke o
1 : 1000 0
10 m
Spoor 4/12 In het Duinkerke iii-kleipakket is een onderscheid in twee lagen: een bruine zandige klei en een lichtbruingrijze zandige klei met roestvlekken. De grens tussen beide lagen is scherp. In dit pakket zijn ook twee middeleeuwse aardewerkfragmenten aangetro≠en ter hoogte van bovengenoemde vondsten (vondstnummers 8 en 9). Op enkele plaatsen tekent de onderkant van de lagen zich donkerder af. Spoor 5 In werkput 2 verschijnt 7.50 meter vanaf het zuiden een lichtgrijze zandige kleilaag in het profiel die ontbreekt in de meest noordelijke profielkolom. In de meest oostelijke profielkolom van werkput 1 ontbreekt deze laag eveneens. De laag wordt op die plaatsen afgesneden door bovengelegen Duinkerke iii-afzettingen. Verder komt de laag in alle werkputten voor. De grens met spoor 12 is scherp. De overgang met spoor 17 is niet overal duidelijk. Het is niet zeker of spoor 5 tot de afzettingen van Duinkerke i of iii behoort.
Fig. 6 De gelaagdheid met spoornummers in profielkolom 3.5 in werkput 3.
Spoor 17 ‘Het oude loopvlak’ uit het booronderzoek komt in alle profielen voor als een blauwgrijze of bruingrijze humeuze kleilaag. Deze vegetatiehorizont ontbreekt in het noorden van werkput 2 en 3 en in het midden van werkput 1. Er zijn geen vondsten en/of sporen aangetro≠en in relatie tot deze laag. Spoor 13/16/18/19 De vegetatiehorizont is gevormd op de top van Duinkerke i-afzettingen. In de profielen zijn deze afzettingen in de vorm van een blauwgrijze vette kleilaag, een oranje roestbandje en een blauwgrijze zandige kleilaag herkend. (Enkele van) deze lagen komen voor in de oostelijk helft van werkput 1, het noordelijke deel van werkput 2 en in werkput 3. Spoor 14 Op verschillende plaatsen bevindt zich direct onder de vegetatiehorizont een donkerbruingrijze kleiige veen of venige klei. Het onderscheid met spoor 13 is niet altijd duidelijk. In het noordelijk deel van werkput 3 is het veenpakket
16
minstens 65 cm dik en gelamineerd met blauwgrijze kleibandjes. Op andere plaatsen is de laag slechts 10 cm dik of ontbreekt geheel. Spoor 15 Onder het veen is nog een blauwgrijze kleiafzetting aangetro≠en, mogelijk uit de Duinkerke o-fase. De bodemopbouw in de profielen van de proefsleuven heeft een natuurlijk karakter. De Duinkerke i-dekafzettingen ontbreken op veel plaatsen. De vegetatiehorizont die in de boringen als loopvlak uit de Romeinse tijd is herkend, ligt dan direct op een venige kleilaag. De vegetatiehorizont ontbreekt daar waar de ondergrond in de vorm van blauwgrijze vette kleiafzettingen omhoog komt. De lichtgrijze zandige kleilaag direct boven de vegetatiehorizont wordt afgesneden door (latere fasen van de) Duinkerke iii-afzettingen. 5.2 vondsten Gedurende het onderzoek zijn negen aardewerkfragmenten gevonden. De scherven zijn in het noorden van werkput 2 in spoor 3, 4 en 12 gevonden (afzettingen van Duinkerke iii). Het materiaal bestaat uit kogelpot (vijf stuks), grijsbakkend (twee stuks) en roodbakkend aardewerk (twee stuks). Het aardewerk wordt gedateerd in de 13e – 14e eeuw. 5.3 evaluatie onderzoeksdoelen Op het onderzoeksterrein zijn geen archeologische waarden behorende tot de Romeinse tijd aangetro≠en. De enige archeologische resten zijn middeleeuwse scherven in een afzettingslaag, waarschijnlijk van een nederzetting in de omgeving aangespoeld. Het onderzoek levert geen gegevens die bijdragen aan het beantwoorden van de vraagstellingen E1-6, E13 – 16 zoals gesteld in het Programma van Eisen.
17
>> 6 Archeologische Monumentenzorg
Gezien de afwezigheid van archeologische waarden en de aanwezigheid van een natuurlijke geologische opbouw kan naar aanleiding van dit onderzoek niet gesteld worden dat het terrein van archeologische waarde is. Het geologisch profiel geeft ons het beeld van een locatie die voortdurend onder invloed heeft gestaan van overstromingen. De kans is uitermate gering dat archeologische waarden aanwezig zijn. Het zogenaamde oude oppervlak dat gedurende het vooronderzoek is aangeboord, is in de proefsleuven op geen enkele wijze met archeologische indicatoren in verband gebracht en is als een natuurlijke laag geïnterpreteerd. Het onderzoek levert geen gegevens die bijdragen aan het beantwoorden van de vraagstellingen A4-11 zoals gesteld in het Programma van Eisen. Een vindplaats wordt gewaardeerd aan de hand van de specificaties uit het Handboek kna (Versie 2.0, oktober 2001, College voor de Archeologische Kwaliteit). Hierin worden drie waarden onderscheiden: beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. In de scoretabel zijn deze drie waarden beoordeeld. Het onderzoek scoort minimaal op de inhoudelijke kwaliteit, omdat ook zonder archeologische waarden de informatie van dit onderzoek een bijdrage levert aan het onderzoek naar het cultuurlandschap in het verleden. In dit geval geldt: ‘geen archeologische informatie is ook informatie’. Op basis van deze gegevens wordt het terrein als niet-behoudenswaardig aangemerkt.
18
scoretabel kna-waarderingssysteem Westland Oude Lierpolder 2004 waarden
criteria
parameters
antwoord
Beleving
Schoonheid
Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement Vorm en structuur Relatie met omgeving
nee nee nee
Fysieke kwaliteit
score nvt
Herinnerings- Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenis waarde Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis
nee nee
Gaa∑eid
Aanwezigheid sporen Gaa∑eid sporen Ruimtelijke gaa∑eid Stratigrafie intact Mobilia in situ Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen Aanwezigheid antropogeen biochemisch residu Stabiliteit van de natuurlijke omgeving
nee nvt nvt nvt nee nvt nvt nvt nvt
1
Conservering
Conservering artefacten (metaal/overig) Conservering organisch materiaal
nvt nvt
nvt
nee
1
Inhoudelijke Zeldzaamheid Bijzonder in vergelijking tot het aantal vergelijkbare monumenkwaliteit ten (complextypen) van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde perioden binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart Informatiewaarde
Ensemblewaarde
Representativiteit
Bijzonder in vergelijking tot opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen dezelfde archeoregio (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel) Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek in de betreffende archeoregio Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek van de betreffende archeologische periode Passend binnen vastgesteld onderzoeksprogramma van universitair instituut, rob of anderen Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de micro-regio) Diachrone context (voorkomen van monumenten uit opeenvolgende perioden binnen de micro-regio) Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaa∑eid van het contemporaine landschap) Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving Kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
19
nee nee
1
middel laag laag nvt
nvt
nvt ja nvt nvt nvt
nvt
nvt
verklarende woordenlijst
grotendeels ontleend aan Anema 1997 archeologie Wetenschap die zich tot doel stelt door middel van studie van de materiële nalatenschap inzicht te verwerven in alle facetten van menselijke samenlevingen in het verleden. archeologisch monument Een terrein waarin zich oudheidkundige zaken bevinden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en hun cultuurhistorische waarde. Hieronder worden zowel wettelijke beschermde als niet-wettelijke beschermde monumenten verstaan. cultuurlandschap Landschap dat door de werkzaamheid van de mens sterk is veranderd. IJzertijd De periode waarin voor het eerst en in hoofdzaak ijzer wordt gebruikt voor het vervaardigen van werktuigen en wapens. In Nederland de periode tussen circa 800 tot 12 voor Chr. De IJzertijd wordt doorgaans onderverdeeld in drie perioden, te weten : Vroege-IJzertijd (800 – 550 voor Chr.), Midden-IJzertijd (550 –250 voor Chr.) en de Late-IJzertijd (250 – 12 voor Chr.). Middeleeuwen Periode tussen de val van het West-Romeinse Rijk (476) tot de ontdekking van Amerika (1492), ook wel van circa 450 – 1500 na Chr. Wordt nader onderverdeeld in Vroege-Middeleeuwen (circa 450 – 950), Volle-Middeleeuwen (950 – 1250) en de Late-Middeleeuwen (1250 – 1500). oeverwal Langgerekte rug langs een rivier of kreek, ontstaan doordat bij het buiten de oevers treden van de stroom het grovere zand en klei het eerste bezinkt. proefsleuf Een smalle, langgerekte opgravingsput (meestal 2 tot 4 m breed) die bij het archeologisch onderzoek wordt gegraven om een beter inzicht te krijgen in de datering, diepte, ligging, aard en kwaliteit van sporen.
20
regressie Periode waarin het water zich terugtrekt (door daling van de zeespiegel) na een periode van transgressie. Romeinse tijd De periode van het West-Romeinse Rijk. In Nederland de periode tussen circa 12 voor Chr. en 450 na Chr. strandwal Door branding en zeestromingen ontstane zandrug parallel aan de kustlijn, die uiteindelijk boven gemiddeld hoogwater uitkomt. Dit vond plaats tot circa 1000 na Chr. transgressie Uitbreiding van de zee over het land, overstroming, veroorzaakt door stijging van de zeespiegel. vindplaats Plaats waar archeologische materiaal is verzameld of te verzamelen is.
21
lijst van afkortingen
Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam ahr Afvalwater Haagse Regio amz Archeologische Monumentenzorg archis Archeologisch Informatiesysteem gis Geografisch Informatiesysteem klic Kabels en Leidingen Informatiecentrum kna Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie nap Normaal Amsterdams Peil om Onderzoeksmeldingsnummer pve Programma van Eisen ri&e Risico-inventarisatie en -evaluatie rob Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek sai Standaard Archeologische Inventarisatie v&g Veiligheids- en gezondheidsplan aac
22
lijst van figuren
Fig. 1 Inzet: Fig. 2 Fig. 3 Fig. 4
Fig. 5
Fig. 6
Ligging van het onderzoeksterrein in De Lier, gemeente Westland. Ligging van De Lier in Nederland. Overzicht van het oostelijk deel van het onderzoeksterrein. Gedurende het onderzoek is veel overlast geweest van water: regenwater, bodemwater en water uit doorsneden drainagebuizen. Overzicht van het onderzoeksgebied met daarop aangegeven de aangetro≠en sporen met spoornummers (bijvoorbeeld 6) en de locatie van de profielkolommen in de werkputten (bijvoorbeeld 1.5). De recente sporen zijn in zwart weergegeven. De sporen in kleur corresponderen met de geologische lagen in fig. 5. De geologische ondergrond is overgenomen uit Bult/de Bruin/Norde 2004. Gereconstrueerde profielen met de genummerde profielkolommen en enkele foto’s. Links staat een Harris Matrix met spoornummers die tevens als legenda dient. De spoornummers in het wit verwijzen naar recente sporen. De spoorbeschrijvingen van de lagen staan in de tekst onder hoofdstuk 5.1. De locaties van de aardewerkfragmenten zijn met sterretjes aangegeven. De gelaagdheid met spoornummers in profielkolom 3.5 in werkput 3.
23
literatuur
Anema, K., 1997: Archeologisch erfgoed goed beheerd. Behoud, inrichting en beheer in het landelijk gebied, Den Haag (crm-reeks 9). Bult, E.J./J.M. Koot/H. van Londen/D.C.M. Raemaekers/J.A. Waasdorp, 2002: Archeologische monumentenzorg in het ahr-project. Deel 1: het voorbereidende werk. Archeologisch onderzoekskader van het ahr-project en Standaard Archeologische Inventarisatie van de Harnaschpolder, Den Haag (Haagse Oudheidkundige Publicaties 6). Bult, E.J., 2004: Programma van Eisen. Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek met sleuven ten behoeve van de aanleg van een waterberging in de Oude Lierpolder in de gemeente Westland, Delft. Bult, E.J./J.de Bruin/E.Norde, 2004: Twee toekomstige waterbergingen in De Lier. Een inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, Delft (Delftse Archeologische Rapporten 33). Diepeveen-Jansen, M./J. Kaarsemaker, 2004: Publicatiewijzer voor de archeologie, Amsterdam (themata 1). Liere, W.J. van, 1948: De bodemgesteldheid van het Westland. De bodemkartering van Nederland ii, Den Haag. Mulder, E. de/M. Geluk/I. Ritsema/W. Westerho≠/T. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Delft.
24
bijlagen inhoud
1 2 3
sporenlijst vondstenlijst figuur 5
26 27 29
bijlage 1 sporenlijst
spoor
type
datering1 werkput m nap onder m nap boven vulling2
1
bouwvoor
nt
1,2,3
– 1.00
– 0.70
d.br.gr.klei
2
bodemlaag
nt
1,2,3
– 1.00
– 0.80
d.gr.br.kl.
3
bodemlaag
nt
1,2,3
– 1.20
– 1.00
gr.kl.
4
bodemlaag
lme
1,2,3
– 1.40
– 1.10
l.br.gr.z.kl.
Duinkerke iii-afzetting
5
bodemlaag
lme?
1,2,3
– 1.80
– 1.60
l.gr.z.kl.
oudere fase van Duinkerke iiiafzetting?
6
drain
nt
1,2,3
–
– 1.15
m.gr.kl.
oost-west drainagesysteem over het gehele terrein op verschillende dieptes
7
palenrij
nt
1
–
– 1.10
m.gr.kl.
2 rijen houten paaltjes
8
fundering
nt
1
–
– 1.20
m.gr.kl.
fundering van een kas met betonnen palen
9
drain
nt
1,2,3
–
– 1.30
m.gr.kl.
noord-zuid drainagesysteem over het gehele terrein
opmerkingen recent verploegde bodem
10
ploegsporen nt
1,2,3
–
– 1.20
d.br.gr.kl.
over het gehele terrein
11
kuil/sloot
1
–
– 1.30
bl.gr.kl.
kuil of sloot met recente grasplaggen
nt
12
bodemlaag
lme
1,2,3
– 1.80
– 1.60
br.gr.z.kl.
Duinkerke iii-afzetting
13
bodemlaag
ijz
1,2,3
– 1.90
– 1.60
bl.gr.v.kl.
Duinkerke i-afzetting
14
bodemlaag
1,2,3
– 2.00
– 1.80
br.gr.kl.veen
15
bodemlaag
16
bodemlaag
17
bodemlaag
ijz
1,2,3
–
– 2.00
m.bl.gr.kl.
mogelijk Duinkerke 0-afzetting
1,2,3
– 1.95
– 1.90
ro.kl.
roestbandje
1,2,3
– 1.90
– 1.80
d.br./ bl.gr.hum.kl.
komt overeen met ‘oud oppervlak’ uit het booronderzoek
18
bodemlaag
ijz
1,2,3
– 1.90
– 1.80
l.br.gr.kl.
Duinkerke i-afzetting
19
bodemlaag
ijz
1,2,3
– 2.00
– 1.90
d.bl.gr.kl.
Duinkerke i-afzetting
1 ijz:
IJzertijd; lme: Late-Middeleeuwen; nt: Nieuwe tijd
2 bl.: blauw; br.: bruin;d.: donker; gr.: grijs; hum.: humeus; kl.: klei; l.: licht; m.: midden; ro.: roest; v.: vet; z.: zandig
26
bijlage 2 vondstenlijst
vondst spoor
werkput
type
aantal
determinatie
datering
1
2
1
onbekend
1
–
recent
2
7
1
metaal
1
–
recent
3
6
1
kleiklompje
1
–
recent
4
3
1
onbekend
1
–
recent
5
5
2
steen
1
–
–
6
3
2
aardewerk
2 1
kogelpot, dunwandig roodbakkend, spaarzaam geglazuurd
11e – 13e eeuw 13e – 14e eeuw
7
3
2
aardewerk
1 1
roodbakkend grijsbakkend
13e – 14e eeuw 13e – 14e eeuw
8
4
2
aardewerk
1
kogelpot, dunwandig
11e – 13e eeuw
9
12
2
aardewerk
2 1
kogelpot grijsbakkend
10e – 13e eeuw 13e – 14e eeuw
27