Dynamiek van een godenwereld (beknopte samenvatting en kanttekeningen) Van Klinken, Van hunebed tot Bonifatius, 7-186. Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse Religiegeschiedenis, 13-41. Godsdienstige vormen van gedrag Men stelt zich voor dat de mens 4.000.000 jaar geleden zijn intrede deed. Dat klinkt lang geleden, maar op de schaal van de ouderdom van de aarde is dat laat. 4,57 miljard jaar geleden ontstond de aarde. 230.000.000 jaar geleden ontstonden de dinosauriërs en 65.000.000 jaar stierven ze plotseling uit. Ze hebben het dus veel langer uitgehouden dan de mens tot nog toe. Pas 250.000 jaar geleden waren er (eventjes) mensen in Limburg. Pas 40.000 jaar geleden kwam homo sapiens, onze voorouder, ontstaan in Afrika, vanuit het Midden Oosten in Europa aan. Pas 35.000 jaar geleden duiken de eerste afbeeldingen van levende wezens en symbolen op (in de grotten van de Dordogne en de Ardèche). Het belang van taal Dat mensen altijd religieus geweest zijn is volgens Van Klinken een misvatting. Taal is wezenlijk. Zonder taal is bijv. een grafritueel moeilijk voorstelbaar (Van Klinken p22-23 en 27). Religie (van latijn re-ligare of religere), wil (opnieuw) verbinden. Wat? Van Klinken (p8): twee aspecten van de werkelijkheid, connectie van profane en heilige. Misschien gaat het ook om verbinding tussen mensen, of tussen mensen en goden. Het taalaspect is een probleem voor onze kennis, want we hebben geen toegang tot de taal van mensen in de prehistorie. Periodisering Globale periodisering prehistorie voor Nederland 250.000 – 2100 v.Chr. Steentijd Paleolithicum tot 9000 v.Chr. Mesolithicum 9000-5300 Neolithicum 5300-2100 2100 – 700 v.Chr. Bronstijd 700-54 v.Chr. (komst Romeinen) IJzertijd Religiegeschiedenis We moeten er van uit gaan dat religie vroeger, veel meer dan nu, een integraal deel van het bestaan uitmaakte. ‘Alles’ werd in religieuze termen begrepen, er was geen tegenstelling. Om ons iets bij religie in de steentijd voor te kunnen stellen, moeten we onze fantasie inschakelen. Het gevaar van ‘terugprojecteren’ is echter een doodzonde voor iedere serieuze historicus. Van Klinken is daarin wat meer ontspannen, Van Eijnatten en Van Lieburg zijn nogal ‘streng in de leer’ en slaan (daarom?) de pre-historie min of meer over. Dit eerste hoofdstuk is voornamelijk gebaseerd op Van Klinken. Het boek van Van Klinken is zeer toegankelijk en biedt tal van aanknopingspunten in het landschap en in musea, exposities en plaatsen van reconstructie, zoals bijv. het archeon. Wat is religiegeschiedenis? Religiegeschiedenis richt zich op die verschijnselen van godsdienstige aard die kenmerkend lijken voor alle religies, hoewel zij niet in alle religies een even belangrijke rol spelen. Men kan in dit verband denken aan rituele handelingen, spirituele ervaringen, religieuze voorschriften, gewijde teksten, dogma’s of leerstellingen, alsmede
geloofsopvattingen over bijvoorbeeld het hiernamaals of wonderen. Kost gezegd, wij beschouwen religiegeschiedenis als een vorm van cultuurgeschiedenis in de breedste zin van het woord. (Nederlandse Religiegeschiedenis, p16) -
Voordeel: Brede, niet sterk genormeerde waarneming en analyse mogelijk. Nadeel: de onderzoeker loopt het gevaar uitzonderlijke of eigenaardige aspecten van bepaalde vormen van religie te reduceren tot het ‘algemene’, d.w.z. datgene waarin overeenstemming met andere religies gevonden wordt.
Prehistorie Pre-historie betreft de periode waarover voor een bepaald gebied geen schriftelijke bronnen bestaan. Voor ons land is dit ongeveer de periode voor het begin van onze jaartelling, d.w.z. voordat de Romeinen het schift konden introduceren. De oudste archeologische vondsten in Nederland waarbij we aan religie mogen gaan denken zijn begravingen en haardkuilen uit het mesolithicum (6e millennium v.Chr.) aangetroffen in Overijssel bij Mariënberg (gestorvene zittend met opgetrokken knieën.) In Noord Brabant zijn van wat later datum crematieresten gevonden, samen met eveneens verbrand dierlijk bot. In 1968 is bij Willemstad een eikenhouten mannetje van 12,5 cm gevonden van ca. 5300 v.Chr. dat tussen de wortels van een eik was geplaatst, wat welhaast religieus geduid moet worden. Vraag: kan de wijze van omgaan met het dode lichaam ons iets vertellen over de geloofsopvattingen van de mensen? Bestaat er bijv. een idee over het leven na de dood? Jagers worden jagers-verzamelaars en gingen ook gedomesticeerd vee houden. Ca. 5000 v.Chr. vond een ontwikkeling naar sedentaire bewoning en landbouw plaats (in Limburg vanaf 5300 v.Chr.). Keramiek werd steeds belangrijker, zoals in de Swifterbandcultuur (vanaf ca. 4900 v.Chr.). Van Klinken ziet in het feit dat de gestorvenen in Swifterband op de rug naast elkaar werden begraven. Gedurende langere tijd gebruikte men dezelfde begraafplaats, wat wijst op voortdurende belangstelling voor de voorouders en de wens bij de levenden met hen begraven te worden. Naast de actieve en bewuste staat, zo veronderstelt Van Klinken bestond er een droomwereld (Van Klinken, p49). Vanuit deze spanning zou taal voor continuïteit zorgen in de vorm van verhalen. ‘Hunebedden’ Van Klinken ziet in de grottenschilderkunst in Frankrijk een bewust opzoeken van een ingang in een ‘andere wereld’. Het schilderen van dieren en symbolen is in zijn ogen veel meer het bewust uitsluiten van alledaagse gewaarwordingen met het doel de zintuigen te scherpen dan magisch handelen met het oog op succes bij de jacht, wat vaak is gedacht. De ‘Hunebedden’ werden tussen ca. 3300 en 2900 v.Chr. gebouwd (richting Oost-West, i.v.m. opkomst en ondergang van de zon ligt het verband met de levenscyclus van de mens voor de hand.) en zijn in m.n. Drenthe (in verhouding tot andere regio’s in Europa) zeer geconcentreerd. Waarschijnlijk behoorden de bouwers tot het zgn. Trechtbekervolk. Het gaat hier om groepsgraven van belangrijk geachte personen, waarbij territoriummarkering en cultische aspecten waarschijnlijk een belangrijke rol spelen. Wat wij zien is een restant (een ‘romantische ruïne’ Van Klinken, p75). Van Klinken wijst op de opmerkelijke overeenkomsten met de grotten in de Pyreneeën en de Dordogne, het streven naar duisternis en afzondering van de buitenwereld (‘sensorische deprivatie’), die de concentratie bevordert op een werkelijkheid niet met het dagelijks leven identiek. Het gaat hier volgens hem om een kunstmatige kleine grot die de wereld verdeeld in een ‘midden’, een ‘boven’ en een ‘onder’, m.a.w. een religieuze plaatsbepaling. Ook kan de hunebed als een accurate kalender hebben
gefunctioneerd doordat aan de stand van de zon t.o.v. het bouwsel het moment in het jaar kon worden afgeleid. Na 2900 komt de praktijk van individuele bijzetting in ‘vlakgraven’, ‘beker‘ of ‘enkelgraven’ in zwang en rond 1100 v.Chr. de lijkverbranding. Vanaf ca. 200 v.Chr. opnieuw lijkbegraving. Culturen in het 3e-2e millennium v.Chr. worden veelal naar de vorm van hun keramiek genoemd: Bijv. 2900-2400 ‘touwbekers’; 2400-1900 ‘klokbekers’. Zij begroeven hun (belangrijke) doden vaak in grafheuvels, omzoomd door palen en greppels, duidelijke aanwijzingen van een vooroudercultuur (Van Klinken p85). Deze kennen nogal eens secundaire bijzettingen, wat wijst op voortdurende aandacht en het hechten van waarde aan juist die plaats door nabestaanden of anderen. Vooral grafheuvels na 1000 v.Chr. bevatten asurnen en exotische bijgiften, bijv. enkele faience kralen uit Egypte afkomstig (Exloo)! Bijzondere giften lijken te wijzen op sociale differentiatie (ook in Swifterbandcultuur zichtbaar). De urnvelden uit de ijzertijd maken een meer egalitaire indruk. De hele bevolking van het dorp kreeg blijkbaar een min of meer gelijke begrafenis. In 1957 werden sporen van een ‘gebouwtje’, tempeltje of dodenhuisje in het veen bij Emmen blootgelegd, daterend uit 1470 v.Chr., was dit bestemd voor iets als een praktijk van ontvlezing? Met de zgn. Hilversumcultuur wordt een cultuur uit de midden bronstijd (1800-1200 v.Chr.) aangeduid die zo genoemd is naar aardewerk dat in de omgeving van Hilversum is gevonden. Kenmerkend voor de Hilversumcultuur zijn eenvoudige, tonvormige en dikwandige urnen. De versiering bestaat meestal uit vinger- en nagelindrukken op de rand, gecombineerd met afdrukken van touw. Het Zwaard van Jutphaas getuigt van het hoge niveau van de bronsbewerking. Komst van de Romeinen Wie bewonen lage landen in de eerste eeuw v.Chr. (kaartje p24)? Diverse Germanenstammen, zoals de Friezen (hoofdzakelijk Noord Holland en Friesland), Cananefaten (Zuid Holland); Bataven (Betuwe/Brabant); Frisiavones (Zeeland) en o.a. Tungri (Zuid Limburg/België), mogelijk vermengd met resten van Keltische stammen. Romeinen kijken met ambivalente gevoelens naar bewoners van de lage landen, verachting en bewondering. Bronnen: -Caesar (100-44 v.Chr.), De Bello Gallico, 1e eeuw v.Chr. -Plinius de Oudere (23-79 na Chr.), schrijft in zijn Naturalis Historia over Fresones, die wonen in hutten op aarden heuvels en in zijn ogen leken op schipbreukelingen als de vloed opkwam en die ‘aarde’ als brandstof gebruikten. -Tacitus (56-120 na Chr.), Germania. M.n. Tacitus schrijft over religieuze praktijken. De Germanen geloofden af te stammen van ene Mannus de mythische oermens, zoon van de aan de aarde ontsprongen god Tvisto. Mannus had drie zonen die van drie Germaanse stammen de aartsvaders waren: de Ingaevonen, de Hermionen en de Itaevonen. De ‘Nederlandse’ stammen gaan op de eerste terug. Grens (Latijn: limes) wordt sinds 16 na Chr. gevormd door rivier Oude Rijn. Vee en geschenkencultuur
Buitengewoon belangrijk: de omgang met vee, de zgn. ‘veecyclus’. Veeroof, bescherming tegen veeroof zijn wezenlijke thema’s, voor Grieken, Romeinen, Kelten en Germanen (bijv. het Ierse verhaal van The Cattle Raid of Cooley). Vee is ‘in den beginne’ geschapen door de godheid en wordt geschonken aan de aartsvader, echter gestolen door de voorvader van een andere stam. M.b.v. de goden wordt vee terug veroverd, waarvoor de goden d.m.v. een offer worden bedankt. Een eindeloze uitwisseling komt op gang. Rooftochten over en weer bieden de kans moed te tonen en eer te verwerven. Pastorale (waarde gekoppeld aan vee) en martiale (krijgshaftige) waarden groeien in betekenis. Mensen stellen doelen en ‘maken hun carrière’ in het leven in deze termen. Zij zoeken hun grenzen op. Religieuze waarden zijn daarmee onlosmakelijk verbonden. Heel interessant: De houten voetpaden het veen in, die soms ‘zomaar ergens’ ophouden (o.a. Bourtangerveen). Sociologisch interessant: geschenkencultuur (Marcel Mauss, Essay sur le don, 1924). Kleine geschenken onderhouden de vriendschap, maar verplichten ook tot wederdienst. Een offer is ten eerste een geschenk en ten tweede een manier om een verband te leggen tussen de mens en de spirituele wereld (Van Klinken, p37, pp50-51 en p108). Op die wijze krijgt het een magisch karakter. Aan de goden wordt een plicht opgelegd. Zij komen bij de schenker in het krijt te staan. Ook in het landschap werden telkens ‘de grenzen’ opgezocht, grenzen tussen het ‘veilige’ de chaos, grenzen tussen profane en sacrale sfeer. Bronnen, rivieren, bossen, moerassen en veengebieden zijn in dit opzicht even bedreigend als onweerstaanbaar intrigerend. Werden deze plaatsen en gebieden beleeft als woonplaatsen van het hogere, de onzichtbare indrukwekkende machten? Mythische geografie: bijv. De Rijn als vader, Pater Rhenus. Er zijn veel sacrale deposities gevonden, zoals (veelal sacrale) bijlen, wapens, wapenrustingen, aardewerk, runderhoorns, wielen, resten van dieren en soms van mensen (veenlijken, bijv. meisje van Yde, gevonden in 1897), mogelijk als ‘zoenoffer’ geofferd om goddelijke rechtsorde te herstellen. Ook het bouwoffer onder de fundering of de centrale paal van het huis is bekend. Helaas weten we heel weinig/niets over druïden of priesters die deze offers brachten. Cultus Definitie cultusgemeenschap: Groep mensen, die op een zekere plaats en d.m.v. rituelen zich op de verering van een godheid of meerdere goden richten en op die manier uitdrukking geven aan de communicatie tussen de bovennatuurlijke wereld en de mensenwereld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een ‘private’ en een ‘publieke’ cultus. Tacitus verbaast zich er over dat de Germanen niet geïnteresseerd lijken in tempels, maar hun goden vooral in de natuur vereren. Toch ontstaan er Gallo-Romeinse tempels in bijv. Aardenburg, Colijnsplaat en Cuijk, Elst, Empel, Kessel en Nijmegen, grotere tempels voor de publieke cultus (ius sacrum, pax deorum, keizercultus: genius van de keizer die het numen belichaamde), kleintjes privé (ook huisaltaren). Ook grafvelden zijn mogelijk in deze tijd plaatsen van cultus geweest. Er lijkt een continuïteit waarneembaar, waarbij oudere begraafplaatsen opnieuw of nog steeds door nieuwe stamverbanden worden gebruikt. Verschillende rituelen zoals ‘ontvlezing’ en begraving in urnen hebben soms op dezelfde locatie plaats gevonden. De beleving van grafvelden als grensterreinen tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld lijkt heel waarschijnlijk. Activiteiten als brengen van bijgiften, rituelen en nazorg van graven liggen voor de hand. Hier werd contact gezocht met voorgeslacht en godenwereld beide.
Eigenlijk waren de Romeinen heel tolerant. Zij onderscheiden wel bijgeloof (superstitio), maar geen ketterij (haeresie krijgt pas in de ME de ongunstige betekenis). Samenvoeging van een Germaanse en een Romeinse (meestal mannelijke) godheid zal (in Hellenistische trant) ook veel zijn voorgekomen (overzichtje p33). In de zuiver inheemse religies gaat het vooral om godinnen. De bron is inscripties op gevonden altaarstenen. Bekendste voorbeeld: de godin Nehalenia, vele altaren gevonden bij Colijnsplaat en Domburg, datering ca. 200 v.Chr.). Goed voorbeeld van Do ut des (Ik geef opdat gij geeft, maar:) Vraag: Wat ging vooraf, de bescherming door de godin of het geschenk van de gelovige? Waarschijnlijk het eerste. Dankoffers variërend van runderen en paarden, tot sieraden, munten of andere duurzame materialen. Wapens, maliënkolders, helmen in geval van (uit Engeland) behouden teruggekeerde soldaten. Intentioneel syncretisme Syncretisme (samentrekking van syn en Kreta (verdeeld van binnen, eensgezind naar buiten)) was typerend voor deze tijd: bewust mengen van goden, d.w.z. de universele kracht benadrukken door een dubbele (verbindende) naam aan de god te geven die in twee ‘systemen’ paste. Ambivalente verhouding Romeinen – Germanen uit zich ook in bondgenootschappen, deelname in de Romeinse legers en handelsbetrekkingen die kunnen omslaan in opstand of rooftochten. Op den duur is de trant dat Germaanse stammen zich graag vestigen in het Romeinse Rijk. Dit is het begin van de volksverhuizingen. De staatscultus van de Capitolijnse Trias: Jupiter, Juno en Minerva; de verering van de godin Roma, de verering van de keizer, alles werd steeds meer acceptabel naarmate Germaanse mannen jarenlang dienst deden in de legioenen. Mercurius, Mars en Hercules waren volgens Tacitus voor de Germanen ook goden (interpretatio romana, Van Klinken 148ff). MercuriusFriausus, Mars-Halamardus en Hercules-Magusanus zijn goede voorbeelden van intentioneel syncretisme. M.n. onder heldhaftige mannen zullen deze goden populair zijn geweest. Toch zijn er ook voorbeelden bekend van meer vreedzame redenen deze goden aan te roepen, bijv. t.b.v. gezin en handel.